In het groothertogdom Luxemburg : De aarde en haar volken, 1916

By Sixemonts

The Project Gutenberg eBook of In het groothertogdom Luxemburg
    
This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and
most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
of the Project Gutenberg License included with this ebook or online
at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States,
you will have to check the laws of the country where you are located
before using this eBook.

Title: In het groothertogdom Luxemburg
        De aarde en haar volken, 1916

Editor: Pierre Sixemonts

Release date: November 4, 2024 [eBook #74679]

Language: Dutch

Original publication: Haarlem: H. D. Tjeenk Willink & Zn

Credits: Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg.


*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK IN HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG ***






IN HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG. [1]

Naar het Fransch van Pierre Sixemonts.


    I. Het oud-Fransche „Departement des Forêts”.—Een gewoon
    middeleeuwsch kasteel wordt de wieg van een beroemd ras van keizers
    en koningen.—Jan, de Blinde, snelt naar Crécy en laat zich dooden
    voor Frankrijk.—Het land van de wolven.—Een klein Zwitserland op
    een paar kilometers afstands van Longwy.—Victor Hugo te
    Vianden.—Het Gibraltar van het Noorden.—De fee Mélusine.—De asch
    van een groot vorst.—De Chouans van Oesling.—De nationale dichters
    zingen liederen ter eere van Luxemburgs onafhankelijkheid, terwijl
    Duitschland bezig is, het te germaniseeren.


Daar ligt aan de poort van Frankrijk achter de golvende vlakten van de
Ardennen een merkwaardig landje, rijk aan schilderachtige landschappen,
die hier en daar een grootsch karakter aannemen, waar een aantal Belgen
en Duitschers hun zomerkwartieren betrekken, terwijl de meeste
Franschen van tegenwoordig er nauwelijks het bestaan van vermoeden. Nu
is het waar, dat de naam Luxemburg—want over dat land gaat het—bij ons,
om zoo te zeggen, is doodgezwegen sinds het diplomatieke incident van
1866, dat den fatalen oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland bijna
vier jaren vroeger zou hebben doen uitbreken.

Het luxemburgsche land, waarvan de geschiedenis meer dan eens met die
van Frankrijk samenviel, is de wieg geweest van machtige heeren, die
dikwijls gestreden hebben in onze gelederen of aan de zijde van onze
koningen. Onze nationale historie verhaalt van groote wapenfeiten van
die dappere strijders, die voor Frankrijk hun leven offerden, en hun
namen zijn met roem vermeld op de velden van Bouvines, Crécy en
Azincourt. Tweemalen heeft Luxemburg deel uitgemaakt van het fransche
grondgebied, eerst onder Lodewijk XIV na de groote veldtochten van
maarschalk Créqui en daarna later weer tot 1815 onder den naam
Département des Forêts. Toen de levée en masse door het Directoire was
voorgeschreven, moesten de Luxemburgers tweehonderd duizend man onder
de wapens brengen, een contingent van jonge, krachtige mannen, van wie
velen hun bloed voor Frankrijk hebben gestort. Uit den
gemeenschappelijken strijd en eenzelfde streven was groote sympathie
ontstaan voor al wat Fransch was, en die voorkeur, die door een
scheiding van reeds een eeuw niet is verminderd, is duidelijk aan den
dag gekomen in den oorlog van 1870, toen de inwoners van Luxemburg
bedreigd werden door de duitsche regeering, een bedreiging die gelukkig
niet tot daden leidde.

Na Waterloo werd het vroegere fransche departement tot een
onafhankelijken staat verheven. Nog niet lang geleden werd Luxemburg
neutraal verklaard in geval van een oorlog tusschen Frankrijk en
Duitschland. Frankrijk ziet in het groothertogdom thans niet anders dan
een bufferstaatje, dat zijn noordoostgrens beschermt. Het koestert geen
andere ambitie, dan den status quo te handhaven met de neutraliteit van
het luxemburgsche land, al mag men wel sceptisch gestemd zijn in zake
de strenge handhaving dier neutraliteit van duitschen kant in geval van
oorlog.

Duitschland heeft inderdaad sinds 1870 meer dan eens pogingen gedaan,
om Luxemburg in zijn sfeer te halen. Door het groothertogdom in zijn
tolverbond op te nemen, heeft het de douanegrens doen vallen, die aan
die zijde belemmerend was voor den handel; maar had het daarbij niet
nog een andere reden dan enkel de ontwikkeling van het handelsverkeer?
Hoopte Duitschland misschien niet, dat de economische betrekking tot
den kleinen staat nog eens zou leiden tot de politieke vereeniging?
Sedert 1872 beheert Duitschland in vredestijd de luxemburgsche
spoorwegen. Zou de verzoeking niet groot zijn, ze in oorlogstijd te
gebruiken?

Groothertog Adolf had tot op zekere hoogte het opdringen van den
buurman weten tegen te gaan. Zijn zoon, groothertog Willem, die een
wankele gezondheid heeft en die door een tweeden aanval van beroerte
werd getroffen slechts eenige dagen na zijn bestijging van den troon
van Luxemburg, kan ieder oogenblik sterven. Hij heeft zes dochters, die
door de Salische Wet nu nog van den troon verre worden gehouden. Men
moet dus denken aan een zeer gevaarlijke quaestie, namelijk die der
opvolging, en het is niet onwaarschijnlijk, dat Duitschland zal willen
profiteeren van die omstandigheden, om van Luxemburg een nieuwen
duitschen staat te maken.

Evenals België, waarvan Luxemburg slechts is gescheiden door een
aangenomen, niet door een natuurlijke grens, is het een neutraal gebied
tusschen de beide naburige groote staten; maar, gelukkiger dan België,
dat het voorrecht van de neutraliteit alleen kon verkrijgen na het
slagveld van Europa te zijn geweest en een der grondgebieden, waar het
felst om is gestreden, is het luxemburgsche land integendeel een
terrein, waar de groote legers zelden zijn verschenen. Bergachtig en
vroeger zeer boschrijk, doorstroomd door kronkelende rivieren, door
rotsen ingesloten, was het niet uitlokkend voor veroveraars en maakte
de veldtochten daar tot lastige ondernemingen. De onbepaalde grenzen,
die telkens wisselden naar de fluctuaties van de algemeene politiek, de
vele veranderingen in het bestuur, als het nu eens bij den eenen, dan
weer bij den anderen staat werd ingelijfd, eerst aan Spanje toegewezen,
daarna aan Oostenrijk, dan weer afhankelijk van Frankrijk en later weer
van Nederland, maakten, dat er iets onduidelijks en verwards in onzen
geest komt, als we aan het landje denken, dat even moeilijk tot
klaarheid is te brengen als zijn geschiedenis zelve.

Toen in het jaar 56 de veroveraar van Gallië onder de muren van Trier
kwam, dat tot een Tweede Rome worden zou, werd al het omringende land
van Gallië bewoond door een klein volk, waarschijnlijk van keltischen
oorsprong. Hun hoofdbron van bestaan was de veeteelt, vooral die van
paarden en varkens. Het leenstelsel verschijnt eerst in Luxemburg na
het uiteenvallen van het rijk van Karel den Groote. Het was eerst niet
veel meer dan een heerlijkheid met tot middelpunt een kasteel, door
Siegfried opgericht op de afgelegen rotsen, den Grooten en den Kleinen
Bock, die thans nog bestaan, en dit kasteel zou in het vervolg de
onneembare citadel worden van Luxemburg.

Siegfried werd de vader van een nageslacht, dat groote mannen
voortbracht, want het heeft vijf keizers geleverd aan Duitschland, vier
koningen aan Boheme en zes koningen, zonder nog te rekenen de
prinsessen, wier huwelijk den luister van een aantal beroemde
geslachten verhoogde. Welk kind op onze scholen heeft niet met
belangstelling geluisterd naar de heldendaden van Jan van Luxemburg,
beter bekend onder den naam van Jan den Blinde? De regeering van de
Republiek heeft nog niet lang geleden voor dien ridderlijken koning een
prachtig monument opgericht te Crécy op dezelfde plaats, waar hij,
strijdend voor de glorie van onze wapens, viel onder een aanval van de
engelsche boogschutters.

Toen hij door zijn huwelijk met Elisabeth van Boheme koning van dat
land was geworden, had hij zijn legers tot in Polen doen doordringen,
waar hij in een veldslag een oog verloor. Er gaan heel wat verhalen
rond omtrent de oorzaken van en de omstandigheden, waaronder dat eerste
ongeluk verergerde en eindelijk leidde tot de volslagen blindheid van
koning Jan. Volgens authentieke bescheiden was zijn gezicht vanaf zijn
geboorte zwak. Gedurende den tweeden veldtocht in Litouwen zouden de
dichte nevels van de moerassige vlakten een ontsteking hebben
veroorzaakt, die naar geen behandeling luisterde. De koning beproefde
beterschap te vinden bij een geneesheer te Breslau; maar de aan hem
bestede zorg verergerde slechts de kwaal. Door toorn meegesleept, liet
hij den ongelukkigen stadsesculaap in een zak naaien en in de Oder
verdrinken. Eenigen tijd later ging hij incognito naar Montpellier, om
genezing te zoeken bij de beroemde dokters van die universiteitsstad,
en de legende verhaalt, dat een joodsche dokter hem door onhandigheid
het tweede oog deed verliezen. De blindheid belette hem niet, toch nog
ten oorlog te gaan en Filips van Valois te helpen te Crécy, door hem
versterking te leveren. „Breng mij vooraan in het gevecht,” zei hij tot
zijn leenmannen, „opdat ik mijn degen kan gebruiken.” Hij had zijn
paard laten vastmaken aan den teugel van een zijner dappere ruiters en
reed inderdaad zoo ver in het strijdgewoel, dat hij er den dood vond.

Keizer Karel IV verhief het graafschap Luxemburg tot een hertogdom, dat
tot in het jaar 1795 steeds van eigenaar verwisselde, in welk jaar de
Franschen zich van de citadel meester maakten na een beleg van acht
maanden. Twintig jaren later werd ons Woudendepartement tot
Groothertogdom verheven en kwam bij den Duitschen Bond met den koning
der Nederlanden, Willem I, tot groothertog. Na Sadowa en de ontbinding
van den Duitschen Bond moest de vesting Luxemburg worden ontmanteld, en
het pruisische garnizoen, dat er verblijf hield, trok zich uit het
Groothertogdom terug. Het luxemburgsche leger, herleid tot een
compagnie vrijwilligers, telt, als alles compleet is, honderd-vijftig
man en vier officieren.

Het Groothertogdom bestaat uit twee zeer uiteenloopende gedeelten, die
verschillen in geologische formatie, algemeen aanzien, klimaat,
landbouw en niet minder door de zeden der bewoners. De streek grenzende
aan Lotharingen en die verreweg het grootst is, is bekend onder den
naam van Goedland en verschilt veel van Oesling of Eisling, het
luxemburgsche Siberië, dat in het Noorden ligt. Goedland, waarin de
hoofdstad is gelegen met het dal van de mooie, sierlijke Alzette, is
zoo goed als overal met boomen bedekt, vruchtboomen vooral, en met
wijngaarden; enkele van de daar gewonnen wijnsoorten, o.a. die van
Wormeldange, worden gerekend tot de goede europeesche wijnen. De bodem,
die door de waterloopen doorgroefd is, vertoont golvende heuvels,
uitmuntend door vruchtbaarheid en geschikt voor allerlei culturen.
Daarentegen heeft Oesling met zijn steenachtigen, scherpen en
onvruchtbaren grond een grillig aspect van romantische dalen en vreemd
gevormde rotsen, met veel bruggen en tunnels. Het primitieve en woeste
had een diepen indruk gemaakt op de soldaten van de Republiek, die met
het oog op den hardnekkigen weerstand, hun door natuurlijke
hindernissen geboden, Luxemburg hadden bestempeld met de benaming van
Land der Wolven.

Welnu, ondanks dien onsierlijken en afschrikkenden naam is het
Wolvenland veel aantrekkelijker en rijker aan natuurschoon dan de
meeste bergstreken van Europa, waarheen de mode de toeristen doet
stroomen, om origineele natuur waar te nemen. Een aantal dalen liggen
tusschen hooge rotsen met steile hellingen. Verscheiden kloven zijn zoo
smal en diep, dat men van den eenen naar den anderen kant met elkander
kan spreken, zonder dat men door den plantengroei van de hellingen het
water kan zien, dat door de kloof vloeit. Op vele plaatsen schijnt het,
alsof de rotsen met elkander in strijd raken in een gevecht van reuzen
en tot elkander naderen, als om in hun omstrengeling de treinen te
vermorzelen, die voorbij moeten gaan. Op veel punten heeft men een weg
door de bergen moeten aanleggen, en de tunnels zijn talrijk, waar men
bij het uitkomen vergast wordt door steeds nieuwe en mooie panorama’s.

Hier is het een landschap, dat verkwikkend is met de groene weiden, die
met bloemen de rivieren omzoomen, welke er zich in alle richtingen
doorheen slingeren; ginder ziet men steile bergen, waarvan de toppen
een groenen mantel van wouden dragen, waar eiken en beuken elkander
afwisselen. Boven een dal vol boerderijen met kleurige daken, half
verborgen onder boomgroepen, ruischt tusschen de rotsblokken de rivier,
die zich wat verder van verscheiden meters hoogte gaat storten en met
haar beweegkracht aardige molentjes aan den gang helpt, die men telkens
ziet op dit deel van den weg. Hun vroolijk tiktak zet leven bij aan het
landschap en, als men ze des avonds bespeurt, nadat men zich in de
bergen wat lang heeft opgehouden, schijnen de molens den stap van den
wandelaar te willen verhaasten. Nog weer verder ziet men blokken van
enorme grootte, zandsteenblokken van fantastischen vorm, in schijnbaar
onbeholpen evenwicht gehouden. Ze zijn daar neergeworpen door een
vroegere aardbeving in onbeschrijfelijke wanorde. Over die rotsmonsters
glijden watervallen, die uit de bergen komen, en leggen er hun
schitterend witte, lichte linten overheen. Talloos zijn de trappen, die
men voor het stijgen en dalen in de rotsen heeft gehouwen. Boven van
die trappen, die steil naar beneden gaan, is het uitzicht soms
aangrijpend, wanneer er het oog een van de talrijke ruïnen van de
ridderkasteelen kan ontdekken, die in Luxemburg getuigen van een voor
altijd voorbijgegaan verleden. Vanaf de hoogten, waar ze als
arendsnesten zijn gelegen, vertellen ze poëtische legenden, aan die
kasteelen verbonden, waar pracht en luister heerschten, en spreken van
de plotselinge instorting van al die grootheid, die meegesleurd werd
door den bevrijdenden storm van de Fransche Revolutie.

Victor Hugo, die Vianden tot type heeft gekozen, het origineele stadje,
waar de woelige politieke tijd hem vaak had verplaatst, heeft in
heerlijk mooie woorden het landschap beschreven en de betooverende
rotsen van het luxemburgsche Land. Terwijl de burgeroorlog in Parijs
woelde in 1871, moest Hugo, die aan het sterfbed had gestaan van zijn
zoon Charles, plotseling te Bordeaux overleden, zich naar Brussel
begeven, om er enkele formaliteiten te vervullen in verband met de
belangen van zijn beide kleinkinderen, die weezen waren. De belgische
regeering verbande hem zonder vorm van proces, want had hij niet durven
huldigen de edele denkbeelden van recht en menschelijkheid, van
zedelijken en socialen vooruitgang? De dichter ging rechtstreeks naar
Vianden, waar de bevolking, die in hem zoowel den mensch als den
dichter lief had, hem geestdriftig ontving. Hij moest daar te meer
gevoelig voor wezen in de moeilijke omstandigheden, waarin hij zich
bevond. „Ik heb dit land van Vianden lief,” zei hij bij het toespreken
van de menigte, die onder zijn ramen was komen aanloopen, om hem toe te
juichen. „Dit stadje is een echt beeld van den vooruitgang. De natuur
is begonnen met het goedgunstig te behandelen en het te schenken een
gezond klimaat, een levenbrengende rivier, vruchtbaren grond, heuvels
om wijn op te bouwen, en bergen, waar bosschen groeien. Maar toen
hebben de feodale heeren datgene genomen, wat de natuur geschonken had.
Ze hebben de bergen bezet en hebben er een gevangenis gebouwd; ze
hebben de bosschen geannexeerd en lieten er struikroovers huishouden;
ze hebben de rivier gebruikt en er een ketting over gespannen en den
grond, waarvan ze den oogst nuttigden, zooals ze van de wijngaarden den
wijn dronken. Toen is de Fransche Revolutie gekomen, want ge weet, uit
Frankrijk komt het licht, uit Frankrijk is de bevrijding afkomstig. De
Fransche Revolutie heeft Vianden bevrijd. Hoe? Door het kasteel te
sloopen. Zoolang het kasteel bestond, was de stad dood; maar op den dag
dat het kasteel verdween, werd het volk geboren. Tegenwoordig bestaat
Vianden in zijn heerlijke omgeving, die eenmaal zal worden bezocht door
heel Europa, uit twee dingen, beide even troostrijk en
bewonderenswaardig, een sombere ruïne en een lachend volk!”

Wat de dichter toen over Vianden zei, dat is de geschiedenis van heel
het luxemburgsche land. Zooals te Parijs Victor Hugo liever reed op de
imperiale van een omnibus dan in een vervelende fiacre, zoo zocht hij
te Vianden ook de volksmenigte en stelde belang in het werk der
arbeiders, deelnemend aan hun inspanning en hun uitspanning. Bij een
hevigen brand, die in het stadje was uitgebroken, zag men hem als een
der eersten aanloopen, en als iedereen droeg hij de brandemmers mee
aan. Een innig medegevoel verbond hem met den armen boer, die den
harden grond op de heuvels van Oesling bewerkte. Hij hield vaak de
boeren in het voorbijgaan staande en onderhield zich met hen; hij trad
hun woningen binnen en, bij het haardvuur gezeten, liet hij zich de
legenden verhalen, die door een sterke verbeelding en den smaak in het
wonderbaarlijke, eigen aan de Luxemburgers, bij duizenden in het land
zijn verspreid. Zoo de historie van de straf der schoone gravin van
Falkenstein, die vadermoordenares was geworden uit liefde, en die men
nu des nachts hoort klagen in het smartelijk gemurmel van de Our; dan
de geschiedenis van twee ridders, die dobbelden in de groote kelders
van het kasteel, terwijl Satan, onder de tafel gehurkt, op het
oogenblik wacht, waarin hij zich op den ongelukkige zal kunnen storten,
die van vermoeidheid zal bezwijken. Een besliste voorkeur dreef den
dichter naar de ruïne van Falkenstein op een steilen bergtop. In een
waterverfteekening, die bestemd was voor de illustratie van het gedicht
Falkenfels in het „Année terrible”, heeft hij getracht, zelf den indruk
van onzegbare melancholie vast te leggen, die de omgeving maakt. In den
tuin van het hôtel, waar hij zijn maaltijden gebruikte, tegenover het
huis waar hij woonde, had men in zijn tegenwoordigheid een den geplant,
die de herinnering moest levendig houden aan den tijd van zijn
verblijf. Nog heden verheft die boom zijn groene kruin boven de huizen
van het stadje.

Uit het venster van zijn kleine kamer had de dichter een prachtig
uitzicht op de oevers van de Our, die in grillige bochten
voortkronkelt, eer ze zich waagt onder de brug tusschen de beide
oevers, waar de bescheiden woning bij stond. Op een der leuningen van
de brug ontdekte Hugo het beeld van den heiligen Nepomuk, den middelaar
der volken, die bij den eersten slag van middernacht zich driemaal op
zijn voetstuk omdraait. Hij zag naar links de kaden langs, die in de
verte uitliepen op een pleintje vol gras en vruchtboomen, en rechts
stuitte het oog op de verscheidenheid van groene tinten op een heuvel,
waarvan de schaduw over de heldere wateren van het riviertje viel.
Verderop zag hij de bergen met de statige overblijfselen van het
kasteel der heeren van Vianden, den klokketoren en de roode daken van
een reeks wankele huisjes, en hooger weer een rij woonhuizen, alles
overstraald door leven en licht, wanneer de morgenzon de nevelen heeft
verjaagd, maar diep weemoedig in den vallenden avond, als de
tusschentinten worden uitgewischt en men alleen het kasteel
onderscheidt, dat zich zwart en brutaal tegen de lucht afteekent.

Op de steilten aan de Our verrijzen andere beroemde ruïnen, Stolzenburg
en Falkenstein bij voorbeeld, waarvan onduidelijke omtrekken zich
spiegelen in de rivier. Weer verderop draait de spoorweg om een berg
heen, waarop men de resten ziet van het glorieuse Burscheid. Vanaf die
hoogten aanschouwt men een klein, rond dal, waardoor de aardige Sûre
stroomt tusschen hooge bergen, de „romantische” Sûre, zooals ze
daarginds zeggen. Stel u voor op een andere hoogte aan een rivierbocht
de overblijfselen van een sprookjesslot, dat als achtergrond de grijze
bergen heeft; ginder een dorpje, dat met zijn huisjes naar de ruïne
opklimt. Dat is Esch, beroemd in de historie van Luxemburg. Het slot
daar ziet er nog uit als een oud-adellijk kasteel, somber en
fantastisch, als een patriarch, door de jaren gebogen. Mos en varens
hebben de plaats ingenomen van de fiere wapenschilden der heeren van
Esch. Klimop groeit op de muren, waarbinnen vroeger feesten en
tournooien hebben plaats gehad, en wilde, maar zeer vreedzame planten
omgeven de kanteelen en schietgaten, van waar vroeger moordende
projectielen afgingen.

Victor Hugo heeft zich laten inspireeren door al die ruïnen en heeft ze
beschreven in „Quatre-vingt-treize”. Zijn levendige verbeelding kon al
die resten van muren weer plaatsen in hun oude voegen, herstelde de
galerijen met hun zuilen en de kelders en sombere sousterrains. Zij
bevolkte de kasteelen van Brandenburg, Vianden, Esch, Burscheid,
Larochette en Stolzenburg, die door den tijd zooveel hadden geleden en
door de verwoestingen van maarschalk de Boufflers, en het slot van de
heeren van Wiltz, die recht spraken in de open lucht tegenover een hoog
steenen kruis, dat nog bijna ongeschonden bestaat. Ze schonk het leven
aan de trotsche baronnen, uittrekkend naar Palestina, en aan de stoeten
van de fiere kasteelvrouwen onder de hooge gewelven van de ridderzalen
of in de schitterende kapellen bij den luister van de kerkelijke
diensten, te midden van de wierookwalmen en de trofeeën, meegebracht
uit het Heilige Land.

Tusschen de beide groene dalen, die even vruchtbaar zijn, van de Roeser
en de Mersch, die alle twee in voorhistorische tijden een door de
Alzette gevormd meer bezaten, komt die rivier in de smalle maar diepe
bedding, welke ze zich heeft uitgeslepen in den zandsteen in de buurt
van de hoofdstad van het Groothertogdom. De Alzette beschrijft, voordat
ze te Weimerskirch den loop volgt van het Zuiden naar het Noorden, dien
ze blijft houden tot haar samenvloeiing met de Sûre, een dubbele lus in
den vorm van een S. Bij de eerste uitbuiging ontvangt ze het water van
de Pétrusse, een mager stroompje, dat van de Merl- en Hollerichhoogten
komt en genoemd is naar den steenachtigen aard zijner bedding; maar de
kloof, waar de Pétrusse doorheen vloeit, is noch minder diep, noch
minder steil dan het Alzettedal. In de eerste inbuiging vindt men de
voorstad Grund met de slanke spits van haar kerk Sint-Jan, een vroeger
Benedictijnerklooster. Die voorstad vormt, met Clausen en Pfaffenthal,
wat men de Lage Steden noemt van Luxemburg, en men komt bij de Hooge
Stad langs steile hellingen, dikwijls over zigzagwegen. Verder liggen
aan de Pétrusse de groote, merkwaardige Bockrotsen, waarvan de eerste
met de Hooge Stad is verbonden door de prachtige brug met twee rijen
bogen boven elkander, bekend onder den naam van Slotbrug, terwijl de
andere langzaam naar de Alzette daalt.

Op die brug verschijnt nu en dan, naar de legende vermeldt, Mélusine,
de stroomnymf van de Alzette, die ten allen tijde de trots en de glorie
van het dal is geweest. Door haar gratie en schoonheid bekoord, had
graaf Siegfried aan de jonge toovenares zijn kroon en zijn hart
aangeboden. Ze nam die aan, maar op voorwaarde, dat ze elke week op den
Zaterdag een dag zou hebben, waarop ze alleen mocht zijn, volkomen
alleen, waarop de graaf zich niet met haar zou bemoeien en zelfs niet
zou onderzoeken wat ze deed; de echtgenoot moest zich ervan onthouden,
binnen te komen in het deel van het slot, waar zich de vertrekken van
zijn vrouw bevonden, op straffe van haar te zien verdwijnen en haar
voor altijd te verliezen. Siegfried beloofde en hield zijn belofte
gedurende vijf-en-twintig jaren. Alles ging goed; geen wolkje, zelfs
niet het kleinste, kwam hun geluk verstoren, en een talrijke
kinderschaar kroonde hun vereeniging. Maar op een zekeren Zaterdag kwam
de graaf op het noodlottige denkbeeld, zijn eed te breken, door de
gangen van de schoone Mélusine na te gaan. Een wel late
nieuwsgierigheid, die in ieder geval bedroevend was, want in een
oogenblik verdween de mooie vrouw, veranderd in nymf onder het uiten
van een smartelijken kreet in een afgrond, die zich opende en weer
dadelijk sloot onder den sidderenden vloer van de zaal.

De voorstad Clausen, die aan den eenen kant afgesloten wordt door het
plateau met het park en aan den anderen door de hoogten van het
Grunewald, ligt in het breedere deel van het dal. De huizen, klein en
smal en helder geverfd, worden weerkaatst door het water van de Alzette
en lijken weggeloopen uit een speelgoeddoos of in het groen
uitgestrooid door een grillige kinderhand. Hier en daar verrijst een
klokketoren, die naar den hemel wijst. Het is een vroolijk, levendig
landschap, anders, dan wat men elders ziet, en weinig hoofdsteden van
Europa kunnen zulk een aanlokkelijk panorama vertoonen.

Van het station der hoofdstad tot dat van Dommeldange gaat de
noorderlijn driemaal over de Alzette. Een rotsachtig schiereiland, op
welks hellingen sierlijke huizen zijn gebouwd, draagt de Hooge Stad en
is met het station verbonden door een brug, die nog niet lang geleden
werd gebouwd en een wonder van ingenieurskunst is, met haar viaduct
over het dal der Pétrusse, loopend over bogen, waarvan de middelste 42
meter hoog is. De Adolfbrug, die het gemeenschappelijke werk is van een
fransch en een luxemburgsch ingenieur, is stout van uitvoering; ze is
van zandsteen uit het land gemaakt en de middelboog heeft een opening
van 84 meter, de langste, die men kent in den bouw van bruggen van
metselwerk.

Het niveauverschil tusschen de Pétrusse en de omringende hoogten
bedraagt 67 tot 70 meter. De zandsteenrotsen aan weerszijden van het
stroompje zijn bijna alle steil en recht, en vormen te zamen een
spleet, een natuurlijke gracht, die aan drie zijden om de stad gaat.
Als men daarbij voegt, dat op het westelijke front, waar geen
natuurlijke verdedigingswerken zijn, op de rechteroevers van Pétrusse
en Alzette, oudtijds alle middelen ter verdediging waren aangebracht,
waarover men in den loop der tijden de beschikking had gekregen, dan
kan men nagaan, hoe groot het weerstandsvermogen was van die oude
vesting Luxemburg, die terecht genoemd is de Onoverwinnelijke en het
Gibraltar van het Noorden.

Goethe beschrijft in zijn dagboek over het landschap van Argonne in de
volgende woorden den indruk, dien de zeer bijzondere vesting op hem
maakte. „Wie Luxemburg niet heeft gezien, kan zich geen denkbeeld maken
van die oorlogsgebouwen, die door en boven elkander zijn gelegen. De
verbeelding heeft moeite, zich later voor te stellen, hoe het geheel in
elkander zat, zoo vreemd en afwisselend is alles, en zelfs voor wie er
juist passeert, blijft het een raadsel. Een riviertje, de Petrus, dat
eerst alleen stroomt en dan zich met de Else of Alzette vereenigt,
loopt kronkelend om de plaats heen in een bochtige rotskloof en volgt
zijn natuurlijken loop, die hier en daar kunstmatig is bevestigd. Op
een vlakke hoogte aan den linkeroever ligt de oude stad. Met haar
verdedigingswerken naar den kant van de open vlakte lijkt ze op andere
versterkte steden. Nadat ze voor haar veiligheid in het Westen heeft
gezorgd, zou men denken dat ze zich ook moest versterken naar den kant,
waar in de diepte de rivieren stroomen. En inderdaad heeft men de
natuurlijke verdediging nog sterker gemaakt met bastions, redouten en
een net van andere versterkingen, zooals de kunst der verdediging van
vestingen slechts zelden te zien geeft. Niets is interessanter dan dit
nauwe dal met de rivier, kronkelend tusschen die bouwwerken; de enkele
vlakke terreinen zijn in tuinen veranderd, die terrassen vormen met
paviljoens, van waar men naar boven en links en rechts op steile rotsen
ziet en op een groepeering van reuzenmuren. Men ontmoet hier zulk een
vereeniging van gratie en grootschheid, van ernst en zachtheid, dat het
te wenschen was, dat Poussin zijn talent had besteed aan het weergeven
van zulk een landschap.”

Nu de oude vesting ontmanteld is, zijn de meeste dezer werken
verdwenen. De hand des menschen heeft de natuurlijke verdedigingwerken
niet kunnen wegwerken, noch de diepe dalen dempen van Pétrusse en
Alzette. De zandsteen van Luxemburg richt nog altijd ten hemel zijn
bijna verticale rotsen; maar waar in eenigszins voldoende mate de aarde
de oneffenheden bedekte, heeft men boomen aangeplant, en wegen zijn
gebouwd in de rotsen, die met zachte hellingen omhoog gaan in
slingeringen, uit de diepte van het dal naar de Hooge Stad. Wat het
kunstfront van de vesting aangaat, dat is geheel omgebouwd; de grachten
heeft men gedempt, de muren omvergehaald, en het terrein is geëffend;
de redouten en bastions zijn met den grond gelijk gemaakt of soms in
bekoorlijke woonhuizen veranderd. De wallen met de eeuwenoude boomen,
lang bekend onder den naam van den Generaalstuin, en waar vroeger de
toegang aan de Luxemburgers streng was verboden, vormen thans een
prachtig, schaduwrijk park, waarvan de lanen en voetpaden de vreugde
van de wandelaars zijn. Een ringweg loopt om de Hooge Stad over de
bergen, die vroeger ontoegankelijk waren op veel punten, en bij iedere
bocht heeft men weer een ander mooi uitzicht.

Gewoonlijk schrijft men aan de verwoestingen door de bombardementen,
die de stad bij de herhaalde belegeringen had te doorstaan, het gemis
toe aan oude gebouwen en monumenten van wezenlijk artistieke waarde. De
godsdienstige bouwkunst in de stad Luxemburg biedt ook weinig
interessants aan. Het Regeeringspaleis moet echter genoemd, een massief
Renaissancegebouw, vroeger een abdij, behoorend bij een klooster in
Trier, zooals een latijnsch opschrift in den gevel zegt. Op de plaats
van het oude raadhuis, dat door een brand in 1554 verwoest werd ten
gevolge van een kruitontploffing, liet de toenmalige spaansche
gouverneur een nieuw gebouw oprichten in den stijl der spaansche
Renaissance, een gebouw vol karakter, dat dien gouverneur, Ernst van
Mansfeld, alle eer aandoet en dat later bij de troonsbestijging van
groothertog Adolf groothertogelijk paleis is geworden. Onder de
Republiek was het de zetel geweest van de prefectuur, en in 1804 hield
Napoleon er zijn verblijf. De muren dragen fijne basreliefs en twee
veelhoekige torens springen naar voren en zijn verbonden met een balkon
van smeedijzer van de eerste verdieping.

De metropolitaansche kerk Notre Dame vormde oudtijds, met de groote
gebouwen van het Athenaeum die erbij behooren, het Jezuïetenklooster.
Men treedt er binnen door een mooie Renaissancepoort met nissen, waarin
beelden staan. Meer naar binnen ziet men in halfschaduw het mausoleum,
of liever wat het mausoleum is geweest, van Jan den Blinde, met de
witte figuren van de heilige vrouwen aan Jezus’ graf, van Johannes,
Jozef, Nicodemus en alle traditioneele figuren. Om de waarheid te
zeggen, rusten hier de beenderen van koning Jan niet. Die held heeft
zich er niet mee tevreden gesteld, veel te reizen bij zijn leven; hij
is sedert zijn dood te Crécy een soort van wandelende Jood geworden,
die veroordeeld werd tot voortdurende verplaatsing.

De geschiedenis is merkwaardig. Na vele avonturen kwamen de stoffelijke
overblijfselen van koning Jan in het bezit van een pottenbakker van
Metlach aan de Sarre. Hoe dat kon, is niet bekend. De kroonprins van
Pruisen, die in 1839 er door trok, werd bewogen met het lot van een
groot vorst na zijn dood; hij nam de beenderen mee en liet ze begraven,
zoodat ze van dien tijd af rusten onder een grooten, zwarten steen in
een kapel op de helling van een steile rots aan de Sarre. Dat is ten
minste een waardige rustplaats, die beter passend is, dan het donkere
vertrekje van de pottenbakkerij te Metlach.

De stad Luxemburg heeft ook haar catacomben, net als Rome en Parijs;
maar laat ons er dadelijk bijvoegen, in veel bescheidener trant. Sedert
de tiende eeuw is Sint-Quirinus een bedevaartsplaats, en al is de roep,
die ervan uitging, veel minder geworden in de laatste tweehonderd jaar,
er komen nog pelgrims in vrij grooten getale, om genezing te zoeken
voor huidziekten. De kapel van den heilige, in de voorstad Grund aan
den oever van de Pétrusse tegen den grooten viaduct, welke de stad met
het station verbindt, heeft een natuurlijke grot, die zeven meter lang
is en zes meter breed, en een klein heiligdom met een slanken toren,
die tot de veertiende eeuw moet opklimmen. Op tien meter afstands van
de kapel is in de rots de bron gelegen van den heiligen Quirinus onder
een afdakje, een heldere bron met een weinig jodium in het water, waar
de pelgrims gaan baden en zich de oogen wasschen, voordat ze de kapel
betreden. Geleerde onderzoekingen hebben vastgesteld, dat de grot van
Sint-Quirinus met de erbij behoorende bron eertijds voor den
heidenschen eeredienst heeft gediend.

Evenals hun land hebben ook de Luxemburgers iets eigenaardigs, en
ondanks de dagelijksche aanraking met naburige volken, vormen ze nog
wel degelijk een afzonderlijke groep, verschillend van de hen
omringenden, zoowel door zeden en gewoonten, waaraan ze door alle
tijden trouw zijn gebleven, als door taal en karakter. Ook verschillen
de menschen uit het Oesling nog van die uit Goedland. Het uiterlijk van
den Luxemburger wijst op kracht en oprechtheid. Hij verdedigt zijn goed
recht, maar toont den vreemdeling een open, vriendelijk gezicht. Hij
heeft eenvoudige manieren en is bijzonder gastvrij. Hem leeren kennen
is hem liefhebben, heeft men terecht gezegd. Rechtvaardigheid is zijn
hoofdeigenschap, en zijn devies is altijd geweest: „Gelijk recht voor
allen!”

Bij de Oeslingbewoners ziet men, als bij bergbewoners, iets heftigs in
de uitingen van den vrijheidszin; de Franschen hebben dat ondervonden,
toen het Groothertogdom door de republikeinsche troepen was bezet. Bij
den oproep van priesters en sommige adellijken, die het spook van de
revolutie opriepen, stonden de boeren van Ettelbrück, Vianden, Wiltz,
Our, Clervaux in massa op, wapenden zich met zeisen op de manier van de
Chouans en trokken tegen de Republikeinen op. Bedrogen door hun
leiders, vermoedden die misleiden niet, dat de Franschen, die men hun
als bandieten had voorgesteld, hen integendeel kwamen bevrijden van het
juk, waaronder ze eeuwen lang hadden gezucht en hun de burgerlijke
vrijheid kwamen brengen. Na woedend te hebben gevochten, gaven ze den
weerstand eerst op, toen de voornaamste aanvoerders, ten getale van
twintig, onthoofd waren aan den voet van de vesting op 28 Februari
1799.

De taal van den Luxemburger is een soort van Nederduitsch, waarin veel
Fransche woorden voorkomen met meer of minder wijziging. Maar het
Fransch, dat nog op de scholen wordt onderwezen naast het Duitsch, is
de taal van de rechtbanken en van de Kamers van het Groothertogdom. Als
er van landverhuizing sprake is, gaan de jonge Luxemburgers graag naar
Frankrijk. Naar Parijs trekken zij, die geboren zijn op de oevers van
de Sûre en de Alzette. Ze trouwen er veelal en keeren met hun
spaarduitjes en de kinderen naar hun land terug, waarheen ze jeugdige
Franschen brengen.

De Luxemburgers zijn dankbaar, dat ze vrij zijn gebleven tot nu toe, en
vol vuur zingen ze het refrein van hun volkslied: „Mer welle bleiwe wat
mer sin”, (wij willen blijven, wat we zijn).









    II. Over de opvolging in Luxemburg.—De neutraliteit in geval van
    een strijd tusschen Frankrijk en Duitschland.—Hoe men veroveringen
    inleidt, zonder dat het kruit aan het woord komt.—Diedenhofen en de
    bronnen van de Alzette in handen van Duitschland.—Een doelmatige
    handleiding voor de aardrijkskunde.—Volksvereine.—Franschen en
    Luxemburgers, in een vriendenbond vereenigd.—Luxemburg is een
    bekoorlijk land.


Niet lang na zijn troonsbestijging werd de groothertog ziek, en in
Frankrijk had men daarvoor niet de noodige aandacht, omdat aller
belangstelling uitging naar Algeciras, waar de Conferentie plaats had,
om de prikkelende quaestie van Marokko te regelen, die zoo gevaarlijk
was voor den vrede in Europa. Maar het is niet tegen te spreken, dat
ook de Luxemburgsche quaestie gevaren opleverde. Volgens de meening van
de dokters, die naar het kasteel Hohenburg ontboden waren, waar de
souverein getroffen was door een tweeden aanval van beroerte, was een
fatale afloop te vreezen, waardoor plotseling een ernstige
opvolgingsvraag aan de orde zou komen, de al zoo dikwijls bedreigde
onafhankelijkheid der Luxemburgers misschien in gevaar zou worden
gebracht, en het spook der annexatie zich weer zou doen gelden.

De bepalingen van het Weener Congres, dat na den val van Napoleon den
territorialen toestand van Europa moest regelen, hadden aan Willem I,
koning van Nederland, die ook de kroon van België droeg, ter vergoeding
voor zijn bezittingen in Duitschland ons vroeger Wouddepartement
Luxemburg toegewezen als een groothertogdom, dat onder den schepter van
het huis Oranje Nassau werd gebracht. De regeering van dien vorst, die
met een liberale grondwet geopend werd, scheen het begin van een
voorspoedige periode; maar langzamerhand had hij de Belgen van zich
vervreemd door onhandig optreden. België stond op en, met dat land, ook
het grootste deel van Luxemburg. Na te vergeefs te hebben beproefd de
gemoederen tot rust te brengen, moest Willem I afstand doen ten behoeve
van zijn zoon. De zuidelijke provincies van het koninkrijk der
Nederlanden scheidden zich af van Nederland, om het onafhankelijk
koninkrijk België te vormen, en de europeesche mogendheden stemden er
buitendien in toe dat Luxemburg verdeeld werd, zoodat het westelijke
deel met Arlon aan België werd geschonken en het oostelijke, het
tegenwoordige groothertogdom, aan Willem II kwam.

Toen in 1890 de laatste koning van Nederland stierf, en deze Willem III
geen mannelijke erfgenamen naliet, kon de jeugdige koningin Wilhelmina
de rechten van haar vader op het groothertogdom Luxemburg niet erven,
daar in Luxemburg de Salische wet gold. De souvereiniteitsrechten op
dat land gingen toen volgens een familieverdrag over op een duitschen
prins van den oudsten tak van het geslacht Nassau, hertog Adolf, die in
1866 de kroon van Nassau aan Pruisen had moeten afstaan. Gedurende de
eerste jaren van zijn regeering over Luxemburg viel er duidelijk in de
algemeene leiding van zijn politiek waar te nemen, dat de groothertog
zich bleef herinneren welk onrecht hem van de zijde van Pruisen was
aangedaan; maar weldra begreep hij, dat door een stelselmatigen
tegenstand tegen het voortdringen van Duitschland in de aangelegenheden
van Luxemburg hij een gevaarlijk spel speelde tegenover Bismarck en
degenen, die diens politiek voortzetten. Hij sloot zich ten slotte bij
het Rijk aan en kwam weer in de gunst bij de duitsche regeering, die in
hem den invloedrijksten steun zag voor het dienen der belangen van
Pruisen in Luxemburg.

Met groothertog Willem zal de mannelijke tak ook bij deze Nassau’s
uitsterven. Uit zijn huwelijk met de infante van Portugal zijn enkel
meisjes geboren, en van die zes dochters is de oudste pas twaalf jaar.
Het is waar, dat er neven zijn, de Merembergs, afstammelingen van een
broeder van den overleden groothertog; maar die prinsen zijn uit een
morganatisch huwelijk geboren. Volgens het feodale recht kunnen ze niet
tot de regeering worden geroepen. Op den dag, waarop de opvolging op
den troon van Luxemburg openkomt, zal mogelijk de oudste der graven van
Meremberg protesteeren tegen die onbevoegdheid en het voorbeeld
inroepen van den graaf van Lippe-Biesterfeld, die tot de opvolging in
het vorstendom Detmold is toegelaten trots een betwiste afkomst. Of
mogelijk zal de kroon, met schending der Salische wet, overgaan op de
oudste dochter van Willem, prinses Marie.

Naar recht en billijkheid zou alleen aan het Luxemburgsche volk de
vrijheid toekomen, om over zijn lot te beslissen in de ernstige vraag,
die de vrijheid tot inzet heeft. Maar er moet rekening worden gehouden
met twee groote mogendheden, de buren Frankrijk en Duitschland, die
zich beide, hoewel dan op verschillende manier, met de toekomst van het
groothertogdom bezighouden.

Frankrijk, land van vrijheid en vooruitgang, dat elken dag meer gehecht
raakt aan den europeeschen vrede, maar een waardigen vrede, heeft geen
andere eerzucht en geen ander belang, dan dat de onafhankelijkheid en
de neutraliteit van Luxemburg worden geëerbiedigd, zooals die zijn
vastgesteld door de Conventie van Londen van 7 Mei 1867.

Pruisen daarentegen heeft al meer dan zeventig jaren zijn best gedaan,
om den invloed van Duitschland in het groothertogdom te doen toenemen.
Er zijn bewijzen te over van dat langzame en gestadige voortdringen,
die vreedzame indringing op alle terreinen, de politiek, het militaire
terrein en de economie. De toetreding van Luxemburg tot het Zollverein
van 1842; het recht om garnizoen te leggen in de stad Luxemburg,
waarvan het terugtrekken, door het tractaat van Londen geëischt, voor
Duitschland, zooals het Parlement zelf erkende, was „een dwang om de
lijn van defensie achteruit te doen wijken en een sinds vijftig jaren
duitsche stad op te geven”; het verkrijgen door de Duitschers van de
strategische spoorwegen in het groothertogdom in 1871; de verplichting
voor de Luxemburgers, om duitsche onderdanen te aanvaarden als
controleur-generaal en directeur van de douane; het verbod aan
Frankrijk, om per spoor zijn grondgebied met dat van Luxemburg te
verbinden; de verspreiding door allerlei middelen van de duitsche taal
onder het volk; dat zijn alle evenveel feiten die toonen, dat het bezit
van Luxemburg een der vurigste begeerten van Pruisen is. Wij kunnen te
dien opzichte niet den minsten twijfel koesteren. Duitschland tracht de
luxemburgsche belangen te dienen, om te eeniger tijd aan het landje de
noodzakelijkheid op te leggen, zich bij den grooten buur aan te
sluiten.

Frederik II heeft eens gezegd, dat de politiek van overheersching tot
voornaamste grondbeginsel heeft de noodzakelijkheid om vasten voet te
krijgen in het land, wat de eerste, maar ook de moeilijkste stap is tot
de verovering. De rest wordt beslist door de wapens, dat is door het
recht van den sterkste. Die politieke regel van den koning van Pruisen
past Duitschland sedert zeventig jaren toe bij de verovering van het
groothertogdom, dat steeds meer onder duitschen invloed komt.

Indien tot op heden Luxemburg nog niet het tooneel is geweest van
militaire operaties voor fransche en duitsche legers, met uitzondering
dan van het beleg en de inneming der hoofdstad door Vauban in 1684 en
door het Moezelleger in 1795, het is zeker, dat in de toekomst dit
landje bestemd is een rol te spelen in een eventueel conflict tusschen
Frankrijk en Duitschland.

De wijziging, die bij den vrede van Frankfort is gebracht in onze
oostgrens, geeft aan het groothertogdom een militaire beteekenis,
oneindig grooter dan het had vóór dat ongelukkige vredesverdrag, dat
ons heeft beroofd. Vóór 1870 zou een inval in Frankrijk van een duitsch
leger door Luxemburg, waarvan dan de neutraliteit zou zijn geschonden,
zonder twijfel gemakkelijk zijn tegengehouden door onze vestingen in
Lotharingen. Thans zijn diezelfde vestingen in de macht van
Duitschland. Onze nieuwe verdedigingslinie, die zich van Verdun tot de
belgische grens uitstrekt, zon stellig den vijand, die daarvan best op
de hoogte is, een veel minder sterken weerstand bieden dan de
defensieve stelling van Verdun tot Toul, van Toul tot Epinal en van
Epinal tot de zwitsersche grens. Hoe kan men nalaten te
veronderstellen, dat in die omstandigheden de Duitschers van dien staat
van zaken gebruik zouden maken, door met een aanval door de opening aan
de Maas den inval op luxemburgsch grondgebied te vereenigen? Ze zouden
dan de werken vermijden van ons groot defensief front in Lotharingen,
waartegen men niet anders zou kunnen optreden dan ten koste van groote
opofferingen. De kans op zulk een krijgsplan heeft niets, dat
verwonderlijk zou zijn; in de fransche militaire milieu’s is men er
volkomen op voorbereid, zooals blijkt uit de geleerde en nauwgezette
studie, die over dit onderwerp is geleverd door een van onze knapste
officieren, den heer Gélinet, achter wiens autoriteit wij ons
verschuilen voor de hier gemaakte opmerkingen. Het is trouwens geen
gewaagde veronderstelling, want het is ook die van de hoogste militaire
autoriteiten in België, en van generaal Brialmont in het bijzonder, die
de quaestie van belgisch standpunt heeft onderzocht. Ik laat het aan
het oordeel van mijn lezers over, zich voor te stellen, hoezeer de zaak
nog te vereenvoudigen zou wezen voor den grooten staf te Berlijn, als
Luxemburg binnen niet te langen tijd een duitsch groothertogdom kon
worden!

De stad Luxemburg, die vroeger versterkt is geworden door onzen grooten
ingenieur Vauban, is sedert de ontmanteling van de vesting niet meer
berekend voor de eischen van de moderne verdediging en niet opgewassen
tegen de nieuwe bewapening der europeesche mogendheden, zoodat ze kan
worden gebombardeerd. Maar door den aard van het terrein kon men de
vesting ondanks het tractaat van Londen niet ontmantelen, zoodat het
altijd gemakkelijk zal zijn, er ten minste de oude verdedigingswerken
weer in hun functies te herstellen. Door de talrijke spoorwegen, die er
samenkomen, is de stad altijd een strategisch punt van beteekenis, en
daarom alleen zou de plaats reeds verklaren, waarom Duitschland zoozeer
op het groothertogdom gesteld is. Ieder weet welk een voorname rol de
spoorwegen in tijd van oorlog spelen. De snelheid van
troepenconcentratie is het zekerste element van succes, en de
vèrdragende wapens, waarover alle mogendheden beschikken, vereischen
voor de groote massa’s, waarmee in den modernen oorlog wordt gewerkt,
groote bewegelijkheid, die alleen door de spoorwegen kan worden
mogelijk gemaakt. „Eile bringt im Kriege Heil”, zegt een duitsch
spreekwoord, en een snelle concentratie van de troepen kan soms hun
numerieke minderheid goedmaken.

Heeft Luxemburg een spoorwegnet, waardoor in korten tijd in het
groothertogdom aanzienlijke strijdmachten kunnen worden samengebracht?
Als die vraag bevestigend moet worden beantwoord, welke van de beide
naburige mogendheden, Frankrijk of Duitschland, zou dan dien machtigen
factor voor een strijdvoerend leger kunnen gebruiken? Die vraag treedt
natuurlijk op den voorgrond.

Laat ons een blik slaan op een kaart van het spoorwegnet der
luxemburgsche spoorwegen en hun aansluitingen op aangrenzende landen.
Weinig vestingen hebben de beschikking over een systeem van spoorwegen
zoo uitgebreid als dat van de stad Luxemburg, die op het kruispunt is
gelegen van negen groote wegen, op 40 kilometer afstand van Trier en 29
kilometer van Diedenhofen of Thionville. Men kan nagaan van hoeveel
belang het voor Pruisen zou zijn, om in tijd van vrede de exploitatie
in handen te hebben van al die spoorlijnen, die de stad verbinden met
vestingen van de belangrijkheid als Aken, Keulen, Koblenz, Mainz,
Thionville en Metz, en die het mogelijk maken, snel naar Luxemburg
aanzienlijke troepenmassa’s te vervoeren en oorlogsmateriaal. Welnu, de
Duitschers hebben handig zich de concessies weten te verschaffen van de
regeering van het groothertogdom op het meest geschikte oogenblik,
namelijk in 1871, toen wij in druk verkeerden. Onder het oog van den
overwinnaar liepen de onderhandelingen omtrent die concessie vlot
genoeg; het ging voor Pruisen gemakkelijk en snel, en tegelijk wist men
duitsche onderdanen te benoemen als directeur en contrôleur-generaal
van de douanen in het groothertogdom. Ten slotte was het resultaat, dat
de vier groote buitenlijnen van Luxemburg, die dubbel spoor hebben en
uit strategisch oogpunt van belang zijn, aan Duitschland behooren,
evenals de zijlijnen, die op een der lijnen aansluiten naar de
bedreigde fransche grens. Die lijnen daarentegen, die om de stad
Luxemburg loopen en slechts een zuiver plaatselijk belang hebben, zijn
in het bezit van belgische en zwitsersche maatschappijen.

Door een bepaling in het tractaat van Frankfort, die wel een weinig
moet verbazen en waarvan de bedoeling nu te beter uitkomt, nu men er
niets meer aan veranderen kan, heeft Frankrijk, hoewel grenzend aan het
groothertogdom, zich moeten verbinden, om aan onze
Oosterspoorwegmaatschappij nooit een nieuwe lijn toe te staan, die het
fransche net zou doen aansluiten aan het luxemburgsche. Door die
bepaling is het Duitschland gelukt, Frankrijk te isoleeren van het
groothertogdom en gedurende meer dan twintig jaren kon men zich niet
naar Luxemburg begeven dan over Arlon in België of over Metz, dat
duitsch was geworden, wat meer dan een dag reizens vorderde!

Zoo ziet men duidelijk, wat de bedoeling van Duitschland was, en van
hoe groot belang het bezit van Luxemburg voor dat land zou zijn. Het
luxemburgsche land zou voor de Duitschers een operatiebasis wezen over
de zuidelijke hellingen van de Ardennen, die hun vergunnen zouden, op
fransch grondgebied te komen langs twee even gemakkelijke toegangswegen
in de richting van Longuyon, den eenen door het hooge dal van de Chiers
over Longwy, en den anderen over de bronnen van de Alzette en de
opening van Tiercelet, het gat, dat altijd als zoo gevaarlijk is
beschouwd voor Frankrijk, vooral vóór 1867. Toen inderdaad Luxemburg
nog niet neutraal was, dreigde daar groot gevaar, maar sedert het
verdrag van Londen het terugtrekken van het pruisische garnizoen heeft
gelast, heeft die opening veel van haar belangrijkheid verloren.

De groote verdedigingswerken die Duitschland heeft laten aanleggen in
Elzas-Lotharingen, de vele troepen, die ’t er heeft samengebracht, de
groote strategische wegen, die het erop heeft doen uitloopen, toonen
wel aan, dat het plan van de Duitschers niet is, hun prachtige
operatiebasis van Straatsburg naar Saarburg en van Saarburg naar
Diedenhofen op te geven, aan welker gebruik zich zoo nauw een inval
vastknoopt door Luxemburg.

Een inval in Frankrijk door het dal van de Alzette en de Chiers naar
Sedan, is te minder moeilijk, daar wij niet op dat deel van onze
woudgrens den vijand herhaaldelijk kunnen tegenhouden. De bezwaren
zouden veel grooter wezen voor de Duitschers, als ze bij het bezit van
Luxemburg, of althans door de neutraliteit van dat landje te schenden,
niet terzelfdertijd meester waren van de bronnen der Alzette. De
veronderstelling van een inval door het groothertogdom zou niet
toelaatbaar zijn, wanneer de streek tusschen Thionville en Villerupt,
grenzend aan Luxemburg, ons nog behoorde. Maar—en dit is waarlijk wel
de moeite waard, om in de herinnering vast te houden—dit grondgebied,
dat bij een eerste ontwerp van de grens, aan Frankrijk was gebleven,
namelijk het terrein van de bronnen der Alzette, dat hoekje hebben de
Duitschers met groot en handig overleg zich achterna weten te doen
toewijzen, zonder in het minst te doen vermoeden, hoe belangrijk die
„kleine verandering” in het oorspronkelijk tracé was. Door een clausule
van 10 Mei 1871 in het verdrag van Frankfort heeft Pruisen precies
gekregen, in ruil voor eenige kilometers in den omtrek van Belfort, de
gewichtige gebieden van Redange, Russange, Andun-le-Tiche, Aumetz en
Fontoy, een streek, die rijk is aan ertsen, die hoogovens bezit en
metaalwerken van den eersten rang. Het bezit van die terreinen zou, dat
hebben toen alleen de Duitschers ingezien, ons de gelegenheid hebben
verschaft, de nadering tot Diedenhofen te beletten en onzen
Ardennenspoorweg te dekken. Iedere poging van een inval door Luxemburg
zou in dat geval hopeloos zijn geweest en dus hoogst onwaarschijnlijk.
Door het verkrijgen van die sterke positie heeft Duitschland de handen
vrij rondom Diedenhofen. Voor die plaats is het gevolg, dat zij het
hoofdpunt is geworden voor een inval aan de Maas. De stad ligt in het
middelpunt van alle wegen naar de Ardennen, zoowel door de dalen van
Orne en Othain, als van Fensch en Crune, Sûre en Chiers. Al die
bezittingen zouden een aanmerkelijke versterking krijgen, als de
annexatie van Luxemburg een feit werd, waardoor men door het dal van de
Chiers en dat van de Alzette met de poort van Tiercelet zou kunnen
optreden, zooals wij hebben geschetst.

Wij kunnen dus niet te veel aandacht vragen voor de helderziendheid van
de duitsche machthebbers, die op het denkbeeld zijn gekomen van die
clausule in het vredestractaat van Frankfort, een wijziging,
oogenschijnlijk zoo nietig en toch zoo ernstig in de gevolgen, waarvan
de fransche onderhandelaars de strekking niet schijnen te hebben
ingezien. En we kunnen natuurlijk niet anders, dan in die door de
duitsche diplomatie verkregen resultaten de weloverlegde bedoeling van
de duitsche regeering zien, om bij dien ruil van het grondgebied om
Aumetz tegen het stukje terrein bij Belfort, op een goeden dag te
voegen het heele groothertogdom, waarvan de militaire beteekenis zoo
innig samenhangt met datzelfde gebied van Redange, Aumetz en Ottange.

Wij behoeven daar tegenover, als laatste hypothese, in het geheel niet
te onderzoeken het geval van de schending van het luxemburgsche
grondgebied door fransche troepen, want Diedenhofen bedreigt van ter
zijde alle operaties, die, van Montmédy uitgaande, over Longwy,
Luxemburg en Wasserbillig zich zouden richten op Trier. Een optreden in
die richting zou, mocht het in het brein van iemand bij ons opkomen,
een dwaasheid wezen.

In tegenstelling tot België en Zwitserland, die ook als neutraal zijn
erkend, maar die het recht hebben om zich te wapenen en te versterken,
heeft Luxemburg niet het recht zich in staat van verdediging te
brengen. Het heeft geen troepen en dus is het voor dat land onmogelijk,
den overweldiger den toegang tot het grondgebied te ontzeggen. Het
verbod van zich te verdedigen in geval van schending van het
grondgebied, is uitgevaardigd en werd geëischt door Duitschland. Ook
daaruit bleek duidelijk wat de bedoeling was.

Ook andere omstandigheden, die even gewichtig zijn, toonen al lang vóór
1870, wat de plannen waren van Pruisen met het groothertogdom. Wij
bedoelen de toetreding van Luxemburg tot het Tolverbond. Het
luxemburgsche grondgebied is tegenwoordig maar over enkele kilometers
lengte grenzend aan Frankrijk, ten oosten van Longwy, waardoor de
fransche invloed op den geest der bevolking bijna geheel is verdwenen
ten gunste van den duitschen invloed, die dagelijks grooter wordt. Dat
alles is zeer natuurlijk. Sedert meer dan zestig jaar heeft Luxemburg
een handelsverdrag met Duitschland, dat voordeelig is voor de industrie
en den handel van het groothertogdom en vooral voor de metaalbewerking,
die een hoofdbron is van bestaan in het kleine land. De toetreding tot
den Zollverein was van groote waarde voor Luxemburg. Daarbij is de
annexatie van Lotharingen bij Duitschland gunstig geweest voor de
belangen van het groothertogdom door het feit van de opheffing der
fransche douane langs de grens tusschen Frankrijk en Luxemburg. Zoo
werkt alles samen, om de bewoners van Luxemburg van ons te vervreemden,
om ze des te beter voor te bereiden op de beslissende bezetting door de
Duitschers.

Indien wij vroeger nog eenigen twijfel mochten hebben overgehouden of
eenige illusie ons mochten hebben gemaakt ten aanzien van de
bedoelingen van Pruisen, zouden we dat nu wel hebben verleerd tegenover
de ongeveinsde houding en de arrogantie van de Duitschers. Hun
officiëele boeken over aardrijkskunde leeren, dat Luxemburg moet worden
beschouwd voortaan als een dépendance van Duitschland, „omdat het
groothertogdom Luxemburg ligt binnen de natuurlijke grenzen van het
Duitsche Rijk en het sedert 1866 heeft behoord, niet aan den koning van
Nederland, die er maar een denkbeeldig gezag uitoefende, maar bij den
Duitschen Bond, waarvan het is losgemaakt enkel door de schuld van
Frankrijk, en eindelijk omdat men er Duitsch spreekt.”

Nu is het waar, dat op een bevolking van 210.000 inwoners nauwelijks
vier duizend uitsluitend Fransch spreken in hun gewone leven, en dat
wel een derde der bevolking in het geheel die taal niet kent. Dat
verschijnsel, dat zoo gunstig werkt voor Duitschland, is het resultaat
van het werken der talrijke duitsche schoolvereenigingen en
Volksvereine, die overal optreden waar ze maar Duitschers kunnen
samenbrengen, geboren Duitschers of aan Duitschers verwant, die
geholpen willen worden om Duitschers te blijven of het weer te worden,
door andere invloeden ver van zich te houden. Dat is een krachtig
hulpmiddel, en wij beschikken over niets dergelijks. In dat werk van
germanisatie door de taal komt soms de hulp te stade van de
plaatselijke geestelijkheid, zooals met name in België; er worden
congressen georganiseerd, waar de hooge beschaving wordt verheerlijkt
van de Duitschers en de schoonheid van de taal van Schiller en Goethe.
Door zulk expansiewerk maakt het Duitsch vorderingen in Nederland,
Vlaanderen, België en Zwitserland, waar scholen worden opgericht,
bibliotheken, studiekringen en kranten. Van de zes of zeven kranten,
die in Luxemburg verschijnen, worden er maar twee in het Fransch
geredigeerd. Het Duitsch moet dus wel een voorsprong krijgen op het
Fransch, en men is in staat alles, wat tegen den duitschen invloed
ingaat, terug te dringen.

Vóór 1870 was men in Luxemburg zeer gunstig gestemd voor Frankrijk; de
bevolking had nog de herinnering bewaard aan de duitsche bezetting,
toen de betrekkingen met het pruisische garnizoen lang niet onverdeeld
aangenaam waren. Als men toen de bevolking had geraadpleegd, of ze
fransch of pruisisch wilde worden en een plebisciet had gehouden,
zooals in Savoye in 1860, zouden allen zich te onzen gunste hebben
uitgesproken. Nog in 1870 heeft hun sympathie voor ons zich geuit door
de ontvangst der arme refugiés uit Metz en Thionville. Tegenwoordig
vindt men slechts onder de beschaafden en ontwikkelden enkelen, die
anti-duitsche gevoelens koesteren. Voor de Luxemburgers kan het geen
geheim zijn, dat, als in een nieuwen oorlog Duitschland het weer van
Frankrijk won, hun land de pruisische uniform weer zou zien verschijnen
met de minder aangename omstandigheid erbij, dat de eigen bevolking die
zou moeten dragen. Ze zouden dan aan den lijve het militaire duitsche
stelsel leeren kennen. Bismarck heeft het hun wel voorgehouden wat hen
wacht, toen hij verklaarde, dat de school en de militaire dienst altijd
de beste middelen zullen wezen, om de gevoelens van vijandelijkheid
tusschen twee volken te doen verdwijnen.

De Duitschers verhelen hun voldoening niet over den stand van zaken en
prijzen de reeds verkregen resultaten. Het werken van de duitsche
partij; de invloed van de duitsche taal; het prestige van den
militairen roem van Pruisen; de onvastheid van het bestuur in Frankrijk
tegenover het gezagsvertoon in Duitschland; de algemeen verspreide
overtuiging, dat de uitkomst van een nieuwen fransch-duitschen oorlog
weer noodlottig zou zijn voor Frankrijk, dat alles zijn factoren, die
in Luxemburg meewerken, om den franschen invloed te verminderen en de
sympathieën te doen verdwijnen, die wij er vonden vóór den oorlog van
1870.

Deze staat van zaken, die gevaarlijk is uit het oogpunt van de
verdediging van ons grondgebied, gevaarlijk ook van politiek en
economisch standpunt gezien, is zonder twijfel bekend bij hen, die aan
het hoofd van onze regeering staan, zooals hij voor de hoofden van ons
leger geen nieuws is. Wij mogen rekenen op de waakzaamheid van beide
machten, om te voorkomen en zoo noodig te beletten, dat er dingen
gebeuren, waarvan de gevolgen noodlottig voor ons zouden zijn en
mogelijk voor langen tijd onherstelbaar. Onder de plichten van de
fransche regeering is er één, die dadelijk een goede uitwerking kan
hebben, namelijk het gemakkelijk maken en aanmoedigen door alle
middelen, die haar ten dienste staan, van de uitwisseling der producten
van handel en industrie uit Luxemburg tegen die uit Frankrijk. Wij,
gewone burgers van Frankrijk, moeten dan voor het overige zorgen, en
het resultaat zal goed zijn. Alles is nog niet voor ons verloren in het
land van Jan den Blinde. We hebben er nog wel vrienden, die niet hebben
vergeten door welke banden in het verleden onze beide volken vereenigd
zijn geweest; altijd gereed om een vriendschap te vernieuwen, die in
het verleden onze beide volken aaneensloot, zouden ze gaarne met ons
werken aan het winnen van de harten van diegenen, die aan nieuwe
gevaarlijke neigingen gaan toegeven. Ze bedroeven en verontrusten zich
over onze schijnbare onverschilligheid, over onze traagheid in het
optreden te midden van hen in hun schoone landje, dat ons ruime
gastvrijheid wil verleenen, zoo ruim, dat er geen plaats voor anderen
overblijft.

Om de waarheid te zeggen, nergens ter wereld vindt men een grootere
hartelijkheid en oprechtheid dan in het groothertogdom. Men kan zich
geen welwillender natie voorstellen. De reis van Parijs naar Luxemburg
is zeer veel korter geworden, sedert men kan reizen over Longwy en Mont
Saint-Martin van Sedan naar Luxemburg. In een paar uren zet de trein u
nu af op luxemburgschen grond. Als men van Frankrijk komt, moet men het
eerst de hoofdstad bezoeken.

Wil men de merkwaardigheden van de stad Luxemburg leeren kennen, dan
moet men het niet zoeken bij de groote gebouwen en monumenten. Er zijn
wel een paar mooie standbeelden, bij voorbeeld dat van prinses Hendrik
en dat van haar koninklijken schoonvader Willem II, om slechts enkele
te noemen. Maar gij, die uit een groote stad komt, ge ziet alle dagen
standbeelden, en het brons trekt uw aandacht al evenmin als het marmer.
Als ge niet over veel tijd beschikt, zult ge ook niet tot het opzoeken
van oude gebouwen komen, die trouwens schaarsch zijn en waarvan de
bouwtrant niet bijzonder merkwaardig is. Neen, het is alleen door de
mooie ligging, dat het oude stadje u treffen zal, en het liefelijke
beeld zal u lang bijblijven. Door wat er over is van de oude
versterkingen, door het gezicht op de omgeving, door de talrijke
geschiedkundige herinneringen, is de stad Luxemburg werkelijk aardig en
origineel. Wilt ge iets eenig moois aanschouwen? Volg dan den
Cornicheweg, die van de kazerne van den Heiligen Geest tot aan de
Bockrots loopt, den statigen Bock, wiens naam alleen al zooveel
herinneringen wakker roept, waar ge nog, in de rotsen uitgehold ten
tijde van Maria Theresia, de beroemde kazematten kunt vinden, die een
interessant overblijfsel uit oude tijden zijn. Vanaf de hoogte der
Bockrotsen heeft de toerist een heerlijk kijkje over de heele stad,
over alles wat men, gaande over de Corniche, heeft waargenomen, en over
den weg naar Esch, prachtig gegroepeerd in een halven cirkel. Het is
een grootsch panorama, dat ik niet zal trachten te beschrijven; mijn
pen zou het beeld geen recht kunnen doen.

Zonder groote kosten en in zeer weinig tijd begeeft men zich naar
Luxemburg en kan dan tevens Trier bezoeken, de merkwaardige stad, die,
na een politiek middelpunt te zijn geweest tijdens de romeinsche
overheersching, later meer dan duizend jaren lang een godsdienstige
hoofdstad is geweest, en waar tegenwoordig nog gedurende de weken van
de bedevaart de vreemdelingen in menigte komen, om den Heiligen Rok te
zien, die volgens de legende daar gebracht is door keizerin Helena. Als
de trein de breede bedding overgaat, waarin de Moezel, duitsch
geworden, vol aandacht langzaam haar golfjes voortstuwt, ziet men aan
weerszijden van den stroom de wijngaarden, afwisselend hier en daar met
korenvelden. In de verte verrijzen dorpstorentjes te midden van
boomgroepen. Achter de heuvels, die voor elkander langs schuiven, en
waar men lachende villa’s en mooie kasteelen ziet liggen, verschijnt
plotseling het oude Trier met zijn koepels en kerken, de oude torens,
de musea en de poorten. In de musea kunt ge de geheele geschiedenis van
de stad opbouwen met de vele beelden, de wapenrustingen, de medailles
en munten, die men er u vertoont.

Maar wij moeten terug naar de luxemburgsche grens bij Wasserbillig, om
de Sûre op te gaan vanaf haar samenvloeiing met de Moezel. De rivier is
eerst vrij breed en diep genoeg, om voor de scheepvaart te kunnen
dienen; maar langzamerhand wordt het dal nauwer; sierlijke molentjes
verschijnen aan de oevers; watervalletjes brengen hun schuim op het
zachtgroene water. Er komen hooge bergen aan de oevers, met bosschen
bedekt, en ter halver hoogte rijdt de spoorweg en biedt bij elke bocht
van den weg verrassende uitzichten. Hoe worden daar op eens de wegen
zoo levendig en druk? Men ziet weldra een eindeloozen optocht van
voertuigen van allerlei soort en elken tijd, karretjes en oudmodische
wagens vol vrouwen en kinderen. In de buurt van de stations komen
groepen naar voren onder het geleide van priesters, met den rozenkrans
in de hand, onder het opzeggen van gebeden of het zingen van kerkelijke
liederen. De stationsperrons worden door bonte menigten ingenomen en de
waggons door hen bestormd. Wat gebeurt hier toch? Vanwaar die ongewone
drukte, die zich voordoet vanaf de duitsche grens en die reusachtige
afmetingen aanneemt, naarmate men dichter bij de beboschte heuvels komt
rondom de uitgestrekte en vruchtbare vlakte van Echternach?

Het is de dag na den tweeden Paaschdag; men snelt van overal hierheen,
om als deelnemer of toeschouwer tegenwoordig te wezen bij de
springprocessie van Echternach, die in de smalle en steile straatjes
van het stadje een onbeschrijfelijke drukte teweegbrengt onder een
aanhoudende muziek van allerlei groepen muzikanten, die alle de tonen
van het lied van den Heiligen Willebrordus ten beste geven. De stoet
komt met drie passen slechts één schrede vooruit, omdat de pelgrims,
mannen, oude vrouwen, jonge meisjes, moeders van gezinnen, die haar
kinderen aan de hand meesleepen of ze op den arm dragen, al springend
drie schreden vooruit doen en twee achteruit. Nu en dan houdt een groep
uitgeput stil; er vallen springers en er verliezen het bewustzijn; maar
het air van Willebrordus laat zich hooren, en de vermoeide lichamen
strekken zich en beginnen weer te dansen en den stroom van de processie
te volgen.

De eerste springprocessie van Echternach moet opklimmen tot de
zestiende eeuw, want een schilderij van 1553, dat in de parochiekerk
wordt bewaard, stelt al een processie voor, waaraan in 1512 keizer
Maximiliaan deelnam. Als men nu ziet, hoe ieder jaar tien of twaalf
duizend pelgrims van verre komen, om door deze plechtigheid de genezing
te krijgen van allerlei soort van kwalen, mag men wel zeggen dat de
naam van den H. Willebrord nog niet gauw uit den luxemburgschen
kalender zal worden geschrapt.

Een stoomtram verbindt Luxemburg met Echternach. Onderweg ziet men
Junglinster en zijn interessante kerk, waarvan het gewelf een
merkwaardige fresco-schildering vertoont, werk van een leekebroeder van
de abdij van Echternach. Men laat links liggen de ruïnen van Larochette
op een rotsachtigen en woudrijken heuvel, en komt dan bij Consdorf in
het Müllerthal, het neusje van den zalm en het schilderachtigste deel
van wat men hier „Klein Zwitserland” noemt. Het is feitelijk het dal
van de Zwarte Erenz, een grillig riviertje, dat nu eens door frissche
weiden zich slingert, waar het een massa aardige molens in beweging
brengt, de naamgevers van het dal, dan weer als onstuimige bergstroom
tusschen rotsblokken voortbruist of in watervallen van hun steilten
neerstort. Dichtbij Echternach voert een pad naar de Wolfsschlucht, een
fantastische kloof, waar de toerist onder den indruk komt van den
zonderlingen chaos van rotsen en groote steenen, een soort van
Titanenfort, dat ingestort moet zijn bij een aardbeving. Aan den
noordkant van Echternach stijgt een ander voetpad door een heerlijk
boschje met verspreide rotsen te midden van een weelderigen
plantengroei naar Beaufort, waar mooie ruïnen de prachtige
overblijfselen zijn van een oud kasteel met hooge torens.

Hoewel de omstreken van Echternach zeer bekoorlijk zijn en rijk aan
indrukwekkende natuurtooneelen, is Diekirch naar het algemeen gevoelen
toch bij voorkeur te nemen als het middelpunt, van waar men zijn
uitstapjes doet in het groothertogdom. Van daar kan de toerist in alle
richtingen tochtjes maken, des morgens uitgaan en met goede
aansluitingen des avonds terugkeeren. Op korten afstand schittert de
Sûre als een zilveren lint, en daarachter rijzen bergen met hier en
daar begroeide hellingen. Boven de huizen van Diekirch verrijst de
Herrenberg met zijn top vol boomgaarden. De wandelingen beginnen al
dadelijk bij de stad en wijzen den weg vanzelf.

Dank zij den werken, uitgevoerd door een regeering, die met verstand de
belangen van het land behartigde, dank zij ook den ijver en de
toewijding van de plaatselijke vereenigingen voor verfraaiing en
vreemdelingenverkeer, waaronder de luxemburgsche Touringclub wel in de
eerste plaats mag genoemd worden, vindt men overal, of men te voet, per
rijtuig of per automobiel reist, uitstekende, goed onderhouden wegen,
wegwijzers, posten met hulpkisten, alles in één woord, dat den toerist
kan te pas komen. De godin Dido, wier altaar men nog in het
Haardtgebergte vindt, dicht bij Diekirch, dat eigenlijk Didokerk is,
schijnt om haar tempel al het natuurschoon in dit bekoorlijke
luxemburgsche land te hebben samengevoegd.









AANTEEKENING.


[1] Deze schets, die een Franschman maakte van ’t groothertogdom
Luxemburg nog voordat de tegenwoordige groothertogin den troon had
beklommen, en waarin hij ’t heden en ’t verleden op onderhoudende wijze
weergeeft, leek ons de opneming in dezen oorlogstijd wel waard.
(Vert.).













*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK IN HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG ***


    

Updated editions will replace the previous one—the old editions will
be renamed.

Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
law means that no one owns a United States copyright in these works,
so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United
States without permission and without paying copyright
royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
of this license, apply to copying and distributing Project
Gutenberg™ electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG™
concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
and may not be used if you charge for an eBook, except by following
the terms of the trademark license, including paying royalties for use
of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
copies of this eBook, complying with the trademark license is very
easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
of derivative works, reports, performances and research. Project
Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away—you may
do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
license, especially commercial redistribution.


START: FULL LICENSE

THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE

PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK

To protect the Project Gutenberg™ mission of promoting the free
distribution of electronic works, by using or distributing this work
(or any other work associated in any way with the phrase “Project
Gutenberg”), you agree to comply with all the terms of the Full
Project Gutenberg™ License available with this file or online at
www.gutenberg.org/license.

Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg™
electronic works

1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg™
electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
and accept all the terms of this license and intellectual property
(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
the terms of this agreement, you must cease using and return or
destroy all copies of Project Gutenberg™ electronic works in your
possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
Project Gutenberg™ electronic work and you do not agree to be bound
by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person
or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.

1.B. “Project Gutenberg” is a registered trademark. It may only be
used on or associated in any way with an electronic work by people who
agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
things that you can do with most Project Gutenberg™ electronic works
even without complying with the full terms of this agreement. See
paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
Gutenberg™ electronic works if you follow the terms of this
agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg™
electronic works. See paragraph 1.E below.

1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (“the
Foundation” or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
of Project Gutenberg™ electronic works. Nearly all the individual
works in the collection are in the public domain in the United
States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
United States and you are located in the United States, we do not
claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
displaying or creating derivative works based on the work as long as
all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
that you will support the Project Gutenberg™ mission of promoting
free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg™
works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
Project Gutenberg™ name associated with the work. You can easily
comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
same format with its attached full Project Gutenberg™ License when
you share it without charge with others.

1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
in a constant state of change. If you are outside the United States,
check the laws of your country in addition to the terms of this
agreement before downloading, copying, displaying, performing,
distributing or creating derivative works based on this work or any
other Project Gutenberg™ work. The Foundation makes no
representations concerning the copyright status of any work in any
country other than the United States.

1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:

1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
immediate access to, the full Project Gutenberg™ License must appear
prominently whenever any copy of a Project Gutenberg™ work (any work
on which the phrase “Project Gutenberg” appears, or with which the
phrase “Project Gutenberg” is associated) is accessed, displayed,
performed, viewed, copied or distributed:

    This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most
    other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
    whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
    of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
    at www.gutenberg.org. If you
    are not located in the United States, you will have to check the laws
    of the country where you are located before using this eBook.
  
1.E.2. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is
derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
contain a notice indicating that it is posted with permission of the
copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
the United States without paying any fees or charges. If you are
redistributing or providing access to a work with the phrase “Project
Gutenberg” associated with or appearing on the work, you must comply
either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg™
trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.

1.E.3. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is posted
with the permission of the copyright holder, your use and distribution
must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
will be linked to the Project Gutenberg™ License for all works
posted with the permission of the copyright holder found at the
beginning of this work.

1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg™
License terms from this work, or any files containing a part of this
work or any other work associated with Project Gutenberg™.

1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
electronic work, or any part of this electronic work, without
prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
active links or immediate access to the full terms of the Project
Gutenberg™ License.

1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
any word processing or hypertext form. However, if you provide access
to or distribute copies of a Project Gutenberg™ work in a format
other than “Plain Vanilla ASCII” or other format used in the official
version posted on the official Project Gutenberg™ website
(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
of obtaining a copy upon request, of the work in its original “Plain
Vanilla ASCII” or other form. Any alternate format must include the
full Project Gutenberg™ License as specified in paragraph 1.E.1.

1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
performing, copying or distributing any Project Gutenberg™ works
unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.

1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
access to or distributing Project Gutenberg™ electronic works
provided that:

    • You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
        the use of Project Gutenberg™ works calculated using the method
        you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
        to the owner of the Project Gutenberg™ trademark, but he has
        agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
        Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
        within 60 days following each date on which you prepare (or are
        legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
        payments should be clearly marked as such and sent to the Project
        Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
        Section 4, “Information about donations to the Project Gutenberg
        Literary Archive Foundation.”
    
    • You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
        you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
        does not agree to the terms of the full Project Gutenberg™
        License. You must require such a user to return or destroy all
        copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
        all use of and all access to other copies of Project Gutenberg™
        works.
    
    • You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
        any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
        electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
        receipt of the work.
    
    • You comply with all other terms of this agreement for free
        distribution of Project Gutenberg™ works.
    

1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
Gutenberg™ electronic work or group of works on different terms than
are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
the Project Gutenberg™ trademark. Contact the Foundation as set
forth in Section 3 below.

1.F.

1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
Gutenberg™ collection. Despite these efforts, Project Gutenberg™
electronic works, and the medium on which they may be stored, may
contain “Defects,” such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
cannot be read by your equipment.

1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the “Right
of Replacement or Refund” described in paragraph 1.F.3, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
Gutenberg™ trademark, and any other party distributing a Project
Gutenberg™ electronic work under this agreement, disclaim all
liability to you for damages, costs and expenses, including legal
fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.

1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
written explanation to the person you received the work from. If you
received the work on a physical medium, you must return the medium
with your written explanation. The person or entity that provided you
with the defective work may elect to provide a replacement copy in
lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
or entity providing it to you may choose to give you a second
opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
without further opportunities to fix the problem.

1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
in paragraph 1.F.3, this work is provided to you ‘AS-IS’, WITH NO
OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.

1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
warranties or the exclusion or limitation of certain types of
damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
violates the law of the state applicable to this agreement, the
agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
remaining provisions.

1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
providing copies of Project Gutenberg™ electronic works in
accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
production, promotion and distribution of Project Gutenberg™
electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
or any Project Gutenberg™ work, (b) alteration, modification, or
additions or deletions to any Project Gutenberg™ work, and (c) any
Defect you cause.

Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg™

Project Gutenberg™ is synonymous with the free distribution of
electronic works in formats readable by the widest variety of
computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
from people in all walks of life.

Volunteers and financial support to provide volunteers with the
assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg™’s
goals and ensuring that the Project Gutenberg™ collection will
remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
and permanent future for Project Gutenberg™ and future
generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org.

Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation

The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
Revenue Service. The Foundation’s EIN or federal tax identification
number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
U.S. federal laws and your state’s laws.

The Foundation’s business office is located at 809 North 1500 West,
Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
to date contact information can be found at the Foundation’s website
and official page at www.gutenberg.org/contact

Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation

Project Gutenberg™ depends upon and cannot survive without widespread
public support and donations to carry out its mission of
increasing the number of public domain and licensed works that can be
freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
array of equipment including outdated equipment. Many small donations
($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
status with the IRS.

The Foundation is committed to complying with the laws regulating
charities and charitable donations in all 50 states of the United
States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
with these requirements. We do not solicit donations in locations
where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state
visit www.gutenberg.org/donate.

While we cannot and do not solicit contributions from states where we
have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
against accepting unsolicited donations from donors in such states who
approach us with offers to donate.

International donations are gratefully accepted, but we cannot make
any statements concerning tax treatment of donations received from
outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.

Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
ways including checks, online payments and credit card donations. To
donate, please visit: www.gutenberg.org/donate.

Section 5. General Information About Project Gutenberg™ electronic works

Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
Gutenberg™ concept of a library of electronic works that could be
freely shared with anyone. For forty years, he produced and
distributed Project Gutenberg™ eBooks with only a loose network of
volunteer support.

Project Gutenberg™ eBooks are often created from several printed
editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
edition.

Most people start at our website which has the main PG search
facility: www.gutenberg.org.

This website includes information about Project Gutenberg™,
including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.