Lord Lister No. 0032: De blauwe dood

By Kurt Matull and Theo von Blankensee

The Project Gutenberg eBook of Lord Lister No. 0032: De blauwe dood
    
This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and
most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
of the Project Gutenberg License included with this ebook or online
at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States,
you will have to check the laws of the country where you are located
before using this eBook.

Title: Lord Lister No. 0032: De blauwe dood

Author: Kurt Matull
        Theo von Blankensee

Release date: May 29, 2025 [eBook #76186]

Language: Dutch

Original publication: Amsterdam: Roman- Boek- en Kunsthandel, 1910

Credits: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg


*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK LORD LISTER NO. 0032: DE BLAUWE DOOD ***





                              LORD LISTER
                            GENAAMD RAFFLES
                          DE GROOTE ONBEKENDE.

                        NO. 32   DE BLAUWE DOOD.








DE BLAUWE DOOD.


EERSTE HOOFDSTUK.

DE BEKROONDE SCHOONHEID.


Het had verschillende maanden geduurd, voordat John Raffles onder de
zorgvuldige behandeling van Charly Brand van zijn laatste avontuur in
Indië was hersteld.

Wonderschoone herfstdagen hadden zij, ver van de menschen, in het
kleine Schotsche badplaatsje doorgebracht.

Opnieuw versterkt naar lichaam en geest keerde Lord Lister naar Londen
terug, waar hij een huis betrok aan de Trinity Square, dat hij had
gehuurd onder den naam Lord Randolph.

Zij bevonden zich sinds twee dagen in Londen en zaten gezellig aan hun
ontbijt, toen de secretaris zijn vriend een courant gaf met de woorden:

„Dat is inderdaad de mooiste vrouw, die ik ooit heb gezien.”

John Raffles keek vluchtig naar het portret, dat in de courant werd
gepubliceerd en een droevige glimlach vertoonde zich op zijn gelaat.

„De mooiste vrouw, mijn beste Charly, is voor iedereen die, welke hij
bemint.”

„Je hebt gelijk,” antwoordde zijn vriend en op dit oogenblik bedacht
hij, dat hij een nauwelijks genezen wonde in het hart van den Lord
pijnlijk had aangeraakt.

John Raffles verzonk in stil nadenken en Charly Brand zag aan hem, dat
zijn gedachten ver van Londen waren. Daarom deed hij al zijn best om
zijn vriend niet te storen en verdiepte zich weer in de courant.

Hij begon het artikel te lezen, dat nadere bijzonderheden omtrent de
mooie vrouw behelsde.

Het betrof een wedstrijd, georganiseerd door de Londensche „Times”, wie
wel de schoonste vrouw in Engeland was. De jury had aan het origineel
van het portret den eersten prijs van duizend pond sterling toegekend.

Plotseling keek John Raffles zijn vriend aan en vroeg terwijl hij een
cigarette opstak:

„Hoe heet de dame?”

„Miss Evelin Bonn, een tooneelspeelster. Waarom vraag je dat?”

„Ik moet haar ergens gezien hebben. Geef mij de courant nog eens.”

De secretaris voldeed aan zijn verzoek en Raffles keek eenige minuten
onderzoekend naar het portret.

„Een eigenaardig gezicht,” sprak hij, „het verraadt geen gunstig
karakter. De wenkbrauwen zijn merkwaardig recht geteekend, de
neuswortel iets te dun, de kin te gevuld. Het is het portret van een
oplichtster of van een nog gevaarlijker persoon.

„Ik begrijp niet, hoe de jury den eersten prijs heeft kunnen toekennen
aan een dergelijk persoontje. Men moest liever op het karakter letten
dan op uiterlijkheden.”

Hij stond op en maakte zich gereed om uit te gaan.

„Mag ik je vergezellen?” vroeg Charly Brand.

„Lord Turkington verwacht mij, om met mij een pas door hem gekochte
nieuwe auto te probeeren. Ik weet niet, of je hem welkom zult zijn.”— —

Een uur later bevond John Raffles zich bij zijn nieuwen vriend, Lord
Turkington, met wien hij zeer intiem was geworden door het avontuur in
Indië. [1]

Nauwelijks had de Lord hem begroet, of deze toonde hem reeds in de
courant het portret van Miss Evelin Bonn.

„Dat is de mooiste vrouw,” riep Lord Turkington, „die ik ooit heb
gezien. Ik zou dolgraag kennis met haar willen maken.”

„Een gevaarlijk vuur, waaraan gij u zoudt kunnen branden,” antwoordde
Raffles, „voor zulk een vrouw geraakt men niet in vervoering. Die
bekijkt men zooals men een mooi costuum of een briljant beziet.

„Dergelijke vrouwen kunnen den man, dien zij in haar netten vangen, het
leven kosten en ik vind, dat het leven van elken man, zelfs dat van den
eenvoudigsten werkman, meer waarde heeft dan dat van een vrouw, die
door het toeval met groote schoonheid is bedeeld.”

„Kom, kom,” antwoordde Lord Turkington, „gij schijnt, sinds gij in
Indië zijt geweest, een vrouwenhater te zijn geworden.”

„Geenszins,” sprak Lord Lister met een smartelijken trek om den mond,
„ik acht en vereer elke vrouw, die een goed karakter heeft. Maar ik
veracht degenen, die, alleen omdat zij een schoon uiterlijk hebben,
denken, dat de mannen geschapen zijn om schatten voor haar te
verdienen, opdat haar schoonheid in een geschikte omlijsting geplaatst
kan worden.

„Dergelijke schepsels zijn nutteloos in de wereld. Even nutteloos als
een schoone maar giftige bloem.”

„Zijt gij een vijand van elke schoonheid? Het schoone heeft ook een
doel.”

„Zeker,” antwoordde Raffles, „maar niet de schoonheid van den vorm, wel
de innerlijke schoonheid.

„Ik blijf bij mijn meening, Lord Turkington. En daarom waarschuw ik u
als oudere vriend. Blijf deze schoone vrouw ver uit den weg, want gij
zoudt anders uw ondergang tegemoet gaan.”

„Het is merkwaardig,” sprak Lord Turkington, „reeds een uur lang, sinds
ik het portret in de courant heb gezien, zie ik het beeld van deze
vrouw onophoudelijk voor oogen. Ik heb reeds een brief geschreven aan
het adres van Miss Evelin Bonn, dat in de courant vermeld stond, waarin
ik haar vroeg, wanneer mijn bezoek haar aangenaam zou zijn.”

Raffles stak een cigarette aan en staarde de blauwe rookwolkjes na,
terwijl hij sprak:

„Het is ten slotte ook eigenlijk hetzelfde, op welke wijze men zich
voorbereidt op de eeuwigheid. De eene doet het door spel, de andere
door alcohol, een derde door de vrouw, weer anderen door zorgen en
arbeid. Het slot is toch altijd hetzelfde. Wij moeten maar bedenken,
dat er op een goeden dag een eind aan komt.

„Het voornaamste voor een mensch is, dat hij op zoo weinig mogelijk
onbeschreven bladen in zijn levensboek heeft terug te zien.”

Lord Turkington lachte:

„Sinds gij uit Indië zijt teruggekeerd, zijt gij een philosoof
geworden.”

„Op het oogenblik stel ik het allermeeste belang in uw nieuwe auto,”
antwoordde Raffles, het gesprek afbrekend.

„Ja”, knikte Lord Turkington, „ik zou bijna het doel van uw bezoek
vergeten. Kom, laat ons de auto eens gaan probeeren.”








TWEEDE HOOFDSTUK.

EEN UITDAGING TOT EEN DUEL.


In het weelderige boudoir van een villa in het Regentpark lag Miss
Evelin Bonn op een met een ijsbeervel bedekte divan, gehuld in een
wonderlijk Japansch morgenkleed. Zij keek met half gesloten oogen naar
een ouden man, die voor haar zat en die met halfluide stem den inhoud
voorlas van verschillende brieven, die met de ochtendpost waren
gekomen.


    „Dear Lady!” las hij. „Verrukt over uw wonderschoon portret verzoek
    ik u, de eer te mogen hebben, kennis met u te maken.

        LORD RICHARD TURKINGTON.”


De oude wachtte even en keek degeen, die voor hem lag, eenige minuten
aan.

„Wie is dat?” vroeg de diva eindelijk, terwijl zij geeuwde.

„Een der rijkste en voornaamste Peers van geheel Engeland,” antwoordde
de oude. „Ik geloof, dat wij niet noodig hebben, de andere brieven te
openen. Lord Turkington weegt op tegen de geheele verdere
correspondentie. Het is de moeite waard om kennis met hem te maken.”

„Schrijf hem dan.”

De oude man stond op.

„Wanneer wil je hem ontvangen?”

„Hedenavond, zeven uur, te soupeeren.”

Zij stond eveneens op, belde de kamenier en begon toilet te maken.

Toen Lord Turkington en John Raffles in den namiddag van hun autotocht
terugkeerden, vond de eerste een blauwachtig, deftig couvert op zijn
schrijftafel liggen.

Het was het antwoord van Mrs. Evelin Bonn, dat zij hem des avonds om
zeven uur verwachtte.

De jonge edelman las den brief en daar hij een verklaring tegenover
zijn nieuwen vriend wilde vermijden, deelde hij dezen niets van den
inhoud van het schrijven mee. Hij stak den brief in zijn borstzak en
samen gingen zij dineeren.

Toen zij later afscheid van elkaar namen, vroeg Raffles:

„Waar brengt gij den avond door?”

„Wij kunnen elkaar in de Pennsylvania-club ontmoeten; ik zal daar na
het theater zijn.”

Kort daarop ging Lord Lister heen.

Des avonds bezocht de groote onbekende met zijn secretaris de
Pennsylvania-club en ook daar liep het gesprek over den
schoonheidswedstrijd van de „Times”. Bijna alle leden der Club bleken
vurige bewonderaars te zijn van Miss Evelin Bonn.

Alleen Raffles maakte hierop een uitzondering.

Toen Lord Turkington tegen middernacht in de Club verscheen, bemerkte
Lord Lister aan het roode gezicht van den Lord en aan diens
schitterende oogen, dat hem iets prettigs moest zijn overkomen.

Hij zou niet lang in onzekerheid blijven.

Geen enkele verliefde kan het geheim, dat hem gelukkig maakt, lang voor
zich houden.

Hij moet zijn hart tegen iemand uitstorten.

Voor Lord Turkington was Raffles de vertrouwde, met wien hij zich naar
een zijvertrek begaf, waar hij hem vertelde, dat hij den avond had
doorgebracht in gezelschap van Evelin Bonn en dat zij een diepen,
onuitwischbaren indruk op hem had gemaakt.

„Ik zal haar trouwen,” eindigde hij zijn verhaal.

In plaats van te antwoorden haalde zijn vriend een voortreffelijk
bewerkt Browning-pistool uit zijn zak te voorschijn.

„Wat moet ik daarmee doen?” vroeg Lord Turkington.

„Dit is mijn antwoord op uw biecht. Denk daaraan, als gij naar
aanleiding van deze kennismaking een dergelijk wapen ter hand neemt.
Gij bevindt u op gevaarlijk terrein.”

„Gij zijt een pessimist,” antwoordde de jonge Peer lachend. „Kom, ik
wil de verovering, welke ik hedenavond heb gemaakt, met de beste
champagne, die wij in de Club kunnen krijgen, vieren.”

De groote onbekende nam echter geen deel aan de nu volgende
drinkpartij, maar verliet het Clubgebouw en ging met Charly Brand naar
huis.

Hij gevoelde oprechte vriendschap voor den Lord en het speet hem, dat
deze zich door de bekoorlijkheden der tooneelspeelster had laten
verleiden.

Lord Lister kende de vrouwen voldoende om te begrijpen, wat van een
dergelijke te verwachten was.

Verscheidene dagen waren verloopen, toen Raffles op een wandeling een
ander lid der Club ontmoette, die naar hem toekwam en hem aansprak met
de woorden:

„Hebt gij het laatste nieuwtje al gehoord?”

Raffles haalde de schouders op.

De ander, een jonge, Schotsche graaf, vervolgde:

„De graaf van Heresford en Lord Richard Turkington zijn mededingers
geworden. Als ik mij niet heel erg vergis, is een duel tusschen die
twee onvermijdelijk.”

„Mededingers? In hoeverre?” vroeg Lord Lister.

„Herinnert ge u de bekroonde schoonheid, Miss Evelin Bonn?”

John Raffles knikte.

„Wel, de dame heeft de beide Lords dagen achtereen bij zich ontvangen.
Beide Lords zweren, dat zij door haar worden bemind.”

Raffles lachte hartelijk.

„Lord Heresford is een oude, grijze man, dan heeft Lord Turkington meer
kans.”

„Dat is de vraag,” antwoordde de jonge Schot. „Lord Heresford bezit
ongetwijfeld een grooter vermogen dan Lord Turkington. Wie weet, of in
dit geval ook niet het geld het meeste gewicht in de schaal legt, waar
het de gunst van de schoone Miss Evelin Bonn betreft.”

„Dat zou een geluk zijn voor Lord Turkington.”

Beide heeren wisselden nog eenige woorden, waarna Raffles zich naar
Lord Richard Turkington begaf.

„Het is goed, dat gij komt,” riep deze hem toe, „ik wilde mijn bediende
reeds naar u toezenden. Ik heb een secondant noodig.”

John Raffles floot zachtjes.

„Ik heb reeds gehoord, dat er een duel zou plaats hebben tusschen u en
den graaf van Heresford. Denkt gij het niet nog te kunnen vermijden?”

„Neen!” luidde het antwoord van Lord Turkington, „die man veroorloofde
zich vandaag een afbrekende kritiek over mij in de Club en snoefde er
op, de verloofde van Miss Evelin Bonn te zijn!”

„En hoe gedraagt Miss Bonn zich?”

„Zij denkt niet aan een dergelijke verbinding. De oude graaf is een
gek. Ik heb hem naar aanleiding van zijn uitlating een beleediging
toegevoegd, die hij met gelijke munt betaalde.

„Een duel is onvermijdelijk. Ik bid u, ga graaf van Heresford opzoeken,
om al het noodige met hem te regelen. Ik laat de keus der wapens aan
hem over.”

John Raffles zag in, dat volgens de strenge etikette, die in hun
kringen heerschte, een andere uitweg onmogelijk was en een duel dus
onvermijdelijk.

Een uur later trad de groote onbekende de woning van den graaf van
Heresford binnen en werd door den bediende in de studeerkamer van den
graaf gebracht.

Na een beleefde begroeting sprak Raffles:

„Ik veronderstel, dat gij weet, voor welke kiesche aangelegenheid ik
bij u kom.”

„Ja,” antwoordde de graaf, „gij zijt de vriend van Lord Richard
Turkington en gij wenscht van mij te vernemen, wie mijn secondant is,
omdat gij het noodige voor het tweegevecht wenscht te regelen.”

Lord Lister boog toestemmend.

„Ik heb,” vervolgde de graaf, „nog geen keus gedaan. Gij staat mij
daarom zeker toe, dat ik u eenige regelen meegeef voor mijn vriend
baron Van der Velde.”

Hij nam aan de schrijftafel plaats en begon den brief te schrijven.

Op dit oogenblik werd aan de deur geklopt en de kamerdienaar van den
graaf trad binnen.

Op een zilveren blad bood hij den graaf een blauwachtig couvert aan en
de oogen van den ouden man straalden van vreugde, toen hij het aannam.

„Gij verontschuldigt een oogenblik?” sprak hij tot Raffles, „mag ik,
voordat ik verder schrijf, dezen brief lezen?”

Hij opende het couvert en nam er een brief uit, benevens een enveloppe
voor het antwoord.

Hij las verscheidene minuten lang.

Hierop nam hij schrijfpapier, zette eenige regels daarop, vouwde het
papier samen en stak het als antwoord in het meegezonden couvert.

Haastig bevochtigde hij het, sloot het en belde den bediende.

Toen deze binnentrad, sprak hij:

„Dadelijk per ijlbode— —” verder kwam hij niet. Zijn gelaat werd
vaalbleek, hij hijgde naar adem en met een zwaren slag viel hij op den
vloer neer.

Verschrikt en vol ontzetting keken Raffles en de kamerdienaar naar den
ouden heer.

„Raffles had het eerst zijn tegenwoordigheid van geest terug, tilde den
graaf op en legde hem op den divan. Daarop legde hij zijn hand op diens
voorhoofd, dat ijskoud was en voelde den pols, die niet meer klopte.

Ontsteld beval hij den bediende:

„Haal den dichtstbij wonenden dokter zoo snel gij kunt.”

De bediende ijlde weg en reeds een paar minuten later stond de dokter
van den graaf, die in de buurt woonde, aan diens legerstede.

Een kort onderzoek volgde en toen dit was afgeloopen schudde de dokter
het hoofd en sprak:

„Hartverlamming! Hij is dood!”

John Raffles was gedurende het onderzoek naar de schrijftafel gegaan en
had den brief met het lichtblauwe couvert ongemerkt bij zich gestoken.

Spoedig daarop verliet hij met den dokter de woning.

De brief met het antwoord van den graaf, waarnaar hij eveneens
informeerde, was intusschen reeds ter post bezorgd, zoodat het den
grooten onbekende niet gelukte, inzage daarvan te nemen.








DERDE HOOFDSTUK.

EEN LACHENDE ERFGENAME.


Thuis gekomen, las John Raffles meermalen den brief, dien hij van de
schrijftafel had weggenomen, daarop riep hij Charly Brand bij zich en
gaf hem ook het schrijven ter inzage.

Hij keek met gespannen aandacht naar het gelaat van zijn vriend.

Maar hij ontdekte daarop niet de uitdrukking, die hij had verwacht.

„Geef mij den brief terug. Ik zie wel, dat je er niets bijzonders aan
ontdekt,” sprak hij op geërgerden toon.

Zijn vriend keek hem verbaasd aan.

Wat bedoelde Raffles met deze vreemde opmerking!

„Ik begrijp je niet”, antwoordde de secretaris daarom op onthutsten
toon, „die brief zegt immers niets”.

„Luister dan eens naar mij”, sprak Lord Lister, den brief ter hand
nemend. „Ik zal je hem woord voor woord nogeens langzaam voorlezen.


    „Mijn lieve graaf!

    Ik ontving hedenmiddag van uw notaris het afschrift van uw
    testament, zoodanig ingericht, als papa het met u heeft besproken.
    Daarom zal ik dan ook mijn gegeven woord gestand doen en geef u
    vrijheid onze verloving bekend te maken. Zendt mij onmiddellijk
    antwoord wanneer ik u heden mag verwachten, opdat ik ervoor kan
    zorgen, thuis te zijn.

    Gebruik voor uw antwoord bijgaand couvert, opdat ik bij de vele
    stukken, die de post bezorgt, uw brief dadelijk herken.

    Een genoeglijken avond verwachtend,

        blijf ik de uwe

            EVELIN BONN.”


John Raffles had ieder woord, zonder een lettergreep te verwaarloozen,
gelezen.

Peinzend keek hij nu naar den brief, die naar een onbekend parfum rook.

„Ik weet niet, wat je wilt”, sprak Charly, „vindt je iets vreemds in
dit schrijven?”

De groote onbekende borg den brief zoo zorgvuldig in zijn portefeuille,
alsof het een banknoot van hooge waarde was.

„Ja zeker, mijn lieve Charly, die brief vertelt mij zeer vreemde
dingen. Kom, ik zal je eens vertellen, welke tragedie daaraan verbonden
is”.

Hij stak een cigarette aan en ging op zijn gemak in een fauteuil bij
den haard zitten, terwijl zijn secretaris tegenover hem plaats nam.

„Ik bevond mij twee uur geleden als secondant van Lord Turkington bij
den graaf van Heresford. Het was een onaangename boodschap voor mij,
omdat ik niet veel voelde voor de oorzaak tot dit duel.

„De graaf was juist van plan, een brief aan zijn secondant te
schrijven, met wien ik de zaak verder zou kunnen regelen, toen een
bediende hem een brief bracht. Hetzelfde schrijven, dat ik je zooeven
voorlas.

„De graaf opende den brief in mijn tegenwoordigheid, las hem en schreef
een antwoord, dat hij den bediende overhandigde met de woorden: „Haast
u...”

„Hij kwam niet verder, want hij zonk op den grond neer en stierf.

„Een paar minuten later was reeds een dokter aanwezig, doch ook deze
kon slechts den dood constateeren. Zijn diagnose luidde:
hartverlamming”.

Raffles zweeg, blies rookwolkjes uit zijn cigarette om zich heen en
staarde nadenkend in het haardvuur.

Charly Brand draaide zenuwachtig zijn duimen om elkaar heen.

„Ik weet werkelijk niet, welk merkwaardigs daarin steekt.
Waarschijnlijk heeft de graaf uit vreugde over zijn bevoorrechting een
beroerte gekregen. Ik herinner mij, weleens over dergelijke gevallen
gelezen te hebben”.

„Wat gij daar zegt, klinkt heel waarschijnlijk, mijn lieve Charly. Maar
mijn zoogenaamd detective- of misdadigersinstinct zegt mij, dat de
oorzaak van den dood van den graaf niet een natuurlijke is, doch dat
hier een misdaad aan ten grondslag ligt. Ik denk, dat de zaak zich zoo
heeft toegedragen:

„Miss Evelin Bonn heeft eenige uren van te voren van den notaris van
den Peer een afschrift van het testament gekregen, waarbij de graaf
haar tot zijn eenige erfgename benoemt. Onmiddellijk daarna sterft de
erflater, als het ware op bevel.

„Hier ligt immers het vermoeden voor de hand, dat de dood geen
natuurlijke oorzaak heeft gehad”.

„Jij hadt beslist detective moeten worden”, riep Charly vol bewondering
uit.

Zijn vriend lachte.

„Ik zei je al vroeger eens, dat ik, om detective te zijn, slechts een
vierde gedeelte noodig zou hebben van het verstand, dat mij te pas komt
voor het beroep, dat ik heb gekozen”.

Op dit oogenblik trad de bediende binnen en meldde: „Lord Richard
Turkington”.

De Lord trad de kamer binnen en zonder de gewone begroetingswoorden te
uiten, riep hij:

„Ik kom daarjuist van de club en vernam daar den dood van mijn
medeminnaar.

„Hoe heeft zich dat toegedragen?”

„Een hartverlamming, Lord Turkington. Ik was persoonlijk tegenwoordig,
toen de dokter het lijk onderzocht en de doodsoorzaak vaststelde. Een
eigenaardige geschiedenis—”

Na een korte pauze vervolgde Raffles:

„Wilt gij mij een genoegen doen, Lord Turkington?”

„Gaarne, waarmee kan ik u van dienst zijn?”

„Rijd dadelijk met mij naar miss Evelin Bonn en stel mij aan haar
voor”.

Lord Turkington keek den grooten onbekende eenige oogenblikken aan met
een blik, die argwaan verried, maar spoedig schudde hij de gedachten,
die in zijn hersens opkwamen, van zich af.

„Ik weet weliswaar niet”, sprak hij, „wat gij met dit verzoek beoogt,
maar ik ben gaarne bereid, aan uw verlangen te voldoen.

„Daar ik zelf van plan was, miss Bonn nu te gaan bezoeken, verzoek ik
u, mij te vergezellen”.

Eenige minuten later hadden de beide heeren in de auto plaatsgenomen.

„Wilt gij mij niet mededeelen, wat u er toe brengt, mijn—naar ik
hoop—aanstaande verloofde te gaan opzoeken?” vroeg de Lord na een
pauze.

John Raffles antwoordde op ernstigen toon:

„Alleen mijn vriendschap voor u, Lord Turkington. Ik hoop, dat gij aan
mijn oprechte belangstelling niet twijfelt”.

Inplaats van te antwoorden, drukte Lord Turkington zijn hand. Na eenig
stilzwijgen sprak de jonge edelman:

„Ik neem aan, dat de oorzaak van uw bezorgdheid voor mijn persoon
daarin ligt, dat gij bang zijt, mij een zoogenaamde domheid te zien
begaan. Maar ik zweer u, dat geen mensch, zelfs gij, aan wien ik zoo
oneindig veel te danken heb, mij van mijn plan kan afbrengen om Miss
Bonn tot mijn vrouw te maken.”

„Gij vergist u,” antwoordde Raffles, „als gij meent, dat ik van plan
ben, mij tusschen u en Miss Evelin Bonn te plaatsen. Neen. Ik ben er
alleen op gesteld om de dame, waarmee gij dweept, persoonlijk te leeren
kennen.”

Zij hadden intusschen de woning der diva bereikt en werden dadelijk
toegelaten.

Zooals Lord Lister had verwacht, wist Miss Evelin Bonn nog niets van
den dood van den graaf.

Met de elegance en beminnelijkheid van een dame der groote wereld
ontving zij de heeren en betoonde zich vooral tegenover Raffles, die
haar als Lord Randolph werd voorgesteld, buitengewoon innemend.

Deze begreep evenwel dadelijk, dat deze bevoorrechting niet natuurlijk
was, maar alleen aan den dag werd gelegd, omdat haar verstand het haar
gebood.

John Raffles, die de gewoonte had om een persoon met half gesloten
oogen op te nemen en er daarbij schijnbaar onverschillig uit te zien,
ontdekte dat de miss hem meermalen met scherpe blikken aankeek.

Ondanks het levendige gesprek, dat zij, naar het scheen, met Lord
Turkington voerde, gleed steeds weer een loerende blik naar Raffles,
die zich met het doorkijken van eenige plaatwerken bezig hield.

In een hoek van het boudoir stond de schrijftafel, en daar had Raffles
eindelijk dat ontdekt, wat hij zocht, nl. het blauwe couvert, dat de
graaf van Heresford had gebruikt om zijn antwoord te verzenden. Maar
alleen het couvert lag op de schrijftafel. De brief was er niet meer
in.

Het was voor Raffles een kleinigheid om in den loop van het gesprek
tusschen Miss Evelin Bonn en Lord Turkington op te staan en, zonder dat
het werd opgemerkt, de schrijftafel te naderen. Met een handige
beweging nam hij het couvert en stak het bij zich.

Daarop mengde hij zich in het gesprek van het tweetal en begon met de
dame te redeneeren over haar vroeger verblijf in Parijs, waar zij tot
voor eenige maanden had gewoond.

Hij bemerkte aan het beantwoorden zijner vragen, dat zij niet bijzonder
verstandig was.

Midden in het gesprek trad plotseling een man van ongeveer
zestigjarigen leeftijd het vertrek binnen.

Lord Turkington stelde hem voor als Mr. Lodewijk Bonn, de vader der
schoone Miss.

„Pardon, heeren,” sprak de oude man, „ik kom met een treurige tijding
voor mijn dochter. Zoo even hoorde ik van een bekende, dat de graaf van
Heresford plotseling aan hartverlamming is overleden.”

„Wat?” riep Miss Bonn uit, „is de graaf van Heresford dood?”

„Ja,” antwoordde haar vader, „ik nam, nadat ik het bericht had gehoord,
een rijtuig en begaf mij naar de woning van den graaf, waar men mij
hetzelfde meedeelde.”

„Maar dat is onmogelijk,” riep Miss Bonn uit. „Een paar uur vóór zijn
verloving met mij sterft hij? O, mijn God, hoe vreeselijk!”

Lord Turkington was bij deze woorden opgesprongen.

„Hadt gij werkelijk het plan, Miss Bonn, om u met den graaf van
Heresford te verloven?”

Met fonkelende oogen keek hij Miss Bonn aan.

„Het was de wensch van mijn vader,” antwoordde zij op zachten toon, „ik
werd er toe gedwongen. Gij zult toch niet gelooven, dat ik een man van
dien leeftijd zou kunnen beminnen?”

Zij zag hem aan met een blik, die Lord Turkington door merg en been
ging en drukte zijn hand.

Galant boog hij zich er over heen en kuste haar vingertoppen.

Nu mengde zich de vader in het gesprek:

„Je hebt immers nog antwoord gehad van den graaf van Heresford, dat hij
je hedenavond wilde bezoeken.”

„Ja,” antwoordde Miss Bonn, „hij schreef mij, dat hij om zes uur bij
mij zou zijn en nu—o God, het is vreeselijk! Ik smeekte den hemel, om
mij van den graaf te bevrijden. Maar zijn plotselinge dood is
verschrikkelijk!

„En toch ben ik dankbaar, dat het noodlot mij heeft behoed voor een
huwelijk, zooals mijn vader dat wenschte!”

De oude man was naar de schrijftafel gegaan en vroeg:

„Wil je mij den brief laten lezen, dien de Lord je heeft geschreven?”

Miss Bonn kwam naast hem staan.

„Ik heb den brief weggesloten, maar— —” Zij zweeg plotseling en Raffles
zag, hoe haar hand zoekend over de schrijftafel gleed.

Na eenige oogenblikken sprak zij op zachten toon tot haar vader, wat
echter Lord Lister duidelijk kon verstaan:

„Hebt gij het blauwe couvert weggenomen?”

„Neen,” antwoordde de vader, eveneens met gesmoorde stem.

Miss Bonn wierp een snellen blik op haar gasten die blijkbaar in druk
gesprek waren met elkaar.

Dit stelde haar gerust en Raffles hoorde haar zeggen:

„Mon Dieu, waar kan het blauwe couvert gebleven zijn? Het moet gevonden
worden. Gij weet— — —”

„Sst,” fluisterde de oude, „ga nu naar je vrienden, ik zal zoeken. Heb
je het stellig hier neergelegd?”

„Ja. Ik liet het op mijn schrijftafel liggen, in mijn vreugde vergat ik
het weg te sluiten.”

„Dat is dom!”

„Mag ik de heeren verzoeken, met mij een kop thee te gaan drinken in de
eetkamer?” vroeg Miss Bonn aan haar gasten.

Met een buiging stemden beide toe en eenige oogenblikken later zaten
zij aan de rijkgedekte tafel in druk gesprek.

Eerst een kwartier later trad de vader binnen.

John Raffles, die hem met scherpen blik aankeek, bemerkte, dat hij zeer
opgewonden en zenuwachtig was. De groote onbekende wist, waardoor. De
oude had het blauwe couvert niet gevonden.

Welk geheim kon hierachter verborgen zijn?

„Neemt mij niet kwalijk,” sprak de oude man. „als ik uw gesprek moet
storen. Ik zou mijn dochter graag even alleen spreken.”

„Ga uw gang,” antwoordden beide heeren.

Een paar minuten later trad Miss Bonn weer binnen met haar lieftalligen
glimlach.

Niemand zou hebben vermoed, dat zij nog kort geleden bevend van angst
met verwrongen gelaat voor haar schrijftafel had gestaan, alle kastjes
en laden had opengetrokken en, toen het blauwe couvert niet werd
gevonden, de schrijftafel van den muur rukte, de kleeden optilde en
zocht, alsof het een voorwerp van groote waarde was, dat teruggevonden
moest worden.

Maar dat, wat zij hoopte te vinden, was verdwenen. Het blauwe couvert
was er niet meer.

„Ik heb het hier op de schrijftafel gelegd,” had Miss Bonn tot haar
vader gezegd.

„Het kan jou en mij den nek breken. Wat een dwaasheid van je, om het
couvert hier te laten liggen,” had de oude geantwoord. „Daar in den
haard zou het voor eeuwig vernietigd zijn geweest. En vertel nu eens,
wat denk je met Lord Turkington te doen?”

„Hetzelfde, wat met Heresford is gebeurd.”

Haar vader knikte.

„Dan maar gauw,” meende hij, „men moet het ijzer smeden, terwijl het
heet is. Wat ik nog wou zeggen, de vriend, die door je aanbidder is
meegebracht, bevalt mij niet.”

„Mij ook niet,” antwoordde Miss Evelin, „ik voelde mij angstig in zijn
tegenwoordigheid, vanaf het eerste oogenblik, toen hij in mijn boudoir
kwam!”

„Maakt hij je het hof?”

„Neen. Hij schijnt een uiterst koel en nuchter mensch te zijn. Ik zal
trachten te informeeren hoeveel vermogen hij bezit. Misschien kan hij
de opvolger van Lord Turkington worden.

„Maar de heeren zullen mij missen,” viel zij zichzelf in de rede, „ik
zal naar hen teruggaan. Zoek alleen nog maar door. Het couvert moet
hier in de kamer zijn, of misschien— —” zij aarzelde eenige
oogenblikken, „of een der heeren zou het moeten hebben.

„Gij weet, met hoeveel ijverzucht minnaars als Lord Turkington overal
op letten; misschien heeft hij het weggenomen.”

De oude dacht even na en antwoordde:

„Je hebt gelijk, Lord Turkington zal in het blauwe couvert een aan jou
gerichten brief vermoeden. Dan is er niet het minste gevaar bij de
zaak.”

Eenigszins gerustgesteld verliet Miss Bonn het boudoir en ging naar
Lord Turkington en Raffles terug.

Zij brachten den avond in een schouwburg door, soupeerden daarna te
zamen en bij de champagne vroeg Lord Turkington in tegenwoordigheid van
Raffles de hand van Miss Evelin Bonn.

„De koning is dood, leve de koning,” dacht Raffles.

Miss Evelin Bonn echter boog zich naar Lord Turkington en antwoordde:

„Ik ben bereid, mij aan u te geven, maar ik kan het beslissende woord
niet spreken, voordat gij met mijn vader de geheele zaak hebt geregeld.
Papa wenscht dat, omdat hij het mijn moeder op haar sterfbed heeft
beloofd.”

„Wanneer mag ik komen om met uw Papa alles te bespreken?”

Zij dacht eenige oogenblikken na.

„Om twee uur des middags.”— — —

„Wilt u mij een genoegen doen, Lord Turkington?” vroeg Raffles op den
terugweg, „en mij den inhoud, meedeelen van het onderhoud met den vader
van uw toekomstige bruid?”

De vragen van Raffles begonnen den jongen Lord reeds onaangenaam te
worden.

Het kwam hem voor, alsof hij min of meer onder voogdij stond.

Maar hij beloofde het.








VIERDE HOOFDSTUK.

OP EEN VERKEERD SPOOR.


Bij inspecteur van politie Baxter van Scotland Yard werd den volgenden
morgen een bekend Londensch advocaat en notaris, de heer Barrison,
aangediend.

Toen de beide heeren tegenover elkaar zaten, sprak de advocaat:

„Ik kom in een uiterst kiesche aangelegenheid bij u. Ik ben jarenlang
de notaris geweest van den graaf van Heresford.”

„Ah!” riep inspecteur Baxter uit, „dat is dezelfde, over wiens
plotselingen dood ik in de courant heb gelezen.”

Notaris Barrison kuchte.

„Mijn cliënt is plotseling gestorven. Gistermiddag. En dat is de
oorzaak van mijn komst bij u.”

Inspecteur Baxter luisterde met gespannen aandacht.

„Vreest gij een misdaad, notaris?”

Zijn bezoeker haalde de schouders op.

„Ik sprak met den dokter, en hij verzekerde mij, dat de graaf van
Heresford aan hartverlamming was gestorven. Maar luister eens— —”

Hij zweeg eenige oogenblikken alvorens verder te gaan.

„Twee dagen geleden kwam de graaf van Heresford op mijn kantoor en
maakte daar zijn testament. Daarin benoemde hij zijn verloofde Miss
Evelin Bonn, wonende te Londen aan het Regentpark, tot universeele
erfgename.

„Ik moest dadelijk een afschrift van het testament gereedmaken en dat
uit zijn naam aan Miss Evelin Bonn zenden. Dat was, zooals gezegd,
eergisteren.

„Gisteren, dus een dag later, stierf de graaf.”

Baxter trommelde nerveus met zijn vingers op de stoelleuning en wist
niet, wat hij uit dat verhaal zou opmaken.

De notaris bemerkte, dat de inspecteur van politie blijkbaar niet
begreep, wat hij van hem verlangde.

Hij vervolgde daarom:

„Vindt ook gij het verband tusschen het testament en den daarop
volgenden dood van den erflater, laat ons zeggen zeer vreemd?”

„Zeer zeker,” antwoordde de chef van Scotland Yard, „die zaak klinkt
ontegenzeggelijk heel vreemd.

„Maar zooals gij zelf zegt, de dokter stelde immers als doodsoorzaak
een hartverlamming vast. Hoe kunt gij dan een misdaad vermoeden?”

„Daarom kom ik bij u!”

Inspecteur Baxter glimlachte gevleid, terwijl zijn secretaris Marholm,
die schijnbaar in een dikken bundel acten verdiept was, zachtjes lachte
en mompelde:

„Maar mijn waarde heer! Dan zijt gij aan het verkeerde adres! Breng ons
den moordenaar, dan zullen wij hem vasthouden, maar meen niet, dat wij
in staat zijn om iemand, dien wij niet hebben, te vangen.”

„Zooals gezegd,” antwoordde inspecteur Baxter, „ik vind geen oorzaak om
aan misdaad te denken.

„Zooals ik in de couranten las, was, toen de graaf stierf, een bekende
van hem, een zekere Lord Randolph bij hem.”

„Dat wekt juist mijn argwaan op,” riep notaris Barrison, „wie is deze
Lord Randolph, ik ken dien naam niet.

„Zou het niet mogelijk kunnen zijn, dat de man om de een of andere
reden een misdaad op den graaf heeft gepleegd?”

De oogen van den politie-inspecteur begonnen hoe langer hoe meer te
schitteren.

„Dat zou kunnen,” sprak hij, „het zou waarschijnlijk zijn, wanneer niet
de dokter, zooals gij mij reeds hebt verteld, hartverlamming als
oorzaak van den dood had vastgesteld.”

„Er bestaan allerlei soorten van vergift, die een hartverlamming kunnen
veroorzaken.”

Inspecteur Baxter schudde bedenkelijk het hoofd,

„Dat geef ik gaarne toe, maar dan zou, in elk geval Lord Randolph er
belang bij moeten hebben om den graaf van Heresford te vermoorden.”

„Waarschijnlijk is Lord Randolph de minnaar van Miss Evelin Bonn.”

Inspecteur Baxter sprong op.

„Een gewaagde gevolgtrekking!” riep hij uit.

„Het zou de moeite waard zijn om werk van de zaak te maken. Kunt gij
mij misschien nadere bijzonderheden omtrent Lord Randolph mededeelen?”

„Ik weet alleen,” antwoordde notaris Barrison, „dat Lord Randolph lid
is van onze voornaamste clubs en een intiem vriend van Lord Richard
Turkington.”

Inspecteur Baxter dacht een poosje na en drukte daarna op een
electrische bel.

Detective Weber trad bijna op hetzelfde oogenblik binnen.

Hij was sinds eenige jaren in dienst der Engelsche geheime politie en
kwam uit Duitschland, waar hij tooneelspeler was geweest. Juist door
zijn vroeger beroep was hij uitstekend geschikt om detective te zijn.
Het viel hem gemakkelijk, van allerlei vermommingen gebruik te maken,
zoodat hij volkomen onkenbaar was.

„Ik heb een opdracht voor u,” sprak inspecteur Baxter. „Ik wensch zoo
spoedig mogelijk te weten, of een zekere Lord Randolph ten huize van
Miss Evelin Bonn verkeert.”

Hij wendde zich tot den notaris en vervolgde:

„Gij wilt wel zoo goed zijn, mijn beambte het adres der dame te geven.”

Notaris Barrison haalde een visitekaartje te voorschijn en schreef het
gewenschte op.

Detective Weber nam het kaartje in ontvangst en ging heen.

Notaris Barrison stond op.

„Gij zult mij bericht zenden,” sprak hij, „zoodra gij iets bijzonders
hebt vernomen.”

„Onmiddellijk!” antwoordde Baxter.

De heeren namen afscheid van elkaar.

Reeds twee uur later kwam detective Weber terug om zijn nieuws mede te
deelen.

„Miss Evelin Bonn,” zoo vertelde hij, „is de bekroonde schoonheid van
de „Times” en van beroep tooneelspeelster.

„Zij bewoont een weelderige villa aan het Regentpark samen met haar
vader, een man van zestig jaar.

„Zij zijn ongeveer drie maanden in Engeland. Vroeger moeten zij in
Parijs gewoond hebben.

„De graaf van Heresford en Lord Turkington verkeerden als intieme
vrienden in het huis van Miss Evelin Bonn. Ook vertelde de bediende,
wiens vertrouwen ik heb gewonnen, mij, dat Miss Evelin Bonn zich
spoedig zou verloven. Lord Randolph is pas eenmaal in haar huis
geweest.”

„Dus hij komt daar niet als intiem vriend, zooals notaris Barrison
zegt?”

„No, Sir. Maar hij is de vertrouwde vriend van Lord Turkington.”

„Het is goed,” antwoordde inspecteur Baxter. „Ik zal mij dadelijk met
notaris Barrison in verbinding stellen en diens meening hooren— —”

Een uur later bevond notaris Barrison zich weer op het hoofdbureau van
politie.

Toen hij de mededeelingen van den detective had gehoord, sprak hij:

„Daar hebben wij het! Ik heb mij niet vergist. Al is Lord Randolph ook
niet de intieme vriend van Miss Bonn, zooals ik veronderstelde, hij
converseert toch met Lord Turkington. Dan zal Lord Turkington zijn
vriend tot de daad hebben overgehaald.”

„Wat ben jij een slimmerd!” dacht detective Marholm.

„Maar neem mij niet kwalijk,” antwoordde inspecteur Baxter, „Lord
Turkington behoort tot de aanzienlijkste families van Engeland. Gelooft
gij werkelijk, dat hij, om zijn verloofde het nagelaten fortuin van den
graaf van Heresford te bezorgen, een misdaad op zijn geweten zou
laden?”

„Neen,” antwoordde notaris Barrison, „niet om het geld, maar misschien
om de persoon van Miss Evelin Bonn.

„Gij hebt, geloof ik, vergeten, heer inspecteur, dat mijn cliënt het
testament maakte ten voordeele van zijn verloofde. Lord Turkington had
ongetwijfeld achter het net gevischt bij zijn aanzoek om de hand van
Miss Evelin Bonn.”

„Gij zoudt gelijk kunnen hebben,” knikte de inspecteur na een oogenblik
nagedacht te hebben, „als het niet een lid van een onzer voornaamste
adellijke families betrof.”

„De liefde is een voornamer factor bij groote misdaden dan de
hebzucht.”

Op dit oogenblik trad een detective binnen en meldde:

„Detective Weber heeft mij verteld, dat gij, chef, u met het geval
bezighoudt. Ik zag zoo even in de middageditie van de „Times” het
volgende interessante bericht:

„Naar wij uit betrouwbare bron vernemen zijn aan het overlijden van den
graaf van Heresford bijzondere omstandigheden verbonden.

„Op het oogenblik, waarin hij zoo plotseling door den dood werd
verrast, bevond zich de secondant van Lord Turkington bij den graaf, om
dezen een uitdaging tot een duel over te brengen.

„De oorzaak tot dit tweegevecht is de vrouw, die door ons blad wegens
haar schoonheid werd bekroond, Miss Evelin Bonn.

„Het duel is door den dood van den graaf onmogelijk gemaakt.

„Lord Turkington zal nu als gelukkig medeminnaar eerstdaags de
Londensche gezelschapswereld verrassen met het bericht van zijn
verloving met Miss Evelin Bonn.”

De detective had het bericht langzaam en duidelijk voorgelezen.

De notaris en de inspecteur van politie keken elkaar zwijgend aan,
eindelijk sprak de laatste:

„Gelooft gij na het hooren van dit bericht nog aan een misdaad van Lord
Turkington tegen den graaf van Heresford?”

„Neen,” sprak notaris Barrison, „iemand, die een ander uitdaagt, is
niet tot een lage misdaad in staat, maar toch kan ik de gedachte niet
van mij afzetten, dat er een misdaad is gepleegd jegens den graaf van
Heresford.”

Inspecteur Baxter werd zenuwachtig.

„Ik begrijp u niet,” sprak hij op mismoedigen toon, „ik houd een
misdaad voor buitengesloten. Alle personen, die volgens uwe meening met
misdadige bedoelingen met den graaf van Heresford in betrekking kunnen
hebben gestaan, blijken nu buiten eenige verdenking te moeten blijven.

„Het spijt mij, maar ik kan mijn tijd niet langer aan u opofferen.”

Notaris Barrison begreep den wenk en nam afscheid.



Op denzelfden tijd zat Raffles tegenover Lord Turkington en vertelde,
volgens afspraak, den inhoud van zijn onderhoud met den vader van Miss
Evelin Bonn.

Stralend bij de gedachte aan het groote geluk, dat hem deelachtig zou
worden, sprak hij:

„De vader wenscht, dat ik, voordat wij onze verloving publiek maken,
mijn geheele vermogen bij notariëele acte aan zijn dochter zal
vermaken.”

„En gij hebt u daartoe bereid verklaard?”

„Natuurlijk, ouwe vriend, waarom zou ik mijn geheele vermogen niet aan
mijn aanstaande vrouw willen vermaken? Dat is immers niet meer dan
recht en billijk!”

„Ongetwijfeld,” antwoordde Raffles, „en wanneer zal dat geschieden?”

„Ik verlang ernaar, Miss Evelin Bonn als mijn verloofde aan de wereld
te kunnen voorstellen en zal daarom reeds morgen mijn testament bij een
notaris opmaken.”

„Hebt gij de middageditie van de „Times” gelezen, Lord Turkington?”

„Neen, ik had geen tijd, ik had door het bezoek aan mijn verloofde geen
gelegenheid om de courant te lezen.

„Ik stel er ook geen belang in. Betreft het mijn persoon?”

„Ja,” antwoordde Raffles, „en wel het duel met den graaf van
Heresford.”

De Lord balde zijn vuist en sloeg daarmee op tafel.

„Vervloekte courantenpraatjes, die journalisten bemoeien zich met elke
particuliere zaak, al hebben ze er niets mee te maken!

„Wat gaat hun mijn zaken met den graaf van Heresford aan of mijn
verhouding tot Miss Evelin Bonn? Ik zou graag een rijzweep nemen en de
menschen, die dergelijke dingen in de couranten publiceeren, mee om de
ooren slaan.

„De duivel moge hen halen!”

„Wees niet zoo opgewonden, Lord Turkington,” trachtte Raffles hem te
kalmeeren, „de pers is de koningin der aarde! Er zouden veel meer
ongelukken en misdaden in de wereld geschieden, wanneer de pers niet
geruststellend, ophelderend of afschrikwekkend werkte.

„En nu, zie ik u vanavond nog in de club?”

„Het spijt mij, ik heb beloofd, den avond bij mijn aanstaande door te
brengen. Wij zullen elkaar in de komende dagen zeer zelden ontmoeten.”

Lord Turkington merkte het fijne glimlachje niet op, dat op Raffles’
gelaat verscheen.

Hij gaf Lord Turkington een hand en sprak:

„Ik hoop, dat gij toch tijd zult vinden, om af en toe een enkel woordje
met mij te babbelen.”

Hierop namen zij afscheid van elkaar.








VIJFDE HOOFDSTUK.

DE DOOD VAN DEN FOXTERRIËR.


Het was een uur daarna, toen de bediende van Lord Lister dezen een
brief bracht, en Raffles zag, dat het een van de lichtblauwe couverts
van Miss Bonn was.

Haastig opende hij het en las:


    Geachte Heer.

    Het zou mij zeer veel genoegen doen indien gij hedenavond bij mij
    wilde komen soupeeren.

        Hoogachtend,

            Miss EVELIN BONN.”


Raffles lachte spottend.

„Met spek vangt men muizen,” mompelde hij. „Zij denkt mij in haar
netten te verstrikken.

„Voor dat doel zoekt zij mijn gezelschap, om mij later, als het haar
gelegen komt, des te sneller in het verderf te kunnen storten. Of— —”
hij dacht eenige oogenblikken na en stond toen van zijn stoel op.

Spoedig daarna verliet hij het huis om zich naar de begrafenis van den
graaf van Heresford te begeven.

Met grooten luister werd de overledene ten grave gebracht.

Toen de droeve stoet zich weer huiswaarts begaf, naderde een bejaard
heer met grijze haren Raffles en sprak:

„Heb ik de eer, met Lord Randolph te spreken?”

Lord Lister boog toestemmend.

„Ja, die ben ik.”

„Staat gij mij toe, dat ik mij aan u voorstel? Notaris Barrison.”

De groote onbekende antwoordde met een hoffelijke buiging:

„Het is mij zeer aangenaam, kennis met u te maken.”

„Zoudt gij mij een kort onderhoud willen toestaan?”

Beide heeren begaven zich naar de studeerkamer van den overledene en
namen daar in fauteuils plaats.

„Ik hoorde van de bedienden,” zoo begon notaris Barrison, „dat gij bij
het overlijden van mijn ongelukkigen cliënt tegenwoordig zijt geweest.
Ik stel er bijzonder veel belang in, van u te vernemen, of u de een of
andere vreemde omstandigheid gedurende de treurige gebeurtenis is
opgevallen.”

John Raffles dacht eenige minuten na, hij weifelde of hij den notaris
deelgenoot zou maken van zijn vermoedens.

Hij besloot, geheel waar jegens den ouden heer te zijn.

„Ik koester het vermoeden, notaris, en ben ook reeds bezig, mijn
onderzoek in die richting te leiden, dat de dood van den graaf van
Heresford niet een natuurlijke is geweest.”

„Waarop berusten uw vermoedens?”

„Niet op feiten, notaris, maar op dat, wat men een inwendige stem
noemt.”

Notaris Barrison stak hem zijn hand toe, welke Raffles drukte.

„Ik dank u, Lord Randolph,” sprak hij, „het gaat mij even als u. Een
inwendige stem roept ook mij onophoudelijk toe: de graaf van Heresford
is niet een natuurlijken dood gestorven.

„Ik heb in deze aangelegenheid reeds met den inspecteur van politie van
Scotland Yard gesproken.”

John Raffles lachte ironisch.

„Ik zie Sir, dat gij hierom lacht en waarlijk, ik moet u gelijk geven.

„De politie schijnt er niet te zijn, om misdaden op te sporen, doch
alleen om een misdadiger te vangen.”

„Nauwelijks dit laatste,” antwoordde Raffles en hij vervolgde:

„Ik zou graag omtrent een zaak inlichtingen van u bekomen. Wat voor een
document heeft de graaf van Heresford ten behoeve van Miss Evelin Bonn
bij u laten opmaken?”

In de oogen van den notaris kwam een glans van genoegen.

„Ik zie, dat gij hetzelfde spoor volgt als ik, Lord Randolph. De graaf
van Heresford benoemde eenige dagen geleden Miss Evelin Bonn als zijn
universeele erfgename ingeval van zijn overlijden.”

„Ik heb mij dus niet vergist,” riep Raffles uit, „ik vermoedde dit
reeds.”

Op dit oogenblik trad Lord Turkington de kamer binnen. Hij had eveneens
aan de begrafenisplechtigheid deelgenomen en wilde juist afscheid
nemen.

„Mag ik de heeren aan elkaar voorstellen?” vroeg Raffles, „notaris
Barrison, Lord Richard Turkington.”

Beide heeren maakten een buiging.

„Gij hadt immers het plan,” sprak Raffles, „een notaris te gaan
opzoeken. Notaris Barrison heeft jarenlang de zaken van den graaf van
Heresford geregeld en is een der bekwaamste en beroemdste advocaten van
geheel Londen.”

„Ik ken mijnheer,” antwoordde Lord Turkington, „maar ik kan tot mijn
spijt geen gebruik maken van zijn diensten, daar ik reeds jarenlang
mijn eigen notaris heb. Zooals ik reeds zei, het spijt mij oprecht.

„Gaat u met mij mee, Lord Randolph?”

„Ik ben helaas verhinderd,” antwoordde Raffles, „wij zullen elkaar
eerst hedenavond bij Miss Evelin Bonn terugzien.”

Raffles zag duidelijk, dat bij die woorden een lichte schaduw over het
gelaat van Lord Turkington trok.

Deze had gehoopt den avond alleen met zijn verloofde door te brengen.

„Zijt gij door Miss Evelin Bonn uitgenoodigd?”

Raffles boog toestemmend.

„Ja, Lord Turkington. Ik heb kort voordat ik naar de begrafenis ging
een uitnoodiging gekregen.”

„Zoo, zoo,” antwoordde Lord Turkington, „dan zullen wij elkaar vanavond
terugzien.”

Hij nam afscheid en verliet het vertrek.

Nu stond ook Raffles op.

„Ik hoop, notaris, dat, wanneer de graaf van Heresford op misdadige
wijze den dood heeft gevonden, ik dit zal ontdekken. Misschien heb ik
daarvoor uw hulp noodig.”

„Het zou mij veel genoegen doen, als ik u de behulpzame hand kon
bieden. Ik was zeer bevriend met den graaf van Heresford en betreur
zijn dood op smartelijke wijze.”

Nu verlieten ook de beide heeren het sterfhuis, namen ieder een rijtuig
en vertrokken in verschillende richtingen.— —

Eenige uren later trad John Raffles het boudoir van Miss Evelin binnen,
waar hij reeds Lord Turkington vond aan de zijde zijner verloofde.

Lord Turkington en Miss Bonn waren in vroolijke stemming.

„Wij zullen nog een paar maanden wachten met het publiek maken van onze
verloving,” sprak Lord Turkington tot Raffles, „opdat de wereld, die
den graaf van Heresford in één adem noemt met mijn verloofde, geen stof
tot praatjes heeft.”

De avond werd op aangename wijze doorgebracht.

Raffles kon niets bijzonders ontdekken in het huis van Miss Evelin
Bonn.

Het eenige, wat hem opviel, was, dat de vader van Miss Bonn zich niet
liet zien.— —

Toen de groote onbekende zich den volgenden dag met Charly Brand in
zijn studeerkamer bevond, legde hij den brief, dien hij bij den graaf
van Heresford had weggenomen, voor zich neer, daarop haalde hij het
blauwe couvert te voorschijn, waarin het antwoord gesloten was geweest
en eindelijk het blauwe couvert met het briefje, dat de uitnoodiging
van Miss Bonn had bevat.

Hij rook aan het couvert en aan het papier alsof hij een hondenneus
had.

Maar niets bijzonders viel hem op.

Noch het papier, noch het couvert had een opvallende lucht.

„Wat doe je?” vroeg Charly Brand.

„Ik ken vergiften, mijn beste jongen,” antwoordde Lord Lister, „die men
op stof, papier, bloemen of andere dingen kan aanbrengen en wier lucht
in staat is een mensch, die ze inademt, bliksemsnel te dooden.

„Maar dit papier is volkomen reukeloos.

„Haal mij den kleinen foxterriër eens hier, die het eigendom is van den
portier.”

Een oogenblik later kwam Charly Brand met den hond binnen.

Raffles streelde het diertje en speelde met hem om met hem vertrouwd te
raken.

Daarop maakte hij tot groote verbazing van Charly Brand met een smal en
bijzonder fijn pennemesje den vastgekleefden rand van het couvert los,
dat de graaf van Heresford aan Miss Evelin Bonn had gezonden.

Het couvert was slechts losjes vastgekleefd, zoodat nog een vrij groote
streep gom aan den rand overgebleven was.

Nu nam Raffles den foxterriër, zette het dier op tafel en liet zich
door Charly Brand suiker geven.

Van die suiker liet hij het diertje geruimen tijd likken.

Daarop hield hij plotseling den gegomden rand voor den bek van het
beest en noodzaakte dit zoodoende, dien rand af te likken.

De foxterriër deed het.

Opeens, juist toen Charly Brand een opmerking wilde maken, wat Raffles
hem echter met een gebiedenden wenk belette, begon de hond als
beschonken rond te draaien, hij sprong in de hoogte, stiet een kort
geblaf uit en viel neer.

Hij was dood!

Verstijfd van ontzetting keek Charly Brand naar het doode beest.

„Wat is dat? Wat beteekent dat?” vroeg hij bevend.

Zijn vriend stond met over de borst gekruiste armer en somberen blik
naar het levenlooze beest te kijken.

„Op dezelfde manier stierf de graaf van Heresford,” sprak hij op doffen
toon.

Charly Brand meende niet goed verstaan te hebben.

Hij naderde Lord Lister en vroeg:

„Wat bedoel je?”

„Ik bedoel den dood van den graaf van Heresford,” herhaalde de groote
onbekende. „Een duivelsche uitvinding om indirect een moord te plegen!”

„Ik begrijp dit alles niet.”

„Er zijn veel dingen, die het menschelijk verstand nauwelijks kan
begrijpen. Daartoe behoort het blauwe couvert van de bekroonde
schoonheid, Miss Evelin Bonn.”

„Wat is er dan met de couverts?” vroeg Charly Brand, die nog steeds
niets begreep.

„Je hebt gemerkt,” antwoordde Raffles, „dat ik den terriër aan den
gegomden rand van het couvert liet likken. Deze kleefstof bevat een
sterk werkend gif. Hij, die met zijn tong een dergelijk couvert
bevochtigt, is een kind des doods. Hij is reddeloos verloren!”

„Dat is een duivelsch werk!” fluisterde de secretaris.

„Dit couvert,” vervolgde zijn vriend, „heeft de graaf van Heresford
eenige oogenblikken voor zijn dood gesloten.”

„Maar hoe kwam hij aan deze enveloppe?”

„Miss Bonn zond ze hem met het dringend verzoek, zijn antwoord erin te
sluiten, opdat zij onder de vele correspondentie, die de post haar
gewoonlijk bracht, den brief dadelijk zou herkennen.”

„Ik begrijp het nu,” sprak Charly Brand.

„Nu moet Lord Turkington uit de handen dier duivelin worden gered,
voordat hij een lijk is. Reeds morgen zal ik den strijd tegen Miss
Evelin Bonn beginnen. Ik zou Raffles niet zijn, als ik haar haar
slachtoffer niet kon ontstelen.”








ZESDE HOOFDSTUK.

DE AFRIKAANSCHE MILLIONNAIR.


Het was ongeveer tien uur in den morgen, toen het kamermeisje van Miss
Evelin Bonn een kostbaar bloemstuk en een doos in de slaapkamer harer
meesteres bracht, terwijl zij deze tevens een brief overhandigde. Miss
Bonn opende het schrijven en las:


    „Dear Lady!

    Eerst gisteren ben ik uit mijn Zuid-Afrikaansche mijnen te Londen
    aangekomen en ik las in de couranten, dat ook gij te Londen
    vertoeft. Ik ben betooverd door uw portret en ben daarom zoo vrij,
    mijzelf bij u te introduceeren. Hierbij zend ik u een diamanten
    collier, dat is samengesteld uit steenen, die in mijn eigen mijnen
    zijn gevonden. Ik zal zoo vrij zijn, u hedenmiddag tegen één uur
    persoonlijk te bezoeken.

        Met de meeste hoogachting,

            Uw onderdanige dienaar,
                JAMES VEITH.”


Haastig opende Miss Bonn het fluweelen etui en een prachtig diamanten
collier vonkelde haar tegen.

Begeerig schitterden haar oogen en een zegevierend lachje vloog over
haar gelaat.

Zij belde haar kamermeisje en toen deze verscheen, sprak zij:

„Ik moet dadelijk mijn vader spreken.”

Eenige oogenblikken later bevond de oude Bonn zich in de kamer zijner
dochter.

„Duivel!” riep hij, toen hij de schitterende, vonkelende steenen reeds
bij de deur ontdekte, „wat heb jij daar voor een kostbaar ding? Heeft
Lord Turkington dat gezonden?”

Een minachtend: „Pah!” was het antwoord.

„Lord Turkington heeft het nog niet noodig gevonden, om mij, behalve
bloemen, iets van waarde te schenken”.

De oude bekeek de steenen met een kennersblik.

„Dat is een vorstelijk cadeau. Wie is de gever?”

„Lees den brief!”

De oude bukte zich en raapte den brief op, die op het kleed voor het
bed was gevallen.

Langzaam las hij en sprak:

„Ik feliciteer je. Dat is de beste vangst, die je had kunnen doen. Deze
Veith is een van rijkste eigenaren van diamantmijnen in Zuid-Afrika.

„Hij is rijker dan een half dozijn Engelsche Lords te zamen”.

„Wij moeten Lord Turkington gauw onschadelijk maken”, sprak miss Bonn.
„Hij zal een omgang tusschen mij en den Afrikaanschen millionnair niet
toestaan”.

„Wij moeten voorzichtig zijn”, antwoordde de oude, „en nog wachten. Het
zou de opmerkzaamheid der politie kunnen trekken, als zoo kort na den
dood van den graaf van Heresford, die je tot universeel erfgename heeft
benoemd, weer een Engelsche Lord, nadat hij jou zijn vermogen heeft
vermaakt, aan hartverlamming sterft.

„Ik geloof, dat je beter deed, Lord Turkington eenvoudig te laten
schieten om je met den Afrikaanschen millionnair, die veel meer waard
is, bezig te houden”.

„Waarom?” vroeg miss Bonn lachend. „Twee vliegen in één klap is beter
dan één.

„Laat het maar aan mij over, de zaak te regelen. Zeg vóór alles tegen
den portier, dat ik voor Lord Turkington, als hij vandaag mocht komen,
niet te spreken ben”.

De oude verdween om het bevel zijner dochter uit te voeren.

Tegen één uur des middags bleef een prachtige auto voor de villa staan.

Er stapte een heer uit, die de villa binnenging.

Vol nieuwsgierigheid wierpen de portier en de bediende een blik op het
kaartje, dat de vreemdeling hun in de hall had gegeven en zij lazen:
James Veith, Kaapstad.

Mr. Veith behoefde slechts een paar minuten te wachten, voordat hij
door een bediende naar het boudoir van miss Evelin Bonn werd geleid.

De diva voelde haar hart luider kloppen, toen zij het door de
Afrikaansche zon gebruinde gelaat van den vreemdeling zag, dat omgeven
werd door een langen, zwarten baard.

Het was een bijzonder mooi man.

Na eenige minuten waren zij reeds zoo vertrouwelijk met elkaar, alsof
zij elkaar reeds jarenlang kenden.

Miss Bonn noodigde haar gast uit om bij haar te lunchen en terwijl zij
samen in de weelderig ingerichte eetkamer zaten, trad een bediende
binnen, die miss Bonn een kaartje overhandigde van Lord Turkington, die
in de hall wachtte.

„Het spijt mij”, sprak zij tot den bediende, „zeg den Lord, dat ik hem
niet kan ontvangen”.

De bediende boog en antwoordde:

„Wij hebben dit den Lord reeds medegedeeld, maar zijn Lordschap dringt
erop aan, te worden toegelaten.”

Mr. Veith zag hoe een diepe rimpel van misnoegen zich tusschen de
wenkbrauwen der schoone miss Bonn groefde.

„Zeg tegen mijnheer, dat ik niet te spreken ben”.

De bediende boog weer en verliet de eetkamer.

Miss Bonn sprak tot haar nieuwen vriend:

„Het is een vurige aanbidder van mij, misschien kent gij hem: Lord
Richard Turkington”.

Mr. Veith dacht eenige oogenblikken na.

„Ik herinner mij, den naam wel eens gehoord te hebben. Eenvoudige
Engelsche adel.”

„Zijn zij vermogend?”

„Voor zoover ik heb gehoord, neen; Lord Turkington moet op vrij
bescheiden voet leven”.

Miss Bonn lachte.

Het was een glashelder, koket lachje.

„Dan begrijp ik niet, wat de Lord van mij wil. Hij moet liever een
eenvoudig opgevoede en spaarzame vrouw nemen. Vooral deze laatste
eigenschap bezit ik volstrekt niet. Ik zou mij diep ongelukkig voelen,
als ik moest rekenen”.

„Een mooie vrouw mag niet rekenen”, antwoordde mr. Veith op hoffelijken
toon. „In het geheel geen zorgen hebben. Zorgen bederven de schoonheid.
Wanneer ik het geluk had, een mooie vrouw te bezitten, dan zou ik al
haar wenschen letterlijk voorkomen”.

Miss Bonn antwoordde met een betooverend lachje.

Uit haar oogen straalde een verleidelijke glans en zij zag, hoe mr.
Veith onder haar blikken als een schooljongen bloosde.

„Ik moet morgen helaas”, zoo vervolgde mr. Veith, „voor eenige weken
naar Parijs vertrekken. Ik hoop, dat gij mij na mijn terugkomst op
dezelfde vriendschappelijke wijze zult ontvangen als nu.

„Het allerliefst zou ik u, hoe kort ik u ook eerst ken, voor altijd bij
mij behouden. Ik ben ongehuwd en geloof stellig, dat mijn vermogen mij
toestaat, een schoone vrouw de mijne te noemen”.

Zuchtend en met een koketten blik antwoordde miss Bonn:

„Gij zijt de eerste man, die indruk op mij maakt”.

„Werkelijk?” vroeg de mijnkoning, op haar toetredend.

Zij antwoordde met een betooverend glimlachje en keek hem met
veelbelovenden blik aan.

Er ontstond een pauze, en plotseling sloeg mr. Veith zijn armen vast om
haar heen.

Willoos liet zij zich door hem kussen.

Zij bemerkten beide niet, dat de oude mr. Bonn de kamer was
binnengekomen. Hij gaf blijk van zijn tegenwoordigheid door te kuchen.

De Afrikaan wist niet, dat de oude achter een gordijn het geheele
gesprek had afgeluisterd.

„Pardon”, sprak mr. Veith, terwijl hij den ouden man met een blik vol
ergernis aanzag.

„Mijn vader”, zoo stelde miss Bonn hem met een lieftallig lachje aan
haar bezoeker voor.

Dadelijk verdween de ergerlijke uitdrukking op het gelaat van mr.
Veith. Hij stak mr. Bonn zijn hand toe en als vrienden drukten zij
elkaar de hand.

„Deze heer heeft mij zooeven een huwelijksvoorstel gedaan, papa”.

De oude man zette een verbaasd gezicht en schudde het hoofd.

Daarop sprak hij tot mr. Veith:

„Het spijt mij, u mijn toestemming niet te kunnen geven, mr. Veith. Gij
kent mijn dochter niet en eveneens zijt gij voor Evelin een onbekende.
Ik heb ervoor te waken, dat met het geluk van mijn kind niet roekeloos
wordt omgesprongen”.

De bezoeker richtte zich vol trots op.

„Ik hoop, dat gij mijn naam kent”, antwoordde hij op hoogmoedigen toon,
„mijn naam waarborgt voor dergelijke onderstellingen als de uwe. Ik ben
bereid om uwe dochter, die op mij een betooverenden indruk heeft
gemaakt, te trouwen en haar als een koningin te behandelen”.

„Ik ben een man van zaken”, antwoordde de oude man, „en beschouw het
huwelijk van de practische zijde. Voordat ik mijn dochter, die nog niet
meerderjarig is, aan een man toevertrouw, zou deze persoon mij
voldoende waarborgen moeten verstrekken, dat het mijn dochter, zelfs
ingeval van zijn overlijden, nimmer aan iets zou ontbreken”.

„Ik verzeker u”, sprak mr. Veith, „dat ik mijn geheele vermogen aan uw
dochter wil nalaten, wanneer ik daardoor haar hand zou verwerven?”

„Dat is mannelijk gesproken”, glimlachte de oude, „wanneer gij deze
belofte nakomt, dan kunt gij met uw notaris overleggen, wanneer wij een
dergelijk contract zullen opmaken. Ik zal blij zijn, als ik mijn
dochter, die aan alle kanten door aanbidders wordt lastig gevallen,
goed getrouwd weet”.

Na eenige oogenblikken stilzwijgen sprak mr. Veith:

„Ik moet helaas morgen voor eenige weken naar Parijs. Het zou een
groote geruststelling voor mij zijn, wanneer ik daarheen kon gaan als
de aanstaande van uw dochter. Wanneer het u dus aangenaam is, dan
kunnen wij nog vandaag in den loop van den middag het door u gewenschte
practische gedeelte van de zaak in orde brengen. Ik zal dan zoo vrij
zijn, u tegen vier uur met mijn auto af te halen”.

De oude boog toestemmend.

Daarop sprak Miss Evelin:

„Ik vind het afschuwelijk, dat de heeren in mijn tegenwoordigheid over
zaken spreken.”

Mr. Veith verontschuldigde zich:

„Ik vraag u vergiffenis, maar ik ben er mijnheer uw vader dankbaar
voor, dat hij de gelegenheid gaf, een regeling te treffen, die mij tot
den gelukkigsten aller menschen maakt.”

Een half uur later verliet Mr. Veith als gelukkig bruidegom het huis,
terwijl Miss Evelin Bonn een vreugdedans uitvoerde over de schitterende
vangst.








ZEVENDE HOOFDSTUK.

EEN VREESELIJKE ONTDEKKING.


„Zijt gij al bij uw notaris geweest?” vroeg Raffles aan Lord
Turkington, „om de aangelegenheid met Miss Evelin Bonn in orde te
maken?”

„Neen”, antwoordde Lord Turkington, „maar ik ben van plan, er
hedenmiddag heen te gaan om de zaak te regelen.”

Op zijn gelaat was duidelijk misnoegen te lezen en de Groote Onbekende
begreep, dat het hem onaangenaam was, te worden uitgehoord.

„Mag ik u vragen, hoe het Miss Evelin Bonn gaat? Zij was gisteren, toen
ik haar een visite wou brengen, ongesteld.”

Lord Turkington wierp een vluchtigen, onderzoekenden blik op zijn
vriend.

„Ik werd helaas zelf ook niet ontvangen—maar gij schijnt u plotseling
bijzonder voor Miss Evelin Bonn te interesseeren.”

De Groote Onbekende lachte zachtjes.

„Stel u gerust, Lord Turkington, het doel van mijn visite was alleen om
den tijd te dooden.

„Ik hoop, dat gij mij voldoende kent om te weten, dat ik moeilijk in
verrukking kom voor een vrouw, zelfs al is zij zoo schoon als Miss
Bonn.”

Beide heeren maakten een eind aan het gesprek en Lord Lister, die
dringende zaken voorwendde, ging heen.

Een half uur later bevond hij zich bij notaris Barrison.

Voordat deze hem groette vroeg hij:

„Hebt gij reeds iets ontdekt in de geheimzinnige zaak van den graaf van
Heresford?”

„Ik hoop van wel”, antwoordde Raffles, naast de schrijftafel plaats
nemend.

„Gij maakt mij zeer nieuwsgierig.”

De Groote Onbekende stak een sigarette aan, zooals altijd, wanneer hij
een ernstig gesprek voerde en begon:

„Kent gij een collega van u, een zekeren notaris Lewin?”

„Ja”, antwoordde notaris Barrison, „ik ben meermalen in ambtszaken met
hem in aanraking geweest. Wenscht gij iets van hem?”

„Ja, ik kom van Lord Turkington. Deze deelde mij mede, dat hij dien
heer vanmiddag zou gaan bezoeken, om hem zijn vermogen, in geval van
overlijden, te laten overschrijven ten name van Miss Evelin Bonn.”

„Aha!” riep Barrison uit, „dat is interessant. Precies zooals bij den
graaf van Heresford.”

Beide heeren keken elkaar eenige oogenblikken vragend aan.

„Gij ziet”, vervolgde Raffles, „dat Miss Bonn volgens een vast
programma werkt.

„Zij schijnt met Lord Turkington denzelfden weg op te willen als met
den graaf van Heresford.”

Notaris Barrison knikte en herhaalde:

„Als met den graaf van Heresford.”

„Ik heb nu het verzoek tot u te richten”, sprak Raffles verder, „om u
in verbinding te stellen met Mr. Lewin en het mogelijk te maken, dat
wij beiden getuigen worden van de ambtelijke conferentie tusschen hem
en Lord Turkington, zonder dat mijn vriend iets van onze aanwezigheid
vermoedt.”

„Met welk doel?”

„Om een getuige te hebben, want ik hoop, dat gij als kroongetuige in de
zaak-Heresford de hoofdpersoon zult zijn. Ikzelf ben om verschillende
redenen verhinderd, mij persoonlijk met de zaak te bemoeien.

„Ik kan alleen, evenals op een speeltafeltje, de kaarten zoo
neerleggen, dat gij ongetwijfeld het spel moet winnen.

„Vraag mij alstublieft niet, welke redenen ik heb, maar laat het u
voldoende zijn, dat ik bereid ben mijn krachten te geven om deze
geheimzinnige misdaad aan het licht te brengen.”

„Ik zal u vertrouwen, Lord Randolph, hoewel door uw woorden het
tegendeel het geval moest zijn. Maar gij geeft mij door uw handelwijze
het bewijs, dat gij werkelijk bezig zijt, mij te helpen.”

„Zeer zeker”, antwoordde Raffles, „ik ben altijd een vijand van
schurkenstreken geweest en het is niet de eerste, die ik, in plaats van
de politie, ontmasker— —”

Notaris Barrison stelde zich in telefonische gemeenschap met Mr. Lewin
en deze beloofde, hem op te bellen, zoodra Lord Turkington bij hem zou
komen.

Ook was hij bereid, zijn collega in de gelegenheid te stellen, om in
een zijvertrek getuige te kunnen zijn van de ambtelijke verhandeling.

Twee uur verliepen, voordat de advocaat door de telefoon berichtte, dat
Lord Turkington in zijn spreekkamer wachtte.

Dadelijk begaven Raffles en notaris Barrison zich op weg en een half
uurtje later bevonden zij zich in een kleine kamer in de woning van
notaris Lewin, door een portière van de studeerkamer gescheiden en waar
zij elk woord, dat gesproken werd, konden verstaan.

Toen zij achter het zware gordijn stonden, kwam Lord Turkington bij den
notaris binnen. Nadat de begroeting had plaats gevonden, stelde Lord
Turkington den heer, die hem vergezelde, voor als mr. Lodewijk Bonn.

„Waarmede kan ik u van dienst zijn, heeren?”

„Ik ben van plan,” zoo begon Lord Turkington, „mij met Evelin Bonn,
wier vader deze heer is, eerstdaags te verloven en wil aan die dame,
ingeval van mijn overlijden, mijn geheele vermogen nalaten.”

„Bezit gij andere erfgenamen?” vroeg de advocaat.

„Neen,” antwoordde Lord Turkington, „ik ben de laatste afstammeling
mijner familie, zooals gij misschien weet, en heb niemand
verantwoording te doen van mijn vermogen. Ook kan niemand aanspraak
maken op de erfenis.”

„Goed,” sprak notaris Lewin, „dan zal ik het document opstellen. Wees
zoo goed op dit blad papier den naam en de woning van uw aanstaande te
schrijven, opdat ik het nauwkeurig kan invullen.”

Een paar minuten lang werd alleen het krassen van de pen van den
notaris vernomen.

Daarop werd het stil.

Notaris Lewin kuchte en sprak:

„Ik zal nu zoo vrij zijn, u het document voor te lezen. Gij kunt het
later van uw handteekening voorzien.”

Hij kuchte weer en las:

„Hierdoor verklaar ik, ondergeteekende, dat het mijn ernstige en
heilige wil is, aan mijn verloofde, Miss Evelin Bonn, wonende te
Londen, Regent Park—”

„Halt!” viel de oude Bonn hier in de rede, „ik ben zoo vrij om op te
merken, dat mijn dochter tot op heden nog niet de verloofde is van
dezen heer.”

„Een slimme vos,” fluisterde Raffles in Barrisons oor.

„Zeer juist,” antwoordde notaris Lewin, „ik zal de zinsnede
veranderen.”

Weer schreef hij eenige oogenblikken, daarop las hij opnieuw:

„Hierdoor verklaar ik, ondergeteekende, dat ik aan Miss Evelin Bonn,
wonende te Londen, Regent Park, met welke jongedame ik van plan ben,
mij binnen eenigen tijd te verloven, mijn geheele vermogen, dat ik aan
roerende en onroerende goederen bezit, ingeval van mijn overlijden
vermaak.

„Dit verklaar ik in tegenwoordigheid van notaris Hugo Lewin,
Broadstreet—eigenhandig onderteekend en gezegeld.

„Ik verzoek u dit van uw handteekening te willen voorzien, Lord
Turkington.”

Weer hoorden notaris Barrison en Raffles het krassen der pen in Lord
Turkington’s hand, toen was aan de ambtelijke formaliteit voldaan.

„Zoudt gij zoo goed willen zijn,” sprak Lord Turkington nu, „nog heden
een afschrift van deze wilsbeschikking aan Miss Evelin Bonn te zenden?”

„Natuurlijk, uw lordschap,” antwoordde de notaris.

„Precies zooals bij Lord van Heresford,” fluisterde Barrison.

Lord Turkington en Mr. Bonn namen afscheid en Barrison met Raffles
begaven zich in het vertrek waar Mr. Lewin zich bevond.

Toen zij dezen begroetten, was het alsof hij plotseling schrikte en met
scherpen blik keek hij Lord Lister aan.

Raffles merkte dit wel op, maar kon er de oorzaak niet van vermoeden,
daar hij den heer Lewin niet kende.

Deze scheen trouwens reeds weer gerustgesteld te zijn, misschien was
het slechts een oppervlakkige gelijkenis, die hem een oogenblik had
getroffen. Eenige jaren geleden had hij namelijk in een gezelschap Lord
Lister, den grooten onbekende, ontmoet. Hieraan dacht hij nu.

„Mag ik nu weten,” vroeg hij den heeren, „waarom gij de ambtelijke
verhandeling als getuigen in de zijkamer hebt bijgewoond?”

„Daarover kan ik u op het oogenblik niet voldoende inlichten; ik hoop
dat echter binnen een paar weken te kunnen doen,” antwoordde notaris
Barrison.

Kort daarop gingen beide heeren heen, nadat zij den notaris hadden
bedankt en begaven zich naar een restaurant in Broadstreet.

„Het is vreemd,” sprak notaris Barrison, toen zij aan een der kleine
gedekte tafeltjes hadden plaatsgenomen , „de behandeling der zaak bij
notaris Lewin en bij mij is precies dezelfde.

„Maar ik heb nog niet het flauwste vermoeden, of het verdere verloop
van de zaak evenzoo zal zijn, als bij den dood van den graaf van
Heresford het geval was.”

„Precies zoo,” antwoordde Raffles op beslisten toon.

„Ik veronderstel, dat gij meer weet dan ik, Lord Randolph?”

„Dat kan wel zijn,” antwoordde deze, „wanneer uw tijd het veroorlooft,
zou ik u willen verzoeken, met mij mee naar mijne woning te gaan. Daar
zal ik u een verklaring geven omtrent den dood van graaf van
Heresford.”

Notaris Barrison pakte ontroerd den arm van Raffles en vroeg:

„Meent gij dat werkelijk?”

„Zeker. Ga mee naar mijn huis.”

Zij maakten een einde aan hun maaltijd, namen een auto en reden naar de
woning van den grooten onbekende.

Ondanks de opgewondenheid, die zich van Barrison had meester gemaakt,
kon hij toch niet nalaten de pracht en weelderige inrichting der villa
te bewonderen.

Eindelijk traden zij de studeerkamer binnen.

Alles lag daar nog precies zooals den vorigen avond.

Midden op de schrijftafel lag de doode foxterriër en niet ver van hem
af lagen het blauwe couvert en het velletje papier van Miss Evelin
Bonn.

Raffles bracht den notaris naderbij en wees met de hand naar het
cadaver.

„Deze arme hond stierf denzelfden dood als de graaf van Heresford.”

Notaris Barrison keek met wijd opengespalkte, verschrikte oogen naar
den dooden hond en antwoordde:

„Ik begrijp u niet, wat heeft deze fox met mijn overleden cliënt te
maken?”

De groote onbekende nam het blauwe couvert op en hield het den notaris
voor.

„Weet gij, wat ik hier heb, notaris Barrison?”

„Een blauw linnen couvert.”

„Ja, dat is waar,” sprak Lord Lister, „maar een linnen couvert, dat uw
ongelukkige cliënt eenige oogenblikken voor zijn dood met zijn lippen
bevochtigde, het sloot en aan zijn bediende gaf, opdat deze het aan
Miss Evelin Bonn zou bezorgen.”

„Hoe zijt gij in het bezit ervan gekomen?”

„Ik heb het gestolen.”

„Gestolen?”

„Ja, gestolen van de schrijftafel van Miss Evelin Bonn.”

„Maar dit is immers strafbaar!”

„Ik pleeg bij voorkeur ongeoorloofde handelingen, die ertoe kunnen
dienen om schurken voor hun misdaden te straffen.

„Weet gij, bij wien gij u op het oogenblik bevindt?”

Notaris Barrison werd door de eigenaardige vraag en door de geheele
omgeving plotseling eenigszins angstig.

„Ik denk, bij uw Lordschap”.

„Ja, zeker”, antwoordde Raffles, „een Lord ben ik, een absoluut echte,
Engelsche Lord, maar ik maak geen gebruik van mijn titel.

„Ik ben een koning geworden, een koning op een troon, dien ik mijzelf
heb veroverd”.

Notaris Barrison twijfelde plotseling aan het verstand van Lord
Randolph.

„Wat voor een koning?”

„Schrik niet”, lachte Raffles, „ik ben een koning der misdadigers”.

„Wat?”

„Maak u niet ongerust, notaris Barrison”, lachte Raffles, „om met u te
kunnen werken is het noodig, dat ik u vertel, wie ik ben.

„Zoodra ik u mijn naam heb medegedeeld, zult gij weten, met wien gij te
maken hebt, en dan zult gij er niet aan denken om voor mij te vluchten:

„Ik ben Raffles!”

Notaris Barrison dacht, dat alles donker om hem heen werd. Hij durfde
nauwelijks adem te halen.

Dit was Raffles? Raffles, de groote onbekende, die reeds jaren lang
door de gezamenlijke politie der geheele wereld werd gezocht, vooral
door de Londensche en die door zijn ongehoorde, meesterlijke daden de
vrees der rijken en der geheime misdadigers was? John C. Raffles, die
door de armen der groote steden, door de ongelukkigen en misdeelden als
een heilige werd gezegend?

„Maar neem toch plaats”, verzocht Lord Lister, „en neem een sigaar. Ik
zie, dat het hooren van mijn naam uwe zenuwen heeft aangegrepen”.

„Dat is waar”, antwoordde notaris Barrison, „ik wil u wel bekennen, dat
dit meer indruk op mij heeft gemaakt, dan wanneer de overleden graaf
van Heresford plotseling in levenden lijve vóór mij had gestaan.

Aarzelend nam hij in de hem aangeboden fauteuil plaats en Raffles ging
tegenover hem zitten.

„Dit zijn dezelfde sigaren”, sprak Raffles, „die de Koning van Engeland
uit Havana laat komen. Behalve zijn persoon kan alleen ik dit merk
rooken. Koningen hebben hunne eigenaardigheden”.

Notaris Barrison bediende zich, en de geur van de wonderlijk fijne
tabak kalmeerde hem.

Hij bedacht nu ook, dat Lord Lister een volmaakt gentleman was, die,
ondanks zijn meesterstreken, nog nimmer een gemeene misdaad had
gepleegd.

„Uit vriendschap voor Lord Richard Turkington”, zoo begon Raffles, „om
hem van het verderf te redden, heb ik mij de zaak aangetrokken; en nu
reeds heb ik resultaat.”

Notaris Barrison klopte de asch van zijn sigaar en antwoordde:

„Nu gij mij hebt verteld, wie gij zijt, twijfel ik er geen oogenblik
meer aan, of gij zult de geheimzinnige misdaad aan het licht brengen”.

John Raffles stond op en greep weer het blauwe couvert.

„Kijk eens nauwkeurig naar dezen omslag en zeg mij, of gij er iets
bijzonders aan ziet”.

De notaris nam het blauwe papier in de hand en bekeek het aandachtig.

Maar hoe scherp hij ook toekeek, hij zag er niets aan.

Schouderophalend gaf hij het terug en antwoordde:

„Ik kan er niets bijzonders aan ontdekken”.

„Dat geloof ik gaarne”, antwoordde Lord Lister, „en toch is dit couvert
het middel tot een ontzettende misdaad”.

Weer keek notaris Barrison vol angst en vrees naar het lichtblauwe
couvert

„In dit stuk papier woont de blauwe dood!”

„Wat?”

„Den blauwen dood noem ik het, sir. Het heeft voldoende kracht om mij
en u en nog een kwart dozijn op dezelfde wijze naar de eeuwigheid te
sturen als den graaf van Heresford en den kleinen foxterriër”.

„Uw antwoord klinkt vreeselijk. Ik kan er niets aan ontdekken”.

„Ik zal het u verklaren:

„Om het couvert te sluiten, moet men den gomrand aan de achterzijde
bevochtigen”.

„Dat is waar”, knikte notaris Barrison.

„De gomstrook van dit couvert, of liever de gomoplossing, die den rand
bedekt, is vermengd met blauwzuur. Zoodra het speeksel van een levend
wezen dien rand aanraakt, wordt het blauwzuur opgelost, en de
ongelukkige sterft binnen een paar minuten”.

De advocaat keek verstijfd van schrik om zich heen.

Hij durfde nauwelijks ademhalen.

„Dat is de vreeselijkste misdaad, waarvan ik ooit gehoord heb”,
mompelde hij eindelijk. „Mijn God, kunt gij u niet vergissen?”

„Helaas neen”, antwoordde Raffles, „om mij te overtuigen heb ik den
foxterriër als slachtoffer gekozen. Gij ziet de uitwerking van de
proef, het arme dier is dood.”

De advocaat haalde zwaar adem.

Het koude zweet stond hem op het voorhoofd.

„Laten wij direct naar de politie gaan”, stelde hij voor.

Een spotachtig lachje van Raffles verbaasde hem.

„No, Sir, die weg zou verkeerd zijn. De politie zou ons niet kunnen
helpen. Miss Evelin Bonn, van wie ik dit couvert heb gestolen, zou
ontkennen, dat zij de gomoplossing met blauwzuur had vermengd. Dat zou
ik toch ook gedaan kunnen hebben?”

„Gij hebt gelijk”, knikte de notaris.

„In de tweede plaats kan ik ook niet persoonlijk naar den
politie-inspecteur Baxter in Scotland Yard gaan, om daar mijn
bevindingen van deze geheimzinnige misdaad mee te deelen en
tegelijkertijd te zeggen:

„Uit dankbaarheid voor de opheldering ben ik zoo vrij, mij persoonlijk
aan u over te leveren. Mijn naam is Lord Lister, de Groote Onbekende.”

„Gij hebt gelijk”, antwoordde Barrison, „maar wat moet er dan
gebeuren?”

„Ik heb mijn plan reeds ontworpen; zoudt gij in het belang van de
opheldering van de misdaad een paar dagen met mij als mijn gast naar
Parijs willen gaan?”

„Zeer zeker.”

„All right, notaris! Dan zullen wij morgen met de avondboot vertrekken.
Doch tevens verzoek ik u, mij het adres van een notaris te geven, dien
gij kent en dien ik morgenmiddag om drie uur kan bezoeken. Blijf dan,
evenals bij Mr. Lewin, ook bij dezen notaris in een zijvertrek.”

„Hebt gij misschien ook de bedoeling om uw vermogen aan Miss Evelin
Bonn te vermaken?”

„Ik niet en toch ook weer wel. Ik zal het u morgen vertellen. Welken
notaris beveelt gij mij aan?”

„Notaris Byer, dat is een goed vriend van mij en hij woont slechts twee
huizen van mijn kantoor verwijderd.”

„In orde! Ik zal precies drie uur bij notaris Byer zijn en verzoek u
mij direct, nadat ik mijn aangelegenheid heb afgedaan, te verwachten.”



Het duizelde notaris Barrison, toen hij Raffles verliet. Het was meer
dan hem in zijn dertigjarige practijk was overkomen.

Denzelfden avond bevond zich Lord Turkington als gast bij Miss Evelin
Bonn, en toen hij diep in den nacht naar huis ging, voelde hij zich de
gelukkigste aller stervelingen.

Hij hoorde niet, dat Miss Evelin Bonn tot haar vader zei:

„Voordat wij met hem hebben afgedaan, wil ik mij met Mr. Veith
bezighouden. Zooals Mr. Veith mij vertelde, is hij van plan naar Parijs
te gaan. Daar zal zijn dood niet opvallen.”

„En wat denk je met Lord Turkington te doen?”

„Zijn vrouw te worden! Mocht hij mij in den loop der tijden gaan
vervelen, dan—” Zij maakte een veelbeteekenende handbeweging. „Gij
begrijpt mij immers?

„Het is mij meer waard om een Engelsche Lady te worden, dan de
eenvoudige Evelin Bonn te blijven.

„Ik hoop door Lord Turkington aan het Hof te worden voorgesteld. Mijn
carrière kan zoodoende schitterend worden.”








ACHTSTE HOOFDSTUK.

DE PARIJSCHE CHEF VAN POLITIE.


Den volgenden morgen bracht een bediende aan Miss Bonn een prachtig
bouquet orchideeën, uit de kostbaarste bloemen bestaande, benevens een
ochtendgroet van Mr. Veith. Aan den ruiker was met gouddraad een klein
etui bevestigd, waarin zich een schitterende diamanten ring bevond.

De bediende wachtte op antwoord en zei tot het kamermeisje, dat Mr.
Veith liet vragen, wanneer hij lijn opwachting mocht komen maken.

Miss Evelin las den brief, die erbij was bezorgd, en sprak:

„Noodig Mr. Veith uit, om tegen twaalf uur te komen lunchen.”

Met een stralend gezicht ontving zij den Afrikaan.

Zij was zoo beminnelijk mogelijk tegen hem.

„Volgens den wensch van uw vader,” vertelde de huwelijkscandidaat, „zal
ik hedenmiddag om drie uur, vergezeld door uw vader, mijn notaris
opzoeken en daar het document opstellen, dat uw vader vóór onze
verloving van mij verlangt.”

Zij sloeg haar arm om zijn hals en kuste hem.

Zij zag niet, hoe Mr. Veith, toen hij het boudoir verliet, om zich
vandaar naar den ouden heer Bonn te begeven, een zakdoek te voorschijn
haalde en zijn mond met zooveel kracht afveegde, alsof hij zooeven iets
walgelijks met zijn lippen had aangeraakt.

Waren het de kussen der bekoorlijke Miss Evelin geweest?

Met den ouden man had hij een kort onderhoud.

Zij spraken af, dat zij elkaar om drie uur bij notaris Byer zouden
ontmoeten.

Op dezelfde manier als de vorige keeren speelde zich hier de scène af.

Toen Mr. Veith en Bonn voor het huis van den notaris afscheid van
elkaar namen, sprak Mr. Veith:

„Ik rijd van hier dadelijk naar het station en moet, zooals ik reeds
aan Miss Evelin vertelde, voor veertien dagen naar Parijs.

„Zeer dringende zaken beletten mij, reeds nu van mijn geluk te
genieten.

„Ik wil mijzelf het verdriet van het afscheid besparen en verzoek u
daarom, Miss Evelin mijn afscheidsgroeten over te brengen en haar te
zeggen, dat ik haar uit Parijs dadelijk zal schrijven. Ik hoop, dat zij
mij trouw zal antwoorden.”

De vader verzekerde hem nogmaals, dat zijn dochter, ontroostbaar was
over de scheiding, al was deze ook slechts van korten duur, maar zaken
gingen voor alles en daarom moest zij zich erin schikken.

Hierop namen beiden afscheid van elkaar.

Mr. Veith deed alsof hij eenige oogenblikken naar den wegrijdenden Mr.
Bonn keek, daarop keerde hij zich snel om en liep terug naar het zoo
juist verlaten huis.

In een particulier vertrek van den notaris wachtte hij op notaris
Barrison.

„Wij hebben weinig tijd te verliezen,” zei Mr. Veith tot hem, „om vijf
uur vertrekt onze trein naar Parijs. Haast u dus, onze aangelegenheden
in orde te brengen.

„Ik geloof, dat ik alles zoo heb voorbereid, dat wij binnen een paar
dagen reeds succes hebben”.

Samen verlieten zij het huis en begaven zich naar de woning van den
notaris, die in allerijl zijn beambten en zijn familie mededeelde, dat
hij voor eenige dagen op reis ging.

Den volgenden dag bevonden zij zich te Parijs.

Mr. Veith stapte met notaris Barrison in het Grand Hotel af.

Reeds eenige minuten na hun aankomst zat de zoogenaamde mr. Veith aan
zijn schrijftafel en schreef een brief aan miss Evelin Bonn, zooals
slechts een vurig minnaar dien in elkaar zet.

In tegenwoordigheid van den advocaat bezorgde de millionnair het
schrijven ter post en nu moesten zij wachten op de dingen die komen
zouden.

Twee dagen nadat mr. Veith zijn brief had verzonden, kocht hij
verschillende witte muizen en bracht die sierlijke diertjes in een
kooitje mee naar het Grand Hotel.

Hierop begaf hij zich met zijn begeleider naar den chef van de
Parijsche geheime politie, monsieur Lebaudy.

Nadat beide heeren zich hadden voorgesteld, sprak Mr. Veith:

„Wij zijn naar Parijs gekomen om hier een duivelsche misdaad te
ontmaskeren. Zoudt u zoo goed willen zijn de eerstvolgende uren in ons
gezelschap door te brengen? Wij verwachten namelijk uit Londen een
brief, die door een misdadigster aan ons wordt gezonden. Ik hoop
bepaald en geloof mij niet te vergissen, dat vorenbedoeld schrijven tot
uitvoering van een moord op mijn persoon zal worden gebruikt”.

Monsieur Lebaudy stemde toe en hield het tweetal gezelschap.

Tot de avondpost moesten zij wachten.

Met deze kwam een brief, dien de kellner in de kamer bracht en die
direct werd herkend als het blauwachtig couvert, dat door Miss Evelin
Bonn werd gebruikt.

Raffles overhandigde den brief aan den chef van politie.

„Er is mij aan uw getuigenis zeer veel gelegen, mijnheer Lebaudy,
onderzoek nauwkeurig het poststempel en den omslag, opdat wij, zooals
onze Engelsche wetten dat eischen, naar waarheid kunnen getuigen, dat
deze brief door de post behoorlijk in onze tegenwoordigheid aan Mr.
Veith is afgegeven,” sprak de notaris.

Mr. Lebaudy onderzocht den brief zeer scherp en antwoordde:

„De brief is in ongeschonden toestand.”

„Dan zal ik hem openen,” sprak Mr. Veith.

Met zijn zakmes sneed hij het couvert open en haalde er een vel
postpapier en een blauw linnen couvert uit, dat voor het antwoord
bestemd was.

Op het oogenblik, waarop de Afrikaner den inhoud te voorschijn haalde,
lieten de aanwezige heeren een luid „Ah!” hooren.

Voorzichtig legde de mijnbezitter het couvert op tafel en las:


    Mijn inniggeliefde James.

    Sedert jij weg bent, voel ik mij in Londen eenzaam en verlaten. Het
    is mij alsof de zon niet meer schijnt. O, mijn geliefde, ik zou
    nooit hebben geloofd, dat ik een man in zoo korten tijd zoo vurig
    en innig zou kunnen beminnen als ik dat jou doe. Je brief heb ik
    eerst twee uur nadat hij in huis was in handen ontvangen. Door de
    vele correspondentie, die ik krijg, bleef hij onopgemerkt tusschen
    de overige brieven liggen. Ik zend je daarom een couvert zooals ik
    ze gebruik en verzoek je, dit voor het antwoord te willen
    reserveeren! Mijn portier, mijn bediende, mijn kamermeisje hebben
    de opdracht, zoodra de brievenbesteller het blauwe couvert brengt,
    het mij direct te overhandigen. Schrijf alsjeblieft dadelijk.
    Verlangend ziet je antwoord tegemoet, je je eeuwig liefhebbende

        EVELIN.

    N.B.: Heb je mij nog lief?”


„Jawel!” riep de notaris uil, „ik houd ook al van haar! Vervloekt, heer
chef van politie, dit is de meest duivelachtige, de meest geslepen
misdaad, waarvan ik ooit heb gehoord!”

Monsieur Lebaudy keek den notaris vol verbazing aan.

„Mag ik vragen, hoe deze zaak in elkaar zit? Tot nu toe heb ik nog niet
het geringste vermoeden van een misdaad.”

„Daar ligt het, daar!” antwoordde de notaris, met zijn rechterhand naar
het blauwe couvert wijzende.

De chef van politie keek naar het couvert, dat er zoo onschuldig uitzag
en sprak op twijfelenden toon:

„Bedoelt gij die blauwe enveloppe?”

„Ja! Die verbergt den dood voor u, voor mij en voor iedereen, die,
zonder het geheim te kennen, het couvert zou gebruiken.”

„Dat blauwe couvert?” vroeg monsieur Lebaudy nogmaals.

„Dat draagt den dood met zich mee!” sprak nu ook Mr. Veith.

De politiebeambte stond op en bekeek het voorwerp van alle kanten.

„Niet waar?” vroeg de notaris, „men ziet niet aan het ding, wat het
werkelijk is—maar ik zal het u verklaren:

„Gij weet, dat de afzendster van den brief verzocht, het couvert voor
het antwoord te gebruiken. Om dit te doen, zou Mr. Veith de gegomde
klep moeten sluiten, nietwaar?”

„Ongetwijfeld,” antwoordde de chef van politie.

„Welnu, om dit te doen, moet men den gegomden rand bevochtigen.”

„Zeer zeker!”

„Wee u, wanneer gij of een ander den gomrand met de lippen aanraakt,
gij zoudt binnen eenige seconden een lijk zijn.”

Een zacht „mille tonnerres!” weerklonk van de lippen van den chef van
politie.

„Ik heb,” sprak Mr. Veith, „om u een bewijs te leveren van dezen
misdadigen toeleg, een paar witte muizen gekocht. Ik zal nu met een
klein schaartje stukjes van den gegomden rand afsnijden en deze aan de
diertjes te vreten geven. Gij zult de uitwerking dadelijk zien.”

Hij nam een schaar, sneed smalle papierstrookjes af en wierp deze in de
kooi.

Met groote opmerkzaamheid stonden de drie heeren om de kooi om te zien
wat er gebeurde.

Het diertje had het stukje papier opgeknabbeld en begon aan een tweede.

Een paar seconden speelde het nog hiermede; plotseling wierp het zich
op den rug, rillingen voeren door het kleine lichaam, het stiet een
angstig piepend geluid uit en een seconde later was het dood.

De mannen durfden nauwelijks ademhalen.

Met strakke oogen keken zij naar het onschuldige, kleine slachtoffer.

Daarop riep de Afrikaner:

„Blauwzuur, monsieur Lebaudy!”

De chef van politie nam een zakdoek en waaide zich koelte toe. Het
gebeurde had hem zeer aangegrepen.

De onmenschelijke wreedheid, de gemeenheid en list, waarmee deze
misdaad was uitgedacht en voorbereid, waren zelfs voor hem ongekend.

„Ik hoop,” sprak notaris Barrison, „dat ik u volkomen overtuigd heb.

„De misdaad moest gepleegd worden op een persoon, die zich hier in de
Fransche hoofdstad bevindt. Gij zijt derhalve als chef der
veiligheidspolitie de aangewezen persoon, om de vervolging dezer zaak
op u te nemen.”

„Natuurlijk,” antwoordde de chef van politie, „sta mij toe, dat ik dit
couvert dadelijk door onzen scheikundige laat onderzoeken.

„Van den uitslag van dit onderzoek hangt het verdere verloop der zaak
af.”

Lebaudy borg het corpus delicti zorgvuldig in zijn portefeuille.

Daarop nam hij ook den brief, dien mr. Veith had ontvangen, tot zich.

Den volgenden morgen reeds zou hij den uitslag meedeelen.

Het onderzoek, dat de scheikundige der politie nog dien nacht deed, had
het verwachte resultaat.

De kleefstof van het couvert bestond uit een gomoplossing, welke sterk
vermengd was met blauwzuur.



Reeds met de eerstvertrekkende stoomboot reisden mr. Veith, notaris
Barrison en monsieur Lebaudy naar Londen.

De Fransche politieambtenaar moest, om miss Evelin Bonn gevangen te
kunnen nemen, zich in het bezit stellen van een bevel tot
inhechtenisneming, afkomstig van de Londensche politie, en zoo waren
ook Londensche detectives noodig om de giftmengster in verzekerde
bewaring te stellen.

Zoodra zij in de Theemsstad waren aangekomen, begaf notaris Barrison
zich met monsieur Lebaudy naar Scotland Yard, om Baxter met het
voorgevallene in kennis te stellen en de noodige formaliteiten in orde
te brengen.

Mr. Veith daarentegen had voor korten tijd afscheid van zijn beide
reisgezellen genomen en als plaats van ontmoeting het bureau van den
notaris opgegeven.

Mr. Barrison wist echter, dat zij hem terug zouden zien.

Nog eenmaal drukte hij hem de hand en bedankte hem hartelijk voor de
hulp, die hij in deze zaak had geboden.








NEGENDE HOOFDSTUK.

DE ONTMASKERDE.


Miss Evelin Bonn was in een zeer zenuwachtige bui. Zij en haar vader
zaten in haar weelderig ingericht boudoir.

Reeds urenlang wachtte zij op den brief Van mr. Veith, en zij kon zich
niet verklaren, waarom deze wegbleef.

„De Afrikaansche millionnair zal door zaken verhinderd zijn geweest,”
sprak haar vader, „het is niet noodig, dat je je daarover opwindt.”

Op dit oogenblik trad een bediende binnen en meldde:

„Een heer, die zijn naam niet wil noemen, wenscht de lady te spreken.”

Miss Evelin Bonn haalde misnoegd de wenkbrauwen op en sprak:

„Ik ben niet voor naamlooze menschen te spreken.”

De bediende ging heen.

„Ik heb een gevoel, alsof wij een onaangename tijding zullen krijgen,”
zei miss Evelin tot haar vader.

„Je bent zenuwachtig.”

„Ik kan het niet helpen. Vannacht is mij de doode graaf van Heresford
verschenen om mij naar het altaar te leiden.”

„Je ziet spoken en—”

Verder kon de oude niet spreken.

Als verlamd van schrik staarde hij naar de deur, waardoor een gemaskerd
heer binnenkwam.

„Ik ben gewend, om ontvangen te worden,” sprak de indringer, „en wensch
een onderhoud met u te hebben.”

„Roep de politie!” riep miss Bonn tot haar vader.

De gemaskerde lachte, nam plaats alsof hij thuis was en stak een
sigarette aan.

„Wel,” sprak hij op onverschilligen toon, „roep de politie als getuige
bij ons onderhoud. Dit zal zeer interessant voor haar zijn.”

Miss Bonn beefde plotseling over haar geheele lichaam.

Een bang voorgevoel maakte zich van haar meester.

„Wie zijt gij? Wat wilt gij?” vroeg zij met moeite.

„Ik kom uit naam van den graaf van Heresford,” antwoordde de
gemaskerde.

Een kreet weerklonk door het boudoir.

De oude had intusschen zijn zelfbeheersching teruggekregen.

„Houd uw ongepaste aardigheden voor u, mijnheer, en maak mijn dochter
niet verschrikt,” riep hij op barschen toon.

„Oho,” lachte de gemaskerde, „is het lieve duifje zoo vreesachtig? Dat
had ik niet gedacht.”

„Zeg, wat gij hier komt doen. Ik heb geen lust, mij langer met u bezig
te houden.”

„Maar ik wel,” hoonde de gemaskerde, „ik breng zooveel tijd voor u mee,
als de graaf van Heresford noodig heeft om weer uit zijn graf te
voorschijn te komen.”

Nu begon ook de oude Bonn bang te worden.

Een nieuwe gil weerklonk.

„De lady heeft werkelijk zenuwen,” spotte de indringer, „en daarom zal
ik u niet langer lastig vallen dan noodig is. Namelijk—”

Hij kruiste zijn beenen over elkaar en fixeerde met zijn zwarte oogen
de schoone miss eenige seconden.

„De graaf van Heresford bracht mij gisteren een bezoek.”

„De graaf is dood!” viel de oude hem in de rede.

„Natuurlijk is hij dood,” lachte de onbekende, „daarom komt hij ook
niet zelf, maar zendt mij. Ik ben namelijk sinds zijn dood zijn
buurman.”

„Hij is krankzinnig,” fluisterde miss Bonn haar vader toe.

„Gij vergist u, lady,” antwoordde de gemaskerde, „ik ben niet zoo
krankzinnig als uw vrienden, die zich door uw schoonheid laten
betooveren en dan met u in blauwe couverts correspondeeren.”

Miss Bonn rilde opnieuw.

Zij werd bang voor dezen bezoeker.

Ook de oude Bonn voelde bij de laatste woorden van den vreemdeling zijn
knieën knikken en moest plaats nemen.

„Blauwe couverts,” vervolgde de geheimzinnige vreemdeling, „zien er
aardig uit en zijn solide, maar gevaarlijk! Ik zou liever rose
gebruiken.”

Miss Bonn hijgde naar adem.

Haar vader had het koude zweet op het voorhoofd.

„De graaf van Heresford, mijn buurman, heeft mij gezworen, dat hij
nooit weer een blauw couvert wil gebruiken. Hij zal dien eed wel
houden, want hij is dood. Hij gaf mij opdracht, daar hij, toen hij zijn
testament maakte, krankzinnig was en geheel vergeten had, dat hij twee
arme studeerende neven bezit, u te bevelen, mij een verklaring te
geven, dat gij afstand doet van de nalatenschap ten behoeve zijner
beide arme bloedverwanten.”

Miss Bonns oogen fonkelden van haat.

„Gij wilt ons dus afpersen?” riepen het jonge meisje en de oude man op
verschrikten toon. (Zie het titelblad.)

De gemaskerde antwoordde lachend:

„Als gij het afpersing wenscht te noemen, dan ja. Ik houd mij bij
voorkeur met dergelijke afpersingen bezig. Om het kort te maken, ik heb
geen tijd genoeg om van u een schriftelijk antwoord te vorderen met
ingesloten een voor de gezondheid bevorderlijk couvert van blauw-
blauw-, drommels! bijna zou ik zeggen blauwzuur! Zeker omdat dat woord
ook met blauw begint. Ik bedoel echter: van blauw linnenpapier.”

De met ringen getooide en van diamanten vonkelende handen van Miss Bonn
omklemden krampachtig de leuning van haar stoel.

Alles in de kamer begon voor haar oogen te draaien.

Zij voelde zich een onmacht nabij.

„Ik ben bereid,” fluisterde zij nauwelijks hoorbaar, „aan den wensch
van den graaf van Heresford te voldoen.”

„Dat zul je niet doen,” riep de oude Bonn uit, terwijl hij zich met een
dolk in de hand op den gemaskerde wierp.

Deze was echter op een dergelijken aanval voorbereid.

Voordat de oude hem kon bereiken, gaapte hem de mond van een
Browning-pistool tegen.

„Schiet niet!” riep miss Bonn, haar handen angstig smeekend opheffend.

„Stel u gerust,” lachte de vreemdeling, „het is maar een grap, die wij
drijven, om onze zenuwen op de proef te stellen. Steek dien dolk weer
bij u, mr. Bonn. Ik erken, dat uw zenuwgestel niets te wenschen
overlaat.”

„De duivel woont in u!” knarsetandde de oude en ging weer naar zijn
stoel terug.

„Ga nu aan uw schrijftafel zitten!” beval de gemaskerde de sidderende
miss Bonn, „en schrijf wat ik u zal dicteeren.”

De diva waagde het niet, zich te verzetten en deed wat haar bevolen
werd.

„Neem blauw schrijfpapier,” riep de vreemdeling, „en zet nu het
volgende:


    „Bij dezen verklaar ik onder eede, dat mij de nalatenschap van den
    graaf van Heresford niet rechtmatig toekomt en ik er geen
    aanspraken op kan of wil maken. De graaf van Heresford heeft het
    testament onder mijn invloed opgemaakt.

        Miss EVELIN BONN.”


De onbekende stond op, nam de nog natte verklaring en las deze.

Bevredigd gaf hij het papier aan haar terug en sprak:

„Neem nu een blauw couvert en adresseer het op deze wijze:


    „Aan notaris Barrison,
    Londen, Broadstreet.”


Weer gehoorzaamde miss Bonn.

De gemaskerde overtuigde zich er van, of het adres juist was, gaf het
couvert aan miss Bonn terug en sprak:

„Sluit den brief nu hierin en— —sluit, alstublieft het couvert. Het
blauw—blauwzuur,—och, hoe kom ik toch telkens aan dat woord, het blauwe
papier zal geen schadelijke gevolgen hebben voor u, wanneer gij eraan
likt.”

Hij lachte spottend, toen miss Bonn het couvert sloot, terwijl een
lijkkleur haar gelaat overtoog.

„Vergeet den postzegel niet.”

Nadat miss Bonn ook deze had opgeplakt, stak de gemaskerde den brief in
zijn zak.

„Zie zoo, nu heb ik met u afgehandeld. De doode graaf zal nu rustig
kunnen slapen. Ik wensch u hetzelfde.”

Hij ging naar de deur, opende deze half en bleef toen staan, terwijl
hij sprak:

„Ik voel mij nog verplicht u mijn naam te noemen.”

Hij wachtte eenige oogenblikken, toen klonk het scherp en duidelijk:

„John Raffles!”

Op hetzelfde moment was de deur achter hem dicht gevallen en met
doodsbleeke gezichten keken vader en dochter elkaar aan.

„Wij zijn ontmaskerd,” kermde miss Bonn, „wij moeten vluchten, voordat
het te laat is.”

„Nonsens!” schreeuwde de oude man, „de graaf heeft opvolgers genoeg.
Wij zullen de schade wel weer inhalen.”

„Ik wist, dat ons heden iets onaangenaams zou overkomen,” zuchtte
Evelin.

„Houd je goed. Lord Turkington kan elk oogenblik komen.”

„Begrijpt gij, hoe Raffles ons geheim ontdekt kan hebben?”

„De duivel hale dien kerel! Neen, ik begrijp het niet!”








TIENDE HOOFDSTUK.

DE ONTMASKERING.


Een uur later betrad Raffles als Lord Randolph de woning van zijn
vriend lord Turkington.

Een bediende deelde hem mede, dat de lord zich bij miss Evelin Bonn
bevond.

Onmiddellijk reed ook Raffles daarheen.

Hij was oneindig dankbaar, zijn vriend daar goed en wel aan te treffen.

„Waar zijt gij de laatste dagen geweest?” vroeg lord Turkington.

„In Schotland bij mijn broer,” loog Raffles. „Ik hoop, dat gij mij niet
al te zeer gemist hebt. In het gezelschap van een zoo schoone vrouw
vergeet men zijn beste vrienden.”

Miss Evelin Bonn behandelde hem met koele minachting.

Na een poosje trad de vader der jonge dame de kamer binnen.

De groote onbekende zag, dat miss Evelin haar vader met onrustige
blikken aanzag.

„Nog geen brief?” vroeg zij hem.

„Wat voor een brief?” vroeg lord Turkington, bij wien jaloezie opkwam.

„Een gewichtige brief over zaken, stel je gerust,” glimlachte zijn
aanstaande.

„Een notaris, met wien ik zeer bevriend ben, vertelde mij, dat de graaf
van Heresford u zijn geheele vermogen heeft nagelaten,” sprak Raffles
tot miss Bonn.

Miss Evelin Bonn fronste het voorhoofd.

„Gij schijnt erg nieuwsgierig te zijn, lord Randolph, ik begrijp niet,
welk belang gij stelt in den graaf van Heresford en mijn persoon.”

„Ik stel er in zooverre belang in,” sprak Raffles, „dat het mij
verbaast, bij u niet het minste verdriet te bespeuren over den dood van
een trouw vriend.”

„Wilt gij mij beleedigen?”

Lord Turkington, wien de opmerking van Raffles ook niet aanstond,
merkte op onvriendelijken toon op:

„Uw optreden is ongepast, lord Randolph!”

„Werkelijk?” lachte Raffles, „heb ik u ooit aanleiding gegeven om u
over mij te beklagen? Gij zult mij toegeven, lord Turkington, dat een
persoon, die iemand zulk een groot vermogen nalaat, als de graaf van
Heresford dit aan miss Bonn deed, aanspraak mag maken op eenige
deelneming, al ware het slechts een gehuichelde.

„Mij doet de onverschilligheid der miss onaangenaam aan.”

Lord Turkington zag in, dat de woorden van Raffles op waarheid
berustten.

Maar in zijn verliefdheid wilde hij dit niet toegeven en antwoordde:

„Ik verzoek u, lord Randolph, uw opmerkingen in deze aangelegenheid
voor u te willen houden. Miss Evelin Bonn staat onder mijn bescherming
en ik weet zeer goed, wat haar voor de buitenwereld te doen staat.

„Wanneer de graaf van Heresford zijn vermogen aan deze dame heeft
nagelaten, dan is dat een particuliere zaak, die niemand iets aangaat.
Miss Evelin Bonn heeft niets gedaan om het vermogen van den graaf te
verwerven.”

„Het is mogelijk,” sprak Raffles met een eigenaardig glimlachje, dat
miss Bonn het bloed naar de wangen dreef, „maar men spreekt er in de
Londensche kringen reeds over en ik denk, dat gij als de toekomstige
verloofde der miss en als Engelsch lord een uiterst wankelbare eer te
verdedigen hebt.”

Lord Turkington richtte zich vol trots op:

„Zijt gij van plan, een voordracht over „eer” te houden, Lord
Randolph?”

Raffles haalde de schouders op.

„Vat het op, zooals gij wilt, maar vergeet niet, dat ik als uw vriend
voor u sta en slechts als vriend tot u spreek.”

„Ik bedank voor een vriendschap, die zich op beleedigende wijze uit.”

„Lord Turkington!”

„Lord Randolph!”

Zij keken elkaar met fonkelende oogen aan.

Een uitbarsting scheen onvermijdelijk.

Nu kwam miss Evelin Bonn, die zoo verstandig was om verder twistgesprek
te willen vermijden, tusschenbeide.

„Ik bid u, heeren, bedenkt, dat gij u in gezelschap bevindt van een
dame!”

Maar Lord Turkington had alle zelfbeheersching verloren.

Hij zag in Raffles niet meer den trouwen vriend, maar een vijand, die
hem zijn geluk wilde ontstelen.

Met een vijandige uitdrukking in zijn oogen, trad hij op Lord Lister
toe en sprak:

„Het spijt mij, dat men met personen, zooals gij er een zijt, niet
duelleert. Ik zou deze zaak anders met de wapens willen beslechten!”

De groote onbekende, beantwoordde deze beleediging met een zachten,
treurigen blik. Daarop verliet hij, zonder om te kijken, het vertrek.

Op straat gekomen, gaf hij een brief in een blauw couvert aan een
jongen en beval dezen, den brief aan Miss Bonn te bezorgen.

Daarop nam hij een rijtuig.

Op eenigen afstand van het huis naderden in snelle vaart twee auto’s.

Nieuwsgierig keek Raffles de auto’s na, die voor het huis van miss
Evelin Bonn stilhielden en hij zag er een dozijn mannen uitstappen.

„Scotland Yard heeft zich mobiel gemaakt,” fluisterde Raffles en reed
verder.



Lord Turkington had zijn goed humeur verloren.

Te vergeefs trachtte Miss Evelin Bonn hierin verandering te brengen.

Zelfs de champagne, die zij voor hem schonk, vroolijkte hem niet op.



Hij had een gevoel, alsof hij Raffles schandelijk credit had aangedaan
en hij dacht erover na, op welke wijze hij het weer goed kon maken.

Een bediende bracht een brief binnen, die juist was bezorgd.

Met een zachten vreugdekreet greep miss Bonn naar het couvert dat een
harer blauwe enveloppes scheen te zijn.

Zij dacht, dat het het antwoord van Mr. Veith was.

Haastig scheurde zij het couvert open en las.

Plotseling zag Lord Turkington, hoe Miss Evelin Bonn wankelde en haar
gelaat doodsbleek werd.

Verschrikt wilde hij haar helpen, maar zij weerde hem af en las
nogmaals den inhoud van den brief, die luidde


    „Miss Bonn!

    Ik heb u een diamanten collier gezonden en een ring. Beide zijn
    Parijsche imitatie en niet waard, dat ik ze terug kom halen.
    Misschien zult gij de dingen willen dragen op uw laatsten gang naar
    het schavot.

    Daar ik er een sport van maak, misdadigers te straffen, lever ik u
    aan het gerecht over en ben blij, de rij mijner daden met deze
    vermeerderd te hebben. Ik heb u het leven ontstolen.

        JOHN C. RAFFLES.”


Met starenden blik keek Miss Bonn naar den brief.

Lord Turkington wist niet, wat hij uit haar vreemde houding moest
opmaken.

Daar hoorde hij het geluid van vele mannenstemmen in huis.

Ook Miss Bonn hoorde het.

„Mijn God, wat is dat?”

Angstig luisterde zij aan de deur.

Plotseling werd deze opengeworpen.

Een aantal mannen met revolvers in de hand snelde de kamer binnen.

„In naam der wet,” riep inspecteur Baxter, „neem ik u gevangen, Miss
Evelin Bonn, wegens gepleegden moord en een poging tot een nieuwen!”

Bleek als een lijk staarde Miss Bonn de beambten aan.

„Mag ik den heeren om een verklaring verzoeken?” vroeg Lord Turkington
vol ontzetting.

De beambte boog vol eerbied voor den lord en sprak:

„Het doet mij leed, niet aan den wensch van uw lordschap te kunnen
voldoen. Uw lordschap zal bij het verhoor alles vernemen.”

Daar weerklonk een schot.

Een oogenblik luisterden allen.

„Mijn vader!” riep Miss Bonn en in het volgende oogenblik had zij,
zonder dat iemand het had kunnen beletten, een gouden flacon, die zij
aan een ketting droeg, geopend en aan den mond gezet.

Als door den bliksem getroffen, viel zij op den grond.

„De blauwe dood,” mompelde notaris Barrison, „zoo stierf de graaf van
Heresford en waarschijnlijk nog anderen.”

Daarop wendde hij zich tot Lord Turkington:

„Om u voor een dergelijken dood te bewaren, heeft J. C. R. (hij noemde
den naam niet) deze misdadigster ontmaskerd. Het is zijn werk. Wij
zouden het niet hebben gekund.”

Lord Turkington keek als versuft om zich heen.

De notaris moest hem steunen, opdat hij niet zou neervallen.

Inspecteur Baxter had zich over de doode heengebogen en nam den brief,
dien zij nog in de hand hield.

Vol belangstelling las hij den inhoud en plotseling stiet hij een vloek
uit.

„Wat is er, inspecteur?” vroeg detective Marholm.

„Vervloekt! Ik vind hier een brief van Raffles. Er gebeurt waarachtig
niets meer, zonder dat Raffles zich ermee bemoeit!”

„Of omgekeerd,” antwoordde detective Marholm, „zonder Raffles gebeurt
er niets meer!”

„Zonder gekheid, heeren,” sprak notaris Barrison, „ik hoorde, wat gij
daar van Raffles zeidet. Wij moeten hem dankbaar zijn, dat hij met zijn
buitengewoon talent deze duivelsche misdadigster heeft ontmaskerd.”

„Raffles?” vroeg politie-inspecteur Baxter.

„Ja, Raffles,” herhaalde notaris Barrison, „zijn werk is het, dat wij
hier staan en dat de moord, gepleegd op den graaf van Heresford, is
opgehelderd en gewroken.”

„Een moord?”

„Een moord, heer inspecteur.”

„Waarvan hij niets vermoedde,” dacht detective Marholm.

„Raffles heeft dezen moord ontdekt,” vervolgde notaris Barrison, „en
verdient daarvoor openlijk gehuldigd te worden.”

„Een standbeeld,” sprak Marholm met luide stem, „en daaronder in gouden
letters het opschrift:


                       „Aan den genialen Raffles,
                  van de dankbare Engelsche politie.”








AANTEEKENING


[1] Zie deel 29: „Het Indische Raadsel”.













*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK LORD LISTER NO. 0032: DE BLAUWE DOOD ***


    

Updated editions will replace the previous one—the old editions will
be renamed.

Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
law means that no one owns a United States copyright in these works,
so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United
States without permission and without paying copyright
royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
of this license, apply to copying and distributing Project
Gutenberg™ electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG™
concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
and may not be used if you charge for an eBook, except by following
the terms of the trademark license, including paying royalties for use
of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
copies of this eBook, complying with the trademark license is very
easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
of derivative works, reports, performances and research. Project
Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away—you may
do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
license, especially commercial redistribution.


START: FULL LICENSE

THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE

PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK

To protect the Project Gutenberg™ mission of promoting the free
distribution of electronic works, by using or distributing this work
(or any other work associated in any way with the phrase “Project
Gutenberg”), you agree to comply with all the terms of the Full
Project Gutenberg™ License available with this file or online at
www.gutenberg.org/license.

Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg™
electronic works

1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg™
electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
and accept all the terms of this license and intellectual property
(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
the terms of this agreement, you must cease using and return or
destroy all copies of Project Gutenberg™ electronic works in your
possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
Project Gutenberg™ electronic work and you do not agree to be bound
by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person
or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.

1.B. “Project Gutenberg” is a registered trademark. It may only be
used on or associated in any way with an electronic work by people who
agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
things that you can do with most Project Gutenberg™ electronic works
even without complying with the full terms of this agreement. See
paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
Gutenberg™ electronic works if you follow the terms of this
agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg™
electronic works. See paragraph 1.E below.

1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (“the
Foundation” or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
of Project Gutenberg™ electronic works. Nearly all the individual
works in the collection are in the public domain in the United
States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
United States and you are located in the United States, we do not
claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
displaying or creating derivative works based on the work as long as
all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
that you will support the Project Gutenberg™ mission of promoting
free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg™
works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
Project Gutenberg™ name associated with the work. You can easily
comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
same format with its attached full Project Gutenberg™ License when
you share it without charge with others.

1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
in a constant state of change. If you are outside the United States,
check the laws of your country in addition to the terms of this
agreement before downloading, copying, displaying, performing,
distributing or creating derivative works based on this work or any
other Project Gutenberg™ work. The Foundation makes no
representations concerning the copyright status of any work in any
country other than the United States.

1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:

1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
immediate access to, the full Project Gutenberg™ License must appear
prominently whenever any copy of a Project Gutenberg™ work (any work
on which the phrase “Project Gutenberg” appears, or with which the
phrase “Project Gutenberg” is associated) is accessed, displayed,
performed, viewed, copied or distributed:

    This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most
    other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
    whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
    of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
    at www.gutenberg.org. If you
    are not located in the United States, you will have to check the laws
    of the country where you are located before using this eBook.
  
1.E.2. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is
derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
contain a notice indicating that it is posted with permission of the
copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
the United States without paying any fees or charges. If you are
redistributing or providing access to a work with the phrase “Project
Gutenberg” associated with or appearing on the work, you must comply
either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg™
trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.

1.E.3. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is posted
with the permission of the copyright holder, your use and distribution
must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
will be linked to the Project Gutenberg™ License for all works
posted with the permission of the copyright holder found at the
beginning of this work.

1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg™
License terms from this work, or any files containing a part of this
work or any other work associated with Project Gutenberg™.

1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
electronic work, or any part of this electronic work, without
prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
active links or immediate access to the full terms of the Project
Gutenberg™ License.

1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
any word processing or hypertext form. However, if you provide access
to or distribute copies of a Project Gutenberg™ work in a format
other than “Plain Vanilla ASCII” or other format used in the official
version posted on the official Project Gutenberg™ website
(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
of obtaining a copy upon request, of the work in its original “Plain
Vanilla ASCII” or other form. Any alternate format must include the
full Project Gutenberg™ License as specified in paragraph 1.E.1.

1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
performing, copying or distributing any Project Gutenberg™ works
unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.

1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
access to or distributing Project Gutenberg™ electronic works
provided that:

    • You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
        the use of Project Gutenberg™ works calculated using the method
        you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
        to the owner of the Project Gutenberg™ trademark, but he has
        agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
        Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
        within 60 days following each date on which you prepare (or are
        legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
        payments should be clearly marked as such and sent to the Project
        Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
        Section 4, “Information about donations to the Project Gutenberg
        Literary Archive Foundation.”
    
    • You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
        you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
        does not agree to the terms of the full Project Gutenberg™
        License. You must require such a user to return or destroy all
        copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
        all use of and all access to other copies of Project Gutenberg™
        works.
    
    • You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
        any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
        electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
        receipt of the work.
    
    • You comply with all other terms of this agreement for free
        distribution of Project Gutenberg™ works.
    

1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
Gutenberg™ electronic work or group of works on different terms than
are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
the Project Gutenberg™ trademark. Contact the Foundation as set
forth in Section 3 below.

1.F.

1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
Gutenberg™ collection. Despite these efforts, Project Gutenberg™
electronic works, and the medium on which they may be stored, may
contain “Defects,” such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
cannot be read by your equipment.

1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the “Right
of Replacement or Refund” described in paragraph 1.F.3, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
Gutenberg™ trademark, and any other party distributing a Project
Gutenberg™ electronic work under this agreement, disclaim all
liability to you for damages, costs and expenses, including legal
fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.

1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
written explanation to the person you received the work from. If you
received the work on a physical medium, you must return the medium
with your written explanation. The person or entity that provided you
with the defective work may elect to provide a replacement copy in
lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
or entity providing it to you may choose to give you a second
opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
without further opportunities to fix the problem.

1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
in paragraph 1.F.3, this work is provided to you ‘AS-IS’, WITH NO
OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.

1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
warranties or the exclusion or limitation of certain types of
damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
violates the law of the state applicable to this agreement, the
agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
remaining provisions.

1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
providing copies of Project Gutenberg™ electronic works in
accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
production, promotion and distribution of Project Gutenberg™
electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
or any Project Gutenberg™ work, (b) alteration, modification, or
additions or deletions to any Project Gutenberg™ work, and (c) any
Defect you cause.

Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg™

Project Gutenberg™ is synonymous with the free distribution of
electronic works in formats readable by the widest variety of
computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
from people in all walks of life.

Volunteers and financial support to provide volunteers with the
assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg™’s
goals and ensuring that the Project Gutenberg™ collection will
remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
and permanent future for Project Gutenberg™ and future
generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org.

Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation

The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
Revenue Service. The Foundation’s EIN or federal tax identification
number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
U.S. federal laws and your state’s laws.

The Foundation’s business office is located at 809 North 1500 West,
Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
to date contact information can be found at the Foundation’s website
and official page at www.gutenberg.org/contact

Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation

Project Gutenberg™ depends upon and cannot survive without widespread
public support and donations to carry out its mission of
increasing the number of public domain and licensed works that can be
freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
array of equipment including outdated equipment. Many small donations
($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
status with the IRS.

The Foundation is committed to complying with the laws regulating
charities and charitable donations in all 50 states of the United
States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
with these requirements. We do not solicit donations in locations
where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state
visit www.gutenberg.org/donate.

While we cannot and do not solicit contributions from states where we
have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
against accepting unsolicited donations from donors in such states who
approach us with offers to donate.

International donations are gratefully accepted, but we cannot make
any statements concerning tax treatment of donations received from
outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.

Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
ways including checks, online payments and credit card donations. To
donate, please visit: www.gutenberg.org/donate.

Section 5. General Information About Project Gutenberg™ electronic works

Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
Gutenberg™ concept of a library of electronic works that could be
freely shared with anyone. For forty years, he produced and
distributed Project Gutenberg™ eBooks with only a loose network of
volunteer support.

Project Gutenberg™ eBooks are often created from several printed
editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
edition.

Most people start at our website which has the main PG search
facility: www.gutenberg.org.

This website includes information about Project Gutenberg™,
including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.