Aenmerkinge op de Missive van Parnas

By Anonymous

Project Gutenberg's Aenmerkinge op de Missive van Parnas, by Anonymous

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever.  You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.org


Title: Aenmerkinge op de Missive van Parnas

Author: Anonymous

Release Date: April 3, 2004 [EBook #11884]

Language: Dutch


*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK AENMERKINGE OP DE MISSIVE ***




Produced by Miranda van de Heijning, Frank van Drogen and PG
Distributed Proofreaders







AENMERKINGE                                                        {Pag. 1}

Op de Missive

VAN

PARNAS,

Van den 22. January 1685.

GETEKENT

HUGO de GROOT.

                                                                   {Pag. 2}

                                                                   {Pag. 3}



AENMERKINGE

Op de Missive van

PARNAS


Na dat de Griecksche Parnas, door de Turckschen mogentheyd verscheyde
eeuwen verwoest gelegen hadde, ende daerom nu niet meer en wierde
gefrequenteert, soo heeft Boccalyn eenen anderen in Italien weten te
vinden, dan die gansch van ene andere natuer ende operatie was, als wel
de Griecksche te voren ware geweest. Want de gene die op de eerste
verkeerden, wierden beschenen met allerley klaerheydt, soo dat de
duysterheyd van haer verstant quam te verdwynen, en aengedaen wierden
met veelerley kennisse, soo dat sy verborgene dingen, oock selfs
toekomende, wisten te openbaren. Maer die op den Boccalynsche Bergh
quamen te verschijnen, bevind men nergens anders in uyt te steecken, als
in alle soort van busche scherpsinnigheyt, hebbende tongen der Slangen
niet ongelijck; ende sy selve van nature als de boose Muyl-Esels, die
van vooren byten, van achteren schoppen, niemand sparende, als die sy
niet en konnen bereyken. Op dese inventie hoewel Boccalyn seer praelde,
soo is het evenwel daer mede soo uytgevallen, dat hy geluckigh souw
geweest hebben, by aldiense hem niet dierder had komen te staen, als den
hond, soomen seyt, de worst doet. Waerom dan oock niemand naderhand lust
gehad heeft, om de naem te verkrygen, van diergelijcke Contrey ontdeckt
ofte gevonden te hebben. Maer evenwel gelijck de natuer veele
veranderingen uytwerckt, doende effene Landen tot Bergen oprijsen, ende
Steden in den Afgrond versincken, soo is het mede gebeurt, dat in
Hollant ontrent het Ye, de daryachtige gronden soo sijn opgegist, dat se
dreygen den Boccalynschen Berg te sullen overtreffen. Ende, soo men
seyt, souw Apolio mede daer alrede aengekomen sijn, ende in die lucht
behagen genomen hebben, na dat hem de Grieksche Laurieren hebben   {Pag 4}
beginnen te stincken. Dat ook na sijne komst aldaer mede waren
verschenen _Cicero, Cato, ende alle de gene die sich ooyt met
Staetssaecken hebben bemoeyt_, als _Hogerbeets, Renyl, Ledenbergh_ ende
ook _Barnevelt_, maer die gelijk als Sint Denijns, sijn hooft in bey
sijne armen droegh, welcken Denijs hy ook schimperlijk verweet, dat
deselve sijn hooft maer twee mylen ver had konnen dragen, daer hij het
sijne uyt den Haegh tot op den top van den Amstelschen Parnas hadde
gedragen. Benevens dese is daer mede verschenen den welbekende Keiser
Iustinianus, dragende nu niet de Kroon van het Grieksche Rijk, maer een
Amstels jok van bockenhout, dat hem nieuwlix op geleyt sijnde, de
schouderen hadt deurgeschuert, alsoo 't hem gansch niet paste. Gelijk
men dan ook seyt, dat daer versch aengekomen was de Burgemeester _van
den Broek_, die wondre nieuw maren uyt Holland medebraght, waer over
verscheyde van die Parnasbroeders ook haer sentiment seyden, waerd
altemael om vanden vermaerden Hugo de Groot beschreven te werden. Daer
waren voor desen wel aengekomen Socinus, Arminius, Vorstius, Spinosa,
met haersgelijken, maer dewijl dit hare rol niet en was, soo en sijn sy
op dit Theater ook niet verschenen, maer sijn van ver blyven staen om
het spel aen te sien. Waer van principael Acteur was de voorschreve Heer
Burgemeester van den Broek, refererende _'t gene eenigen tijd soo tot
Dordrecht, als inde Vergaderinge vande Staten van Holland ende
West-Vriesland op het subject vande nominatie der goede luyden vanden
Achten der voorschreve Stadt, ende het herdoen van de selve voorgevallen
was_. Als mede op _wat wijse de Heeren Commissarissen van den Hove van
Holland haer in dese saken hebben gedragen_. Het welk sekerlik met
groote verwonderinge moet aengehoort geweest sijn, principael indien die
Burgemeester daer by geseyt heeft, gelijk het de waerheyd is, dat hy van
die tydt of, en misschien eerder, van die swakheyt van lichaem niet
alleen, maer ook van herssenen is geweest, dat hy de Commissarissen door
sigh selven niet en heeft konnen antwoorden, maer heeft het laten doen
door andre, die hy tot dien eynde in sijn huys ontboden hadde. Soo dat
hey selfs naeulyx wetende watter in sijn eygen huys omme gingh, veel min
geweten heeft watter op het Raedthuys of in der Staten Vergaderinge
geschiede. Alsoo hy in die tydt die de bequaemheyt niet en had, om
buyten sijn huys te konnen gaen of ryden. Soo dat ick presumere, dat hy
gesuysebolt, of gedroomt sal hebben, als hy dit verhael sal        {Pag 5}
hebben gedaen, ende grovelik dienvolgende gemist. Het welk van dien
ouwen hals niet vreemd en was, alsoo ik sie dat sulx de andre
Parnasbroeders ook wel overkomt, ende ik uyt den brief van de Heer de
Groot lees, dat sy luyden _den Primier van de Heeren Commissarissen,_
die tot Dordrecht sijn geweest, _daer_ by henluyden, _al eenigen tijd te
gemoet hebben gesien._ Want hebben sy hem al eenigen tijd te gemoet
gesien, soo hebben sy ook al eenigen tydt gedroomt ende gedoolt, soo wel
als den nieuw aengekomen Burgemeester, dewijl by hier nu noch sit, ende
onseeker is wanneer hy hier van daen vertrekt. Soo datmen niet en hoeft
te denken dat dese Parnasgasten sijn _tanquam abqui Semides & adoptiva
quadam numina,_ als die ook hare misslagen hebben. Gelijk het selve noch
nader daer uyt blijkt, dat sy hem als noch sitten en waghten. Want light
en komt hy noyt op sulk eenen Parnas, daer sigh luyden onthouden die
schrijven en dryven, _Spiritum Antichristi magis regnare ad lacum
Lemannum, quam ad Tybrim._ Alsoo hy soodanige positien exerceert. En
voorsichtiger souden sy doen dat sy de deuren in tyds toesloten, op dat,
al quam hy kloppen, niet in gelaten en wierde, ten eynde over soodanige
poincten, als hier vooren, of diergelijke, gene onrust op den Parnas en
wierde verwekt. Want hoewel hy flexibel is, soo dat men hem souw om de
vinger windeen, soo en is hem echter niet nieuw een Kamphaen in de kam
te byten, schoon dat se al vry wat langh gebeckt sijn. Soo dat my daer
uyt schijnt, dat die luyden, daer op dien Parnas, de beste positie niet
en houden, voor hoe groten politicum men den Heer de Groot, die het rad
daer draeyt, ook wil houwen. Want hoewel hy te houwen is voor een man
vande uytstekenste geleertheyt, soo en belet dit niet, dat men sonwijlen
sich vergist. Ende valt somwylen al eens voor, dat het spreekwoord
bewaerheyt wert. _Magna ingemia, magni errores_. Soo dat oock de
Monicken hebben weten te seggen: _Clericus edoctus non est semper sale
coctus_. Tot eene preuve van dien sal ik voor eerst maer seggen, dat als
een persoon van de eminentste qualiteyt in dese staet hem een gunstig
oogh had toegeworpen, soo quam hy in den jare 1632 driftig herwaerts
aengeloopen, verhoopende, dat hy nevens d'andre ouwe Santen, weder op
het Autaer souw werden geset. Maer alsler ordre quam van de Heeren
Staten van Ho'land, dat hy uyt den Lande sou hebben te vertrecken, soo
gingh hy heendruypen, als een hond, die sijne staert verlooren heeft.
Hier nevens sal ik noch voegen, dat als hy de Babylonische Hoer van hare
voorname quetsure ende hooftwonde, die de eerste Reformateurs haer {Pag. 6}
hebben gelastigeert, heeft willen cureren, wat heeft hy daer deur
anders uytgeright, als datter is geëxciteert het _Classicum belli
Sacri_, ende dat hy geprocureert heeft sijne eyge disgracie in het Hof
van Sweden, daer hy doen een Minister af was. Soo dat hy daer van daen
vertreckende, sich begeven heeft na Rostock, daer hy is overleden. Meer
en sal ik voor deestydt van Hem niet seggen, alsoo dit genoeg is om aen
te wysen, dat groote luyden ook hare misslagen hebben, en daerom geen
wonder en is, indien hy het in desen Brief soo heel fix niet en heeft.
Want niet seer ver van het begin komt de goede Keyser Justinianus, soo
hy seyt, te voorschijn, _met de tranen in de ogen, klagende, dat sijne
Wetten soo weynigh voldaen wierden_ by het Hof van Holland. Ende dat
bestaet hier in, als men in den selven asem seyt, dat het selve sich
aenmatight _van toesicht te dragen, Ne Provincia abundat malis
hominibus_. Waer in of Justinianus of Grotius eenighsincs missen, want
soo en luyden de woorden niet in den originelen text. Hoewelle van den
sin niet t'eenemael en devieren. Ende nochtans schreyt die goede man
daer over. Wat magh hem daer toe bewegen? Dit namentelik, dat de
Hollanders soo dom en bot waren, dat sy _syne Wetten verkeerde
applicatien ende beduydingen aen wreven_; willende doen het gene sijne
Præsides in voorgaende tyden hebben gedaen, uyt misduydinge van woorden;
even of _Præsides Provinciarum met die van President en Raden_ een en
deselve waren. Maer voor eerst sal ik hier op seggen, dat die het Hof
determineert binnen de palen van Præsident en Raden, het selve
verongelijkt, daer van afscheurende het eerste ende principaelste lid,
namentlik den Stadhouwer, de luyster en voorname eer van dat Collegie.
Soo dat de Heer de Groot hier sich selfs vergist, als hebbende te voren
self geschreven, daer hy handelt van de gene die in het Hof sitten;
_Horum caput est ipse Præfectus Hollandæ_. Daer naer sal ik vragen,
indien de Præses Provinciæ een goed werk doed, _conquirendo nefarios, &
curando ut malis hominibus careat provincia_, hoe kan dat quaet sijn als
dat selve by het Hof werd gedaen? Hoe heeft het Hof dien Keiser sijne
pap soo qualik gebotert, dat'et soo qualik by hem te Hove staet? Immers
soo ruym als de Præsides Provinciarum de Souvereyniteyt aen den Keyser
gelaten hebben, soo ruym laet het Hof deselve aen de Heeren Staten van
Holland. Dan hoewel dit soo is, soo pecceert'et niet alleen daer in dat
het wil procureren, _ut malis hominibus careat provincia_, maer ook
voornementlik daer in dat'et _de Steden van Holland onder hare   {Pag 7}
vrede of vooghdye wil nemen_. Dan indien men die woorden soo meent en
neemt, als die seggen, soo is het eene vuyle calumnie. Want waer heeft
het Hof, ofte yemand die niet dul en uytsinnigh is, geseyt: _us pupillus
nihil facere potest sine auctoritate tutoris_, alsoo ook niet de Steden
van Holland sonder overstaen van het Hof? Maer wil men het eene gesond
verstand geven, en daer deur verstaen, in sijn recht en gerechtigheyt
maintineren; ook helpen en succurreren, daer men te kort souw schieten,
om uyt te voeren het gene betaemt gedaen te sijn; soo kan 't toegestaen
werden, ende sulx en wil het Hof niet alleen doen, maer is ook gehouwen
te doen. Want wat isser bekender alsdat het Hof d'eene Stadt tegen de
andere in sijne gerechtigheydt maintineert? Gelijk sulx in veele ende
verscheyden exempelen te sien is. Ook Grotius selve, sprekende van het
Hof, seyt: _Ipsa quoque urbium controversia, abeque magna mementi hic
disceptantur_. Ende voorts, en is het niet in verscher memorie, dat als
die van Delft onmachtigh waren om in hare Stadt behoorlicke Justitie te
administreren, het Hof op haer versoek, haer de behulpsame hand heeft
geboden, ende door den Fiscael eenen Minne uyt hare Stadt doen halen,
die by het Hof met den Swaerde is geexecuteert? Ende indien men die of
diergelijke tutele den Hove wil toeschrijven, dat en sal 't niet
refugieren toe te staen, hoewel 't noyt selve in sulke termen heeft
gesproken, noch ook van meninge is te spreken, om gene verdere
lasteringen op den hals te halen. Gelijk dan ook noyt 't selve geseyt en
heeft, dat het is Præses provintiæ, versien met eene egale maght, als in
oude tyden de Præsides inde overwonnen Provintien hadden. Want in
sommige delen heeft het Hof minder, in sommige weerom meerder. Als daer
in meerder, dat'et recht doet tusschen en over Steden, selfs sitplaets
hebbende in de Staten van Holland: daer ter contratie de præsides
provinciarum sulx niet en hadden, maer gereserveert was tot het oordeel
van de Keiser. Waer van veele exempelen bij de munimenten van de ouwe
Schryvers te vinden sijn.

Maer om eens op te halen, waer van daen dese Parnas-bende de occasie
genomen heeft, het Hof aen te wryven dese calumnie, van sich te
qualificeren Præsidem provinciæ, soo is het inder daed soo, dat Mr.
Willem Stoop, Schout van Dordrecht, schriftelik dolerende over sijne
suspensie, by het Hof gedaen, poseerde twee saken, van welke het eene
was, dat hem by den Hove ware gelast, op de Articulen hem          {Pag 8}
voorgehouwen werdende, soo te antwoorden, als hy met de Ede sou konnen
verklaren. Het tweede, dat hy niet en wist, wie voor het Hof syne
beschuldigers of aenklagers ware geweest. Waer op by Commissarisen
vanden Hove is geantwoord, dat het eerste eene loutere onwaerheyd was,
ende sodanige eene onwaerheyd, die genoeghsaem sich selven refuteerde.
Want dat het eene seer bekende sake was, dat niemand wierde gelast onder
Ede te verklaren, die tot sijnen eygen laste wierde gehoort. Soo dat hy
een Rechtsgeleerde ende Officier sijnde men niet ken denken sodanigen
saek te _ignoreren_, ende te vergeefs men dieshalven sou gesoght hebben
hem met eene Blaes met bonen vervaert te maken. Op het twede is by
gemelte Commissarisen geantwoord dat het niet nieuw en is, dat jemand
sonder aanklager ofte beschuldiger wierde gecondemneert. Ende dat daer
in tot een exempel kon dienen _Claudius Gorgus, quicum esset vir
Clarissinius, nemine accusante, lenocinii damnatus est a Divo Severo._
Waar van wy den text hebben in _l. 2. §. 6. de aduls_. Daer is by
gevoeght, dat tot deselve wijs van Procederen behoort, het gene wy in
jure hebben geordineert de Præsidibus, _curare nempe eos debere, ut
malis hominibus provincia careat, eosque conquirant_. Waer van de text
is in _l. 13. ff. de officio prasidis_. Waer mede over een komt het gene
dat 'er staet in _l. 4 § 2. ff peculat. Mandatis cavetur, ut Prefides
Sacrileges, latrones, plagiarios conquirant, & ut quisque deliquerit,
in eum animadvertant._ Illis enim qui conquirere tenentur, non est
expectandus accusator. Cesiantes enim in inquirendo mandata Principum
transgediuntur, & in animadversionem eorum incurrunt. Indien men nu hier
uyt magh besluyten, dat'et Hof is de Keyser Severus, soo magh men oock
wel daer uyt besluyten, dat het Hof is Præses provinciæ, ende dat
Holland als eene geconquesteerde Provincie aen het selve onderworpen is.
Maer soo het eerste niet geseyt of geconcludeert en kan werden, als by
geprosesside Sottebollen, alsoo ook niet het twede. Wie heeft oyt dus
geargumenteert, soo heeft de Keyser geprocedeert, ende soo heeft
geprocedeert de Præses, ende soo oock procedeert het Hof, ergo soo is
het Hof de Keyser, of het Hof is de Præses. Maer seer wel, soo heeft de
Keyser geprocedeert, en soo heeft geprocedeert de Præses, ergo en is het
niet nieuws dat het Hof mede soo procedeert, mits evenwel blyvende yder
in de palen van sijne Jurisdictie. Gelijck het Hof in dese saeck van Mr.
Willem Stoop heeft gedaen, obseiverende daer in hetgene Keyser Carel
tot tweemalen heeft geordineert eerst in de Instructie van den     {Pag 9}
Hove geëmaneert in den jare 1521, ende daer na inden jare 1531. Daer wel
uytdruckelick staet: _De Stadthouwer Præsident en Raden sullen
naerstelick monsteren, om te vernemen de abusen ende delicten vande
Bailluwen, ende andre Officiers, ende deselve gehoort sijnde te
corrigeren, na exigentie van saken. Alwaer wel uytdruckelick
gedefinieert is wie dat inquireren en corrigeren sullen, namentelick de
Stadthouwer Præsident en Raden, sonder de minste mentie van Fiscael,
Aenklager ofte Beschuldiger. Daer na de last, _sullen inquireren_, ende
oock; _naerstelick_ sonder dissimulatie. Ten derden, de ordre die
geobserveert moet werden. Als eerst, _inquireren_; ten tweden, _hooren_,
ten derden _corrigeren_, sonder de minste mentie te maken van Proces,
het sy ordinaris of extraordinaris. Het welcke dewyl men siet dat dit
klemt, soo souw men garen de gantsche Instructie, als een ouwt kleed dat
afgesleten is t'eenemael verwerpen, alsoo Keyser Carel selve sou seggen,
_dat by sich niet en kon inbeelden dat dit alles nu langer geobserveert
wierde, dewyl nu de Souvereyn altijd tegenwoordig is_. Maer hoe sober
dese solutie is kan licht daer uyt afgenomen werden, dat op den eersten
rechtdagh van 't jaer de Instructie van den selven Keyser werd
vernieuwt, ende by de Suppoosten wederom besworen. Gelijck dan de Heer
de Groot in sijne tijden het selve verscheyde malen heeft gedaen: welcke
eer de Wetten van Justinianus noyt hier te Lande hebben gehad. Ende of
niet het voorengemelde Articul in volkomen observantie is geweest binnen
den tijd van dertigh veertigh en meer jaren, souwen de exempelen van
veel Schouten en Bailluwen konnen aenwijsen, indien 't niet te langwylig
en ware. Ik sal verder vragen, als Heer de Groot heeft voorgenomen te
handelen en aen te wysen, _Qua in bello fuerit, post bellum sit
Batavorum respublica_, of hy niet wel en had behoren aen te wijsen dat
dese Instructie was geabollert en in ongebruyck geraakt? Maer
mentioneert hy daer wel een woord van? Ja en seyt hy niet ter contrarie;
_Ordines eandum semper non rempublicum modo, sed & reipublica faciem
retinuerunt_? Waer komt dan dese abolitie van de Instructie ende
vernietinge van daen, als dat die onder hare cramery in hare mersch niet
en past? Alia tempora, alii mores: te voren sprack men van ordre,
reglementen, van eenigheyd, nu roept men allesints met luyder kelen niet
anders als van liberteyt en vryheydt, soodanigh dat men tusschen die en
ongebondenheyd geene onderscheyten maekt. Wat my belanght, ick     {Pag 10}
ben in vreedsamige tyden, ende oock in een vry Land gebooren. Ende
gelijck ick hoop in vreedsamige tyden, alsoo hoop ick oock in een vry
Land te sullen sterven. Soo ver oock, dat ick van die hope ben, dat noch
ick, noch mijne kinderen, sal ofte sullen behoeve te sien, dat'er een
Hollandsch Romen sal opstaen, daer de andre leden onder souwen moeten
suchten. Sed ut sub specie boni & qui perniciose quandoque erratur, ita
sub specie libertatis saepe saevissima servitutis iniiciuntur vincula.
Waer van om ândre voorby te gaen, de Monicken ons exempelen genoeg
geven, die groote liberteyt belovende, jonge of onervarene luyden uyt de
gehoorsaemheid van ouwers of voogden trecken, ende in een eeuwige
slavernye van het Klooster leven daer naer verdrucken, daerse van ouwers
of Magistraet noyt uyt gereddert en konnen werden. Ende siet eens of
hier niet na en sweemt het doen van de gene die nu tot Dordrecht het
Oppergesagh hebben. Die quansuys de Borgers willen schijnen vry te
maeken van het oppergesagh van Stadhouwer Praesident en Raden, maer
alleen om dat sy alleen souwen mogen na haer believen heerschen, d'andre
van hoger hand met alle gene hulp en hadden te verwachten. Want al dit
gewoel, waerom men het Land in roeren stelt, en is niet om de arme en
onnosele Burgers in meerder vryheyd te stellen, maer op dat de geene,
die nu het meesterschap menen in handen te hebben, inde Schaepskoy wat
vryer en ruymer souwen mogen domineren, ende hare schotels met het vet,
ende hare lendenen met de wol wat rijckelijcker te konnen versien. Ende
om dat'er sijn die haer selven niet garen tot eene proy souwen
overgeven, daerom heft men sulck een geschreeu op, daerom heeft het Hof,
dat haer inde weegh is, de lever gegeten: daerom werpe men sulck een
gesnater uyt: _Dat'er geen reguard meer genomen en werd, of de Rechter
en aengeklaeghde malkander te nabestaan, ende de Berichter partye, ende
partye Berichter was: dat het axiame Extraterritorium, aut sine
auctoritate jus dicenti impune non paretur: dat, Deliberante principe
nihil esse innovandum, wierden met de voet getreden._ Maer om de
waerheyde te seggen, veel geschreeus en weynigh wol. Want hoe kan men
met eenige waerschijnlickheyd seegen, dat in al het Dortsche werck de
Aenklager ende Rechter malkanderen te na hebben bestaen, daer het notoir
is dat geen recht by 't Hof en is gedaen, als alleen inde saek van den
Schout, en welke nochtans, als te voren is geseyt, gene aenklager en is
geweest. Wat men nu met het woord _Berichter_ wil verstaen,   {Pag. 11}
is my onbekent, dewijl sulx in de Neerlandsche styl van procederen niet
en is bekent, gelijck ik mede niet en weet, dat in de Roomsche
rechtspleginge yet diergelyx bekent is geweest. Maer dat kan ick seggen,
dat by aldien yemand in het Hof souw hebben gesustineert duplicem
personam, van welcke d'eene tegens d'andre streed, dat sulx singulierlik
souw sijn gestraft geweest. Ende sulx die dat seyt sonder nader bewys
een Calumniateur is. Dat geseyt werd _Extra territorium jus dicenti
impune non paretur_, hoe kan dit hier plaets hebben, daer het Hof in
dese saek van Stoop recht gedaen heeft hier in den Haegh, inde ordinaris
residentie plaets, van over eenige honderd jaren daer voor bekent.
Immers soo inept is het dat men seyt _sine auctoritate jus dicenti_.
Want wien is eene Officier ratione officii anders onderworpen, als den
Hove van Holland, wat men nu ten laetsten daer by voeght, _Deliberante
principe nihil esse innovandum_, dat komt hier in 't minste niet te pas,
dewyl 't van het eerste begin dat die van Dordrecht dese saek voor de
Heeren Staten hebben gebraght, gedecideert is. Want syluyden
versoeckende, dat het Hof geordineert sou werden stil te staen, soo en
is 't selve versoeck niet ingewillight. Ende naderhand, het selve
versoeck geitereert sijnde, is bij de voorgaende Resolutie
gepersisteert. Ende vervolgens is verstaen, si non expresse, saltem
tacite, dat het Hof souw mogen voortgaen. Het welke die van Dordrecht
daer na, maer te laet merkende, dat het hen obsteerde hebben versocht,
dat die notulen uyt de Resolutien van de gemelde Heeren Staten souwen
mogen werden gelight. Het welk hen, te laet opsijnde, geweygert is. Soo
dat daer uyt blijkt, dat hoewel op de saek ten principalen nader
deliberatien souwen mogen komen te vallen, dat evenwel die by de Heeren
Staten is gedetermineert, voor soo veel als de surchance ofte voortgangh
der proceduyren van 't Hof aengaet. Daerom, soulageert vry de Dordsche
vriendetjes, et dot _Deliberante_, het sal haer immers soo wel helpen,
als een papje na de dood.

Dese gedreyghde surchance dan uyt de weegh sijnde, isser te recht verder
voortgegaen met informeren, tot dat van de klachten consterende, de
eerste nominatie is gerejecteert, tot groot milcontentement van dese
Parnas bende, dewelcke sustineert, dat sijne Hoogheydt het recht niet en
heeft om in die saek te informeren, veel min om die nomenatie te niet te
doen, voornamentlick voor en al eer men partyen daer op hadde gehoort.
Soo dat men nu in alle Vierscharen wel moght uitwissen, de seer    {Pag 12}
bekende spreuke, _Aude & alteram partem_. Het welke, hoewel het in haer
selven sijn poincten van gene seer diepe speculatie, soo maektmen
nochtans daer seer groot bohey van, soo dat die niet verby gegaen en
konnen werden. Om dan daer af yet te seggen, soo sal ik præmitteren,
sijne Hoogheyd van den ophef van dese saek niet van meninge te sijn
geweest, eenige proceduyren aen te vangen, ende dat hy sulx ook aen de
Commissarisen heeft verklaert, als hy hen de Articulen, in welke de
beswaernissen begrepen stonden, terhanden stelde. Het welke ook
Commissarisen ter Vergaderinge hebben bekent gemaekt, wel expresselik
daer by voegende, dat de meninge niet en was van sijne Hoogheydt of van
den Hove, om civilic ofte criminelik te ageren, maer datmen alleen
verseerde in een naekt ondersoek van waerheydt, op dat sijne Hoogheyt de
klaghten, by eenige Burgers van Dordrecht gedaen, niet lightvaerdigh
souw verwerpen, of ook de nominatie door sijne electie sou komen te
approberen, indiense misschien informeel moghte sijn. Soo dat hier de
questie is, of soo een bloot ondersoek van waerheydt daer gene
rechtspleginge op en staet te volgen, sijne Hoogheydt heeft mogen doen
of niet. Eer ik hier yet op segge, soo sal ik præmitteren, dat gelijk de
nominatie de Dekenen toekomt, van de Mannen van achten, dat alsoo mede
aen sijne Hoogheydt de electie toekomt. Dat is gelijk de Dekenen sijn
gehouwen eene rechte ende deughdelijke nominatie te doen, dat alsoo mede
sijne Hoogheydt eene rechte ende deugdelijke electie. Nam paria sunt,
aliquid non facere, & non facere debite & legitimo modo. Sal nu sijne
Hoogheydt debito & legitimo modo sijne electie doen, soo moet hy ook
toesien niet alleen, dat hy in sijne electie niet en exorbiteert, maer
ook, dat hy die niet en doed uyt eene nominatie, die informeel ende
onwettigh is; alsoo uyt eene informele nominatie gene wettige electie en
kan gedaen werden: Immers al soo weynigh als eene electie kan gedaen
werden sonder nominatie: dewijl het geen informeel is, niet meer geacht
werd, als of het gansch niet en ware. Ende daerom soo sal ik seggen, dat
sijne Hoogheydt seer wel heeft vermogen, ja gehouwen is geweest, op de
waerheyt van de klaghten hem overgelevert, te informeren, het sy selve
ofte ook door andre, Nam quæ per alios facimus, ipsi facere videmur.
Quia nobis impellentibus fiunt. Nu is het soodanigh, gelijk Cicero seyt
Officiorum primo, _inprimis homini propriam esse veri inquisicionem
atque investigationem_; ende, _Falli, errare, labi, decipitam dedicere,
quam delirare & mente captum esse_, is het, segh ik, soodanig,   {Pag.13}
waer past het beter de waerheyt te ondersoeken, als daer men verseert in
saken van Staet, en daermen verseert in 't bestellen van de
Magistrature, aen welke het welvaren hanght van Landen ende Steden? Ende
is het soo schandelick te missen, vallen, bedrogen te werden, wien
voeght sulx minder, als personagien van soo eminente qualiteyt, als is
sijne Hoogheydt? Indien men hem wil constringeren om sonder
onderscheydt, uyt alle nominatien, hoedanigh die ook souwen mogen sijn,
electie te doen, soo sal men hem bedwingen in sulk een perk, uyt het
welk hij sich niet en sal konnen redden, sonder mis te tasten, ende
sonder den Lande grote ondienst toe te brengen. Het welk van de grootste
iniquiteyt niet te excuseren en is. Alle menschen, soo ver sy met
vernuft begaeft sijn, en sullen niet yetwes van eenige importantie
sijnde, by de hand nemen, of sy sullen niet alleen inquireren,
ondersoeken en overleggen hoe het in haren boesem gelegen is, wegens het
gene sy voor hebben, maer examineren ook het gene buyten haer is,
namentlik offer gene obstaculen sijn, die haer souwen konnen
verhinderen. Gelijk yemand, die eene reys buyten s'Lands meent aen te
nemen, overleyt niet alleen, of dat nut voor hem sal sijn, maer ook, of
hy wel Schuyt en Wagen, tot sijne dienst sal konnen krijgen; of de wegen
door vyanden of stroopers niet beseten sijn, met noch vyfentwintigh
andre dingen meer. Maer soo syne Hoogheydt yet diergelyx doed, en dat in
eene sake van het groote gewichte, handen vande bank, dat sijn regalien,
dat en komt hem niet toe, of moest bewesen werden, dat het hem
specialick vergunt was. Maer my belangende, soo wil ik wel eens
gevraeght hebben, waer het ondersoeken, informeren, of horen van
getuygen, een speciael regael werd genoemt, 't sy by de ouwe Schryvers,
die de consuetudines feudorum by een gevoeght hebben, of die haer
naderhand op dat spoor sijn gevolght. Ende geen speciael regael sijnde,
soo en kan het niet wel speciael gegeven geweest sijn. Ja ick sal meer
seggen, dat het gene yder een toekomt jure naturali & omnibus communi,
gelijk als dit doed, geen regael en is, ende ook niet sijn en kan, of de
natuer self moest omgekeert werden. Ende by exempel, de verklaringen,
die genomen werden, ad perpetuam rei memoriam, gelijkenen die wel
regalien! Als, neemt dat ik aen een stuck leengoeds yet te kost geleyt
hebbe, het welk ik sou konnen repeteren, indien 't quame te        {Pag.14}
vervallen, ende op dat daer van t'alled tijden souw mogen blijken, ik
voor Notaris en Getuygen, of voor eenigen Rechter, doe verklaringe
beleggen, usurpere ik daer mede regalien? Wie heeft oyt sulx gehoort? Wy
weten, dat jurisdictie te plegen, dat sijne Hoogheydt binnen Dordrecht
niet en heeft gepretendeert, een regael is, maer in het minste niet het
simple ende eenvoudige hooren van getuygen. Daerom, als, ten tijde van
Jan de eerste, sekere Baillu van Zuyt-Hollant begeerde met Schepenen van
Dordrecht _te ondersoeken op sommige saken ende misdaden_ (welk men doen
plagh te noemen, stille waerheydt besitten) _die tot Dordrecht waren
geschiet_, soo hebben deselve Schepenen sonder eenige discepatie,
_toegestaen voor die reyse met hem te sitten, niet om te oordelen en
rechten, maer om te ondersoeken_. Als wel wetende, dat het selfe
_ondersoeken_ henluyden in hare jurisdictie gene prejudicie en gaf:
_quia judicium a citatione_ ut pragmatici loquuntur, _initium sumit_. Of
soo Justinianus spreekt § finali. De pæna temere litiguntum: _Omnium
actionum instituendarum principium ab ea parte Edicti proficiscitur, qua
Prator edicit, de la jus vecando_. Maer als de Graef selve over hare
Borgers recht spreken ende oordelen wilde, soo hebben Schepenen, die te
voren soo facyl tegen den Baillu waren geweest, sich selven wel
ernstelick daer tegen gekant: Seggende:


        _Onse Handvest segget wel
        Dat wy ende niemand el
        Recht ende vonnes seggen mogen,
        Over onse Poorters van lagen van hogen.
        Deese vryheyd gaf u oude Vader
        Coninc Willem, die wy allegader
        Hebben bezegelt en beschreven,
        Dus ons van uwen ouwers bleven._

Het welke veele onlusten gebaert en haer in veele swarigheden heeft
geinvolveert, die sy standvastigh hebben uytgestaen, daerse niet
difficyl aen den Baillu, als hy niet verder en pretendeerde als het
_ondersoecken_ ende horen van getuygen, haer hebben getoont. Ik weet
wel, datmen ook kan informeren om een begin van een Proces te maken, het
geen hier niet alleen niet en is geschiet, maer waer tegen men altydt
heeft geprotesteert. Ende sulcx doet men ongelijck aen sijne       {Pag.15}
Hoogheydt; datmen hem uytmaeckt voor eene Usurpueur van eens anders
Jurisdictie. Waerom en siet men hier niet in, als men in andere saken
gewoon is te doen, faciendi causam? Volgens den wel bekenden regel,
_Nonfactum, sed facienda causa inspicienda est._ Want soo leert ons
Ulpianus in l. 39. ff. de furtis: _Verum est, si meretricem, alunam
ancillam, rapuit quis, velcelavit, furtum non esse. Nec enim factum
quantur se causa faciendi. Causa autem facienda libide furt, non
furtum._ En soo en heeft het informeren van sijn Hoogheydt gene andre
oorsaeck gehad, als de begeerte van de waerheydt, ende niet usurpatie
van jurisdictie. Gelijck oock het vervolg heeft getoont. Nu voortgaende
sal ick seggen, hoewel dese dingen genoegh sijn om volkomentlick het
recht van sijne Hoogheyt te adstrueren, soo sullen even wel wy eens
aenschouw nemen, wat de beschreven wetten disponeren, 't gene tot
beweringe vande selve saek souw mogen dienen. Ende daer vinden wy dan in
jure Canonico, dat de gene die het confirmeren van een gekoren Prelaet
toe komt, oock toekomt het ondersoeck vande keur of electie, en ook
vande bequaemheyt van den gekoren persoon. Ende anders geschiedende, soo
heeft plaets dat'er gestatueert is in _Cap. Nihil est 44. extr. De
election. Non solum deiseiendus est indigne promotus, verum & indigne
promovens punlendus._ Op welcken text Pinormitanus aenteyckent: _Debet
confirmator inquirere de electionis forma & meritis electi: & hodie
facta confirmatione sine causa cognitione, est ipso sure nulla._ Nu soo
sich heeft de confirmatie tot de electie, soo heeft sich ook de electie
tot de nominatie. Sulx dat men van het eene tot het andre valide magh
argumenteren, ende seggen, het gene plaets heeft in het eene, oock
plaets moet hebben in het andre. Ende gelijck die de confirmatie heeft
oock moet inquireren op de voorgaende electie, oock soo moet inquireren,
die de electie heeft, op de voorgaende nominatie. Dewyl daer deselve
reden is, oock het selve recht moet plaets hebben. Maer hier tegen
schrijft, soo men seyt, de Heere de Groot, dat Justinianus verklaerde,
_dat dat maer alleen inde Kerckelicke bedieninge, onder den Paeus,
plaets hadde, ende het selve aen sijne Wetten geene prejuditie te
geven._ Dan ick geloof dat het dien goeden Heer inde memorie sal sijn
geslagen, nu niet meer geheugende het gene hy te voren geweten heeft,
dat geschiet inde Classicale Vergaderingen, na het beroep. Namentlick,
dat daer mede werd geëxamineert de beroepinge ende beroepenes qualiteyt
beyde. Ende nu niet meer geheugende het gene hy te vooren van      {Pag.16}
het Geestelijcke of Canonyke recht selfs heeft geschreven. Als mede dat
hy aen Justinianus het meeste gelijck niet en doed, niet eens gedenkende
dat Justinianus selfs is de gene, die het fundament van het Canonyke
recht heeft gelegt. Want dit recht is originelick gesproten uyt de
besluyten, regulen ofte canones inde Synodale Vergaderingen beraemt ende
vast gestelt. Welcke, alsoose te vooren in sich selven ingesien, van
politique macht ende auctoriteyt waren gedestitueert, soo heeft
Justinianus die, d'allerste, daer by gedaen gevende haer de auctoriteyt,
die sijne andre wetten hadden, als men sien kan in sijn Novella 131. Het
welck dan is geweest het begin van het jus Canonicum. Waer op gevolgt
is, dat inde verdere tyden de Keisers selve, ofte uyt haren naem hare
Volmagtigde inde Concilien ofte Synoden hebben de gepresideert, der
selver Decreten ook, alsde voorgaende, kracht ende autoriteyt bekomen
hebben, hoewel datse van de gene niet in schrift geredigeert en zijn,
die macht hadden om Wetten te maken, moetende de Keisers als aucteurs,
ende de Schrijvers als ministers geconsideruert worden. Waer naer daer
by gevoeght zijn de Decreten van de Pausen, die op sekere voorvallen
zijn of wierden geconsulteert, tot welcke Gregorius de IX. verscheyden
dingen, genomen ex jure civili, heeft bijgevoeght, self van sodanige,
daer hy niet van geconsulteert en wierde. Waer naer van d'een en
d'andere noch jet is aengelapt. Ende dit dan soo zijnde, wilde ick wel
eens gevraght hebben, of Justinianus sichs selvens niet soude vergeten
hebben, als hy alle auctoriteyt aen het jus Canonicum souw schijnen te
derogeren? Ende het niet eer te geloven is, dat hy Justinianus hier in
niet wel en heeft verstaen? Wat nu de Heer de Groot selve aengaet, die
hier toont sich selven niet meer te kennen, ofte ten minsten te geheugen
wat hy voor desen van dit recht heeft gehouwen, soo sullen wy hem in
fijne swackheyd te gemoed komen, en helpen herdencken, wat hy voor desen
van dit Canonyke recht heeft geoordeelt. Hij verhaelt dan in het derde
Boeck De jure belli cap. 12. met veel lof, dan met inde Neerlandsche
oorlogen, de limit of frontierlanden, betalende sekere contributie, aen
wederzyden heeft gecultiveert. Ende hy voeght daer by, _Hos mores
humanitatis magistri Canones Christianis omnibus, ut majorem ceteris
humanitatem debentibus ac profitentibus imitandes proponuns._ Ende om te
bewysen dat sulcx descendeert ex jure Cononico, soo allegeert hy daer
toe cap. 2. extr. de treuga & pace. Het welck een decreet is       {Pag.17}
gestatueert in Concilio Luateranensi, ten tijden van Alexander de derde.
Soo dat klaer blijckt, dat hy daer het jus Canonicum ver stelt boven het
jus Civile of Justinianeum. Gelijck hy het selve mede doed in het twee
deel van het eerste Boeck sijns Hollandsche Rechtsgeleertheyds. Want na
dat hy van het Roomsche Recht gesproken heeft, gebruyckt hy dese
woorden: _Gelijk ook daer na gebeurt is, dat eenige saken in meerder
billickheyd zijnde overleyd_, als wel Justinianus heeft gedaen, _by een
groot deel der Christenheyd jet nader aengenomen, ende seer oneygentlik
bekomen hebbende de naem van Geestelijke of Pauselicke Rechten, ook in
dese landen kracht van Wet heeft bekomen_. Waer uyt wy dan besluyten,
dat het gene hier te voren ex jure Canonico is geallegeert wel ende te
recht geallegeert is, ende hier te lande in desen ook plaets moet
grypen, voornamentlik, daer in beyde de gevallen de selve rede
militeert. Want dat is seker, dat de formaliteyten in het politijc soo
wel als in het ecclesiastijc moeten werden geobserveert, alsoo die
genegligeert zijnde, soo wel in 't eene als in 't andere, alle actitata
komen te vervallen. Ende soo wel als het opsprakelik is, jemand
onbequaem zijnde, te vorderen tot kerkampten, alsoo wel is het mede
opsprakelik, jemand tot politike digniteyten te vorderen, die der selver
onbequaem souw mogen zijn. Soo dat het geene expres gestatueert is in
approbatione; ex identitate rationis mede moet gerecipieert werden in
electione. Ende al waer het schoon, dat wy dat fundament in jure
Canonico niet en hadden, zijn wy daerom gedestitueert van andere ex jure
civili? Is het niet soo wel eene regel juris civilis quam Canonici: _Qui
vult consequens vult & antecedens?_ Ende wederom, _Concesso aliquo etiam
ea concessa videntur, sine quibus illud expediri non potest?_ Het welk
ook soo verregaet, dat al waer het, dat de uytvoeringe vande commissie
niet en kon werden geëxecuteert, sonder 't exerceren van regalien. Want
dat selve werd dan verstaen mede inde comissie begrepen te zijn, als te
sien is by Rosenth. de Feudis cap. 5. concl. 14. n. 6. Het welk ook de
leer is van Cumanus, Zafius, Mozzius en andere. Staetmen sijne Hoogheyd
de electie toe, soo moetmen hem ook toestaen het gene sonder het welk hy
de electie niet en kan doen, ofte dat het selve is, niet behoorlik en
kan doen, dat is informeren op alles dat ontrent het selve subject te
indageren staet. En wil men daer van eene text ex jure civili, men sal
die vinden genoegsaem in terminis leggende, in l. 4. C. si contra jus
vel utilitatem pub. daer de Keiser Constantinus rescribeert in     {Pag.18}
deser voegen: _Eisi non cognitio sed excecutio mandatur, de veritate
precum inquiri oportet, ut si frans intervenerit, de omni negotio
cognoscatur._ De saek is dus gelegen geweest: op de supplicatie van
seker persoon, heeft de Keiser last gegeven aen Pompejanus Consulatis
Campaniæ, die doe onder den Keiser dat quartier van Italie regeerde, dat
sekere sententie, ten voordeele van den suppliant, soude ter executie
leggen, sonder jet meer daer by te voegen. Pompejanus het werk by de
hand nemende, bevind dat 'et soo glad niet en gaet, maer gelijk het
schijnt, datter oppositie valt. Derhalven vind Pompejanus sich verlegen,
als siende dat sijne commissie niet verder en ley, als om te executeren,
ende dat aen dit werk wat meerder vast was, als eene simpele en blote
executie. Ende daerom neemt Pompejanus sijn recours tot den Keiser,
gelijk sijne Stadhouwers, in alle voorvallende swarigheid, gewoon zijn
geweest te doen: ende sulx soo geeft hy hem te kennen, hoe 't met die
saek gelegen was. Waer op nu de Keiser antwoord, hoewel hem met expresse
woorden niet en was aenbevolen, kennisse te nemen ende te oordelen vande
saek self, maer dat sijne commissie niet verder en sprak, als van de
executie, dat hy evenwel behoort te inquireren ende ondersoeken op de
waerheid van het te kennen geven van den Suppliant, ende soo hy bevind
datter eenig bedrog mede vermengt is, ende dat de Suppliant den Keiser
geabuseert heeft, dat hy Pompejanus dan sal kennisse nemen vande geheele
saek, ende die determineren. Dit nu in effect zijnde het gene de Keiser
verstaen heeft, gaet nu heen, segt dat het inquireren een regael is,
datmen 't niet mach excerceren sonder expresse commissie, dat sijne
Hoogheyd de nominatie niet mach voor onwettig verclaren, ende
diergelijke moye dingen meer. Maer siet eens of al dit getuyt niet en
komt te vervallen door dese eene Wet van Constantinus alleen. Ende om
noch verder te gaen, indien sijne Hoogheyd, uyt dese lieve nominatie,
electie hadde gedaen, ende daer mede deselve nominatie geapprobeert, wat
soude men daer af hebben moeten oordeelen volgens de dispositie vande
Roomsche Wetten? sou men niet moeten seggen, dat hij qualick hadde
gedaan, ende het gene niet en behoorde? Buytentwyffel, ja. En so men
daer af begeert eene Wet, ik salse mede geven genoegsaem in terminis,
zijnde in ordre de twaelfde sub titulo Digestorum de appellationibus.
Maer tot illucidatie van dien sal ik voor af seggen, antequam aliquis
Duumvir crearetur, indici debuisse concilium publicum, quæ indictio in
eo negotio requisita fuit solemnitas, soo als ons aengewesen       {Pag.19}
werd in l. Nominationes. C. de appellat. Nu is het gebeurt, ut omissa
illa solemnitate, nulloque actu ex lege habito, aliquis popularium
vocibus Duumvir postularetur. Waer toe de Stadhouwer sijn advoy ende
consent mede heeft gegeven, soo dat dien het duumvirat overdrongen was,
goed gevonden heeft te appelleren. Maer wat seyt de Jurisconsultus
Ulpianus daer van in illa lege duodecima? In 't reguard van den
Stadhouder, _Eum comfontire non debuisse_, ende in reguard van den
opgeworpen Duumvir, _in re aperta appellationem esse supervacuam_. Want
alles was nul en krachteloos, soo wel de proceduyren van 't volk, als
het advoy en consent vande Stadhouwer. En waerom doch nul? Niet om
dat'et sou gedaen zijn by die gene, die gene nominatie of electie, of
recht van creëren en hadden, meer om dese eene informaliteyt, dat die
gerequireerde en solemnele convocatie niet en ware voorgegaen. En hier
in 't nomineren vande Mannen van achten, hoe is 't daer mede toegegaen?
komt het wel op eene aen? Om andere informaliteyten nu verby te gaen, is
die niet geschiet ten overstaen van die daer niet en hadden behooren te
wesen? Hebben niet mede nevens sommige Dekens eenige Overluyden gestemt,
die het gans niet toe en komt? sijnse niet overstemt, die niet overstemt
en konnen werden? Soo sijne Hoogheyd hier sijn advoy ende consent mede
hadde toegebracht, en souw niet yder een met Ulpiano moeten seggen
hebben, _Eum consentire non debuisse_? Maer neen sal men seggen, dit en
heeft hier gene plaets, want het Gerecht hadde hier alrede in versien,
ende de nominatie gelegitimeert, ende soo en had hy sulk eene censure
niet te vreesen. Ja dat is soo dat men 't seyt, want die van Dordrecht
schrijven sulx publijkelik, en willen 't van yder een mede soo gelooft
hebben. Ende het is waer ik hoor mede seulken tael, maer die klinck my
inde oren, als of men seggen wilde, even gelijk een Souverain een
basterd of onwettig geboren legitimeert, ende neven andre wettig
geboorne doed passeren, het selve Gerecht also mede bevoegt is, eene
onwettige en informe nominatie wettig te maken, ende nevens andre
wettige en deugdelijke, als van een alloy ende valeur zijnde, te doen
deurgaen. Ende in gevolge al isser overstemminge gevallen, daer gene
overstemminge plaets kan hebben; al is de nominatie geschiet in
tegenwoordigheid, ten overstaen ende directie vande gene die de
privilegien en wetten daer van submoveren; al nomineren mede de
gene die volghens privilegien gene qualiteyt en hebben, om te      {Pag.20}
nomineren; al is de nominatie niet vry geschiet, maer door ongehoorde
cuperyen en dreygementen geforceert, als maer de aessem van het Gerecht
daer over gaet, soo vallen alle seeren af, alle leemten verdwynen, en
men is van alle corruptien gesuyvert, ja soo seer als een duyfje dat de
pocken heeft, daer immer niet op en valt te smalen. Ende daer mede gaet
soodanige nominatie deur nevens de beste die van alle ouwe tyden souwen
mogen sijn geschiet. Is dat niet wel gesuyvert ende gelegitimeert? Ik
heb dat wel geleert, dat voor desen aen den Souverain het recht van
legitimeren plagh toe te komen, maer niet aen eenigh subaltern gerecht,
altijdt niemand en souw voor desen sulx hebben derven sustineren, maer
onwettige actien en valsche positien voor wettige ende ware te
verklaren, en weet ik niet dat oyt voor desen eenig Souverain heeft
gedaen, of oock sijne maght misbruykende, in het toekomende sal willen
doen. Soo dat de majesteyt van dit Gerecht, soo ver de Souverainiteyt
van andre hooge machten te boven gaet. Dan dit en is soo seer niet te
verwonderen, dewijl dit Gerecht al noch yet meerder heeft, dat andere
Recht-bancken noch Hoven van Justitie niet en hebben. Dat namentlik het
selve eens geoordeelt hebbende, andermael van de selve saeck magh
oordelen. Het welcke soo niet en plagh te wesen, als wy in onse
jonckheyt uyt Terentio hebben geleert. Want wy hoorden den daer Phormio
spotsgewijse aen Demipho dese woorden te gemoet voeren.


        At tu, qui sapiens es, Magistratus adi,
        Judicium de eadem causa iterum ut reddant tibi,
        Quandoquidem solus regnas, et soli licet
        Hic de eadem causa bis iudicium adipiscier.


Of alle de gene die in dat Gerecht sitten, dese les wel geleert sullen
hebben en weet ick niet, maer dat tonen sy altijdt, dat die voor dees
tijdt, haer niet te pas en komt. Want, na dat het selve Gerecht, uyt
hare absolute en Souvereyne maght, de nominatie, met kennis van saken,
heeft gelegitimeert, en overgesonden, soo verstaet het dat by het selve
noch souw staen te examineren, offer in de selve nominatie eenige
abuysen of informaliteyten waren begaen, indien sijne Hoogheydt, of
yemand anders, wilden sustineren, dat'er eenige begaen waren. Ende die
bevonden sijnde, soo souw het selve Gerecht, na desselfs           {Pag.21}
gewoonlicke billickheyt, deselve corrigeren en beteren. Ende hier uyt
resulteert dan noch eene derde preëminentie boven alle Hoven ende
Rechtbancken, dat het soo doende, sal oordelen in sijne eygen saeck.
Want in 't examineren van de informaliteyten, sal mede in consideratie
konnen komen, of oock de oversendinge van de nominatie wel en op
behoorlicke tydt is gedaen. Ten anderen, of het hooft van de nominatie
niet puyr valsch is, als sijnde in 't selve gestelt persoonen in wiens
presentie die souw sijn geschiet, die daer wel present hadden behooren
te sijn, maer inder daed daer niet en sijn geweest, ende verswygende,
dat'er die present sijn geweest, die daer gans niet en hoorden. Ten
derden, of niet het Gerechte selfs 't geen is geweest, dat de over
luyden heeft geauthoriseert op de nominatie van de Mannen van Achten
present te mogen sijn om door haer, in præjudicie van de Dekens, de
maght van de nominatie in haer gewelt te krygen. Ten vierden, of eenige
uyt den Gerechte selfs haer niet en hebben vervorderd, tegens de wetten
aen, niet alleen schandelick te kuypen, maer ook Dekenen hebben
geforceert door dreygementen ende beloften. Siet, alle dese moye
dingetjes, en meer andre die het in 't geheel heeft gedaen, of voor een
goed gedeelte aen heeft geparticipeert, die sal het Gerecht oordelen en
na meriten corrigeren: ende dat, 't geene sonderlinge te noteren staet,
na soo eene sine en solemnele legitimatie. Ende daer het Hof niet magh
oordelen van sijne competente jurisdictie, als dese Parnas-bende seyt,
daer vermagh het Gerecht van Dordrecht dit niet alleen, maer oock alle
andre moye fraigheden, hier voren verhaelt. Sijn dat niet moye bonen,
want sy rollen als erten?

Maer dit, en wat er meer souw mogen sijn, souw men wel schoon en suyver,
als men seyt, gedilueert hebben (immers soo wel geloof ick alsmen 't te
voren had gelegitimeert) _hadden die van Dordrecht sijne Hoogheydt,
wegens de gepretendeerde informaliteyten, esclaircessement ofte bericht
mogen geven, als de Commissarisen van het Hof, aen wiens jurisdictie sy
haer niet garen getrocken sagen, daer niet tegenwoordigh waren geweest._
Dan het en schort die lieden daer niet. Want sy weten wel dat die
Commissarissen in die saeck noyt jurisdictie en hebben geëxerceert, maer
ook daer en boven publikelick hebben verklaert, daer in gene jurisdictie
civilik of criminelick te sullen exerceren. Gelijck oock het soo klaer
als den dagh blyckt, dat sy 't tot noch toe niet en hebben         {Pag.22}
gedaen, noch van meningh en sijn te doen. Maer het bericht, dat men
geven wilde, dat woude men doen in crepusculo, als de Vleer-muysen en de
Nacht-uylen beginnen te vliegen, & remotis arbitis. Nu, waerom sy dat
soo wilden, weten sy selve wel, en die van sinnen niet berooft en is,
kan het wel lichtelick denken. Om dat men dan gedwongen werd het Auter
te ontdecken, ende te toonen wat properheden daer onder schuylen, soo
moet ick seggen, dat sijne Hoogheydt aen Burgemeesteren ende Regenten
van Dordrecht geschreven hebbende, dat sy eenige uyt den Gerechte wilden
senden, om op de aengebrachte klachten te werden gehoort, dat'er oock op
den 28. December 1684. des mergens te negen uyren eenige uyt den selve
Gerechte, met hare Secretarisen, voor hem sijn verschenen, hebbende hy
mede by hem daer ontboden degene, die als Commissarisen te vooren te
Dordrecht waren geweest. Ende na dat de selve Gedeputeerde waren gelast
neder te sitten, soo hebben sy aen hem overgelevert, hare credentialen.
Welcke gelesen sijnde, ende hy haer willende vragen, volgens sekere
opgestelde Articulen, soo is by hen Gedeputeerde geseyt, dat sy van den
Out-raedt of Vroedschap prohibitive last hadden, om te antwoorden in
tegenwoordigheydt van Commissarisen van den Hove. Waer op in effecte by
sijne Hoogheydt is geantwoordt, dat dese sake den Gerechte raekte, ende
geensins den Out-raed, wiens authoriteyt sy hier te vergeefs
pretexeerden. Dat daer en boven de geallegeerde last, van niet te
antwoorden, directelick streed tegens hare Credentialen aen, even te
vooren overgelevert: Ende indien sy eenige andre last hadden, als de
Credentialen mede brachten, datse die wilden overgeven. Ende voor soo
veel de Commissarisen aengingh, dat hy die geassumeert hadde om hem in
die sake te assisteren, ende nergens anders om. Want, dat hy niet goed
gevonden hadt haer alleen te hooren, alsoo hy haer kende voor sulcke
luyden, die ontkennen dorsten, het gene hy wist waer te sijn. Waer by is
gevoeght, door een van de Commissarisen, dat sy gene de alderminste last
hadden, om eenige jurisdike actie daer te plegen, maer alleen daer
gekomen te sijn, als by sijne Hoogheydt alrede was geseyt. Doch op gene
van alle die redenen en heeft men yet weten seggen, noch oock eenige
nadre last produceren. En evenwel is men by sijne negative blyven
persisteren, sonder eene stip te avanceren. Soo dat sijne Hoogheyd
versocht, dat sy eens in een vertrek wilden gaen, ende met den     {Pag.23}
andren consulteren, offe niet de geproponeerde difficulteyt konden over
stappen, ofte ook nader komen. Maer wederom gekomen zijnde, hebben sy
inde voorschreve negative blyven persisteren, seggende dat sy alles aen
hare principalen souwen refereren, ende van het nader geresolveerde
raport doen. Waer mede dan die sessie is geeyndigt. Maer verwacht
werdende, dat sy na eene dag of twee, het beloofde raport souwen komen
doen, ende niet verschijnende, heeft sijne Hoogheyd eene twede missive
laten afgaen, met versoek, dat sy weder voor hem wilden verschijnen op
den 2 van Januar. 1685. Gelijk sy dan ook gekomen zijn. Maer hier en
heeft men nu niet de minste mentie gemaekt, 't geen sonderling is te
noteren, dat men in tegenwoordightyd van Commissarisen (die doe daer soo
wel verschenen waren, als te voren) niet en kost ofte wilde antwoorden,
maer wel ter contrarie, dat men souw verklaringe doen. Dan hoe dede men
dat? Even als een leger, dat sigh voor sijnen vyand te swak bevindende,
in het aftreken of retireren, noch wel eens vier geeft, niet soekende
hoe het vechten souw mogen, maer hoe dattet het vechten mach ontkomen,
alsoo mede was haer antwoorden. Want die en bestonden niet anders als in
subterfugien ende cavillatien, die de saek niet en raekten: Als, datmen
distingueerde, tusschen de wettelickheyd ende de forme van de nominatie.
Daer nochtans de forme niet anders en is, als de overeenkomste van de
saek met de wet: ende de wet, niet anders als het rechtsnoer van de
forme. Sulx dat wettigh te zijn, niet anders en is als te hebben de
form, die de wet prescribeert. Wederom, datmen antwoorden wilde wel
generalleck, soo sy seyden, maer niet in specie. Het welk sy soo
uytleyden, datse souwen verklaren, datter op de nominatie niet en waren
gebracht vreemdelingen, minderjarige, te na den andere in maegschap
bestaende, (waer over noyt klachten en waren gevallen) sonder haer
verder te willen uyten, of op articulen te willen antwoorden. Maer is by
een van hunne Secretarisen, die mede inde commissie waren versocht, dat
sijne Hoogheyd hen copie van de articulen wilde geven. Het welke hy
toestond, indien sy wilden antwoorden. Maer alsoo sy in die conditie
gene behagen en hadden, soo en hebben sy ook die articulen niet bekomen.
Ende daer mede is ook die tweede sessie geëyndicht. Waer uyt dan
klaerlik blijkt, voor eerst, dat sijne Hoogheyd seer onheusselik werd
getraduceert, als of hy geen bericht van die van Dordrecht had     {Pag.24}
willen ontfangen. Ten anderen, dat het Hof hier seer sinisterlik werd
ingetrocken, even of het selve, door presentie van eenige uyt den haren,
als die van Dordrecht wierden gehoort, sijne jurisdictie wouw vast
maken, ende extenderen over dien van Dordrecht. Ten derden, dat die van
den Gerechte van Dordrecht door dese weygeringe ende onwilligheyd sijn
geworden veri contumaces en wederhorig, soo dat alle de articulen, op
welcke sy niet en hebben willen antwoorden, te recht by sijne Hoogheyd
voor soo veel gehouwen sijn als bekent. Ten sulcken effecte, dat hy,
gesien hebbende de verificatien vande selve articulen, wel heeft
vermogen de onwettige nominatie te rejecteren, ende weygeren eene
electie uyt deselve te doen. Want hoewel het de plicht is van sijn
Hoogheyd, om uyt een meerder getal de electie te doen, soo is hy evenwel
het selve niet anders gehouwen te doen, als uyt eene legitime, aen wiens
forme niet en manqueert, dewyl anders doende, de onwettigheyd vande
nomanatie, ook influeren souw inde electie. Ende derhalven en souwer
niet alleen rede gegeven werden te klagen over de nominatie, maer over
nominatie ende electie beyde. Als hiervoren overgenoeg aengewesen is.
Soo dat nu hier uyt seer klaer blijckt, wat voor fine lieden het moeten
zijn, die derven klagen, dat men sijne Hoogheyt niet en heeft mogen
berichten, ende esclaircissement geven. Indien nu alle dese voorschreve
redenen ende passagien van rechten eens op den Parnas te voorschijn
werden gebracht, ende men aen de eene zijde sal beginnen te overwegen,
wat voor eene bres dese Grotiaensche brief daer deur heeft gekregen;
ende aende andre zijde, watter al tot voordeel van sijne Hoogheyd werd
by gebracht, soo en geloof ik niet, dat Barnevelt vande selve meninge
sal blyven, om namentelik af te wachten de komste vanden Primier, ende
hem gehoort gebbende, nader te delibereren op het intrecken, ofte
antiqueren van het jus civile, ofte corpus juris. Want ik geloof dat hy
met al de bende, overluyd roepen sal, wech met dit gespuys dat ons al
dese brabbelinge maeckt. Ja ik en kan niet anders dencken, of men sal
den vromen Oldenbarnevelt komen last te geven; _Videat ne respublica
Parnassicolarum quid detrimenti capiat_: ende dat men hem expresse mede
ordineren sal, dat hy de Justitie representerende maecht de schael met
het swaerd, 't sy deur finesse, 't sy anders, uyt de handen wringe,
voort eene schop van achteren geve, ende soo late loopen. Want     {Pag.25}
heeft men in voorgaende tyden den stok wel derven trecken, ende en souw
men het nu niet doen, soo waer wel de Pernas vol gecken. Neen, men moet
mede toonen, datmen is, ende sich soo niet laten over de neus hacken.
Doch op dat de plaets van de verschovene sloot weder mocht werden
vervult, wat waer 'er beter, als daer toe te consacreren en te wyen;
Mevrouwe _Eygesucht_? Ende, om daer soo niet alleen te pronck te laten
staen, als die uytgeworpene slobbe tot noch toe heeft gedaen, wat waer
'er gevoeglicker, als datter, na dese tyde wijse, tot camerier,
_Archlistigheyd_ wierde toegevoeght, versen met eene mensch, vol van
alle soorten van onwaerheden, gestoffeerde ende ongestoffeerde, ende tot
Staet juffers de verwloose _onbeschaemtheyd_, met hare suster
_Snatersnel_? Doch voor al diende wel besorght, dat dese geheyligde Dame
wierde ter hand gestelt eene stempel, waer mede wierde getekent, alle
woorden, reden, en loyen, die op den Parnas gangbaer sullen zijn, ende
de selve, van wat alloy of forme die oock mochten wesen, te legitineren.
op de nieuw uytgevondene manier: verklarende alle het verdere voor
billoen. Ende soo jemand hier souw willen inbrengen andre munt, al
droegse het Keisers beelt, dat men hem nieten admittere, maer weer
omsende. Ende wil hy daer tegen inbinden, dat _Snatersnel_, geassisteert
met hare suster, niet op en houwe hem alsoo te bejegenen, dat men sijne
rede soo weynigh sal komen in achtinge nemen, als men kan doen het
gesangh vande nachtegael, onder het geschreeuw van de esels. So dat het
voortaen best sal zijn, dat alle die niet van dese hoogvliegende
Parnas-vogels en zijn, de vinger op de mond leggen. Nam, quis brachia
contra torrentem?

       *       *       *       *       *


TOE-GIFT.

Dewyl het den Missive Schrijver belieft heeft ons te verhalen, wat'er op
den Parnas is geschiet, soo souwen wy insgelyx hem konnen verhalen,
wat'er in het Rijck van de Maen, dewelcke, na het gevoelen van
Xenophanes, mede bewoond werd, is voorgevallen. Ook sommige van onse
luyden sijn daer al droomende na toe gegaen, gaen, ende al         {Pag.26}
droomende weerom gekomen sijnde, hebben dingen verhaeldt, die noyt en
sijn geschiet, noch geschieden en sullen. Ende soo souwen wy hem met
gelijcke munt konnen betalen, ten ware dat'et beter was eene ware
Historie te vertellen, als verdichtselen, die min te achten, sijn, als
de fabulen van Æsopus, of van den Arabischen Lokman. Ick sal dan seggen,
dat het inder daed is gebeurt, datter inde maend van October des
voorleden Jaers 1684. Weynigh dagen voor de onwettig verklaerde
nominatie van de Mannen van Achten, ten huyse van den Burgemeester
Francken, in de Voorzael is verschenen een goed ende aensienlick getal
van Dekenen der respective Gildens. Dat aldaer 't selve rijckelick met
Wijn is beschoncken, van 's achtermiddaghs te vier uyren tot des avonds
te seven uyren, en later. Soo dat'er by eenige de Schroef al los
raeckte, en de men het koelvat mede voor eene water-pot gebruyckte. Dit
geselschap hier soo sijnde, is aengesproocken by den voorschreven Heer
Burgemeester Francken, dewelcke verklaerde, dat sy daer ontboden waren,
om haer te recommanderen de ouwe Achten, ten eynde sy inde aenstaende
nominatie niet verby gegaen wierden. En aengaende de verdere,
bemerckende dat over de selvige eenige beroeringe onder de Dekens ware,
versocht hy, dat sy boven de ouwe Achten, soodanige wilde nomineren, die
na de sin en speculatie van de Regeringe mochten sijn. Want anders
doende, dat het van een schadelick gevolgh souw sijn. Waer na de
Burgemeester Muys sijne welspreeckentheydt heeft getoont, ende heeft die
vrienden aengesproocken met de volgende


                                                                   {Pag.27}


HARANGUE.


_Mannen Deeckens_,

Alle 't geene de Heer Burgemeester Francken uw daer geleght heeft, is
waer en waerachtigh, en daerom kan ick my niet onthouden van uw voor al
voor oogen te leggen de les van Salomon, dewelcke dicteert: dat alle die
sigh mengen met die gene, die na veranderinge staen, met deselve vergaen
sullen, dese veranderinge nu die hier by sommige quaedtaerdige, en
ambitieuse menschen beooght, en geëntameert wort, sal seeckerlijck naer
sigh slepcn een volkomen ruïne van de Stadt, en desselfs Finantien. Wy
hebben veel moeyten gehadt om de vervallen Finantien van de Stadt te
redresseren, wy hebben een Fons uytgevonden, te vooren onbekent, waer
door de vervallene saecken weder sijn herstelt, wy hebben de Kaeyen
gemaeckt; de Havens gediept, de Bruggens verstelt, en alles tot de
Negotie in dier voegen geapproprieert, dat daer door de welvaert
soodanigh is aengegroeyt, alsje alle tegenwoordigh siet, ende gewaer
wordt, en selfs heb ick tot dese saecken uyt mijn eygen beurs aen de
Stadt geschoten de somme van 12000 ponden, die ick jegens 3-1/2. per Cent
laet loopen, met dien Interest te vreden sijnde, om de Stadt, die ick
lief hebbe te soulageren. Maer Mannen Deeckens, die andere menschen die
dese veranderinge in 't hooft hebben, en achten geen Stadt, noch geen
Finantien, ja recht uytgeseyt, sy hebben den Duyvel en den Sacrement van
de Stadt, en 't sijn Fielten en Schelmen die desselfs goede en
loffelijcke Regeringe trachten te veranderen, en als 't dese Vagabonden
daer al toegebracht sullen hebben, wat sal 't dan sijn? de Finantien
sullen vervallen, de Stadt en desselfs Havens onbruyckbaer worden; de
Arbeyts-luyden naeckt en leegh loopen. Ick bid u Mannen            {Pag.28}
Deeckens, en smeeck uw met gevouwen handen, datje doch na geen
veranderingh en luystert, noch na geen menschen die 't daer mede houden;
En siet doch wat menschen men hier al recommandeert aen u Nominatie, een
deel Vagabonden, een deel Kalissen, hier recommandeert men'er twee, hier
eenen Sonnemans en daer eenen anderen, daer magh'er hier en daer een
onder sijn van middelen, maer de meeste sijn kalissen en geen luyden
dieje dienen; Mannen Deeckens, noch behelpen sich dese menschen met dit
voorgeven, dat ick de Prins van Oranjen soude bedrogen hebben, het welck
valsch en Schelmachtigh gelogen is, ick stae wel by de Prins van
Orangien, en omtrent de Treves, is by Ons niet gedaen als met kennis van
sijne Hoogheyt; Ick bidje Mannen Deeckens luystert na sulcke leugens
niet, en ick smeeck uw nochmael, dat gy na geen veranderingh en staet,
maer het by u Regenten blyft houden; Soo sal de Stadt floreren, en God
Almagtig salje Personen, en je Familien zegenen, &c.

Nu eens gedroncken, wel Cameraet, uw heb ick wel gekent over 20. Jaer,
enje Ouwers oock wel, ick brenght uw eens, sa Knecht, brenght een Glas
van Respect, Vrienden dat moet rondt gaen, a vous de gesontheyt van ...

Die hebben wy de Parnas-broeders, voor een toe-gifte, wel willen
communiceren, alsoo het noch niet en schijnt in de archiven van hare
Republijck ingekomen te sijn. Het welcke nochtans wel noodsaeckelick
dient geweten te sijn, op dat men soo de Historie van dit Dordtsche
werck met'er tydt compleet mach krijgen. Waer toe ick hoop dat andere
vrienden, die yetwes hebben, ter materie dienende, mede de hand sullen
leenen. Interum, lector, vive, vale, & his candidus utere merum.

FINIS.










End of Project Gutenberg's Aenmerkinge op de Missive van Parnas, by Anonymous

*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK AENMERKINGE OP DE MISSIVE ***

***** This file should be named 11884-8.txt or 11884-8.zip *****
This and all associated files of various formats will be found in:
        https://www.gutenberg.org/1/1/8/8/11884/

Produced by Miranda van de Heijning, Frank van Drogen and PG
Distributed Proofreaders


Updated editions will replace the previous one--the old editions
will be renamed.

Creating the works from public domain print editions means that no
one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
(and you!) can copy and distribute it in the United States without
permission and without paying copyright royalties.  Special rules,
set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark.  Project
Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
charge for the eBooks, unless you receive specific permission.  If you
do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
rules is very easy.  You may use this eBook for nearly any purpose
such as creation of derivative works, reports, performances and
research.  They may be modified and printed and given away--you may do
practically ANYTHING with public domain eBooks.  Redistribution is
subject to the trademark license, especially commercial
redistribution.



*** START: FULL LICENSE ***

THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK

To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
distribution of electronic works, by using or distributing this work
(or any other work associated in any way with the phrase "Project
Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
Gutenberg-tm License (available with this file or online at
https://gutenberg.org/license).


Section 1.  General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
electronic works

1.A.  By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
and accept all the terms of this license and intellectual property
(trademark/copyright) agreement.  If you do not agree to abide by all
the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.

1.B.  "Project Gutenberg" is a registered trademark.  It may only be
used on or associated in any way with an electronic work by people who
agree to be bound by the terms of this agreement.  There are a few
things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
even without complying with the full terms of this agreement.  See
paragraph 1.C below.  There are a lot of things you can do with Project
Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
works.  See paragraph 1.E below.

1.C.  The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
Gutenberg-tm electronic works.  Nearly all the individual works in the
collection are in the public domain in the United States.  If an
individual work is in the public domain in the United States and you are
located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
are removed.  Of course, we hope that you will support the Project
Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
the work.  You can easily comply with the terms of this agreement by
keeping this work in the same format with its attached full Project
Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.

1.D.  The copyright laws of the place where you are located also govern
what you can do with this work.  Copyright laws in most countries are in
a constant state of change.  If you are outside the United States, check
the laws of your country in addition to the terms of this agreement
before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
creating derivative works based on this work or any other Project
Gutenberg-tm work.  The Foundation makes no representations concerning
the copyright status of any work in any country outside the United
States.

1.E.  Unless you have removed all references to Project Gutenberg:

1.E.1.  The following sentence, with active links to, or other immediate
access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
copied or distributed:

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever.  You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.org

1.E.2.  If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
and distributed to anyone in the United States without paying any fees
or charges.  If you are redistributing or providing access to a work
with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
1.E.9.

1.E.3.  If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
with the permission of the copyright holder, your use and distribution
must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
terms imposed by the copyright holder.  Additional terms will be linked
to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
permission of the copyright holder found at the beginning of this work.

1.E.4.  Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
License terms from this work, or any files containing a part of this
work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.

1.E.5.  Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
electronic work, or any part of this electronic work, without
prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
active links or immediate access to the full terms of the Project
Gutenberg-tm License.

1.E.6.  You may convert to and distribute this work in any binary,
compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
word processing or hypertext form.  However, if you provide access to or
distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
form.  Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
License as specified in paragraph 1.E.1.

1.E.7.  Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.

1.E.8.  You may charge a reasonable fee for copies of or providing
access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
that

- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
     the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
     you already use to calculate your applicable taxes.  The fee is
     owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
     has agreed to donate royalties under this paragraph to the
     Project Gutenberg Literary Archive Foundation.  Royalty payments
     must be paid within 60 days following each date on which you
     prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
     returns.  Royalty payments should be clearly marked as such and
     sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
     address specified in Section 4, "Information about donations to
     the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."

- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
     you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
     does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
     License.  You must require such a user to return or
     destroy all copies of the works possessed in a physical medium
     and discontinue all use of and all access to other copies of
     Project Gutenberg-tm works.

- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
     money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
     electronic work is discovered and reported to you within 90 days
     of receipt of the work.

- You comply with all other terms of this agreement for free
     distribution of Project Gutenberg-tm works.

1.E.9.  If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
electronic work or group of works on different terms than are set
forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark.  Contact the
Foundation as set forth in Section 3 below.

1.F.

1.F.1.  Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
collection.  Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
works, and the medium on which they may be stored, may contain
"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
your equipment.

1.F.2.  LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
liability to you for damages, costs and expenses, including legal
fees.  YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
PROVIDED IN PARAGRAPH F3.  YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.

1.F.3.  LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
written explanation to the person you received the work from.  If you
received the work on a physical medium, you must return the medium with
your written explanation.  The person or entity that provided you with
the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
refund.  If you received the work electronically, the person or entity
providing it to you may choose to give you a second opportunity to
receive the work electronically in lieu of a refund.  If the second copy
is also defective, you may demand a refund in writing without further
opportunities to fix the problem.

1.F.4.  Except for the limited right of replacement or refund set forth
in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO OTHER
WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.

1.F.5.  Some states do not allow disclaimers of certain implied
warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
the applicable state law.  The invalidity or unenforceability of any
provision of this agreement shall not void the remaining provisions.

1.F.6.  INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
with this agreement, and any volunteers associated with the production,
promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
that arise directly or indirectly from any of the following which you do
or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.


Section  2.  Information about the Mission of Project Gutenberg-tm

Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
electronic works in formats readable by the widest variety of computers
including obsolete, old, middle-aged and new computers.  It exists
because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
people in all walks of life.

Volunteers and financial support to provide volunteers with the
assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
remain freely available for generations to come.  In 2001, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
and the Foundation web page at https://www.pglaf.org.


Section 3.  Information about the Project Gutenberg Literary Archive
Foundation

The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
Revenue Service.  The Foundation's EIN or federal tax identification
number is 64-6221541.  Its 501(c)(3) letter is posted at
https://pglaf.org/fundraising.  Contributions to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
permitted by U.S. federal laws and your state's laws.

The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
throughout numerous locations.  Its business office is located at
809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
[email protected].  Email contact links and up to date contact
information can be found at the Foundation's web site and official
page at https://pglaf.org

For additional contact information:
     Dr. Gregory B. Newby
     Chief Executive and Director
     [email protected]

Section 4.  Information about Donations to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation

Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
spread public support and donations to carry out its mission of
increasing the number of public domain and licensed works that can be
freely distributed in machine readable form accessible by the widest
array of equipment including outdated equipment.  Many small donations
($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
status with the IRS.

The Foundation is committed to complying with the laws regulating
charities and charitable donations in all 50 states of the United
States.  Compliance requirements are not uniform and it takes a
considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
with these requirements.  We do not solicit donations in locations
where we have not received written confirmation of compliance.  To
SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
particular state visit https://pglaf.org

While we cannot and do not solicit contributions from states where we
have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
against accepting unsolicited donations from donors in such states who
approach us with offers to donate.

International donations are gratefully accepted, but we cannot make
any statements concerning tax treatment of donations received from
outside the United States.  U.S. laws alone swamp our small staff.

Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
methods and addresses.  Donations are accepted in a number of other
ways including including checks, online payments and credit card
donations.  To donate, please visit: https://pglaf.org/donate


Section 5.  General Information About Project Gutenberg-tm electronic
works.

Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm
concept of a library of electronic works that could be freely shared
with anyone.  For thirty years, he produced and distributed Project
Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.

Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
unless a copyright notice is included.  Thus, we do not necessarily
keep eBooks in compliance with any particular paper edition.

Each eBook is in a subdirectory of the same number as the eBook's
eBook number, often in several formats including plain vanilla ASCII,
compressed (zipped), HTML and others.

Corrected EDITIONS of our eBooks replace the old file and take over
the old filename and etext number.  The replaced older file is renamed.
VERSIONS based on separate sources are treated as new eBooks receiving
new filenames and etext numbers.

Most people start at our Web site which has the main PG search facility:

     https://www.gutenberg.org

This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.

EBooks posted prior to November 2003, with eBook numbers BELOW #10000,
are filed in directories based on their release date.  If you want to
download any of these eBooks directly, rather than using the regular
search system you may utilize the following addresses and just
download by the etext year. For example:

     https://www.gutenberg.org/etext06

    (Or /etext 05, 04, 03, 02, 01, 00, 99,
     98, 97, 96, 95, 94, 93, 92, 92, 91 or 90)

EBooks posted since November 2003, with etext numbers OVER #10000, are
filed in a different way.  The year of a release date is no longer part
of the directory path.  The path is based on the etext number (which is
identical to the filename).  The path to the file is made up of single
digits corresponding to all but the last digit in the filename.  For
example an eBook of filename 10234 would be found at:

     https://www.gutenberg.org/1/0/2/3/10234

or filename 24689 would be found at:
     https://www.gutenberg.org/2/4/6/8/24689

An alternative method of locating eBooks:
     https://www.gutenberg.org/GUTINDEX.ALL