Woordenboek der Grieksche en Romeinsche oudheid

By Boer and Schlimmer

The Project Gutenberg eBook of Woordenboek der Grieksche en Romeinsche oudheid, by Dr. J. G. Schlimmer and Dr. Z. C. de Boer

This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at
www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you
will have to check the laws of the country where you are located before
using this eBook.

Title: Woordenboek der Grieksche en Romeinsche oudheid

Author: Dr. J. G. Schlimmer
        Dr. Z. C. de Boer

Release Date: January 15, 2011 [eBook #34955]
[Most recently updated: August 26, 2021]

Language: Dutch


Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK WOORDENBOEK DER GRIEKSCHE EN ROMEINSCHE OUDHEID ***




            WOORDENBOEK DER GRIEKSCHE EN ROMEINSCHE OUDHEID

                                  Door
               Dr. J. G. Schlimmer en Dr. Z. C. de Boer.


                              Tweede Druk

                              Herzien door
              Dr. Z. C. de Boer en Dr. C. G. Th. W. Koch.


                               Derde Druk

                              Herzien door
                         Dr. C. G. Th. W. Koch,
                  Conrector van het gymnasium te Tiel.


                  Met houtgravures tusschen den tekst.


                                Haarlem,
                           De Erven F. Bohn.
                                 1920.






VOORBERICHT VOOR DEN EERSTEN DRUK.


In den zomer van het jaar 1887 wendden De Erven F. Bohn zich tot mij
met de vraag, of ik de bewerking op mij wilde nemen van een nieuw
zoogenaamd klassisch woordenboek, meer in het bijzonder bestemd
voor leerlingen aan de nederlandsche gymnasiën, van minderen
omvang en lageren prijs dan het bekende werk van Lübker en ook
dan de nederlandsche bewerking daarvan door wijlen Mr. J. D. van
Hoëvell, omstreeks 30 jaar geleden bij den heer Braat te Dordrecht
verschenen. Alleen durfde ik echter deze taak niet op mij te nemen
en ik verzekerde mij dus van de hulp van mijn ambtgenoot Dr. Z. C. de
Boer, die zich bereid verklaarde den arbeid met mij te deelen.


                                                        J. G. Schlimmer.


Waaraan dit woordenboek zijn ontstaan verschuldigd is, is in
bovenstaande regelen medegedeeld. Er blijft nog over, rekenschap te
geven van de bewerking. Het boek was in de eerste plaats bestemd voor
de gymnasiën, doch het belang van de uitgevers bracht mede, dat het
debiet niet uitsluitend daartoe wordt beperkt, maar dat het boek ook
geschikt zou wezen voor beoefenaars der klassieke letterkunde en der
oude geschiedenis, ook buiten het gymnasiaal onderwijs staande. Met
het oog op het hoofddoel kwam het ons voor, dat wij zooveel mogelijk
lange monografieën moesten vermijden en wel in het oog moesten houden,
met welk doel een gymnasiast een artikel zou opslaan. Wanneer hij
b.v. den naam van een land opzocht--zoo meenden wij--dan zou dit niet
wezen om er eene uitvoerige aardrijkskundige beschrijving in te vinden,
met opgaaf van bergen, rivieren, steden, enz. Toen eenmaal het plan
van bewerking was vastgesteld, moest de arbeid worden verdeeld. De
eerste ondergeteekende nam datgene voor zijne rekening, wat tot Italië
behoorde of zich daarbij aansloot, om het zoo eens uit te drukken,
het rom. gedeelte, benevens de geheele geografie der oude wereld,
terwijl de tweede ondergeteekende zich met het grieksche gedeelte en
de geheele mythologie en godenleer belastte. De lijst der op te nemen
artikels werd telkens door ons gemeenschappelijk opgemaakt en daarbij
werd met zorg overwogen, of naar onze meening te verwachten was, dat de
leerling dit of dat woord in ons woordenboek zou opzoeken. Wij meenden
verder, ons te moeten beperken tot het gebied der oude geschiedenis
en niet op dat der middeleeuwen te moeten treden.

Een ander punt van ernstige overweging was de spelling der grieksche
namen, wanneer zij met latijnsche letter worden geschreven. Al ras
bleek het, dat een dubbel stelsel--n.l. voor latijnsche en grieksche
woorden afzonderlijk--met het oog op de alphabetische volgorde niet
houdbaar was, al ware het alleen reeds hierom, dat de volgorde van
het alphabet in beide talen niet dezelfde is. Het gevolg zou slechts
verwarring en last voor de gebruikers zijn geweest. Zoo kwamen wij
tot het besluit, in alles de latijnsche spelling te volgen. Nu was
het echter consequent, ook de latijnsche volgorde der letters in acht
te nemen. Dientengevolge [1] staan ook de woorden, die met grieksche
letters geschreven zijn, dáár waar zij naar het latijnsche alphabet
behooren te staan. Zoo staat b.v. Autonomia tusschen Autonoë en
Autonoüs, Eukleia tusschen Euïus en Eulaeus, doch nu moest, om geen
verwarring te stichten, overal de y op ééne lijn gesteld worden met
u, ten minste in de grieksche woorden, die geen eigennamen zijn en
daarom in grieksche letters zijn gespeld. Zoo staat b.v. symmoriai
na Summanus en niet na Symmachus. Woorden, die met een geaspireerden
klinker beginnen, vindt men onder H. Een ander gevolg van deze regeling
is geweest, dat wij zooveel mogelijk de latijnsche uitgangen hebben
verkozen en men b.v. niet Delos moet opzoeken, maar Delus. Moge ook
deze of gene hiertegen bezwaren koesteren, het gemak der gebruikers
stond op den voorgrond.

Thans nog enkele opmerkingen [2]. De romeinsche wetten, voorzoover
zij zijn opgenomen, staan niet vermeld onder een algemeen artikel
lex, maar naar haren naam. Zoo moet b.v. eene lex Aemilia onder
Aemilia (lex) gezocht worden. De romeinsche familiën staan, althans
wat den tijd der republiek betreft, zooveel mogelijk naar gentes
gerangschikt. Voor den keizertijd was dit om zeer begrijpelijke
redenen niet vol te houden. De keizers vindt men geboekt onder den
naam, waaronder zij in de geschiedenis gewoonlijk voorkomen. Niet
alle eigennamen, welke bij oude schrijvers voorkomen, worden in dit
woordenboek aangetroffen. Namen, die slechts op eene enkele plaats
voorkomen en waarvan niets anders te vermelden was dan wat op die
plaats wordt gevonden, hebben wij in den regel als onnutten ballast
beschouwd, tenzij vermelding noodig scheen om verwarring met anderen
te voorkomen. Wat het geografische gedeelte aangaat, hebben wij ons
tot het, in ons oog, noodzakelijke beperkt. Wie b.v. Sequana opzoekt,
dien zal het wel voldoende zijn, te weten dat dit de Seine is,
en hij zal niet vragen, waar deze ontspringt en welke rivieren zij
opneemt. Als men vindt, dat Abnoba mons het tegenwoordig Schwarzwald,
of dat Baetis de oude naam is van den Guadalquivir, dan zal zulks
voor den gebruiker van dit woordenboek wel voldoende wezen. Bij de
stedennamen is er naar gestreefd, zoodanige aanwijzing te geven,
dat het opzoeken op de kaart gemakkelijk werd gemaakt. Ook moest er
eenige rekening worden gehouden met hetgeen op de gymnasia al of niet
gelezen wordt, en zoo wij b.v. Pausanias en Plinius veronachtzaamd
hebben, dan zal men ons toch moeten toestemmen, dat hieraan weinig
is gelegen, daar men bij het lezen van zulke schrijvers vanzelf weet
in welken hoek der wereld men zich bevindt. Nu en dan is naast den
ouden ook de tegenwoordige naam vermeld, wanneer b.v. deze laatste een
algemeen bekende naam is of waar de naam van een volk nog voortleeft
in dien van hunne vroegere hoofdstad.

En hiermede--habeat sua fata libellus.


Tiel, Juni 1890.                                                J. G. S.
                                                             Z. C. de B.


[1] Een voorbericht wordt zeer dikwijls niet gelezen. Toch zal het
bij het opzoeken van een woord dikwerf moeite besparen, wanneer men
althans van deze mededeeling nota neemt.

[2] Ook van belang voor den gebruiker.






VOORBERICHT VOOR DEN TWEEDEN DRUK.


Hoewel wij in deze tweede uitgave, waarbij de tweede ondergeteekende
dat deel voor zijne rekening heeft genomen, dat in den eersten druk
door den heer Schlimmer is bewerkt, zooveel mogelijk getrouw zijn
gebleven aan het hierboven uiteengezette werkplan, konden toch
de resultaten van het wetenschappelijk werk van twintig jaren
niet zonder invloed blijven op de behandeling van verscheiden
artikelen. Gewijzigde opvattingen omtrent oude geschiedenis,
rom. eeredienst, antiquiteiten, enz. moesten, voor zoover zij door
ons gedeeld werden, ook hier uitdrukking vinden, zoude het boek op
de hoogte van zijn tijd blijven, en ook onder de meeningen, die wij
niet als met zekerheid juist durfden aannemen, waren er niet weinige
die ons in ieder geval vermelding waard schenen. Bovendien is het
geografisch gedeelte in vele gevallen uitgebreid door uitvoeriger
aanwijzingen, om het zoeken op de kaart gemakkelijker te maken, en
met hetzelfde doel is een aantal minder bekende plaatsen opgenomen,
die in de eerste uitgave niet vermeld waren.

Andere wijzigingen dienen tot het verbeteren van onjuistheden, bij het
gebruik opgemerkt, of danken hun ontstaan aan opmerkingen van anderen,
die wij ons dankbaar hebben trachten ten nutte te maken. Zoo is het
art. acies, dat in den eersten druk weggelaten was, nu wèl opgenomen,
de leges agrariae tot één art. vereenigd, enz. Het een en ander,
waarbij nog komt de toevoeging van een aantal nieuwe afbeeldingen,
heeft de uitbreiding van het werk met een viertal vellen druks ten
gevolge gehad.

Lange klinkers zijn alleen in de voorlaatste lettergreep van meer-
dan tweelettergrepige woorden van een teeken voorzien, korte op enkele
bizondere gevallen na in het geheel niet; dit scheen ons voldoende
om de juiste uitspraak, vooral van eigennamen, aan te geven.

Wat hierboven over het volgen van de latijnsche spelling gezegd is,
bracht onzes inziens mede dat geen trema geplaatst werd op een klinker,
die met den voorgaanden klinker in het Latijn geen tweeklank kan
vormen, dus niet meer Nausicaä, Antinoüs e. dgl. Eu moet in grieksche
eigennamen als een tweeklank gelezen worden, behalve natuurlijk
wanneer het tegendeel blijkt, in latijnsche woorden niet; zoo zijn
bijv. Erechtheus, Creusa en balneum, alle van drie lettergrepen.

Mogen de aangebrachte veranderingen blijken verbeteringen te zijn!


Tiel, September 1910.                                        Z. C. de B.
                                                         C. G. Th. W. K.






VOORBERICHT VOOR DEN DERDEN DRUK.


Terwijl er tusschen het verschijnen van den eersten en den tweeden
druk twintig jaren verloopen zijn, volgt deze derde druk reeds na ruim
negen jaren. Het spreekt dan ook bijna van zelf, dat deze druk veel
minder afwijkt van den vorigen, dan de tweede van den eersten, daar
in de laatste vijf jaren het wetenschappelijk onderzoek vrij wel stil
gestaan heeft. Wegens het overlijden van mijn betreurden ambtgenoot
Dr. Z. C. de Boer, heb ik ook het Grieksche gedeelte van het werk
op mij genomen. Zijn werk echter bleek bij nauwkeurig onderzoek zoo
verdienstelijk in elkaar te zitten, dat in dat gedeelte slechts weinig
veranderingen, voornamelijk op het gebied der literatuurgeschiedenis,
behoefden aangebracht te worden. Waar dit niet het geval was,
heb ik bij de belangrijkste Grieksche schrijvers de voornaamste
werken opgesomd, met bijvoeging zoo mogelijk van het jaar van
verschijning. Verder heb ik nieuw opgenomen al wat de praktijk van
het lesgeven mij als leemte had doen gevoelen: het werk behoort in
hoofdzaak voor schoolgebruik bestemd te blijven, al maken ook, naar
mij gebleken is, vele studenten en jongere collega's er gebruik van.

Van nieuwigheden noem ik behalve taxis, dat de vorige maal uitgevallen
was, o. a. eranos, agones en ludi; verder woorden als koine,
Hellenismus, proselytoi; ook een klein artikel over Paulus--de
Romeinsch-Grieksche cultuur der 1ste eeuw n. C. is zonder hem
niet te begrijpen--en in verband hiermede, eene bijvoeging onder
Galatia.--Verder heb ik de voornaamste Attische vazenschilders en
fabrikanten opgenomen; ze komen zoo vaak bij het onderwijs te pas, dat
een aanwijzing van den tijd, waarin ze thuis hooren, niet ongewenscht
leek. Van één dezer kunstenaars, Brygus, wist ik het accent niet--de
naam schijnt later niet meer voor te komen, en in zijn dagen schreef
men geen accenten; ik heb er dus maar wat van gemaakt.

Nieuwe houtgravures zijn ditmaal niet opgenomen, ééne, afschuwelijke,
Equuleus, die bovendien onjuist was, heb ik weggelaten.

Ten slotte is het mij een behoefte dank te zeggen aan de Bestuurders
der Buma- en der Leidsche Bibliotheek, zonder wier liberaliteit
in het uitleenen een dergelijk werk moeilijk had kunnen tot stand
gebracht worden.

Moge het werk ook ditmaal zijn weg vinden.


Tiel, Maart 1920.                                        C. G. Th. W. K.






VERKORTINGEN IN DEN TEKST.


        v. s. = volgens sommigen.
        v. a. = volgens anderen.
        e. a. = en andere(n).
        e. e. = en elders.
        d. Gr. = de Groote.
        rom., Rom. = romeinsch, Romeinen.


Waar niet bepaald het tegendeel blijkt, zijn de jaren gerekend vóór C.






A.


Abacus, abax, abakion, 1) Soort van rekenbord of telraam.--2)
Vierkant bord, met zand bestrooid, voor het teekenen van wiskunstige
figuren.--3) Soort van speeltafel of speelbord.--4) Pronktafel of
buffet, meest vierkant, zelden rond, meestal zeer kostbaar van blad
en pooten. Men bezigde hiertoe marmer, soms ook zilver, of wel zeer
kostbare houtsoorten.--5) Marmeren paneelplaat aan de muren, ook wel
de bonte vakken in een vloer van mozaïekwerk.--6) Dekplaat eener zuil
(zie Columna).

Abae, Abai, zeer oude stad der Abanten in Phocis, op de grenzen van
Boeotië, met een tempel en een orakel van Apollo.

Abalus, een Noordzee-eiland, waar veel barnsteen gewonnen werd,
waarschijnlijk Burchana (Borkum), zie verder Glaesariae insulae.

Abantes, Abantes, oud-grieksche volksstam, de oudste bewoners van
Euboea. Nog vroeger hadden zij in Phocis gewoond en daar de stad
Abae gesticht.

Abantiades, Abantiades, Acrisius, Perseus, e. a. afstammelingen
van Abas.

Abantias, Abantias, -tis, 1) vrouwelijke afstammeling van Abas,
bijv. Danaë.--2) Euboea, oude woonplaats der Abanten.

Abaris, Abaris, priester van Apollo bij de Hyperboreërs of Scythen,
van wien vele wonderen verteld worden, bijv. dat hij van Apollo
een gouden pijl had gekregen, waarop hij door de lucht reed, dat
hij zonder voedsel leefde, de toekomst voorspelde, ziekten genas,
enz. Hij leefde v. s. in de 8ste, v. a. in de 6de eeuw.

Abas, Abas, 1) zoon van Lynceus en Hypermnestra, koning van Argos. Hij
was in het bezit van het schild van zijn grootvader, Danaüs, waarvan
het gezicht een oproerig volk tot bedaren kon brengen. V. s. is
hij de stichter van Abae, v. a. is dit een naamgenoot van hem, zoon
van Poseidon en Arethusa. Hij was de vader van Acrisius.--2) zoon
van Metanira, die Demeter bespotte, toen zij met gretigheid dronk,
en daarom door de godin in een hagedis werd veranderd.

Abdalonymus, afstammeling van de oude koningen van Sidon, die in
groote armoede leefde, totdat Alexander hem in de waardigheid zijner
voorouders herstelde en zijn gebied zelfs vergrootte.

Abdera, ta Abdera, stad op de thracische kust aan den mond van
den Nestus, eene volkplanting van Clazomenae, doch vervolgens
door de Thraciërs verwoest (653), en ruim een eeuw later (545)
door inwoners van Teos, die zich niet aan Cyrus onderwerpen wilden,
weder opgebouwd en bevolkt. Abdera had in de perzische oorlogen zware
offers aan de legermacht van Xerxes te brengen, doch kwam daarna,
als lid van den delisch-attischen bond, tot grooten bloei. In de 4de
eeuw verloor de stad haar beteekenis tengevolge van een ongelukkigen
strijd tegen de Triballers, een thracischen stam aan de Donau, die in
376 plunderend het eigenlijke Thracië binnenviel, en de Abderieten
versloeg. In den oorlog der Romeinen tegen Perseus werd Abdera door
den praetor L. Hortensius stormenderhand ingenomen en geplunderd
(170), en werden de inwoners omgebracht of als slaven verkocht, omdat
zij aan de hebzucht van den romeinschen veldheer niet spoedig genoeg
voldeden. De rom. senaat schonk hun de vrijheid terug en verklaarde
Hortensius' handeling voor onbillijk. In den lateren tijd hadden de
Abderieten den naam van stompzinnig te zijn en allerlei dwaasheden te
doen. De wijsgeeren Democritus en Protagoras en de geschiedschrijver
Hecataeus waren te Abdera geboren.

Abderus, Abderos, een gunsteling van Heracles, die door de paarden
van Diomedes (z. a. no. 1) verscheurd werd. Te zijner nagedachtenis
bouwde Heracles de stad Abdera.

Abella of Avella, stad in Campania in de bergen ten O. van Nola,
met beroemde ooftteelt, vandaar malifera genoemd.

Abellinum, stad op de grenzen van Campania en Samnium, t. O. van
Abella.

Abelux, Abilyx, een voorname Spanjaard, die de spaansche gijzelaars,
door Hannibal te Saguntum opgesloten, aan de twee Scipio's in 217 in
handen speelde. Zie Bostar.

Abia, Abia, stad in Messenia aan de oostzijde van de messenische golf.

Abii, Abioi, scythisch nomadenvolk, volgens Homerus een van de
rechtvaardigste volken. Ook in den tijd van Alexander d. G. worden
zij genoemd.

Abila, ta Abila, stad in Coele-Syria, ten N. W. van Damascus.

Abisares, Abisares, indisch vorst, die zich aanvankelijk vijandig
tegen Alexander gedroeg, en zich later met Porus tegen hem wilde
vereenigen. Hij onderwierp zich echter tijdig, waarvoor Alexander
hem de regeering liet en zelfs zijn gebied vergrootte.

Abnoba mons, later Marciana Silva, het tegenwoordige Schwarzwald.

Abobrica, stad in Hispania Tarraconensis, in Gallaecia, aan de
Westkust, ten N. van den Minius (Minho), tgw. Bayona.

Abolla, een mantel van dubbel linnen, oorspronkelijk een
soldatenmantel. In den keizertijd was deze dracht vrij algemeen. Dat
de abolla destijds nauwsluitend was, bewijst een epigram van Martialis
de abolla Crispini, waarin hij den dieven aanraadt, liever eene toga
om te slaan. Abolla maior was een wijdere mantel, waarin de grieksche
wijsgeeren, vooral de cynische, zich plachten te wikkelen.

Abonitichos, Abonou teichos, stad in Paphlagonia, ten O. van Sinope,
met het orakel van den door Lucianus gehekelden leugenprofeet
Alexander.

Aborigines, doch gr. aborigines, een oud-italische volksstam.

Absis, hapsis, ion. apsis, -idos, halfrond uiteinde eener overigens
rechthoekige zaal, vooral bij basilicae en aan romeinsche tempels
van den keizertijd voorkomende.

Absyrtides insulae, twee eilandjes aan de illyrische kust, waarvan
het grootste later Apsorus, Apsoros, heette.

Absyrtus = Apsyrtus.

Abulites, Aboulites, satraap van Susiana onder Darius Codomannus. Hij
onderwierp zich vrijwillig aan Alexander (331) en behield daarom
zijn satrapie; maar daar hij zich gedurende Alexanders tocht naar
Indië aan plichtverzuim schuldig maakte, werd hij met zijn zoon ter
dood gebracht.

Abus, Abos, 1) rivier aan de Oostkust van Britannia, misschien de
Humber.--2) berg in Armenia, tgw. Ararat of Arghatagh, met de bronnen
van den Euphraat.

Abydus, Abydos, 1) stad aan den Hellespont op de aziatische kust,
tegenover Sestus, kolonie van Miletus. Te Sestus woonde Hero, te
Abydus Leander. Hier hield Xerxes zijne legertelling. Spreekwoord:
ne temere Abydum (sc. eas), omdat de stad wegens hare zedeloosheid
berucht was.--2) stad in Boven-Aegypte, ten noorden van Thebae, beroemd
door het graf en een tempel van Osiris, alsmede door het nabijgelegen
Memnonium. De tabula Abydena is eene onder de puinhoopen der stad
gevonden geslachtslijst van de koningen der 18de dynastie. Later,
in 1864, is er nog een tweede geslachtslijst gevonden, die veel
belangrijker is.

Abyla, Abile, kaap in Afrika aan den ingang der middellandsche zee
(tgw. Ceuta), met den tegenoverliggenden berg Calpe de zuilen van
Hercules genoemd.

Academia, Akademeia, 1) wandelplaats en worstelperk aan den Cephisus
bij Athene, waar door Plato en zijn opvolgers (Academici, Akademikoi,
hoi apo tes Akademeias) onderwijs gegeven werd. Cimon had aan de
verfraaiing der Ac. veel ten koste gelegd. De naam wordt afgeleid
van den heros Academus.--2) villa van Cicero hij Puteoli, zoo genoemd
naar de Academica, die hij daar schreef.

Acamantis, Akamantis, een van de 10 phylae, waarin de bevolking van
Attica door Clisthenes verdeeld werd.

Acamas, Akamas, 1) zoon van Theseus en Phaedra, die met Diomedes als
gezant naar Troje gezonden werd om Helena terug te vragen. Later
nam hij deel aan den tocht tegen Troje en was hij een van hen,
die met het houten paard in de stad kwamen. Bij de verovering vond
hij zijne grootmoeder Aethra en bracht haar naar Athene terug, waar
hij later de heerschappij in handen kreeg. Hij stierf op Cyprus,
waarheen hij een atheensche kolonie geleid had.--2) zoon van Antenor,
een van de dapperste Trojanen.--3) zoon van Eüssorus, aanvoerder van
de thracische hulptroepen der Trojanen.--4) een Cycloop.

Acanthus, akanthos, bereklauw, een plant die in het zuiden zeer veel
in het wild voorkomt. Haar bladeren hebben tot voorbeeld gediend voor
het kapiteel der Corinthische zuil, zie Columna.

Acanthus, Akanthos, stad op Chalcidice, aan de noordzijde van de
doorvaart, die Xerxes voor zijne vloot liet graven.

Acarnan, Akarnan, zoon van Alcmaeon en Callirrhoë; hij en zijn broeder
Amphoterus waren nog zeer jong toen hun vader vermoord werd, maar op
het gebed van hun moeder liet Zeus hen buitengewoon snel tot mannen
opgroeien. Daarop doodden zij de moordenaars van Alcmaeon (z. Phegeus)
en vluchtten zij uit Arcadië naar Epirus, waarvan zij later een deel
onder den naam van Acarnania beheerschten.

Acarnania, Akarnania, het meest westelijke landschap van eigenlijk
Hellas (zoogen. Midden-Griekenland), in den mythischen tijd bewoond
door allerlei stammen: Taphiërs, Teleboeërs, Lelegers, Cureten,
later aan de kusten door Corinthiërs bevolkt. Voor de geschiedenis
heeft Ac. geen belang. De Acarnaniërs waren een ruw, kloek volk,
berucht om hunne rooftochten te land en ter zee.

Acastus, Akastos, 1) zoon van Pelias, nam deel aan de jacht op het
calydonische zwijn en aan den tocht der Argonauten. Bij de spelen,
die hij gaf ter gelegenheid van de begrafenis zijns vaders, zag zijne
gemalin Hippolyte of Astydamea voor het eerst Peleus en werd op hem
verliefd, doch daar hare liefde onbeantwoord bleef, beschuldigde zij
hem bij haar echtgenoot, dat hij haar had willen verleiden. Hierover
vertoornd nam Ac. Peleus mede naar een jachtpartij op den Pelion,
en toen P. vermoeid was ingeslapen, liet hij dezen alleen achter,
na hem zijn zwaard te hebben ontnomen, in de meening, dat hij dus
moest omkomen. En inderdaad werd hij door de Centauren aangevallen;
hij werd echter door Hermes (v. a. Hephaestus of Chiron) gered, trok
naar Iolcus en doodde Ac. en zijne gemalin.--2) koning van Dulichium.

Acatus, Acatium, akatos, akation, 1) klein en snelzeilend schip, als
passagiers- en transportschip en vooral bij zeeroovers in gebruik; de
achtersteven was binnenwaarts gekromd, de voorsteven van een snebbe
voorzien. Ook de boot van Charon (z. a.) heette akatos.--2) de 2de
mast op een schip.--3) een soort drinkschaal in den vorm van een boot.

Acca Larentia of Larentina, volgens de sage de vrouw van den herder
Faustulus en de voedster en pleegmoeder van Romulus en Remus;
oorspronkelijk eene godin, aan wie op de Larentalia (z. a.) geofferd
werd.

Accensus. 1) Oorspronkelijk hadden niet beide consuls te Rome
gelijktijdig lictores cum fascibus et securibus. Degene, die ze niet
had, liet zich dan voorafgaan door een accensus of ordonnans. Later
echter werd het gebruikelijk, dat de magistratus cum imperio behalve
hun lictoren toch nog een accensus hadden. Tusschen de accensi en de
overige apparitores of dienaren der magistraten is dit onderscheid,
dat de accensus niet in vasten staatsdienst was, maar door den
ambtenaar persoonlijk in dienst genomen werd, en bij diens aftreden
ook ophield accensus te zijn. De accensi werden vooral gebruikt tot
het doen van dagvaardingen. Meestal waren het vrijgelatenen.--2) Bij
de legerorganisatie van Servius Tullius waren accensi eene reserve,
die een afzonderlijke centuria vormde, en evenals de twee centuriae
fabrum en de twee centuriae tubicinum et cornicinum, buiten de
classes stond. Zij vochten als ongeregelde troepen, niet in linie,
maar tirailleursgewijze, en deden dikwerf dienst als steenwerpers. Ook
namen zij in den strijd de plaats der gesneuvelden in de slaglinie in
en streden dan met de wapenen van hen, die zij vervingen. Velati heeten
zij in tegenstelling met de eigenlijke soldaten, die sagati (= met
een krijgsmantel bekleed) zijn. Ze hebben dus gewone burgerkleeding en
zijn ongewapend. Uit deze accensi werden oorspronkelijk de burgerlijke
accensi gekozen.

Accius, romeinsch treurspeldichter, z. Attius no. 6.

Ace, Ake, beroemde vesting in Phoenice, door Ptolemaeus I verfraaid
en in Ptolemaïs verdoopt, in de geschiedenis der kruistochten bekend
als St. Jean d'Acre.

Acerra, 1) een doos of kistje tot het bewaren van wierook.--2) een
klein, draagbaar altaar, waarop wierook gebrand werd bij een lijk.

Acerrae, stad in Campania, door Hannibal verwoest, later herbouwd.

Aceruntia, stadje op de grens van Apulia en Lucania, op den berg
Vultur gelegen, tgw. Acerenza.

Acesines, Akesines, 1) rivier op de oostkust van Sicilië, ten Noorden
van den Aetna.--2) rivier in Pendschab, die den Hydaspes opneemt,
en zelf in den Indus uitstroomt.

Acestes, Aegestes, Egestes, Akestes, Aigestes, zoon van een Trojaan of
van den riviergod Crimisus en Segesta of Egesta. Hij was op Sicilië
geboren, waar hij zich na afloop van den trojaanschen oorlog ging
vestigen. De stad Segesta of Egesta was door hem gesticht of naar
hem genoemd. Aeneas werd bij zijn komst op Sicilië gastvrij door
hem ontvangen.

Acetabulum, kleine rom. inhoudsmaat = 0.067 liter. Eigenlijk beteekent
het woord in de eerste plaats een azijnfleschje, ook wordt het gebezigd
van een beker voor goocheltoeren.

Achaei, Achivi, Achaioi, een van de hoofdstammen der Grieken
(z. Hellenes). Uit Thessalia gekomen, vermeesterden zij de
Peloponnesus, met uitzondering van Arcadia en Ionia en bovendien een
deel van Creta. Bij Homerus en in navolging van hem ook bij latere
gr. en rom. dichters worden de gezamenlijke Grieken voor Troje meestal
Ach. genoemd. Toen de Doriërs de Peloponnesus binnendrongen, werden de
Achaeërs voor een gedeelte onderworpen, een gedeelte echter verdreef
de Ioniërs en gaf aan Ionia den haam Achaia.

Achaeisch verbond. De twaalf democratisch bestuurde steden van
Achaia vormden van oudsher een verbond, dat echter alleen bij
gemeenschappelijke offers als zoodanig optrad. Dit verbond viel onder
Alexander d. Gr. uiteen, doch omstreeks 280 sloten de ach. steden,
in dien tijd tien in getal, zich opnieuw bij elkander aan. Van toen
af werden geregeld jaarlijks minstens twee gewone bondsvergaderingen
gehouden, terwijl in bizondere gevallen een algemeene vergadering
bijeengeroepen werd, waaraan ieder burger boven 30 jaar kon deelnemen,
terwijl het bestuur aan twee strategen (sedert 256 slechts één), een
grammateus, en tien damiurgi was opgedragen. Door de bekwaamheid zijner
strategen (Aratus, Philopoemen) kreeg het verbond weldra groote macht
en kon het ook buiten Achaia verschillende peloponnesische staten tot
bondgenooten maken of aan zich onderwerpen (Sicyon 249, Corinthe 242);
zelfs Sparta werd in 188 veroverd. Doch dit streven naar de hegemonie
in de Peloponnesus, vooral door het aetolisch verbond tegengewerkt,
bracht het verbond soms in groote moeilijkheden en daardoor werd
weldra het oorspronkelijke doel, handhaving der grieksche vrijheid
tegenover Macedonië, uit het oog verloren; in 223 zag Aratus zich
zelfs genoodzaakt de hulp van den macedonischen koning tegen Sparta
in te roepen. Sedert dien tijd was het verbond steeds min of meer
afhankelijk van Macedonië, en had het zijn behoud alleen te danken
aan de twisten met Rome, waarin dit rijk weldra geraakte. Toen na
den slag bij Cynoscephalae (197) het verbond tot de romeinsche zijde
overging, steeg zijne macht weldra ten top; maar toen in 148 Macedonië
een romeinsche provincie geworden was, bestond er voor de Romeinen geen
reden meer het te sparen, en in het volgende jaar werd, naar aanleiding
van een geschil met Sparta, de eisch gedaan, dat de voornaamste steden
van het verbond losgemaakt en autonoom gelaten zouden worden. Dit deed
het verbitterde volk naar de wapenen grijpen; maar in 146 werden zij
eerst onder aanvoering van Critolaus door Metellus (z. Caecilii no. 6)
bij Scarphe, en daarna onder aanvoering van Diaeus bij Leucopetra op
den Isthmus door L. Mummius verslagen, waarop het verbond door den
senaat opgeheven en Griekenland onder den naam Achaia een romeinsche
provincie werd. Corinthe werd door Mummius gesloopt.

Achaemenes, Achaimenes, 1) stamvader van het eerste perzische
koningsgeslacht, de Achaemeniden.--2) vorst van Persis onder Phraortes
(omstreeks 640).--3) broeder van Xerxes en stadhouder van Aegypte,
werd bij den opstand van Inarus tegen Artaxerxes gedood (462).

Achaeus, Achaios, 1) zoon van Xuthus en Creusa, mythisch stamvader
der Achaeërs. In Aegialus geboren, keerde hij later naar Thessalië
terug, van waar zijn vader verdreven was, en kwam daar na den
dood van zijn oom Aeolus aan de regeering.--2) treurspeldichter,
te Eretria geboren, jongere tijdgenoot van Sophocles, maker van 24
(of 44) treurspelen, waarvan slechts één den prijs behaalde. Hij werd
in den alexandrijnschen canon als eerste na de drie groote tragici
opgenomen.--3) stadhouder van koning Antiochus III, heroverde de aan
Attalus verloren deelen van het syrische rijk, doch toen hij zich
in Kl.-Azië onafhankelijk wilde maken, werd hij te Sardes gevangen
genomen en gedood (214).

Achaia, Achaïa, 1) landschap langs de noordkust van de Peloponnesus,
in ouden tijd Aigialos, kustland, geheeten. Voordat het land door
de Achaeërs (z. a.) veroverd werd, was het door Ioniërs bewoond,
die zich nu genoodzaakt zagen uit te wijken en deels naar Attica,
deels naar de aziatische kust trokken. Het land was arm aan havens. In
den omtrek van de stad Patrae bloeide de teelt van den byssusstruik,
weshalve men er vele weverijen aantrof.--2) stamland der Achaeërs,
in het zuiden van Thessalia, gewl. ter onderscheiding van no. 1 Achaïa
Phthiotis genoemd.--3) naam van Griekenland (Peloponnesus en Hellas)
als rom. provincie, sedert 146, na de verwoesting van Corinthus door
den rom. veldheer L. Mummius.

Acharnae, hai Acharnai, ook Acharne, Acharne, vlek in Attica, op drie
uur afstands ten noorden van Athenae gelegen. De bevolking leefde
van wijn- en olijventeelt en vooral van kolenbranderijen. Het was een
krachtig, doch ruw slag van menschen. Een der stukken van Aristophanes
is Acharnes getiteld.

Achates, Achates, 1) de trouwe makker van Aeneas, fidus Achates.--2)
riviertje op de zuidkust van Sicilia, waarnaar de achaatsteen
genoemd is.

Acheloïades, Acheloides, de Sirenen, dochters van Achelous;
alg. riviernimfen.

Achelous, Acheloos, 1) nu Aspropotamo, de grootste rivier van
Griekenland, ontspringt op den Pindus, loopt met snellen stroom
zuidwaarts, scheidt Acarnania en Aetolia, en stort zich tegenover
de Echinadische eil. in zee.--2) de god van bovengenoemde rivier,
de oudste der 3000 rivieren, zonen van Oceanus en Thetys, v. a. zoon
van Helius en Gaea, en vorst aller rivieren; vandaar wordt de naam
Ach. soms voor water, Acheloia pocula voor drinkwater gebruikt. Hij
vocht met Heracles om het bezit van Deianira; bij dit gevecht maakte
hij gebruik van zijn vermogen om zich in een slang of in een stier
te veranderen, maar in alle drie gedaanten moest hij het onderspit
delven; zelfs verloor hij als stier een horen, die, door de Najaden met
bloemen en vruchten gevuld, de hoorn van overvloed werd. V. a. behield
Heracles den horen, totdat Ach. dien van Amalthea er voor in ruil
gaf. Hij was de vader der Sirenen en van Dirce.

Acheron, Acheron, rivier in Epirus, die voor een gedeelte onder den
grond en dan volgens de meening der ouden rondom de onderwereld stroomt
en over welke Charon de zielen der afgestorvenen voerde. Hij stroomt
door de Acherusia palus. Een zijrivier hiervan was de Cocytus (z. a.).

Acheruntici libri, godsdienstige boeken, afkomstig van een etrurischen
god of koning Tages, en handelende over de uitvaart en vereering
der afgestorvenen.

Acherusia, sc. palus, he Acherousia limne, meer in Epirus, waardoor de
Acheron stroomde. Ook andere meren en diepten, welke men meende dat
met de onderwereld gemeenschap hadden, komen onder dezen naam voor,
zoo o.a. ten zuiden van Cumae in Campanië (tgw. Lago del Fusaro), wel
te onderscheiden van het lacus Avernus, dat ten oosten van Cumae ligt.

Achillas, Achillas, voogd van Ptolemaeus XII, de moordenaar van
Pompeius. Bij de onlusten, die kort daarna ia Alexandrië ontstonden,
streed hij niet zonder geluk tegen Caesar, maar spoedig ruimden zijne
tegenstanders hem door sluipmoord uit den weg.

Achilles, Achil(l)eus, zoon van Peleus en Thetis, de dapperste,
schoonste, vlugste, in het algemeen de voortreffelijkste aller
grieksche helden voor Troje. Door zijne moeder werd hij zorgvuldig
opgevoed, zelfs poogde zij hem onsterfelijk te maken en tot dat
einde zalfde zij hem bij dag met ambrosia, terwijl zij hem bij
nacht in het vuur legde, maar toen eens zijn vader hem zoo vond en
hem uit de vlammen wilde redden, moest zij hare pogingen opgeven;
zij verliet haar echtgenoot en keerde naar de zee terug. Daarna werd
hij door Phoenix in de welsprekendheid en krijgskunde, door Chiron
in de geneeskunde onderwezen en was hij met Patroclus reeds als kind
bevriend. Van zijne moeder wist Ach. dat hem een lang en roemloos
of een kort en roemvol leven beschoren was; hij koos het laatste en
nam dan ook gaarne deel aan den tocht tegen Troje, waartoe Nestor
en Odysseus hem kwamen uitnoodigen. V. a. had zijne moeder hem van
den tocht willen terughouden, daar zij voorzag dat hij daarbij zoude
omkomen; toen dus voorspeld was dat Troje zonder hem niet kon worden
ingenomen, en Odysseus uitgezonden werd om hem te halen, zond zij
hem naar Scyrus, waar hij in vrouwenkleeren te midden van de dochters
van koning Lycomedes verborgen gehouden werd. Maar Odysseus vond hem
ook hier en herkende hem door list; hij kwam namelijk als koopman
verkleed en liet voor de meisjes allerlei sieraden uitstallen,
maar daarnevens ook wapenen; terwijl zij nu bezig waren dit alles
te bezien, hoorde men plotseling schreeuwen en vechten, waarop de
meisjes verschrikt vluchtten, maar Ach. de wapenen greep om zich te
verdedigen. Voor Troje verrichtte hij onder bescherming van Hera
en Athena groote heldendaden; hij verwoestte 12 steden ter zee en
11 te land. In het tiende jaar van den oorlog echter trok hij zich,
door Agamemnon beleedigd (z. Briseis), terug en Thetis wist van Zeus
te verkrijgen dat de krijgskans den Trojanen gunstig zou zijn, totdat
aan Ach. voldoening gegeven zou zijn. Deze wijst, hoe hoog de nood ook
bij de Grieken stijgt, ieder aanbod tot verzoening af; eerst toen de
Trojanen in het leger gedrongen waren en begonnen waren de schepen in
brand te steken, gaf hij gehoor aan de beden van Patroclus en stond
hij toe dat deze zich aan het hoofd van de Myrmidonen in het gevecht
mengde. Om den Trojanen schrik aan te jagen bekleedt Patroclus zich
met de wapenrusting van Ach., maar hij wordt door Hector gedood en
de wapenrusting valt in de handen der vijanden. Verdriet over het
verlies van zijn vriend en de zucht om daarover wraak te nemen,
bewegen Ach. nu zich met Agamemnon te verzoenen, en van dezen tijd
af neemt hij weer deel aan den strijd. Reeds den eersten dag daarna
wordt een hevig gevecht geleverd, waaraan verscheiden goden deelnemen,
en waarin Hector door Ach. gedood wordt. Niet lang daarna werd ook
Ach. door Paris en Apollo gedood, hetzij in een gevecht, hetzij
in een tempel van Apollo, waar hij gekomen was om met Polyxena, de
dochter van Priamus, te trouwen; hij werd door het geheele leger,
door zijne moeder, de muzen en de zeenimfen 17 dagen lang beweend;
aan het strand van den Hellespont werd een grafteeken opgericht,
waarin zijne beenderen met die van Patroclus en Antilochus begraven
werden. Latere dichters verhaalden nog, dat Thetis, om Ach. onkwetsbaar
te maken, hem in den Styx doopte en dat dit het gewenschte gevolg
had voor het geheele lichaam met uitzondering van den hiel, waaraan
zij hem had vastgehouden en waaraan hij ook later doodelijk gewond
werd. Ach. werd op vele plaatsen van Griekenland als halfgod vereerd,
het eiland Leuce was hem geheel gewijd, en naar men meende, was
hij daar gehuwd met Helena en leidde hij er een gelukzalig leven in
gezelschap van andere helden en heldinnen.

Achilles Tatius, Achilleus Tatios, geb. te Alexandrië, schreef
vóór het begin van de 4de eeuw n. C. den roman ta kata Leukippen
kai Kleitophonta.

Achilleum, Achilleion, 1) stadje bij kaap Sigeum in Troas, met den
grafheuvel van Achilles.--2) stadje bij Smyrna.

Achilleus dromos, Achilleios dromos, landtong aan den N-kant van de
Zwarte zee, ten N.W. van

Achillis insula of Leuce, eiland aan den mond van den Borysthenes. Men
nam aan, dat hier de verblijfplaats van Achilles en andere helden na
hun dood was.

Achillides, Achilleides, Neoptolemus (Pyrrhus), zoon van Achilles.

Achivi, Achaioi, z. Achaei.

Achradina, Achradine, een der vijf deelen, waaruit de stad Syracusae
bestond.

Acidalia mater, Venus, zoo genoemd naar de bron Acidalia bij Orchomenus
in Boeotië, waar zij en de Gratiën zich plachten te baden.

Acies, Taxis, slagorde, opstelling van het leger voor den slag. 1)
Bij de Grieken, zie Taxis.--2) Bij de Romeinen moet men voor de
opstelling drie perioden onderscheiden; voor de oudste periode
tot op den tijd van Camillus zie men Centuria. Het leger werd
toen in ééne aaneengeschakelde (grieksche) phalanx opgesteld,
waarvan de kern gevormd werd door de zwaargewapende burgers van de
drie eerste klassen der serviaansche indeeling; achter hen waren
de lichtgewapenden opgesteld, terwijl de ruiterij op de flanken
stond. Deze slagorde was in de gevechten met de Galliërs ondoelmatig
gebleken, en vervangen door een indeeling in manipels, waarvan
de artikelen centuria, cohors, hastati en legio een voorstelling
geven. Elk legioen werd in drie liniën in slagorde geschaard; vooraan
stonden de manipels der hastati, dan die der principes, eindelijk die
der triarii. Tusschen de verschillende manipels werd eenige ruimte
gelaten, zoodat ieder manipel op zichzelf een geheel vormde, terwijl
zij zich zoo noodig elk oogenblik konden aaneensluiten; hierdoor
kreeg het leger een groote gemakkelijkheid van beweging. In den slag
stonden meestal de beide legioenen in het centrum, de socii en de
ruiters op de flanken. Oudtijds stond het leger in ééne lange lijn
(fronte longa). Later vindt men o.a. de acies obliqua, waarbij een
deel van het leger aanvalt en het andere voorloopig buiten gevecht
blijft, de acies sinuata, wanneer de vleugels den aanval beginnen
en het centrum achterblijft; zie ook cuneus en forceps. De oorlogen
met de Cimbren en Teutonen gaven Marius aanleiding, deze indeeling
te vervangen door eene in cohorten, waarbij telkens één manipel der
hastati, principes en triarii tot eene cohors van 600 man vereenigd
werd; tien cohorten vormden eene legio; zie verder cohors. De
Romeinsche ruiterij werd nu afgeschaft; zij komt het laatst voor
in den oorlog tegen Jugurtha.--Onder Caesar telde het legioen 3000
à 3600 man, ingedeeld in 10 cohorten van 3 manipels, ieder van twee
centuriae. Gewoonlijk was de slagorde de acies triplex. Vier cohorten
van ieder legioen vormden de prima acies, drie de secunda acies, en
drie de tertia acies. Vóór Camillus is dus de taktische eenheid de
centuria, in den tijd van Polybius de manipulus, na Marius de cohors.

Acilia (lex) de repetundis van 122, van den volkstribuun M'. Acilius
Glabrio, den vader van den bij de gens Acilia onder no. 3 genoemden
consul. Omtrent den inhoud dezer wet is weinig zekers bekend. Slechts
weten we, dat bij de quaestiones perpetuae door deze wet de
verplichting werd opgelegd tot ampliatio (z.a.), zoodra meer dan 1/3
der rechters N. L. (non liquet) stemde, en dat hieruit langzamerhand
de comperendinatio (z. a.) ontstaan is. Zie verder Servilia (lex).

Acilia Calpurnia (rogatio), de ambitu van de consuls M'. Acilius
Glabrio en C. Calpurnius Piso (67). Zie Calpurnia (lex) de ambitu. Daar
M'. Acilius Glabrio zich vóór de aanneming der wet teruggetrokken had,
wordt de wet alleen naar den tweeden voorsteller genoemd.

Acilii, plebejisch geslacht, waartoe familia Glabrionum behoorde. Dit
was de beroemdste familie dezer gens, waartoe ook nog de familiën
der Aviolae en Balbi behoorden. 1) M'. Acilius Balbus, consul
150.--2) M'. Acilius Glabrio, consul 191, versloeg den syrischen
koning Antiochus III bij de Thermopylae en verdreef hem uit
Griekenland. Vervolgens wendde hij zich tegen de Aetoliërs, die zich
bij Antiochus hadden aangesloten, overwon hen en hield over hen te
Rome een zegetocht. In den slag bij de Thermopylae had hij een tempel
aan de Pietas beloofd, die in 181 door zijn zoon M'. Acilius Glabrio
gewijd werd, waarbij deze voor zijn vader een standbeeld oprichtte, het
eerste vergulde standbeeld in Italia.--3) M'. Acilius Glabrio was in 70
als praetor repetundarum voorzitter van het gerechtshof in het proces
van Cicero tegen Verres. In 67 was hij consul met C. Calpurnius Piso,
met wien hij de lex Acilia Calpurnia de ambitu voorstelde (z. a.). Hij
bestreed in dit jaar, doch vergeefs, het wetsvoorstel van Gabinius,
om aan Pompeius de uitroeiing der zeerooverij op te dragen. Daarop
ging hij naar de provincie Bithynia, met de bestemming Lucullus in het
opperbevel in den mithradatischen oorlog op te volgen. Hij verrichtte
echter niets en werd door de komst van Pompeius spoedig van zijne taak
ontheven. Zijn zoon M'. Acilius Glabrio komt als legaat van Caesar
voor, en werd tweemaal in eene res capitalis door Cicero verdedigd.--4)
Livius maakt melding van een annalist C. Acilius die in het Grieksch
annales schreef, welke althans tot het jaar 184 liepen.

Acinaces, akinakes, korte, rechte dolk, die door Perzen e. a. barbaren
aan de rechterzijde gedragen werd, dikwijls met goud en edelgesteenten
bezet.

Acis, Akis, zoon van Faunus en Symaethis. Hij beminde Galatea en
werd door haar bemind; toen zijn medeminnaar Polyphemus hen eens
met elkander verraste, vluchtte A.; maar Polyphemus wierp naar hem
met een rotsblok, dat hij van den Aetna had afgebroken en waardoor
A. verpletterd werd; zijn bloed veranderde in een rivier, Acis genaamd,
die onder dit rotsblok ontspringt.

Aclys (aclis), een korte werpspies, met uitstekende, scherpe punten,
waaraan een riem bevestigd was om de spies na den worp weer naar zich
toe te trekken, een zeer ouderwetsch wapen van de oude bewoners van
Campania (de Osci).

Acmonia, Akmonia, stad in Phrygia ten Z. van het gebergte Dindymus.

Acmonides, Akmonides, naam van een Cycloop.

Acoetes, Akoites, zoon van een maeonisch visscher. Toen eens de
matrozen van het schip waarop hij stuurman was, op Chius aan land
gegaan waren, brachten zij aan boord een schoonen knaap, dien zij
slapend gevonden hadden en als slaaf wilden wegvoeren. Ac. die in den
knaap een god herkende, verzette zich daartegen, maar te vergeefs,
de matrozen ontnamen hem het bestuur van het schip en voeren
weg. Plotseling werd schip, tuig, riemen, enz., door wijnranken
omgeven, het bleef onbeweeglijk liggen, en in plaats van den knaap
stond Dionysus, bekranst en den thyrsusstaf zwaaiend, te midden
van tijgers, lynxen, enz., die zich aan zijne voeten neervlijden. De
matrozen sprongen in zee en veranderden in dolfijnen. Ac. alleen bleef
gespaard en werd op Naxus priester van Dionysus. Later door Pentheus
gevangen genomen, werd hij op wonderdadige wijze gered.

Acontius, Akontios, van Ceos. Eens reisde hij naar het feest van
Artemis op Delus en zag daar de schoone Cydippe, de dochter van een
zeer voornaam Athener. Hij werd op haar verliefd, maar daar hij zich
niet aanzienlijk genoeg achtte om haar ten huwelijk te vragen, bedacht
hij een list om haar tot vrouw te krijgen. Toen zij eens in den tempel
zat, wierp hij haar een appel toe, waarop geschreven stond: Ik zweer
bij het heiligdom van Artemis, dat ik met Acontius zal trouwen. Het
meisje nam den appel op, las het geschrevene overluid, en wierp hem
daarna weder weg, waarop Ac. naar Ceos terugkeerde om den loop der
gebeurtenissen af te wachten. Later wilde Cydippe's vader haar aan een
ander uithuwen, maar het meisje werd kort voor den voor het huwelijk
bepaalden dag ziek, en daar zich ditzelfde driemaal herhaalde, vroeg
haar vader het delphische orakel om raad. Tot antwoord werd hem gegeven
dat de woorden, in den tempel gesproken, door Artemis gehoord waren,
en dat zij geen ander huwelijk kon aangaan zonder zich aan meineed
tegenover de godin schuldig te maken. Daarop gaf de vader zijne
toestemming tot haar huwelijk met Ac.

Acra, Acrae, Akra, Akrai, naam van een aantal op hoogten gelegen
steden in Acarnamia, op Sicilia en elders. Ook een heuvel bij Jerusalem
heette aldus.

Acraephia, Akraiphia, of Acraephium, Akraiphion, stad in Boeotia,
aan de oostzijde van het meer Copaïs; in de nabijheid de beroemde
tempel van Apollo Ptoos, zie Ptoum.

Acragas, Akragas, -antos, grieksche naam van Agrigentum op Sicilia
z. a.

Acrisione, Akrisione, Danaë, dochter van Acrisius.

Acrisioniades, Akrisioniades, Perseus, kleinzoon van Acrisius.

Acrisius, Akrisios, zoon van Abas en Ocalea of Aglaïa, koning van
Argos. Hij verdreef zijn tweelingbroeder Proetus, maar werd later
door diens schoonvader Iobates gedwongen zijn rijk met hem te deelen,
zoodat hij Argos behield en Proetus Tiryns kreeg. Daar hem voorspeld
was, dat de zoon zijner dochter Danaë hem zou dooden, hield hij haar
in een onderaardsch vertrek of in een ijzeren toren opgesloten; maar
Zeus wist toch als gouden regen toegang tot haar te krijgen, en Danaë
werd bij hem moeder van Perseus. Eenige jaren werd het kind in den
kerker verborgen gehouden; toen verried het zich door geschreeuw, en
Acr. liet moeder en kind in een kist in zee werpen. De kist werd bij
Seriphus door Dictys uit het water gehaald en later keerde Perseus
met zijne moeder naar Argos terug. Zich het orakel herinnerende,
vluchtte Acr. naar Larisa, maar Perseus trof hem daar aan en bij de
lijkspelen des konings wierp hij toevallig zijn discus op den voet
van zijn grootvader, die aan de gevolgen hiervan overleed.

Acroama, virtuoos, die aan tafel de gasten onderhield, hetzij door
voorlezingen, hetzij door muziek en zang of door grappen.

Acroceraunia, ta Akrokeraunia, kaap der montes Ceraunii (Keraunia ore)
aan de noordpunt der epirotische kust, berucht door de zich aldaar
samenpakkende onweders en losbrekende stormen.

Acrocorinthus, Akrokorinthos, de burcht van Corinthus.

Acropolis, Akropolis, akra polis, burcht of citadel, altijd een steile
of van nature sterke heuvel, in overeenstemming met de plaatselijke
gesteldheid bebouwd en bevestigd. Op de atheensche acropolis vond
men de heiligdommen der voornaamste beschermgoden van den staat. Zie
verder Athenae.

Acrorea, he Akroreia, bergachtige landstreek in Elis, in het
noordoosten, rondom de bronnen van den Peneus en den Ladon.

Acrotatus, Akrotatos, 1) zoon van Cleomenes II. Hij was de eenige die
zich verzette tegen het volksbesluit, volgens hetwelk de gevluchte
Spartanen uit den slag bij Megalopolis (331) van alle straffen
zouden vrijgesteld worden. Daardoor maakte hij zich zeer gehaat, en
toen in 314 Agrigentum om een spartaansch aanvoerder verzocht tegen
Agathocles van Syracuse, nam hij vrijwillig die taak op zich. Wegens
zijn gewelddadige handelwijze moest hij echter spoedig weder naar
Sparta vluchten, waar hij kort daarna stierf.--2) kleinzoon van den
bovengenoemde. Hij volgde op jeugdigen leeftijd, in 265 zijn vader
Areus I als koning van Sparta op, maar sneuvelde reeds spoedig (±
260) tegen Aristodemus van Megalopolis.

Acrothoi, Akrothooi, stad op den berg Athos.

Acta. Over het algemeen verstaat men onder acta de officieele
aanteekeningen, notulen, protocollen omtrent hetgeen gebeurd of
verhandeld is, b.v. acta fori, gerechtelijke protocollen, acta
militaria, verslag van militaire zaken, acta triumphorum, relaas
van zegetochten. Op twee soorten van acta echter moeten wij in het
bijzonder de aandacht vestigen.

Acta diurna urbis of populi, of ook wel kortweg diurna geheeten, eene
soort van dagblad, allerlei dingen bevattende, die voor het publiek
belangrijk konden zijn, als: geboorte-, huwelijks- en doodsberichten,
marktprijzen, aankondigingen van feesten, verkoopingen, aanbestedingen,
enz., en voorzeker ook belangrijke nieuwstijdingen. Deze diurna werden
op openbare plaatsen tentoongesteld, waar men ze kon gaan lezen of
laten afschrijven.

Acta senatus, officieele notulen van het in den senaat verhandelde,
eerst slechts kort, later ook met vermelding der discussiën. C. Julius
Caesar gaf aan deze acta eene groote openbaarheid, die echter
door Augustus weer afgeschaft werd. Ze werden echter geregeld door
de geschiedschrijvers, vooral door Tacitus, geraadpleegd. In den
lateren keizertijd verloren zij hoe langer hoe meer van hun belang,
en ontstond uit de samensmelting met de diurna de officieele hof-
en staatscourant, voor welker verbreiding tot in de verst afgelegen
provinciën van het rom. rijk van regeeringswege gezorgd werd.

Actaeon, Aktaion, zoon van Aristaeus en Autonoë, werd door Chiron in
de jacht onderwezen, waarvan hij zulk een groot minnaar was, dat hij
50 honden hield. Hij werd, omdat hij Artemis met hare nimfen bespied
had, terwijl zij zich in het dal Gargaphia bij Plataeae baadden, door
de vertoornde godin in een hert veranderd, waarop hij door zijn eigen
honden verscheurd werd. V. a. trof deze straf Actaeon, omdat hij zich
beroemd had een beter jager te zijn dan Artemis. Nog laat werd de rots
getoond, van waar Act. de godin gezien zou hebben. Reeds de ouden zagen
in de mythe van Act. een toespeling op de alles verterende hitte der
hondsdagen; vandaar dat zijn beeld op rotsen en bergen geplaatst werd,
om de nadeelige gevolgen daarvan af te wenden.

Acte, Akte, in het algemeen kustland; meer in het bijzonder oude naam
voor Attica (= Actica). Ook de landtong met den berg Athos.

Actia, Aktia, spelen ter eere van Apollo Actius te Actium, door
Augustus na den slag bij Actium uitgebreid en overgebracht naar
Nicopolis. Het feest werd in den keizertijd om de 4 jaren gevierd,
evenals de Olympische en andere spelen, ter eere van de overwinning
door Augustus behaald. Ook te Rome zijn een tijd lang Actia gevierd.

Actio, in juridischen zin de behandeling eener zaak voor den rechter,
het proces, ook wel reeds alleen de aanklacht. Ook de pleitrede wordt
actio genoemd. Zie Legis actio.

Actium, Aktion, noordelijkste kaap van Acarnania aan den ingang der
ambracische golf, Octavianus won hier in Sept. 31 den zeeslag op
Antonius en Cleopatra. Ter herinnering hieraan stichtte hij later
aan de overzijde, in Epirus, de stad Nicopolis.

Actor of petitor, de eischer of klager in een iudicium privatum, ook de
aanklager in een causa publica; daar de vormen van het privaatproces op
het quaestionenproces worden overgebracht, neemt men ook verschillende
woorden daarvan over.--Actor is ook de slaaf of vrijgelatene, die
de zaken zijns meesters bestuurt, zooveel als rentmeester.--Actores
publici waren onder de keizers de rentmeesters der staatsdomeinen.

Actoriones of Actoridae, Aktoriones, Aktoridai, ook Moliones,
Molionidae, Molione, Molionidai, en Aktorione Molione genoemd,
Eurytus en Cteatus, tweelingzonen van Poseidon en Molione, die met
Actor gehuwd was. Nog zeer jong namen zij deel aan den krijgstocht
van de Epeërs tegen Pylus. Ook onder de deelnemers aan de calydonische
jacht worden zij genoemd. Bij de lijkfeesten van Amarynceus overwonnen
zij Nestor in den wedren, in een gevecht tegen Heracles vonden zij
den dood; hun graf was te Cleonae in Argolis. Soms worden de twee
broeders voorgesteld als aaneengegroeid (diphyeis, symphyeis) met
twee hoofden, vier handen en vier voeten.--Ook Patroclus als kleinzoon
van een anderen Actor wordt Actorides genoemd.

Actuaria (navis), snel varend schip, snelzeiler, schip met laag boord,
met slechts ééne rij roeibanken.

Actuarius, snelschrijver, verslaggever van het gesprokene in
eene vergadering; in het leger van den keizertijd ook: foerier of
kwartiermeester.

Aculeo, zie Furii no. 15.

Acusilaus, Akousilaos, van Argos, logograaf uit de 5de eeuw.

Acypha, Akyphas, zie Pindus no. 2.

Ada, Ada, dochter van Hecatomnus, zuster van Maussolus en Artemisia en
met haar broeder Idrieus gehuwd. Na zijn dood (343) bleef de regeering
over Caria slechts vier jaar in handen van Ada; daarna werd zij door
haar jongsten broeder Pixodarus met perzische hulp van den troon
gestooten, en na diens dood werd zijn schoonzoon Orontobates door
den koning van Perzië in de regeering bevestigd. Ada behield slechts
de vesting Alinda, die zij vrijwillig aan Alexander d. G. overgaf,
toen hij in 334 tegen Halicarnassus oprukte, terwijl zij hem tot zoon
aannam; daarvoor gaf Alexander haar na de verovering dezer stad (333)
de regeering over geheel Carië terug.

Adamas, adamas, stof waarvan, naar men zich voorstelde, verschillende
voorwerpen ten gebruike van goden en goddelijke wezens gemaakt waren;
later ook diamant.

Addicere, addictio, addictus. Addicere beteekent in de taal der augurs:
toestemmen, een gunstig voorteeken geven. Het werd gebezigd van de
auguria ex avibus. Waren de teekenen gunstig, dan sprak de augur:
aves addicunt; zoo niet, dan zeide hij: alio die. Als rechtsterm wordt
addicere gebezigd, wanneer de praetor het betwiste voorwerp aan een der
twistende partijen toewijst. Deze handeling heet addictio. Addictus
was oudtijds degene, die zijne schulden niet kon betalen en derhalve
door den praetor ten gevolge van een vonnis (addictio) aan den
schuldeischer werd toegewezen. Betaalde de addictus niet binnen 60
dagen, dan kon de schuldeischer hem trans Tiberim verkoopen en zelfs
dooden. Waren er meer schuldeischers, dan mochten zij het lichaam van
den addictus verdeelen (corpus secare); zie ook nexum. Toen in 326 de
lex Poetelia Papiria de persoonlijke inbeslagneming des schuldenaars
had afgeschaft, werd de naam addictus gewoonlijk gebezigd van iemand,
die veroordeeld was om te betalen.

Addua, rivier in Gallia Cisalpina, thans Adda, die door den lacus
Larius (meer van Como) stroomt, en in den Padus (Po) uitloopt.

Adeia, waarborg tegen de nadeelige gevolgen, die men door het
verrichten van eene of andere gevaarlijke of verboden handeling zou
kunnen ondervinden; het is dus bijv. een vrijgeleide, verlof tot het
doen van voorstellen die bij de wet verboden zijn, e. dgl. De adeia
werd door het volk verleend. Adeia aan vreemdelingen verleend = asylia.

Adherbal, Atarbas. 1) Deze naam droegen enkele carthaagsche veldheeren
in den eersten en tweeden punischen oorlog.--2) Adherbal was de oudste
zoon van den numidischen koning Micipsa. Hij en zijn broeder Hiëmpsal
werden door hun neef Jugurtha omgebracht, hetgeen aanleiding gaf tot
den Jurgurthijnschen oorlog (112-106).

Adiabene, Adiabene, landschap in het N.O. van Assyria, ten oosten
van den Tigris.

Adimantus, Adeimantos, 1) Corinthiër, aanvoerder der corinthische
schepen in den oorlog tegen Xerxes. Themistocles bewoog hem
door geschenken, bij Artemisium te blijven, hoewel hij zich wilde
terugtrekken. Later verzette hij zich dikwijls tegen de voorstellen
van Themistocles, en, naar het zeggen der Atheners, dat echter door
anderen tegengesproken werd, zouden de corinthische schepen aan den
slag bij Salamis geen deel genomen hebben.--2) atheensch admiraal
in den slag bij Aegospotami, waarin hij, naar men zeide, verraad
gepleegd had; hij was de eenige der atheensche admiraals, die door
Lysander in het leven gelaten werd.--3) broeder van Plato.

Adlecti, 1) in het algemeen degenen, die in een collegie nog
bij- of nagekozen worden, om het voltallig te maken.--2) =
conscripti. Z. Patres.

Admete, Admete, dochter van Eurystheus; voor haar haalde Heracles
den gordel der Amazonenkoningin Hippolyte.

Admetus, Admetos, 1) zoon van Pheres, koning van Pherae. In zijn jeugd
nam hij deel aan de calydonische jacht en aan den Argonautentocht. Hij
was een gastvriend van Heracles en een gunsteling van Apollo, die, uit
den hemel verbannen, negen jaar als herder bij Admetus diende. Toen
Adm. naar de hand van Alcestis dong, beloofde haar vader Pelias
zijne toestemming te geven als hij haar kwam halen in een wagen
met leeuwen en evers bespannen; door de hulp van Apollo gelukte hem
dit. Onder andere weldaden die deze god hem bewees, was ook deze, dat
hij van de Moerae de gunst verwierf dat, wanneer Adm.'s levensdraad
afgesponnen was, een ander in zijne plaats zou mogen sterven. Toen nu
het noodlottig uur gekomen was, begaf Alcestis zich vrijwillig voor hem
in den dood; maar juist toen Adm. dit vernam en zich aan de grootste
wanhoop overgaf, kwam Heracles toevallig bij hem en haalde haar
terug. V. a. zou Persephone haar vrijwillig teruggezonden hebben.--2)
koning der Molossers, bij wien Themistocles op zijne vlucht uit Athene
eenigen tijd vertoefde (± 466). Hoewel Adm. rechtmatige grieven tegen
hem had, weigerde hij hem aan de Atheners uit te leveren en zorgde hij,
dat hij veilig naar Pydna kwam.

Admissio, onder de rom. keizers de toelating tot den vorst, de
audiëntie. Officium admissionis, het ambt van den ceremoniemeester, die
de audientiën regelt. Prima, secunda admissio, eerste, tweede klasse
van audiëntie, naarmate men een hoogeren of lageren rang bekleedde.

Adonia, Adonia, feest ter eere van Adonis, dat in het oosten bij
het begin der lente, maar in Griekenland en later ook te Rome bij
het begin van den zomer gevierd werd. Het duurde twee dagen; op den
eersten werd met veel klachten en gejammer het verdwijnen van Adonis
naar de onderwereld, op den tweeden met buitensporige vreugde zijn
terugkomst herdacht. Onder het zingen van klaagliederen, Adoniasmos,
die Aphrodite's liefde voor Adonis en haar smart bij het vernemen
van zijn dood en bij het vinden van den stervende bezongen, liepen
vrouwen naar het beeld van Adonis te zoeken; nadat dit gevonden was,
werd het met het beeld der godin op een pronkbed ten toon gesteld en
eindelijk onder luide jammerklachten begraven of in zee geworpen. Ook
plaatste men potten met kort bloeiende planten in de deuren der huizen
en in de voorhoven der tempels (tuinen van Adonis, Adonidos kepoi).

Adonis, Adonis, zoon van Cinyras en Myrrha of van Phoenix en
Alphesiboea, van Cinyras en Metharme, van Theas en Myrrha. Om zijne
buitengewone schoonheid werd hij door Aphrodite, die vandaar Adonias,
Adonia heet, bemind. Toen hij op de jacht door een wild zwijn gedood
was, verkreeg deze godin van Zeus, dat hij slechts de helft van het
jaar bij Persephone behoefde te blijven, de andere helft brengt hij
bij de andere goden op den Olympus door. Uit zijn bloed ontstond de
teedere en kort bloeiende anemone. V. a. zou Aphrodite hem als knaap
aan Persephone te bewaren gegeven hebben; doch deze, eveneens op hem
verliefd geworden, weigerde hem terug te geven. Toen besliste Zeus dat
Adonis een derde van het jaar bij Aphrodite en een derde van het jaar
bij Persephone zou blijven, terwijl hij over een derde vrij zou kunnen
beschikken. Ad. verkoos ook dien tijd met Aphrodite door te brengen.

Adoptio, aanneming als kind van iemand, die nog niet sui iuris
was. Het middel hiertoe was eene driemaal herhaalde mancipatio. De
werkelijke vader stond door een driemaal herhaalden schijnverkoop
zijn zoon af aan een tusschenpersoon, die hem de eerste twee keeren
weder aan den vader teruggaf. De vader had namelijk het recht zijne
kinderen te verkoopen; doch als hij een zoon driemaal verkocht had,
was de patria potestas verbroken. Na den derden schijnverkoop werd
de zoon door dengene, die hem nu in handen had, ten overstaan van den
praetor afgestaan aan den adoptiefvader en aan dezen door den praetor
toegewezen (addictio). Hij gold nu voor een wettigen zoon van zijn
adoptiefvader en voerde voortaan diens familie- en geslachtsnaam. De
aanneming als zoon van iemand, die sui iuris was, werd arrogatio
geheeten (z. a.) en ging met andere vormen gepaard. Een bijzondere
vorm van adoptio was deze, dat een erflater bij testament iemand
tot erfgenaam en tevens tot zoon aannam. Onder welken vorm de pater
naturalis dan zijne toestemming gaf, wordt niet gemeld.

Adoratio, proskynesis, 1) Vereering der goden. Bij Grieken en Romeinen
bestond de adoratio hierin, dat men de hand naar het beeld der godheid
uitstrekte, ze vervolgens aan den mond bracht (ad os, vandaar adorare)
en met halfgebogen knie het beeld een kushand toewierp. Ook werd het
beeld vaak gekust.--2) Vereering der vorsten, z. adulatio.

Adramyttium, Adramyttion, atheensche volkplanting aan de golf van
dien naam, tegenover het eiland Lesbos.

Adrana, rivier in Germania, thans de Eder, een zijtak van de Fulda.

Adranum, Adranon, stad op Sicilia, aan den voet van den Aetna, in
400 door Dionysius gesticht. In de nabijheid was een tempel voor
den vuurgod Adranus, waar volgens het verhaal duizend tempelhonden
gehouden werden, bestemd om beschonken lieden naar huis te brengen.

Adrastea, Adrasteia, bijnaam van de phrygische godin Cybele en van
Nemesis. Ook eene nimf, die met hare zuster Ida op Creta den jongen
Zeus opvoedde.

Adrastus, Adrastos, 1) zoon van Talaüs en Lysimache. Toen zijn vader
gedood werd, werd hij door Amphiaraus uit Argos verjaagd en vluchtte
hij naar zijn grootvader Polybus, dien hij in de regeering over Sicyon
opvolgde. Later verzoende hij zich met Amphiaraus, kreeg aandeel aan de
regeering over Argos, en gaf hem zijne zuster Eriphyle tot vrouw. Een
orakel had hem gezegd, dat hij zijne dochters aan een leeuw en een wild
zwijn moest uithuwen; toen nu Tydeus en Polynices, de een uit Calydon,
de ander uit Thebe voortvluchtig, in een stormachtigen nacht voor zijn
paleis kwamen en daar in twist geraakten, kwam Adr. op het geraas
aanloopen, en daar ieder van hen met de huid van een der genoemde
dieren bekleed was, of het afbeeldsel van een dier dieren óp zijn
schild had, zag Adr. daarin de vervulling van het orakel en gaf hij hun
zijne beide dochters, terwijl hij beloofde hen weder naar hun vaderland
terug te brengen. Met zijne bondgenooten ondernam hij nu eerst een
krijgstocht tegen Thebe (den tocht der zeven tegen Th.), die echter
ongelukkig afliep: alle aanvoerders sneuvelden, behalve Adr., die het
aan de snelheid van zijn paard te danken had dat hij naar Attica kon
vluchten. Tien jaar later ondernam hij voornamelijk ondersteund door
de zonen der gesneuvelden (epigonen), een tweeden tocht tegen Thebe,
die een gunstiger uitslag had; in dezen oorlog verloor hij echter zijn
zoon Aegialeus en uit verdriet hierover stierf hij op den terugtocht te
Megara. Adr. werd te Athene, Sicyon en Megara als halfgod vereerd.--2)
zoon van den phrygischen koning Gordias, die wegens een onvrijwilligen
moord naar Lydië vluchtte, en daar door Croesus vriendelijk ontvangen
werd; bij ongeluk doodde hij echter op de jacht ook diens zoon, en
uit wanhoop hierover bracht hij zichzelf om het leven.--3) naam van
verschillende trojaansche aanvoerders in de Ilias.

Adria of Hadria, Adria, naam van twee steden: de eene, waaraan de
adriatische zee haren naam ontleende, lag in het gebied der Veneters,
nabij den Padus; het was oudtijds een belangrijke stad der Etruscers
en de uitvoerhaven voor het van het Noorden komende barnsteen, zie
Eridanus; de andere lag in Picenum. Ook de genoemde zee zelve komt
onder den naam Adria, Adrias, voor. Ook de spelling Hatria wordt
gevonden.

Adrianus, zie Hadrianus.

Adrumetum of Hadrumetum, Adrymeton of Adrymes, -etos, stad in het
gebied van Carthago, en wel in het gewest Byzacene of Byzacium,
waarvan het onder de keizers de hoofdstad werd. Het lag aan de kust.

Aduatuca, eene sterkte in het gebied der Eburonen, z. Tungri. Het
lag misschien bij Limburg in het dal van de Vesdre.

Aduatuci, germaansche volksstam aan de linkerzijde van de Maas,
afstammelingen van de Cimbern en Teutonen, later met andere stammen
onder den naam van Tungri saamgesmolten.

Adulatio, proskynesis, kruipende vereering der vorsten. Zij bestond
hierin, dat men zich met het aangezicht ter aarde wierp en den grond
kuste. Deze gewoonte, bij oostersche volken te huis behoorende en
door lage vleiers ook tegenover de rom. keizers in praktijk gebracht,
werd onder keizer Diocletianus voorschrift.

Adula mons, een berggroep in Oostelijk Zwitserland, brongebied van
den Rijn en den Addua.

Adule, Adoulis, voorname handelsplaats in Aethiopia, aan een inham
der arabische golf gelegen, bekend om het monumentum Adulinanum,
brokstukken van twee opschriften, door Cosmas Indicopleustes, een
grieksch zeevaarder uit den tijd van keizer Justinus, afgeschreven. Het
eerste stuk heeft betrekking op een Ptolemeus Euergetes, het tweede
op een later inheemsch vorst.

Adynatoi zwakken of gebrekkigen, die niet in hun eigen onderhoud
konden voorzien. Te Athene werd in den regel aan zulke menschen bij
volksbesluit eene ondersteuning van 1 of 2 obolen per dag toegekend.

Adversaria (scil. scripta), aanteekenboek of journaal, waarin men
voorloopig ontvangsten en uitgaven opteekende, om ze later in het
kasboek (tabulae of codex accepti et expensi) over te brengen.

Advocatus, iemand, die bij een rechtsgeding ten behoeve van een der
partijen tegenwoordig is, niet om te pleiten, maar om door zijne
aanwezigheid eenigen invloed uit te oefenen en, zoo noodig, raad te
geven. De pleiters werden causarum patroni geheeten, (z. Patronus
no. 2). Onder de keizers verdween dit onderscheid.

Adyrmachidae, Hadyrmachidai, een volk van Libya, dat ten westen van
Aegypte langs de kust woonde.

Adytum, adyton, penetrale, een geheim, voor de leeken verborgen vertrek
achter in een tempel, somtijds gedeeltelijk onder den grond. Niet aan
alle tempels was een adytum aangebracht, maar vooral aan die, waar
godspraken werden gegeven. Het adytum had dikwijls een geheimen ingang,
terwijl naar de tempelruimte verborgen spreekbuizen liepen, waardoor de
woorden drongen, welke de geloovigen voor de stem der godheid hielden.

Aea of Aeaea, Aia, Aiaia, het (verre) land. Men stelde zich voor dat
zoowel aan het westelijk als aan het oostelijk einde der aarde een
Aea lag; het eerste was het fabelachtige eiland van Circe, het laatste
het land van waar de Argonauten het gouden vlies haalden. Volgens de
meening der latere Grieken was het westelijke Aea = Circeii in Latium,
het oostelijke = Colchis.

Aeaces, Aiakes, 1) vader van Polycrates, Pantagnotus en Syloson.--2)
zoon van Syloson, tyran van Samus. Door Aristagoras van Milete
verjaagd, wist hij de Samiërs te overreden om in den slag bij Lade
(497) de vloot der ionische Grieken te verlaten; daarvoor gaven de
Perzen hem na het onderdrukken van den Ionischen opstand (494) de
regeering over Samus weder.

Aeacides, Aiakides, Peleus, Achilles, Neoptolemus e.a. als
afstammelingen van Aeacus.

Aeacus, Aiakos, zoon van Zeus en Aegina, koning van Aegina, stond
om zijne vroomheid in hooge gunst bij de goden. Toen Aegina door de
pest ontvolkt was, liet Zeus op het gebed van Ae. een hoop mieren
in menschen veranderen, die vandaar Myrmidonen genoemd werden. Ook
bewerkte hij eens door zijn gebed het ophouden van eene langdurige
droogte, die geheel Griekenland teisterde. Hij hielp Apollo en Poseidon
bij het opbouwen van de muren van Troje, en daardoor kon later de
stad veroverd worden, wat niet het geval zou geweest zijn, indien
het werk geheel door die goden verricht was; ook gaf reeds dadelijk
bij het voleindigen van den bouw een wonderteeken te kennen dat het
door Ae. gebouwde gedeelte door zijn zoon (z. Telamon) en door zijn
achterkleinzoon (z. Neoptolemus) zou bestegen worden. Hij was de vader
van Telamon en Peleus. Na zijn dood werd hij door Zeus als rechter in
de onderwereld geplaatst en op Aegina en te Athene als halfgod vereerd.

Aeaea, z. Aea.

Aeantis, Aiantis, een van de 10 phylae, waarin de bevolking van Attica
door Clisthenes verdeeld werd.

Aebutia (lex) de formulis, plebisciet, van ± 200, tot invoering van
het formulierproces. Zie formula.

Aebutia (lex), dat, wanneer bij eene opzettelijke wet aan iemand
een last werd opgedragen, noch de ontwerper der wet noch een zijner
bloedverwanten of ambtgenooten daarbij benoembaar was. Dit plebisciet
is van onzekeren tijd.

Aebutii, patricisch geslacht, dat in de eerste eeuw der republiek
enkele consuls leverde. Het cognomen Elva of Helva is later in de
fasti bijgevoegd.

Aeculanum, stad der Hirpini in Samnium, niet ver van Beneventum.

Aedepsus, Aidepsos, stad in het N. van Euboea, met warme baden.

Aedes. Terwijl dit woord als plurale een woonhuis aanduidt, wordt het
enkelvoud gebezigd in den zin van godshuis, tempel. In het meervoud
zegt men voor tempels aedes sacrae. Evenmin als elk templum een aedes
is, evenmin is elke aedes een templum. Daartoe moet de aedes met
een bepaald formulier volgens vaste regels aan de godheid opgedragen
(dedicatio) en door een augur gewijd worden (consecratio).

Aediles, agoranomoi. De aediles zijn oorspronkelijk geweest opzichters,
men zou kunnen zeggen kerkvoogden, van den in 493 door Sp. Cassius
Viscellinus gestichten tempel (aedes) van Ceres (z. a.). Waarschijnlijk
hebben ze sedert 471, toen de plebs haar vertegenwoordiging kreeg in
de 4 tribuni plebis, naast de priesterlijke ook politieke functies
vervuld, en zijn tot aediles plebis geworden. Ze waren helpers deels
van de consuls, deels van de volkstribunen, en hadden het toezicht
over het plebejisch archief in aede Cereris. Zij werden gekozen uit
de plebs. Bij de reorganisatie van den staat, in 366, werden er naast
de twee plebejische aedilen twee patricische aedilen (aediles curules)
gekozen, die ongeveer denzelfden werkkring hadden als de plebejische,
maar niet met hen één collegium vormden. Het verhaal van Livius,
dat, toen in 366 de ludi Romani ter eere der verzoening tusschen de
patriciërs en de plebs met een dag verlengd waren en de plebejische
aedilen weigerden, zich de kosten te laten welgevallen, zich patriciërs
daartoe aangeboden hadden, en zoo de curulische aediliteit is ontstaan,
is onjuist. De aed. cur. hadden de toga praetexta, de sella curulis,
en later het ius imaginum. Reeds vrij spoedig werd het ambt afwisselend
door patriciërs en plebejers bekleed. De aedilen hebben steeds in
rang boven de tribuni plebis gestaan.

Werkkring der aedilen. In de eerste plaats behoorde hiertoe de cura
urbis, waartoe te rekenen zijn het algemeen politietoezicht op de
openbare veiligheid, het toezicht op gebouwen, op de reinheid en
het onderhoud, van wegen en waterleidingen en dgl. Ten tweede ging
hun de cura annonae aan, welke cura zich niet tot den graanhandel
bepaalde, maar het geheele handelsverkeer en marktwezen omvatte. Het
derde gedeelte was de cura ludorum, n.l. de zorg voor zekere spelen,
waarvoor de senaat wel eene bijdrage uit de staatskas toestond, die
echter niet toereikend was om aan de steeds klimmende eischen van
het volk te voldoen, zoodat eerzuchtige mannen zich vaak te gronde
richtten, om de volksgunst te verwerven. De aedilen kunnen voor sommige
misdrijven van niet-politieken aard boeten opleggen; overschrijdt
de boete de provocatiegrens, dan brengen de aediles curules de zaak
voor de comitia tributa, de aed. plebis voor het concilium plebis. De
aediles curules hebben ook rechtspraak in handelsgeschillen.

De aediles plebis werden onder voorzitterschap der volkstribunen in
de concilia plebis, de aediles curules in de comitia tributa onder
voorzitterschap van een consul of praetor gekozen. Onder de keizers
werd hun werkkring zeer beperkt, tot zij ten laatste ophielden
te bestaan.

Aediles Cereales. C. Julius Caesar droeg de cura annonae, meer bepaald
de zorg voor den korenaanvoer, aan twee aedilen op en belastte hen
tevens met het geven der Cerealische feesten.

Aediles municipales. Ook in de municipia vindt men stedelijke overheden
met den naam van aedilen.

Aedituus, naophylax, hierophylax, neokoros (z. a.), tempelwachter,
belast met de bewaking en het toezicht op het schoonhouden van
het gebouw.

Aedon, Aedon, dochter van Pandareüs, gehuwd met koning Zethus. Daar
zij slechts één zoon had, was zij naijverig op Niobe, die rijk met
kinderen gezegend was, en wilde zij den oudsten zoon van deze dooden,
doch bij vergissing doodde zij haar eigen zoon. Zij werd daarop door
Zeus in een nachtegaal veranderd, die steeds om haar zoon jammert.

Aedui, Aidouioi, een machtige gallische volksstam, tusschen den Liger
(Loire) en den Arar (Saône) gevestigd, het eerste volk in Gallia,
dat met de Romeinen een vriendschapsbond sloot en hiervoor den titel
van fratres et consanguinei populi Romani verwierf. Caesar bevrijdde
hen van de overheersching van den Germaan Ariovistus. Later lieten de
Aeduërs zich overhalen om deel te nemen aan den grooten gallischen
opstand onder Vercingetorix, doch werden door Caesar niet daarvoor
gestraft. In 21 n. C. stonden ze op onder Sacrovir (z. a.). In
hun gebied lagen de steden Bibracte, de hoofdstad, later verdoopt
in Augustodunum (Autun), Noviodunum (Nevers), Cabillonum (Châlons
sur Saône).

Aeetes, Aietes, zoon van Helius en Perseïs of Antiope, koning van
Colchis. Onder zijne regeering kwam Phrixus het gulden vlies naar
Colchis brengen en kwamen de Argonauten het weder halen.

Aeëtias, Aietis, Medea, dochter van Aeetes.

Aefula, hoog gelegen stadje ten Z. van Tibur.

Aegae, Aigai, naam van onderscheidene steden, als: 1) in Achaia, met
een beroemden Poseidontempel;--2) op de westkust van Euboea;--3) in
het macedonische landschap Emathia, oude hoofdstad en begraafplaats
der macedonische koningen, later Edessa geheeten, z. a.;--4) in
Aeolis op de kust van Klein-Azië, ook Aegaeae, Aigaiai geheeten;--5)
belangrijke havenstad in Cilicia, aan de golf van Issus.

Aegaeisch tijdperk noemt men het oudste tijdperk der grieksche
geschiedenis, waarvan wij slechts kennis hebben door overblijfselen,
welke men langs de kusten en op de eilanden der Aegaeïsche zee
vindt. Deze overblijfselen leeren ons dat reeds toen tusschen al deze
landen verkeer bestond, zoodat de beschaving, hoewel nog op een lagen
trap staande (er worden bijv. meest steenen gereedschappen gebruikt),
overal ongeveer dezelfde was. Het aeg. tijdperk wordt geacht omstreeks
1500 te eindigen.

Aegaeon, Aigaion, door de goden Briareos genoemd, een van de
Centimani. Toen Hera, Poseidon en Athena of Apollo eens Zeus wilden
boeien, riep Thetis Aeg. te hulp, en door hem werden zij genoodzaakt
van hun plan af te zien.

Aegaeum mare, Aigaion pelagos, welke naam in de middeleeuwen door de
Venetianen tot Archipelago is misvormd, vanwaar ons woord Archipel,
de zee tusschen Griekenland en Klein-Azië, met tal van eilanden. De
oorsprong van den naam is onzeker; de mythe brengt dien in verband
met koning Aegeus, den vader van Theseus.

Aegaleos, Aigaleos, berg op de kust tegenover Salamis, vanwaar Xerxes
in 480 de nederlaag zijner vloot aanschouwde. De Aegaleos scheidt de
Atheensche vlakte van de Thriasische, waarin Eleusis ligt.

Aegates, hai Aigoussai, de geiteneilanden, eilandengroep ten westen
van Sicilia. Bij een van deze eilanden, Aegusa, won de rom. consul
C. Lutatius Catulus in 241 den laatsten beslissenden zeeslag in den
eersten punischen oorlog.

Aegeis, Aigeis, een van de 10 phylae, waarin de bevolking van Attica
door Clisthenes verdeeld werd.

Aegestes, Aigestes = Acestes.

Aegeus, Aigeus, zoon van Pandion no. 3. Na den dood van zijn vader
heroverde hij Athene met de hulp van zijne broeders en kreeg hij daar
de regeering. Later door de zonen van zijn broeder Pallas verjaagd,
werd hij door zijn zoon Theseus weder op den troon gebracht. De
Panathenaeën werden door hem ingesteld of uitgebreid. Toen eens bij
deze feesten Androgeos, de zoon van Minos, alle prijzen behaalde,
liet Aeg. hem uit afgunst dooden. Minos deed hem den oorlog aan en
dwong hem op gezette tijden zeven jongelingen en zeven jonge meisjes
naar Creta te zenden om aan den Minotaurus tot spijs gegeven te
worden. Van dezen smaad werd Athene spoedig door Theseus bevrijd,
maar daar hij bij zijne terugkomst van Creta verzuimde het zwarte
zeil, waarmede het schip was uitgegaan, door een wit te vervangen, wat
volgens afspraak voor zijn vader het teeken van den gunstigen afloop
der onderneming zoude zijn, meende Aeg. dat ook zijn zoon het offer
van den Minotaurus geworden was en stortte hij zich in de zee, die
hiernaar de Aegaeïsche zee genoemd wordt.--Aegeus is ook een bijnaam
van Poseidon en oorspronkelijk niemand anders dan deze god zelf.

Aegiale, Aegialea, Aigiale, -aleia, dochter van Adrastus en Amphithea,
gemalin van Diomedes (z. a.).

Aegialos, Aigialos, het kustland, oude naam voor Achaia.

Aegialeus, Aigialeus, zoon van Adrastus, sneuvelde bij de onderneming
der epigonen.

Aegides, Aigeides, 1) Theseus, zoon van Aegeus.--2) burger van de
attische phyle Aegeis.

Aegilia, Aigilia, 1) attische demos.--2) eilandje tusschen Creta en
Cythera.--3) eilandje tusschen Attica en Euboea.

Aegimius, Aigimios, de mythische stamvader der Doriërs, aan den Pindus
woonachtig. In een oorlog tegen de Lapithen riep hij de hulp van
Heracles in en beloofde hem daarvoor een derde van zijn land. Heracles
versloeg de Lapithen, maar nam de toegezegde belooning niet aan. Uit
dankbaarheid nam Aeg., die twee zonen had, Pamphylus en Dymas, ook
den zoon van Heracles, Hyllus, tot zoon aan, en van deze drie personen
hebben de dorische phylen hare namen: Pamphyli, Dymanes, Hylles.

Aegina, Aigine, Aigina, dochter van den riviergod Asopus, die door Zeus
naar het eiland Oenone gebracht werd en daar Aeacus (z. a.) ter wereld
bracht. Naar haar werd het eil. sedert dien tijd Aegina genoemd. Dit
kleine en vruchtbare eiland in de saronische golf werd daarna met
Myrmidonen, die tot den achaeischen stam behooren, bevolkt en door
Aeacus geregeerd; toen echter diens zonen het eiland verlaten hadden,
werd de bevolking grootelijks vermeerderd door epidaurische kolonisten
(Doriërs) en bleef Aeg. langen tijd in nauwe betrekking tot Epidaurus
staan. In oude tijden bereikte Aeg. door handel, nijverheid en kunst
een hoogen trap van bloei (bekend is de tempel van Aphaia, waarvan
het beeldwerk (de zoogenaamde Aegineten) te München bewaard wordt);
na 480 werd het echter door Athene overvleugeld en de langdurige
vijandelijkheden eindigden hiermede, dat in 456 Aeg. schatplichtig
werd, de muren der stad afbreken en de schepen uitleveren moest;
in 429 werden zelfs de oude inwoners geheel verdreven en hoewel
zij na den slag bij Aegospotami door Lysander teruggebracht werden,
kwam de oude macht en welvaart toch nooit terug. Sedert 318 behoorde
Aeg. tot Macedonië, sedert 229 wordt het genoemd als een lid van het
achaeïsch verbond, sedert 196 als een deel van het gebied van Attalus
van Pergamus; in 129 kwam het onder de Romeinen.

Aegiplanctus, Aigiplankton oros, kaap in Megaris, aan de corinthische
golf.

Aegira, Aigeira, stad in het oostelijk gedeelte van Achaia, waarvan
nog bouwvallen bestaan.

Aegirusa, Aigiroussa, aeolische stad in Klein-Azië.

Aegis, Aigis, schild van Zeus met honderd gouden kwasten versierd. Hij
gebruikte dit schild om door eene beweging er mede den menschen
schrik in te boezemen; men stelde zich voor dat het het Medusahoofd en
schrikwekkend beeldwerk droeg. V. a. was de aeg. een mantel, gemaakt
van het vel der geit, die Zeus gezoogd had. Bij Homerus staat Zeus de
aeg. dikwijls aan Athena, eens ook aan Apollo ten gebruike af, later
echter kende men aan Athena zelve een aeg. toe, nu eens als mantel, dan
als harnas gedacht, altijd met het Medusahoofd, met slangen omkranst,
enz. V. a. was deze aegis het vel van een vuurspuwend monster, dat
door Athena gedood was.

Aegisthus, Aigisthos, zoon van Thyestes en diens dochter Pelopea. Hij
werd door zijne moeder te vondeling gelegd en door herders gevonden,
die hem door een geit lieten zoogen. Hij werd verder door Atreus
opgevoed, die hem, toen hij volwassen was, opdroeg Thyestes te
vermoorden; maar Aeg., die nog tijdig vernam, dat Thyestes zijn vader
was, doodde Atreus bij een offer en maakte zich met Thyestes van de
regeering over Mycenae meester, waaruit hij evenwel na den dood van
Thyestes door Agamemnon weder verdreven werd. Terwijl Agamemnon met
het leger voor Troje was, wist Aeg. diens echtgenoote Clytaemnestra
te verleiden, en toen Ag. terugkwam ging Aeg. hem te gemoet, noodigde
hem tot een maaltijd, maar doodde hem met behulp van Clytaemnestra
in het bad. Hij zelf werd zeven jaar later, zooals hem voorspeld was,
door Agamemnons zoon Orestes gedood.

Aegium, Aigion, stad in Achaia, na de vernieling van Helice door de
zee (373) de hoofdplaats van het achaeïsch verbond. Aratus van Sicyon
stierf hier, 213.

Aegle, Aigle, 1) de schoonste der Naiaden, moeder der Gratiën.--2)
gemalin van Theseus.

Aegon, Aigon, koning van Argos, die na het uitsterven der Heracliden
deze waardigheid kreeg.

Aegospotamos, Aigos potamoi, geitenrivier, riviertje en stad in de
Chersonesus Thracica, aan den Hellespont, tegenover Percote, waar in
den peloponnesischen oorlog de laatste atheensche vloot in den herfst
van 405 door Lysander genomen werd.

Aegosthena, ta Aigosthena, vlek in Megaris, aan de NW.-kust gelegen.

Aegusa, Aigoussa, een der Aegatische eil., ten westen van Sicilia,
z. Aegates.

Aegyptus, he Aigyptos, het bekende Nijlland. Van Syene en Philae op
ongeveer 24° N.B. tot omstreeks 27 1/2° N.B. strekte zich Opper-Aegypte
of Thebaïs, het land van Thebe, uit; vandaar tot even beneden Memphis
Midden-Aegypte of Heptanomis, het land der zeven distrikten; dan volgde
het naar zee breed uitloopende Delta-land. De geschiedenis van het
land kan in vier hoofdtijdperken worden gesplitst: 1) Het aegyptische
tijdperk, van de oudste tijden af tot aan de verovering van het rijk
door den perzischen koning Cambyses in 525.--2) Het perzische tijdperk,
tot aan de onderwerping des lands aan Alexander den Gr. in 332.--3)
Het macedonische tijdperk, tot de inlijving bij het rom. rijk door
Octavianus (Augustus) in 30. Dit is het tijdvak der Ptolemaeën,
die grieksche beschaving, zeden, gewoonten en godsdienst zochten
in te voeren en onder wie Aegypte een tijdperk van grooten bloei en
welvaart beleefde.--4) Het rom. tijdperk, tot aan de verovering door
de Arabieren, 638 na C. Als rom. provincie had Aegypte eene bijzondere
organisatie. In de plaats der koningen trad een stadhouder, praefectus
Aegypti, doch de vorm van bestuur, plechtigheden en ceremoniën,
alles bleef, zooals het te voren onder de Ptolemaeën was geweest;
zelfs bleef het Grieksch de officieele taal. De stadhouder had ook
niet, zooals overal elders, lictoren met bijlbundels. Alexandrië
bleef de residentie.

Aegyptus, Aigyptos, zoon van Belus en Anchinoë. Hij onderwierp zich
het land der Melampoden en noemde dit Aegyptus. Hij was de vader van
vijftig zonen, waarvan 49 in één nacht door de Danaïden (z. Danaüs)
gedood werden. Aeg. kwam daarop naar Argos om den dood zijner zonen
te wreken, maar door zijn eenig overgebleven zoon Lynceus overreed,
zag hij hiervan af. V. a. stierf hij van verdriet.

Aeinautai, magistraten te Milete. De afleiding van den naam is onzeker.

Aeisitoi, heetten te Athene de personen, die krachtens hun ambt of
eene bijzondere vergunning dagelijks op kosten van den staat in het
Prytaneum (later in den Tholus) hun maaltijd hielden. De prytanen
(z. prytaneis) zijn niet onder dien naam begrepen.

Aelana, ta Ailana, handelsstad in Arabia Petraea, aan den
noordoostelijken inham der arabische golf (de Roode Zee), welke
inham naar de stad sinus Aelanites of Aelaniticus werd geheeten. Hier
werden onder koning Salomo de joodsche handelsvloten naar het land
Ophir uitgerust.

Aelia (leges) et Fufia, de auspiciis, twee wetten van de volkstribunen
Q. Aelius Paetus en M. Fufius, omstreeks 156. Zie servare de caelo.

Aelia Sentia (lex), van de consuls Sex. Aelius Catus en C. Sentius
Saturninus, 4 n. C. Deze wet bepaalde, dat vrijgelatenen, die als
slaven onteerende straffen hadden ondergaan, geen cives, maar dediticii
zouden zijn. Ook onderwierp zij het burgerschap van vrijgelatenen
beneden 30 jaar aan zekere voorwaarden.

Aelia Capitolina, naam dien keizer P. Aelius Hadrianus aan Jerusalem
gaf, waarheen hij eene rom. kolonie zond (130 n. C.). Een geweldige
opstand was hiervan het gevolg (zie Hadrianus). Jerusalem werd door
de keizerlijke troepen ingenomen en verwoest, doch op 's keizers
last herbouwd.

Aelianus, 1) Ailianos ho taktikos, leefde tijdens de regeering van
keizer Hadrianus, en schreef een werk over taktiek.--2) Claudius
Aelianus, geboren te Praeneste, leefde in het begin der derde eeuw
na C. en schreef o. a. onder den titel Poikile hiotoria, Varia
Historia, in 14 boeken een verzameling verhalen en anecdoten. Meer
waarde heeft een ander werk van hem: Peri zoon in 17 boeken, eveneens
eene verzameling verhalen, die alle betrekking hebben op het leven
der dieren.

Aelii, een aanzienlijk geslacht, waarvan de Paeti en de Tuberones de
meest bekende familiën zijn. O. a. behoorden nog tot de Aelia gens de
familiën Catus, Lamia, Ligur, Staienus. 1) P. en Sex. Aelius Paetus,
twee broeders, beiden als rechtsgeleerden beroemd, vooral de laatste,
die hierdoor den bijnaam Catus verkreeg. P. Aelius was consul in
201, Sex. Aelius in 198. Sextus Aelius heeft een werk geschreven,
Tripertita geheeten, waarvan nog fragmenten over zijn. Het bevatte
1o den tekst der XII tafelen, 2o de verklaring daarvan, 3o de legis
actiones, een uitbreiding van het ius Flavianum.--2) Q. Aelius
Tubero, schoonzoon van L. Aemilius Paullus, nam onder dezen aan den
oorlog tegen Perseus deel.--3) Q. Aelius Tubero, zoon van no. 2,
zusterszoon van Scipio Africanus minor, rechtsgeleerde en aanhanger
der stoïcijnsche wijsbegeerte, staatkundig tegenstander der Gracchen,
is dezelfde, die in Cicero's geschrift de republica sprekende
wordt ingevoerd.--4) L. Aelius Tubero, boezemvriend van Cicero,
met wien hij samen onderricht had ontvangen, koos evenals Cicero
de partij van Pompeius, doch verzoende zich later met Caesar.--5)
Q. Aelius Tubero, zoon van no. 4, had aan den slag bij Pharsalus
tegen Caesar deelgenomen, doch zich ook met dezen verzoend. Het
was tegen zijne aanklacht dat Cicero de oratio pro Q. Ligario
hield. Hij was redenaar, schrijver over rechtskundige onderwerpen en
annalist. Zijn geschiedwerk reikte van de oudste tijden tot aan de
oorlogen van Caesar en Pompeius.--6) L. Aelius Lamia, rom. ridder,
werd in 58 verbannen, omdat hij Cicero durfde verdedigen; zijne
beide zoons Q. en L. behoorden tot de vrienden van den dichter
Horatius. Van dezen is L. (consul 3 n. C.) de meest bekende.--7)
L. Aelius Stilo Praeconinus, uit Lanuvium, beroemd taalgeleerde en
leermeester van Varro en ook van Cicero. Vooral maakte hij studie van
het oud-Latijn.--8) L. Aelius Seianus, zoon van L. Seius Strabo, door
adoptie in de gens Aelia opgenomen, was praefectus praetorio van 14 tot
31 na C. onder Tiberius, eerst met zijn vader, na diens dood alleen. In
23 n. C. legde hij voor de cohortes praetoriae, die tot nu toe in de
stad verspreid waren, een vast kamp aan buiten de porta Viminalis,
ten N.O. van de stad, de Castra praetoria (z. a). Toen Tiberius hem te
Rome de vrije hand liet, heerschte Seianus als eigenmachtig tyran. Ten
einde zichzelven den weg tot den troon te banen, liet hij 's keizers
zoon Drusus Caesar door toedoen van diens vrouw Livia door vergif
uit den weg ruimen (23). Ook Agrippina, de weduwe van Germanicus, en
hare beide zonen vielen als offers zijner eerzucht (29). Ten slotte
echter werden Tiberius door Antonia minor (Antonii no. 11) de oogen
geopend; Seianus werd in hechtenis genomen, door den senaat gevonnisd
en met zoon, dochter en een aantal vrienden ter dood gebracht.--9)
Aelius Gallus, rom. ridder en onder Augustus praefectus van Aegypte;
hij ondernam op bevel van Augustus een expeditie tegen Arabia Felix
(25-24), die mislukte.--10) P. Aelius Aristides, beroemd grieksch
redenaar, geb. te Hadriani in Mysia in 129 n. Chr. Van hem zijn 55
veel bewonderde redevoeringen overgebleven, die echter voor een groot
deel niet bestemd waren voorgedragen te worden. Hij volgt daarin met
voorliefde Isocrates en Demosthenes na. Hij reisde veel en kwam ook
te Rome, doch bij voorkeur hield hij zich te Smyrna op, waar hij ±
189 stierf. Toen deze stad door een aardbeving verwoest was, wist hij
keizer Marcus Aurelius te bewegen haar te laten herbouwen, daarom werd
te Smyrna een standbeeld voor hem opgericht, dat nog bestaat.--11)
P. Aelius Hadrianus, keizer, zie Hadrianus.--12) Aelius Donatus,
zie Donatus (Aelius).

Aëllo, Aëllopus, Aello, Aellopous, een van de Harpyiën.

Aemilia (lex) de censura, van den dictator Mamercus Aemilius 434
(Aemilii no. 6) beperkte den duur van het censorschap tot achttien
maanden. Zie echter onder Censor.

Aemilia (lex) sumptuaria, van den consul M. Aemilius Scaurus (Aemilii
no. 11), van 115. Zij beperkte de tafelweelde, door het verbod van
sommige als lekkernij beschouwde spijzen, o.a. veldmuizen, schelpdieren
en vreemde vogels.

Aemilia (lex) de libertinorum suffragiis, van denzelfden, eveneens
van 115, bepaalde, dat de vrijgelatenen in de 4 tribus urbanae moesten
ingeschreven worden.

Aemilia (via). Deze weg, in 187 aangelegd door den consul M. Aemilius
Lepidus (Aemilii no. 2), liep van Ariminum in rechte lijn naar
Placentia aan de Po. Deze weg heeft zijn naam gegeven aan de VIII
regio Italiae (tgw. Emilia). Een andere weg van gelijken naam, in
109 aangelegd door den censor M. Aemilius Scaurus (Aemilii no. 11),
liep van Pisa langs zee tot aan Vada, en van daar over de Apennijnen
naar Dertona. Het eerste gedeelte van dezen weg wordt later, omdat
het een voortzetting der via Aurelia is, ook Aurelia genoemd.

Aemilianus (M. Aemilius), stadhouder van Pannonia en Moesia, werd in
253 na C. door zijne legioenen tot keizer uitgeroepen. Hij overwon
keizer Gallus, doch werd op zijn beurt verslagen door Valerianus en
hierop door zijne eigene troepen om het leven gebracht.

Aemilii, een oud, beroemd, patricisch geslacht, waartoe o. a. de
familiën Lepidus, Mamercinus, Paullus, Scaurus, Barbula, Papus
behoorden. 1) M. Aemilius Lepidus, zoon van no. 2, bracht door zijn
moed veel bij tot het winnen van den slag bij Magnesia (190) tegen
Antiochus III van Syrië.--2) M. Aemilius Lepidus, consul in 187 en
175, censor in 179, streed gelukkig tegen de Liguriërs. Als consul
legde hij de via Aemilia, van Ariminum naar Placentia, aan. Als censor
bouwde hij met zijn ambtgenoot M. Fulvius Nobilior (Fulvii no. 11), de
basilica Aemilia et Fulvia, die gewoonlijk Aemilia genoemd wordt. Zijne
krachten wijdde hij aan den staat tot zijn dood toe. Twee zoons van
hem bekleedden ook het consulaat, in 137 en 126. Een kleinzoon was--3)
M. Aemilius Lepidus, consul in 78, het jaar van Sulla's dood. Uit
gegronde vrees, dat hij zou pogen, zich van het gezag meester te
maken, had de Senaat hem Gallia opgedragen, doch Lepidus verzamelde
een leger in Etruria om tegen Rome op te trekken. Hij werd echter
door Pompeius en den consul Q. Lutatius Catulus (Lutatii no. 5)
verslagen en vluchtte naar Sardinia, waar hij in 77 stierf. Zijn
onderbevelhebber M. Perperna week naar Hispania en sloot zich daar bij
Sertorius aan.--4) M. Aemilius Lepidus, de bekende drieman, was een
zoon van no. 3. Hij was een aanhanger van Caesar, door wiens toedoen
hij in 49 praetor en in 46 Caesars medeconsul werd. Hij bezorgde in
49 aan Caesar de dictatuur en werd zelf in 45 magister equitum. In
44 droeg Caesar hem het kommando op in Hispania citerior en zuidelijk
Gallia. Na Caesars vermoording vereenigde Lepidus zich met Antonius,
werd pontifex maximus en in 43 met Antonius en Octavianus lid van het
driemanschap, waarbij hij voor zijn deel Africa kreeg. Toen hij echter
in 36 Sextus Pompeius uit Sicilia had helpen verdrijven, doch zelf
de hand naar dit eiland uitstak, werd hij door zijn leger verlaten
en door Octavianus genoodzaakt, zich geheel uit het staatsbestuur
terug te trekken; alleen de waardigheid van pontifex maximus behield
hij. Hij leefde nog tot 13 op een landgoed te Circeii, onder bewaking,
in eene vermomde gevangenschap.--5) M. Aemilius Lepidus Porcina,
consul in 137, wordt als redenaar geroemd. Als proconsul van Hispania
citerior ondernam hij in 136 tegen den wil des senaats een hoogst
onrechtvaardigen oorlog tegen de Vaccaeërs, doch leed een zware
nederlaag. In 125 werd hij wegens geldverkwisting door de censoren
tot eene boete veroordeeld.--6) Mamercus Aemilius, dictator in 437,
434 en 426. Uit zijn tweede dictatorschap is de lex Aemilia de censura
afkomstig, welke den duur van het censorschap tot achttien maanden
beperkte. Zie echter onder Censor. Uit wraak brachten de eerstvolgende
censoren hem onder de aerarii.--7) L. Aemilius Mamercinus Privernas,
consul in 341 en 329, dictator 335 en 316. Zijn bijnaam Privernas
had hij te danken aan de inneming der stad Privernum in het gebied
der Volscen.--8) M. Aemilius Paullus, consul 302, versloeg bij
Thurii den spartaanschen avonturier Cleonymus, die eene landing in
Italië beproefde.--9) M. Aemilius Paullus, consul in 219 en 216,
versloeg in 219 Demetrius van Pharus en onderwierp het illyrische
kustland. In 216 verloor hij met zijn ambtgenoot C. Terentius Varro den
noodlottigen slag tegen Hannibal bij Cannae, waarin hij sneuvelde. Hij
had den slag ontraden, doch Varro, die op dien dag het opperbevel
voerde, luisterde niet naar hem. Aemilius Paullus viel, omdat hij
te hooghartig was om zich door de vlucht te redden. Hierom wordt
hij door Horatius magnae animae prodigus genoemd.--10) L. Aemilius
Paullus, zoon van no. 9, tuchtigde in 182 als consul de Liguriërs,
en overwon in zijn tweede consulaat, 168, bij Pydna koning Perseus
van Macedonië, dien hij gevangen naar Rome medevoerde. Deze oorlog,
waarin hij ook Epirus op vreeselijke wijze verwoestte, verschafte hem
den bijnaam Macedonicus. Hij stortte na den oorlog zooveel geld uit den
buit in het aerarium, dat het tributum (z. a.) afgeschaft werd. Hij
hield eene schitterende zegepraal te midden van grievend huiselijk
leed, daar een zijner zoons vijf dagen vóór, en een ander drie dagen
na den triumftocht overleed. Twee andere zoons waren door adoptie
in andere geslachten overgegaan, n.l. Q. Fabius Maximus Aemilianus
(Fabii no. 18) en P. Cornelius Scipio Aemilianus Africanus minor, de
veroveraar van Carthago (Cornelii no. 18).--11) M. Aemilius Scaurus,
consul in 115, streed gelukkig tegen volksstammen in de Alpen en werd
in 112 als gezant naar Jugurtha, koning der Numidiërs gezonden. In
111 was hij legaat van den consul L. Calpurnius Bestia in den
jugurthijnschen oorlog. Beiden lieten zich door Jugurtha omkoopen;
doch alleen L. Calpurnius werd aangeklaagd; Scaurus wist zich niet
alleen aan eene vervolging te onttrekken, maar werd zelfs lid der
commissie van onderzoek in deze zaak. Als censor liet hij in 109 de
Milvische brug herstellen en eene via Aemilia over de Appennijnen
naar Dertona aanleggen.--12) M. Aemilius Scaurus, zoon van no. 11,
was quaestor van Pompeius in den laatsten mithradatischen oorlog
(66). Later was hij (in 55) propraetor van Sardinia en werd in 54
van afpersingen aangeklaagd. Cicero en Hortensius verdedigden hem
en pleitten hem vrij; doch in 52 van omkooping aangeklaagd, werd hij
overeenkomstig Pompeius wensch veroordeeld.--13) M. Aemilius Scaurus,
zoon van no. 12, volgde zijn halfbroeder Sex. Pompeius naar Azië,
doch leverde hem aan Antonius' legaten C. Furnius en M. Titius in
handen.--14) Mam. Aemilius Scaurus, zoon van no. 13, een talentvol
dichter en redenaar, doch zeer loszinnig, werd onder de regeering van
keizer Tiberius wegens verschillende misdaden vervolgd, en benam zich
met zijne vrouw Sextia op hare aansporing het leven.--15) Aemilius
Macer, zie Macer.--16) Aemilia Lepida, echtgenoote van P. Sulpicius
Quirinius (Sulpicii no. 21).

Aenaria, Ainaria, ook Pithecusa, Pithekoussa, (aapjeseiland) en door
Virgilius Inarime geheeten, vulkanisch eiland met warme bronnen,
in den sinus Cumanus (golf van Napels), tgw. Ischia.

Aenea, Aineia, stad in het westen van Chalcidice, aan de Thermaeische
golf.

Aeneadae, Aineadai, patronymicum voor de tochtgenooten van Aeneas,
ook voor de Romeinen als afstammelingen daarvan.

Aeneades, Aineades, patronymicum voor Aeneas' zoon Ascanius.


                             Zeus.
                              |
                           Dardanus.
                              |
                          Erichtonius.
                              |
                            Tros.
                        /-----^----\
                    Assaracus.    Ilus.
                        |           |
                      Capys.    Laomedon.
                        |           |
                    Anchises.    Priamus.
                        |
                     Aeneas.

                    Genealogie van Aeneas.


Aeneas, Aineias, 1) de bekende trojaansche held, zoon van Anchises en
de godin Aphrodite (Venus), op den berg Ida geboren en te Dardanus,
bij Alcathoüs, den man zijner zuster Hippodamea, opgevoed, nam
eerst geen deel aan den strijd tusschen Trojanen en Grieken, totdat
hij bij zijne kudden op den Ida door Achilles werd overvallen en
beroofd. Sedert dezen tijd was hij met Hector de steun der Trojanen,
onversaagd, door goden en menschen bemind en geëerd om zijn vroomheid
en wijsheid. Evenals Achilles is Aeneas de zoon eener godin en heeft
hij goddelijke paarden; hij wordt door Priamus gehaat, gelijk Achilles
door Agamemnon. Homerus ziet in Aeneas den toekomstigen beheerscher
van het herbouwde Troje, en de rom. sage, welke Aeneas na tal van
omzwervingen en lotgevallen in Italië laat landen, is dus van lateren
tijd dan de Ilias. De wijze, waarop Aeneas uit het brandende Troje
ontkwam, wordt verschillend verhaald. Livius laat hem bij verdrag
aftrekken. Virgilius laat hem vluchten met de Penaten van Troje in
de eene en zijn jeugdigen zoon Ascanius of Iulus aan de andere hand,
zijn ouden vader op de schouders dragende en gevolgd door zijne vrouw
Creusa, die hij echter bij de nachtelijke vlucht verliest. Zijne
lotgevallen zijn uitvoerig geschilderd in de Aeneïs. Het eerste
boek van dit epos verplaatst ons in het zevende jaar van Aeneas'
zwerftochten, op het oogenblik dat de wraakzuchtige Juno den god der
winden, Aeolus, verzoekt, de vloot van Aeneas door een hevigen storm te
doen vergaan. Doch Neptunus brengt golven en winden tot bedaren en met
verlies van slechts één enkel schip landt Aeneas op de afrikaansche
kust, waar hij bij Dido, de stichteres van Carthago, een gastvrij
onthaal vindt. In boek 2 en 3 verhaalt Aeneas den ondergang van Troje
en zijn eigene redding, hoe hij met 20 schepen het trojaansche gebied
verliet, eerst in Thracia eene stad wilde stichten, doch door ijselijke
wonderteekenen werd afgeschrikt, hoe het delische orakel hem beval,
het oude moederland der Dardaniden op te zoeken, en hoe zij toen
op Anchises' raad den steven naar Creta wendden, vanwaar Teucer, de
schoonvader van Dardanus en dus een van de stamvaders der Trojanen,
afkomstig was (volgens een andere mythe werd Teucer de schoonzoon
van Dardanus). Eene pestziekte verdrijft de Trojanen weder van Creta,
terwijl de Penaten in een droom aan Aeneas verkondigen, dat Italia het
bedoelde moederland is, vanwaar Dardanus gekomen was. Het verhaal der
verdere lotgevallen, tot het vertrek van Sicilia, waar Anchises stierf,
en den storm, vullen verder het derde boek. Boek 4 behelst de door
Venus opgewekte liefde van Dido voor Aeneas, diens overhaast vertrek op
bevel van Jupiter, en Dido's zelfmoord. In boek 5 en 6 wordt de tocht
naar Italië en de afdaling van Aeneas in de onderwereld beschreven,
waar hij tal van oude trojaansche helden weerziet, die voorbeschikt
zijn om later als Romeinen weder op de aarde te verschijnen. De
volgende boeken behelzen de lotgevallen van Aeneas in Latium,
zijn voorgenomen huwelijk met Lavinia, dochter van koning Latinus,
den daarop gevolgden oorlog met zijn medeminnaar Turnus, koning der
Rutuliërs, en eindelijk het tweegevecht, waarin Turnus door de hand van
Aeneas valt. Hiermede eindigt de Aeneïs. De sage laat vervolgens Aeneas
in den Numicus verdrinken of onder donder en bliksem ten hemel varen,
waarna hij vereerd werd als Iupiter indiges.--2) Aen. Tacticus, Ain. ho
Taktikos, tijdgenoot van Xenophon, schrijver van een werk over taktiek,
waarvan een uittreksel bestaat onder den titel taktikon hypomnema.

Aenesidemus, Ainesidemos, of Aines. 1) sceptisch philosoof uit
Cnossus, tijdgenoot van Cicero. In zijne werken, logoi Pyrroneioi,
verdedigde hij de leer van Pyrrho; hij vond echter, naar het schijnt,
weinig aanhangers.--2) vader van Theron van Agrigentum.

Aenianes, Ainianes, oude grieksche volksstam, die op verschillende
plaatsen gewoond heeft in Thessalia, later in het dal van den Spercheus
en op de hellingen van het Oetagebergte.

Aenus, Ainos, 1) oude aeolische stad op de thracische kust, aan de
monding van den Hebrus, waarvan de stichting door Virgilius aan
Aeneas wordt toegeschreven. In de Ilias wordt zij reeds genoemd,
en onder de Rom. was zij eene belangrijke handelsstad.--2) berg in
het zuiden van het eiland Cephallenia.--3) rivier in Raetia, thans
de Inn, met Aeni pons, bij Rosenheim in het Z. van Beieren gelegen.

Aeoles of Aeolii, Aioles, heet de bevolking van Lesbus, Tenedus en
Aeolis (z. a.); hun hoofdzetel schijnt oudtijds Thessalia geweest te
zijn. Vandaar zijn ze gedeeltelijk naar Boeotia, en over Aulis naar
Klein-Azië getrokken. De dialekten dezer drie streken zijn dan ook
nauw verwant. Uit de omstandigheid, dat de stamheros Aeolus als vader
van een talrijk kroost wordt voorgesteld, ontstond bij de Grieken het
vermoeden, dat de Aeoliërs eene verzameling van verschillende kleine
stammen waren, die oudtijds in verschillende deelen van Griekenland
werden aangetroffen.

Aeolia, bij Hom. Aiolie, het mythische eil., waar Aeolus, de god der
winden, zijn zetel had.

Aeoliae insulae, de Liparische of Vulcanische eilanden, ten noorden
van Sicilia, tien in getal.

Aeolis, Aiolis, 1) oude naam van Thessaliotis, waar de Aeoles
oorspronkelijk woonden, hoofdplaats Arne.--2) kuststreek van
Klein-Azië, van den Hellespont zuidwaarts tot aan de Hermaeische golf,
bevolkt door Grieken van aeolischen stam. De voornaamste aeolische
steden in Troas zijn: Ilium, Assus, Gargara, Antandrus, Cebren,
Scepsis, Neandrea. Het aeolische bondgenootschap was beperkt tot
een kring van 12 kleine steden, die dicht opeenlagen in de heuvels
tusschen de mondingen van den Caïcus en den Hermus. Het waren de
volgende: Cyme, Larisa, Neontichos, Temnus, Cilla, Notium, Aegirusa,
Pitane, Aegae, Myrina, Grynea, Smyrna; doch de laatstgenoemde stad
werd in 688 door de aangrenzende Ioniërs vermeesterd. Ook de eilanden
Lesbus en Tenedus behoorden tot Aeolis. Nadat de aeolische steden
achtereenvolgens door de koningen van Lydië waren onderworpen,
deelden zij ook in de lotswisselingen van Voor-Azië.

Aeolus, Aiolos, 1) oudste zoon van Hellen en de nimf Orseis,
beheerscher van Magnesia in Thessalië, stamvader der Aeoliërs. Bij
zijne gemalin Enarete had hij zeven zoons en vijf dochters. De zonen
vestigden zich in verschillende plaatsen, vandaar dat de aeolische stam
zich verder verbreidde dan een van de andere grieksche stammen.--2)
Aeolus Hippotades (Hippotades), zoon van Hippotes, afstammeling van
den bovengenoemden, koning van een der Aeolische eilanden. Hij was
een vroom en menschlievend man, die den menschen het gebruik van
zeilen leerde en het waaien van den wind voorspelde; daarom was hij
een lieveling der goden en kreeg hij, vooral door voorspraak van
Hera, het recht om deel te nemen aan hunne maaltijden en tevens het
bestuur over de winden. Op zijn met hooge rotsen en metalen muren
omgeven eiland leeft hij gelukkig met zijn vrouw, zes zonen en zes
dochters, die met elkander gehuwd zijn; hij zit op een hooge rots,
waarbinnen in een groot hol de winden opgesloten zijn. V. a. waren
deze Aeolus en zijn tweelingbroeder Boeotus zonen van Poseidon en
Arne, een achterkleindochter van den eerstgenoemden Aeolus. Haar
vader, vertoornd over de geboorte van deze kinderen, gaf haar aan
een vreemdeling, die haar medenam naar Metapontum en de kinderen
op bevel van een orakel als de zijne opvoedde. Toen zij volwassen
waren, maakten zij zich van de heerschappij over Metapontum meester,
en later doodden zij Autolyce, hun pleegmoeder, die met Arne in twist
leefde. Uit vrees voor de wraak van hun pleegvader vluchtte nu Aeolus
naar de Aeolische eilanden, die van hem hun naam ontvingen. V. a. was
de moeder van Aeolus en Boeotus Melanippe, de dochter van Desmontes
of van een anderen Aeolus, en werden de kinderen te vondeling gelegd
en door herders gevonden. Toen nu Metapontus, de koning van Icarië,
zijne gemalin Theano wilde verstooten, omdat zij geen kinderen kreeg,
nam zij de knaapjes van de herders over en gaf ze aan Metapontus als
haar eigen kinderen. Maar dit berouwde haar, toen zij zelve twee zonen
baarde, vooral daar Metapontus de vondelingen wegens hun schoonheid met
voorliefde behandelde. Toen dus hare zonen volwassen waren, verhaalde
zij hun wat er gebeurd was en spoorde hen aan Aeolus en Boeotus
te dooden. Maar in het gevecht, dat nu volgde, vielen de zonen van
Theano en zij doodde zichzelve. Aeolus en Boeotus vluchtten, maar nu
ontdekte Poseidon hun ware afkomst en deelde hen mede, dat hun moeder
door haar vader van het gezicht beroofd en in de gevangenis geworpen
was. Daarop doodden zij ook hun grootvader, bevrijdden Melanippe,
en keerden met haar naar Metapontus terug, die haar tot vrouw nam.

Aepea, Aipeia, stad in Messenia, aan zee, op de plaats van het
latere Corone.

Aepytus, Aipytos, 1) zoon van Elatus, koning van Phaesana. Na
den dood van Clitor regeerde hij over Arcadië; hij stierf aan een
slangebeet.--2) zoon van Hippothoüs, koning van Arcadië; hij betrad den
tempel van Poseidon te Mantinea, wat aan geen sterveling geoorloofd
was, dientengevolge werd hij blind en stierf hij kort daarna.--3)
zoon van Cresphontes en Merope. Zijn vader en broeders werden bij een
opstand gedood, terwijl hij bij zijn grootvader in Arcadië was. Later
veroverde hij echter met de hulp der Arcadiërs en Doriërs Messenië
weder.--4) zoon van Neleus, stichter van Priene.

Aequi, ook Aequicoli (Aequicolani) geheeten, een landbouwende, doch
tevens krijgszuchtige stam ten N.-O. van Latium, in de dalen van
den Boven-Anio, de Himella en den Tolenus, verwant met de Volsci,
met wie ze samen in de 5de en 4de eeuw geregeld tegen de Romeinen en
het Latijnsch verbond oorlog gevoerd hebben. In de 5de eeuw is een
gedeelte van Latium o.a. de steden Bola en Labici en vooral de berg
Algidus een tijdlang in hun bezit geweest. In 304 wordt de stam door
den consul P. Sempronius Sophus (Sempronii no. 16) geheel onderworpen
en het grootste gedeelte van het gebied aan de militaire kolonies
(col. Latinae) Alba Fucens (Fucentia) en Carseoli toegewezen. Wat
er overschiet van het volk, komt als civitas sine suffragio voortaan
voor onder den naam Aequicoli (Aequiculani).

Aequicoli (Aequiculani), zie Aequi.

Aequimaelium. Een plein aan de zuidzijde van het Capitool, beneden den
tempel van Jupiter Capitolinus, waar eenmaal het huis van Sp. Maelius
had gestaan. Zie Maelii.

Aequum Faliscum, zie Falerii.

Aerarii waren zulke rom. burgers, die niet in eene tribus waren
ingeschreven en wien dus het stemrecht ontzegd was. Om namelijk
dit recht uit te oefenen, moest men tot eene tribus behooren. Zij
betaalden geen tributum (z. a.), maar een hoofdgeld (aera, vandaar hun
naam), en waren van den dienstplicht uitgesloten. Onder de aerariërs
gebracht te worden, was eene straf, die dikwerf door de censoren werd
toegepast. Dan werd men ook niet belast naar den gewonen maatstaf,
maar willekeurig hoog in de belasting aangeslagen. Inter aerarios
referri en in tabulas Caeritum referri zijn synonieme uitdrukkingen,
omdat de inwoners der etruscische stad Caere (z. a.) de eersten waren,
die als burgers zonder stemrecht onder bezwarende voorwaarden bij
Rome werden ingelijfd.

Aerarium was de schatkist van den rom. staat, ook de plaats waar de
kas bewaard werd en waar tevens het staatsarchief was geborgen, tot
dat hiervoor door Q. Lutatius Catulus het tabularium (z. a.) gebouwd
werd. Tijdens de republiek was het aerarium in den tempel van
Saturnus. Het stond onder beheer der quaestores urbani, die echter
geene uitgaven mochten doen dan op last van de consuls of van den
senaat. De keizers echter droegen het beheer ook aan anderen op,
b.v. aan praetoren of aan praefecti aerario, terwijl het aerarium
zelf meer en meer tegenover den door Augustus ingestelden fiscus
(z. a.) of bijzondere kas des keizers aan beteekenis verloor. In de
3de eeuw n. C. werd het de kas van de stad Rome.

Aerarium sanctius, reserve-kas voor tijden van grooten nood, waarin
o. a. de vicesima manumissionum (5% der waarde van vrijgelaten slaven)
werd gestort.

Aerarium militare, door Augustus ingesteld en gevoed door nieuwe
belastingen, zooals de centesima rerum venalium, diende voor het
onderhoud van het leger.

Aërope, Aerope, dochter van Catreus, gehuwd met Atreus en v. s. ook
met Plisthenes. Zij maakte zich schuldig aan overspel met Thyestes,
en gaf hem zelfs het gouden lam, dat hem de heerschappij over Mycenae
moest verschaffen. Toen Thyestes nu, eenmaal door Atreus verdreven,
toch terugkeerde en met hulp van Aërope zijn broeder van den troon
trachtte te stooten, werd zij door Atreus in zee geworpen.

Aerugo, eene soort van roest van schitterend groene kleur (patina),
welke zich door den tijd op het brons vormde en de waarde der
beeldwerken zeer verhoogde. Om al te sterke oxydeering tegen te
gaan, bestreek men de koperen voorwerpen met olie of vloeibaar pek
of asphalt.

Aes is oorspronkelijk koper en wat daarvan vervaardigd is; ook het uit
koper en tin gemengde brons heet aes. Daar de oudste munt uit koper
geslagen was, werd het woord ook voor munt gebezigd. Aes signatum =
gemunt geld. Aes grave is de zware oude rom. munt, toen de as, zijnde
de waarde van een pond koper, nog het volle gewicht had (as libratis),
z. as. Aes alienum is schuld, het passief vermogen, in tegenstelling
van aes suum, actief vermogen.

Aes Corinthium, eene legeering van koper met verschillende andere
metalen, zoo genoemd naar Corinthe, waar het bronsgieten op den
hoogsten trap stond.

Aes equestre, de toelage, die de equites equo publico uit de schatkist
ontvingen tot aankoop van een paard.

Aes hordearium, toelage aan de equites tot onderhoud van hun paard. Het
aes equestre en het aes hordearium werden opgebracht door de orbi et
orbae (z. a.). Zie ook tribuni aerarii.

Aes militare, soldij. Aere dirutus is degene, wien tot straf soldij
wordt onthouden.

Aes uxorium, belasting op de ongehuwden.

Aesacus, Aisakos, zoon van Priamus en Arisbe. Toen Hecabe droomde dat
zij een brandend stuk hout ter wereld bracht, voorspelde Aes. dat zij
een zoon zou baren, die den ondergang van Troje zou veroorzaken; op
zijn raad werd het kind (Paris), zoodra het geboren was, te vondeling
gelegd. Na den dood zijner echtgenoote Asterope was hij ontroostbaar en
werd hij in een vogel veranderd. V. a. heet zijne moeder Alexirrhoë,
en wordt hij verliefd op Hesperia, de dochter van een riviergod; toen
zij voor hem vluchtte en hij haar vervolgde, werd haar door een adder
een doodelijke wonde toegebracht. Uit smart wierp Aes. zich in zee,
maar werd door Tethys in een duiker veranderd.

Aeschines, Aischines, 1) Athener, een zoon van arme ouders, leefde
zelf ook voortdurend in groote armoede, maar was een ijverig leerling
van Socrates en voorstander van diens leer, die hij in zeven, bijna
geheel verloren gegane, dialogen nader trachtte te ontwikkelen. Na
Socrates' dood leefde hij eenigen tijd aan het hof van Dionysius van
Syracuse, maar na diens val (356) keerde hij naar Athene terug, waar
hij zich bezighield met het geven van onderwijs en het schrijven van
pleitredenen.--2) Athener, geb. omstreeks 390. Zijne ouders Atrometus
en Glaucothea waren menschen van geringen stand en Aesch. werd slechts
met moeite onder de burgers opgenomen. Hij begon zijn loopbaan als
klerk (grammateus) bij Aristophon en Eubulus, trad later zonder bijval
te vinden als tooneelspeler (tritagonist) op, en nam deel aan de
veldslagen bij Mantinea en Tamynae. Spoedig trad hij ook als redenaar
op; door zijn groote welsprekendheid speelde hij sedert dien tijd in de
politiek eene voorname rol als hoofd der vredespartij en tegenstander
van Demosthenes. Toen hij namelijk in 347 met Demosthenes e.a. als
gezant gezonden was om met Philippus over vrede te onderhandelen,
wist deze hem door zijn innemend gedrag voor zich te winnen, en reeds
dadelijk bij het tweede gezantschap, dat Philippus den vrede moest
laten bezweren, was Aesch. door zijn talmen de oorzaak, dat Philippus,
voordat de eeden afgelegd waren, zich verscheiden belangrijke
voordeelen wist te verzekeren. Hierom door Demosthenes en Timarchus
aangeklaagd, bracht hij eerst een tegenaanklacht tegen Timarchus in,
die wegens onzedelijkheid veroordeeld werd en dus onbevoegd werd als
aanklager op te treden, maar Demosthenes nam de aanklacht weder op
en Aeschines' redevoering (peri parapresbeias), schijnt de rechters
niet volkomen van zijn onschuld overtuigd te hebben; toch werd
hij, mede door den invloed van Eubulus, vrijgesproken (343). Later
(339) gaf Aesch. door zijn gedrag als afgezant bij de vergadering
der Amphictyonen (pylagoras) aanleiding tot den tweeden heiligen
oorlog, waarvan een gevolg was dat Philippus tot in het binnenste
van Griekenland kon doordringen en door de overwinning bij Chaeronea
(338) aan Athene de macht kon ontnemen, hem in zijne verdere plannen
tegen te werken. Grievend was het voor Aesch. dat, in weerwil van zijn
tegenstreven, aan Dem. het houden van de lijkrede over de in dien slag
gevallenen werd opgedragen; nog iets ergers was hem vroeger gebeurd,
toen het volk hem als vertegenwoordiger bij een geschil met Delus
verkozen had, maar de Areopagus weigerde die keuze te bekrachtigen,
omdat men aan zijne welgezindheid twijfelde. En toen in 336 zekere
Ctesiphon het voorstel deed, dat Demosthenes wegens zijne verdiensten
met een gouden krans vereerd zou worden, verzette Aesch. zich hiertegen
als tegen een onwettig voorstel. Door omstandigheden bleef de zaak
tot 330 hangende; toen had het geluk der Macedoniërs en daarmee ook
de invloed der macedonische partij te Athene zijn toppunt bereikt,
en achtte Aesch. het oogenblik gekomen om eene beslissing uit te
lokken in dit proces, dat in naam tegen Ctesiphon gericht was, maar
waarvan de uitslag inderdaad een van de twee groote tegenstanders
voor goed uit het openbare leven moest doen wijken. En in weerwil van
de voortreffelijke rede door Aesch. bij deze gelegenheid gehouden,
behaalde Demosthenes, die als verdediger van Ctesiphon optrad, zulk
eene schitterende overwinning, dat Aesch. een langer verblijf te
Athene onmogelijk vond en zich naar Rhodus begaf, waar hij, naar men
zegt, onderwijs in de welsprekendheid gaf en op 75-jarigen leeftijd
stierf. Als redenaar wordt Aesch. door de ouden zeer hoog geschat,
zijne drie redevoeringen werden de Gratiën, zijne negen brieven
de Muzen genoemd. De brieven zijn onecht, de redevoeringen zijn:
1º. kata Timarchou, 2º. peri parapresbeias, 3º. kata Ktesiphontos.--3)
geb. te Neapolis, leefde omstreeks het einde der 2e eeuw als leeraar
der academische wijsbegeerte te Athene.

Aeschrion, Aischrion, van Samus, iambendichter omstreeks 322.

Aeschylus, Aischylos, zoon van Euphorion, de eerste der drie groote
atheensche treurspeldichters. Hij werd geb. 525, behoorde tot een
adellijk geslacht en streed mede bij Marathon, Salamis en Plataeae. In
477 ging hij, waarschijnlijk op uitnoodiging van Hiero, naar Syracuse,
en sedert bracht hij een groot deel van zijn leven op Sicilië door;
hij stierf in 456 te Gela. Men meent, dat hij zich niet ongaarne
buiten Athene ophield, daar hij zich niet kon schikken in de nieuwe
politieke en maatschappelijke toestanden, en zich niet kon vereenigen
met de richting, door de bovendrijvende partij in de latere jaren
van zijn leven ingeslagen; daarop zou dan ook het verhaal doelen,
dat hij eens wegens ontheiliging van de mysteriën zou aangeklaagd
zijn. Hoe dit zij, na zijn dood werd hij als kunstenaar hoog geëerd,
zijn standbeeld werd in den schouwburg geplaatst en zijne stukken
werden ook na zijn dood menigmaal opgevoerd, terwijl de staat, hoewel
waarschijnlijk zonder gevolg, trachtte ze tegen vervalsching te
bewaren. Inderdaad was het treurspel, sedert Aesch. niet veel ouder
dan 25 jaar voor het eerst als dramatisch dichter was opgetreden,
door zijn invloed zoozeer vooruitgegaan, dat men hem niet zonder
reden vader en schepper van die dichtsoort genoemd heeft; in ieder
geval heeft hij haar de eervolle plaats verschaft, die zij sedert in
het openbare leven innam, en den overwegenden invloed, dien zij op
de verstandelijke en aesthetische ontwikkeling der Atheners had. Door
het invoeren van een tweeden tooneelspeler maakte hij een dialoog en
ten minste een begin van handeling mogelijk, weldra trad de dialoog
geheel op den voorgrond, en werden de koorliederen niet slechts in
omvang beperkt, maar ook met de handeling in nauw verband gebracht
en aan den voortgang er van dienstbaar gemaakt. Ook maakte hij
het eerst gebruik van decoraties en machinerieën, terwijl hij door
eigenaardige kleeding, schoeisel en maskers aan zijne tooneelspelers
een indrukwekkend uiterlijk wist te geven. Volgens gewoonte trad hij
in zijne stukken zelf als tooneelspeler op, bovendien oefende hij
(als chorodidaskalos) zijne koren in zang en dans, en leidde hij de
geheele voorbereiding voor de opvoering zijner stukken. Van zijne
werken--meer dan 70 titels worden genoemd--zijn 7 bewaard gebleven;
het zijn chronologisch gerangschikt de volgende: Supplices, Persae
(opgevoerd in 472), Septem adversus Thebas, Prometheus vinctus, en de
trilogie Agamemnon, Choephoroe, Eumenides, waarmede Aeschylus in 458
den eersten prijs won; zij munten uit door ernst en verhevenheid, de
karakters zijn edel en waardig, de taal is daarmede in overeenstemming,
en de toestanden zijn zoo gekozen, dat ieders eigenschappen ten
volle aan den dag komen; de inhoud wijst overal op de onverbiddelijke
heerschappij der goddelijke macht over den mensch.

Aesculapius = Asclepius. Toen in 293 te Rome de pest woedde, en op
bevel der sybillijnsche boeken gezanten naar Epidaurus gezonden waren
om Aesc. van daar te halen, kwam de god in de gedaante van een slang
uit eigen beweging op hun schip, en ging eveneens uit eigen beweging
op het Tibereiland aan land, waar hij sedert een tempel had.

Aesepus, Aisepos, rivier in Mysia, die op den berg Ida ontspringt en
zich bij Cyzicus in de Propontis stort. Hij vormt de oostgrens van
het landschap Troas.

Aesernia, stad in Samnium, dicht bij de bronnen van den Volturnus,
sedert 263 rom. kolonie.

Aeserninus, beroemd zwaardvechter evenals Pacideianus. Vandaar
spreekwoordelijk: Aeserninus cum Pacideiano van twee even groote,
met elkaar wedijverende mannen.

Aesis, rivier en stad op de grenzen van Umbria en Picenum.

Aeson, Aison, zoon van Cretheus en Tyro, vader van Iason. Pelias
beroofde hem van zijn aandeel in de regeering van Iolcus, en doodde hem
later, terwijl Iason op zijn tocht naar Colchis was, of Aes. voorkwam
hem door zich zelf van het leven te berooven. V. a. leefde Aes. nog
bij de terugkomst der Argonauten, en werd hij door de tooverkunsten
van Medea verjongd.

Aesonides, Aisonides, Iason, zoon van Aeson.

Aesopus, Aisopos, grieksch fabeldichter, tijdgenoot van Solon,
een mismaakte dwerg, in Thracië of Phrygië geboren. Hij diende als
slaaf verschillende heeren, doch kreeg later de vrijheid en ging
reizen. Zoo kwam hij o. a. ook bij Croesus, die hem met eene zending
naar Delphi belastte, waar hij wegens godslastering van een rots
geworpen werd. Wegens dezen moord werden de Delphiërs door allerlei
rampen getroffen. De meeste berichten over Aes. komen echter eerst
bij late schrijvers voor en verdienen weinig geloof, zelfs twijfelt
men of hij inderdaad bestaan heeft; zeker zullen de fabels, die zijn
naam dragen (mythoi of logoi Aisopeioi), en die wegens hunne lessen
van praktische levenswijsheid zeer populair waren, niet alle van hem
afkomstig zijn. Deze fabels waren oorspronkelijk in proza geschreven,
maar werden later meermalen in verzen omgezet, o. a. hield Socrates
zich in de gevangenis met zulk een omzetting bezig. Dientengevolge
is het zeer onzeker, hoeveel van den oorspronkelijken vorm nog over
is in de bewerkingen, die wij nu nog er van hebben. De voornaamste
bewerkingen in dichtvorm zijn van Phaedrus (z. a.), Babrius (z. a.) en
Avianus (z. a.).

Aesopus (Claudius), beroemd tooneelspeler ten tijde van Cicero,
die veel van hem leerde wat voordracht betreft. In 55 verloor hij,
bij de inwijding van het theatrum Pompei, onder het spelen op eenmaal
zijn stem. Hij liet een groot vermogen na, dat door zijn zoon spoedig
werd doorgebracht.

Aestii, een aan de Oostzee, van de monden van den Weichsel tot aan de
Finsche Golf wonend volk, de stamvaders der latere Letten en Lithauers.

Aesula, verschrijving voor Aefula (z. a.).

Aesymnetes, Aisymnetes, iemand, die met onbeperkte macht, maar
op wettige wijze, aan het hoofd van den staat gesteld wordt. Dit
geschiedde vooral in tijden van burgertwisten, en het was dan de
taak van den Aes. pogingen te doen om de partijen te verzoenen, de
geschilpunten uit den weg te ruimen, de noodige veranderingen in de
wetten te maken, enz.--In sommige staten werd daarna de naam voor
een van de gewone overheden behouden.

Aethalia, Aithalia, of Ilva, eiland in de tyrrheensche zee, thans
Elba. Het hoorde tot de etruscische stad Populonia, die de rijke
ijzermijnen van het eiland exploiteerde.

Aethalides, Aithalides, zoon van Hermes en Eupolemea, heraut der
Argonauten. Hij had een zeer sterk geheugen, dat hem ook in de
onderwereld bijbleef, zoodat, toen zijne ziel na vele omzwervingen
in het lichaam van Pythagoras terechtkwam, zij zich nog alles wist
te herinneren, wat zij had ondervonden in de verschillende lichamen,
waarin zij gehuisd had.

Aether, Aither, de hoogere lucht, die de hemelruimte en de woning
der goden vult, in tegenstelling van de lagere lucht (aër), die de
aarde omgeeft. De aether werd beschouwd als een der grondstoffen
van het heelal, in de orphische hymnen als de wereldziel, waaruit
alle leven ontstaan is. Bij dichters is Aether de zoon van Erebus
en Nyx of van Chaos en Caligo, en de vader van Aarde, Hemel, Zee,
e. a. Als schenker van den vruchtbaren regen is soms Aether = Zeus.

Aethiopes, Aithiopes, oorspronkelijk alle donkerkleurige menschen,
zoowel in Azië als in Afrika; zij wonen aan het einde der aarde, en
verheugen zich om hun vroomheid in de bizondere gunst der goden, die
hen dikwijls bezoeken om plechtige offers in ontvangst te nemen. Later
onderscheidde men de oostelijke Aeth. met sluike haren (in Gedrosia
e. e.) van de westelijke met krullend haar, die in Aethiopië woonden
en meer in het bijzonder met dien naam aangeduid werden.

Aethiopia, Aithiopia, aan den Nijl. Het lag ten zuiden van Aegypte
en was beroemd door zijne beschaving, die van Aegypte uit zich
dáár verbreidde. In de oudheid wordt op verschillende tijden van
verschillende rijken melding gemaakt. In het noorden lag Napata,
tijdens keizer Augustus het rijk der oorlogzuchtige koningin
Candace. Tusschen de Nijlarmen Astapus en Astaboras had men in
overoude tijden den priesterstaat Meroë, die over talrijke negerstammen
heerschte. Nog meer zuidelijk lag het rijk van Axoma of Auxume (z.a.),
waarschijnlijk ontstaan door de 240,000 krijgslieden, die onder de
regeering van koning Psammetichus of Psamtik uit Aegypte uittogen.

Aethra, Aithre, dochter van Pittheus, gemalin van Aegeus, moeder
van Theseus. Toen Theseus Helena geschaakt had, plaatste hij haar te
Aphidnae onder de hoede van zijne moeder, maar toen Helena door de
Dioscuren teruggehaald werd, namen zij ook Aethra mede. Sedert leefde
zij als slavin van Helena, en zoo kwam zij later met haar te Troje;
na de inneming van deze stad werd zij echter door haar kleinzonen
Acamas en Demophon herkend en naar Attica teruggebracht.

Aëtion, Aetion, beroemd schilder in den tijd van Alexander den Gr.;
onder zijne werken muntte vooral uit de schilderij, voorstellende de
bruiloft van Alexander en Roxane.

Aëtius, rom. veldheer, die in 451 n. C., verbonden met Franken,
Westgothen en Burgundiërs, in de Catalaunische velden (de vlakte van
Châlons-sur-Marne) de Hunnen onder Attila versloeg. Hij werd later
door keizer Valentinianus III uit achterdocht omgebracht (454).

Aetna, Aitne, de bekende vulkaan op Sicilia, waaronder volgens de mythe
de Gigant Typhon of Enceladus bedolven lag en waarbinnen Hephaestus
of Vulcanus met zijne Cyclopen de bliksems voor Jupiter smeedde. In
den Aetna wierp zich de wijsgeer Empedocles (z. a.). Aan den voet van
den berg lag de stad Aetna, door de uit Catana verdreven Syracusanen
en Peloponnesiërs gesticht op de plaats van het vroegere Inessa (461).

Aetolia, Aitolia, landschap in Hellas, met ruwen bodem, rijk
aan bergen en bosschen, met eene half barbaarsche, uit allerlei
bestanddeelen saamgesmolten, roofzuchtige bevolking. Onder de oudste
inwoners worden Cureten, Lelegers, Hyanten genoemd, waarbij zich
Eleërs voegden. Er waren veel wilde dieren. De inwoners spraken een
voor Grieken onverstaanbaar patois, en leefden meestal in dorpen
verspreid. Onder den invloed van corinthische volksplantingen op de
kust verspreidde zich de beschaving, hoewel eerst laat. Na Alexander
den Gr. hebben de Aetoliërs nog eene rol in de geschiedenis gespeeld
(zie Aetolisch verbond). In Aetolia behooren de mythen te huis van
Meleager en het calydonische zwijn, den strijd tusschen Heracles en
den riviergod Achelous, de straf der Echinaden. Men onderscheidde
Oud-Aetolia (ten archaian Ait.), zijnde de grootste westelijke helft,
en ten epikteton Ait., het later bijgevoegde.

Aetolisch verbond. De steden van Aetolië waren tengevolge van
hun afgesloten ligging wel altijd vreemd gebleven aan de grieksche
beschaving, zoodat de inw. zelfs veelal barbaren genoemd werden, maar
hadden zich door dezelfde oorzaak ook altijd van vreemde overheersching
vrijgehouden. Na den dood van Alexander den Gr. sloten zij zich nauwer
hij elkander aan en vormden zij een verbond (to koinon ton Aitolon)
onder leiding van een strateeg en een grammateus, bijgestaan door
een raad van synedroi, of apokletoi, terwijl minstens eenmaal in
het jaar een algemeene vergadering werd gehouden. Hun hoofdstad was
Thermum, Thermon (z. a.). Toen nu Antipater en Craterus tevergeefs
getracht hadden hen voor hunne deelneming aan den lamischen oorlog te
tuchtigen, begon het aet. verbond naar uitbreiding te streven. Dit
gelukte: het maakte zich meester van Locris, Phocis, enz., en zelfs
verscheiden peloponnesische staten behoorden tot het verbond; ook
veroverden zij Delphi (290), wat aanleiding gaf tot den laatsten
oorlog der Amphictyonen. Aanvankelijk met Macedonië verbonden,
verbraken de Aet. dit bondgenootschap weldra en vooral sedert het
achaeisch verbond zich aan Macedonië had aangesloten, hielden zij
de zijde der Lacedaemoniërs. Toen de Romeinen begonnen te trachten
invloed in Griekenland te krijgen, sloten ook zij zich aan bij den
vrede van Naupactus (217 z. Philippus no. 5), doch door Philippus
in hun verwachtingen teleurgesteld, zochten zij later nu en dan
de vriendschap der Romeinen en in den slag bij Cynoscephalae (197)
streden zij met dezen tegen Philippus. Door hen met ondank behandeld,
riepen zij Antiochus d. G. ter bevrijding van Griekenland op, en
na diens nederlaag moesten zij zich onvoorwaardelijk aan den consul
M. Fulvius Nobilior (Fulvii no. 11) overgeven (189). Sedert 146 waren
de aetolische steden een deel der provincie Achaia.

Aetolus, Aitolos, 1) zoon van Endymion en Asterodia of Chromia of
Hyperippe. Hij volgde zijn broeder Epeus in de regeering over Elis
op, maar nadat hij door onvoorzichtigheid Apis gedood had, vluchtte
hij naar de omstreken van den Achelous, die door de Cureten bewoond
werden; sedert dien tijd heet dit land naar hem Aetolië.--2) zoon van
Oxylus en Pieria, die jong stierf, en wien de gymnasiarch te Olympia
jaarlijks een lijkoffer bracht.

Afer (Domitius), uit Nemausus (Nîmes) in Gallia, een zeer beroemd
redenaar ten tijde van Tiberius en Caligula. Hij trad meermalen als
beschuldiger op. Hij behoorde niet tot de rom. gens Domitia.

Afranii. Er zijn verschillende personen van dezen naam bekend. Eene
gens Afrania wordt niet genoemd. 1) L. Afranius, blijspeldichter,
omstreeks 150 geboren, wordt voor den voornaamsten dichter der comoedia
togata gehouden. Er zijn slechts fragmenten van hem overgebleven.--2)
L. Afranius, een man van geringe afkomst, had onder Pompeius in
Spanje en Azië gediend, en werd door diens invloed in 60 tot consul
verkozen. Later was hij Pompeius' legaat in Spanje, en streed aldaar
in den burgeroorlog tegen Caesar. Toen hij genoodzaakt werd, den
strijd in Spanje op te geven, begaf hij zich met zijn medelegaat
Petreius tot Pompeius en woonde den slag bij Pharsalus bij, waar
Pompeius door Caesar werd verslagen. Afranius vluchtte naar Africa,
nam dáár in 46 deel aan den slag bij Thapsus, werd door P. Sittius
(z. Sittii) gevangen genomen en door de soldaten van Caesar gedood.--3)
Sex. Afranius Burrus, meest onder den naam Burrus bekend, was onder
keizer Claudius, sedert 51 n. C. praefectus praetorio, en bewerkte na
diens dood de verheffing van Nero. Met den wijsgeer L. Annaeus Seneca
trachtte hij op Nero steeds een invloed ten goede uit te oefenen,
en weigerde standvastig, aan den moord op Agrippina en Octavia deel
te nemen. Naar men beweerde, heeft Nero hem door vergif uit den weg
geruimd (62 n. C.). De Romeinen betreurden hem zeer.

Africa. Het werelddeel Afrika was bij de ouden bekend als Libya, Libye,
en eerst onder de rom. heerschappij ging de naam van de provincie
Africa (het vroegere gebied van Carthago) op het geheele werelddeel
over, althans voorzoover dit bekend was. Tot in de vijfde eeuw vóór
Chr. werd Afrika niet als een afzonderlijk werelddeel beschouwd,
maar nu eens tot Europa, dan weder tot Azië gerekend. Alleen het
noordelijkste gedeelte was bekend. Hoewel de aegyptische koning Necho
Afrika door phoenicische zeevaarders liet omzeilen, ging de hierdoor
verworven kennis niet op de lateren over; men verbeeldde zich, dat
Afrika naar het zuiden steeds breeder werd, en Claudius Ptolemaeus,
de beroemde geograaf uit den tijd der Antonijnen, laat zelfs de
afrikaansche kust bezuiden den indischen oceaan omloopen en zich,
achter den indischen archipel om, met de kust van China vereenigen,
waardoor de indische zee tot eene groote binnenzee wordt. De
verschillende deelen der noordkust, van het W. naar het O. gaande,
waren, volgens de indeeling van Ptolemaeus, de volgende: Mauretania,
Numidia, Africa, Tripolis, Cyrenaïca, Marmarica, Aegyptus. Het
Nijldal werd dikwijls nog tot Azië gerekend. Bij Herodotus wordt
Afrika verdeeld in Aegyptus, Aethiopia en Libya, welk laatste weder
onderscheiden wordt in het door menschen bevolkte (oikoumene), het
door wilde dieren bewoonde (theriodes), en de woestijn (he psammos).

Africa propria, of alleen Africa, dat na de verwoesting van Carthago
rom. provincie werd (146), omvatte ongeveer het tegenwoordige
Tunis. Het werd verdeeld in twee districten: Zeugitana, de noordelijke,
en Byzacium, de zuidelijke helft. De Rom. trokken er veel koren uit.

Africa nova = de Romeinsche provincie Numidia, zie Ampsaga en Numidia.

Africanus, bijnaam zoowel van P. Cornelius Scipio, die in 202 Hannibal
bij Zama versloeg en Carthago tot den vrede dwong, als van P. Cornelius
Scipio Aemilianus, die in 146 Carthago innam en verwoestte. De eerste
wordt Africanus maior, de andere minor geheeten.

Africus, Lips, de Zuidwestenwind, is meestal stormachtig, zie
Windstreken.

Agamedes, Agamedes, zoon van den orchomenischen koning Erginus. Hij en
zijn broeder Trophonius waren zeer bekwame bouwmeesters, o. a. bouwden
zij voor Hyrieus, koning van Hyria of voor Augias, koning van Elis,
een schatkamer, die zij zoo maakten, dat zij van buiten een steen uit
den muur konden nemen, en dus binnen konden komen zonder de sloten
te verbreken. Toen zij nu eenigen tijd van de daar bewaarde schatten
gestolen hadden, werd Ag. in een strik gevangen en uit vrees voor
ontdekking sneed Trophonius hem het hoofd af en nam het mede. Tot
straf voor dezen moord werd hij in het bosch van Lebadea bij het
graf van Ag. door de aarde verzwolgen. Hier was later het orakel van
Trophonius (z. a.). V. a. waren Ag. en Trophonius de bouwmeesters van
den delphischen tempel; toen zij dit werk voltooid hadden, vroegen zij
Apollo om eene belooning, en de god antwoordde, dat zij zeven dagen in
vroolijkheid moesten doorbrengen en daarna hun loon zouden ontvangen;
op den achtsten dag werden de beide broeders dood gevonden.

Agamemnon, Agamemnon, zoon van Atreus of Plisthenes en Aërope. Toen
Thyestes Atreus vermoord en zich van de regeering over Mycenae meester
gemaakt had, vluchtte Ag. met zijn broeder Menelaus naar Sparta
bij Tyndareos, en huwden zij met de dochters van dezen: Ag. met
Clytaemnestra, Menelaus met Helena. Later verdreef Ag. Thyestes
weder of hij volgde hem na zijn dood op; door veroveringen breidde
hij zijn rijk uit en werd hij de machtigste vorst van Griekenland. In
den trojaanschen oorlog, waarvoor hij 100 schepen leverde, werd hij
tot opperbevelhebber gekozen; in deze hoedanigheid betoonde hij zich
zoowel een goed vorst, als een dapper strijder. Toch hadden zijne
daden dikwijls voor het leger nadeelige gevolgen. Te Aulis doodde hij
door onvoorzichtigheid een hinde van Artemis, waarover deze godin zich
wreekte door windstilte te zenden, waaraan eerst een einde kwam, toen
Ag. haar zijne dochter Iphigenia als offer had aangeboden. Voor Troje
beleedigde hij den priester Chryses, waarvoor Apollo het leger met
pest strafte. Bizonder noodlottig voor de Grieken was zijn twist met
Achilles (z. Briseis). Na de verovering van Troje keerde hij, na lang
op zee rondgezworven te hebben, naar zijn rijk terug, maar Aegisthus,
die gedurende de afwezigheid van Ag. diens vrouw Clytaemnestra tot
overspel verleid had, doodde hem terstond na zijne aankomst bij
een maaltijd, of Clytaemnestra wierp een net over hem, toen hij in
het bad was, waarop Aegisthus hem doodde. Hij werd op verscheiden
plaatsen in Griekenland als halfgod vereerd. De kinderen van Ag. en
Clytaemnestra zijn: Iphianassa (Iphigenia), Chrysothemis, Laodice
(Electra) en Orestes.

Agamemnonides, Agamemnonides, Orestes, zoon van Agamemnon.

Agamiou graphe, aanklacht wegens het niet aangaan van een
huwelijk. Straffen op het niet aangaan van een huwelijk komen,
voorzoover wij na kunnen gaan, alleen voor in Sparta en Creta. Zij,
die na een zekeren leeftijd ongehuwd bleven waren atimoi, waren
uitgesloten van de Gymnopaediae (z. a.) en hadden ook overigens veel
smaad te verduren.

Aganippe, Aganippe, 1) dochter van den riviergod Termessus, nimf
van de bron Aganippe bij Thespiae, die door den hoefslag van Pegasus
ontstaan was, en waarvan het water dichterlijke bezieling gaf.--2)
= Eurydice no. 2.

Aganippides heeten de Muzen, naar de bron Aganippe.

Agasias, Agasias, beeldhouwer uit Ephesus, die op het einde der
2de eeuw te Rome werkte. Een van zijne werken, een zwaardvechter
voorstellend, is nog bewaard gebleven.

Agatharchides, Agatharchides, grieksch geschiedschrijver en geograaf
uit de 2de eeuw. Van zijne historische werken is weinig over: van
zijn werk over de Roode Zee is nog een uittreksel bewaard van het
1ste en 5de boek.

Agatharchus, Agatharchos, van Samus, zoon van Eudemus, leefde te
Athene omstreeks het midden der 5de eeuw. Hij was een zeer gezocht
schilder, hielp Aeschylus bij het inrichten van zijn tooneel, en was
de eerste tooneelschilder. Over tooneelschilderwerk (skenographia)
zou hij een werkje geschreven hebben.

Agathemerus, Agathemeros, grieksch geograaf, die waarschijnlijk in
de 4de eeuw na C. leefde; van zijn werk bestaan nog fragmenten.

Agathocles, Agathokles, 1) zoon van Carcinus, een pottenbakker te
Thermae op Sicilië, waar Ag. in 360 geboren werd. Daar deze stad toen
aan de Carthagers behoorde, en een orakel verkondigd had, dat deze
knaap eens groot onheil over Carthago brengen zou, vluchtte zijn
vader, toen dit orakel bekend geworden was, met hem naar Syracuse,
en werd daar burger. In den krijgsdienst getreden, onderscheidde
Ag. zich reeds vroeg, hij werd de gunsteling van den rijken Damas,
en na diens dood volgde hij hem als veldheer op en trouwde hij met
diens weduwe. De oligarchische partij, die toen aan het roer was,
wantrouwde hem echter en bewerkte zijne verbanning, daarop trad hij
in tarentijnschen dienst, en daar hij alle ontevredenen uit Syracuse
tot zich wist te trekken, was hij weldra sterk genoeg om aan de
oligarchische heerschappij een einde te maken. Reeds toen verdacht
men hem echter van het streven naar de alleenheerschappij, en spoedig
werd hij weder verbannen; toen hij echter eenmaal door geweld verkregen
had dat hij teruggeroepen werd, kreeg hij door zijn verstandig gedrag
in korten tijd de macht om zijne plannen uit te voeren. Hij zocht de
gunst van het leger te verwerven, en daarop steunende, liet hij een
groot aantal oligarchen dooden, een nog grooter aantal verjoeg hij,
en daarop liet hij zich het oppergezag opdragen (317). Door Tarentum
ondersteund, kon hij het hoofd bieden aan de moeilijkheden, waarin
de verbannenen hem wikkelden, en Agrigentum, dat hen hielp, werd
tot vrede gedwongen (313). Twee jaar later geraakte hij in oorlog
met Carthago; hij voerde dien oorlog in het begin niet zonder geluk,
maar in 310 leed hij een groote nederlaag bij de Himera, waarna de
carthaagsche veldheer Hamilcar hem in Syracuse kwam belegeren. In
deze omstandigheden had Ag. nog de vermetelheid den oorlog naar Afrika
over te brengen; met 60 schepen, voornamelijk met huurtroepen bemand,
sloeg hij zich door de vijandelijke vloot heen en landde hij op de
afrikaansche kust. Daarop drong hij met zijne troepen het land in,
en versloeg hij een driemaal sterker leger der Carthagers, zoodat
Hamilcar van Sicilië uit hulp moest zenden; door beleid, wreedheid
en trouweloosheid wist hij zich bondgenooten te verschaffen en zich
te gelegener tijd weder van hen te ontslaan (z. Ophellas), ook een
gevaarlijken opstand in zijn leger onderdrukte hij, en eindelijk
zou hij Carthago zelf aanvallen, toen berichten van de toestanden op
Sicilië hem noopten terug te keeren. Maar de aristocratische partij,
door Agrigentum gesteund, had zich gedurende zijne afwezigheid zoo
versterkt, dat hij toen niets kon uitrichten, daarom keerde hij spoedig
naar Afrika terug, waar zijn zoon intusschen ook groote verliezen
geleden had, en waar hij het leger in den uitersten nood vond. Het
gelukte hem niet het verlorene te herwinnen, en toen het gerucht
zich in het leger verspreidde, dat hij van plan was te vluchten,
werd hij door zijn eigen soldaten gevangen gehouden; weldra werd hij
echter vrijgelaten, en toen vluchtte hij inderdaad naar Sicilië (306),
waarop de verbitterde soldaten zijne zonen vermoordden en grootendeels
tot de Carthagers overliepen. Nu vond Ag. het geraden vrede te sluiten
met de Carthagers; voor een som geld liet hij hen de sicilische steden
behouden, waarop zij aanspraak maakten, en ook met de aristocraten kwam
het tot een verstandhouding. Daarna nam hij den titel van koning der
Siciliërs aan en sedert schijnt hij minder hard geregeerd te hebben;
hij bevestigde zijne macht door oorlogen in Italië, veroverde ook
Corcyra (298) en dacht er altijd over, ook den strijd tegen Carthago
te hernieuwen, maar voordat hij zijne plannen ten uitvoer kon brengen,
stierf hij (289) na een regeering van 28 jaar. Men verhaalde, dat hij
een door zijn kleinzoon vergiftigden tandenstoker gebruikt had, en dat
hij, om zich te bevrijden van de daardoor veroorzaakte ondragelijke
pijnen, zich levend had laten verbranden. Hij was een man van groote
gaven, en een groot veldheer, en hoewel hij, om zijn doel te bereiken,
voor geen wreedheid terugdeinsde, was hij toch bij het volk zeer
geliefd.--2) zoon van Lysimachus, onderscheidde zich in de oorlogen
door zijn vader gevoerd. Door zijne stiefmoeder belasterd, werd hij
op last van zijn vader door Ptolemaeus Ceraunus vermoord (284).

Agathon, Agathon, zoon van Tisamenus, atheensch treurspeldichter,
geb. vóór 436. Hij was een schoon, rijk en fijnbeschaafd man, opgevoed
in de school der sophisten, en bevriend met Plato en Euripides;
een gedeelte van zijn leven (na 407) bracht hij aan het hof van
Archelaus van Macedonië door. Van zijne werken bestaan nog slechts
eenige fragmenten.

Agathyrna of Agathyrnum, Agathyrna of -non, stad op de noordkust van
Sicilia, tusschen Tyndaris en Calacte.

Agathyrsi, Agathyrsoi, vreedzaam en rijk sarmatisch volk aan de rivier
Maris, afstammelingen van Agathyrsus, zoon van Heracles. Het is een
thracisch volk, dat in den Romeinschen tijd onder den naam Dakoi,
Daci optreedt, z. Dacia. Zij plachten zich te tatoueeren (picti).

Agave, Agaue, dochter van Cadmus, moeder van Pentheus.

Agbatana, ta Agbatana = Ecbatana.

Agdistis, Angdistis, een te gelijk mannelijk en vrouwelijk monster, uit
Zeus gesproten. Later werden de twee helften van elkander gescheiden,
en ontstond uit het mannelijk gedeelte een amandel- of granaatboom,
die door een wonder de vader werd van Atys. De vrouwelijke helft
werd Cybele.

Agedincum, thans Sens, ten Z.O. van Parijs, hoofdstad der Senones.

Ageladas, Ageladas, naam van twee beeldhouwers uit Argos; de eerste
leefde omstreeks het einde der 6de, de andere omstreeks het midden
der 5de eeuw.

Agele, in dorische staten, vooral op Creta, vereenigingen, waarvan
jongelingen boven 17 jaar tot hun huwelijk leden waren. De leden
(agelastoi of agelatai) woonden bij dag, en gewoonlijk ook bij nacht,
in een gemeenschappelijk gebouw, en hielden met elkander spelen,
oefeningen, jachtpartijen, enz. Bij hun intreden in de ag. legden
zij den eed af, dat zij de staatsregeling trouw zouden verdedigen;
zij stonden onder de leiding van den vader van den oprichter der ag.,
gewoonlijk een aanzienlijk man.

Agema, Agema, koninklijke lijfwacht, keurbende der macedonische
ruiterij, gevormd uit jongelieden van voorname familiën, die als
pages (paides basilikoi) aan het hof opgevoed waren. Een ander agema
(pezikon, basilikon) z. hypaspistes.

Agennum = Aginnum.

Agenor, Agenor, 1) zoon van Poseidon en Libye, vader van Cadmus en
Europa, stamvader der Phoeniciërs en dus ook der Carthagers.--2)
zoon van Antenor en Theano, een van de dapperste trojaansche helden,
door Neoptolemus gedood.

Agenorides, Agenorides, zoon of afstammeling van Agenor, bijv. Cadmus,
Perseus, e.a.

Agentes in rebus, in de 4de eeuw n. C. een corps bereden boodschappers
van den keizer, staande onder den magister officiorum. Ze moesten
de bevelen des keizers naar de provincies overbrengen, hadden het
toezicht over de postdienst, en waren berucht als spionnen van de
keizerlijke regeering en om hun afpersingen.

Ager publicus. Wanneer de Romeinen eene landstreek onderworpen hadden,
werd gewoonlijk een gedeelte, meestal een derde, van den veroverden
bodem door den rom. staat in beslag genomen en tot staatsdomein,
ager publicus, gemaakt. Met dezen grond werd zeer verschillend
gehandeld. Een gedeelte werd door de quaestoren ten bate der schatkist
verkocht, ager quaestorius. Andere stukken werden aan rom. burgers
weggeschonken, soms in persoonlijken eigendom (ager assignatus of
ager viritanus), soms in gemeenschap, b.v. aan eene kolonie (ager
colonicus). Weder andere gedeelten, met name weiland, ager compascuus,
werden tegen eene jaarlijksche vaste pacht, aan de oude bewoners
in gebruik afgestaan of tegen een bepaald weidegeld (scriptura) aan
publicani verpacht (ager scripturarius). Doch het belangrijkste deel
werd afgestaan aan rom. burgers, tegen eene erfpacht. In den beginne
waren het alleen patriciërs, die perceelen van het staatsdomein
in bezit konden nemen, en later alleen de meervermogenden, daar de
perceelen te groot waren en te veel bedrijfskapitaal vereischten, om
door den kleinen man te kunnen worden aanvaard. Zulke gronden werden
agri occupatorii of arcifinales geheeten. Het bezit er van was geen
dominium, maar slechts possessio. In naam werden zij uitgegeven tot
wederopzeggens toe; doch daar de staat van zijn recht van opzegging
geen gebruik maakte, werd de possessio langzamerhand als eene soort
van eigendom beschouwd, vooral wanneer zij eenige malen door erfenis
in andere handen was overgegaan. In overeenstemming met dit begrip
was op deze gronden veel ontgonnen en verbeterd, en wanneer nu door
enkele wetten het bezit van groote perceelen er van verboden en de
teruggave gelast werd van hetgeen men te veel bezat, ten einde den
minderen man te gemoet te komen, dan lag in die plotselinge opzegging
eene hardheid. Vandaar de tegenstand, dien zulke leges agrariae
vonden. Zie verder agrariae leges.

Ager Gallicus, het land, dat de Senonische Galliërs (zie Senones) in
Umbrië bezeten hadden, en dat na hun vernietiging met Rom. kolonies
bevolkt werd.

Agesander, Agesandros, rhodisch beeldhouwer uit de 2de helft der 1ste
eeuw, die medewerkte aan de beroemde Laocoöngroep.

Agesilaus, Agesilaos, naam van eenige spartaansche koningen. Beroemd
is: 1) de zoon van Archidamus II, geb. 444, die na den dood van Agis
I, daar diens zoon Leotychides als onecht beschouwd werd, tot koning
verheven werd (398). Op het gerucht van krijgstoerustingen van den
kant der Perzen, ging hij met een leger naar Azië (396). De satraap
Tissaphernes, die nog niet voor den oorlog gereed was, stelde een
wapenstilstand van drie maanden voor, Ag. nam dit voorstel aan,
en maakte zich dien tijd ten nutte om de verwarde toestanden in de
aziatische steden te regelen, waarbij hij zich door zijn innemend,
vastberaden en vooral streng eerlijk gedrag algemeen bemind maakte;
zoowel toen als later gaf hij aan zijne soldaten een uitstekend
voorbeeld van gehardheid tegen de ongemakken van het soldatenleven,
wat te meer indruk maakte, daar hij klein van gestalte en mank
was. Toen nu Tissaphernes, wien het slechts te doen was geweest om
tijd te winnen, den wapenstilstand brak, trad Ag. aanvallend op,
en versloeg hem na eenige kleinere gevechten in een grooten slag bij
den Pactolus (395). Terwijl nu Ag. in Azië overwinnend verder trok,
stelde Tithraustes, de opvolger van Tissaphernes, (v. a. Pharnabazus
(z. Tithraustes)), de vele vijanden der Spartanen in Griekenland
door aanzienlijke geldzendingen in staat den oorlog tegen hen
te beginnen. Athene, Thebe, Corinthe en Argos vereenigden zich,
en na den slag bij Haliartus zag men zich te Sparta genoodzaakt
Ag. terug te roepen. Terstond na zijne terugkomst in Griekenland won
hij den slag bij Coronea (394). Met roem streed hij in den hierop
volgenden corinthischen oorlog, maar toen deze in 387 met den vrede
van Antalcidas geëindigd was, en door dien vrede de vrijheid der
aziatische Grieken was opgeofferd, bepaalde zich zijne werkzaamheid
tot het behartigen van de belangen zijner vaderstad. Met gestrengheid
handhaafde hij tegenover anderen de bepaling van den vrede, dat iedere
staat autonoom moest zijn; daarentegen vond de partij, die kort daarna
door de bezetting van de Cadmea meende Thebe aan Sparta te onderwerpen,
in hem een steun. Zoo duidelijk toonde hij altijd zijn vijandige
gezindheid tegen Thebe, dat hij, toen in 378 de oorlog tusschen beide
staten uitbrak, niet terstond het opperbevel op zich wilde nemen,
uit vrees dat men hem als de aanleiding van den geheelen oorlog zou
beschouwen. Later echter, toen de loop van zaken Sparta niet gunstig
was, liet hij zich overreden weder handelend op te treden, en ofschoon
hij in het veld niet gelukkig was, had men toch aan zijne verstandige
maatregelen te danken, dat de Thebanen tweemaal (369, 362) na een inval
in Lacedaemon onverrichter zake moesten terugtrekken. Aan den slag
bij Mantinea (362) nam hij geen deel en de vrede, die daarop volgde,
werd zeer tegen zijn zin gesloten. Ontevreden over den toestand, waarin
Sparta door al deze gebeurtenissen gebracht was, ging hij nog in het
volgende jaar, in weerwil van zijn hoogen leeftijd, naar Aegypte,
om Tachos en na dezen Nectanabis tegen Artaxerxes te helpen. Met
rijke geschenken beladen verliet hij Aegypte, maar voordat hij Sparta
bereikte, overleed hij, 84 jaar oud (360).--2) z. Agis no. 4.

Agesipolis, Agesipolis, 1) Ag. I, zoon van Pausanias II, werd na de
vlucht van zijn vader koning van Sparta (395). In 388 of 387 deed
hij een inval in Argolis, in 385 werd hem opgedragen Mantinea te
kastijden, en door het afdammen van de rivier Ophis, die door de
stad stroomde, dwong hij de inwoners tot overgave. Nadat Teleutias
bij het beleg van Olynthus gesneuveld was, werd Ag. gezonden om de
stad tot onderwerping te dwingen, maar kort na zijne aankomst stierf
hij (380).--2) Ag. II, kleinzoon van den vorigen, koning van Sparta
(371-370).--3) Ag. III, volgde zijn oom Cleomenes III als koning van
Sparta op, maar werd door zijn ambtgenoot Lycurgus van de regeering
ontzet (219). In 195 was hij het hoofd der Spartaansche ballingen,
die in den oorlog der Romeinen en Achaeërs tegen Nabis op terugkeer
in het vaderland hoopten, hetgeen echter niet gelukte. In 183 werd
hij op reis naar Rome door zeeroovers vermoord.

Agger, Choma, is de naam van elke door menschenhanden opgeworpen
hoogte, hetzij deze tot dam, wal of iets anders dient. In het bijzonder
is de agger een oploopende dam tegen den muur eener belegerde stad,
met het doel om daarop belegeringstorens (turres ambulatoriae) en
geschut (ballistae, catapultae, enz.) te plaatsen. Ten einde het werk
te bespoedigen, werd tot het opwerpen van zulk een agger niet enkel
aarde, maar veel hout en takkenbossen gebezigd, zoodat de belegerden
er soms in slaagden, het werk door brand te vernielen. Binnen in den
agger kon men, zoo noodig, gangen uitsparen en trappen aanbrengen.

Aginnum, thans Agen, voornaamste stad der Nitiobriges, aan de Garumna
of Garonne.

Agis, Agis, 1) zoon van Eurysthenes, stamvader van het spartaansche
koningshuis der Agiden (Agidai, Agiadai).--2) Ag. I, zoon van
Archidamus II, koning van Sparta (427-401), deed in het begin van
den peloponnesischen oorlog eenige malen een inval in Attica. In den
oorlog tegen Argos had hij eens, naar men meende, eene zeer voordeelige
positie ingenomen, toen hij zich tot een wapenstilstand liet overreden;
hierdoor haalde hij zich het misnoegen zijner medeburgers op den
hals, maar in het volgende jaar (418) maakte hij de begane fout
weder goed door de schitterende overwinning bij Mantinea. Gedurende
het laatste gedeelte van den peloponnesischen oorlog (sedert 413)
hield hij Decelea bezet tot groot nadeel van Athene, en toen Lysander
Athene belegerde, vereenigde Ag. zich met hem. In 402 ondernam hij
een veldtocht tegen Elis, dat zich in het volgend jaar, toen Agis
wederom tegen Elis op wilde trekken onderwierp. Kort daarop stierf
hij. Hij was een van de beste koningen van Sparta.--3) Ag. II,
zoon van Archidamus III, werd in 338 koning van Sparta. Gedurende
Alexanders tochten in Azië vatte hij het plan op de Macedoniërs uit
de Peloponnesus te verdrijven; hij zocht daartoe steun bij eenige
perzische satrapen, die hem ook met geld en schepen hielpen. Met een
leger van 8000 huurlingen maakte hij zich eerst van Creta meester,
daarna viel hij in de Peloponnesus en bemachtigde hij een groot
deel daarvan. Eindelijk kwam Antipater, stadhouder van Macedonië,
met een leger opdagen; bij Megalopolis, voor welke stad Ag. het beleg
geslagen had, werd een bloedige slag geleverd, waarin de Macedoniërs
overwonnen en Ag. na eene heldhaftige verdediging sneuvelde (331).--4)
Ag. III volgde in 245 zijn vader Eudamidas als koning van Sparta op,
en wijdde zich terstond aan het wegnemen der misbruiken, die te Sparta
in den loop der tijden in staat en maatschappij waren ingeslopen. Het
aantal burgers was tot 700 verminderd, die alle grondbezit in handen
hadden; uit hen werden de ephoren gekozen, zoodat de staatsregeling
geheel oligarchisch geworden was; bovendien waren de oude wetten en
instellingen grootendeels vergeten. Door eenige weinige aanzienlijke
mannen en vrouwen gesteund, trachtte Ag. met jeugdig vuur en groote
zelfopoffering aan dien toestand een einde te maken; nadat eenige
zijner aanhangers ephoren geworden waren, deed hij het voorstel het
aantal burgers tot 4500 te vermeerderen en het land onder die burgers
en 15000 perioeken te verdeelen, tevens zouden alle schuldbrieven
vernietigd en de wetten van Lycurgus hersteld worden. Hijzelf bood
om te beginnen zijn aanzienlijk vermogen ter verdeeling aan. Maar
de tegenstand van zijn ambtgenoot Leonidas en de onwil van den raad
deden het plan mislukken, en het onverstandig gedrag van zijn oom
Agesilaus, die bekend stond als de eerste zijner partijgenooten, nam
het volk zoozeer tegen hem in, dat de ephoren hem, toen hij van een
ongelukkigen veldtocht tegen de Aetoliërs terugkeerde, ter dood konden
veroordeelen, 240. Met hem werden ook zijne moeder en grootmoeder ter
dood gebracht, die met geestdrift aan de beweging hadden deelgenomen.

Aglaïa, Aglaïa, 1) eene van de drie Chariten.--2) dochter van
Mantineus, moeder van Acrisius en Proetus.

Aglaophon, Aglaophon, 1) beroemd schilder, vader van Polygnotus.--2)
kleinzoon van den vorigen, eveneens schilder van naam.

Aglaurus, Aglauros = Agraulus.

Agmen is de naam van het leger in marschorde. De voorhoede wordt
primum agmen, de achterhoede novissimum agmen genoemd. Agmen quadratum
is eene marschorde, waarbij het leger zoo opgesteld was, dat het
bij een aanval onmiddellijk front tegen den vijand maken kon, met
den legertros, impedimenta, in het midden, òf wel de verschillende
legerafdeelingen, elke met haren tros, zoo opgesteld waren.

Agnati en cognati. Terwijl cognatio de natuurlijke bloedverwantschap
is, beteekent agnatio de verwantschap, voor zoover zij in het
romeinsche burgerlijk recht geldig is, en omvat de door mannen verwekte
of geadopteerde leden der familie. Iemands agnati zijn degenen, met
wie hij onder dezelfde patria potestas staat, dus moeders, broeders,
zusters en in sommige gevallen nog neven en nichten. Treedt hij
echter vóór 's vaders dood uit de patria potestas uit, dan gaat
het agnaatschap verloren, terwijl de geadopteerde de leden zijner
adoptieffamilie tot agnaten krijgt. Daar bij het ontbreken van nadere
erfgenamen de agnaten tot de erfenis konden geroepen worden, is het
agnaatschap in het romeinsch recht een belangrijk punt. Agnati zijn ook
de later geboren kinderen, d. w. z. die kinderen, die geboren worden na
den dood des vaders, of nadat hij reeds zijn testament gemaakt heeft.

Agnomen, zie nomen.

Agones, wedstrijden. Het houden van wedstrijden op elk denkbaar gebied
is voor de Grieken een levensbehoefte; het is één van de meest in
het oog vallende karaktertrekken van het Grieksche volk. De raad,
dien Hippolochus zijn zoon Glaucus, en Peleus zijn zoon Achilles
medegeeft, als ze ten oorlog trekken: aien aristeuein kai hypeirochon
emmenai allon was elken Griek naar het hart gesproken. Zelfs de oorlog
wordt door hen als een wedstrijd beschouwd, en de voordeelen van de
overwinning zijn dan de altha, de kampprijzen. Wanneer Xenophon in
de Anabasis de officieren van Proxenus aanvuurt, om den ongelijken
strijd tegen de Perzen vol te houden, zegt hij, na al de rijkdommen
en de overvloedige levensmiddelen in Perzië te hebben opgesomd: Al
dat goede ligt nu als kampprijzen ten toon gesteld voor wie van ons
beiden (Grieken en Perzen) het dapperst zich gedragen, en kamprechters
zijn de Goden (agonothetai d' hoi theoi eisin). Bij alle feestelijke
aangelegenheden worden wedstrijden georganiseerd, maar als oudsten vorm
vindt men ze als spelen ter eere van een afgestorvene; de bekendste
zijn die ter eere van Patroclus, door Achilles gehouden. Overigens
vindt men ze overal in de mythologie vermeld, waarbij het soms ruw
toeging. Ook in Etrurië, dat sterk onder Griekschen invloed staat,
vindt men deze lijkfeesten, z. ook gladiatores.

Verder vormen de spelen een hoofdbestanddeel der Grieksche
godsdienstige feesten. De oude schrijvers onderscheiden hierbij:
ag. gymnikoi, hippikoi en mousikoi. De vier groote nationale feesten
zijn die te Olympia (z. a.), Delphi (z. Pythia), Corinthe (z. Isthmia),
en Nemea (z. a.), waarbij dan in den Romeinschen tijd nog de Actia
(z. a.) komen. Zie verder Ludi.

Agonium of Agonale. Er zijn vier dagen in den kalender, die dezen
naam dragen: 9 Januari, 17 Maart, 21 Mei en 11 December. De beteekenis
van het woord is onbekend.

Agora, markt, oorspronkelijk de plaats, waar volksvergaderingen
gehouden werden, verder het middelpunt van het openbare leven en
vooral van het handelsverkeer, lag in zeesteden meestal aan het
strand, in andere steden aan den voet van de acropolis. Markten,
die in lateren tijd aangelegd waren, waren gewoonlijk vierkant, door
zuilengangen omgeven, en met tempels, standbeelden e. dgl. versierd.

Agoracritus, Agorakritos, beeldhouwer van Parus, leerling van
Phidias. Onder zijne werken was vooral beroemd een kolossaal beeld
van Nemesis, te Rhamnus geplaatst en, naar men zeide, gehouwen uit
een blok marmer, dat de Perzen naar Marathon hadden meegebracht,
om een zegeteeken er van op te richten.

Agoranomoi, tien beambten te Athene, van welke vijf in de stad en
vijf in den Piraeüs met de marktpolitie belast waren; zij hielden het
toezicht op de te koop geboden goederen en op maten en gewichten,
ontvingen de marktgelden, enz. Voor kleinere overtredingen konden
zij boeten opleggen. Ook de rom. aediles worden door gr. schrijvers
ag. genoemd.

Agraphiou graphe, aanklacht tegen iemand, die den staat geld schuldig
is en, zonder zijne schuld betaald te hebben, zich van de lijst der
staatsschuldenaars heeft laten schrappen. De aanklacht werd bij de
thesmotheten ingediend, de straf is onbekend.

Agrariae (leges). Deze wetten kunnen in twee rubrieken verdeeld
worden; 1º. de talrijke wetten betreffende het uitvoeren van coloniae,
aan wier bevolking dan in den omtrek hunner nieuwe woonplaats de
noodige akkergrond ter bebouwing werd aangewezen, 2º. de eigenlijke
akkerwetten, om het genot van den ager publicus (zie aldaar) meer
algemeen te maken. De voornaamste dezer wetten volgen hier. De
uitvoering evenwel werd vaak verijdeld, nu eens door geweld en moord,
dan weder door de zaak op de lange baan te schuiven.

Lex Cassia agraria, in 486 voorgesteld door Sp. Cassius Viscellinus,
die toen ten derden male consul was. Zij beoogde de toewijzing van
staatsgrond aan de plebejers; doch Sp. Cassius werd in het volgende
jaar beschuldigd van perduellio, en ter dood gebracht. Het bericht
omtrent dit wetsvoorstel is onhistorisch, zie Cassii no. 1. Slechts
staat vast, dat Cassius wegens perduellio veroordeeld is.

Lex Licinia Sextia agraria, 367, van de volkstribunen C. Licinius
Stolo en L. Sextius, dat niemand meer dan 500 iugera staatsdomein
in erfpacht mocht bezitten (één iugerum = omstreeks 1/4 hectare),
of meer dan 100 stuks groot vee of 500 stuks klein vee op de gemeene
weide mocht hebben; de grondbezitters zouden verder een aantal vrije
daglooners in dienst moeten hebben, geëvenredigd aan het aantal
hunner slaven. Deze wet, die slechts korten tijd toegepast is, is
niet van Licinius en Sextius, maar dateert uit de 2de eeuw; ze wordt
vermeld in het jaar 167, en is waarschijnlijk uit het jaar 196, toen
C. Licinius Lucullus (Licinii no. 21) tribunus plebis was.--Sommige
geleerden meenen, dat de wet wel uit 367 dateert; in dat geval moet
men aannemen, dat de wet in het begin van de 2de eeuw hernieuwd is.

Lex Flaminia de agro Gallico viritim dividendo, strekkende om grond
in Picenum en Cisalpina onder het volk te verdeelen, in 232 door den
volkstribuun C. Flaminius voorgesteld en in 228 tot uitvoering gekomen.

Lex Sempronia agraria van den volkstribuun Ti. Gracchus van 133,
tot uitvoering der lex Licinia Sextia, met deze verzachting evenwel,
dat men voor een zoon in potestate patris nog 250, en voor een
tweeden evenzoo nog 250 iugera zou mogen bezitten. Bovendien werd
voor verbeteringen en voor gebouwen, op de ingetrokken landerijen
aangebracht, aan de vroegere possessores een schadeloosstelling
toegestaan. Een commissie van drie elk jaar opnieuw te kiezen leden
(IIIviri agris iudicandis adsignandis) zou uitmaken, wat ager publicus
en wat particulier eigendom was (ut triumviri iudicarent, qua publicus
ager, qua privatus esset), en tevens de vrijgevallen gronden in
stukken van 30 iugera tegen een kleine erfpacht toedeelen aan arme
burgers, met de bepaling, dat de toegedeelde stukken onvervreemdbaar
waren. Voor de eerste maal (in 133) werden gekozen: Tib. Gracchus,
die spoedig vermoord werd, zijn broer C. Gracchus, en zijn schoonvader
Appius Claudius Pulcher (zie Claudii no. 12). De wet werd werkelijk
uitgevoerd, en werkte heilzaam. In 131 wilden de toenmalige IIIviri
M. Fulvius Flaccus (zie Fulvii no. 7) en C. Papirius Carbo ook den
ager publicus, die in handen der socii was, aan de bepalingen der wet
onderwerpen (waarschijnlijk omdat het andere land reeds opraakte),
hetgeen onaangenaamheden met de socii tot gevolg had. In 129 werd de
rechtspraak (zie hierboven) van de IIIviri overgebracht op de consuls,
waardoor de wet feitelijk buiten werking werd gesteld.

Lex Sempronia agraria van C. Gracchus, volkstribuun in 123, een
hernieuwing van de wet van zijn broer, waarbij de iurisdictio aan de
commissie teruggegeven werd. Deze wet is meer voor den vorm ingediend
en aangenomen, daar feitelijk alle ager occupatorius reeds verdeeld
was. Daarnevens liet C. Gracchus een nieuwe wet op den ager publicus
aannemen, waarbij het staatsland in Italië, dat tot nu toe verpacht
werd (zie ager publicus), bestemd werd tot het stichten van koloniën
(ager colonicus), en wel te Capua en te Tarentum; verder bracht hij
6000 Italianen over naar Carthago, die daar eene colonia civium
Romanorum, colonia Junonia geheeten, zouden vormen. Het verschil
tusschen de boeren, volgens de akkerwet van Tiberius Gracchus op
staatsland geplaatst, en deze kolonisten bestaat daarin, dat de eersten
afzonderlijk stonden (men spreekt dan van assignationes viritanae),
de tweeden daarentegen te zamen een gemeente vormden (zie colonia
no. 2). Na Gracchus' dood werden Carthago en Capua weder opgeheven;
het eigen gemeentebestuur verviel dus, maar de boeren mochten op hun
land blijven; Tarente werd bij de oude Grieksche gemeente ingedeeld.

Rogationes Liviae agrariae van den volkstribuun M. Livius Drusus 122
v. C. ingediend om de macht van C. Gracchus te breken:

1º een wetsvoorstel, waarbij aan de eigenaars van agri assignati
(zie lex Sempronia agraria) de erfpacht werd kwijtgescholden,
en de bepaling, dat de toegedeelde stukken onvervreemdbaar waren,
werd opgeheven.

2º een wetsvoorstel tot het stichten van 12 coloniae in Italië.

Het tweede wetsvoorstel is òf niet aangenomen òf ingetrokken; van
het eerste is de tweede bepaling al spoedig wet geworden, de eerste
eerst bij de

Lex Thoria agraria van 118 of 114 doorgevoerd, terwijl tegelijkertijd
verdere assignatio van ager publicus verboden werd.

Nu volgde eene

Lex agraria van 111, waarbij zoowel de ager assignatus als de ager
occupatus tot privaateigendom werd verklaard, zoodat de vroegere
possessores nu niets meer te vreezen hadden.

Lex Appuleia agraria van 103 en

Lex Appuleia agraria van 100, van den volkstribuun L. Appuleius
Saturninus. Van de eerste wet is niets bekend; de tweede bepaalde, dat
het land, dat in Gallia Cisalpina door de Cimbern in bezit genomen,
maar hun door den slag bij Vercellae weer ontnomen was, aan arme
burgers, vooral aan de veteranen van Marius, en aan arme italiaansche
bondgenooten zou uitgedeeld worden. De wet is aangenomen, maar na
den dood van Appuleius ongeldig verklaard. Misschien is echter de
stichting van Eporedia, in het land der Salassers in 100, een gevolg
van deze wet. Zie ook Appuleiae (leges) no. 2.

Lex Titia agraria van 99, van den volkstribuun Sex. Titius, een
hernieuwing van de wet van Appuleius. Deze wet had geen gevolg;
misschien werd ze niet eens aangenomen.

Leges Liviae agraria et de coloniis deducendis van 91, van den
volkstribuun M. Livius Drusus. Het land, dat men voor de kolonies in
Italië noodig had, zouden de socii moeten afstaan, die als vergoeding
het burgerrecht zouden krijgen. Na Livius' dood werden zijn wetten
door den senaat ongeldig verklaard.

Leges Corneliae agrariae van 81, van den dictator L. Cornelius
Sulla, waarbij aan de inwoners van een aantal democratisch gezinde
municipia hun land ontnomen werd, en aan de soldaten van Sulla werd
toegewezen. De tengevolge van deze wetten gestichte kolonies worden
gewoonlijk militaire kolonies genoemd.

Rogatio Servilia agraria van 63, van den volkstribuun P. Servilius
Rullus, tot aankoop van grond, om dien onder de arme burgers te
verdeelen. Waarschijnlijk wilde men vooral de veteranen van Pompeius,
die weldra terug verwacht werd, met land voorzien. Vooral de ager
Campanus, tot nu toe gespaard, was hiervoor aangewezen. Cicero, die
consul was, maakte in drie redevoeringen (de lege agraria contra
P. Servilium Rullum) het wetsvoorstel zoozeer af, dat het niet in
behandeling kwam, en door den voorsteller werd ingetrokken. Vooral
viel Cicero het voorstel aan om het beginsel, dat een commissie van
10 mannen voor vijf jaar met uitgebreide volmacht tot uitvoering
der wet zou gekozen worden, decem reges.... orbis terrarum domini,
zooals Cicero zich uitdrukt.

Lex Plautia of Plotia agraria, van onbekenden datum, van dezelfde
strekking als de volgende.

Lex Flavia agraria van 60, van den volkstribuun L. Flavius, een
herhaling in zachteren vorm van de lex Servilia van 63. L. Flavius
stelde de wet voor in opdracht van Pompeius; de bedoeling was, de
soldaten van Pompeius aan land te helpen. De wet werd niet aangenomen.

Lex Julia agraria van 59, ook lex Campana geheeten, van den
consul C. Julius Caesar, tot verdeeling van den Campus Stellas of
Stellatis bij Cales, en van het gebied van Capua (den ager Campanus)
onder arme burgers, die minstens drie kinderen hadden. Verder werd
bepaald, dat ook elders in Italië de nog aanwezige ager publicus zou
gebruikt worden, en men uit de staatskas land ter verdeeling moest
aankoopen. Deze wet werd door Caesar doorgedreven, en tengevolge
daarvan verhuisden 20.000 arme romeinsche burgers naar den ager
Campanus. Capua werd nu wederom een municipium.

Lex Antonia agraria van 44 van M. Antonius, waarvan de inhoud
niet juist bekend is, maar die ten doel schijnt gehad te hebben,
in Italia een aantal landbouwkolonies te stichten ten behoeve van
arme burgers. Deze wet werd in het volgend jaar weer opgeheven.

Dit is de laatste eigenlijke lex agraria, want de volgende hebben
uitsluitend betrekking op militaire koloniën, waarbij het land van
gezeten burgers aan oudgedienden werd gegeven.

Agraulus, Aglaurus, Agraulos, Aglauros, 1) dochter van Actaeus,
gemalin van Cecrops.--2) dochter van Cecrops, stortte zich, om Athene
te bevrijden van een langdurigen oorlog, waardoor het geteisterd
werd, vrijwillig van de acropolis, daar een orakel voorspeld had,
dat zulk een offer een einde aan den oorlog zoude maken. V. a. was
Hermes verliefd op hare zuster Herse, en toen Agr. hem eens uit
jaloerschheid wilde beletten Herse te bezoeken, veranderde hij
haar in een steen. V. a. had Athena aan haar en hare zusters een
kistje toevertrouwd, waarin de jonge Erichthonius bewaard was; uit
nieuwsgierigheid opende Agr. met Herse het kistje, maar nauwelijks
was dit geschied, of beide zusters werden waanzinnig, en wierpen
zich van de acropolis in de diepte. Agr. werd als een goddelijk
wezen vereerd. Men bracht haar zoenoffers, en in haar tempel deden
de achttienjarige Atheners bij het ontvangen hunner wapenen den eed
van trouw aan het vaderland. Haar dienst hangt nauw samen met dien
van Athena zelve, die ook den bijnaam Agr. heeft.

Agri decumates. Onder dezen naam verstaat men de streek land, begrepen
tusschen den Rijn, den Main en den Neckar, die door keizer Domitianus
bij het rijk werd gevoegd, en aan gallische boeren tegen betaling van
tienden ter bewoning werd overgelaten. Later komt dit gebied binnen
den germaansch-raetischen limes (z. a.) te liggen.

Agrianes, Agrianes, thracisch volk aan den Strymon. In het leger
van Alexander d. G. bewezen zij als lichtgewapenden of boogschutters
voortreffelijke diensten.

Agricola (Cn. Iulius), te Forum Iulii (Fréjus) in 40 na C. geboren,
was de zoon van Julius Graecinus, die op last van Caligula werd ter
dood gebracht, en Julia Procilla. Onder de leiding zijner verstandige
moeder genoot hij in Massilia eene zorgvuldige en wetenschappelijke
opleiding. In 59 ging hij als jong soldaat onder Suetonius Paullinus
naar Britannia, keerde in 61 naar Rome terug, waar hij met eene dame
van aanzien huwde, werd in 63 quaestor in Asia, later (74-76) legaat
in Aquitania, consul suffectus (77) en ten slotte in 77 stadhouder
van Britannia. Daar streed hij met goed gevolg tegen de Caledoniërs,
en veroverde Schotland tot aan de Tava (Tay). Door keizer Domitianus
uit argwaan teruggeroepen, leefde hij van 85 tot aan zijn dood in
93 in stille afzondering. Volgens sommiger meening zou hij op last
van den keizer vergiftigd zijn. Zijne wapenfeiten en voortreffelijke
eigenschappen zijn door zijn schoonzoon, den geschiedschrijver Tacitus,
in eene meesterlijke beschrijving vereeuwigd.

Agrigentum, Akragas, thans Girgenti, een der belangrijkste en fraaiste
steden van Sicilia, met Syracusae de oogen des lands genoemd,
werd door Doriërs uit Gela omstreeks 582 gesticht, in 405 door de
Carthagers verwoest, doch later (338) door Timoleon herbouwd. De
wijsgeer Empedocles was hier geboren. Te Agrigentum heerschte omstreeks
500 de tyran Phalaris, en omstreeks 480 de om zijne rechtvaardigheid
beroemde Theron. Het nieuwe Agrigentum heeft nimmer het oude in luister
geëvenaard. In 261 viel de stad in handen der Romeinen en moest met
hen een bondgenootschap aangaan. In 255 werd het weer ingenomen en
geplunderd door de Carthagers onder Carthalo. Na den val van Syracusae
in 212 werd Agr. in 210 veroverd en de burgers als slaven verkocht;
in 207 werd de stad opnieuw van kolonisten uit andere steden voorzien.

Agrionia, Agrionia, feest ter eere van Dionysus Agrionius, dat ieder
jaar des winters te Thebe, Argos en vooral te Orchomenus in Boeotië
gevierd werd, en zich door groote woestheid kenmerkte. In de oudste
tijden moest de priester van den god een maagd uit het geslacht
van koning Minyas naloopen en, als hij haar inhaalde, haar dooden;
in lateren tijd vermeed men dit.

Agrippa (Herodes), zie Herodes.

Agrippa (Menenius), zie Menenii.

Agrippa (Vipsanius), zie Vipsanii.

Agrippina. In het huis van Augustus komen drie vrouwen van dezen naam
voor (zie Iulii):

1) Vipsania Agrippina, z. Vipsanii no. 5.

2) Agrippina, de vrouw van Germanicus. Zij was de dochter
van M. Vipsanius Agrippa en Julia, de dochter van Augustus. Zij
vergezelde steeds haren echtgenoot op diens veldtochten. Na zijn dood
(19 n. C.) uit Syria naar Rome teruggekeerd, werkte zij Tiberius
voortdurend tegen. Eindelijk werd zij door den invloed van Seianus
in 29 naar Pandataria verbannen, waar zij in 33 den hongerdood
gestorven is.

3) Agrippina, de moeder van keizer Nero, de zuster van Caligula. Zij
was de dochter van Germanicus en Agrippina (no. 2) en geboren in het
Oppidum Ubiorum, dat later te harer eer verdoopt werd in Colonia
Agrippina (Keulen). Zij huwde driemaal, eerst met Cn. Domitius
Ahenobarbus, bij wien zij een zoon kreeg, den beruchten Nero,
vervolgens met zekeren Crispus Passienus en voor de derde maal
met haar vaders broeder, keizer Claudius (50 n. C.). Dezen laatsten
bracht zij door vergif om het leven (54), om haar zoon Nero in plaats
van Claudius' eigen zoon Britannicus op den troon te brengen. Zij
bedroog zich echter in hare verwachting, dat zij over Nero zou
kunnen heerschen. Integendeel, de keizer, hare heerschzucht moede,
liet zijne moeder ombrengen (in Maart 59).

Agrippinenses = Ubii. Zie ook Agrippina no. 3.

Agrius, Agrios, 1) zoon van Portheus of Porthaon en Eryte, broeder
van Oeneus, die te Calydon regeerde. Zijn zonen ontnamen Oeneus de
regeering en gaven die aan hun vader, doch later werden zij allen door
Diomedes gedood.--2) zoon van Odysseus en Circe, broeder van Latinus,
heerscher over de eilanden van de Tyrrheensche zee.

Agron, Agron, 1) zoon van Eumelus, leefde met zijne zusters Byssa en
Meropis op het eiland Cos. Zij vereerden Gaea, doch behandelden de
overige goden met minachting, en werden daarom met hun vader door
Hermes, Athena en Artemis, die gepoogd hadden hen te overreden aan
een offerfeest deel te nemen, maar met scheldwoorden en bedreigingen
beantwoord waren, in vogels veranderd.--2) koning van Illyrië,
ondersteunde Demetrius II in den oorlog tegen de Aetoliërs; kort
daarna stierf hij aan de gevolgen zijner onmatigheid (231). Hij werd
opgevolgd door zijne gemalin Teuta (z. a.).

Agrotera, Agrotera, bijnaam van Artemis als jachtgodin.

Agyrtes, bedelaar of kwakzalver, in het bijzonder iemand die horoskopen
en orakelspreuken verkoopt, of iemand die geld inzamelt voor den
dienst van niet erkende godheden. Z. metragyrtes.

Agyieus, Aguieus, bijnaam van Apollo als beschermer van straten en
wegen; ook de naam van de fetisch, voor de Grieksche huizen opgesteld,
soms in den vorm van een steen, soms als statue; verder het huisaltaar
vóór het huis: Aguieus bomos.

Agylla, Agylla, oude naam van de etrurische stad Caere (z. a.).

Agyrium, Agyrion, zeer oude stad in het binnenland van Sicilië, in
de buurt van Henna; geboorteplaats van den geschiedschrijver Diodorus
Siculus, die ten tijde van Caesar leefde.

Agyrrhius, Agyrrios, atheensch demagoog, die wegens oneerlijkheid
gevangenisstraf onderging, maar later veel invloed kreeg, en na
den dood van Thrasybulus (389) zelfs vlootvoogd werd, in welke
hoedanigheid hij echter niets van belang verrichtte. Onder de door hem
ingevoerde nieuwigheden wordt genoemd de invoering of verhooging van
het ekklesiastikon en de vermindering van de belooning der dramatische
dichters.

Ahalae, zie Servilii.

Aharna = Arna.

Ahenobarbi, zie Domitii.

Aiax, Aias, 1) de kleine, zoon van Oileus, koning van Locris, gedroeg
zich bij de belegering van Troje als een van de dapperste helden,
was een voortreffelijk boogschutter en werd in vlugheid alleen door
Achilles overtroffen. Bij de verovering der stad drong hij in den
tempel van Athena, en sleepte hij Cassandra, die bij het altaar
bescherming had gezocht, met geweld mede; daarom liet Athena hem op
de terugreis bij de rots Gyrae in het zuiden van Euboea schipbreuk
lijden. Door de hulp van Poseidon redde hij zich op de rots, maar
toen hij daarop in zijn overmoed uitriep: daar ben ik ontsnapt in
weerwil van de goden, greep Poseidon zijn drietand en verbrijzelde
de rots. Door de opuntische Locriërs werd hij als heros vereerd,
en lang bleef het bij hen de gewoonte een plaats in de gelederen
voor hem open te laten.--2) de groote, zoon van Telamon, koning van
Salamis, en Eriboea, nam mede aan den tocht tegen Troje deel. Hij
was de sterkste en meest geduchte der helden na Achilles, en toen
deze zich aan den strijd had onttrokken, muntte hij in dapperheid
boven allen uit; zelfs hield hij alleen de Trojanen tegen, toen zij
in de grieksche legerplaats gedrongen waren en de schepen poogden
in brand te steken. Toen dus na den dood van Achilles diens wapenen
door Thetis werden uitgeloofd aan dengene die ze het meest waardig
was, maakte Aiax er aanspraak op, en alleen Odysseus durfde ze hem
betwisten. Door zijne welsprekendheid en door den steun van Athena
was Odysseus overwinnaar, en dit ergerde Aiax zoozeer, dat hij zich
in zijn zwaard stortte. V. a. werd hij van woede waanzinnig, en viel
hij des nachts op het vee aan, waaronder hij een vreeselijke slachting
aanrichtte in de meening dat hij met de Atriden, die bij den wedstrijd
rechters geweest waren, en met Odysseus te doen had; tot bezinning
gekomen, doodde hij zich van schaamte. Uit zijn bloed ontsproot de
hyacinth. De Salaminiërs eerden hem als halfgod met een tempel en
met een feest Aiantia, de Atheners noemden naar hem de phyle Aeantis.

Aïdes, Aidoneas, Aides, Aidoneus, z. Hades.

Aigikores, zij die tot de derde der vier oude attische phylae
behoorden.

Aigophagos. Onder dezen bijnaam werd Hera te Sparta en Corinthe met
geitenoffers vereerd. Toen de altijd door Hera vervolgde Heracles bij
eene van zijne ondernemingen geen tegenwerking van haar ondervond,
wilde hij haar daarvoor zijne dankbaarheid betuigen, en daar hij
niets anders had, offerde hij eene geit en stichtte hij den tempel
van Hera Aigophagos.

Aikias dike, aanklacht wegens het opzettelijk mishandelen van een
vrije; de aanklager schatte het toegebrachte letsel in een geldsom,
die hem bij veroordeeling door den aangeklaagde betaald moest worden.

Aiora, z. Erigone.

Aisa, z. Moera.

Aius Locutius. Toen de Galliërs in 389 op Rome lostrokken, hoorde men
in het holle van den nacht eene geheimzinnige stem, die de nadering
der vijanden aankondigde. Na den aftocht der Galliërs bouwde men een
tempel ter eere van den onbekenden god, die gewaarschuwd had en dien
men Aius Locutius noemde (van aio en loquor).

Ala. 1) Onder alae verstaat men afdeelingen krijgsvolk, die op de
vleugels van het leger geplaatst waren en door de bondgenooten of de
provinciën geleverd werden. Zij bestonden hoofdzakelijk uit ruiterij en
stonden somtijds onder aanvoerders uit hun eigen volk.--2) Alae zijn
kleine kabinetjes in de romeinsche huizen ter zijde van het atrium,
waarvan zij niet door deuren, maar door voorhangsels of gordijnen
gescheiden waren.

Alabanda, genit. -ae en -orum, ta Alabanda, bloeiende stad in Caria,
doch berucht om de weelde en de losse zeden die er heerschten.

Alalcomenae, Alalkomenai, oude boeotische stad, dicht bij den zuidoever
van het meer Copaïs, met een tempel van de godin Athena, die, naar
men zeide, hier geboren was. Er waren nog meer steden van dezen naam.

Alalia, zie Aleria.

Alamanni, zie Alemanni.

Alani, Alanoi, een nomadenvolk, dat sedert het begin van den
keizertijd ten N. van de Caspische zee en den Caucasus de plaats
der voormalige Scythen innam. Er hooren verschillende scythische
stammen toe, o. a. de Aorsi. Uit de woestijn Gobi komend, hebben de
Hunnen hen voor zich uitgedreven, en tegen het einde der 3de eeuw
n. C. onderworpen. Gedeeltelijk smolten zij met de Hunnen samen,
gedeeltelijk trokken zij met Vandalen en Sueven naar Hispania en
later met de Vandalen naar Africa (429 n. C.).

Alaricus, Alarik, bijgenaamd Baltha (de Stoute), aanvoerder (dux) der
Westgothen, die eerst Macedonië, Thessalië en Griekenland verwoestte
(395/98 n. C.) en vervolgens in 401 voor de eerste maal naar Italië
trok, maar door Stilicho genoodzaakt werd naar Illyricum terug te
keeren. Na de vermoording van Stilicho (408) kwam hij in Italië
terug. Keizer Honorius sloot zich in het sterke Ravenna op; doch
Alarik trok regelrecht op Rome aan en sloot de stad in, die zich
ditmaal van plundering vrijkocht, doch in het volgende jaar, omdat
Honorius niet naar Alariks voorstellen wilde luisteren, vermeesterd
en drie dagen lang geplunderd werd. De christenkerken bleven echter
gespaard. Kort daarna stierf Alarik te Consentia in Bruttium en werd
in de bedding van den Busento begraven (410 n. C.).

Alarii, troepen, tot de alae behoorende.

Alastor, Alastor, wraakgeest in het leven geroepen door het plegen
eener misdaad; door wraak te vorderen voor de bedreven misdaad drijft
hij tot nieuwe misdaden, die op hare beurt gewroken moeten worden. Meer
algemeen een booze geest, die tot zonde verleidt en daardoor onheil
sticht. Ook bijnaam der Erinyen en van Zeus als wreker van onrecht.

Alatrium of Aletrium, oude stad in Latium in het gebied der Hernici,
later municipium.

Alba, Albas, mythisch koning van Alba Longa.

Alba, naam van verschillende steden, waarvan de volgende de
belangrijkste zijn. 1) Alba Fucens, op eene rots aan het meer Fucinus
gelegen, in het land der Aequi, latijnsche kolonie (in 303 aangelegd)
en staatsgevangenis. Koning Perseus van Macedonia werd hierheen
gebracht.--2) Alba Longa, in Latium, aan den voet van den mons Albanus,
de hoofdstad van den ouden Latijnschen bond en de moederstad van
Rome, volgens de overlevering door Aeneas' zoon Ascanius gesticht
en door Tullus Hostilius verwoest.--3) Alba Pompeia, in Liguria,
geboorteplaats van keizer Pertinax.

Albani, 1) inwoners van Alba Longa.--2) inwoners van het caucasische
landschap Albania.

Albania, Albania, bergland van den Caucasus, aan de Caspische zee
gelegen, met eene krijgszuchtige bevolking, die in den mithradatischen
oorlog troepen tegen Pompeius leverde. Men houdt de bewoners van
deze landstreek ten onrechte voor de latere Alanen. De hoofdstad
heette Albana.

Albaniae portae, bergpas, die toegang tot Albania verleende.

Albanum, thans Albano. Aan den Z.W. kant van den Albanus lacus op
de helling van het gebergte lagen een aantal buitenverblijven van
aanzienlijke Romeinen, o.a. van Pompeius, Brutus, later ook van Nero,
Domitianus. Naar romeinsche gewoonte werd zulk een buitenverblijf naar
de plaats Albanum geheeten. Hieruit ontstond aldaar een municipium
van dien naam.

Albanus lacus, een klein, maar zeer diep; en bekoorlijk meer aan den
voet van den albaanschen berg. Het uitwateringskanaal, indertijd door
Camillus, v. a. in 97 aangelegd, bestaat nog.

Albanus mons, berg in Latium, thans Monte Cavo, aan welks helling
eenmaal Alba Longa lag. Op den top stond de tempel van Jupiter
Latiaris. Op dezen berg werden jaarlijks de groote feriae Latinae
gevierd.

Albenses, de inwoners van alle steden, die Alba heetten, behalve
van Alba Longa, die Albani genoemd werden. Populi Albenses zijn de
30 gemeenten, die tot den oudsten Albaanschen bond gehoord hebben,
en die ook in later tijd bij de feriae Latinae werden opgeroepen voor
het in ontvangst nemen van het offervleesch. De meeste zijn onbekend,
maar waarschijnlijk hebben alle in het binnenland rondom het Albaansch
gebergte gelegen, en zijn later opgegaan in de steden: Rome, Tibur,
Praeneste, Tusculum, Aricia en Gabii.

Albici, Albioikoi, een ruw herdersvolk, in de bergstreken benoorden
Massilia (Marseille).

Albii. Tot dit geslacht behoorde de dichter Albius Tibullus, vriend
en tijdgenoot van Ovidius. Hij werd omstreeks 54 uit eene rijke
ridderfamilie geboren, maakte met zijn beschermer M. Valerius Messala
Corvinus een veldtocht in Aquitania mede, doch leefde verder meestal
stil op zijn landgoed. Zijne dichtsoort was de elegie, doch van de vier
boeken, die op zijn naam staan, kunnen slechts de eerste twee geheel
aan hem worden toegekend. Het 3de boek is van een onbekenden dichter
Lygdamus, van het 4de is het 1ste gedicht een loflied op Messalla,
van een onbekenden dichter, 4, 2-6 hebben tot onderwerp de liefde
van Sulpicia, een jong meisje van goeden stand (z. Sulpicii no. 23)
voor Cerinthus, 4, 7-12 zijn van Sulpicia zelf. De verzen van Tibullus
zelf (de 2 eerste boeken) zijn aan twee minnaressen gewijd, Delia en
Nemesis. Zijn stijl is natuurlijk en eenvoudig, meer liefelijk dan
verheven. Hij stierf in 19.

Albini, zie Postumii.

Albinovanus, zie Celsus en Pedo.

Albinus (Clodius) was bij den dood van keizer Commodus (192 na
C.) stadhouder in Britannia. Dit bleef hij onder Pertinax. Na diens
dood weigerde hij Didius Julianus als keizer te erkennen, doch wees
zelf het keizerschap, hem door zijne legioenen aangeboden, van de
hand. Septimius Severus, die eerst zijn mededinger Pescennius Niger
wilde ten onder brengen, benoemde Clodius Albinus tot mederegent,
doch zocht na Nigers dood ook Albinus uit den weg te ruimen. Hierop
trok deze tegen Severus op. Bij Lugdunum (Lyon) kwam het tot een
slag. Albinus werd verslagen en op de vlucht achterhaald en gedood
(197.)

Albion, Alouion, Albion, oude inheemsche naam voor Britannia =
bergland.

Albis, rivier, thans Elbe geheeten. De Rom. leerden haar (9) onder
Drusus kennen en zagen ze voor het laatst onder Tiberius (5 n. C.).

Albogalerus, wit bonten of vilten muts van den flamen Dialis en andere
priesters, uit het vel van een offerdier vervaardigd. Bovenaan zat
eene soort van pompoen, bestaande uit een olijftakje, met een witten
draad omwonden.

Albula, oude naam van den Tiber.

Albulae Aquae, zwavelbronnen in de vlakte halverwege tusschen Rome
en Tibur, als herstellingsoord veel bezocht; v. s. was de voornaamste
gewijd aan Albunea of Albuna (z. a.).

Album, wit gekalkt of geverfd bord, bestemd om beschreven en
tentoongesteld te worden. De merkwaardigste zijn: 1) album pontificum,
waarop de annales maximi of kroniek van Rome werd geschreven
(z. annales),--2) het album praetoris, waarop de praetor zijn edictum
schreef,--3) het album senatorum, de senatorenlijst,--4) het album
iudicum, waarop de jaarlijksche lijst der iudices was vermeld.

Album Ingaunum en Album Intimilium, twee steden aan de ligurische kust,
beide in later tijd municipia; het eerste = Albenga, het tweede ten
oosten van Ventimiglia.

Albunea, nymph van een zwavelbron bij Tibur, in wier heilig bosch zich
een droomorakel van Faunus bevond. De domus Albuneae van Horatius is
waarschijnlijk de Grotta di Nettuno, onder aan de watervallen van Tibur
(Tivoli); de hoofdstroom van den Anio liep hier vroeger door. Albunea
werd ook tot de Sibyllae gerekend. V. a. is zij de nymph van een der
zwavelbronnen van Aquae Albulae (z. a.).

Alburnus mons, boschrijk, woest gebergte achter Paestum, in Lucania.

Albus Notus, Leukonotos Phoinikias, de Zuid-Oostenwind, zie
Windstreken.

Alcaeus, Alkaios, 1) zoon van Perseus en Andromeda, vader van
Amphitryo.--2) = Alcides.--3) van Mytilene, lyrisch dichter omstreeks
het einde der 7e eeuw. Hij streed mede in den oorlog tegen Athene om
het bezit van Sigeum, maar liet eens zijne wapenen op het slagveld
achter. Met meer standvastigheid, maar met weinig geluk, voerde hij,
als lid van een edel geslacht en van de aristocratische partij,
oppositie tegen de toen in zijne vaderstad heerschende democratie,
en tegen de tyrannen Melanchrus (z. a.) en Myrsilus (z. a.), en toen
Pittacus tot aisymnetes (z. a.) was aangesteld, moest hij met vele
partijgenooten jaren in ballingschap leven, van welken tijd hij
een deel in vreemden krijgsdienst doorbracht. Eene poging om met
geweld terug te keeren mislukte; zelfs viel hij daarbij in handen
van Pittacus, die hem echter vergiffenis en de vrijheid schonk; de
laatste jaren van zijn leven heeft hij in Mytilene doorgebracht. Zijne
gedichten, meestal in de naar hem genoemde alcaeïsche strophe
geschreven, zijn grootendeels verloren; zooals de overblijfsels toonen,
gaven zij met groote bevalligheid getuigenis van het hartstochtelijk
karakter en de welgevestigde staatkundige overtuiging van den dichter;
zij worden verdeeld in politieke gedichten, drink- en minneliedjes
(stasiotika, sympotika, erotika) en hymnen op de goden. Horatius
volgt hem bij voorkeur na.

Alcamenes, Alkamenes, van Athene of Lemnus, beroemd beeldhouwer en
bronsgieter, naar veler meening slechts door zijn leermeester Phidias
overtroffen. Bij de opgravingen aan den tempel van Zeus te Olympia
zijn belangrijke fragmenten van standbeelden gevonden, die vroeger
ten onrechte voor werk van Alc. gehouden werden.

Alcathoë, Alkathoe, 1) dochter van Minyas, koning van Orchomenus,
z. Minyades.--2) z. Alcathoüs.

Alcathoüs, Alkathoos, zoon van Pelops en Hippodamea, doodde op den
Cithaeron een leeuw, die den zoon van koning Megareus verscheurd
had; tot belooning hiervoor gaf de koning hem zijne dochter Euaechme
tot vrouw en benoemde hij hem tot zijn opvolger. Hij herbouwde de
muren van Megara, die door de Cretensers geslecht waren, met behulp
van Apollo, die bij dit werk eens zijn lier op een steen nederlegde,
waaruit sedert dien tijd bij elke aanraking de klank van het goddelijk
instrument gehoord werd. Naar hem wordt de burcht van Megara Alcathoë,
moenia Alcathoi genoemd. Alc. doodde later door een misverstand zijn
zoon Callipolis, dien hij ten onrechte van gebrek aan eerbied voor
de goden beschuldigde. Te Megara werd hij als halfgod vereerd, en
werden te zijner eer spelen gevierd, Alkathoia genoemd.--2) Trojaan,
die met een dochter van Anchises getrouwd was en Aeneas opvoedde. Bij
de bestorming van het grieksche kamp werd hij door Idomeneus gedood.

Alcestis, Alkestis, dochter van Pelias, de eenige die zich verzette
tegen het plan van Medea om Pelias te verjongen. Later werd zij de
vrouw van Admetus (z. a.), voor wien zij vrijwillig stierf. Om hare
kinderlijke liefde en huwelijkstrouw, wordt zij als voorbeeld voor
alle vrouwen genoemd.

Alcetas, Alketas, naam van verscheiden Macedoniërs, o.a. van: 1)
veldheer van Alexander d. G., broeder van Perdiccas. Toen deze gedood
was (321), wist Alc. de Pisidiërs te bewegen hem in den strijd tegen
de vijanden van het koninklijk huis bij te staan; bij den eersten
slag leed hij echter de nederlaag en werd hij door eenige burgers
van Termessus aan zijne vijanden verraden; om niet in hunne handen
te vallen doodde hij zich zelf.--2) koning van Epirus (313-307). Hij
werd door Cassander gesteund, maar zijne woestheid en wreedheid,
waarom zijn vader hem van de regeering had willen uitsluiten,
verbitterden zijn volk zoozeer, dat men hem doodde, en zijn neef
Pyrrhus tot koning uitriep.

Alcibiades, Alkibiades, Athener, zoon van Clinias en Dinomache,
geb. omstreeks 450; nadat hij op driejarigen leeftijd zijn vader
verloren had (gesneuveld bij Coronea, 447), werd hij door zijn voogd,
den beroemden Pericles, opgevoed. Hij was een man van buitengewone
schoonheid en geestesgaven, uiterst beminnelijk in den omgang
en welsprekend, bovendien zeer rijk; in deze omstandigheden gaf
hij aan zijn zucht om altijd op den voorgrond te treden in zijn
jeugd toe door allerlei buitensporige en moedwillige streken. Zijn
omgang met Socrates kon evenmin als zijn huwelijk met Hipparete,
de dochter van den rijken Hipponicus, aan zijn losbandig leven een
einde maken. Gedurende het eerste gedeelte van den peloponnesischen
oorlog diende hij als ruiter; men verhaalt dat Socrates hem bij het
beleg van Potidaea (432), hij daarentegen Socrates in den slag bij
Delium (424) het leven gered had. Na den vrede van Nicias was hij
het vooral, die steeds tot het hervatten der vijandelijkheden dreef,
hetzij omdat hij inderdaad het voortzetten van den oorlog voor Athene
voordeelig achtte, hetzij omdat hij het voor zijn eigen belangen meer
geraden vond zich bij de oorlogspartij aan te sluiten, die sedert den
dood van Cleon zonder leider was, terwijl Nicias aan het hoofd van de
vredespartij stond. Door zijn toedoen dan sloot Athene een verbond met
Argos, Mantinea en Elis (420), maar nadat de troepen dier bondgenooten
bij Mantinea door de Lacedaemoniërs verslagen waren (418), kwam de
oligarchische partij in de peloponnesische staten weder aan het roer,
en werd het bondgenootschap met Athene opgezegd; twee jaar later werd
het echter door bemiddeling van Alc. hernieuwd. Intusschen was uit
Segesta een verzoek tot Athene gericht om bijstand tegen Syracuse, en
Alc. die van zulk eene onderneming veel roem en voordeel verwachtte
en misschien nog van verdere veroveringen droomde, wist het volk
tot een krijgstocht tegen Sicilië over te halen in weerwil van den
tegenstand van Nicias; hijzelf, Nicias en Lamachus werden tot strategen
benoemd. Maar kort voor den dag, waarop de vloot zoude vertrekken,
werden in een nacht al de Hermesbeelden in Athene omvergeworpen en,
te recht of ten onrechte, Alc. werd van medeplichtigheid aan die daad,
later ook van ontwijding der eleusinische mysteriën, beschuldigd. Hij
verlangde dringend dat de zaak (Hermocopidenproces) nog voor zijn
vertrek zoude behandeld worden, maar zijne vijanden, die zijn invloed
vreesden, dreven door dat het gerechtelijk onderzoek tot na zijn
terugkomst zou uitgesteld worden; zoodra hij echter vertrokken was
(415), werden opnieuw geruchten verspreid, die weldra zulk een onrust
bij het volk te weeg brachten, dat tot een onmiddellijk onderzoek
besloten werd, en een schip werd uitgezonden om Alc. terug te
halen. Hij begaf zich eerst aan boord, maar te Thurii gekomen, wist
hij te ontsnappen. Toen hij nu vernam, dat hij in zijne afwezigheid
ter dood veroordeeld was en zijne goederen verbeurd verklaard waren,
begaf hij zich naar Sparta, waar hij weldra grooten invloed kreeg. Hij
bewerkte dat van daar uit een leger onder aanvoering van Gylippus aan
de Syracusanen te hulp gezonden werd (414), dat Decelea versterkt
en door een spartaansch leger bezet werd (413), en bovenal dat een
vloot werd uitgerust, waarmede hij zelf naar Azië zeilde om een
verbond tusschen de Spartanen en Tissaphernes tot stand te brengen
en de ionische steden tot afval van Athene te bewegen. Het duurde
echter niet lang of zijn overwicht wekte de afgunst der spartaansche
veldheeren op, vooral van koning Agis, die bovendien vermoedde dat hij
zijne echtgenoote Timaea tot overspel verleid had, en spoedig wist men
hem zoo verdacht te maken, dat hij naar Tissaphernes moest vluchten om
zijn leven te redden (412). Hier bracht hij het door zijne raadgevingen
zoo ver, dat Tissaphernes niet slechts veel minder ijver voor zijne
lacedaemonische bondgenooten aan den dag legde, maar zelfs geneigd
scheen de zijde van Athene te kiezen, terwijl Alc. onderhandelingen
aanknoopte met de atheensche vloot die bij Samus lag, en beloofde een
verbond met Tissaphernes, ja zelfs met den koning van Perzië tot stand
te brengen, indien de democratische regeeringsvorm te Athene door eene
oligarchische vervangen werd. Deze omwenteling had inderdaad plaats
(z. tetrakosioi), maar was zoo weinig naar den zin van het leger op
Samus, dat het in opstand kwam, Alc. uit de ballingschap terug riep,
en hem met Thrasyllus en Thrasybulus tot aanvoerder verkoos. Alc.,
die intusschen had ingezien, dat hij weinig kans had zijne beloften
te kunnen nakomen, was met dezen loop van zaken zeer tevreden, en
maakte zich reeds dadelijk verdienstelijk door te beletten dat men
naar Athene trok om de oligarchen te verdrijven, die trouwens spoedig
genoeg weder voor de democratie moesten plaats maken. Met Alc. scheen
het geluk bij de atheensche wapenen teruggekeerd te zijn; hij overwon
de Spartanen in verscheidene kleinere gevechten en in twee groote
slagen bij Abydus en Cyzicus (411, 410), ontnam hun 200 schepen,
en veroverde Byzantium, Chalcedon e. a. steden. Tissaphernes koos
nu spoedig weder beslist de zijde der Spartanen en liet Alc. zelfs
gevankelijk naar Sardes voeren, vanwaar deze echter na korten tijd
ontsnapte. Eindelijk keerde hij naar Athene terug (407), waar hij met
gejuich ontvangen en, na vernietiging van het over hem gevelde vonnis,
tot opperbevelhebber van leger en vloot benoemd werd. Na dien tijd
was hij echter minder gelukkig. Niet alleen mislukte hem een poging
om Andrus te onderwerpen, maar zelfs verloor in zijne afwezigheid
zijn onderbevelhebber Antiochus een zeeslag tegen Lysander, en het
volk, dit aan de nalatigheid van Alc. toeschrijvend, verkoos andere
strategen in zijn plaats. Alc. verdedigde zich niet en trok zich terug
naar zijne bezittingen in de thracische Chersonesus. Toch bleef hij den
loop der gebeurtenissen met belangstelling gadeslaan, en toen eenige
jaren later de Spartanen oppermachtig geworden waren, achtten zij hem
nog zoo gevaarlijk, dat hij reden had voor zijn leven te vreezen;
hij begaf zich dus naar Pharnabazus om dezen, en zoo mogelijk den
koning van Perzië, voor Athene te winnen, maar Pharnabazus, die eerst
veel vriendschap voor hem getoond, had, gaf eindelijk, bevreesd voor
de bedreigingen van Lysander, bevel hem te vermoorden. Zijn huis werd
in brand gestoken en omsingeld, en toen hij zich uit de vlammen wilde
redden, werd hij van alle kanten met pijlen neergeschoten (404).

Alcidamas, Alkidamas, van Elaea, in Aeolis, tijdgenoot van Isocrates,
leerling van Gorgias en leeraar der welsprekendheid. Eene redevoering
van hem en enkele fragmenten zijn bewaard.

Alcides, Alkeides, oorspronkelijke naam van Heracles (z. a.).

Alcimede, Alkimede, dochter van Phylacus en Clymene, moeder van Iason.

Alcinous, Alkinoos, kleinzoon van Poseidon, koning der Phaeaciërs op
het eiland Scheria of Drepane. Hij nam Odysseus gastvrij op en zond
hem met vele geschenken naar zijn vaderland terug. Ook de Argonauten
werden op hun terugtocht zeer goed door hem ontvangen, en hij weigerde
Medea uit te leveren aan de Colchiërs, die haar uit naam van haar vader
kwamen opeischen. Daar zij niet naar hun vaderland durfden terugkeeren,
bleven de colchische afgezanten toen bij de Phaeaciërs wonen.

Alciphron, Alkiphron, grieksch sophist, die in het laatste gedeelte
der 2de eeuw n. C. leefde. In den vorm van brieven, die door taal
en stijl uitmunten, heeft hij belangrijke schetsen van de toenmalige
toestanden te Athene nagelaten.

Alcmaeon, Alkmaion, Alkmeon, 1) zoon van Amphiaraus en
Eriphyle. Evenals Eriphyle zich door het halssnoer van Harmonia
had laten omkoopen om Amphiaraus te bewegen aan den tocht der zeven
tegen Thebe deel te nemen, zoo was de peplos van Harmonia de prijs,
waarvoor zij Alcm. overreedde met de Epigonen mede te trekken. Als een
der aanvoerders verrichtte Alcm. vele dappere daden en Thebe moest
dezen keer vallen. Zijn vader, die zijn eigen lot voorzien had, had
echter voor hij ten strijde trok aan zijne zonen Alcm. en Amphilochus
opgedragen hem op hun moeder te wreken, en nadat Alcm. zelf uit den
oorlog teruggekomen was en een orakel hem bevolen had de opdracht zijns
vaders uit te voeren, te meer daar zijne moeder ook hem aan hetzelfde
gevaar had blootgesteld, doodde hij Eriphyle. Terstond maakten zich
de wraakgodinnen van hem meester; door haar vervolgd, zwierf hij
in waanzin rond, zonder ergens rust te vinden. Eindelijk kwam hij
in Psophis bij koning Phegeus, die hem van zijne schuld trachtte
te zuiveren en hem zijne dochter Alphesiboea of Arsinoë tot vrouw
gaf. Doch de middelen door Phegeus aangewend, vermochten op den duur
niet de wraakgodinnen van Alcm. af te houden, zijn waanzin keerde terug
en weder zwierf hij rond, nu zonder hoop ooit rust te vinden, daar een
orakel hem gezegd had, dat dit alleen zou kunnen geschieden wanneer
hij een plek vond, die tijdens zijn misdaad nog niet door de zon
beschenen was. Eindelijk echter vond hij die plek, het was de grond,
die sedert den moord aan de monding van den Achelous aangeslibd was,
de Echinades. Hier vestigde hij zich en trouwde hij met Callirrhoë,
de dochter van den riviergod. Nadat hij eenigen tijd hier rustig
geleefd had, verzocht zijne gemalin hem het halssnoer en den sluier
voor haar te halen, die op zijn leven van zooveel invloed geweest
waren. Hij gaf toe aan haar dringend verlangen en trok naar Psophis,
waar hij die sieraden van zijn eerste vrouw terugnam, zeggende dat hij
ze aan Apollo wilde wijden. Nauwelijks had Phegeus echter bemerkt dat
dit slechts een voorwendsel was, of hij zond zijne zonen om Alcm. te
vervolgen; zij haalden hem in en doodden hem. De zonen van Alcm. en
Callirrhoë, Acarnan en Amphoterus, wreekten later den moord van hun
vader. V. s. had Alcm. bij Manto, de dochter van Tiresias, een zoon
en een dochter, die hij aan Creon, den koning van Corinthe, gaf om
op te voeden. Uit jaloerschheid liet de vrouw van Creon het meisje,
toen zij volwassen was, als slavin verkoopen en zoo kwam zij onbekend
toevallig bij haar vader. Alcm. had te Thebe een tempel waar hij als
halfgod vereerd werd.--2) achterkleinzoon van Nestor, die bij den
inval der Doriërs in de Peloponnesus naar Athene uitweek; hij was de
stamvader der Alcmaeoniden.--3) atheensch archont, de laatste die voor
zijn leven tot deze betrekking verkozen werd (752).--4) van Croton,
schrijver van geneeskundige werken in de 5de eeuw.

Alcmaeonidae, Alkmaionidai, Alkmeonidai, een rijke en aanzienlijke
familie in Athene, afstammend van Alcmaeon no. 2. Zij zijn vooral
bekend door de oppositie, die zij voerden tegen de alleenheerschappij
der Pisistratiden, waarbij Megacles hun aanvoerder was. Toen zij door
Pisistratus verbannen waren, wisten zij de priesters van Delphi voor
hunne belangen te winnen door den herbouw van den tempel, die kort
te voren was afgebrand, aan te nemen, en hem, gedeeltelijk op hun
eigen kosten, veel prachtiger te herstellen, dan hij te voren geweest
was. Van Delphi ging dan ook sedert herhaaldelijk eene aansporing
tot de Spartanen uit, om Athene van de tyrannen te bevrijden, waaraan
eindelijk ook gehoor gegeven werd (z. Cleomenes en Hippias). Ook te
voren hadden de Alcmaeoniden eenigen tijd in ballingschap doorgebracht,
omdat zij, naar men beweerde, eenige aanhangers van Cylon bij de
altaren der goden gedood hadden. Hoewel deze ballingschap niet van
langen duur geweest kan zijn, werd de familie toch altijd door die
heiligschennis bezoedeld geacht, en werd den Atheners meermalen hun
verblijf in de stad verweten. Ook Clisthenes was een Alcmaeonide en
Alcibiades en Pericles waren van moederszijde met hen verwant.

Alcman, Alkman, een der oudste grieksche lierdichters, Ioniër uit
Sardes, werd krijgsgevangene en kwam als slaaf naar Sparta, maar
werd daar vrijgelaten en schijnt zelfs onder de burgers opgenomen te
zijn. Hij leefde omstreeks 620. Van zijne gedichten, die in een met
aeolische en epische vormen gemengd dorisch dialect geschreven waren,
is slechts weinig over. Hij is vooral bekend om zijne Parthenia,
liederen voor meisjeskoren, waarvan er één bewaard is.

Alcmene, Alkmene, Alcumena, dochter van Electryon, koning van
Mycenae. Zij was gehuwd met Amphitryo, en terwijl deze buitenslands
oorlog voerde, werd zij door Zeus, die de gedaante van haar echtgenoot
had aangenomen, bezocht en zoo werd zij moeder van Heracles; bij
Amphitryo, die den volgenden dag terugkeerde, kreeg zij een zoon
Iphicles. Bij de geboorte van Heracles, had zij veel van den haat van
Hera te lijden. Na den dood van Amphitryo huwde zij met Rhadamanthys,
met wien zij ook op de eilanden der gelukzaligen vereenigd gedacht
wordt. Toen haar zoon gestorven was, moest zij voor Eurystheus
vluchten, zij kwam naar Athene, maar ging later naar Thebe terug waar
zij in hoogen ouderdom stierf. Te Thebe en ook te Athene genoot zij
goddelijke eer.

Alcyone, Alkyone, 1) dochter van Aeolus en Enarete, gehuwd met
Ceyx. Dit huwelijk was zeer gelukkig, maar in hun trots noemden zij
elkander Zeus en Hera; tot straf hiervoor werd hij in een zeemeeuw,
zij in een ijsvogel veranderd.--V. a. kwam Ceyx bij een schipbreuk om,
en stortte Alc. zich uit wanhoop in zee, waarop beiden in ijsvogels
veranderd werden. Wanneer deze vogel broedt, omstreeks een week voor
en een week na den kortsten dag, laat Aeolus alle winden rusten,
vandaar heeten die dagen Alcyonii dies, Alkyonides hemerai, welke naam
overdrachtelijk gegeven wordt aan een rustigen, gelukkigen tijd.--2)
eene van de Pleiaden, bij Poseidon moeder van Hyrieus.

Alcyoneus, Alkyoneus, 1) een van de Giganten, die Heracles op de
landengte van Corinthe of op het schiereiland Pallene aanviel, toen
hij met de runderen van Geryones daar langs kwam. Met een rotsblok
verpletterde hij 24 van Heracles' makkers en 12 van zijne wagens,
maar toen hij het rotsblok tegen hemzelf slingerde, sloeg Heracles het
met zijn knots terug, en doodde hem met denzelfden slag.--2) zoon van
Diomus en Meganira. Hij werd door het lot aangewezen om volgens een
orakel ten offer gebracht te worden aan een monster, dat de omstreken
van den Parnassus verwoestte, maar toen hij bekranst naar het hol van
het monster gebracht werd, ontmoette hem Eurybatus, die, door zijne
schoonheid getroffen, besloot zich in zijne plaats op te offeren. Hij
ging in het hol, greep het monster en stortte het in de diepte.

Alcyonium mare, Alkyonis thalatta, ook Alcyonius sinus genoemd,
noordoostelijke inham der Corinthische golf.

Alea, Alea, bijnaam der godin Athena, onder welken naam zij vooral
in de stad Alea, in Arcadia, ten Z. van Stymphalus gelegen, maar ook
elders vereerd werd.

Alea. Het dobbelspel was bij de Romeinen zeer in zwang. Men speelde
met tesserae en met tali. De tesserae waren gewone dobbelsteenen;
men wierp met drie steenen tegelijk. De tali waren aan twee zijden
afgerond, en vertoonden alleen de getallen 1, 3, 4, 6. Men wierp met
vier zulke steenen. De beste worp was de iactus Venereus, wanneer al
de steenen verschillende cijfers aanwezen. De slechtste worp was alle
éénen en werd canis genoemd.

Alecto, Alekto, eene der drie Erinyen.

Alectryon, Alektryon, dienaar van Ares, die op den uitkijk stond als
de god Aphrodite bezocht. Eens viel hij in slaap, zoodat de minnenden
door Helius ontdekt konden worden. Tot straf hiervoor werd hij in
een haan veranderd.

Aleïus campus, Aleion pedion, waar Bellerophon in zijne zwaarmoedigheid
ronddoolde. Homerus plaatst deze uitgestrekte vlakte in Lycia; zij ligt
echter tusschen den Sarus en den Pyramus, twee rivieren van Cilicia.

Alemanni, Alamanoi, groote volkerenbond, uit germaansche stammen
van zuidwestelijk Duitschland bestaande, waarvan de Suevi (Zwaben)
het hoofdvolk waren. In 213 na C. kwamen zij onder dezen bondsnaam
voor het eerst met de Romeinen in botsing en liet keizer Caracalla
zich v. s. den bijnaam Alemannicus geven naar de overwinning, die hij
over hen behaald had. In werkelijkheid nam hij den bijnaam Germanicus
aan. Sedert hadden de Romeinen veel last van hunne invallen in de agri
decumates. In de tweede helft van de 3de eeuw bezetten zij de geheele
streek binnen den limes (z.a.), en in de 4de eeuw ook den Elzas.

Aleria, Aleria, vroeger Alalia, Alalie geheeten, volksplanting der
Phocaeërs op Corsica (565), in den eersten punischen oorlog door de
Romeinen veroverd (259), onder Sulla kolonie.

Alesa, zie Halesa.

Alesia, vesting in het kleine gebied der Mandubii, aan den zuidkant van
het tegenwoordige plateau van Langres. Zij is bekend door het beroemde
beleg in den strijd van Caesar tegen den grooten gallischen aanvoerder
Vercingetorix (in 52). Na de inneming verwoestten de Romeinen de stad;
zij werd echter later herbouwd (thans Alise-Ste-Reine).

Alesus, zie Halesus.

Aletes, Aletes, 1) zoon van Aegisthus. Op het bericht dat Orestes in
het land der Tauri aan Artemis geofferd was, maakte hij zich van de
regeering over Mycenae meester, maar bij de terugkomst van Orestes werd
hij gedood.--2) zoon van Hippotas, die bij den inval der Heracliden
de Sisyphiden uit Corinthe verdreef en daar zelf koning werd.

Aletrium, zie Alatrium.

Aleuadae, Aleuadai, afstammelingen van Aleuas, een Heraclide, die
zich van de heerschappij over Larissa meester maakte en om zijne
wreedheid door zijn eigen volk gedood werd. De Aleuaden waren lang het
machtigste vorstengeslacht van Thessalië (tagoi, z. tagos), totdat
de tyrannen van Pherae zich verhieven; in de twisten die tusschen
de beide familiën ontstonden, werd nu eens de hulp der Macedoniërs,
dan die der Thebanen ingeroepen, totdat Philippus in 356 Thessalië
tot een macedonische provincie maakte, waarbij hij de Aleuaden door
vele onderscheidingen voor zich won.

Alexander, Alexandros, 1) = Paris.--2) neef van den tyran Polyphron
van Pherae, dien hij doodde en wiens opvolger hij werd, 369. Zijne
wreedheid en trouweloosheid noodzaakte de thessalische steden
meermalen de hulp van Macedonië en Thebe in te roepen. Eerst werd hij
door Pelopidas tot een meer gematigde regeering gedwongen; later,
toen hij Pelopidas en andere Thebanen trouweloos gevangen genomen
had, dwong Epaminondas hem de gevangenen los te laten; ten derden
male trok Pelopidas tegen hem op en overwon hem in den slag bij
Cynoscephalae (364). In 358 werd hij op aandrijven zijner gemalin
Thebe door hare broeders vermoord.--3) Al. I, koning van Epirus. Met
behulp van zijn zwager Philippus van Macedonië verdreef hij zijn oom
en zijn neef (342) en maakte hij zich van de regeering meester. Toen
zijne zuster Olympias door Philippus verstooten was, vluchtte zij tot
hem en trachtte zij hem tot een oorlog aan te sporen, maar Philippus
bevredigde hem door hem zijne dochter Cleopatra tot vrouw te geven. In
332 werd hij door de Tarentijnen tegen de Bruttiërs en Lucaniërs te
hulp geroepen, in 331/330 verloor hij een slag bij Pandosia en kwam
hij in de rivier Acheron om.--4) Al. II, koning van Epirus, zoon
en opvolger van Pyrrhus 272-ong. 250; hij maakte zich voor korten
tijd van Macedonië meester, maar werd spoedig door Demetrius, een
broeder van Antigonus Gonatas van daar en zelfs uit Epirus verdreven,
totdat hij bij een opstand der Epiroten teruggeroepen werd. Hij
stierf omstreeks 250.--5) Al. I, koning van Macedonië 498-454, zoon
en opvolger van Amyntas I. Bij Xerxes' inval in Griekenland werd
Al. gedwongen zich bij diens leger aan te sluiten; toch trachtte hij
heimelijk de Grieken te helpen.--6) Al. II, koning van Macedonië, zoon
en opvolger van Amyntas II. Na eene regeering van twee jaren werd hij
door zijn stiefbroeder Ptolemaeus Alorites gedood (369).--7) Al. III
de Groote, koning van Macedonië, geb. 356, volgde zijn vader Philippus
in 336 op. Hij was opgevoed eerst door den ruwen krijgsman Leonidas,
daarna door den hoveling Lysimachus, eindelijk sedert zijn 13de jaar
door den beroemden wijsgeer Aristoteles. Reeds vroeg had Al. blijken
gegeven van ontembare eerzucht, van streven naar het buitengewone en
bovenal van grooten persoonlijken moed; Homerus was zijn geliefkoosde
dichter en Achilles zijn ideaal. Geen wonder, dat de twintigjarige
jongeling, die zich reeds bij het leven van Philippus o. a. in den
slag bij Chaeronea onderscheiden had, zoodra hij den troon besteeg,
besloot het plan van zijn vader, de verovering van het perzische
rijk, tot uitvoering te brengen, al moest hij ook voorshands zijne
krachten wijden aan de bevestiging zijner regeering tegen binnen- en
buitenlandsche vijanden. Terwijl hij zijn oom Attalus en anderen, die
hem de heerschappij konden betwisten, uit den weg liet ruimen, trok hij
kort na den dood van zijn vader naar Griekenland, waar in verschillende
steden anti-macedonische bewegingen hadden plaats gehad, en bewerkte
hij door zijn krachtig optreden, dat hij door de Amphictyonen en later
op een congres op de landengte van Corinthe door alle grieksche staten,
behalve Sparta, erkend en tot opperbevelhebber in den oorlog tegen
Perzië verkozen werd. Na zijn terugkomst in Macedonië hield Al. zich
bezig met de onderwerping der ten noorden van zijn rijk wonende
barbaren, Triballers, Geten, Illyriërs, enz., die op het bericht van
den dood van Philippus opgestaan waren. Velen in Griekenland koesterden
de hoop dat Al. nooit van deze moeielijke en gevaarlijke tochten naar
ver verwijderde landen zou terugkeeren, en toen het gerucht van zijn
dood verspreid werd, vond het dan ook gereedelijk geloof. Maar toen
op dit gerucht in de meeste staten nieuwe bewegingen ontstonden,
verscheen Al. plotseling, voordat iemand het mogelijk had geacht,
in Griekenland, en rukte voor Thebe, van waar de macedonische
bezetting verdreven was; na een kort beleg werd de stad bestormd,
ingenomen en volgens besluit der boeotische steden verwoest, waarbij
alleen de tempels en het huis van Pindarus gespaard werden. Daarop
onderwierpen zich ook de andere grieksche staten (335). In Macedonië
teruggekeerd, besteedde de koning den winter met ijverige toerustingen
voor den tocht naar Azië, en in het voorjaar van 334 trok hij over
den Hellespont met een klein, doch geoefend leger (± 40.000 man),
aangevoerd door bekwame officieren, en met een vloot van 160 schepen,
terwijl Antipater in Macedonië achtergelaten werd om Griekenland en
de noordelijke barbaren in bedwang te houden. De eerste ontmoeting
met de vijanden had plaats aan de rivier den Granicus, waarvan de
overzijde door een aanzienlijke perzische macht bezet gehouden werd;
niettemin trok Al. met geweld er over, versloeg de Perzen en ook hunne
grieksche huurtroepen en won met dien slag geheel Klein-Azië tot het
Taurusgebergte; wel verdedigde Miletus zich eenigen tijd en vorderde de
inneming van Halicarnassus zelfs een vrij lang beleg, maar de overige
grieksche steden ontvingen Al. vrijwillig of na korten tegenstand,
toen hij langs de kust naar het Zuiden en terug door Lycië, Pamphylië
en Pisidië naar Gordium, de oude hoofdstad van Phrygië, trok. In het
voorjaar van 333 van daar opgebroken, ging hij door Paphlagonië en
Cappadocië naar Cilicië, en toen Darius zelf hem daar trachtte tegen
te houden, versloeg hij in November bij Issus diens leger van 600,000
(?) man, nog versterkt door 30,000 grieksche huurlingen, in weerwil
van hun dapperen tegenstand. Na deze overwinning, waarbij een rijke
buit en ontelbare gevangenen, o.a. de moeder, vrouw en twee dochters
van Darius in handen der Macedoniërs vielen, veroverde Al. Syrië en
Phoenicië, waar Tyrus hem echter hardnekkig weerstand bood, zoodat hij
die stad eerst na een merkwaardig beleg van zeven maanden kon innemen
(332); evenzoo verdedigde zich Gaza geruimen tijd. In Aegypte werd
Al. daarentegen met open armen ontvangen. Van hier ondernam hij een
tocht door de libysche woestijn naar het orakel van Zeus Ammon, wiens
priester hem als een zoon van dien god begroette, en trok daarna naar
Azië terug. Zonder moeilijkheden ging hij over den Euphraat en den
Tigris, maar in de vlakte van Babylon ontmoette hij weder Darius met
zijn leger, dat nu uit 1,000,000 (?) man voetvolk en 40.000 ruiters
bestond; hoewel Al.'s leger nog geen 50,000 man sterk was, waagde
hij den aanval en behaalde hij in den slag bij Arbela en Gaugamela
(30 Sept. 331) de beslissende overwinning, die hem tot heer van Azië
maakte. Darius vluchtte naar Ecbatana, en toen verscheiden satrapen
zich bij den overwinnaar aansloten, en Al., na de onderwerping van
Susiana, de Uxiërs en Persis, ook naar Medië oprukte, trok hij zich
terug naar Bactrië, maar werd op weg door een van zijne satrapen,
Bessus, die den titel van koning en den naam van Artaxerxes IV
aannam, gevangen genomen. Toen Al. dit vernam, vervolgde hij Bessus
met versnelde marschen, en daar deze zich niet in staat zag met den
gevangen koning snel genoeg weg te komen, liet hij Darius, na hem
doodelijk verwond te hebben, op weg achter. De meeste perzische en
medische satrapen onderwierpen zich nu, en nadat Al. nog een tocht naar
Hyrcanië ondernomen en een opstand in Aria bedwongen had, vervolgde
hij Bessus, die eerst naar Sogdiana, later over den Oxus gevlucht was,
maar daar gevangen genomen en later aan een rechtbank ter veroordeeling
gegeven werd. De verovering van Bactrië en Sogdiana, waar een groot
aantal sterke vestingen één voor één genomen moesten worden, nam nog
geruimen tijd in beslag, en eerst in 327 kon Al. den veldtocht naar
Indië ondernemen. In weerwil van groote moeilijkheden trok hij met
een leger van 120,000 man, waaronder vele Aziaten, over den Indus,
Hydaspes, Acesines en Hydraotes, en ofschoon hij menigmaal hevig
verzet moest overwinnen, onderwierp hij alles op zijn weg. Eindelijk
bereikte hij den Hyphasis; hijzelf had gaarne zijne tochten nog verder
uitgestrekt, maar nu bleek het onmogelijk den onwil van zijn leger
tegen verdere ondernemingen te overwinnen; zelfs zijne bedreiging,
dat hij alleen met de goedgezinden over de rivier zou gaan en de
anderen aan hun lot overlaten zou, had geene uitwerking, en toen
nu ook de offerteekenen ongunstig waren, gaf hij toe. Nadat hij tot
den Hydaspes teruggetrokken was, ging hij verder met een vloot van
2000 schepen, die onder het bevel van Nearchus stond, de rivier af,
tot aan den mond van den Indus, terwijl het grootste gedeelte van
het leger langs de beide oevers marcheerde. De aan de rivier wonende
volken onderwierpen zich, alleen bij de Malli vond Al. tegenstand,
die eerst door de bestorming hunner hoofdstad gebroken werd. Nadat in
Augustus 325 de mond van den Indus bereikt was, zeilde de vloot naar
de perzische golf, terwijl de koning met het leger door Gedrosia naar
Carmania trok, waar hij na een tocht van zestig dagen door de gloeiende
zandwoestijn, en nadat een niet gering deel van het leger ten gevolge
van hitte, vermoeienissen en gebrek omgekomen was, behouden aankwam,
en waar hij ook Nearchus met de vloot aantrof. Hier zoowel als in
Persis, te Susa, Ecbatana en Babylon werden groote feesten gegeven,
de soldaten rijk begiftigd, de satrapen bestraft, die zich veelal,
daar niemand gedacht had, dat Al. ooit uit Indië terug zou komen,
aan onderdrukking en afpersing schuldig gemaakt hadden, kortom alles
gedaan wat Al. dienstig achtte tot de bevestiging der eenheid tusschen
de door hem geregeerde volken. Maar terwijl hij zich te Babylon met
groote plannen voor de toekomst bezig hield,--hij wilde Arabië en ook
Italië veroveren, groote vloten bouwen, enz.--werd hij door een ziekte
overvallen, die in weinige dagen (Juni 323) een einde aan zijn leven
maakte. Hij was slechts 33 jaar oud geworden, en stierf zonder een
rechtstreekschen opvolger na te laten. Zijn uitgestrekt rijk werd na
zijn dood de twistappel tusschen zijn voornaamste veldheeren en werd
eindelijk onder hen verdeeld, wat te gemakkelijker was, daar Al. zijn
ideaal, de versmelting van Grieken en barbaren tot één volk, slechts
voor een klein gedeelte bereikt had. Met dit oogmerk waren door hem
in verschillende deelen van het rijk nieuwe steden gesticht, meest
Alexandria genaamd, die, door Grieken en Macedoniërs bevolkt, zoowel
moesten dienen om het overwonnen land in bedwang te houden, als om
grieksche beschaving onder de onderworpen volken te verspreiden. De
voornaamste van deze, Alexandrië in Aegypte, werd na den val van
Tyrus spoedig, zooals de stichter ook bedoeld had, een middelpunt van
den wereldhandel en bleef lang eene van de belangrijkste steden der
oude wereld. Eveneens om de gelijkheid tusschen zijne onderdanen tot
stand te brengen, liet Al. reeds kort na den dood van Darius Aziaten
in zijne legers inlijven en op dezelfde wijze als de Macedoniërs
wapenen en oefenen, een maatregel die, zooals te begrijpen is,
bij Grieken en Macedoniërs hevige ontevredenheid verwekte, en toen
kort voor Al.'s dood te Opis van alle kanten van deze nieuwe troepen
aangebracht werden en de oude en onbruikbaar geworden soldaten naar
huis teruggezonden zouden worden, kwam het tot openlijk verzet (324),
waarbij de koning groote vastheid moest toonen om den weerspannigen tot
onderwerping aan zijn wil te brengen. In weerwil van dit voorval en
van de weigering der troepen om hun aanvoerder ook over den Hyphasis
te volgen, kan men zeggen dat Al. bij zijne soldaten zeer bemind
en hoog geëerd was. Niet in dezelfde mate was dit echter het geval
bij de hoogere officieren, die meer persoonlijk met hem in aanraking
kwamen, daardoor de minder aangename zijden van zijn karakter beter
kenden, en zich bovendien door Al.'s streven meermalen in hun trots
en in hunne belangen gekrenkt achtten. Inderdaad valt het niet te
ontkennen, dat Al., in zijn ijver om zijne nieuwe onderdanen niet
bij de oude achter te stellen, dikwijls meer aandacht aan de nieuwe
dan aan de oude schonk; het kon Grieken en Macedoniërs niet anders
dan onaangenaam aandoen, dat Al., die vroeger steeds de grieksche
afkomst van het macedonische koningshuis op den voorgrond gesteld had,
later de perzische teekenen der koninklijke waardigheid aannam; zijne
beweerde afkomst van Zeus Ammon kon door hen niet worden aangenomen,
zijne pogingen tot invoering der proskynesis konden bij hen geen
gunstig onthaal vinden. Zoo ontstond er dikwijls ontevredenheid in de
omgeving des konings, ja zelfs hoorde men nu en dan van samenzweringen,
die dan met gestrengheid onderdrukt en met den dood der verdachten
bestraft werden. Ten gevolge van zulke geruchten werden in 330 Philotas
en zijn oude vader Parmenio, beiden zeer verdienstelijke officieren,
in 327 verscheiden adellijke jongelieden en de wijsgeer Callisthenes
gedood. Doch in het veld wist Al. door zijn persoonlijken moed en
door zijn dikwijls grootmoedig gedrag tegenover overwonnen vijanden
aller liefde en bewondering te winnen, en meer dan eens bleek het, dat
zijne vrienden niet schroomden, wanneer hij zich al te zeer in gevaar
begeven had, hun leven voor het zijne te wagen. Want het is licht te
begrijpen, dat Al. bij zijne vele veldtochten dikwijls in levensgevaar
kwam; reeds bij den Granicus redde Clitus, dezelfde dien hij later in
dronkenschap doodde, hem het leven, door een perzisch ruiter den arm
af te houwen, die reeds het zwaard boven Al.'s hoofd opgeheven had;
bij het beleg van Gaza kreeg hij een vrij zware wond in den schouder,
en bij de bestorming van de hoofdstad der Malli, toen hij bij het
breken van een stormladder zich met slechts zeer enkelen boven op
den muur der vijanden bevond en, van alle kanten beschoten, geen
andere keus had, dan van den muur in de stad te springen, kreeg hij
een zeer gevaarlijke wonde in de borst en werd hij door Peucestes en
Leonnatus nauwelijks levend uit de handen der vijanden gered. Van zijn
kant gaf Al. menigmaal aan zijne vrienden blijken van gehechtheid en
waardeering; het is zelfs niet onmogelijk dat het wel wat overdreven
verdriet, waarvan hij blijken gaf na den dood van Hephaestion,
die kort voor hem overleed, zijn eigen dood verhaast heeft. Maar
meer dan dit, en misschien meer dan de buitengewone vermoeienissen,
waaronder Al. bijna zijn geheel leven had doorgebracht, hadden de
zwelgpartijen, waaraan hij zich in zijne latere levensjaren meer en
meer overgaf, zijne lichaamskracht ondermijnd, en zoo stierf hij in
den bloei van zijn leven aan eene ziekte, die aanvankelijk blijkbaar
niet van ernstigen aard was. Hij had drie aziatische vrouwen: Roxane,
Barsine, de oudste dochter van Darius, en Parysatis; van deze bracht
eerstgenoemde eenige maanden na zijn dood een zoon ter wereld, die naar
zijn vader Alexander genoemd werd.--8) Al. Aegus, zoon van Alex. den
G. en Roxane, eenige maanden na den dood van zijn vader geboren. Hij
werd tot koning uitgeroepen, en onder voogdij van Perdiccas, daarna
van Pithon, eindelijk van Antipater geplaatst. Antipater leverde in
320 hem met zijne moeder aan Philippus Arrhidaeus uit. In het volgende
jaar stierf Antipater en vluchtte Roxane met haar zoontje naar Epirus
tot hare schoonmoeder Olympias, maar later vielen zij weder in handen
van Cassander, die in 311 beiden in de gevangenis liet vermoorden.--9)
Al. Lyncestes, schoonzoon van Antipater, de eenige der deelnemers
aan de samenzwering tegen Philippus, die, door Alexander terstond
als koning te huldigen, zijn leven redde. Toen Al. naar Azië trok,
werd hij aanvoerder der thessalische ruiterij. Toch werd hij ook later
betrapt op onderhandelingen met Darius en van 334 gevangen gehouden,
totdat hij in 330, naar men zeide op aandringen van het leger,
gedood werd.--10) zoon van Cassander en Thessalonica, vluchtte nadat
zijne moeder door zijn broeder Antipater gedood was, naar Pyrrhus van
Epirus; met diens hulp en met die van Demetrius Poliorcetes verjoeg
hij Antipater. Toen Demetrius echter ook na Antipater's dood Macedonië
niet wilde verlaten, trachtte Al. hem uit den weg te ruimen, maar
Demetrius was vlugger en doodde hem in 294 bij een gastmaal.--11)
Al. I Balas, een man van lage afkomst, gaf zich voor een zoon van
Antiochus IV Epiphanes uit en nam, met goedvinden van den romeinschen
senaat, in 150 den troon van Syrië in bezit, nadat hij Demetrius Soter,
een neef van Antiochus, overwonnen had. In 145 werd hij echter door
diens zoon, Demetrius Nicator, verdreven en kort daarna vermoord.--12)
Alexander II Zabina (de slaaf), zoon van een aegyptisch koopman, gaf
zich voor een aangenomen zoon van Antiochus Sidetes uit en maakte
zich in 128 van den syrischen troon meester, maar werd in 122 door
Antiochus Grypus verslagen, door zijn volk verlaten en op last van den
overwinnaar gedood.--13) Al. Helius, zoon van M. Antonius en Cleopatra,
met zijne zuster Cleopatra door Octavia, de verlaten gemalin van
Antonius, opgevoed.--14) Al. Aetolus, treurspeldichter uit Pleuron,
de eenige aetolische dichter (bloeitijd ongeveer 280); hij was onder
Ptolemaeus Philadelphus aan de alexandrijnsche bibliotheek geplaatst
en werd onder de tragische pleias opgenomen. Ook dichtte hij elegieën,
waarvan nog eenige schoone fragmenten bestaan.--15) Al. Polyhistor,
geb. te Myndus in Carië, onderwezen te Pergamus, kwam als
krijgsgevangene naar Rome, doch werd door Cornelius Lentulus,
v. a. door Sulla, vrijgelaten (82), later werd hij de leermeester van
M. Crassus, dien hij op al zijne tochten vergezelde. Van zijne zeer
talrijke geschriften, voornamelijk van geschied- en aardrijkskundigen
inhoud, is niets behouden.--16) peripatetisch wijsgeer, geb. te Aegae,
leermeester van Nero.--17) van Abonitichos (z. a.), de leugenprofeet
door Lucianus gehekeld.--18) ho exegetes, zoo genoemd als verklaarder
en verdediger der leer van Aristoteles. Hij was geboren te Aphrodisias
in Carië en leefde onder Septimius Severus. Zijne werken zijn
grootendeels in latijnsche vertaling bewaard gebleven.--19) Alexander
Severus, Romeinsch keizer, z. Severi no. 2.

Alexandra = Cassandra.

Alexandria, Alexandreia. Er zijn niet minder dan tien steden van
dezen naam bekend, die alle haar ontstaan aan Alexander den Grooten
te danken hebben. De beroemdste is

1) Alexandria in Aegypte, volgens het plan van den bouwmeester
Dinocrates (v. a. Dinochares) in den winter van 332/1 op de smalle
landtong tusschen het mareotische meer en de middellandsche zee
gebouwd en dus uitstekend voor handel en verkeer gelegen. De stad had
een langwerpigen vorm, met rechte straten, die elkander rechthoekig
kruisten. De beide hoofdstraten, met vierdubbele zuilengangen
versierd, waren 14 meter breed. Hoewel in Aegypte gelegen en onder
de Ptolemaeën tot den zetel der regeering verheven, was Alexandrië
volstrekt geene aegyptische stad, maar eene wereldstad, waar
het grieksche en het joodsche element het meest vertegenwoordigd
waren. In het zuidwestelijke gedeelte, Rhacotis geheeten, woonde
de lagere volksklasse; daar vond men de acropolis en den beroemden
Serapis-tempel. De joden woonden meest in het noordoostelijk gedeelte,
terwijl het middengedeelte, Bruchium, het grieksche kwartier was,
waar men het koninklijk paleis, het gymnasium, het stadium, het museum
en andere openbare gebouwen vond. Een dam van zeven stadiën lengte,
heptastadion, liep van de stad naar het eilandje Pharus, op welks
ééne punt de beroemde vuurtoren stond, die in 283 door Ptolemaeus
Philadelphus was gebouwd en voor een van de zeven wonderen der
wereld gold. Ter weerszijden van het Heptastadium lagen twee havens:
de westelijke werd Portus Eunostus (Eunostos, haven der behouden
terugkomst) geheeten, en had nog eene binnenkom, kibotos (kast); een
kanaal voerde naar het mareotische meer. De oostelijke haven heette de
groote haven, portus maior. In het heptastadium waren twee overbrugde
doorvaarten. Eene binnenkom der groote haven heette de kleine haven
en diende tot ligplaats der koninklijke galeien. Alexandrië was ook
een brandpunt van wetenschap en geleerdheid. De beroemde bibliotheek
in Bruchium bevatte 90000 werken, met de dubbele exemplaren 400000
rollen uitmakende. Eene tweede bibliotheek in het Serapeum telde 42800
rollen. Bij den alexandrijnschen oorlog, dien Caesar na Pompeius' dood
hier te voeren had, ging de bibliotheek in het Serapeum door brand te
niet. Dit verlies werd later hersteld door de 200000 rollen uit de
bibliotheek van Pergamus, die Antonius aan Cleopatra ten geschenke
gaf. Doch ook deze verzameling ging met den tempel te gronde, toen
in 389 de christenen, door den aartsbisschop Theophilus tegen de
overblijfselen van het heidendom opgeruid, het Serapeum bestormden
en in brand staken. De groote boekerij werd in een vleugel van het
koninklijk paleis bewaard, en is waarschijnlijk in de troebelen der
jaren 272 en vv. voor een groot gedeelte vernield. Het nabijgelegen
Museum was een gebouw, waar beroemde geleerden in alle vakken van
wetenschap kosteloos huisvesting en onderhoud vonden en zich bezig
hielden met het ordenen, verklaren en verbeteren der handschriften
en met het verwerken der rijke stof, die in de bibliotheken lag
opgehoopt. Dit zijn de alexandrijnsche geleerden. Uit het streven naar
classificatie ontstonden de zoogenaamde canones (kanones) of lijsten
van de voortreffelijkste schrijvers en dichters op elk gebied, wier
werken tot richtsnoer moesten strekken voor het nageslacht. Zoo omvatte
b.v. de canon der tragische dichters de volgende namen: Aeschylus,
Sophocles, Euripides, Ion en Achaeus, die der geschiedschrijvers:
Herodotus, Thucydides, Xenophon, Theopompus, Ephorus, Anaximenes,
Callisthenes; die der redenaars: Antiphon, Andocides, Lysias,
Isocrates, Isaeus, Aeschines, Lycurgus, Demosthenes, Hyperides,
Dinarchus.

2) Alexandria in Arachosia, thans Kandahar.

3) Alexandria in Aria, thans Herat.

4) Alexandria aan den Caucasus d.w.z. aan den indischen Caucasus,
thans het gebergte Hindoe-koh.

5) Alexandria aan den Indus.

6) Alexandria bij Issus, op de syrisch-cilicische grenzen.

7) Alexandria aan den Oxus, in Bactria.

8) Alexandria in Sogdiane, het noordelijkste, daarom eschate genoemd,
aan den Iaxartes.

9) Alexandria in Susiane, later verdoopt in Antiochia, ten slotte
na een lateren herbouw Spasinu Charax geheeten, nabij de monding van
den Tigris. Zie Charax no. 1.

10) Alexandria Troas, op de kust van het vroegere trojaansche rijk,
tegenover het eiland Tenedos. De stad was door Antigonus vergroot en
heette toen een tijd lang Antigonia. Later werd zij eene bloeiende
romeinsche kolonie, die om hare ligging in het vermeende stamland
der Romeinen zeer begunstigd werd. Caesar en Constantijn de Groote
moeten er zelfs aan gedacht hebben, den zetel van het rijk daarheen
over te brengen.

Alexikakos, onheil afwerend, bijnaam van Apollo, soms ook aan andere
goden en heroën gegeven.

Alexis, Alexis, geb. omstreeks 372 te Thurii, doch atheensch
burger. Hij zou 106 jaar oud geworden zijn en 245 blijspelen geschreven
hebben, die natuurlijk niet alle even hoog gesteld kunnen worden,
maar over het algemeen, zooals de talrijk overgebleven fragmenten
aantoonen, geestig en smaakvol zijn. De in de nieuwe comedie zoo
belangrijke rol van den parasiet kwam, naar men zegt, het eerst in
een van zijne stukken voor.

Alfen(i)us Varus, uit Cremona, een rechtsgeleerde van grooten naam,
die eerst in zijne geboorteplaats het bedrijf van schoenmaker had
uitgeoefend. Waarschijnlijk is hij dezelfde, die, door Octavianus
met de akkerverdeeling in Transpadana belast, Vergilius zijn landgoed
liet behouden.

Algidus mons, een ruw en boschrijk gebergte in Latium, tusschen
Velletri en Tusculum, met eene bergvesting, Algidum, op een der
toppen. Zie Aequi.

Alimenti, zie Cincii.

Alipes, met gevleugelde voeten, bijnaam van Mercurius.

Aliphera, Alipheira of Aliphera, bergstad in het landschap Cynuria,
in het Zuidwesten van Arcadia, bezuiden den Alpheus. De inw. namen
deel aan den bouw van Megalopolis.

Aliptes, aleiptes, badknecht. Zie balneum.

Aliso, vesting, door Drusus aan de Luppia (Lippe) gesticht in het
jaar 11; v. s. heeft het gelegen bij Haltern, v. a. bij Oberaden,
ten W. van Hamm; in beide plaatsen is een Romeinsch kamp opgegraven.

Allia of Alia, van links invallend zijriviertje van den Tiber,
waarbij de Romeinen in 390, v. a. in 387, de beruchte nederlaag door
de Galliërs leden. Waarschijnlijk moet men het slagveld tegenover de
Allia, op den rechter Tiberoever zoeken. De dies Alliensis (18 Juli)
bleef steeds een dies ater.

Allifae, stad in Samnium aan den Volturnus, in eene vruchtbare
streek gelegen. Door de Romeinen ingenomen in 310, werd het eene
praefectura. Naar het schijnt was het bekend door de wijde bekers,
die men er vervaardigde.

Allobroges, oorlogzuchtig volk in Gallia Narbonensis, tusschen den
Rhodanus (Rhône) en de Alpen. Hunne hoofdstad was Vienna (Vienne). Na
harden tegenstand werden zij in 121 door Q. Fabius Maximus onderworpen,
die den bijnaam Allobrogicus kreeg. Het kostte echter voortdurend
moeite hen in onderwerping te houden.

Almo, beek, die even beneden Rome van links in den Tiber vloeit, en
waarin de priesters van Cybele jaarlijks het beeld der godin reinigden.

Almopi, Almopoi, of -pes, volksstam in het Noorden van Macedonia.

Aloadae, Aloidae, Aloadai, Aloeidai, Otus en Ephialtes, de zonen
van Iphimedea en Poseidon of Aloeus. Zij waren geweldige reuzen,
die op hun negende jaar 9 el dik en 27 el lang waren, en traden
vijandig tegen de goden op. Ares hielden zij eens dertien maanden in
ketenen, totdat Hermes, door hun stiefmoeder Eriboea gewaarschuwd,
hem bevrijdde. Zij dreigden den Ossa op den Olympus en den Pelion op
den Ossa te stapelen en zoo den hemel te bestormen; toen echter Otus
de hand van Artemis en Ephialtes die van Hera eischte, werden zij
door Apollo met pijlen doorboord.--V. a. bewerkte Artemis hun dood
door in de gedaante eener hinde tusschen hen heen te springen, toen
namelijk beiden te gelijk hunne speren naar dit dier wierpen, troffen
zij elkander doodelijk. In de onderwereld stonden zij ruggelings met
slangen aan een zuil gebonden, waarop een uil zit, die hen door zijn
aanhoudend gekrijsch kwelt. In een ander verhaal komen zij voor als
beschaving verbreidende heroën, die den muzendienst aan den Helicon
ingevoerd, en Ascra e. a. steden gesticht zouden hebben.

Alociae, Alokiai, eilanden aan de Sleeswijksche Westkust, de
tegenwoordige Halligen.

Aloeus, Aloeus, zoon van Poseidon en Canace, met Iphimedea gehuwd. De
Aloadae zijn naar hem genoemd.

Alogiou graphe, aanklacht tegen beambten, die geen rekening en
verantwoording van hun beheer hadden afgelegd (z. Euthynai). De
aanklacht werd waarschijnlijk bij de logisten ingediend, de straf
is onbekend.

Alope, Alope, dochter van Cercyon, werd bij Poseidon moeder van
Hippothoon. Het kind werd te vondeling gelegd en door herders
opgenomen; toen deze echter twist kregen over het kleed, waarin
het kind gewikkeld was, riepen zij Cercyon als scheidsrechter
in, die het kleed zijner dochter herkende en dus de geheele zaak
ontdekte. Vertoornd liet hij zijn dochter levend begraven, maar
Poseidon veranderde haar in de bron Alope in Eleusis.

Alope, Alope, 1) stad in Locris tegenover Euboea.--2) stad in
Thessalia, aan de Zuidkust van Achaia Phthiotis, tusschen Larisa
Cremaste en Echinus.--3) bron bij Eleusis, genoemd naar de schoone
Alope (z.a.).

Alopece, Alopeke, Alopekai, demus van Attica ten oosten van Athene. Uit
dezen demus stamde Socrates.

Alopeconnesus, Alopekonnesos (vosseneil.), stad op de westzijde van
de thracische Chersonesus.

Alpenus, Alpenos, Alpenoi, stad in Locris ten oosten van de
Thermopylae.

Alpes, Alpeis, van het keltische alb = hoog, de bekende bergmassa,
die nog dezen naam draagt. Toppen schijnen de ouden slechts zeer
weinige bij naam gekend te hebben. De verschillende takken vindt men
nu eens met het enkelvoud Alpis, dan weder met het meervoud Alpes
aangewezen. De zuidelijke hellingen der Alpen werden eerst bij Italië
ingelijfd onder Augustus, die tegen sommige bergvolken een zwaren
strijd voerde.

Alpes maritimae, parathalassidiai, de Zeealpen, tot aan den mons
Vesulus (M. Viso).

Alpes Cottiae, aldus genoemd naar koning Cottius, die daar een rijkje
had en zich aan Augustus onderwierp. Zij liepen tot den mons Cenisius
(M. Cenis). Alpis Cottia = Mont Genèvre.

Alpes Graiae, waarover waarschijnlijk Hannibal trok. De naam hangt
samen met dien der Graioceli, die aan de westzijde woonden. Alpis
Graia = kleine St. Bernhard.

Alpes Poeninae, aldus genoemd naar een keltischen god Poeninus, die op
den mons Poeninus, ook Alpis Poenina geheeten (grooten St. Bernhard)
een tempel had en door de Romeinen met Jupiter werd vereenzelvigd.

Alpes Lepontiae, tot aan den mons Adula (z.a.), naar het volk der
Lepontii genoemd.

Alpes Tridentinae, de Tiroler en Tridentinische Alpen, naar de stad
Tridentum (Trente of Trient).

Alpes Raeticae en Noricae, naar de landschappen Raetia en Noricum.

Alpes Carniae, naar het volk der Carni, ten O. van de Alpes
Tridentinae.

Alpes Venetae, waarover Caesar een weg baande, naar wien zij ook
Alpes Iuliae geheeten worden.

Alpes Dalmaticae, langs de Adriatische zee.

De Romeinen hadden verscheidene wegen over de Alpen aangelegd; de
meest bezochte was die, welke over de Cottische Alpen en de Alpis
Cottia (mont Genèvre) naar Gallia Transalpina voerde.

Alphesiboea, Alphesiboia, ook Arsinoë genaamd, dochter van Phegeus,
gemalin van Alcmaeon. Toen Alcmaeon door hare broeders gedood
was, en zij hun deze daad telkens verweet, werd zij door hen aan
Agapenor van Tegea overgegeven met de beschuldiging, dat zij den
moord gepleegd had. Hier vond zij den dood. V. a. doodde zij hare
broeders uit wraak.--2) moeder van Adonis.--3) ook Anaxibia genoemd,
dochter van Bias en Pero, gemalin van Pelias.--4) indische nimf,
die door Dionysus bemind werd, maar hem weerstand bood tot hij zich
in een tijger veranderde en haar zoo beangstigde, dat zij zich over
de rivier, die daarnaar Tigris heet, liet dragen.

Alpheus, Alpheios, de voornaamste rivier in de Peloponnesus,
die in Arcadië ontspringt, door Elis en langs Olympia naar zee
stroomt. Mythisch is Alph. een zoon van Oceanus en Tethys. De
omstandigheid dat het water der rivier gedurende haar loop eenige
malen onder de aarde verdwijnt en verderop weder te voorschijn komt,
gaf aanleiding tot de meening, dat de god zich ook onder de zee een
weg wist te banen naar Ortygia, om daar zijne wateren met die van de
bron Arethusa te vereenigen. Deze bron zou namelijk vroeger een Nereïde
geweest zijn, voor welke Alph. een vurige liefde opvatte, die echter
onbeantwoord bleef; toen nu eens Alph. uit zijne wateren oprees en haar
vervolgde, vluchtte zij zoolang zij kon, maar toen de krachten haar
begaven, riep zij Artemis om hulp aan, die haar in een bron veranderde
en naar Ortygia verplaatste.--V. a. vervolgde Alph. Artemis zelve tot
Ortygia of tot Letrini in Elis, waar zij zich met slijk besmeerde om
zich onkenbaar te maken; op beide plaatsen was een tempel van Artemis
Alpheaea, te Letrini met een beeld van zwart marmer.

Alsium, oude etrurische stad, haven van Caere, later rom. kolonie,
met een landgoed van Pompeius, Alsiense.

Altare, zie Ara.

Althaea, Althaia, dochter van Thestius en Eurythemis, echtgenoote
van Oeneus, moeder van Meleager (z.a.), na wiens dood zij zichzelve
om het leven bracht.

Althaemenes, Althaimenes, zoon van Catreus, koning van Creta; daar
een orakel voorspeld had dat hij zijn vader zou dooden, verliet
hij met zijn zuster Apemosyne zijn vaderland en begaf hij zich naar
Rhodus. Daar leefde hij geruimen tijd rustig en door zijn medeburgers
geacht. Intusschen kon zijn vader zijn gemis niet verdragen, en ging
hij eindelijk zelf naar Rhodus om hem te halen en hem de regeering
over te geven. Toen hij nu met zijn gevolg des nachts op Rhodus wilde
landen, hielden de inwoners hen voor vijanden en trachtten zij hun het
landen te beletten; er ontstond een gevecht, waaraan ook Alth. deelnam
en waarbij hij zijn vader doodde zonder hem te kennen. Toen hij nu
merkte dat het orakel vervuld was, zwierf hij op eenzame plaatsen
rond, totdat hij van droefheid stierf.--V. a. zoude op zijn gebed de
aarde zich geopend en hem verzwolgen hebben. De Rhodiërs vereerden
hem later als heros.

Altinum, welvarende koopstad in het land der Veneti, aan de adriatische
zee. Het was de stapelplaats voor den handel tusschen Italië en het
Noorden, en was omringd door tal van prachtige villa's, weshalve
het het Baiae van het Noorden werd genoemd. Toen Attila in 452
n. C. Altinum en Aquileia verwoestte, stichtten de vluchtelingen
op de eilandjes aan den mond van den Medoacus (Brenta) de latere
stad Venetië.

Altis, Altis, het heilige bosch bij Olympia.

Aluntium of Haluntium, stad aan de noordkust van Sicilia op een hoogte
gelegen, met veel wijnteelt.

Alveus. Dit woord geeft in het algemeen een uitgehold of buikvormig
voorwerp te kennen: een bak, het hol eener boot of schuit, een bekken,
een bijenkorf, enz. Het beteekent ook een speelbord of speeltafel met
opstaanden rand, alsmede een badkuip. In de badhuizen vond men groote
in den vloer gemetselde badkuipen voor warme baden met zitplaatsen
aan het eene einde, zóó dat het water tot aan den hals kwam.

Alyattes, Alyattes, zoon van Sadyattes, vader van Croesus, koning van
Lydië (612-563). Evenals zijn vader beoorloogde hij Miletus, maar hij
moest vrede sluiten om zich te kunnen verdedigen tegen de Mediërs,
die onder koning Cyaxares uit het oosten voorwaarts drongen. De
oorlog werd echter, voor het tot een slag kwam, ten gevolge eener
zonsverduistering, die van 28 Mei 585, door Thales voorspeld, door
een verdrag geëindigd. In de laatste jaren zijner regeering hervatte
hij zijne aanvallen op de grieksche steden in Kl.-Azië en veroverde
hij Smyrna en Colophon. Zijn kolossaal graf bij Sardes bestaat,
naar men meent, nog.

Alyzia, Alyzia, acarnanisch zeestadje.

Amafinius (C.), epicureïsch wijsgeer vóór Cicero's tijd en een der
eerste schrijvers bij de Romeinen over wijsbegeerte. Hij wordt door
Cicero ongunstig beoordeeld wegens zijn slechten stijl.

Amalthea, Amaltheia, 1) de geit die Zeus op Creta zoogde. Toen zij eens
door tegen een boom te stooten een hoorn brak, nam een nimf dien op,
vulde hem met vruchten, omwond hem met versche kruiden en gaf hem aan
Zeus; deze gaf haar echter den horen terug met de belofte dat zij alles
wat zij wenschte er uit zou kunnen krijgen.--V. a. is Amalthea de naam
van deze nimf, die Zeus met de melk der geit zou opgevoed hebben. De
horen werd zoo de beroemde horen van overvloed (cornu copiae). Later
gaf Amalthea hem aan Achelous, die zijn eigen horen, in een gevecht
met Heracles afgebroken, daartegen inruilde.--2) een Sibylle van Cumae.

Amaltheum, ook Amalthea, landgoed van T. Pomponius Atticus in Epirus,
aldus geheeten naar een vroeger daar aanwezig heiligdom der nimf
Amalthea. Het was rijk aan plataanboomen. Naar het model van Atticus
legde Cicero te Arpinum een dergelijk zomerverblijf aan.

Amanicae portae, Amanikai pylai, naam van twee bergpassen in het
Amanusgebergte, z. Amanus.

Amantia, Amantia, stad in het Noorden van Epirus, nabij Oricum.

Amanus, Amanos, een hoog en steil gebergte, dat zich in het noordoosten
van Cilicia van den Taurus afscheidt en in twee takken het dal aan de
golf van Issus insluit. De bergpas in den westelijken tak, waardoor
Alexander de Groote uit de cilicische vlakte het dal van Issus
binnentrok heet pylai Amanikai of Amanides. In den oostelijken tak
lagen de pylai Kilikias kai Syrias, die Cyrus de jongere op zijn tocht
tegen Artaxerxes Mnemon doortrok, en die van weerszijden versterkt
waren, waarop, indien men als Alexander den weg naar Phoenice insloeg,
nog een pas, portae Syriae, volgde. Noordelijker in den oostketen lag
de pas, waardoor koning Darius in den rug van Alexanders leger kwam,
zoodat deze terug moest trekken om den vijand te ontmoeten. Deze
noordelijke pas wordt ook slechts aangewezen door den naam portae
Amanicae. De Amanus was een waar rooversnest, waar zich in den
romeinschen tijd de zoogenaamde Eleutherocilices of vrije Ciliciërs
ophielden. Cicero voerde als stadhouder van Cilicia strijd tegen hen
en verwierf zich den titel van imperator.

Amardi of Mardi, Amardoi, Mardoi, een oorlogzuchtige en machtige stam
in Media, ten Z. van de Caspische zee.

Amarynceus, Amarynkeus, zoon van Onesimachus of Alector of Pyttius,
koning der Epeërs. Hij stond Augias bij in zijn strijd tegen Heracles
en werd daarvoor door hem tot mederegent aangenomen.

Amarynthus, Amarynthos, vlek aan de W.-kust van Euboea, behoorende
tot het gebied van Eretria, met een beroemden Artemistempel.

Amasenus, riviertje in Latium, dat door de pontijnsche moerassen liep
en zich in den Ufens (z.a.) ontlastte.

Amasia, beter Amasea, Amaseia, versterkte stad in Pontus, residentie
der pontische koningen, geboorteplaats van den geograaf Strabo. Door
de stad stroomde de Iris. De hooggelegen burcht werd voor onneembaar
gehouden.

Amasis, 1) Amosis, eerste koning van de 18de aegyptische dynastie,
die de Hyksos uit Aegypte verdreven heeft. Daar men de Hyksos als
stamvaders der Israëlieten beschouwde, wordt Amasis (Amosis) vaak
bij Joodsche en Christelijke schrijvers genoemd.--2) Amasis, een
Aegyptenaar van lage afkomst, vertrouwde van koning Apriës. Toen hij
eens door dezen was uitgezonden om een opstand in het leger te dempen,
vereenigde hij zich met de opstandelingen; Apriës werd onttroond
en Am. tot koning verheven (569). Hij bevorderde de vestiging der
Grieken in Aegypte, gaf hun Naucratis, en trouwde zelfs met eene
cyrenaeïsche vrouw. Onder hem bereikte Aegypte den hoogsten bloei,
aan een oorlog met Nebucadnesar wist hij zonder verlies een einde te
maken, maar daar hij zijn bondgenoot Croesus tegen Cyrus had geholpen
of had willen helpen, haalde hij zich de vijandschap van dezen op den
hals, en ook om deze reden viel Cambyses later Aegypte aan. Am. stierf
echter nog voor dien tijd (526).--3) Schilder van zwartfigurige vazen,
omstreeks het midden van de 6de eeuw, te Athene.

Amastris, Amestris, Amestrine, Amastris, Amestris, Amastrine, 1)
gemalin van Xerxes, moeder van Artaxerxes I, om haar wreedheid
berucht.--2; dochter van een broeder van Darius Codomannus. Bij de
groote bruiloft te Susa werd zij aan Craterus tot vrouw gegeven. In
322 scheidde zij van hem en huwde zij met Dionysius, den tyran van
Heraclea, en na diens dood (306) met Lysimachus van Thracië (302). Toen
deze haar twee jaar later verstooten had, regeerde zij over Heraclea,
totdat zij door haar eigen zoons vermoord werd (285). De groote schoone
stad Sesamus, op eene landengte in Paphlagonië gelegen, werd door
haar tot residentie gekozen, vergroot en naar haar Amastris genoemd.

Amastris, Amastris, stad in Paphlagonië, vroeger Sesamus, door Amastris
no. 2 (z. a.) tot residentie gekozen.

Amata, echtgenoote van koning Latinus, had hare dochter Lavinia
aan Turnus, koning der Rutuliërs, toegezegd en verzette zich tegen
Lavinia's huwelijk met Aeneas. Na Turnus' dood hing Amata zich
op. Zie Aeneas.

Amathus, genit. -untis, Amathous, 1) overoude phoenicische stad op
de zuidkust van Cyprus, met een beroemden tempel voor Aphrodite en
Adonis, en met kopermijnen in de nabijheid.--2) plaats in Palaestina,
van den stam Gad, in Peraea.

Amatius, zie Marii no. 5.

Amazones, Amazones, Amazonides, een mythisch volk van krijgshaftige
vrouwen, in en om de stad Themiscyra gevestigd. Zij duldden geen
mannen bij zich dan voorzoover dit voor de instandhouding van haar
geslacht noodzakelijk was, de mannelijke kinderen werden gedood of
aan hun vaders gezonden. Soms worden zij dochters van Ares genoemd;
of zij zouden hare mannen deels gedood, deels verjaagd hebben, of zij
worden beschouwd als de overgebleven vrouwen van een scythisch volk,
waarvan de mannen allen in den oorlog omgekomen waren. Nevens Ares
vereerden zij alleen Artemis Tauropolus. In zeer oude tijden deden de
Amazonen groote veroveringstochten naar Thracië, Syrië en Klein-Azië,
waar zij ook verscheiden steden stichtten, zooals Ephesus e. a. Het
graf van een harer koninginnen, Myrina, was bij de stad Troje te
vinden. Met de grieksche heroën kwamen zij dikwijls in aanraking. Bij
een veldtocht naar Lycië werden zij door Bellerophon verslagen,
en toen zij in Phrygië een inval gedaan hadden, streed Priamus,
toen nog een jong man, als bondgenoot der Phrygiërs tegen haar. Een
van de werken van Heracles was dat hij den gordel van Hippolyte,
de koningin der Amazonen, haalde, waarbij hij met het geheele volk
te strijden had. Ook Theseus beoorloogde de Amazonen, hetzij op eigen
hand, hetzij als bondgenoot van Heracles; bij die gelegenheid won hij
de liefde van Antiope, de zuster van Hippolyte, en voerde haar mede
naar Athene. De andere Amazonen deden daarop een inval in Attica, maar
werden teruggeslagen. Na den dood van Hector kwamen zij Priamus te hulp
en streden zij dikwijls dapper tegen de Grieken, totdat de koningin
Penthesilea door Achilles gedood werd.--Nog ten tijde van Alexander den
G. wordt eene koningin der Amazonen, Thalestris, genoemd. Overigens
komen zij in den historischen tijd niet voor; men verhaalde dat zij,
niet bestand tegen de aanvallen der grieksche helden, naar Libye
verhuisd waren, of dat zij eindelijk hun eigenaardige leefwijze
hadden laten varen, zich met scythische jongelingen verbonden en
met hen het volk der Sauromaten voortgebracht hadden. Zij worden
dikwijls in oude beeldhouwwerken voorgesteld als sterke vrouwen met
een krijgshaftig uiterlijk, gewapend met speer, strijdbijl, schild,
pijl en boog, een gordel om de heupen en een zwaard aan een bandelier
over de borst hangend, maar nergens vindt men het verhaal bevestigd dat
zij de jonggeboren meisjes de rechterborst zouden afgebrand hebben,
opdat zij later gemakkelijker den boog zouden kunnen spannen, zoodat
dit verhaal slechts als een mislukte poging tot verklaring van den
naam Amazonen (als = amazoi) kan beschouwd worden.

Ambarri, volk in Gallia Transpadana ten W. van de Rhône, en aan beide
zijden van den Arar (Saône). Lugdunum (Lyon) lag in hun gebied.

Ambarvalia, een jaarlijksch landelijk feest, in Mei, waarbij de
landlieden een offer aan Ceres (vroeger aan Mars) brachten voor het
goed gedijen der veldvruchten. Het offerdier werd, alvorens geslacht te
worden, de velden rondgeleid; vandaar de naam. Zie ook Arvales fratres.

Ambiani, volk in Belgica. Hun naam is nog te herkennen in het
tegenwoordig Amiens, vroeger Samarobriva, aan de Samara (Somme).

Ambibarii, gallisch volk aan het Kanaal.

Ambiorix, aanvoerder der Eburones, die langs de Mosa (Maas) woonden
(van Namen tot Roermond). In den winter van 54/53 bewerkte Ambiorix
een opstand der Eburonen tegen Caesar en sleepte ook de Nerviërs
hierin mede.

Ambilareti, zie Ambivareti.

Ambitus. Oorspronkelijk beteekent dit woord alleen het rondgaan en het
aanspreken der menschen, ten einde hen om hunne stem te verzoeken; doch
allengs kreeg het de beteekenis van stemmenwerving door ongeoorloofde,
strafbare middelen. Omkooping bij verkiezingen werd te Rome op
groote schaal gedreven. Er waren geheime stemmenmakelaars, divisores,
interpretes, die tegen betaling op zich namen een zeker aantal stemmen
voor dezen of genen candidaat te leveren, en ook de politieke clubs,
sodalicia, speelden in de omkoopingen eene groote rol. Strenge wetten
hielpen niet; of de schuldigen bedreigd werden met zware boeten,
met verbanning, met uitsluiting van alle ambten, het kwaad bleef
voortwoekeren, totdat de monarchie aan de verkiezingen door het volk
een einde maakte. Wel hadden er toen nog bij den senaat en later bij
de keizerlijke ambtenaren en gunstelingen kuiperijen plaats om een
of ander ambt te verkrijgen, doch deze ambitus was niet stelselmatig
georganiseerd, zooals onder de republiek.

Ambivareti, Ambilareti of Ambluareti, gallisch volk, cliënten der
Aeduërs.

Ambivariti, belgisch volk aan de Maas, in den omtrek van het
tegenw. Namen.

Ambivius Turpio (L.), beroemd tooneelspeler ten tijde van Terentius.

Ambracia, Ambrakia, en Ambracius sinus. De ambracische golf, thans
golf van Arta, is een inham der ionische zee, tusschen Acarnania en
Epirus. Ten noorden daarvan, aan den Arachthus, lag de stad Ambracia
(Arta), eene Corinthische volksplanting, ± 660 gesticht. De stad
kwam spoedig tot bloei, en beheerschte den omtrek, maar in 426 leden
de inwoners een zware nederlaag tegen de verbonden Acarnaniërs en
Atheners. Koning Pyrrhus van Epirus verhief Ambracia tot residentie
en versierde het met fraaie gebouwen. In 189 werd de stad door
M. Fulvius Nobilior (zie Fulvii no. 11) veroverd, en werden de
kunstwerken naar Athene vervoerd. Augustus bracht de bevolking van
Ambracia gedeeltelijk over naar Nicopolis, dat door hem aan de kust
gesticht werd ter gedachtenis aan den zeeslag bij Actium.

Ambrones, Ambrones, waarschijnlijk een germaansche stam, die zich
bij de Teutones aansloot en met dezen door C. Marius in 102 bij Aquae
Sextiae verslagen werd.

Ambrosia, Ambrosia. 1) Evenals ambrosios als bepaling wordt toegevoegd
aan allerlei zelfstandigheden die ten gebruike der goden of van
goddelijke wezens dienen, zoo worden sommige van die zelfstandigheden
zelve ambrosia genoemd, bijv. zalfolie der goden, voeder voor hunne
paarden, enz. Later was ambrosia in het bijzonder de spijs der goden,
terwijl zij volgens oudere begrippen alleen den godendrank, nectar,
gebruikten, die ook soms ambrosia genoemd wordt.--2) eene der Hyaden,
die Dionysus te Dodona opvoedden.

Ambrosus, Ambrysus, Ambrosos, Ambrysos, Amphrysos, stad in Phocis,
ten zuiden van den Parnassus. Niet ver vandaar lag de driesprong,
waar Oedipus zijn vader Laius doodde.

Ambubaiae, vrouwelijke muzikanten, tevens danseressen, die in herbergen
en publieke plaatsen optraden en niet in den besten reuk stonden. De
naam schijnt uit het Syrisch te zijn afgeleid.

Ambulatio, een wandelweg, hetzij overdekt (= porticus) in particuliere
huizen, en in de stad, hetzij onoverdekt, op buitenplaatsen (=
xystum, z. a.). In het krijgswezen beteekent het de oefening in
het marcheeren. De gewone pas heet plenus gradus, de versnelde pas
decursio.

Amburbium, een reinigingsfeest, waarbij, evenals bij de Ambarvalia
(z. a.) de akkers, de stad gereinigd werd door de offers er om heen te
dragen, en dan te slachten. Het feest komt nog in den laten keizerstijd
voor, en wordt gewoonlijk op den 2den Febr. gevierd.

Ambusti, zie Fabii no. 8-13.

Amenanus, Amenanos, riviertje op Sicilia, dat door Catana stroomde
en nu en dan uitdroogde.

Ameria, oude stad in Umbria, romeinsch municipium, met wijnbergen,
de geboorteplaats van S. Roscius (z. Roscii no. 1).

Amestratus, Amestratos, stad op de noordkust van Sicilia, dicht
bij Calacte.

Amida, thans Diarbekir, stad in Armenia in het landschap Sophene
nabij de bronnen van den Tigris. Onder keizer Constantius werd het
een belangrijke vesting. In 359 na Chr. werd de stad door Sapor,
den koning van het Nieuw-Perzische rijk ingenomen.

Aminias, Ameinias, Athener, die na den slag bij Salamis met den prijs
der dapperheid bekroond werd. V. s. was hij een broeder van Aeschylus.

Amipsias, Ameipsias, atheensch blijspeldichter; ofschoon Aristophanes,
wiens tijdgenoot hij was, met minachting over hem spreekt, behaalde
hij in 414 den eersten prijs.

Amisia, thans de Eems. De Bructeri werden in 12 door Drusus in een
scheepsgevecht op deze rivier verslagen.

Amisus, Amisos, aanzienlijke pontische stad, aan den sinus Amisenus,
eene golf der Zwarte zee. De stad was eene der residentiën van koning
Mithradates VI.

Amiternum, oude stad der Sabijnen, geboorteplaats van den
geschiedschrijver Sallustius.

Ammianus Marcellinus, een Griek uit Antiochia in Syria, die tot
omstreeks 400 na C. leefde. Tijdens keizer Constantius diende hij
in het aanzienlijke corps der protectores domestici, en maakte als
adjudant van den magister equitum Ursicinus al diens veldtochten
(353-360) mede; in 363 nam hij deel aan den Perzischen veldtocht van
keizer Julianus. Daarna woonde hij langen tijd ambteloos te Antiochia,
tot hij ten slotte na lange reizen zich te Rome vestigde. Daar schreef
hij een zeer belangrijk en uitvoerig verhaal der gebeurtenissen van
den dood van Domitianus tot op dien van Valens (96-378), rerum gestarum
libri XXXI, waarvan echter de eerste 13 boeken verloren zijn. Hetgeen
over is, omvat den tijd van 353 tot 378.

Ammon, Ammon, een aegyptisch god, die later door Grieken en
Romeinen als Zeus of Jupiter vereerd werd. Zijn voornaamste tempel
met orakel, in de oase Ammonium in de woestijn Sahara gelegen, werd
door Alex. d. G. bezocht. Hij werd voorgesteld als een ram, of met
een ramskop op een mannelijk lichaam. Wanneer het orakel geraadpleegd
werd, droegen de priesters het beeld van den god rond in een verguld
scheepje, waarin aan beide kanten zilveren schalen hingen, terwijl
vrouwen en meisjes het volgden en in een eenvoudig lied den god om
een duidelijk antwoord smeekten.

Ammonium, Ammoneion, de oase der libysche woestijn, waar de tempel
van Jupiter Ammon stond.

Ammonius, Ammonios, 1) academisch wijsgeer uit de 2de helft van de
eerste eeuw na C., leeraar van Plutarchus.--2) gewoonlijk naar zijn
vroeger beroep Sakkas, (zakkendrager), door anderen Theodidaktos
genoemd, leefde tusschen 175 en 250 na C. te Alexandrië. Om
het christendom, waartoe hij aanvankelijk zelf behoord had, te
bestrijden, vereenigde hij de leerstellingen der oude wijsgeeren,
vooral van Plato en Aristoteles, tot een nieuw stelsel, de zoogenaamde
nieuw-platonische leer. Hij vormde vele leerlingen, die later naam
verworven hebben, o.a. Plotinus en Longinus. Ook Origenes behoorde
tot zijn leerlingen.--3) grammaticus, leefde omstreeks 400 na C. te
Alexandrië; hij schreef een werk over synonymen, dat bewaard gebleven
is. Waarschijnlijk is het werk oorspronkelijk van Herennius Philo
(zie Philo no. 8), en heeft Ammonius het slechts overgewerkt.

Amnestia, lex oblivionis, eene verklaring die soms na eene omwenteling
door de overwinnende partij gegeven werd, waarbij zij beloofde
het kwaad, haar door de tegenpartij aangedaan, niet te gedenken
(me mnesikakesein), zoodat niemand voor hetgeen hij in dien tijd als
staatsman gedaan had vervolgd konde worden. Vooral wordt dikwijls de
amnestie genoemd die, op raad van Thrasybulus, na de verdrijving der
dertig uit Athene (403) gegeven werd.

Amnisus, Amnisos, havenstad van Cnossus, op Creta.

Amompharetus, Amompharetos, een spartaansch lochaag, die in den
slag bij Plataeae roemrijk sneuvelde, nadat hij door zijn onwil
om tegenover de vijanden zijn plaats te verlaten de bewegingen der
Spart. vertraagd had.

Amor, z. Eros.

Amorgus, Amorgos, een der Sporadische eilanden in de Aegaeische zee,
geboorteplaats van den iambendichter Simonides (de lierdichter was
van Ceos). Onder de Romeinsche keizers was Amorgus een verbanningsoord.

Ampelius (L.), schrijver uit den keizertijd van een boek, getiteld
liber memorialis, dat in het kort handelt over kosmographie,
geographie, mythologie en geschiedenis.

Ampelus, Ampelos, Satyr uit het gevolg van Dionysus, die in een
wijnstok veranderd werd.

Ampelus, Ampelos, naam van drie kapen, op Chalcidice, op Samus en op
de oostkust van Creta.

Ampelusia, kaap van Mauretania nabij het fretum Gaditanum (straat
van Gibraltar).

Amphea, Ampheia, grensstad van Messenia. De roof van laconische
meisjes, in den nabijgelegen tempel van Artemis door messenische
jongelingen gepleegd, deed den eersten messenischen oorlog uitbreken.

Amphianax, Amphianax, koning van Lycië. Hij gaf aan Proetus, die door
Acrisius uit Argolis verdreven was, zijne dochter tot vrouw en voerde
hem naar zijn vaderland terug. Sedert bleef hij in Tiryns wonen,
dat de Cyclopen voor hem met een muur omgaven.

Amphiaraides, Amphiaraïdes, Alcmaeon, de zoon van Amphiaraus.

Amphiaraus, Amphiaraos, zoon van Oïcles of Apollo en Hypermnestra,
beroemd argivisch profeet en dapper held, zooals hij bij de
calydonische jacht en bij den Argonautentocht toonde. Hij had eerst
Adrastus uit Argos verdreven, maar later verzoenden zij zich en huwde
Amph. met Eriphyle, de zuster van Adrastus, bij wie hij twee zoons,
Alcmaeon en Amphilochus, en twee dochters, Eurydice en Demoanassa,
had. Toen Adrastus den tocht tegen Thebe ging ondernemen, hield
Amph. zich schuil, daar hij voorzag dat hij zou omkomen, indien hij aan
dien tocht deel nam. Maar Eriphyle, omgekocht door het gouden halssnoer
van Harmonia, verried hem en dus was hij genoodzaakt mede te gaan. Voor
zijn vertrek droeg hij aan zijn zonen op hem te wreken. In weerwil van
zijne heldendaden werd Amph. toch bij de vlucht van de belegeraars
meegesleept en zou hij in de handen der vijanden gevallen zijn, zoo
niet Zeus de aarde door een bliksemstraal had doen opensplijten,
zoodat de vrome held door de opening verzwolgen werd. Bij Oropus,
waar hij als god uit de aarde opgestegen zou zijn, was later een
zeer rijke tempel, waarbij de bron van Amph. gelegen was, met een
beroemd orakel. Zij die dit orakel kwamen raadplegen, offerden een
zwarten ram en sliepen 's nachts in den tempel op de vacht daarvan;
in hunne droomen ontvingen zij dan de mededeelingen van den god. Ook
bij Thebe waar hij in de aarde verdwenen was, en op andere plaatsen
waren tempels van Amph.

Amphicaea, Amphiclea, Amphikaia, Amphikleia, stadje in Phocis, aan
den noordelijken voet van den Parnassus gelegen.

Amphictyon, Amphiktyon, 1) koning van Athene. Hij huwde met eene
dochter van den attischen koning Cranaüs en verdreef zijn schoonvader
om in zijne plaats te regeeren, maar na twaalf jaren werd hij op
zijne beurt door Erichthonius verjaagd. Aan de gastvrije ontvangst die
Dionysus bij hem ten deel viel, schreef men de verplaatsing van den
Dionysusdienst van Eleutherae naar Athene toe.--2) zoon van Deucalion
en Pyrrha, de stichter van het Amphictyonenverbond.

Amphictyones, Amphiktyones, zooals gewoonlijk geschreven wordt,
of Amphiktiones, zooals waarschijnlijk de juistere spelling is,
heetten de volken, die rondom een voornamen tempel woonden, wanneer
zij zich tot een verbond (Amphictyonie, Amphiktyonia) vereenigd
hadden, waarvan het doel was dit heiligdom te beschermen. Uit
zulk eene overeenkomst ontstonden licht weder andere betrekkingen,
vooral verbonden zich de leden der Amphictyonie tegenover elkander
zekere regels van het volkenrecht in acht te nemen. De beroemdste
Amphictyonie is die van Delphi en Thermopylae, die dikwijls kortweg de
Amphictyonie genoemd wordt. Zij bestond uit twaalf volken met hunne
koloniën, (Thessaliërs, Boeotiërs, Doriërs, Ioniërs, Perrhaeben,
Magneten, Locriërs, Oetaeërs of Aenianen, phthiotische Achaeërs,
Maliërs, Phocensers, Dolopen). Dit zeer oude verbond belastte zich
voornamelijk met het beheer en de verdediging van den delphischen
tempel en later ook van de pythische spelen; ter bespreking van
de gemeenschappelijke aangelegenheden hield het jaarlijks twee
vergaderingen, in het voorjaar en in het najaar, te Delphi en te
Anthela bij den tempel van Demeter Amphictyonis. Elk der twaalf leden
van het verbond zond naar zulk eene vergadering (synedrion) zijne
afgevaardigden, die deels hieromnemones, deels pylagorai genoemd
worden, hoewel het niet bekend is, in welke betrekking die twee
soorten van afgevaardigden tot elkander stonden. Misschien vormden de
eerstgenoemden een soort permanent bestuur, terwijl de pylagorai alleen
als afgevaardigden de vergaderingen bezochten. Gehoorzaamheid aan de
besluiten der vergadering werd, zoo noodig, door de verbonden staten
met geweld afgedwongen, en meer dan eens in den loop der geschiedenis
werden zij tot den zoog. heiligen oorlog opgeroepen (z. Phocis en
Amphissa). Sedert den macedonischen tijd schijnt het aanzien van het
verbond gedaald te zijn, en Augustus voerde eene nieuwe organisatie in,
waarbij de stemmen geheel willekeurig verdeeld werden.--Verder worden
nog genoemd de Amphictyonieën van Calauria, van Onchestus en van Delus.

Amphidamas, Amphidamas = Iphidamas no. 1.

Amphidromia, een huiselijk feest, dat eenige dagen na de geboorte
van een kind gevierd werd. Na verschillende reinigingsplechtigheden
werd de jonggeborene door een van de vrouwen, gevolgd door de andere
feestgenooten, in snellen pas rondom den haard gedragen, waarop een
maaltijd volgde, waartoe vrienden en bloedverwanten bijdragen plachten
te zenden. Bij deze gelegenheid verklaarde de vader of hij zich al
of niet met de opvoeding van het kind wilde belasten.

Amphilochia, Amphilochia, berglandschap ten Oosten der ambracische
golf, eerst tot Acarnania, later tot Aetolia behoorende, en bewoond
door een epirotischen stam. De hoofdstad heette Argus Amphilochicum.

Amphilochus, Amphilochos, zoon van Amphiaraus en Eriphyle. Hij trok
met de Epigonen tegen Thebe op, hielp Alcmaeon bij het dooden hunner
moeder en nam ook deel aan den tocht tegen Troje. Hij was een beroemd
waarzegger en deed na afloop van den trojaanschen oorlog met Calchas en
Mopsus een reis door Klein-Azië, waar zij verscheiden orakels stichten,
o.a. dat te Mallus in Cilicië, waar Amph. Mopsus achterliet, toen hij
naar Argos terugkeerde. Doch toen hij later terugkwam en aandeel aan
de regeering verlangde, ontstond er tusschen hen een strijd waarbij
beiden vielen. Hij of een andere Amph., zoon van Alcmaeon, wordt de
stichter van Argos Amphilochicum genoemd. Na zijn dood werd hij te
Athene, Sparta, Oropus, Mallus en andere plaatsen als halfgod vereerd.

Amphion, Amphion, zoon van Zeus en Antiope. Met zijn tweelingbroeder
Zethus werd hij op den Cithaeron te vondeling gelegd en door herders
opgevoed. Later, toen Antiope door haar oom Lycus gevangen gehouden en
door Dirce, zijne gemalin, mishandeld werd, zocht zij hare zonen op,
die haar wreekten door Dirce aan de horens van een woedenden stier
te binden, een lot, dat zij Antiope had toegedacht; op bevel van
Hermes spaarden zij Lycus echter, die nu de heerschappij over Thebe
aan Amph. afstond. Deze regeerde sedert dien tijd gelukkig en huwde
met Niobe (z. a.). V. a. moest hij echter na den dood van Dirce Thebe
verlaten en zich naar Athene begeven. Amph. was een beroemd zanger,
hij had van Apollo, Hermes of de Muzen een gouden lier gekregen,
die hij zoo meesterlijk bespeelde, dat op het geluid de steenen zich
van zelven tot een muur vormden, die de stad Thebe omgaf. Hij en
Zethus liggen te Thebe in hetzelfde graf en worden daar op gelijke
wijze vereerd als de Dioscuren te Sparta. Op verscheidene plaatsen
in Boeotië zouden zij steden en orakels gesticht hebben.

Amphipolis, Amphipolis, stad in dat deel van Macedonië, dat vroeger
tot Thracië gerekend werd, op een heuvel in een bocht van de rivier
den Strymon gelegen, waaraan de naam ontleend is. Aan den mond van den
Strymon lag de haven Eïon. Oorspronkelijk heette het ennea hodoi, en
schijnt toen reeds eene belangrijke plaats van het landschap Edonis
te zijn geweest. Althans, zoowel van Miletus als van Athenae uit,
werden herhaalde pogingen aangewend, om daar eene volksplanting te
stichten; doch de krijgshaftige Edoniërs sloegen de aanvallen af,
totdat het in 437 aan de Atheners gelukte, zich van de stad der negen
wegen meester te maken. De band tusschen Amphipolis en Athene was
echter nooit sterk, daar onder de volksplanters betrekkelijk weinig
geboren Atheners waren. In 424 viel het in handen van den Spartaan
Brasidas, die in 422 met den Athener Cleon hier sneuvelde. In 358 kwam
Amphipolis in het bezit van Philippus van Macedonië, voor wien het
door het bezit der rijke goud- en zilvermijnen in den nabijgelegen
mons Pangaeus eene groote aanwinst was; onder de Romeinen werd de
stad hoofdplaats van eene der vier republieken, waarin Macedonia na
Perseus' nederlaag tijdelijk werd verdeeld.

Amphiprostylus, amphiprostylos, tempel of ander gebouw met een open
portaal vóór en achter zooals op nevenstaande teekening is aangegeven.

Amphis, Amphis, blijspeldichter uit het middelste tijdperk der comedie,
die in zijne 26 stukken meerendeels maatschappelijke toestanden tot
onderwerpen koos.

Amphissa, Amphissa, stad der ozolische Locriërs op eene door bosschen
ingesloten hoogvlakte. Doordat de inwoners beschuldigd werden,
landerijen in bezit genomen te hebben, die aan den delphischen
tempel toebehoorden, ontstond de laatste heilige oorlog (340-339),
waarin Philippus van Macedonië Amphissa verwoestte, doch zich tevens
van de phocensische bergvesting Elatea meester maakte. Later werd
Amphissa herbouwd en onder de romeinsche heerschappij was het eene
civitas libera.

Amphitheatrum, amphitheatron, rond of ovaalrond gebouw,
met open binnenruimte, voornamelijk bestemd voor dieren- en
gladiatorengevechten. De buitenmuur bestond uit twee of meer rijen
bogen of arcaden boven elkander, meestal zóó, dat de verschillende
verdiepingen door zuilen van verschillende bouworden gedragen
werden. In het midden van de binnenruimte was de arena, het strijdperk,
omgeven door de zitplaatsen voor de toeschouwers. Deze arena was
door een muur omringd, waarin verschillende deuren, die toegang
gaven tot de hokken der wilde dieren en tot het lijkenhok, waarheen
de lijken der gedoode zwaardvechters werden gesleept. Deze laatste
deur werd porta Libitina geheeten, naar Libitina, de oud-italische
doodsgodin. Boven den ringmuur verhief zich veiligheidshalve nog
een stevig traliewerk. Onmiddellijk achter dit traliewerk had men
het podium (A), een balcon of loge voor overheden en senatoren en
vreemdelingen van rang. Hierachter kwamen gewoonlijk in drie rangen,
caveae, de overige zitplaatsen, trapsgewijze opklimmende. Deze rangen
verhieven zich weder verdiepingsgewijze boven elkander en werden
gescheiden door muren (baltei), die ze als gordels omgaven, zoo dat
in elken balteus de poorten (B, C) waren, die toegang verleenden tot
den daarvoor gelegen rang. Geheel in de hoogte achteraan was nog eene
overdekte galerij (D) voor vrouwen. Overigens waren de zitplaatsen
onder den blooten hemel; doch tot beschutting tegen zonneschijn en
regen werden boven de hoofden zeilen (vela, velaria) uitgespannen,
die door masten omhoog werden gehouden. De zitplaatsen werden door
gangpaden in wigvormige afdeelingen, cunei, gesneden. Wij hebben
hierboven voor de duidelijkheid gesproken van rangen; daarbij denke
men slechts aan verschil van plaats, niet van stand of prijs; want de
spelen waren geschenken, aan het volk aangeboden, en de toegang was
derhalve kosteloos.--De amphitheaters dagteekenen uit de eerste eeuw
v. Chr.; het eerste van steen werd eerst tijdens Augustus opgericht
door Statilius Taurus. Het grootste is het amphitheatrum Flavium,
door Vespasianus begonnen en in 80 na Chr. door Titus ingewijd,
met 50000 zitplaatsen. Een gedeelte er van is nog te Rome in wezen
en bekend als il Colosseo (onderste gravure).

Amphitrite, Amphitrite, eene Nereïde. Poseidon dong naar hare hand,
maar daar zij ongehuwd wilde blijven, vluchtte zij naar Atlas, die haar
verborg. De dolfijn van Poseidon spoorde haar echter op en zoo werd
zij de gemalin van den god, wien zij drie kinderen baarde, Triton,
Rhode en Benthesicyme. Haar naam wordt dikwijls als personificatie
van de zee gebruikt.

Amphitryo, Amphitryon, zoon van koning Alcaeus van Tiryns. Toen de
Taphiërs de kudde van zijn oom Electryon geroofd hadden en deze ten
strijde trok om ze terug te halen, gaf hij zijn rijk aan Amph. met
de belofte, dat hij hem, wanneer de roof gewroken zou zijn, zijne
dochter Alcmene tot vrouw zoude geven. Door een noodlottig toeval
doodde Amph. zijn oom voordat de oorlog beslist was, waarom hij
door Sthenelus uit Tiryns verjaagd werd; hij ging naar Thebe en
Alcmene volgde hem. Creon, zijn moeders broeder, reinigde hem van
zijn bloedschuld en beloofde hem hulp tegen de Taphiërs, wanneer hij
den wilden vos, die toen het land verwoestte, wist te vangen of te
dooden. Hoewel de vos volgens een orakel niet ingehaald konde worden,
nam Amph. die taak op zich en leende van een Athener, Cephalus, een
hond, die alles konde inhalen. Zeus veranderde beide dieren in steenen,
waarop Creon de toegezegde hulp verleende. Amph. veroverde Taphus en
schonk het rijk aan Cephalus, terwijl hij naar Thebe terugkeerde en
met Alcmene huwde, bij wie hij vader werd van Iphicles. Hij sneuvelde
in een slag tegen de Minyers.

Amphitryoniades, Amphitryoniades, Heracles, als zoon van Alcmene,
de gemalin van Amphitryo.

Amphora, amphoreus, amphiphoreus, soort van groote kruik met twee
ooren, van onder in een punt uitloopende, zoodat zij niet kon
blijven staan zonder steun. Wilde men eene kostbare amphora op
een pronktafeltje zetten, dan moest er in het blad een gat of eene
uitholling zijn. Voornamelijk dienden de amphorae tot bewaring van
wijn. Ook werd amphora gebruikt als maat voor natte waren = ruim 1/4
hectoliter, waaruit blijkt, dat men zich de amphora niet te klein
moet voorstellen. Soms heeft zij een tuit.

Amphoterus, Amphoteros, 1) z. Acarnan.--2) broeder van Craterus,
bevelhebber op de vloot van Alexander.

Amphrysus, Amphrysos, 1) riviertje in Z.O. Thessalia, dat in de
Pagasaeische golf uitstroomt, en aan welks oevers Apollo de kudden
van Admetus weidde. Daarom spreekt Vergilius van Amphrysia vates =
Sibylla.--2) = Ambrosus.

Ampia Labiena (lex) de Cn. Pompeio, 63, een plebisciet van de
volkstribunen T. Ampius Balbus en T. Labienus, waarbij aan Pompeius
werd toegestaan, bij de openbare spelen een lauwerkrans te dragen en
zich bij de circensische spelen in liet gewaad van een zegepralend
veldheer te vertoonen.

Ampii, plebejisch geslacht.

Ampliatio, verdaging van de verdere behandeling eener rechtzaak. Zie
Acilia (lex) de repetundis.

Ampsaga, kustrivier in Noord-Africa, waaraan Cirta lag. Sedert 25
vormde ze de westgrens van de nieuwe provincie Numidia of Africa Nova.

Ampsanctus lacus, meertje bij Aeculanum in Samnium. Er stegen
verpestende dampen uit op; daarom hield men het voor een van de
ingangen tot de onderwereld.

Ampsivarii, volk aan de Beneden-Eems. Ten tijde van Nero werden
ze door de Chauken uit hun land gejaagd, en wilden toen een strook
lands aan den rechter oever van den Rijn in bezit nemen, dien eerst
de Chamaven, daarna de Tubanten en Usipii en ten slotte de Friezen
voor een korten tijd bezet hadden. Dit stonden de Romeinen niet toe,
en na lang ronddolen werden nu de Ampsivarii door de omwonende stammen
bijna geheel vernietigd. Wat er van over bleef, vormde later een
onderdeel van de Franken.

Ampulla, flesch of karaf. Men vond ze evenals nu in allerlei vormen
of fatsoenen, tot de met leder omwonden jacht- of reisflesch toe. Ook
het latijnsche woord voor lekythos (z.a.).

Ampycides, Ampykides, Mopsus, zoon van den Lapithe Ampyx.

Amulius, de broeder van Numitor, die dezen van de regeering over Alba
Longa beroofde en Romulus en Remus in den Tiber liet werpen.

Amyclae, Amyklai, 1) stad in Laconica, ten Z.O. van Sparta. Ook na de
dorische verovering bleef te Amyclae nog bijna twee eeuwen lang een
achaeïsch staatje gevestigd, tot eindelijk de Spartanen bij verrassing
de stad bezetten. Hier behoort de mythe te huis van Leda en de zwaan;
de Dioscuren worden ook wel Amyclaei fratres genoemd.--2) stad in
Latium, ook Amunclae geheeten, in het gebied van Fundi, tusschen
Tarracina en Caieta (Gaëta) aan de kust gelegen, in eene moerassige
streek, doch door de inwoners verlaten wegens de menigte slangen of
adders. Vandaar de woorden tacitae Amyclae.

Amyclaeus, Amyklaios, bijnaam van Apollo, onder welken hij te Amyclae
vereerd werd. Daar was een overoud, zeer hoog standbeeld van den god,
bestaande uit een rechte metalen zuil, waaraan een met een helm bedekt
hoofd, voeten en handen met een boog en lans gezet waren. Later werd
het beeld met een kunstig gebouwde kapel omgeven.

Amyclides, Amykleides, Hyacinthus, de zoon van Amyclas, koning in
Laconië, den stichter van Amyclae.

Amycus, Amykos, de zoon van Poseidon en de nimf Melië, koning
der Bebrycen, dwong alle vreemdelingen, die in zijn gebied kwamen,
zich in het vuistgevecht, dat hij had uitgevonden en waarin hij zeer
ervaren was, met hem te meten. Door Polydeuces, die met de Argonauten
in zijn rijk landde, werd hij overwonnen en gedood of aan een boom
gebonden; v. a. kocht hij zijn leven door te zweren, dat hij een
bron, die hij tot nu toe voor vreemdelingen gesloten had gehouden,
voor ieders gebruik zou openstellen.

Amymone, Amymone, dochter van Danaüs. Toen zij door haar vader, na
zijne aankomst te Argos, werd uitgezonden om water te halen, werd
zij door een Satyr aangevallen en door Poseidon gered. Zij vatte
liefde voor haar redder op en werd bij hem moeder van Nauplius. De
bron Amymone bij Argos was naar haar genoemd.

Amynander, Amynandros, koning der Athamanen, bondgenoot van de
Romeinen en Aetoliërs in de oorlogen tegen Philippus III, (208-205,
200-197). Gedurende den oorlog der Romeinen tegen Antiochus d. G. werd
hij door Philippus uit zijn rijk verjaagd (191); hij vluchtte
naar de Aetoliërs, die hem eenige jaren later de regeering terug
bezorgden. Hoewel hij de partij van Antiochus gekozen had en de consul
M'. Acilius Glabrio zijne uitlevering van de Aetoliërs geëischt had,
schijnt hij later met de Romeinen weder op vriendschappelijken voet
gekomen te zijn.

Amyntas, Amyntas, 1) naam van eenige macedonische koningen, o.a. van
den vader van Philippus (Am. III), die in 393 den overweldiger
Pausanias van den troon stiet. Hij stierf in 370.--2) bevelhebber
eener taxis in het leger van Alexander d. G., die zich meermalen
door dapperheid onderscheidde. Hij werd met zijne drie broeders
verdacht van medeplichtigheid aan de samenzwering van Philotas, maar
vrijgesproken; kort daarna sneuvelde hij (330).--3) een Macedoniër,
die bij Darius Codomannus in dienst ging en na den slag bij Issus naar
Aegypte vluchtte, waar hij spoedig met de Aegyptenaren twist kreeg
en gedood werd.--4) schrijver, later veldheer van koning Deiotarus
van Galatië. Na den dood van Cassius liep hij met zijne troepen
tot Antonius over, die hem tot belooning koning over Galatië maakte
(36), welke waardigheid ook Octavianus hem na den slag bij Actium
liet behouden. Hij stierf in 25.

Amyntiades, Amyntiades, Philippus van Macedonië, zoon van Amyntas.

Amyntor, Amyntor, koning van Eleon in Thessalië, of van de
Dolopen, vader van Phoenix, dien hij uit minnenijd vervloekte en
verjoeg. Heracles, wien hij den toegang tot zijn gebied geweigerd had,
doodde hem.

Amyrtaeus, Amyrtaios, de moeraskoning, die zich, nadat de opstand
van Aegypte tegen Artaxerxes (z. Inarus) bedwongen was, nog geruimen
tijd in de moerassen staande hield. Zijn zoon Pausiris behield later
de regeering onder perzische heerschappij.

Amythaon, Amythaon, zoon van Cretheus en Tyro, stichter van Pylus in
Messenië, vader van Bias en Melampus.

Amythaonidae, Amythaonidai, zonen en afstammelingen van Amythaon.

Anabathmoi, eene rij zitplaatsen, die bij wijze van een trap
oploopen, ook eene zaal met zulke zitplaatsen, die voor voordrachten,
muziekuitvoeringen en dgl. verhuurd werd.

Anacea, Anakeia, feest, dat in de meeste achaeïsche en dorische
staten en ook te Athene, ter eere der Dioscuren gevierd werd. De
Lacedaemoniërs vierden het zelfs wanneer zij in het veld waren.

Anaceum, Anakeion, tempel der Dioscuren, zooals men in zeer vele
steden, ook te Athene, vond.

Anacharsis, Anacharsis, een scythisch prins, die uit weetgierigheid
groote reizen ondernam, ook in Griekenland kwam, en te Athene met Solon
kennis maakte. Hij wijdde zich daar aan de studie der wijsbegeerte
en trok de algemeene aandacht door zijn vernuft en zijne eenvoudige
leefwijze. In zijn vaderland teruggekeerd, wilde hij griekschen
godsdienst en zeden invoeren en werd hij daarom door zijn broeder,
koning Saulius, gedood. De brieven en gedichten die zijn naam dragen
zijn onecht.

Anacreon, Anakreon, lyrisch dichter uit Teos. Nadat Ionië door
Harpagus onderworpen was (545), begaf hij zich naar Abdera en later
naar Samus, waar hij tot aan den dood van den tyran Polycrates (522)
aan diens hof bleef. Vervolgens werd hij door Hipparchus naar Athene
geroepen en bleef daar tot den val der Pisistratiden. Waarheen hij
later gegaan is, is onzeker; hij stierf 85 jaar oud, te Teos of
Abdera. Van zijne liederen, die door bevalligheid en eenvoudige taal
uitmunten en door de ouden hoog geroemd en nog lang na zijn dood
veel gezongen werden, bestaan nog slechts eenige overblijfselen;
de zoogenaamde anacreontische liedjes (Anakreontika, -teia) zijn uit
den alexandrijnschen tijd afkomstig.

Anactorium, Anaktorion, kaap en havenstad in Acarnania, aan de invaart
der ambracische golf. De stad was een corinthische kolonie. Evenals
de bevolking van Ambracia, werd ook die van Anactorium door Augustus
naar het door hem gestichte Nicopolis gelokt.

Anadikia = palindikia.

Anadyomene, Anadyomene, de "uit zee opstijgende," bijnaam der uit
het schuim der zee geborene Aphrodite. Zoo werd zij voorgesteld op
een schilderij, die voor het meesterstuk van Apelles gold en in den
tempel van Asclepius op het eiland Cos hing, waar zij door Augustus
voor 100 talenten gekocht en naar Rome medegenomen werd.

Anaea, Anaia, stad in Ionia, ten Z. van Ephesus, tegenover Samus.

Anagnia, Anagnia, hoofdstad der Hernici in Latium, op een berg gelegen
met schoone omstreken. In 306 viel de stad van Rome af, en werd, na
het bedwingen van den opstand door den consul Q. Marcius Tremulus
(Marcii no. 18), tot een praefectura gemaakt. Cicero had hier een
landgoed, Anagnium.

Anagnostes, Anagnostes, een slaaf, die zijn heer aan tafel, in het bad
en in ledige uren voorlas. Ook iemand die in het openbaar voordrachten
houdt. In den christelijken tijd een kerkelijk ambt (= lector).

Anagogia, Anagogia, een feest dat op den berg Eryx op Sicilië ter eere
van Aphrodite gevierd werd bij gelegenheid van hare jaarlijksche reis
naar Libye, vanwaar zij na negen dagen terugkeerde, vgl. Catagogia. Ook
op Delus werd een dergelijk feest ter eere van Apollo gevierd.

Anaitis, Anaiitis, eene godin, die in verscheiden aziatische landen
vereerd werd. Hare priesters waren tot een afgesloten stand met
eigen bezittingen verbonden. De Grieken zagen in haar een maangodin
en identificeerden haar met Aphrodite of Artemis.

Anakalypteria, de tweede of derde dag van het huwelijk, waarop
de vrouw zich het eerst ongesluierd vertoonde. Ook de geschenken,
die op dien dag aan de jonggehuwden gegeven en met een plechtigen
optocht naar hunne woning gebracht werden. Ter eere van het huwelijk
van Hades en Core werden op Sicilië en elders anakalypteria gevierd.

Anakrisis, voorloopig onderzoek, in het bizonder de instructie in een
proces, die aan de behandeling voor de rechtbank voorafging en door
een magistraat geleid werd. Bij de anakrisis werden getuigen gehoord,
bewijzen onderzocht enz. Wanneer de aanklager hierbij niet verscheen,
verviel de aanklacht, terwijl hij, indien het eene graphe betrof,
1000 drachmen verloor en het recht om later zulke aanklachten te doen;
de aangeklaagde werd, wanneer hij wegbleef, in contumaciam veroordeeld.

Anaphe, Anaphe, eilandje in de Aegaeische zee, tot de Sporaden
behoorende, ten oosten van Thera gelegen.

Anaphlystus, Anaphlystos, attische demus behoorende tot de phyle
Antiochis, in het zuidoosten van Attica gelegen, met een versterkte
haven.

Anapus, Anapos, naam van twee rivieren, waarvan de eene in Acarnania
lag, een zijtak van den Achelous, en de andere op Sicilia, die ten
zuiden van Syracusae zich door moerassen in zee stort. Als riviergod
komt laatstgenoemde stroom bij Ovidius o. a. voor als de minnaar der
bronnimf Cyane.

Anarrysis, de tweede dag der Apaturia.

Anartes, volksstam in Dacia, aan beide oevers van den bovenloop van
den Theiss.

Anas, rivier in Hispania, thans Guadiana. Ze vormt de grens tusschen
de provincies Baetica en Lusitania.

Anathema, anathema, heet alles wat aan een god gewijd en in zijn
tempel of heiligdom nedergezet wordt, dikwijls voorwerpen van groote
kostbaarheid en kunstwaarde.

Anatocismus, anatokismos, het berekenen van rente op rente. Had dit
plaats telkens na afloop van een jaar, dan sprak men van anatocismus
anniversarius.

Anaumachiou graphe of dike, aanklacht wegens het niet deelnemen aan een
zeeslag. De zaak werd voor de strategen behandeld, de straf was atimie.

Anava, ta Anaua, stad in Phrygia, tusschen Celaenae en Colossae,
aan het zoutmeer Ascania.

Anax, Anax, vorst, heer; met dien bijnaam worden ook verschillende
goden genoemd; de Dioscuren dragen dikwijls kortweg den naam Anactes,
ook Anaces (Anaktes, Anakes).

Anaxagoras, Anaxagoras, geb. te Clazomenae omstreeks 500, kwam, na
vele landen bezocht te hebben, in 456 te Athene, waar hij als leeraar
der wijsbegeerte optrad. Tot zijne leerlingen behoorden Euripides
en Thucydides, terwijl hij met Pericles zeer bevriend werd. Volgens
An. bestaat de stof, zelfs in hare kleinste deelen, uit een oneindig
aantal soorten, de stofdeeltjes van elke soort zijn echter gelijk,
zoowel aan elkander, als aan de lichamen die er uit bestaan. De
stof lag oorspronkelijk onbewegelijk in eene verwarde massa,
totdat de geest (nous) er op werkte en eene scheiding (diakrisis)
van ongelijksoortige en vereeniging (synkrisis) van gelijksoortige
stofdeeltjes veroorzaakte. De hierdoor ontstane lichamen kan men dus
homoiomere noemen, hoewel nooit eene volkomen scheiding of vereeniging
tot stand komt en dus ieder lichaam vreemde stofdeelen bevat; alleen de
onstoffelijke nous is eenvoudig, onvermengd, zuiver. De stofdeeltjes
zelve noemde An. spermata of chremata, lateren homoiomereiai. Wegens
deze leer werd An. kort voor den peloponnesischen oorlog, naar men
zegt door politieke tegenstanders van Pericles, van goddeloosheid
aangeklaagd. V. s. werd hij ter dood veroordeeld, maar door Pericles
in staat gesteld te vluchten, v. a. werd hij verbannen, of hij werd
vrijgesproken, maar verliet uit ontevredenheid de stad. Zooveel is
zeker dat hij zich na dit proces naar Lampsacus begaf, waar hij,
72 jaar oud, stierf.

Anaxander, Anaxandros, koning van Sparta, hij leefde tijdens den
tweeden messenischen oorlog.

Anaxandridas, Anaxandridas, 1) naam van eenige spartaansche koningen,
o. a. van den vader van Leonidas.--2) geb. te Camirus, leefde omstreeks
375 als blijspeldichter te Athene, waar hij in hoog aanzien stond
als een aangenaam en verstandig mensch en fijn opmerker. Van zijne
65 stukken, de eerste waarin liefdesavonturen voorkomen, is bijna
niets over.

Anaxarchus, Anaxarchos, van Abdera, leerling van Democritus,
vergezelde Alex. d. G. op zijne veldtochten en werd eudaimonikos
bijgenaamd. Volgens het verhaal zou hij door den tyran Nicocreon
van Cyprus, wegens een hem aangedane beleediging, in een vijzel
verpletterd zijn.

Anaxarete, Anaxarete, een cyprisch meisje, dat door den herder Iphis
bemind werd, maar hem zoo koel behandelde, dat hij zich voor hare
deur ophing. Toen zij zelfs bij het zien van zijn lijk niet getroffen
werd, veranderde Aphrodite haar in een steenen beeld. Hetzelfde wordt
verhaald van Arsinoë en haar minnaar Arceophon.

Anaxibia, Anaxibia, 1) dochter van Plisthenes, gemalin van Strophius,
moeder van Pylades.--2) eene nimf die door Helius bemind en vervolgd
werd, en naar den tempel van Artemis Orthia aan den Ganges vluchtte,
waar zij verdween. Sedert dien tijd gaat de zon van die plaats,
voortaan Anatole genaamd, op.--3) Zie Alphesiboea.

Anaxibius, Anaxibios, bevelhebber der spartaansche vloot in Byzantium,
toen Xenophon met de rest van de 10000 daar aankwam. Daar hij het
leger door beloften misleidde, veroorzaakte hij groote verwarring, en
kwam hij persoonlijk in groot gevaar. In 389 werd hij als harmost naar
Abydus gezonden, maar het volgende jaar viel hij in een hinderlaag,
hem door Iphicrates gelegd, en sneuvelde hij.

Anaxilaus, Anaxilaos, 1) tyran van Rhegium (494-476), uit Messenië
afkomstig, die omstreeks 480, met hulp van Samiërs en Milesiërs,
Zancle op Sicilië veroverde, welke stad hij met Messeniërs bevolkte
en Messana noemde. Hij stierf in 476 en liet twee zonen na, die
gedurende hun minderjarigheid onder voogdij van een getrouwen slaaf,
Micythus, bleven, in 467 aan de regeering kwamen, en na zes jaren
verdreven werden.--2) dichter van achttien blijspelen, waarvan nog
eenige fragmenten bestaan, die van het geheel geen zeer hoogen dunk
geven.--3) pythagoreïsch wijsgeer uit Larisa, door Augustus in 28
wegens tooverij uit Italië verbannen.

Anaximander, Anaximandros, geb. te Miletus in 610, de eerste grieksche
schrijver over wijsbegeerte, was een vriend en leerling van Thales,
leefde aan het hof van Polycrates van Samus en stierf in of kort
na 547. In zijn werk peri physeos neemt hij als grondstof van het
heelal iets oneindigs (apeiron) aan, dat hij niet nader bepaalt,
maar dat hij goddelijk, onsterfelijk en onvergankelijk noemt. Hij
zoude het eerst een zonnewijzer, een hemelbol, enz. gemaakt hebben.

Anaximenes, Anaximenes, 1) geb. te Miletus, waarschijnlijk tusschen
560 en 550, door sommigen een leerling van Anaximander genoemd, nam
als grondstof van het heelal de zich in het oneindige uitstrekkende
lucht aan, waaruit door verdikking (pyknosis) en verdunning (manosis,
araiosis) alles ontstaan zou zijn, en die de geheele wereld omgeeft
en bijeenhoudt.--2) geschiedschrijver uit Lampsacus, vriend van
Alexander d. G., schreef Hellenika, eene soort algemeene geschiedenis,
en Philippika, de geschiedenis van Philippus, ta peri Alexandron,
die van Alexander bevattende. Als rhetor was hij een tegenstander
van Isocrates. De rhetorike pros Alexandron, die onder de werken van
Aristoteles is opgenomen, wordt te recht aan hem toegeschreven. Van
zijne andere werken is slechts weinig bewaard gebleven.

Anaxo, Anaxo, dochter van Alcaeus en Hipponome, gemalin van Electryon,
moeder van Alcmene.

Anazarbus, Anazarbos, aanzienlijke stad hij een gelijknamigen berg
in Cilicia, aan den Pyramus, door Augustus Caesarea (ad Anazarbum)
genoemd. De beroemde arts Dioscorides Pedanius, die waarschijnlijk
onder de regeering van Nero leefde, was hier geboren. Evenzoo Appianus.

Ancaeus, Ankaios, 1) zoon van den arcadischen koning Lycurgus en
Eurynome, een van de Argonauten en calydonische jagers. Hij werd door
het Calydonische zwijn gedood.--2) zoon van Poseidon en Astypalaea,
koning der Lelegers op Samus, na den dood van Tiphys stuurman der
Argonauten. Eens werd hem door een waarzegger voorspeld, dat hij van
druiven, die hij bezig was te planten, geen wijn zou drinken. Toen hij
nu den beker met den wijn gevuld in de hand hield en den waarzegger
bespotte, sprak deze het later tot een spreekwoord gewordene: polla
metaxy pelei kylikos kai cheileos akrou. Op hetzelfde oogenblik werd
de tijding gebracht dat een ever het land verwoestte, de koning zette
den beker neder, snelde naar buiten, en werd door den ever gedood.--3)
een Aetoliër, bij de begrafenis van Amarynceus door Nestor in een
vuistgevecht overwonnen.

Anchesmus, Anchesmos, berg ten N. O. van Athene, met een tempel
van Zeus.

Anchiale, Anchiale, naam van twee steden, in Thracia aan den Pontus
Euxinus, en op de kust van Cilicia tusschen Tarsus en Soli. Ook de
vorm Anchialus komt voor.

Anchises, Anchises, was de zoon van Capys en van Themis, de dochter
van koning Ilus. Bij Aphrodite, die hem om zijne schoonheid liefhad,
verwekte hij den beroemden held Aeneas. Toen hij zich eenmaal op zijne
verbintenis met Aphrodite verhoovaardigde, sloeg Zeus hem met blindheid
of met verlamming. Bij Vergilius draagt Aeneas zijn verlamden vader
op de schouders uit het brandende Troje weg. Anchises vergezelde zijn
zoon op diens lange omzwervingen, tot hij eindelijk op Sicilia stierf
en op den berg Eryx begraven werd.

Anchisiades, Anchisiades, patron. = Aeneas.

Ancile, heilig schild, volgens de sage uit den hemel gevallen tijdens
het koningschap van Numa Pompilius. Daar de nimf Egeria den koning
verkondigde, dat het lot en het voortbestaan van Rome aan het behoud
van dit schild verbonden was, liet Numa door den bekwamen wapensmid
Mamurius Veturius nog elf andere ancilia vervaardigen, die alle zoo
nauwkeurig nagemaakt waren, dat men het echte niet van de overige kon
onderscheiden. De bewaring was toevertrouwd aan het priestercollegie
der Salii, die op bepaalde tijden een rondgang door Rome hielden,
waarbij sommige de schilden aan stokken over den schouder droegen, en
andere al dansende met metalen staafjes tegen de schilden sloegen. De
ancilia waren langwerpig rond, in het midden aan weerszijden
uitgesneden op de wijze eener viool, doch zonder hoeken of punten.

Ancona, he Ankon, belangrijke havenstad in Picenum aan de adriatische
zee. Het droeg zijn naam, omdat het in eene door twee kapen gevormde
elleboogvormige bocht lag. Ancona was in 390 door syracusaansche
uitgewekenen gesticht; onder de Romeinen werd het kolonie. Het had
eene voortreffelijke haven, een beroemden Venustempel, een zegeboog
van Traianus, purperververijen, wijn- en graanteelt in de omstreken.

Ancora, ankyra. Voordat de ijzeren ankers in gebruik kwamen, gebruikte
men groote steenen (eunai) als zoodanig. De oudste ijzeren ankers
hadden slechts één tand (ankyra heterostomos); de latere waren, evenals
de onze, tweetandig (amphistomoi). Het noodanker, dat voor het uiterste
gevaar bewaard werd, werd het heilige geheeten; vandaar sacram ancoram
solvere = tot het laatste redmiddel zijn toevlucht nemen.

Ancus Marcius, vierde koning van Rome (641-617) van wien de romeinsche
geschiedschrijvers het volgende vertellen: Hij was een zoon van Numa's
dochter. In zijne oorlogen met de Latijnen lijfde hij een deel van
hun gebied bij Rome in en bracht de bevolking van een viertal steden
geheel of gedeeltelijk naar Rome over, waar hun de mons Aventinus
ter bewoning werd ingeruimd. Uit deze ingelijfde Latijnen ontstond de
plebs. Hij versterkte den mons Ianiculus, over den Tiber gelegen, en
verbond dezen met de stad door een houten paalbrug, pons sublicius. Ook
stichtte hij aan den mond van den Tiber de havenstad Ostia. Hoewel
hij meermalen de wapenen tegen zijne naburen moest voeren, legde hij
zich toch bij voorkeur op de werken des vredes toe.

Ancyra, Ankyra, naam van eene stad in Phrygia en van eene in
Galatia. De eerste ligt in Phygia Abbaitis, aan den Macestus, ten
N. van het gebergte Temnus. De laatstgenoemde is nog tegenwoordig
onder den naam Angora bekend. Zij was door een der Midassen gesticht;
hare ligging aan den grooten karavanenweg door Galatia bracht haar tot
groote bloei. Augustus verfraaide de stad, die uit erkentelijkheid een
kostbaren tempel voor hem stichtte, onder welks overblijfselen men
sedert 1553 het marmor Ancyranum ontdekt heeft, een in latijnschen
en griekschen tekst in marmer gebeitelde opgaaf van 's keizers
regeeringsdaden, zooals hij er eene aan de Vestaalsche maagden had ter
hand gesteld, en zooals er eene in zijn mausoleum werd aangetroffen.

Andabatae, een soort van zwaardvechters, die een gesloten helm zonder
vizier droegen en dus in den blinde op elkaar lossloegen, hetgeen
tot menig komisch tooneel aanleiding gaf.

Andania, Andania, oude residentiestad der messenische koningen,
in het N. van Messenië gelegen.

Andecavi, gallisch volk aan den benedenloop van den Liger (Loire),
in het latere Anjou. Hunne hoofdstad was Iuliomagus, thans Angers.

Andes, 1) = Andecavi.--2) vlek bij Mantua, geboorteplaats van
Vergilius.

Andocides, Andokides, 1) zoon van Leogoras, geb. te Athene omstreeks
440, de tweede in de rij der 10 attische redenaars. Hij behoorde
tot de aristocratische partij en voerde het bevel over de vloot,
die in het begin van den peloponnesischen oorlog door de Atheners
uitgezonden werd om Corcyra te helpen. Van medeplichtigheid aan de
verminking der Hermesbeelden verdacht en gevangen genomen (415),
redde hij zich door de namen der ware of gewaande schuldigen,
o.a. zijn vader en vier broeders op te geven. Hij werd echter met
atimie gestraft en zag zich genoodzaakt, Athene te verlaten. Sedert
woonde hij als koopman op Cyprus en in Elis; wel trachtte hij onder
de regeering der 400 in Athene terug te keeren, maar toen moest hij
terstond weder vluchten; beter werd hij ontvangen na den val der 30,
en zelfs kreeg hij toen spoedig weder invloed op de staatszaken,
maar in 391 werd hij op nieuw verbannen. Hij zou 44 redevoeringen
geschreven hebben, waarvan 4 bewaard gebleven zijn. Hiervan zijn
zeker echt: peri tes heautou kathodou (uit 407) en peri ton mysterion
(uit 399); waarschijnlijk echt is ook peri tes pros Lakedaimonion
eirenes (uit 392/391); onecht is de rede kat' Alkibiadou.--2) Attisch
vazenschilder uit de 2de helft van de 6de eeuw. Hij heeft zoowel in
den zwartfigurigen als in den roodfigurigen stijl geschilderd.

Andraemon, Andraimon, 1) echtgenoot van Gorge, de dochter van Oeneus,
dien hij in de regeering over Calydon opvolgde.--2) zoon van Oxylus,
echtgenoot van Dryope.

Andrapodismou graphe, aanklacht wegens het verkoopen van vrije
menschen als slaven, eene misdaad waarop de doodstraf stond. De zaak
werd behandeld door de elfmannen.

Andreia = syssitia. Ook de groepen, waarin de tafelgenooten verdeeld
waren, heetten andreia.

Andriscus, Andriskos, gaf zich uit voor een natuurlijken zoon
van koning Perseus, met name Philippus, en wordt daarom ook wel
Pseudo-Philippus geheeten. Hij verwekte in 149 in Macedonia een
opstand tegen de Romeinen en behaalde aanvankelijk vele voordeelen,
doch werd overwonnen en gevangen genomen (148), en moest den zegetocht
van Q. Caecilius Metellus (Caecilii no. 6) opluisteren.

Androcles, Androkles, een demagoog, die na den val van Alcibiades
leider der volkspartij te Athene werd; bij de omwenteling van 410
werd hij door de oligarchische partij vermoord.

Androclidas, Androkleidas, een Thebaan die, door Perzië met geld
ondersteund, in 395 Thebe tot oorlog tegen Sparta aanzette, waardoor
de terugkomst van Agesilaus uit Azië noodzakelijk werd.

Androclus, Androklos, weggeloopen slaaf van een romeinsch proconsul
in Africa, die door een leeuw, uit wiens poot hij een splinter had
getrokken, van voedsel werd voorzien. Toen hij later gevangen was
genomen en veroordeeld om voor de wilde dieren te worden geworpen,
gebeurde het, dat hij toevallig in het amphitheater zijn ouden
makker tegenover zich kreeg. De leeuw herkende hem, begroette hem
kwispelstaartend en likte hem. Voor den keizer geroepen, verhaalde
hij zijn wedervaren, waarop hij in vrijheid werd gesteld en den leeuw
ten geschenke kreeg, die nu weder zijn trouwe metgezel werd.

Androgeos, Androgeos, zoon van Minos en Pasiphaë. Hij was te Athene,
toen voor het eerst de Panathenaea gevierd werden, en behaalde daarbij
alle prijzen; uit afgunst hierover liet Aegeus hem verraderlijk
vermoorden.

Androlepsia. Wanneer een Athener in een vreemde staat vermoord was,
en die staat weigerde daarvoor voldoening te geven, dan hadden de
bloedverwanten van den vermoorde het recht zich van hoogstens drie
personen uit dien staat meester te maken en hen te Athene voor de
rechtbank te brengen. Dit recht heette androlepsia. Hoe het proces
verder gevoerd werd, is onbekend.

Andromache, Andromache, dochter van Eëtion, de edele en liefhebbende
gemalin van Hector. Na het einde van den troj. oorlog werd zij door
Neoptolemus naar Epirus medegenomen, waar zij bij hem drie zonen
kreeg. Toen Neoptolemus gedood was, huwde zij volgens zijne beschikking
met haar zwager Helenus, die tevens voogd over haar kinderen werd. Na
den dood van Helenus ging zij met haar jongsten zoon Pergamus naar
Azië; zij stierf in de door hem gestichte stad Pergamus, waar zij later
een heiligdom had. V. a. had zij bij Neoptolemus slechts één zoon,
Molossus, en wil Hermione met hulp van Menelaus haar uit jaloerschheid
dooden; Peleus redt haar echter, waarna zij op bevel van Thetis met
haar kind en Helenus naar Molossië vertrekt.

Andromeda, Andromeda, dochter van Cepheus en Cassiopea. Daar hare
moeder zich beroemd had schooner te zijn dan de Nereïden, zond Poseidon
een zeemonster, dat het land verwoestte, en waarvan men zich, volgens
een orakel, alleen kon bevrijden door Andr. op te offeren. Toen zij
aan een rots gebonden was in afwachting dat het monster haar kwam
verslinden, verscheen Perseus, die het monster doodde. Na een hevigen
strijd met Phineus, wien zij vroeger tot vrouw beloofd was, voerde
Perseus haar met toestemming van haar vader mede naar Griekenland,
waar zij de moeder werd der beroemde Perseïden. Andr. werd later
onder de sterrenbeelden geplaatst.

Andron, Andronitis, dat gedeelte van het huis waar ook vreemde mannen,
bij bezoeken, symposia, enz., toegelaten werden. De hiertoe behoorende
vertrekken, meer in het bizonder andrones genoemd, lagen rondom een
open plaats (aule), die aan alle vier zijden met overdekte zuilengangen
omgeven was. Van de voordeur kwam men door een gang terstond in deze
aule. De Romeinen noemen andron een gang, waarschijnlijk de gang,
die naast het tablinum het atrium met het peristylium verbindt.

Andronicus (Livius), rom. dichter. Zie Livii no. 11.

Androsthenes, Androsthenes, admiraal van Alexander d. Gr., beschreef
een tocht langs de arabische kust.

Androtion, Androtion, leerling van Isocrates, schrijver eener
geschiedenis van Athene, die door lateren veel gebruikt is.

Andrus, he Andros, het noordelijkste eiland der Cycladen, met eene
gelijknamige stad en eene voortreffelijke haven, om zijn wijnteelt aan
den god Dionysus geheiligd. Reeds vroeg bezat het eene aanzienlijke
zeemacht en zond het een aantal volkplantingen uit.

Anemorea, Anemoreia, stad ten O. van Delphi.

Anemurium, Anemourion, kaap en stad in West-Cilicia.

Angitia of Anguitia, slangengodin of ook "wurgster," oud-italische
godheid, in het bijzonder door de Marsen en Marruciners te Lucus
Angitiae aan den Fucinus lacus vereerd. Vergilius maakte ze tot eene
zuster van Medea.

Anglii of Angili, Angeilai, germaansche volksstam, van de Elbe tot
in de Chersonesus Cimbrica (Sleeswijk en Jutland), van waar zij in de
vijfde eeuw na Chr., met Saksers en Jutten vereenigd, naar Britannia
overstaken. De Anglii behoorden tot die volksstammen, die de godin
Nerthus vereerden.

Angrivarii (Engeren), germaansch volk aan den Visurgis (Weser),
in den regel bevriend met de Romeinen.

Anguis. De slang gold in Oud-Italia als zinnebeeld van den
genius loci. Men vond dikwerf slangen op de muren geschilderd, als
waarschuwing om die plaats niet te verontreinigen. Ook als zinnebeeld
der geneeskunst en gezondheidsleer komt de slang voor, zoo kronkelt
zich b.v. eene slang om den staf van Aesculapius. Ten tijde van keizer
Traianus werd de anguis of draco bij de rom. legers als veldteeken
der cohorte ingevoerd. Het bestond uit een nauwen langen zak, met
een slangekop met open muil en zilveren tong, op een lansschacht
bevestigd. Wanneer de wind nu in den geopenden muil blies, maakte
het lichaam allerlei kronkelingen en wendingen. Dit veldteeken was,
naar men zegt, overgenomen van de Parthen.

Anguitia, zie Angitia.

Anicii, plebejisch geslacht.

Anigrus, Anigros, bij Hom. Minyeios geheeten, klein stinkend
kustriviertje in Triphylia.

Anio, g. enis, Anion, rivier in Latium, die bij Tibur de beroemde
watervallen vormt en zich boven Rome bij Antemnae in den Tiber
stort. Twee waterleidingen, de Anio vetus en de Anio novus voerden
het water dezer rivier naar Rome. De eerste leiding was in 272 door
de censoren M'. Curius Dentatus en L. Papirius Cursor gebouwd uit den
op Pyrrhus behaalden buit; de andere was begonnen onder Caligula en
onder Claudius voltooid.

Anius, Anios, zoon van Apollo en Creusa of Rhoeo, op Delus geboren,
waar Apollo hem tot zijn priester en tot koning over het eiland
maakte. Aeneas werd op zijn tocht vriendschappelijk door hem
ontvangen. Zie Lavinia.

Anna, dochter van Belus, vluchtte met hare zuster Dido uit Tyrus naar
Africa, waar Dido Carthago stichtte. Volgens een rom. verhaal zou
Anna na Dido's dood door den numidischen koning Iarbas uit Carthago
verdreven zijn, op hare vlucht op de kust van Latium schipbreuk
hebben geleden en door Aeneas opgenomen en aan de vriendschap zijner
echtgenoote Lavinia aanbevolen zijn. Door Dido echter in den droom
gewaarschuwd tegen Lavinia's ijverzucht, stortte Anna zich in het
riviertje Numicius en verdronk, waarna zij als stroomnimf onder den
naam Anna Perenna werd vereerd. Perenna zou dan uit per en amnis
moeten gevormd zijn.

Anna Perenna, oud-romeinsche godin van het jaar, wier feest de Romeinen
op de idus van Maart vierden, met de bede, ut annare perennareque
commode liceret, d.w.z. dat men het jaar goed mocht beginnen en ten
einde brengen. Anna heet de godin dus met betrekking tot het begin,
Perenna met het oog op het einde van het jaar. Zie ook Anna.

Annaei, 1) L. Annaeus Seneca, ter onderscheiding van zijn gelijknamigen
zoon gewoonlijk pater of rhetor genoemd, te Corduba in Hispania (±
54) geboren, had te Rome het onderwijs der beroemdste redenaars van
zijn tijd genoten en had zelf grooten naam als rhetor. Hij stierf ±
39 n. C. Van hem bestaan nog Controversiae (5 boeken) en Suasoriae
(1 boek), declamaties in den vorm van verdichte pleidooien en
verhandelingen over verdichte gevallen.--2) L. Annaeus Seneca,
zoon van den vorigen, aanhanger der stoicijnsche wijsbegeerte,
geboren te Corduba in 4; kwam vroeg naar Rome en wijdde zich aan
den staatsdienst. Onder keizer Claudius moest hij een achttal jaren
(41-49 n. C.) als balling op Corsica doorbrengen. Teruggeroepen
zijnde, werd hij door Agrippina tot leermeester van haar zoon Nero
aangesteld. In den beginne had hij op Nero grooten invloed; zoodoende
heeft Seneca met den praef. praet. Burrus eenige jaren lang den
staat voortreffelijk kunnen besturen; doch allengs werd de keizer ook
jegens Seneca wantrouwend, deze werd in eene samenzwering betrokken
en ter dood veroordeeld, waarbij hem de keuze van zijn dood werd
gelaten. Hij liet zich de aderen openen (65 n. C.) Een aantal werken
zijn nog van hem overig: 124 epistolae ad Lucilium, de ira (3 b.), de
clementia (2 b.), de beneficiis (7 b.), naturalium quaestionum l. VII,
ad Helviam matrem de consolatione, enz. Ook zijn er acht treurspelen
van hem bewaard gebleven: Hercules furens, Thyestes, Phaedra, Oedipus,
Troades, Medea, Agamemno, Hercules Oetaeus, en een paar fragmenten. Ze
hebben grooten invloed uitgeoefend op het moderne tooneel, vooral
op Vondel. Niet van Seneca is de praetexta Octavia. Verder heeft
Seneca een bijtende satyre op keizer Claudius kort na diens dood
uitgegeven, de apokolokyntosis. Door zijn geschriften, waarin hij de
denkbeelden der Stoa verdedigt, heeft Seneca grooten invloed geoefend,
ook op volgende geslachten.--3) M. Annaeus Lucanus, kleinzoon van
den rhetor Seneca, ook van Corduba geboortig (39 n. C.), was eerst
als episch dichter bij Nero in aanzien, totdat diens naijver werd
opgewekt. Lucanus nam toen deel aan eene samenzwering en werd met
anderen gedwongen de hand aan zichzelf te slaan (65). Van hem is
niets overgebleven dan het epos Pharsalia (10 b.), eene beschrijving
van den tweeden burgeroorlog tot aan den alexandrijnschen oorlog.--4)
L. Annaeus Cornutus, geb. te Leptis in Africa, stoicijn onder Nero,
die hem haatte en verbande (65 n. C). Er zijn van hem geschriften
over in het Grieksch en in het Latijn. Cornutus was een vriend van
den satirendichter Persius.--5) Annaeus (Anneus) Florus, zie Florus.

Annales, chronika. Oudtijds werden ook te Rome de namen der
overheidspersonen en enkele gedenkwaardige gebeurtenissen door de
pontifices kroniekmatig opgeteekend. Deze opteekeningen gingen bij
de verwoesting van Rome door de Galliërs verloren, zoodat de latere
annales maximi, ook wel annales of commentarii pontificum geheeten, die
aan het einde van de 2de eeuw waarschijnlijk door den pontifex maximus
P. Mucius Scaevola in 80 boeken zijn uitgegeven, slechts weinig omtrent
den oudsten tijd van Rome vermeld kunnen hebben. Later legden zich een
groot aantal schrijvers op het schrijven van jaarboeken toe en worden
hiernaar annalisten geheeten. De oudsten, Q. Fabius Pictor, L. Cincius
Alimentus, C. Acilius, A. Postumius Albinus, schrijven hun jaarboeken
nog in het Grieksch. Eerst met M. Porcius Cato (234-149) en diens
Origines begint de romeinsche historiografie. Op hem volgen L. Cassius
Hemina, Q. Fabius Maximus Servilianus (consul 142), L. Calpurnius Piso
(c. 133), C. Sempronius Tuditanus (c. 129), S. Fannius (c. 122),
Cn. Gellius, Vennonius, allen tijdgenooten. In eenigszins anderen
geest schrijft Sempronius Asellio, en dan komen de annalisten uit den
tijd van Sulla, die allen de oudere geschiedenis vervalschen in een
bepaalde richting, en hun werken opsmukken door invoeging van tallooze
redevoeringen. Het zijn Q. Claudius Quadrigarius, Valerius Antias,
C. Licinius Macer, Aelius Tubero. Op hun werken berust grootendeels
onze kennis der oudste romeinsche geschiedenis.

Annalis (lex), zie Villia lex (annalis).

Anniceris, Annikeris, cyrenaeïsch wijsgeer, ongeveer gelijktijdig met
Epicurus; hij trachtte de leer van Aristippus te veredelen en zocht het
hoogste geluk in het genoegen, dat men vindt in vriendschap, gezellig
verkeer, streven naar eer en dgl. Zijn aanhangers heetten Annikereioi.

Annii, waartoe o.a. de. Aselli, de Bellieni, de Lusci, de Milones
behoorden. 1) T. Annius Luscus, consul 153, als redenaar bekend. Hij
trad in 133 heftig op tegen Ti. Gracchus.--2) T. Annius Luscus Rufus,
consul 128.--3) T. Annius Milo Papianus, zoon van C. Papius Celsus
uit Lanuvium, doch door zijn grootvader van moederszijde tot zoon
aangenomen. Hij was in 57 volkstribuun, en geraakte met P. Clodius
(z. Claudii no. 17) in hevigen strijd, omdat hij diens vijandschap
tegen Cicero niet deelde. Daar beiden zich met benden zwaardvechters
omgaven, kwam het tot openbare gewelddadigheden. Intusschen begunstigde
Milo Cicero's terugroeping uit de ballingschap. In 52 ontmoette Milo,
die op reis naar Lanuvium was, bij Bovillae aan de via Appia Clodius,
die van zijn landgoed naar Rome terugkeerde. Tusschen beider gewapend
gevolg ontspon zich een strijd, waarbij Clodius, die toesnelde, door
een van Milo's slaven gewond en vervolgens op last van Milo zelf gedood
werd. Groote opgewondenheid te Rome en oproerige tooneelen volgden,
waarbij zelfs de curia Hostilia afbrandde. Milo, de vi aangeklaagd,
werd veroordeeld en ging in ballingschap naar Massilia. Cicero was door
de buitengewone maatregelen van den consul Pompeius tot handhaving
der orde zoo in verwarring gebracht, dat hij Milo slechts zwak
verdedigde. De oratio pro Milone, welke wij bezitten, is niet die,
welke in werkelijkheid door Cicero is uitgesproken.--4) A. Annius
Gallus, veldheer van keizer Otho, streed in den slag bij Bedriacum
tegen Vitellius. Later komt hij voor in den oorlog tegen Claudius
Civilis en de Batavieren.--5) P. Annius Florus, zie Florus.--6)
L. Annius Verus, praetor in Hispania, werd door keizer Hadrianus tot
zoon aangenomen en heette toen L. Aelius Verus, doch stierf nog vóór
Hadrianus. Hij had twee zoons, die beiden door keizer Antoninus Pius
werden aangenomen, en dus tot de Aureliussen overgingen, z. Marcus
Aurelius en Verus.

Annona, de jaarlijksche opbrengst der akkers, als godin afgebeeld
met den hoorn des overvloeds in de eene en korenaren in de
andere hand. In het bizonder werd aldus het koren genoemd, dat
de senaat in Sicilia en Africa op staatskosten liet opkoopen,
om aan minvermogende burgers om niet of tegen lage prijzen uit
te deelen. De cura annonae was aan de aedilen opgedragen; Caesar
stelde zelfs eene nieuwe aediliteit in door twee aediles Cereales
te doen benoemen, terwijl Augustus de administratie van aanvoer
en uitdeeling van koren opdroeg aan een praefectus annonae. In den
beginne verkochten de aedilen het koren slechts tot zulk een prijs,
dat de graanhandelaars er door verhinderd werden woekerwinst te maken
en dat in tijden van schaarschte hongersnood werd geweerd. Doch in 123
riep C. Sempronius Gracchus de eerste lex frumentaria in het leven,
volgens welke een paterfamilias uit de korenmagazijnen van den staat
eene bepaalde hoeveelheid koren per maand zou kunnen koopen tegen 6
1/3 as den modius, ongeveer den halven marktprijs. Eene lex Appuleia
van den volkstribuun L. Appuleius Saturninus verlaagde den prijs tot
5/6 as, doch werd weder opgeheven, daar de schatkist dit niet kon
dragen. Eene lex Octavia van onbekenden datum bracht den prijs meer in
overeenstemming met de marktwaarde. Sulla hief de korenuitdeelingen op,
maar in 73 riep de lex Terentia et Cassia ze weder in het leven en
stelde den prijs per modius opnieuw op 6 1/3 as. De lex Clodia, 58,
beval de uitdeelingen om niet. Wanneer men nagaat, dat het aantal
bedeelden, hoewel door Pompeius beperkt, in den burgeroorlog tot
minstens 300000 aangroeide, door Caesar tot 150000 werd teruggebracht
en sedert op dit cijfer bleef, dan kan men begrijpen, hoe drukkend
deze uitdeelingen voor de schatkist waren. De gerechtigden ontvingen
eene tessera frumentaria, een abonnementsplankje. Zoodanige tessera
was alleen te verkrijgen, wanneer men als burger in eene tribus was
ingeschreven. Toen het volk alle staatkundige rechten had prijsgegeven
en de kans om, zoo er eene plaats openviel, eene tessera te bekomen,
het eenige voorrecht der tribus was, werden in den mond van het volk
beide woorden van gelijke beteekenis en zeide men zoowel tribum emere
als tesseram frumentariam emere.

Annulus, beter anulus, daktylios, sphragis. Aan den ringvinger
der linkerhand droeg de Romein een zegelring; senatoren, ridders
en overheden droegen hem van goud. Onder de keizers werd met het
ius anuli (aurei) zeer lichtvaardig omgesprongen, en werd het zelfs
aan vrijgelatenen toegestaan, die hierdoor met vrijgeborenen werden
gelijkgesteld. Ten laatste droeg elk fatsoenlijk man een of meer gouden
ringen, dikwijls met kostbare edelgesteenten.--Ook voor huishoudelijke
zaken had men allerlei ringen, evenals bij ons, b.v. gordijnringen,
anuli velares, enz.

Annus, to etos. Het grieksche jaar was verdeeld in 12 maanmaanden,
gerekend van de eene nieuwe maan tot de andere, en telde dus 354
dagen, terwijl de maanden afwisselend 29 en 30 telden. Die van 30
heetten menes plereis, de andere koiloi. Om de 3 jaren schoof men eene
schrikkelmaand in (men embolimaios); het schrikkeljaar heette daarom
trieteris. De namen der maanden en de indeeling van het jaar zijn in
de meeste Grieksche staten verschillend. Het attische jaar telde de
volgende 12 maanden: 1) Hekatombaion (van midden Juli-midden Aug.),
genoemd naar het feest der hecatomben.--2) Metageitnion (Aug.-Sept.),
de verhuismaand (waarin men van geitones, buren, verwisselde).--3)
Boedromion (Sept.-Oct.), naar het feest der Boedromia, ingesteld
ter gedachtenis aan de overwinning van Theseus op de Amazonen.--4)
Pyanepsion (Oct.-Nov.), naar het feest der Pyanepsia, het boonenfeest,
ter eere van Apollo, waarop men een gerecht van boonen of peulvruchten
at.--5) Maimakterion (Nov.-Dec), naar het feest der Maimaktreria,
ter eere van Zeus Maimaktes (= de razende, de god der stormen).--6)
Poseideon (Dec.-Jan.), naar Poseidon.--6*) In een schrikkeljaar
werd een tweede Poseideon ingeschoven.--7) Gamelion (Jan.-Febr.),
huwelijksmaand.--8) Anthesterion (Febr.-Mrt.), naar de Anthesteria,
een driedaagsch bloemenfeest ter eere van Dionysus.--9) Elaphebolion
(Mrt.-Apr.), naar de Elaphebolia, het hertenjachtfeest, ter eere van
Artemis.--10) Mounychion (Apr.-Mei), naar het feest der munychische
Artemis.--11) Thargelion (Mei-Juni), naar de Thargelia, een feest
ter eere van Apollo en Artemis.--12) Skirophorion (Juni-Juli),
naar de Skirophoria, een feest ter eere van Athena Sciras (skiron
is een witte parasol, dien de priesteressen van Athena bij dit feest
droegen). De maand werd verdeeld in drie dekaden, waarvan de laatste
naar omstandigheden 10 of 9 dagen telde. De eerste dekade heette men
histamenos of archomenos, de tweede men meson, de derde men phthinon,
apion, legon of pauomenos. De dagen der beide eerste dekaden werden
van 1 tot 10 geteld, die der laatste echter omgekeerd. Hoe men
dan bij maanden van 29 dagen deed, of dan de 21ste dag enate of
dekate phthinontos heette, is niet zeker. In het laatste geval
moest de deutera phthinontos worden uitgelaten; want de laatste
dag der maand heet altijd hene kai nea, als zijnde de dag, waarop
oud en nieuw elkander raakten, omdat eigenlijk op het oogenblik,
waarop de nieuwe maan inviel, ook de nieuwe maand begon. Hene kai
nea is dus de dag, die voor een deel de laatste dag der maand is
(de eerste van achteren af gerekend) en tevens voor een deel reeds
tot de nieuwe maand behoort.--Het romeinsche jaar was evenzeer
een maanjaar van 354 dagen. Het telde sedert Numa twaalf maanden,
waarvan oorspronkelijk Maart de eerste was, later Januari. De
namen zijn adiectiva. 1) mensis Ianuarius, naar den god Janus.--2)
m. Februarius, van de februa of doodenoffers, waarmede oudtijds het
jaar werd besloten.--3) m. Martius, aan Mars gewijd.--4) m. Aprilis,
van aperire, het openen der bloemknoppen.--5) m. Maius, naar Maia.--6)
m. Iunius, aan Juno geheiligd.--7) m. Quinctilis, oorspronkelijk de
vijfde maand, later ter eere van Caesar verdoopt tot m. Iulius.--8)
m. Sextilis, ter eere van Augustus tot m. Augustus verdoopt.--9-12)
m. September, October, November, December. Om de twee jaar schoof
men een schrikkelmaand in, mensis mercedonius of intercalarius, die
echter niet in het midden van het jaar, maar midden in de tweede helft
van Februari werd ingevoegd. Door onachtzaamheid van de pontifices,
die voor de tijdrekening moesten zorgen, en ook wel doordat men om
politieke bijoogmerken het invoegen van een schrikkelmaand achterwege
liet, waren ten tijde van Caesar de maanden niet minder dan 80 dagen
verschoven, weshalve hij als pontifex maximus het jaar 46 op 445
dagen stelde en verder het jaar op 365 dagen met één schrikkeldag
om de vier jaren. Eene groote verwarring in de rom. chronologie is
ook hierdoor ontstaan, dat eerst sedert 153 het burgerlijk jaar op
1 Jan. begint. Vóór dien tijd begon het met de ambtsaanvaarding der
consuls, en wanneer nu door eene of andere stoornis deze aanvaarding
werd vertraagd of ook wel door omstandigheden vervroegd, dan versprong
het begin van het burgerlijk jaar, totdat eene nieuwe storing het
weder op een anderen datum bracht.

In elke maand had men drie dagen, die een bijzonderen naam droegen:
Kalendae, Idus, Nonae. De Kalendae waren de eerste dag, aldus geheeten,
omdat op dien dag een der pontifices van de curia Calabra de nieuwe
maand afkondigde, die oorspronkelijk met de nieuwe maan samenviel. De
Idus (van iduare = dividere) vielen in Maart, Mei, Juli en October op
den 15den, anders op den 13den der maand en deelden dus de maand in
tweeën. De Nonae vielen negen (volgens onze telling acht) dagen vóór de
Idus, dus op den 5den of 7den. Men telde nu bij de vermelding van een
datum terug van de eerstvolgende Kalendae, Nonae, Idus. Zoo was b.v. 24
Febr. volgens rom. telling de zesde dag vóór 1 Maart, en dus ante diem
sextum Kalendas Martias. Deze zesde dag werd in een schrikkeljaar
verdubbeld en telde dan 2 maal 24 uren, die onderscheiden werden in
bissextilis prior en posterior. De laatste was dus de schrikkeldag.

Anquisitio, de aanklacht met opgaaf der geëischte straf, wanneer een
der overheden een beschuldigde voor de comitiën daagde.

Anser, romeinsch dichter ten tijde van Augustus, die bij Antonius in
gunst stond en van hem een landgoed ten geschenke kreeg. Hij was een
bediller van Vergilius en wordt door Ovidius procax genoemd.

Antae, parastades, vierkante pilasters, waarin de zijmuren van een
gebouw uitloopen, wanneer deze met het dak vooruitspringen, zoodat
zij vóór den ingang een open voorportaal vormen. Een tempel met zulke
antae werd een templum in antis (en parastasi) genoemd.

Antaeus, Antaios, zoon van Poseidon en Gaea, een geweldige reus,
die over Libye regeerde en alle vreemdelingen dwong met hem te
worstelen. Daar hij bij iedere aanraking met zijne moeder (de aarde)
nieuwe kracht kreeg, was hij onoverwinnelijk en versloeg hij zooveel
tegenstanders, dat hij van hun schedels een tempel voor Poseidon konde
bouwen. Ook Heracles weerstond hij lang, maar toen deze zijn geheim
ontdekte, hief hij hem van den grond op en worgde hem zoo. Als men
aarde van zijn graf, dat bij Tingis was, afnam, begon het terstond
te regenen.

Antalcidas, Antalkidas, een Spartaan, die in 393 naar den
perzischen generaal Tiribazus gezonden werd, om te trachten door
zijn tusschenkomst den perzischen koning te bewegen zijne hulp aan
de Atheners te onttrekken. Dit gelukte echter eerst toen de Atheners
den koning vertoornden door Euagoras van Cyprus te ondersteunen;
toen bewerkte Ant. dat Artaxerxes den Spartanen hulp beloofde,
indien de Atheners en hunne bondgenooten hunne vredesvoorstellen niet
aannamen. Zoo werd in 387/386 de Koningsvrede of vrede van Antalcidas
aan de oorlogvoerende staten voorgeschreven, waarbij bepaald werd,
dat iedere staat in Griekenland autonoom zoude zijn, de grieksche
steden in Azië aan de Perzen overgelaten werden, en ieder die zich
niet aan deze voorwaarden onderwierp, voor algemeen vijand verklaard
werd. Ant. zou later, geërgerd door de smadelijke bejegening hem door
Artaxerxes aangedaan, vrijwillig den hongerdood gestorven zijn.

Antandrus, Antandros, stad in Troas of in Mysia, aan de golf van
Adramyttium. Aeneas zou hier scheep zijn gegaan. Hier werd na den
slag bij Cyzicus (410) met perzisch geld een nieuwe vloot voor
Sparta gebouwd.

Antaradus, Antarados, havenstad van Aradus, in het Noorden van
Phoenicië. Aradus zelf lag op een eilandje in zee, Antaradus er
tegenover op de kust.

Anteambulones, cliënten (in de latere beteekenis van het woord),
die voor aanzienlijke personen uitgingen, om in het straatgewoel ruim
baan voor hen te maken.

Antea, Anteia, dochter van Iobates, z. Bellerophon. Na het vertrek van
Bellerophon bracht zij zichzelve van verdriet om het leven. V.a. komt
Bellerophon later weder bij haar, beweegt haar met hem te vluchten,
en werpt haar bij het eiland Melos in zee.

Antecessores of antecursores, lichte troepen, vooral ruiterij,
die de spits van het leger op marsch uitmaakten en op verkenning
vooruitgingen.--Ook overdrachtelijk: baanbrekers, wegwijzers in eenig
vak van wetenschap, vooral in de rechtsgeleerdheid, exegetai.

Anteius (P), gunsteling van Agrippina, doch om deze reden door Nero
gehaat. Beschuldigd zijnde, dat hij de sterren had geraadpleegd
aangaande Nero's dood, en eene veroordeeling voorziende, nam hij
eerst vergif in; toen dit echter te langzaam werkte, opende hij zich
de aderen (66 n. C.).

Antemnae, oude latijnsche stad, dáár gelegen, waar de Anio zich in
den Tiber stort. De stad is reeds spoedig bij Rome ingelijfd.

Antenor, Antenor, zoon van Aesyetes en Cleomestra, zwager van Priamus,
die gedurende den trojaanschen oorlog altijd op inwilliging van de
billijke eischen der Grieken aandrong. Daarom werd later verhaald,
dat hij de stad aan de Grieken verraden zou hebben en daarvoor zijn
leven en zijne bezittingen bij de plundering gespaard zouden zijn. Over
zijne verdere lotgevallen vindt men verschillende berichten. Hij zou
de helft van Priamus' bezittingen gekregen en op den Ida een nieuw
rijk gesticht hebben, of met Menelaus scheep gegaan en te Cyrene
gebleven zijn, waar de Antenoriden als halfgoden vereerd werden,
of met de Heneti, een paphlagonisch volk, naar Thracië en vervolgens
naar Italië gegaan zijn en daar de stad Patavium gesticht hebben.

Antepilani. Voordat door Marius de verdeeling van het legioen in
tien cohorten werd ingevoerd, vormde het drie slagliniën, zóó, dat
in de eerste de hastati, in de tweede de principes, in de derde de
triarii of pilani stonden. Hierom werden de beide eerste liniën ook
antepilani genoemd. Zie voor het geheel onder Acies.

Anteros, Anteros, de god der wederliefde, broeder van Eros. Daar
Eros niet groeien wilde, gaf Aphrodite hem op raad van Themis dezen
broeder tot speelmakker, en nu werd Eros krachtig en gezond; miste
hij hem echter, dan was hij weder treurig als vroeger. Ant. treedt
ook op als wrekend god, die het versmaden van liefde straft.

Antesignani, 1) = antepilani, omdat de standaard van het legioen, de
adelaar, bij de triariërs was.--2) In Caesars tijd was antesignani
de naam eener vaste keurbende bij ieder legioen, zonder bagage en
dus altijd slagvaardig.

Antestatio. Wanneer een Romein zijne tegenpartij op straat ontmoette
en hem uitnoodigde naar den praetor te gaan (in ius venire, in ius
ambulare), en de tegenpartij dan onwillig was, dan kon de eischer
hem met geweld voor den praetor brengen, mits hij den betoonden
onwil door de verklaring van een getuige kon staven. Daarom nam men
den een of anderen voorbijganger tot getuige, met de vraag: licetne
antestari? Stemde de gevraagde toe, dan raakte de vrager even diens
oorlel (auricula) aan, omdat men dáár den zetel van het geheugen zocht.

Anthedon, Anthedon, stad aan de noordkust van Boeotia. De bewoners
leefden vooral van vischvangst en purperschelpvisscherij. Anthedon,
de vader van den onder de zeegoden opgenomen Glaucus, zou hier
geleefd hebben.

Anthele, Anthele, plaatsje aan den ingang der Thermopylae, met een
tempel van Demeter, waar de vergaderingen der Amphictyonen werden
gehouden.

Anthemus, he Anthemous, stad op Chalcidice, door Philippus van
Macedonië aan de Olynthiërs afgestaan.

Anthemusia, Anthemousia, stad en landschap in het mesopotamische
gewest Osroene, ten Z.W. van Edessa.

Anthene, Anthene, vlek in Thyreatis of Cynuria.

Anthesteria, Anthesteria, een van de groote feesten ter eere
van Dionysus, te Athene den 11-13 Anthesterion (Februari-Maart)
gevierd. Den eersten dag (Pithoigia, opening der vaten) vierde men
het aftappen van den jongen wijn; op den tweeden dag, het kannenfeest
(Choes), werd een openbare maaltijd gehouden, waarbij men om het
hardst van den nieuwen wijn dronk; wie het eerst zijn kan geledigd
had, kreeg een prijs. Dit was de voornaamste dag van het feest, waarop
zelfs jonge kinderen zich met bloemen bekransten, en waarop de vrouw
van den archon basileus onder geheime plechtigheden en offers in het
Lenaeum aan den god uitgehuwd werd. De derde dag heette Chytroi,
pottenfeest, omdat men dan potten met peulvruchten als offer voor
den chthonischen Hermes en de zielen der afgestorvenen gereed zette.

Anthesterion, Anthesterion, 8ste maand van het Attische jaar
(Febr.-Maart), z. Annus.

Anthylla, Anthylla, stad in de Nijldelta tusschen Canopus en Naucratis.

Antias, zie Valerii no. 36.

Anticlea, Antikleia, dochter van Autolycus, gemalin van Laërtes,
moeder van Odysseus; zij stierf van smart over de lange afwezigheid
van haar zoon, die, volgens een later verhaal, niet Laërtes, maar
Sisyphus tot vader had.

Anticirrha of -cyra, Antikirra, -kyra, naam van twee steden, de eene
in Phocis, de andere in het landschap Malis, aan den Spercheus. Beide
steden, doch vooral die in Phocis, waren in de oudheid bekend om de
teelt van nieskruid, dat als geneesmiddel tegen zwaarmoedigheid en
krankzinnigheid werd aangewend.

Antidosis, ruiling. Te Athene kon iemand, wien naar zijne meening
ten onrechte een kostbare liturgie opgedragen was, eischen dat een
ander, die eerder daarvoor in aanmerking moest komen, de liturgie
van hem overnam, of dat hij anders zijn geheel vermogen met hem zou
ruilen. Wanneer deze eisch gedaan was, werden terstond de bezittingen
van beide partijen verzegeld, en binnen drie dagen werd een beëedigde
inventaris (apophasis) overgelegd, waarnaar de rechters te beslissen
hadden, ofschoon niet uitsluitend het verschil in vermogen in
aanmerking kwam, maar ook o.a. de vraag wie van beide partijen reeds
vroeger liturgieën bekostigd had, hoeveel geld daaraan besteed was,
enz. Indien de eisch werd toegewezen, nam de verliezende partij de
liturgie op zich; voor zoover ons bekend is, heeft eene werkelijke
ruiling nooit plaats gehad.

Antigone, Antigone, 1) dochter van Oedipus en Iocaste
of Euryganea. Toen haar blinde vader in ballingschap ging,
vergezelde zij hem bij al zijne omzwervingen en deelde geduldig zijn
ongelukkig lot, totdat hij in Attica stierf. Naar Thebe teruggekeerd
gedurende de twisten tusschen hare broeders Eteocles en Polynices,
waagde zij het, in weerwil van Creon's verbod, den gesneuvelden
Polynices te begraven. In het grafgewelf der Labdaciden, waar zij
wegens die daad werd opgesloten, hing Ant. zich op, waarna haar
bruidegom Haemon, Creon's zoon, zich aan haar zijde van het leven
beroofde.--V. a. ontkwam zij door de hulp van Haemon en leefde
zij nog jaren lang op het land in geheimen echt met hem, totdat
Creon haar ontdekte en Haemon haar en zichzelf doodde. Haar edel
gedrag tegenover vader en broeder wordt dikwijls door attische
treurspeldichters vermeld.--2) dochter van Eurytion, gemalin van
Peleus. Toen Peleus de liefde van Astydamea onbeantwoord liet, zond
deze aan Ant. het onware bericht, dat hij op het punt was met Sterope
in het huwelijk te treden. Hierdoor misleid, hing Ant. zich op.--3)
dochter van Laomedon. Zij was zoo trotsch op haar schoone lokken,
dat Hera haar strafte door ze in slangen te veranderen, waarop de
goden medelijden met haar kregen en haar in een ooievaar veranderden.

Antigonea, -nia, Antigoneia, -nia, naam van onderscheidene steden,
als: 1) in Syria aan den Orontes, residentie van Antigonus, den
gewezen veldheer van Alexander den Grooten. Later bracht Seleucus
Nicator het grootste gedeelte der inwoners naar het door hem in de
nabijheid gestichte Antiochia over.--2) in Macedonia aan den Axius.--3)
in Chalcidice.--4) in Epirus aan den Aous. Ook Alexandria Troas en
Nicaea in Bithynia hebben een tijd lang dezen naam gedragen.

Antigonus, Antigonos, 1) Kyklops of Monophthalmos, afstammend van
de vorsten van Elymiotis, een man van een heerschzuchtig, maar vast
karakter, een van de voortreffelijkste veldheeren van Alex. d. G.,
die hem in 333 tot satraap van Phrygië aanstelde. Bij de verdeeling
van het rijk na den dood van Alex. (323), kreeg Ant. Groot-Phrygië,
Lycië en Pamphylië, maar daar hij zich tegen de bevelen van Perdiccas
verzette, was hij genoodzaakt naar Antipater te vluchten. Toen deze
na den dood van Perdiccas rijksbestuurder werd, kreeg Ant. zijne
landen terug (321) en werd hem tevens het opperbevel opgedragen
tegen Eumenes, den standvastigen verdediger der rechten van het huis
van Alex. Na den dood van Antipater (319) vereenigde Ant. zich met
Cassander, Ptolemaeus en Seleucus tegen Polyperchon, en toen Eumenes
door verraad in de handen van zijn vijand gevallen was, was Ant. heer
over geheel Voor-Azië en Syrië (316). Maar deze groote macht wekte
bij zijne bondgenooten wantrouwen op, en toen Ant. nu ook Seleucus van
het stadhouderschap over Babylonië beroofde, vereenigden zij zich met
Lysimachus tegen hem (315). Nu ontstond een lange oorlog, die in Azië,
Griekenland en Aegypte met afwisselend geluk gevoerd werd, en waarin
Ant. door zijn dapperen zoon Demetrius Poliorcetes bijgestaan werd. De
nederlaag door dezen in 312 bij Gaza geleden, dwong Ant. wel vrede
te sluiten, doch spoedig werd de oorlog hervat, en in 306 behaalde
Demetrius in den zeeslag bij Salamis op Cyprus eene groote overwinning
op Ptolemaeus, waarna Ant. den titel van koning aannam, welk voorbeeld
weldra door zijn tegenstanders gevolgd werd. Eindelijk werd in den
grooten slag bij Ipsus (301), waarin Ant. sneuvelde en Demetrius op
de vlucht gejaagd werd, het lot van Azië ten gunste der verbondenen
beslist.--2) Gonatas (zoo genoemd naar zijn geboorteplaats Goni of
Gonnus of naar een ijzeren band, dien hij om de knie droeg), zoon van
Demetrius Poliorcetes, wist zich in de Peloponnesus te handhaven,
toen zijn vader uit Macedonië verdreven werd (287). Na diens dood
(283) werd hij koning van Macedonië, ofschoon hij tot 276 eerst door
Seleucus, later door Ptolemaeus Ceraunus verhinderd werd de regeering
te aanvaarden. Later werd hij nog tweemaal uit zijn rijk verjaagd,
eerst door Pyrrhus, vervolgens door Alexander van Epirus, maar telkens
keerde hij terug en eindelijk onderwierp hij zich ook Epirus. In
277 overwon hij de Galliërs in een grooten slag bij Lysimachia,
later bestreed hij het achaeïsch verbond, maar zonder gevolg. Hij
stierf in 240.--3) Doson (die altijd geven zal, maar nooit geeft) of
Epitropos, kleinzoon van Demetrius Poliorcetes, bestuurde Macedonië na
den dood van Demetrius II (229), met wiens weduwe hij later trouwde,
als voogd van Philippus III en later als koning. In het begin van zijn
regeering was hij genoodzaakt een oorlog tegen verschillende grieksche
staten te beëindigen door een vrede, waarbij de onafhankelijkheid
van bijna geheel Griekenland erkend werd. In 224 werd zijn hulp
ingeroepen door Aratus, die het achaeïsch verbond onder macedonische
bescherming stelde. Ant. trok naar de Peloponnesus, overwon Cleomenes
(z. a. no. 4) in den slag bij Sellasia (221), dwong Sparta tot het
achaeïsch verbond toe te treden en vestigde door zijne overwinningen
opnieuw den macedonischen invloed in Griekenland. Spoedig na zijn
terugkomst in Macedonië overleed hij.--4) van Carystus, leefde
aan het hof van Attalus I en was schrijver van een aantal werken
over geschiedenis, biografie, kunst, enz. Bewaard gebleven is een
verzameling van merkwaardigheden op natuurhistorisch gebied.

Antigrapheus, controleur over het geldelijk beheer van den raad
(ant. tes boules) of van den schatmeester (ant. tes dioikeseos),
in beide gevallen door het volk verkozen.

Antigraphe, verweerschrift, eigenlijk antwoord op eene graphe;
de antigraphe bevatte echter niet altijd eene verdediging tegen de
aanklacht, maar konde ook de bevoegdheid van rechtbank of aanklager
betwisten, enz. Aanklacht en verweerschrift worden soms te zamen
antigraphai genoemd.

Antilibanus, Antilibanos, bergketen ten Oosten van en evenwijdig met
den Libanon of Libanus.

Antilochus, Antilochos, zoon van Nestor en Eurydice of Anaxibia, een
van de dapperste helden voor Troje, en na Patroclus de dierbaarste
vriend van Achilles. Hij werd door Memnon verslagen, terwijl hij
zijn vader uit een groot gevaar redde, daarom wordt hij Philopator
genoemd. Zijn asch werd bij die van Achilles en Patroclus bijgezet.

Antimachus, Antimachos, 1) atheensch volksredenaar, tijdgenoot van
Aristophanes.--2) dichter en grammaticus uit Colophon, omstreeks 400,
door Plato hoog geschat. Zijne voornaamste werken waren een epos
Thebaïs, waarin hij de thebaansche oorlogen, en een elegisch gedicht
Aude, waarin hij eene reeks heldengeschiedenissen behandelde. De
Alexandrijnen noemden hem den grootsten epischen dichter na Homerus.

Antinoöpolis, Antinoou polis, prachtige stad aan den Nijl, in het
Zuiden van Midden-Aegyptus, door keizer Hadrianus gesticht ter
gedachtenis aan zijn lieveling Antinoüs, die hier verdronk.

Antinoüs, Antinoos, 1) zoon van Eupithes, de overmoedigste en
onbeschaamdste onder Penelope's vrijers, ook de eerste, die door
Odysseus' pijlen werd getroffen.--2) een beeldschoon jongeling,
de lieveling van keizer Hadrianus, dien hij op diens reizen
vergezelde. Hij verdronk in den Nijl. De keizer stichtte op de plaats
van het ongeluk de stad Antinoöpolis, liet te Mantinea voor hem een
tempel bouwen en hem nog andere eer bewijzen. Hij werd door tal van
stand- en borstbeelden vereeuwigd; ook een sterrenbeeld werd naar
hem genoemd.

Antiochia, -ea, Antiocheia, naam van een aantal steden. 1)
Ant. Epidaphnes (he epi Daphnes), aldus naar een naburig laurierbosch
genoemd, de prachtige hoofdstad van het syrische rijk, omstreeks
300 door Seleucus Nicator gesticht en naar zijn vader Antiochus
genoemd. Door zijne opvolgers nog verfraaid en uitgebreid, bestond
het ten laatste uit vier afzonderlijk ommuurde steden. Prachtige
zuilengangen, ter lengte van een uur gaans, doorsneden de stad in
rechte lijn. Handel en wetenschappen bloeiden er. De stad lag aan den
Orontes. Hier kwam voor het eerst de naam van Christenen in gebruik,
later werd het de zetel van een patriarch. In 260 na C. werd A. door
den nieuw-perzischen koning Sapores I gedeeltelijk verwoest, en in 538
door Chosroës. Keizer Justinianus liet het op kleiner schaal herbouwen
en zóó komt het nog voor in de geschiedenis der kruistochten.--2)
Ant. ad Maeandrum, in Caria, met eene beroemde brug over de rivier,
door Antiochus I Soter (281-261) gesticht.--3) Ant. ad Pisidas, in
Phrygia nabij de pisidische grens, later Caesarea (z. a. no. 7).--4)
Ant. Margiana, thans Merw, in Margiane.--Ook andere steden, zooals
Adana aan den Sarus, in Cilicia, Nisibis in Mesopotamia, Edessa,
hebben tijdelijk den naam Antiochia gedragen.

Antiochis, Antiochis, een van de 10 phylae, waarin de bevolking van
Attica door Clisthenes verdeeld werd. De meeste van de demen, die er
toe behoorden, lagen in het oosten van Attica.

Antiochus, Antiochos, 1) veldheer van Philippus van Macedonië,
vader van Seleucus Nicator.--2) Ant. I, Soter bijgenaamd na eene
overwinning op de Galliërs behaald, zoon en opvolger van Seleucus
Nicator, geb. 324, regeerde van 281-261, maar voor dien tijd was hij
reeds sedert 293 mederegent zijns vaders geweest, en had toen het
oostelijk gedeelte van het groote Seleucidenrijk bestuurd. Verliefd op
zijne stiefmoeder Stratonice en die liefde voor hopeloos houdende,
werd hij ernstig ziek, maar toen zijn vader de oorzaak zijner
ziekte vernomen had, stemde hij in het huwelijk met Stratonice toe
(293). Gedurende zijne regeering had hij dikwijls met de Galliërs
te kampen, die hij meermalen overwon, maar eindelijk sneuvelde hij
in een slag tegen hen bij Ephesus, 261. Ook tegen Eumenes I van
Pergamus voerde hij oorlog, maar zonder gevolg.--3) Ant. II, na de
verdrijving van den milesischen tyran Timarchus Theos bijgenaamd,
zoon en opvolger van Ant. I. Een ongelukkige oorlog, dien hij
tegen Aegypte voerde, eindigde daarmede, dat hij zijne gemalin
Laodice verstiet, Berenice, de dochter van Ptolemaeus Philadelphus,
tot vrouw nam (250), en beloofde dat, wanneer uit dit huwelijk een
zoon geboren werd, deze hem zou opvolgen. Toen echter na den dood
van Ptolemaeus Laodice teruggeroepen werd, vergiftigde zij hem,
Berenice en hun kind (246). Onder zijn regeering begonnen één voor
één de oostelijke provinciën van het Seleucidenrijk af te vallen en
maakten zich onafhankelijk. Zie Arsaces.--4) Ant. Hierax, jongere
zoon van Ant. II, betwistte zijn broeder Seleucus II de regeering;
na verscheidene nederlagen moest hij vluchten en werd hij na vele
omzwervingen door roovers gedood (227).--5) Ant. III de Groote,
geb. 242, zoon van Seleucus II Callinicus, kwam, na de korte regeering
van zijn broeder Seleucus III Ceraunus, in 223 aan de regeering
(223-187). In 219 begon hij een oorlog tegen Ptolemaeus Philopator,
die hem Phoenicië en Coele-Syrië ontnomen had, maar opstanden
van verschillende stadhouders in het Oosten, die gedeeltelijk door
Ptolemaeus ondersteund werden, beletten hem den oorlog met kracht te
voeren. Eerst in 217 had hij alle binnenlandsche vijanden overwonnen en
konde hij zich weder tegen Aegypte wenden, hij verloor echter den slag
bij Raphia en werd genoodzaakt vrede te sluiten. In 209 ondernam hij
een oorlog tegen de Parthen en Bactriërs, dien hij met geluk voerde,
ofschoon hij hen niet konde onderwerpen; sedert dien oorlog werd hij
"de Groote" bijgenaamd. Na den dood van Ptolemaeus IV Philopator
(z. Ptolemaeus no. 8) (205), die door een zoon van nog geen 5 jaar
opgevolgd werd, meende Ant. dat de kans schoon was om zijn verloren
gebied te hernemen, en verbonden met Philippus III van Macedonië
slaagde hij inderdaad hierin door de overwinning bij Panion aan den
Jordaan (200). waarop een vrede volgde, die later door het huwelijk
van zijne dochter Cleopatra met Ptolemaeus Epiphanes bevestigd
werd. Door de Romeinen misleid, die hem van een krijgstocht tegen
Eumenes van Pergamus hadden teruggehouden, besloot hij Philippus in
den oorlog tegen hen te ondersteunen; hij stak naar Europa over (196),
maar vond den oorlog reeds ten gunste der Romeinen beslist, die nu
van hem eischten, dat hij de reeds bezette steden aan den Hellespont
en in de Chersonesus zoude ontruimen en aan Ptolemaeus het veroverde
land zoude teruggeven. Door deze eischen verbitterd en door Hannibal,
die uit Carthago tot hem gevlucht was, tegen de Romeinen opgezet,
bereidde hij zich tot den oorlog voor, en toen eindelijk zijne hulp
door de Aetoliërs ingeroepen werd, trok hij met een groot leger naar
Griekenland (192); hier vond hij echter weinig steun, terwijl hij de
raadgevingen van Hannibal niet opvolgde, Philippus door zijn overmoedig
gedrag beleedigde en geruimen tijd werkeloos op Euboea bleef. In 191
werd hij door M'. Acilius Glabrio bij de Thermopylae verslagen en
zag hij zich genoodzaakt naar Azië terug te keeren. Met zijn vloot
was hij niet gelukkiger, zoodat L. Cornelius Scipio, na een groote
overwinning ter zee bij Myonnesus, in Azië kon landen en Ant. in den
slag bij Magnesia aan den Sipylus zulk een nederlaag toebracht, dat hij
om vrede moest vragen (190); deze werd hem gegeven, maar ten koste van
al het land aan deze zijde van den Taurus, al zijne oorlogsschepen en
olifanten en eene oorlogsbelasting van 15000 talenten. Toen Ant. nu
in zijne geldverlegenheid een inval in het land der Elymaeërs deed
en daar een tempel van Zeus plunderde, werd hij door het volk gedood
(187).--6) Ant. IV Epiphanes (spottend noemden velen hem epimanes,
zoon van Ant. III, volgde in 175 zijn broeder Seleucus Philopator
op, nadat hij 14 jaar te Rome als gijzelaar had doorgebracht. Ook
hij begon spoedig een oorlog tegen Aegypte, en bemachtigde ook weder
Phoenicië, Palaestina en Coele Syrië; ook in Aegypte zelf, waar twee
broeders elkander de regeering betwistten (z. Ptolemaeus no. 10),
drong hij door, eerst om een van hen te helpen, en toen zij zich later
verzoend hadden, als vijand van beiden. Reeds was hij met zijn leger
Alexandrië genaderd, toen de rom. gezant C. Popillius Laenas hem het
bevel van den senaat kwam brengen den oorlog te staken en Aegypte
te verlaten, aan welk bevel Ant., verschrikt door het ruwe optreden
van den gezant, (z. Popilii no. 3) gehoorzaamde (168). Den Joden
trachtte hij tevergeefs den griekschen godsdienst op te dringen,
zijne wreede vervolgingen dreven hen integendeel tot openlijken
opstand, en aangevoerd door de heldhaftige Maccabaeërs, wisten zij
zich zelfs tegen het leger van Ant. staande te houden. In 165 stierf
Ant. te. Tabae in Perzië.--7) Ant. V Eupator, zoon van den vorigen,
was bij den dood van zijn vader nog zeer jong. De veldheer Lysias
en de gunsteling van Ant. IV, Philippus, betwistten elkander met de
wapenen de voogdij over den knaap, maar nauwelijks had Lysias zijn
tegenstander overwonnen, toen Demetrius, zoon van Seleucus Philopator,
die tot nu toe als gijzelaar te Rome geweest was, de regeering kwam
opeischen, Ant. en Lysias gevangen nam en hen ter dood liet brengen
(162).--8) Ant. VI Theos, zoon van Alexander Balas, wierp zich in
144 tegen Demetrius Nicator als koning op en maakte zich bijna van
het geheele rijk meester; hij werd echter in 142 vermoord door
Tryphon, die toen zelf den troon besteeg.--9) Ant. VII Sidetes
(te Side opgevoed) verdreef Tryphon (137), dwong den joodschen
vorst Johannes Hyrcanus tot onderwerping (132) en sneuvelde in een
slag tegen de Parthen (129).--10) Ant. VIII Philometor of Grypos
(haviksneus) moest na den dood van zijn vader, Demetrius Nicator,
eenige jaren met diens tegenstander, Alexander Zabina (z. Alexander
no. 12), om de regeering strijd voeren; eindelijk verjoeg hij hem door
de hulp van Aegypte. Later (sinds 117) betwistte zijn halfbroeder,
Ant. Cyzicenus, hem de regeering; eer deze langdurige twist beslecht
was, werd Ant. vermoord (97). Deze broedertwisten en die der volgende
vorsten zijn grootendeels de oorzaak van het verval en den ondergang
van het rijk der Seleuciden geworden.--11) Ant. IX Kyzikenos (hij
had te Cyzicus gewoond) moest na den dood van Ant. VIII den oorlog
tegen diens zoon, Seleucus Epiphanes voortzetten en sneuvelde reeds in
95.--12) Ant. X Heusebes, zoon van Ant. IX, overwon Seleucus Epiphanes,
versloeg bij den Orontes (94) Antiochus Philadelphus en Philippus,
twee andere zonen van Ant. Grypus, die een opstand tegen hem verwekt
hadden, en sneuvelde in een slag tegen de Parthen (na 83).--13)
Ant. XI Philadelphos, z. no. 12. Na den ongelukkigen slag aan den
Orontes verdronk hij op de vlucht in die rivier (94).--14) Ant. XII
Lionysos vatte de wapenen op tegen zijn broeder Philippus (86), maar
sneuvelde spoedig in den strijd tegen een arabischen volksstam.--15)
Ant. XIII Asiaticus, zoon van Ant. X, de laatste der Seleuciden. Nadat
het syrische rijk sedert den dood van Ant. XII bij Armenië ingelijfd
was geweest, werd het door Lucullus hersteld en Ant. XIII op den troon
geplaatst (68). Pompeius ontnam hem echter weldra de regeering weder
en maakte Syrië tot een rom. provincie (64). Deze Antiochus is het,
die als prins op zijn reis van Rome naar Antiochia door Verres te
Syracuse beroofd werd.--15a) Antiochus I, koning van Commagene, zoon
van Mithradates I van Commagene, regeerde 69-34. Hij hielp Pompeius
met troepen tegen Caesar; hij stierf kort voor 31.--16) Ant. II,
koning van Commagene, die wegens een moord door Augustus met den dood
gestraft werd (29).--17) Ant. III, koning van Commagene, die in 17
na C. stierf, waarop zijn rijk tot 38 een rom. provincie werd.--18)
Ant. IV Epiphanes, kreeg in 38 n. C. van Caligula weder de regeering
over Commagene; hij hielp Nero tegen de Parthen en Vespasianus tegen
de Joden, in 72 rezen er echter vermoedens tegen hem en werd hem
de regeering ontnomen. Commagene werd weder ingelijfd en met Syria
vereenigd.--19) stuurman onder Alcibiades, die hem tijdelijk het bevel
over de vloot opdroeg. In strijd met zijne bevelen, gaf Ant. door
zijne roekeloosheid aanleiding tot het ongelukkige zeegevecht bij
Notium, waarin Lysander de atheensche vloot op de vlucht joeg en 15
schepen buit maakte (407).--20) Ant. van Syracuse, ouder tijdgenoot
van Thucydides, schreef eene geschiedenis van Italië en Sicilië,
die met lof genoemd wordt.--21) Ant. van Ascalon, leerling van Philo
no. 6, stichter der zoogen. vijfde academie, die de leer der academie
met die der stoa tracht in overeenstemming te brengen. Hij erkent,
dat de deugd voldoende is voor een gelukkig leven, maar beweert dat
voor eene vita beatissima nog andere dingen noodig zijn. Cicero en
Varro behoorden tot zijne leerlingen.

Antiope, Antiope, 1) dochter van Asopus of van Nycteus, om hare
schoonheid door Zeus bemind, wien zij Amphion en Zethus baarde. Toen
zij gevoelde dat zij moeder worden zoude, vluchtte zij uit vrees voor
den toorn van haar vader naar Sicyon. Nycteus doodde zich uit verdriet
hierover, en droeg aan zijn broeder Lycus op hem te wreken. Deze
haalde Ant. terug, die intusschen met Epopeus, koning van Sicyon,
gehuwd was, en gaf haar als slavin aan zijne gemalin Dirce, die haar
twintig jaren lang de wreedste behandeling liet ondergaan. Eindelijk
vluchtte zij naar hare zonen, die op Dirce wraak namen (z. Amphion),
maar daardoor het misnoegen van Dionysus opwekten; deze liet Ant. in
waanzin rondzwerven, totdat Phocus, een kleinzoon van Sisyphus, haar
genas en tot vrouw nam.--2) z. Amazones. Zij werd bij Theseus moeder
van Hippolytus. In den strijd dien de Amazonen tegen Athene voerden,
werd Ant. gedood, of v. a. wist zij een vrede te bewerken.

Antipater, Antipatros, 1) een van de veldheeren van Philippus
van Macedonië. In die hoedanigheid had hij zooveel bewijzen van
bekwaamheid en trouw gegeven, dat Alexander hem gedurende zijne
buitenlandsche veldtochten als stadhouder van Macedonië en Griekenland
achterliet. Ook deze betrekking bekleedde hij met roem, hij dempte een
opstand der Thraciërs en versloeg de Lacedaemoniërs, die onder Agis II
Griekenland van de macedonische heerschappij trachtten te bevrijden,
in den slag bij Megalopolis (330). In 324 riep Alexander, ongeduldig
geworden door de herhaalde klachten van zijne moeder, die steeds
met Ant. in onmin was, hem naar Azië, maar door zijn spoedig daarop
gevolgden dood bleef dit bevel onuitgevoerd, vandaar het verhaal dat
Ant. Alex. door vergif zou hebben laten dooden. Terstond na den dood
van Alexander vereenigden de Grieken zich weder om zich van Macedonië
los te maken; Ant. werd in Lamia ingesloten (323), maar de komst van
Leonnatus noodzaakte de belegeraars hem uit de stad te laten trekken,
en door Craterus geholpen, versloeg hij het grieksche leger bij Crannon
en maakte daarmede aan den oorlog een einde (322). Tegen het streven
van Perdiccas om zich van de regeering over het geheele rijk meester
te maken, vereenigde zich Ant. met Antigonus, Craterus en Ptolemaeus,
en toen Perdiccas vermoord was, werd hij tot rijksbestuurder benoemd
(320). In het volgende jaar stierf hij, nadat hij Polyperchon als
zijn opvolger had aangewezen.--2) kleinzoon van den vorigen, zoon
van Cassander, werd in 296 koning van Macedonië. Hij doodde zijne
moeder Thessalonica, omdat hij meende dat zij zijn broeder Alexander
begunstigde; deze verjoeg hem daarop met de hulp van Demetrius
Poliorcetes; hij vluchtte naar zijn schoonvader Lysimachus, die hem in
287 liet ter dood brengen.--3) Ant. van Tarsus, opvolger van Diogenes
den Babyloniër als hoofd der stoicijnsche school. Hij leefde in het
midden van de 2de eeuw. Hij was de leermeester van Panaetius.--4)
Ant. van Tyrus, hoofd der stoicijnsche school, leermeester en vriend
van den jongen Cato, stierf te Athene omstreeks 45.--5) Caelius
Ant. z. Caelii no. 1.

Antiphanes, Antiphanes, geb. op Rhodus, een geestig en bekwaam attisch
blijspeldichter, wien 260 stukken worden toegeschreven. Zijne eerste
werken verschenen omstreeks 387.

Antiphates, Antiphates, de wreede vorst der Laestrygonen, die een van
de gezellen van Odysseus verslond, en elf van diens schepen door zijn
volk liet verbrijzelen, zoodat slechts één schip konde ontkomen. Zijn
naam wordt soms spreekwoordelijk voor een wreedaard gebruikt.

Antiphilus, Antiphilos, 1) schilder, tijdgenoot van Apelles.--2)
na den dood van Leosthenes (323) aanvoerder van het grieksche leger
in den lamischen oorlog.

Antiphon, Antiphon, 1) geb. te Athene omstreeks 480. Hij ontving
van zijn vader Sophilus, een sophist, het eerste onderwijs in de
welsprekendheid, waarin hij later uitmuntte, zoodat hem in den
alexandrijnschen canon der attische redenaars de eerste plaats
gegeven werd. Slechts eenmaal trad hij zelf als redenaar op, en
wel om zichzelven te verdedigen. Daar hij n.l. ijverig deelgenomen
had aan de invoering van de regeering der 400, werd hij, nadat de
democratie hersteld was, door Theramenes van hoogverraad aangeklaagd
en in weerwil van zijn meesterlijke verdediging ter dood veroordeeld
(411). Hoewel wegens zijn aristocratische gezindheid niet populair,
was hij zeer gezocht als schrijver van pleitredenen (logographos). Van
deze zijn drie bewaard gebleven; bovendien hebben wij nog van hem
twaalf ontwerpen van redevoeringen, verdeeld in drie tetralogieën,
ieder bevattend aanklacht, verdediging en beiderzijdsche replieken in
een gefingeerde moordzaak. Hij gaf ook onderwijs in de redekunst en
schreef eene techne rhetorike, die verloren is.--2) treurspeldichter,
die eerst te Athene en later aan het hof van den tyran Dionysius
leefde; hij hielp dezen bij het maken zijner treurspelen, maar werd
wegens zijne vrijmoedigheid gedood.

Antipolis, Antipolis, stad op de Zuidkust van Gallia Narbonensis,
nabij de grenzen van Italië, thans Antibes.

Antiquo. Bij het stemmen in de volksvergadering over wetsvoorstellen
beteekende de letter A: antiquo = ik ben voor het oude, dus: ik ben
tegen het voorstel.

Antirrhium en Rhium, Antirrion en Rhion, twee kapen tegenover elkander,
de eerste ten N., de andere ten Z., aan de invaart der corinthische
golf.

Antissa, Antissa, havenstad aan den N. W. kant van Lesbus.

Antisthenes, Antisthenes, Athener, geb. omstreeks 444 en gestorven op
den leeftijd van 70 jaar. Nadat hij in zijne jeugd van den sophist
Gorgias onderwijs had gehad en later zelf sophistisch onderwijs had
gegeven, leerde hij Socrates kennen en bleef hij tot diens dood zijn
leerling. Na dien tijd trad hij weder als leeraar op en stichtte hij
eene nieuwe school, die de cynische genoemd wordt naar het gymnasium
Cynosarges, waar hij onderwijs gaf. Zijne vrij eenzijdige opvatting van
de leer van Socrates was, dat de deugd voldoende is voor een gelukkig
leven, dat zij bestaat in het onafhankelijk zijn van behoeften en
in het vermijden van het kwaad, dat genot op zichzelf een kwaad is,
omdat het ongeschikt maakt te streven naar het bereiken van deugd. Door
zijne leefwijze, waarin hij deze leer streng in praktijk bracht, en
door zijne overredingskracht verwierf hij zich vele aanhangers. Van
zijne talrijke geschriften zijn twee onbeduidende werkjes bewaard
gebleven, aan welker echtheid door velen getwijfeld wordt.

Antistii, een plebejisch geslacht. 1) P. Antistius, op last van den
jongen Marius omgebracht (82), was een goed redenaar en pleiter.--2)
Pacuvius Antistius Labeo, een van Caesars moordenaars, bracht na
den slag bij Philippi zich zelf om.--3) M. Antistius Labeo, zoon van
no. 2, vurig republikein, weigerde het consulaat, hem door Augustus
aangeboden. Hij was een groot rechtsgeleerde en stichtte eene beroemde
school, die den geest der wetten van het oude Rome huldigde. (Zie
Proculi no. 2.) Tegenover zijne philosophische richting stond de
historische richting van den niet minder beroemden Ateius Capito.

Antitaurus, Antitauros, bergketen, die zich van den Taurus afscheidt
en zich midden door Armenia minor in N. O. richting uitstrekt.

Antitimasthai z. timema no. 3.

Antium, Antion, oude stad in Latium, op eene ver vooruitspringende
landtong gesticht en door zeeroof zeer berucht. Toen na den koningstijd
de Volsci de vlakte ten W. van hun bergen veroverden, kwam Antium
in hun bezit, en werd nu hoofdstad van het Volscische land, en
handelsconcurrent van Ostia. In 340 sloot het zich bij de afgevallen
latijnsche steden aan, en moest in 338 zich overgeven en zijne vloot
uitleveren, terwijl eene nieuwe kolonie er heen gezonden werd. De
snebben der zes overgeleverde schepen werden als zegeteeken aan het
spreekgestoelte op het romeinsche forum bevestigd (rostra). Sedert
werd Antium volkomen machteloos gehouden; doch tegen het einde der
republiek was het een geliefkoosd verblijf der romeinsche grooten, die
hier paleizen en buitenverblijven hadden. Onder de tempels was vooral
de Fortuna-tempel beroemd door een orakel (sortes Antiatinae). Antium
was de geboorteplaats van de keizers Caligula en Nero.

Antomosia, de eed, waarmede de aanklager en de aangeklaagde in een
proces hunne verklaringen bekrachtigen.

Antoniae (leges), van den drieman M. Antonius, 44. Het eerste tweetal
der hieronder genoemde wetten werd nog bij Caesars leven aangenomen,
de overige na zijn dood. 1) lex de Quinctili mense Iulio appellando,
ter eere van Caesar (zie annus).--2) dat aan de circensische spelen
ter eere van Caesar een vijfde dag zou worden toegevoegd.--3) de
dictatura in perpetuum tollenda, tot afschaffing der dictatuur.--4)
lex agraria zie agrariae (leges).--5) lex iudiciaria tot wederinvoering
eener derde decuria van rechters, zonder census (zie iudex).--6) lex
de provocatione, dat zij, die de vi en de maiestate veroordeeld waren,
in hooger beroep bij het volk konden komen (zie provocatio).--7) lex de
provinciis, waardoor het stadhouderschap over de consulaire provinciën
op 6 jaar werd vastgesteld.--8) lex de provinciarum permutatione, dat
o.a. Antonius in plaats van Macedonia Gallia Cisalpina zou krijgen,
dat aan D. Brutus ontnomen werd, terwijl C. Antonius (z. Antonii no. 5)
Macedonia kreeg.--9) lex de actis Caesaris confirmandis, waarbij alle
verordeningen van Caesar rechtsgeldig werden verklaard.

Antonii. 1) M. Antonius orator, een der beste redenaars van
zijn tijd, die in Cicero's werk de oratore een der hoofdpersonen
van het gesprek is. In 143 geboren, was hij in 99 consul, in 97
censor. In den burgeroorlog koos hij de partij van Sulla en werd in
87 op last van Marius en China omgebracht, waarna zijn hoofd op de
rostra werd tentoongesteld. Hij was de grootvader van den lateren
triumvir.--2) M. Antonius Creticus, zoon van no. 1, voerde, althans
in naam, in 74 als propraetor oorlog tegen de zeeroovers. Hoewel met
buitengewone macht bekleed, voerde hij weinig meer uit, dan dat hij
Sicilia plunderde. Een aanval op Creta mislukte; Antonius leed eene
schandelijke nederlaag, die hem den spotnaam Creticus bezorgde, en
stierf van hartzeer in 71.--3) O. Antonius, bijgenaamd Hybrida, ook
een zoon van no. 1, was in 63 Cicero's ambtgenoot in het consulaat. Hij
was sinds 87 met Sulla in Asia, pleegde op den terugweg rooverijen in
Griekenland, wist met Sulla's vogelvrijverklaringen zijn voordeel te
doen, doch werd in 70 om zijne roofzucht uit den senaat gezet door de
censoren L. Gellius Poplicola en Cn. Cornelius Lentulus Clodianus. Hij
was in het geheim deelgenoot van Catilina's samenzwering, doch
Cicero wist hem door eene ruiling van provinciën daarvan af te
trekken. Antonius trok echter niet zelf tegen Catilina op, maar
zond, onder voorwendsel van voeteuvel, zijn legaat A. Petreius. Als
proconsul van Macedonia leed hij eene nederlaag tegen de bergvolken,
en werd in 59 aangeklaagd en niettegenstaande de verdediging van
Cicero veroordeeld. De punten van aanklacht, en de quaestio, waarbij
de aanklacht in behandeling kwam, staan niet vast. Hij ging naar het
eiland Cephallenia, eene civitas libera, in ballingschap, maar werd in
44 door Caesar teruggeroepen.--4) M. Antonius, zoon van no. 2, werd
in 82 geb., diende onder A. Gabinius in 58-55 in Syria en sloot zich
in 54 bij Caesar aan, door wiens toedoen hij in 52 quaestor en in 50
augur en volkstribuun werd. Bij de toenemende spanning tusschen Caesar
en Pompeius was hij een ijverig kampioen voor Caesar en trotseerde
de woede van diens vijanden in den senaat, zoo zelfs, dat hij en zijn
medetribuun Cassius vermomd uit Rome moesten vluchten (Jan. 49). Dit
was voor Caesar een voorwendsel om den oorlog te beginnen. Toen Caesar
bezit van Rome had genomen en naar Hispania vertrok, liet hij Antonius
als legatus pro praetore in Italia achter. In den slag bij Pharsalus
(48) voerde Antonius het bevel over den linkervleugel van Caesars
leger. Later geraakte hij echter met Caesar in onmin, doch verzoende
zich in 45 met hem en werd in 44 consul. Hij was het ook, die aan
Caesar (15 Febr. bij het feest der Lupercalia) den koningsdiadeem
aanbood. Zijn eigenlijke rol begon hij na Caesars dood te spelen. Hij
wilde de erfgenaam worden van Caesars macht, maakte zich meester
van Caesars papieren, wond door eene hartstochtelijke lijkrede het
volk op, en wist van den senaat de wettigverklaring te verkrijgen
van alle besluiten en verordeningen, die nog onder Caesars nagelaten
papieren gevonden werden. Antonius bracht nu allerlei beschikkingen
voor den dag, waarmede hij zelfs handel dreef. In plaats van de
provincie Macedonia, die aan M. Brutus ontnomen, en hem toegewezen
was, verlangde hij van den senaat Gallia Cisalpina, doch deze, meer
en meer verbitterd en aangevuurd door Cicero's zoogen. philippische
redevoeringen, weigerde, waarop Antonius eene wet uitlokte, waarbij
D. Junius Brutus als stadhouder van Cisalpina door hem vervangen
werd. Intusschen was, zeer te onpas voor Antonius, Caesars neef
en aangenomen zoon Octavianus op het tooneel verschenen. Een derde
persoon was M. Aemilius Lepidus, die als Caesars magister equitum
op den dag van diens moord aan het hoofd van een leger stond, dat
naar Hispania zou uittrekken. Toen nu Antonius tegen D. Brutus was
opgetrokken en dezen in Mutina (Modena) belegerde, zond de senaat
een leger uit onder de beide consuls C. Vibius Pansa en A. Hirtius
en den negentienjarigen Octavianus. Antonius werd verslagen (43);
Hirtius en Pansa kwamen in den strijd om. Antonius, inziende dat hij
Octavianus te licht had geteld, verbond zich met Lepidus en verzoende
zich vervolgens met Octavianus. Toen kwam het driemanschap tot stand;
onder den naam van triumviri reipublicae constituendae lieten zich
de drie bondgenooten voor den tijd van vijf jaren met alle gezag
bekleeden. Hun eerste zorg was de uitroeiing der republikeinsche
partij. Meer dan 2000 ridders en senatoren werden vogelvrij en hunne
goederen verbeurd verklaard. Onder de slachtoffers was ook Cicero,
tegen wien Antonius een doodelijken haat koesterde, zoowel om diens
hevige bestrijding, alsook omdat Antonius' stiefvader, P. Cornelius
Lentulus Sura, als eedgenoot van Catilina, op Cicero's last ter dood
was gebracht. Na vervolgens met Octavianus het republikeinsche leger
onder Brutus en Cassius bij Philippi in Macedonia te hebben verslagen
(Nov. 42), begaf Antonius zich naar Azië en leerde te Tarsus in Cilicia
de schoone Cleopatra kennen, die hij weldra naar Aegypte volgde (herfst
van 41). Inmiddels zocht zijne gemalin Fulvia in Italië het gezag
van Octavianus te ondermijnen en zette haren zwager L. Antonius tot
een oorlog aan (bellum Perusinum 41), terwijl Sex. Pompeius met eene
vloot den korenaanvoer naar Rome onderschepte en vasten voet in Italië
en op de nabijgelegen eilanden zocht te verkrijgen. Antonius, hoewel
bedreigd door een inval van de Parthen, begaf zich naar Italië, doch
weifelde, of hij zich bij Sex. Pompeius zou aansluiten of niet. Onder
den drang der verschillende legers kwam toen te Brundisium (Sept. 40)
en later met Pompeius te Misenum (39) de vrede tot stand. Antonius
kreeg het Oosten, Octavianus het Westen, Lepidus Africa, Pompeius
Sicilia, Sardinia, Corsica en de Peloponnesus. Daar Fulvia inmiddels
overleden was, sloot Antonius een tweede huwelijk met Octavianus'
zuster Octavia. Het triumviraat werd in den herfst van 37 te
Brundisium voor vijf jaren (tot einde 33) hernieuwd. Toen echter
S. Pompeius vermoord (36) en Lepidus op zijde gezet was, kon de
band tusschen Octavianus en Antonius niet lang meer bestaan. In de
armen van Cleopatra vergat Antonius zijne vrouw, de edele Octavia,
en zijne waardigheid. Steeds tot genot en uitspattingen geneigd,
werd hij nu een schandvlek voor den romeinschen naam. Aan Cleopatra
en hare kinderen schonk hij provinciën, de pergameensche bibliotheek
werd naar Alexandrië overgebracht; hij gaf het ongehoorde feit te
aanschouwen, dat hij binnen deze stad een triomftocht hield over den
onttroonden koning Artavasdes van Armenia (34); hij bedreigde ook
rechtstreeks de belangen van Octavianus, door Caesarion, den zoon van
Cleopatra en Caesar, tot erfgenaam zijns vaders te verklaren. Toen
werd de breuk onvermijdelijk (begin 32). Bij Actium ontmoetten de
mededingers elkander (2 Sept 31). De vloot van Antonius had bijna de
dubbele sterkte van die zijner tegenpartij, die door M. Vipsanius
Agrippa werd aangevoerd; doch reeds in het begin van den strijd
ging Cleopatra met de aegyptische schepen op de vlucht. Antonius,
die niet buiten zijn geliefde kon, volgde haar. Ten laatste,
door bijna allen verlaten en misleid door een valsch bericht van
Cleopatra's dood, stortte hij zich in zijn zwaard (1 Aug. 30).--5)
C. Antonius, broeder van no. 4, diende als legaat onder Caesar
(49) en kreeg vervolgens het stadhouderschap over Macedonia (44),
dat eerst aan zijn broeder Marcus was gegeven. Macedonia was echter
reeds in handen van Brutus. C. Antonius werd (begin 43) te Apollonia
ingesloten en moest zich overgeven. Hij werd gevangen gehouden, maar
na de vermoording van Cicero in het begin van 42 op last van Brutus
gedood.--6) L. Antonius, ook een broeder van no. 4, liet zich in 41,
tijdens zijn consulaat, door zijne schoonzuster Fulvia overhalen,
den oorlog met Octavianus te beginnen (bellum Perusinum). Diens
veldheeren M. Vipsanius Agrippa en Q. Salvidienus Rufus sloten hem
echter binnen Perusia op. Door honger gedwongen moest de stad zich
overgeven (winter van 41/40). Octavianus schonk aan L. Antonius
genade en benoemde hem zelfs tot praetor in Hispania. Zijn verdere
levensloop is niet bekend.--7) M. Antonius, zoon van no. 4 uit diens
huwelijk met Fulvia, werd in 30, na den dood van zijn vader, door
Octavianus ter dood veroordeeld. Bij de Grieksche schrijvers heet
hij gewoonlijk Antyllos.--8) Iulus Antonius, jongere zoon van no. 4
en Octavia, werd door Augustus vriendelijk behandeld en zelfs tot
consul verheven (10). Later werd hij in eene liefdesgeschiedenis
verwikkeld met Julia, de zedelooze dochter van Augustus, en ter
dood gebracht (2); v. s. voorkwam hij zijn terechtstelling door
zelfmoord te plegen.--9) L. Antonius, zoon van no. 8, stierf als
balling te Massilia (Marseille) in 25 na C.--10) Antonia maior,
oudste dochter van no. 4 en Octavia, huwde L. Domitius Ahenobarbus en
was de grootmoeder van Nero.--11) Antonia minor, zuster van no. 10,
beroemd door deugd en schoonheid, huwde met Drusus en was de moeder
van Germanicus en keizer Claudius.--12) Antonia, dochter van keizer
Claudius, werd door Nero ter dood gebracht (tusschen 66 en 68 n. C.).

Niet tot de familie der Antonii behooren:--13) M. Antonius Felix,
vrijgelatene van Antonia minor, gehuwd met eene kleindochter van
M. Antonius en Cleopatra. Onder Claudius en Nero was hij procurator van
Iudaea (52-60 n. C.), dat veel van zijne hebzucht te lijden had. In
58 liet hij den Apostel Paulus gevangen nemen, en hij hield hem
gevangen. Pallas, de invloedrijke vrijgelatene onder keizer Claudius,
was zijn broeder.--14) Antonius Musa, lijfarts van Augustus, dien
hij (23) door eene koudwaterkuur van een zware ziekte genas.--15)
M. Antonius Primus, uit Gallia, diende onder Galba en koos daarna de
partij van Vespasianus en versloeg de troepen van Vitellius tweemaal
bij Cremona (einde Oct. 69 n. C.). Hierop (20 Dec.) nam hij Rome
in en liet Vitellius smadelijk ombrengen.--16) Antonius Polemo, uit
Laodicea, beroemd rhetor onder Traianus en later, stichtte te Smyrna
eene rhetorenschool. Toen de jicht hem het leven ondragelijk maakte,
liet hij zich doodhongeren.

Antoninus Pius, keizer van het rom. rijk werd in 86 n. C. te
Lanuvium in Latium geboren uit eene familie, die uit het Zuiden van
Gallia afstamde. Zijn volledige naam was T. Aurelius Fulvus Boionius
Arrius Antoninus, naar zijn vader T. Aurelius Fulvus en zijne beide
grootouders van moederszijde, Boionia Procilla en Arrius Antoninus. Hij
werd door keizer Hadrianus tot zoon en opvolger aangenomen (begin
138) zonder dat hij evenwel diens geslachtsnaam Aelius aannam. Hij
had Hadrianus innig lief en hield dezen in zijne laatste levensjaren
van meer dan ééne wreede daad terug. Na 's keizers dood (10 Juli 138)
verdedigde hij diens nagedachtenis in den verbitterden senaat en eerde
hem ook door het stichten van tempels, hetgeen hem den bijnaam Pius
bezorgde. Hij was een der beste keizers, zachtmoedig, rechtvaardig,
mild, eenvoudig en huiselijk. Zijne regeering (138-161) wordt als een
tijdperk van vrede en welvaart geroemd, toch zijn er ook duidelijke
teekenen waar te nemen van verarming, vooral van Italië, en van
verval van het rijk. Slechts een paar maal moest hij oorlog voeren,
in Britannia (142), waar hij de grenzen van het rijk uitbreidde,
door een nieuwen grenswal in Schotland aan te leggen (z. Vallum
Antonini), en tegen de Mauren in Afrika; een oproer in Iudaea werd
met weinig moeite onderdrukt. Overeenkomstig Hadrianus' verlangen nam
hij M. Aelius Verus (keizer M. Aurelius) en diens broeder L. Verus
tot zoons en opvolgers aan, zie Annii no. 6.

Antron, Antron, stad in Phthiotis (Thessalia), aan den mond der
malische golf.

Antyllos z. Antonii no. 7.

Anubis, Anoubis, aegyptische godheid, als een jakhals of als een
mensch met den kop van een jakhals voorgesteld. De Grieken maakten
daarvan een hondekop, en daar hij de zielen der afgestorvenen naar
de onderwereld geleidde, stelden zij hem gelijk met Hermes. Bij de
Romeinen werd hij als helhond vereerd.

Anulus = Annulus.

Anxur, later Tarracina geheeten, oude stad der Volscen, aan zee en aan
de via Appia gelegen, nabij de pomptijnsche moerassen, in 406 door de
Romeinen veroverd, maar in 402 weer verloren gegaan, 400 weer heroverd,
sedert 329 romeinsche kolonie. Op eene steile kalkrots lag het kasteel,
en nabij de stad een tempel der godin Feronia.

Anytus, Anytos, rijk leerkooper te Athene, een van de leiders der
democratische partij bij de verdrijving der 30, die hem verbannen
hadden. Hoewel lang met Socrates bevriend, trad hij later als een van
zijne aanklagers op. Waarschijnlijk werd hij later weder verbannen,
hij stierf te Heraclea in Pontus.

Aoede, Aoide, z. Musae.

Aones, Aones, oude volksstam in Boeotia, in de streek Aonia, aan den
Helicon. De Muzen, aan wie de Helicon geheiligd was, worden meermalen
Aoniae sorores of Aonides genoemd, en de wateren der bron Aganippe
Aoniae aquae. Als stamvader der Aoniërs wordt Aon, Aon, een zoon van
Poseidon, genoemd.

Aornus, Aornos, naam van eenige hooggelegen plaatsen, als: 1o. stad
in Bactria, 2o. bergvesting aan den Indus, ten N. van de uitmonding
van den Cophen in den Indus. Zie ook Avernus lacus.

Aorsi, Aorsoi, machtig handelsvolk ten Noorden en Westen der Caspische
zee.

Aous, Aoos, Aoos, rivier in het Zuiden van Illyria, die zich ten
Z. van Apollonia in de ionische zee stort.

Apagoge. Te Athene had in sommige gevallen ieder, die als aanklager
wilde optreden van een misdadiger, die op heeterdaad betrapt was
of aan wiens schuld geen twijfel bestond, het recht den misdadiger
zelf te vatten en voor den magistraat te brengen, die het proces
moest leiden, meestal de elfmannen. Deze handeling heette apagoge,
evenals de schriftelijke aanklacht die tegelijkertijd ingediend moest
worden. Werd de aanklacht door den magistraat aangenomen, dan moest de
beschuldigde drie borgen stellen of hij werd gedurende de behandeling
der zaak gevangen gehouden.

Apame, Apama, Apame, 1) eerste echtgenoote van Seleucus I Nicator,
moeder van Antiochus I.--2) v. s. Arsinoe geheeten, dochter van
Antiochus I, echtgenoote van Magas, stadhouder van Cyrene. Na diens
dood (258) ontbood zij den zoon van Demetrius Poliorcetes, om met hare
dochter Berenice (z. a. no. 3) te trouwen, die reeds met Ptolemaeus
III verloofd was. Zij werd echter zelve op Demetrius' zoon verliefd,
en verwekte daardoor zooveel misnoegen bij het volk, dat het hem in
hare armen doodde, en haar alle macht ontnam.

Apamea, Apameia, naam van onderscheiden steden, meest aldus geheeten
naar Apama, de echtgenoote van Seleucus Nicator, den stichter van
het Seleucidenrijk.--1) Apamea ad Orontem, vroeger Pella geheeten,
door Seleucus vergroot en verfraaid, waarnaar het omliggende
landschap Apamene werd geheeten.--2) Apamea Cibotus (he Kibotos =
kast, stapelplaats), de belangrijkste stad van Groot-Phrygia, in de
onmiddellijke nabijheid van Celaenae gelegen.--3) Ap. in Bithynia
vroeger Myrlea aan de Propontis, door Prusias I vergroot en naar zijne
gemalin Apama genoemd.--Verder had men nog steden van dezen naam aan
den Boven Euphraat, in Osroene, aan de samenvloeiing van Euphraat en
Tigris, en in Media.

Apaturia, Apatouria, een feest dat in alle ionische staten gevierd
werd. Te Athene viel het in de maand Pyanepsion (Oct.-Nov.) en duurde
het drie dagen, die dorpia, anarrysis en koureotis heetten. Op den
derden dag werden de jonge kinderen op de lijsten der phratriën
ingeschreven, na aan de leden der phratrie te zijn voorgesteld; voor
ieder kind werd door den vader een schaap of bok geofferd. Gestemd
werd over de opneming alleen wanneer iemand er tegen protesteerde,
wat men doen kon door het offerdier van het altaar weg te leiden. Op
den derden dag gaven ook jongens, die de school bezochten, proeven
van hunne vorderingen, vooral in het declameeren; zij die daarin
uitmuntten kregen prijzen.

Apeleutheros, vrijgelaten slaaf. Slaven, die aan den staat een
of anderen gewichtigen dienst bewezen hadden, werden dikwijls van
staatswege tegen vergoeding aan hun heer vrijgelaten. Had een slaaf
geld om zich zelf vrij te koopen, waartoe de toestemming van den heer
noodig was, dan was daarbij de medewerking van een burger noodig;
meestal trad een priester als tusschenpersoon op. Natuurlijk stond
het den heer vrij zijne slaven ook zonder losprijs de vrijheid te
geven. Aan de vrijlating waren dikwijls zekere voorwaarden verbonden,
z. apostasiou dike.

Apeliotes, Apeliotes, de Oostenwind. Zie Windstreken.

Apella, naar het schijnt, een te Rome veelvuldig voorkomende of
althans zeer bekende jodennaam.

Apelles, Apelles, de beroemdste schilder der oudheid (356-308), geb. te
Colophon of te Ephesus, leerling van Pamphilus. Zijne werken muntten
uit door waarheid en bevalligheid, vooral in de laatste eigenschap
was hij onovertroffen. Alex. d. G. schatte hem zeer hoog; onder de
vele portretten die hij van dien vorst schilderde, was vooral beroemd
de "bliksemslingerende Alexander", die in den tempel van Artemis te
Ephesus hing. Als het meesterstuk van Ap. gold de Aphrodite Anadyomene
(z. Anadyomene).

Apellicon, Apellikon, van Teos, vond omstreeks 100 een aantal
onuitgegeven handschriften van Aristoteles en bezorgde een uitgave
daarvan. Bij de inneming van Athene (87) viel zijn kostbare bibliotheek
in handen van Sulla, die haar naar Rome overbracht.

Apenninus mons, Apenninos, de Apennijnen, de bekende bergketen,
die Italië doorsnijdt. V. s. beter Appenninus.

Apex, een met wol omwonden olijftakje, dat op de punt der vilten
priestermuts was bevestigd (zie albogalerus). Ook wordt het woord
wel voor het geheele hoofddeksel gebezigd. Soms wordt apex gebruikt
voor de spits toeloopende tiara der perzische koningen en beteekent
in figuurlijken zin de kroon, het teeken der hoogste waardigheid.

Aphaca, ta Aphaka, stad in Phoenice, op de helling van den Libanon,
met een tempel en een orakel van Aphrodite.

Aphaea, Aphaia, eene aan de Cretensische Dictynna verwante godin, die
op Aegina vereerd werd. Aan haar was de beroemde tempel gewijd, waarvan
het beeldhouwwerk in München bewaard wordt. De naam wordt afgeleid
van het verdwijnen der godin, toen Andromedes, een visscher die
haar van Creta overgebracht had, haar met zijn liefde vervolgde. Zie
Britomartis.

Aphaireseos dike. Wanneer een slaaf weggeloopen was, dan konde zijn
heer of ieder ander belanghebbende hem vatten waar hij hem vond, en
naar zijn huis medenemen. Tegen dengene, die zich daartegen verzette,
konde de aphair. d. ingebracht worden, en wanneer hij in het ongelijk
gesteld werd, moest hij den aanklager eene schadevergoeding en den
staat eene boete betalen.

Aphamiotai = klarotai.

Apharetidae, Apharetidai, Idas en Lynceus, de zonen van Aphareus,
koning van Messenië, namen deel aan de calydonische jacht en aan
den tocht der Argonauten. Zij waren met de Dioscuren opgegroeid,
maar kregen eens twist met hen over de verdeeling eener kudde, of om
de dochters van Leucippus, die met de Apharetiden verloofd waren en
door de Dioscuren ontvoerd werden. Het kwam tot een gevecht, waarbij
Castor door Idas, Lynceus door Polydeuces verslagen werd. Idas werd
daarop echter door Zeus met den bliksem gedood. Hun graf werd later
te Sparta getoond.

Aphareus, Aphareus, 1) zoon van Perieres, vader der Apharetidae.--2)
zoon van den sophist Hippias, door Isocrates als zoon aangenomen,
redenaar en treurspeldichter. Hij schreef 37 treurspelen, waarvan 4
den eersten prijs behaalden. Zijne werken vallen tusschen 369 en 342.

Aphetae, Aphetai, stad in Zuid-Thessalia, ten O. van de invaart in
de Pagasaeische golf.

Aphetoi hemerai heetten te Athene dagen, waarop geene
raadsvergaderingen of rechtszittingen gehouden werden, zooals
feestdagen en aopophrades hemerai.

Aphidna, Aphidnae, Aphidna, Aphidnai, versterkte stad in Attica,
ten N. van Marathon gelegen. Toen Theseus met Pirithous naar de
onderwereld ging, gaf hij Helena en Aethra aan zijn vriend Aphidnus,
die te Aphidna woonde, ter bewaring. De Dioscuren namen de stad in
en voerden de beide vrouwen weg.

Aphrodisia, ta Aphrodisia, feesten ter eere van Aphrodite door geheel
Griekenland en het plechtigst te Paphus op Cyprus gevierd.

Aphrodisias, Aphrodisias, naam van steden, aan Aphrodite geheiligd. 1)
In Caria, met een prachtigen tempel, waarvan nog overblijfselen
aanwezig zijn. In den burgeroorlog omhelsde de stad de zaak van Caesar
en werd eene civitas libera.--2) In Cilicia tracheia, met een ruime
haven.--Ook een eiland op de kust van Cyrenaïca heette zoo.

Aphrodite, Aphrodite, Venus, dochter van Zeus en Dione, of van Uranus
en Hemera of, volgens het meest bekende verhaal, uit het schuim der zee
geboren en bij Cyprus geland (Aphrogeneia, Anadyomene, Kyprogeneia),
oorspronkelijk godin der lente, der vruchtbaarheid en der algemeene
voortplantingskracht in de natuur (Ourania), vandaar ook godin van het
huwelijk, van het huisgezin en dus van de grondvesten van den staat
(Pandemos), eindelijk en voornamelijk van liefde en schoonheid; deze
laatste hoedanigheden traden mettertijd zoozeer op den voorgrond, dat
men ook de namen Ourania en Pandemos daarmede in betrekking bracht,
en haar den eersten gaf als beschermster der reine, kuische liefde en
van het huwelijk, den anderen als godin van zinnelijk liefdegenot. Zij
is het, die de lente met bloemen tooit en haar bekoorlijkheid verleent,
die den menschen schoonheid geeft en die hun al of niet liefde voor
elkaar inboezemt Epistrophia, Apostrophia. Zij wordt door de dichtkunst
en de beeldende kunsten voorgesteld als een ideaal van schoonheid
en lieftalligheid, Chryseie, Philomeides; zij draagt den gordel,
die alle toovermiddelen der liefde bevat en die goden en menschen aan
hare macht onderwerpt; steeds vergezellen haar de Horen en Chariten,
Peitho, Eros, Pothus en Himerus. Haar eeredienst, hoezeer door de
Grieken veredeld, bleef altijd toch nog vele sporen van oostersche
afkomst vertoonen, en kenmerkte zich veelal aan den eenen kant door
uitgelaten vroolijkheid, aan den anderen door buitensporige smart (zie
Adonia). De duif, de haas, de dolfijn, de roos, de papaver, de myrte,
de appel waren haar gewijd. In vele tempels van Aphrodite mochten geene
bloedige offers gebracht worden. Hoewel gemalin van Hephaestus, maakte
zij toch vele andere goden en menschen door hare liefde gelukkig;
Ares, Hermes, Adonis, Anchises, e.a. Door hare verhouding tot Ares
wordt zij ook in zekeren zin eene oorlogsgodin Areia, ofschoon de
werken van den oorlog haar vreemd zijn en zij eenmaal, toen zij ter
verdediging van Troje zelve op het slagveld verscheen, door Diomedes
gewond werd. Vooral in zeeplaatsen werd zij hoog vereerd en daar men
gewoon was haar om een gelukkige vaart te bidden, kreeg zij den naam
van Euploia. Eindelijk had zij nog vele bijnamen naar de plaatsen waar
hare heiligdommen stonden: Kypris, Paphia, Kythereia, Erykine, e.a.

Aphroditopolis, Aphrodites polis, naam van verschillende steden in
Boven-, Midden- en Neder-Aegypte.

Aphthonius, Aphthonios, een sophist, die in de vierde eeuw n. C. te
Antiochië leefde; hij was een leerling van Libanius en schreef een
handboek der redekunst, Progymnasmata, dat nog tot de 17e eeuw bij
het onderwijs gebruikt werd.

Aphytis, Aphytis, stad op het macedonische schiereiland Pallene,
met een tempel van Zeus Ammon.

Apia, Apie, Apia ge, oude naam voor de Peloponnesus, afgeleid van
een oud-argivisch koning Apis.

Apicius, naam van een drietal groote lekkerbekken, tijdens Sulla,
Tiberius en Traianus. De tijdgenoot van Tiberius, M. Gabius Apicius,
nam, toen hij het grootste deel van zijn vermogen door de keel had
gejaagd, vergif in, uit vrees te moeten verhongeren, wanneer hij niet
meer naar hartelust kon smullen. Op naam van Caelius Apicius bestaat
nog een kookboek, uit de derde eeuw na C., de re culinaria.

Apidanus, Apidanos, rivier in Thessalia, zijtak van den Enipeus,
die in den Peneus uitstroomt.

Apion, Apion, alexandrijnsch grammaticus, die onder Tiberius, Caligula
en Claudius te Alexandria en Rome onderwijs gaf, een pronkerige
en ijdele zwetser, vandaar Mochthos geheeten. Als hoofd van de
anti-semitische partij te Alexandria, voerde hij het woord als afgezant
van deze partij bij keizer Caligula (40 n. C.) (zie ook Flavius
Josephus). Hoofd van de tegenpartij was Philo (z. a. no. 7). Van zijne
talrijke werken is bijna niets overgebleven, want de Glossai Homerikai,
die zijn naam dragen, zijn slechts een uittreksel uit een werk van hem.

Apis, Apis, 1) zoon van Phoroneus en Teledice of Laodice: hij
was koning van Argos en trachtte zich van de heerschappij over de
Peloponnesus meester te maken. Naar hem zou de Peloponnesus Apia
(Apia ge) heeten.--2) zoon van Azan, werd bij de lijkfeesten voor
zijn vader bij ongeluk door Aetolus gedood.--3) de heilige stier
der Aegyptenaren, die vooral te Memphis een prachtigen tempel had,
waar hij door zijne priesters op koninklijke wijze verzorgd werd en
uit gouden vaatwerk at en dronk. Elk jaar was er ongeveer een maand
lang te zijner eere een feest, dat met zijn verjaardag eindigde. Als
hij 25 jaar oud werd, werd hij op een geheime plaats verdronken,
gebalsemd en in een gouden kist bijgezet; stierf hij vroeger, dan
was geheel Aegypte in rouw, totdat eene nieuwe stier gevonden was,
die de vereischte eigenaardigheden van kleur enz., had; deze werd
dan met groote feesten en plechtigheden naar Memphis gebracht. De
Aegyptenaren meenden dat de Apis door een lichtstraal voortgebracht
was en dat hij de drager was van de ziel van Osiris.

Apocleti, apokletoi, z. Aetolisch verbond.

Apodektai, ontvangers, te Athene tien ambtenaars, die de
meeste staatsinkomsten moesten innen en aan de verschillende
bestuursdepartementen overdragen.

Apodoti, Apodotoi, een half barbaarsche volksstam in Aetolia op de
grenzen van Locris.

Apodyterium, apodyterion, ontkleedkamer in de openbare badhuizen,
waar men zijne kleederen in bewaring gaf en zich na het baden weder
aankleedde. In de badvertrekken begaf men zich slechts ongekleed.

Apographe, iedere officiëele opgave van personen, gelden, goederen,
enz., in het bizonder: 1) kadaster ten behoeve van den census en
de verdeeling in klassen aangelegd. Dit kadaster werd jaarlijks of
om de twee of vier jaar naar eene nieuwe schatting vernieuwd; het
was bij de demarchen in bewaring.--2) inventaris van aan den staat
behoorende goederen en aanklacht tegen hen, die zulke goederen aan
den staat trachtten te onthouden.

Apoikia, eene nederzetting van Grieken in een vreemd land, colonia,
die een zelfstandigen staat vormt, onafhankelijk van de moederstad, in
tegenstelling met emporion, handelsfactorij, die geen eigen gemeente
vormde, en met klerouchia, een kolonie, waarin de burgers hun oude
burgerrecht behielden. Worden de kolonisten opgenomen in een reeds
bestaande stad, dan spreekt men van epoikia (z. epoikoi).

Apollinares (ludi), in den tweeden punischen oorlog ingesteld (212),
om van Apollo de afwering van verdere oorlogsrampen, v. a. van ziekten
te verkrijgen. Zij werden onder leiding van den praetor urbanus in
den circus maximus gevierd, in Juli.

Apollinis promunturium, Apollonos akron, ook prom. pulchrum genoemd,
op de kust van Africa, ten Noorden van Carthago.

Apollinopolis, Apollonos polis, naam van twee steden aan den Nijl,
waar de aegyptische god Horus = Apollo bijzonder vereerd werd. De eene,
maior bijgenaamd, lag boven Thebae, aan den linker oever der rivier;
de andere, minor, aan den rechteroever stroomafwaarts van Thebae.

Apollo, Apollon, zoon van Zeus en Leto, geboren op Delus (Delios)
aan den voet van den berg Cynthus (Kynthios), te gelijk met
Artemis. Oorspronkelijk was hij een zonnegod (Phoibos, de lichte,
reine); later ging deze beteekenis van Apollo nagenoeg verloren en
werd hij beschouwd als de beschermer van het goede en schoone, de
handhaver van wet en orde. Als zoodanig straft hij, de vertreffende
boogschutter, met de pijlen van zijn zilveren boog (Hek(at)ebolos,
Hekaergos, Argyrotoxos, Klytotoxos, Arcipotens, Arcitenens) de slechten
en overmoedigen, maar brengt aan den anderen kant heil aan en weert
het verderf af (Alexikakos, Soter). De geneeskunde, later aan zijn
zoon Asclepius toegeschreven, behoorde oorspronkelijk tot zijn wezen
(Akesios, Paion, Paian, Medicus). Zijne zorg strekt zich ook over het
vee en de veldvruchten uit; hij beschermt niet slechts de kudden tegen
de aanvallen van den wolf (Lykoktonos), maar dient ook zelf als herder
(Nomios) bij Laomedon en Admetus; ook de jagers bidden hem om geluk
op de jacht (Agreus). Hij voltrekt niet alleen de besluiten van Zeus,
maar verkondigt den menschen ook diens wil als orakelgevend god, hoewel
zijne uitspraken dikwijls voor het beperkte menschenverstand duister
zijn (Loxias). Door zijn orakels heeft hij den grootsten invloed
op het openbare leven der Grieken, en heeft hij vooral dikwijls
den eersten stoot gegeven tot de stichting van volksplantingen
(Archegetes, Ktistes); hij beschermt de openbare orde in de steden
(Aguieus, Agoraios) en over het algemeen het geordende stadsleven;
hijzelf heeft de muren van Troja en Megara gebouwd en tal van steden,
waarvan vele naar hem Apollonia genoemd werden, beschouwden hem als
haar stichter. Ook de zedelijke wereldorde staat in zekeren zin onder
zijn hoede: reinigingsoffers aan Apollo gebracht ontlasten den mensch
van de schuld der zonde, vooral bloedschuld, en bevrijden hem van de
onvermijdelijk daaropvolgende straf; hijzelf boette het dooden van
den draak Python (Pythios) of den moord der Cyclopen door geruimen
tijd als herder te dienen, voordat hij zich van zijn schuld reinigen
konde. Vandaar het gebruik zich op gezette tijden en in het bizonder
na zware misdaden en algemeene rampen, die het bestaan van schuld
doen vermoeden, door reinigingsoffers met den god te verzoenen,
wat zoowel door enkele personen als door vereenigingen, ja door
geheele staten gedaan werd.--Nadat Hermes de lier had uitgevonden,
gaf hij die aan Ap. in ruil voor kudden, die hij hem ontvreemd had;
sedert dien tijd bespeelt Ap. dit instrument in de vergaderingen der
goden en daardoor wordt hij de god der muziek, later van gezang en
dichtkunst, eindelijk stelt hij zich als beschermer van alle schoone
kunsten aan het hoofd van de Muzen (Mousagetes). De dienst van Apollo
was door geheel Griekenland verbreid; naar de verschillende plaatsen,
waar hij heiligdommen en orakels had, en waarvan Delphi de voornaamste
was, heet hij Amyklaios, Abaios, Ismenios, Klarios, enz. In Attica
werd hij als Ap. Patroos nevens Zeus Herkeios als beschermer van het
familieleven vereerd. De zwaan, de dolfijn, de wolf, de olijfboom,
de palmboom en de laurier waren hem gewijd.--Door de Romeinen werd het
delphische orakel reeds vroeg geraadpleegd, en onder den invloed der
sibyllijnsche boeken werd de dienst van Ap. ook bij hen ingevoerd. Na
de pest van 433 werd de eerste tempel voor Ap. Medicus te Rome gewijd;
in 399 werden, mede bij gelegenheid van eene pest, voor het eerst
lectisternia ter eere van Ap., Latona en Diana gehouden. Augustus
beschouwde zich als een beschermeling van den god en geloofde dat hij
door zijne gunst den slag bij Actium had gewonnen, daarom vergrootte en
verrijkte hij zijn tempel op dat voorgebergte, verhoogde den luister
waarmede zijne feesten daar gevierd werden en bracht die feesten ook
naar Rome over; bovendien stichtte hij ook op den Palatijnschen berg
een prachtigen tempel voor Ap. Palatinus.--De beelden van Ap. stellen
hem gewoonlijk voor als jeugdig, hoog van gestalte, met edele trekken
en schoone, golvende lokken (Akersekomes).

Apollodorus, Apollodoros, 1) Athener, wiens bloeitijd omstreeks
144 valt, stoicijnsch wijsgeer en geleerde, een zeer vruchtbaar
schrijver. Zijne werken, die van wijsgeerigen en geschiedkundigen
inhoud waren en waaronder eene wereldgeschiedenis in verzen, waaruit
latere schrijvers veel geput hebben, zijn verloren gegaan. Een
mythologisch werk onder den titel Bibliotheke, dat zijn naam draagt,
is òf een uittreksel uit een werk van Ap. òf het heeft een lateren
naamgenoot tot schrijver. Het is uit de 2e eeuw n. C.--2) van
Pergamus, als rhetor te Apollonia onderwijzer van Octavianus, met
wien hij naar Rome kwam, waar hij een eigen school stichtte.--3) twee
blijspeldichters, de oudste, een tijdgenoot van Menander, van Gela,
de andere geb. te Carystus; twee stukken van een van hen zijn door
Terentius in het Latijn bewerkt.--4) van Tarsus, treurspeldichter.--5)
van Tarsus, grammaticus.--6) beroemd atheensch schilder, omstreeks
400, een van de eersten die perspectief in hun werk brachten.--7)
van Damascus, beroemd bouwmeester, die de meeste groote bouwwerken
van Traianus uitvoerde; later viel hij bij Hadrianus in ongenade. Hij
was ook schrijver van een werk over belegeringskunst.--8) Ephillus,
stoicijn, omstreeks 100.--9) Epicurist, die meer dan 400 boeken
schreef, omstreeks 140-100.

Apollonia, Apollonia, naam van verschillende steden, als 1)
in het land der ozolische Locriërs;--2) op Chalcidice;--3) niet
ver vandaar in Macedonia;--4) de havenstad van Cyrene, eene van
de vijf steden der pentapolis Cyrenaïca;--5) op de Noordkust van
Sicilia, onzeker waar;--6) op de Zuidkust van Creta;--7) in Mysia,
aan het meer Apolloniatis, waardoor de Rhyndacus stroomt;--8) in
Zuid-Phrygia;--9) op de kust van Palaestina;--10) in Lycia;--11) in
Lydia, halverwege tusschen Sardes en Pergamum;--12) en 13) op de kust
van Thracia, waarvan een aan de Strymongolf en een aan den Pontus
Euxinus (Zwarte zee), de laatste met een beroemden tempel en een
reuzenbeeld van Apollo.--14) Het meest beroemd echter was Apollonia
op de illyrische kust, aan den Aous, he kat' Epidamnon, kolonie van
Corinthus en Corcyra, eene bloeiende handelsstad, uitmuntende door
voortreffelijke wetten en nauwgezette handhaving van het recht en
liefde voor wetenschap.

Apollonis, Apollonis = Apollonia no. 11.

Apollonius, Apollonios, 1) van Alexandrië, tijdgenoot, v.s. leerling
van Callimachus, met wien hij later wegens verschil van richting in
ernstigen twist geraakte. Ap. streefde n.l. er naar, den eenvoud
van Homerus in zijne werken te doen herleven, terwijl de werken
van Callimachus meer door geleerdheid dan door dichterlijke waarde
uitmuntten. De invloed van Callimachus was echter zoo groot, dat
Ap., toen hij zijn groot epos Argonautika voordroeg, geen bijval
vond. Hij begaf zich daarop naar Rhodus, waar hij na lezing van zijn
gedicht het burgerrecht kreeg (vandaar wordt hij Rhodius genoemd)
en waar hij geruimen tijd als rhetor onderwijs gaf. Later keerde hij
echter naar Alexandrië terug, en nu viel zijn werk, dat hij op Rhodus
omgewerkt had, zoo in den smaak, dat hij op zeer hoogen leeftijd (±
200) tot bibliothecaris benoemd werd, welke betrekking hij tot zijn
dood behield. Een ander groot werk van Ap., Ktiseis, benevens zijne
kleinere gedichten zijn verloren gegaan. Zijne Argonautica werd door
romeinsche dichters dikwijls nagevolgd. Bewaard gebleven is die van
C. Valerius Flaccus, zie Valerii no. 41.--2) van Alabanda, omstreeks
120 leeraar der welsprekendheid op Rhodus.--3) Ap. Molon, eveneens
geb. te Alabanda, gaf op Rhodus onderwijs in de welsprekendheid. In 87
en 81 kwam hij als gezant der Rhodiërs te Rome, waar Cicero toen reeds
van zijn onderwijs genoot. In 78 heeft Cicero op Rhodus zijn lessen
gevolgd; ook andere Romeinen, o.a. Caesar, hebben hem bezocht.--4)
Ap. Sophista, alexandrijnsch grammaticus, tijdgenoot van Augustus. Het
Lexikon met verklaringen van woorden uit Homerus, dat op zijn naam
staat, is uit later tijd.--5) Ap. ho dyskolos, van Alexandrië, een
zeer geleerd en scherpzinnig grammaticus, de eerste die taalstudie
wetenschappelijk behandelde. Hij leefde eenigen tijd te Rome onder
Marcus Aurelius, later keerde hij naar Alexandrië terug. Vier van
zijne werken over verschillende hoofdstukken van vormleer en syntaxis
zijn bewaard gebleven.--6) van Perga, reeds door de ouden "de groote
wiskundige" genoemd, was 250-220 leeraar te Alexandrië en Pergamus,
en schreef o.a. een werk over kegelsneden, dat nu nog wetenschappelijke
waarde heeft. Ook uit taalkundig oogpunt is zijn werk van belang, omdat
het het eerste werk is, dat in de Koine (z.a.) geschreven is. Hij was
een leerling van Archimedes.--7) van Tyana, leefde in de 1ste eeuw
n. C. Nadat hij zijn vermogen aan de armen gegeven had, trok hij
als leeraar der wijsbegeerte de geheele wereld door en kwam zoowel
in Indië als in Spanje en Aethiopië, tweemaal kwam hij naar Rome,
eindelijk vestigde hij zich als leeraar te Ephesus, waar hij in hoogen
ouderdom stierf. Zijn leer, grootendeels aan Pythagoras ontleend,
maar sterk doortrokken met nieuwplatonische en oostersche begrippen,
zijne vele avonturen, zijne buitengewoon strenge levenswijze en de
wonderen die hij, naar men zeide, verrichtte, baarden veel opzien,
zoo zelfs, dat hij in den strijd tusschen den ouden godsdienst en het
Christendom menigmaal als een tegenhanger van Christus voorgesteld
is. Zijne levensbeschrijving door Philostratus schijnt meer romantisch
dan historisch te zijn.--8) z. Tauriscus.

Apomagdalia, broodkruimels, tot deeg gekneed, die de Grieken bij gebrek
aan servetten gebruikten om zich bij het eten de vingers af te vegen.

Aponi fons of Aponus fons, badplaats met zwavelbronnen bij Patavium
(Padua), ook aquae Pativinae geheeten. Er was een orakel.

Apopempein. Wanneer te Athene een man echtscheiding verlangde,
behoefde hij slechts zijne vrouw met hare huwelijksgift naar het
huis van haar vader of voogd terug te zenden. Dit heette apopempein,
apopompe, apopempsis. Eene vrouw, die echtscheiding wenschte, verliet
het huis van haar man, (apoleipein, apoleipsis), doch moest bij den
archont een met redenen omkleedde schriftelijke verklaring daarvan
geven (apoleipsin graphesthai). Daar ook processen apopempseos en
apoleipseos vermeld worden, schijnt het dat, in weerwil van deze
eenvoudige vormen, de echtscheiding niet geheel van den wil van eene
der beide partijen afhing; misschien betroffen deze processen echter
alleen geldzaken. Het onderscheid tusschen apopempein en apoleipein,
enz., wordt niet altijd streng in het oog gehouden.

Apophasis, aangifte, aanwijzing; de aangifte van gevaarlijke personen
bij den Areopagus; inventaris (z. Antidosis); ook rechterlijk vonnis.

Apophora, 1) de bijdrage, die iedere staat aan Sparta gaf, zoolang deze
staat in den perzischen oorlog de hegemonie had.--2) de belasting,
die de heloot aan zijn heer geven moest, bestaande in eene bij de
wet bepaalde hoeveelheid gerst, wijn en olie.--3) de huur, die te
Athene de slaven dagelijks aan hunne heeren betaalden, wanneer zij
voor eigen rekening mochten werken.

Apophoreta, Apophoreta, lekkernijen, die de gasten van een maaltijd
mede naar huis kregen, verder ook andere geschenken. Het veertiende
boek epigrammen van Martialis, waarmede hij geschenken aan zijne
vrienden begeleidde, draagt tot titel Apophoreta.

Apophrades hemerai, dagen die om een of andere reden voor ongeluksdagen
gehouden werden, waarop geen rechtszittingen waren, en waarop men
geen zaak van eenig gewicht begon. In het bizonder de dagen waarop
men aan de dooden offerde.

Aporreta, verboden dingen; 1) handelsartikelen, die niet van Athene
uitgevoerd mochten worden.--2) sommige scheldwoorden, waarvan men
zich op boete van 500 drachmen onthouden moest.--3) godsdienstige
mysteriën, die niet verraden mochten worden.

Apostasiou dike, aanklacht tegen een vrijgelatene, die zijne plichten
tegenover zijn vroegeren heer niet vervulde; zulke aanklachten werden
bij den polemarch ingediend. Bij veroordeeling verviel de aangeklaagde
weder in slavernij, bij vrijspraak werd hij van alle verplichtingen
tegenover zijn vroegeren meester ontslagen.

Apostoles, tien ambtenaren te Athene, die te zorgen hadden dat de
triërarchen hunne verplichtingen als zoodanig nakwamen; zij hadden
zelfs het recht hen, die daarin te kort schoten, gevangen te nemen.

Apostropeia, z. Aphrodite.

Apotheca, apotheke, magazijn of bergplaats, vooral voor fijne
wijnsoorten, die reeds afgetapt waren. De apotheca was bij de
Rom. meestal op de bovenverdieping van het huis, veeltijds boven
de badkamer, zoo dat de rook van het vuur er in kon doordringen,
waardoor de wijn en de kruiken of flesschen spoediger het merk van
ouderdom kregen.

Apotheosis, apotheosis, vergoding van menschen. Het eigenlijk
latijnsche woord is consecratio. Reeds vroeg geloofde men, dat helden
onder de goden konden worden opgenomen en dacht men eenvoudig aan eene
verplaatsing, waardoor het sterfelijk lichaam onsterfelijk werd. Later
evenwel meende men, dat het stoffelijk overschot door het vuur van
den brandstapel zoo werd gelouterd, dat het onsterfelijk gedeelte van
het sterfelijke werd afgescheiden en opwaarts steeg naar de goden. In
het historisch tijdperk nam de apotheose dezen vorm aan, dat door eene
godspraak of door de uitspraak van eenig bevoegd priestercollegie aan
den afgestorvene goddelijke eerbewijzen werden toegekend en altaren
voor hem werden opgericht, zooals b.v. na Lycurgus' dood te zijner eer
geschiedde. Eén stap verder en men deed hetzelfde voor den levende;
Lysander was de eerste Griek, voor wien nog bij zijn leven altaren
werden opgericht. Alexander de Groote en de Diadochen, vooral de
Ptolemaeën, lieten zich als god vereeren; voor hen werden eerediensten
ingesteld. In Aegypte heet de koning reeds bij zijn leven Theos, in
Azië eerst na zijn dood.--De consecratio van romeinsche keizers en
soms van keizerinnen had op de volgende wijze plaats, en geschiedde
volgens het besluit van den senaat of van den troonsopvolger. Een
wassen borstbeeld van den overledene werd plechtig zeven dagen lang
in het paleis tentoongesteld. Dan werd op den campus Martius een
brandstapel opgericht in den vorm van een altaar met drie of vier
verdiepingen (rogus). Te midden van reukwerk werd het borstbeeld op den
brandstapel geplaatst, die door den nieuwen keizer werd aangestoken. Te
gelijker tijd werd van den top van den toestel een adelaar losgelaten,
die de ziel des overledenen hemelwaarts moest voeren. Van nu af was
hij divus. Doch de kruipende vleierij van den romeinschen senaat
tegenover dwingelanden was oorzaak, dat aan sommige keizers reeds
bij hun leven goddelijke vereering ten deel viel.

Apotropaios, afwerende; bijnaam dien men iederen god gaf, wanneer
men hem aanriep met de bede ramp of gevaar af te wenden.

Apparitores. Onder dezen naam verstaat men de bezoldigde dienaren
der rom. magistraten, als scribae, lictores, viatores, praecones en
accensi. De eerstgenoemde vier soorten waren voortdurend in dienst van
den staat; over de accensi z. accensus no. 1. Voor apparitores boden
zich slechts mingegoede burgers of vrijgelatenen aan. De scribae of
bureauschrijvers waren het meest in aanzien. Cicero noemt hen een
ordo honestus.

Appellatio is het beroep op de hulp van een overheidspersoon, om
door zijne tusschenkomst (intercessio) beveiligd te worden tegen een
dreigend onrecht. De intercessio kon aangewend worden tegen alle
overheden van gelijken of minderen rang, en door de volkstribunen
tegen alle andere overheden behalve den dictator. De appellatio
moet wel onderscheiden worden van de provocatio of het beroep op de
volksvergadering als hoogsten rechter. Onder de keizers ontstond eene
reeks van lagere en hoogere rechtbanken en dus ook van appellen in
verschillende instanties, terwijl ten slotte de keizer zelf de hoogste
rechtsmacht vormde, die alle vonnissen kon wijzigen of vernietigen. Dit
geldt evengoed voor civiele zaken als voor strafzaken.

Appianus, Appianos, van Alexandrië, leefde omstreeks het midden der
2e eeuw n. C. te Rome, en werd later procurator van den fiscus in
Aegypte. Onder den titel Rhomaïka schreef hij eene geschiedenis,
waarin ieder volk afzonderlijk behandeld wordt tot zijn opgaan
in het rom. rijk, en waarin bovendien de geschiedenis van de
rom. burgertwisten beschreven wordt. Van de 24 boeken, waaruit dit
werk bestaan heeft, zijn nog bewaard gebleven: Iberike (l. 6),
Annibaïke (l. 7), Libyke (l. 8), Syriake (l. 11), Mithridateios
(l. 12), Illyrike (2de deel van l. 9), en de 5 boeken Emphylia,
de burgeroorlogen (l. 13-17), benevens fragmenten van eenige andere.

Appia (via). Deze weg liep van Rome over Aricia, Anxur of Tarracina,
Minturnae en Formiae naar Capua, en was de eerste heerbaan, die van
Rome uit werd aangelegd (312). Hij was zóó breed, dat twee wagens
elkander zonder moeite konden voorbijrijden, en was geplaveid
met groote vierhoekige steenen, zóó zorgvuldig zonder gapingen
aaneengevoegd, dat hij in de zesde eeuw na Chr. nog in goeden toestand
was. Met recht werd deze weg, door den censor Appius Claudius Caecus
gebouwd, de regina viarum geheeten. Eene latere verlenging van Capua
over Caudium, Beneventum, Aquilonia, Canusium, Barium naar Brundisium
heette via Appia Nova.

Appias, de nimf der Appische fontein te Rome.

Appii, zie Claudii no. 1, 2, 4, 5, 6, 8, 9, 12, 14, 15, 21.

Appuleiae (leges) van den volkstribuun L. Appuleius Saturninus, 100. 1)
lex agraria, zie onder agrariae leges.--2) lex de coloniis deducendis,
hangt nauw samen met de lex agraria en maakt er misschien een deel
van uit. Er zouden koloniën gesticht worden in Sicilia, Africa,
Achaia en Macedonia. De wet is niet uitgevoerd. Deze wet (van 100)
is met de lex agraria eene uitbreiding van eene lex agraria van
denzelfden Saturninus uit het jaar 103.--3) lex frumentaria, waarbij
de prijs van het door den staat verkochte koren (zie annona) op 5/6
as werd gesteld. Op het betoog van den quaestor Q. Servilius Caepio,
dat dit de kracht der schatkist te boven ging, besloot de senaat,
dat Saturninus, ingeval hij de wet in stemming bracht, tegen den staat
handelde. De overige volkstribunen intercedeerden nu, doch Saturninus
ging zijn gang. Hierop kwam Caepio met eenige vastberaden mannen,
wierp de stembussen om en belette den voortgang der stemming.--4)
lex de maiestate minuta, tegen degenen, die de onschendbaarheid der
volkstribunen aantastten.

Appuleii. Behalve een consul Q. Appuleius Pansa in 300, behooren de
leden van dit geslacht, die in de geschiedenis van Rome voorkomen,
tot de familie der Saturnini of hebben geen cognomen. 1) L. Appuleius
Saturninus was de beruchte volksmenner te Rome ten tijde van
Marius. Hij was tweemaal volkstribuun (103 en 100). Langs allerlei
wegen trachtte hij de optimates te krenken en te vernederen en zich
aanhang te verwerven bij den grooten hoop (zie Appuleiae leges). Na
zijn eerste tribunaat wilde de censor Q. Caecilius Metellus Numidicus
hem uit den senaat stooten, hetgeen zijn ambtgenoot C. Caecilius
Caprarius belette. Toen hij in het jaar 100 zijne lex agraria met
geweld had doorgedreven, en bij deze (of bij eene andere) wet de
bepaling had gevoegd, dat alle senatoren binnen vijf dagen de wet
moesten bezweren, was de genoemde Metellus het eenige senaatslid,
dat weigerde, waarvoor hij dan ook in ballingschap moest gaan. Toen
Saturninus, die voor geen geweld terugdeinsde, ter wille van zijn
medestander, den praetor C. Servilius Glaucia, diens mededinger
naar het consulaat, C. Memmius, in de volle volksvergadering liet
overhoop steken, werd zelfs het volk verbitterd. Door den senaat tot
vijand des vaderlands verklaard, door Marius (toen ten zesden male
consul) verlaten, week hij naar het Capitool, terwijl de senaat met
de gewone formule videant consules (z. senatus consultum ultimum) den
staat aan de bijzondere hoede der consuls aanbeval. Daar de consuls
nu de buizen der waterleiding lieten afsnijden, kon Saturninus
zich op het Capitool niet staande houden; hij wist nog naar de
curia Hostilia aan het forum te wijken, waar hij echter met zijne
trawanten bestormd en door het woedende volk onder de dakpannen van
het gebouw bedolven werd (10 Dec. 100).--2) L. Appuleius Saturninus,
uit Atina, was in 58 praetor in Macedonia. Diens zoon Cn. Saturninus
diende in 68/67 onder Q. Caecilius Metellus (zie Caecilii no. 19) op
Creta.--3) Sex. Appuleius, consul in 29, hield in 26 een zegetocht
over de Hispaniërs.--4) C. Appuleius Decianus, volkstribuun in 99,
aanhanger van Saturninus, bekend door zijne aanklacht tegen den
aedilis L. Valerius Flaccus (zie Valerii no. 24).--5) Appuleius
Decianus, zoon van no. 4, aanklager van den jongen Valerius Flaccus
(z. Valerii no. 25), die door Cicero verdedigd werd (59).

Buiten dit geslacht staat--6) de schrijver L. Appuleius, te Madaura
in Africa geboren onder de regeering van keizer Hadrianus. Hij
had te Carthago en te Athene zijne opleiding genoten en later veel
gereisd. Met voorliefde beoefende hij wijsbegeerte en letteren. Hij
schreef eenige wijsgeerige werken, doch het meest bekend is zijn
romantisch verhaal Metamorphoseon sive de asino aureo libri XI,
waarin zekere Lucius tot straf voor zijne ondeugden in een ezel
wordt veranderd, doch door de mysteriën (waarvan App. een warm
voorstander was) in een beter mensch wordt herschapen. Onder de vele
episoden in dit werk is die van Amor en Psyche de meest bekende. Eene
nederlandsche bewerking van deze ezelsgeschiedenis vindt men in de
geschriften van Mr. P. van Limburg Brouwer. Van de andere werken
is van belang: Apologia sive de magia, waarin hij zich verdedigt
tegen de beschuldiging van tooverij, en veel aangaande zijn leven
vertelt. Het werkje de herbarum virtutibus, dat op zijn naam staat,
is uit de 5de eeuw n. C.

Apriës, Apries, in het O. T. Hophra, koning van Aegypte. Hij ondernam
een krijgstocht tegen Cyrene, en toen deze ongelukkig afliep,
beschuldigde men hem dat hij de kaste der krijgslieden had willen
vernietigen, en werd hij door Amasis onttroond. Hij regeerde 588-569.

Apronii. 1) Q. Apronius, handlanger en medeplichtige van C. Verres bij
zijne afpersingen op Sicilia.--2) L. Apronius, een romeinsch ridder,
legatus van Germanicus in 15 n. C., in Germania, in welke betrekking
hij de signa triumphalia verwierf, en proconsul van Africa 18-21
n. C. Onder zijn bewind versloeg zijn zoon L. Apronius Caesianus in
20 den Numidiër Tacfarinas. In 28 werd de vader als stadhouder van
Germania inferior door de Friezen verslagen.

Aprostasiou graphe, aanklacht die men bij den polemarch kon indienen
tegen een metoikos, die zich geen burger tot patroon gekozen had,
of zijn metoikion niet betaalde.

Apsis = Absis.

Apsorus, Apsoros, z. Absyrtides insulae.

Apsus, Apsos, rivier en stad in Illyria ten N. v. Apollonia.

Apsyrtus of Absyrtus, Apsyrtos, zoontje van Aeetes. Toen Iason met
Medea vluchtte sneed Medea het lichaam van het kind in stukken,
opdat Aeetes, die hen vervolgde, door het opzoeken van de stukken
tijd zou verliezen. De bijeengeraapte leden werden te Tomi begraven,
dat daaraan, naar men zegt, zijn naam (van temnein) ontleend heeft.

Apteros, ongevleugeld, naam van een beeld van de godin der overwinning
(eigenlijk van Athena Nike), dat in haar tempel op de acropolis te
Athene stond. V. s. had de kunstenaar haar tegen de gewoonte zonder
vleugels voorgesteld, om aan te duiden dat zij de stad nooit zou
verlaten.

Apuani, volksstam in zuidoostelijk Liguria, op de grens van
Midden-Italië, door de Romeinen na dapperen tegenstand overwonnen en
in 180 gedeeltelijk naar Samnium overgebracht. Hunne stad heette Apua.

Apuleii, zie Appuleii.

Apulia, Apoulia, omvatte in ruimeren zin het zuidoostelijke gedeelte
van Italia, met inbegrip van Calabria, in engeren zin alleen de
landstreken Daunia en Peucetia. De oude bevolking, Apuli, bij de
Grieken Iapyges genoemd, waren van illyrischen stam, terwijl grieksche
kolonisten zich aan de kust vestigden en er reeds vroeg de grieksche
taal en grieksche kunst en kunstnijverheid inheemsch maakten. Het
klimaat was heet, en in sommige tijden van het jaar had men last van
den Sirocco, hier Atabulus genoemd. Over het algemeen is het land
niet onvruchtbaar, de vlakten zijn echter arm aan water. De bewoners
stonden als niet bizonder schrander bekend. In de samnitische oorlogen
werd Apulia door de Romeinen onderworpen (317). Ten gevolge van den
tweeden Punischen en den bondgenootenoorlog werd het land, dat vroeger
door handel en industrie gebloeid had, ontvolkt. Augustus vereenigde
Apulia met Calabria en Zuid-Samnium tot de tweede regio Italiae.

Apulum, belangrijke stad in Dacia, sinds 107 n. C. standplaats van
de legio XIII gemina, onder M. Aurelius municipium en colonia.

Aquae, naam van een aantal geneeskrachtige bronnen en badplaatsen. Vele
dezer gezondheidsoorden zijn genoemd naar eene nabijgelegen stad,
zooals de aquae Cumanae (later Baiae) bij Cumae in Campania, de
aquae Patavinae (Aponi fons) bij Patavium in Cisalpina, de aquae
Vetuloniae bij Vetulonia in Etruria, de aquae Pisanae in Etruria,
de aquae Segestanae op Sicilia e. a. Andere hebben hun naam naar
het volk, b.v. aquae Statiellae bij de Statielli in Liguria, aquae
Mattiacae (thans Wiesbaden) bij de Mattiaci. Merkwaardig waren de
aquae Cutiliae, nabij de reeds vroeg verwoeste stad Cutilia (z. a.) in
het sabijnsche land.--Geschiedkundig bekend door de nederlaag der
Teutonen zijn de aquae Sextiae (thans Aix in Provence), in Gallia
Narbonensis, gesticht door C. Sextius Calvinus. Onder de tegenwoordig
meest bekende badplaatsen zijn er verscheidene, die ook onder de
Romeinen bezocht waren, zooals Baden-Baden, aquae Aureliae, Vichy,
aquae calidae Arvernorum, Bagnères de Bigorre, aquae Convenarum,
Bath, aquae Sulis, Aken, Aquae Grani, enz.

Aqua et igni interdictio. Het doodvonnis, te Rome over een burger
uitgesproken, had den vorm van een ban. Binnen Rome was de veroordeelde
vogelvrij; niemand mocht hem huisvesting of voedsel verstrekken,
ieder mocht hem straffeloos dooden, de overheden waren er zelfs toe
verplicht. De ban kon nog verzwaard worden, door hem tot geheel Italië
uit te strekken, of zelfs wel tot het geheele romeinsche rijk, zooals
bij de proscripties tijdens de burgeroorlogen het geval was. Daar de
ban inging op hetzelfde oogenblik, waarop het vonnis werd uitgesproken,
moest men, om zijn leven te redden, vooraf Rome verlaten en in
vrijwillige ballingschap gaan (in liberum exsilium ire). Aanzienlijke
en rijke Romeinen vonden dan licht een toevluchtsoord in eene of andere
civitas foederata; doch minder gegoeden hadden een ondragelijk leven;
iedereen kon zich aan hen vergrijpen, terwijl zij tegen niemand eene
aanklacht konden inbrengen.

Aquaeductus, hydragogeion. De oudste Grieksche waterleidingen zijn die
van Pisistratus te Athene, en uit denzelfden tijd die door Polycrates
op Samos was aangelegd; de architekt van deze laatste leiding was
Eupalinus. Ten einde Rome van goed en overvloedig water te voorzien,
werden in verschillende tijden een aantal waterleidingen aangelegd. De
oudste was de aqua Appia, in 312 aangelegd door denzelfden censor
Appius Claudius, die de via Appia liet bouwen. Deze waterleiding liep
grootendeels door onderaardsche buizen, evenals de Anio vetus, die
het water uit den Anio aanvoerde, en de Virgo, die het koudste water
had en onder de regeering van Augustus door Agrippa was aangelegd,
om de door hem gebouwde badinrichtingen van water te voorzien. De
langste leiding was de Anio novus, die omstreeks 16 uren gaans lang
was en over de dalen gedragen werd door bogen, soms ter hoogte
van meer dan 100 voet. Soms liepen twee aanvoerkanalen een eind
verdiepingsgewijze boven elkander, b.v. de Anio novus boven de aqua
Claudia; zelfs komt eene vereeniging van drie leidingen voor: de Marcia
beneden, de Tepula in het midden, de Iulia boven. De Marcia was om
haar heerlijk water beroemd: het slechtste water voerde de Alsietina
aan. Ook vele aanzienlijke steden van Italia en de provinciën werden op
gelijke wijze van water voorzien. Van den trotschen bogenbouw kunnen
o.a. nog de overblijfselen bij Nîmes (Pont du Gard), bij Tarragona
en Segovia getuigen. Bij sommige leidingen was aan het boveneind een
groot bekken aangebracht, waar men het water liet bezinken, alvorens
het naar de stad te voeren. In de stad werd het water in reservoirs
(castella aquae) verzameld, vanwaar het door buizen (fistulae, tubi)
naar de lacus of groote waterkommen, fontes salientes of fonteinen,
piscinae of vijvers, badhuizen en bijzondere woningen werd geleid. Ook
op verscheidene plaatsen in Griekenland zijn overblijfselen van oude
waterleidingen gevonden.

Aquaeductus en aquaehaustus, erfdienstbaarheid, waarbij de
rechthebbende over eens anders grond water mocht leiden of uit eens
anders bron water mocht putten.

Aquarii, werklieden bij den dienst der waterleidingen, meest servi
publici. Ook slaven in de openbare badhuizen, die water aandroegen
om de baders af te spoelen en de waschbekkens te vullen.

Aquarius, Hydrochoos, het sterrenbeeld de Waterman, waarin men
Ganymedes, Deucalion of Cecrops meende terug te vinden. Hij maakt,
naar het heet, het jaargetijde somber, want als de zon in dit teeken
komt, begint de regentijd.

Aquila, aetos. Oudtijds hadden de verschillende afdeelingen voetvolk en
de ruiterij in de Romeinsche legers verschillende standaarden, als: een
wolf, een everzwijn, een minotaurus, een paard, een hond, e. a. Deze
voorwerpen waren boven op een stok bevestigd. Sedert Marius was de
legioenstandaard een adelaar met uitgespreide vlerken, uit zilver of
brons, onder de keizers ook wel uit goud vervaardigd. Hij stond onder
de bijzondere hoede van den primipilus of eersten centurio van het
legioen. In de legerplaats stond de standaard naast de veldheerstent in
den grond geplant. Ging het leger op marsch of in den slag, dan trok
de primipilus den adelaar uit den grond en overhandigde hem aan den
aquilifer of standaarddrager. Ging dit uittrekken met moeite gepaard,
dan was dat een slecht voorteeken.

Aquila. 1) Iulius Aquila, romeinsch jurist, van wien brokstukken in
de Pandecten voorkomen.--2) Aquila Romanus, rhetor en taalgeleerde uit
de derde eeuw na C., schrijver van een boek de figuris sententiarum et
elocutionis.--3) Aquila, een Griek uit Pontus uit de tweede eeuw na C.,
die eene zeer geroemde vertaling van het O. T. in het Grieksch schreef.

Aquilaria, stad op de Oostkust van Zeugitana, nabij de golf van
Carthago.

Aquileia, Akyleia, romeinsche kolonie aan het noordelijkste gedeelte
der Adriatische zee, op de grenzen van het land der Veneters en
van Histria, in 181 als bolwerk tegen invallen uit het Noordoosten
gesticht. Het was eene sterke vesting en ontwikkelde zich door zijne
ligging spoedig tot eene bloeiende handelsplaats. Als sleutel van
Italië vervulde het eene belangrijke rol tegen de barbaren, die
Italië zochten binnen te dringen, tot het in 452 na C. door Attila
werd ingenomen en verwoest. De vluchtelingen uit Aquileia en Altinum
legden den grondslag tot de tegenwoordige stad Venetië.

Aquillia (lex), plebiscitum van onbekenden datum, misschien tusschen
289 en 286, wijzigde de bepalingen omtrent damnum iniuria datum,
die reeds in de leges XII tabularum voorkomen.

Aquillii. 1) M'. Aquillius, consul in 129, maakte een einde
aan den opstand van Aristonicus in Pergamus, door de bronnen te
vergiftigen. Door de Romeinen zelven werd deze handelwijze als
een nefas beschouwd. Daartoe omgekocht, had hij Groot-Phrygië aan
Mithradates Euergetes afgestaan, maar deze afstand werd door den Senaat
niet bekrachtigd.--2) M'. Aquillius, zoon van no. 1, consul in 101,
bedwong in 100 den slavenopstand op Sicilia onder Athenio. In 98 werd
hij wegens afpersingen aangeklaagd; toen zijn verdediger M. Antonius
(orator) te midden zijner pleitreden op eenmaal hem de tunica
openscheurde en de litteekenen op de borst van Aquillius toonde,
werd deze om zijne dapperheid vrijgesproken. In 88, bij den inval
van Mithradates VI in de romeinsche provincie Asia, viel Aquillius,
die destijds legaat van den proconsul Q. Oppius was, in handen van
den pontischen koning. Deze liet hem eerst, op een ezel gebonden,
onder zweepslagen in de voornaamste steden rondleiden en vervolgens
gesmolten goud in den mond gieten.--3) C. Aquillius Gallus, een vriend
van Cicero, redenaar en beroemd rechtsgeleerde.

Aquilo, de Noordoostenwind, soms ook = de Noordenwind, zie Windstreken.

Aquilonia, stad in het N. van Samnium, in 293 door de Romeinen onder
L. Papirius Cursor verwoest. De stad lag niet ver van Cominium,
en dicht bij het dal van den Sagrus. Een ander Aquilonia ligt in
Zuid-Samnium in het land van de Hirpini.

Aquinum, stad in het land der Volscen in Latium, rom. municipium,
geboorteplaats van den dichter Juvenalis, met purperververijen.

Aquitania, gewest in Gallia. Tijdens Caesars komst in Gallia verstond
men onder dezen naam slechts het zuidwestelijk gedeelte, tusschen de
Pyrenaeën en den Garumna (Garonne). De bewoners waren van iberischen
stam, verwant met de Vascones (Basken), die zich later onder hen
mengden en naar wie de landstreek later ook Vasconia (Gascogne) werd
geheeten. Volgens Plinius heette deze streek vroeger Aremorica.--Onder
Augustus (tusschen 16 en 13) onderging de indeeling van Gallia eene
geheele verandering, en strekte Aquitania zich uit tot aan den Liger
(Loire) en den mons Cebenna (Cevennes). Na Constantijn vindt men deze
streek tot drie provinciën verknipt. Het zuidwestelijke deel, van de
Pyrenaeën tot nabij den Garumna vormde de provincie Novempopulana,
met de hoofdstad Elimberris (Auch) (v. a. Elusatium civitas,
tgw. Eauze). De streek tusschen den Garumna en den Liger was verdeeld
in een oostelijk en westelijk deel: Aquitanica I, met de hoofdstad
civitas Biturigum, vroeger Avaricum (Bourges), en Aquitanica II,
hoofdstad Burdigala (Bordeaux). Deze twee noordelijke deelen behouden
nog lang den naam Aquitania, die dan later in Guyenne overgaat.

Ara, bomos. Een altaar was van aarde, zoden of steen, vaak van
marmer gemaakt, hetzij in ronden, hetzij in vierhoekigen vorm, van
boven eenigszins hol en met eene opening op zijde of aan den voet,
om het vocht der plengoffers of het bloed der offerdieren te laten
wegvloeien. Altaria is eigenlijk het bovenste gedeelte van het altaar,
doch gewoonlijk worden de woorden dooréén gebruikt, waarbij de naam
altaria meer in verheven stijl en bij dichters voorkomt.--Ook een
sterrebeeld in het zuiderhalfrond.

Ara Ubiorum, oorspronkelijk een altaar in het land der Ubii, ter
eere van Augustus opgericht = oppidum Ubiorum; zie Ubii en Colonia
Agrippina.

Arabia, Arabia, het thans nog onder dien naam bekende schiereiland. De
ouden verdeelden het in drie deelen: 1) Arabia Petraea, he kata
Petran (niet vertalen door: steenachtig Arabië), de streek ten O. van
Palaestina zuidwaarts tot aan de beide inhammen, die de Arabische golf
(thans Roode zee) in het Noorden vormt. Daar lag, aan den Oostkant,
halverwege tusschen de Doodezee (Asphaltites lacus) en den Aelaniticus
sinus, de stad Sela (= rots), door de Grieken Petra genoemd, de
hoofdstad van Idumaea of Edom, en aan dit Petra is de naam ontleend. In
het Zuiden vond men het granietgebergte Sinaï.--2) Arabia deserta, he
eremos Arabia, omvatte de noordelijke zandwoestijnen, tusschen Syria en
Babylonia.--3) het overige, verreweg grootste gedeelte, het eigenlijke
schiereiland, was alleen aan de kusten bekend, en daar de Westkust zeer
vruchtbaar was, werd dit geheele land Arabia felix, he eudaimon Arabia,
geheeten, hoewel het binnenland slechts eene dorre zandzee is. De
bewoners, Arabes, Arabes, waren van semietischen stam en dreven reeds
vroeg een levendigen handel met Indië. Talrijke karavanen met wierook,
goud, edelgesteenten, ivoor, oostersche specerijen, trokken uit Arabië
door de woestijnen noord- en noordwestwaarts. Arabia Petraea is voor
een gedeelte in 105 na C. door Traianus in bezit genomen en vormde
toen de provincie Arabia, later Palaestina III; doch overigens bleef
Arabia vrij van vreemde overheersching. Eene expeditie, door Augustus
in 25 onder Aelius Gallus uitgezonden, mislukte (z. Saba).--Onder
de stammen, die Arabia bewoonden, verdienen vermeld te worden:
de Minaei met de steden Macoraba (Mekka) en Jathrippa (Medina),
de Sabaei, in het tegenw. Yemen, met de steden Mariana en Saba,
van waar veel wierook werd aangevoerd, de Nabataei in Petraea, die
de vroegere Edomieten, Midianieten, Amalekieten, enz., vervingen,
en de Saraceni in de nabijheid van Syria.

Arabicus sinus, kolpos Arabikos, thans Roode zee geheeten, terwijl
de Roode zee der ouden, mare Erythraeum, thans den naam van Indische
zee draagt. In het Noorden verdeelt de Arabische golf zich in twee
kleine inhammen, den sinus Heroöpolites of Heroöpoliticus ten W.,
den sinus Aelanites of Aelaniticus ten O., aldus geheeten naar de
steden Heroöpolis (op de landengte van Suez) en Aïla of Aelana.

Arabis of Arabius, Arabis, Arabios potamos, rivier in Gedrosia, ten
W. van den Indus. In hare nabijheid woonden de Arabitae, Arabitai,
Arbies.

Arachnaeum, Arachnaion, berg in oostelijk Argolis, tusschen Argos
en Epidaurus.

Arachne, Arachne, een lydisch meisje, dochter van een purperverver te
Colophon. Zij had van Athena weven geleerd en bereikte in die kunst
zulk eene hoogte, dat zij haar leermeesteres zelve tot een wedstrijd
durfde uitdagen. Toen die uitdaging aangenomen was, vervaardigde
zij een weefsel, waarin zij de liefdesavonturen der goden voorstelde
en dat Athena niet kon overtreffen; uit spijt hierover en uit toorn
over het onderwerp, dat Ar. had gekozen, verbrak de godin haar werk,
waarop Ar. zich van verdriet ophing. Athene riep haar in het leven
terug en veranderde haar in een spin.

Arachosia, Arachosia, eene der oostelijke provinciën van het perzische
rijk, ten Oosten door den Indus begrensd. Zij ontleende haren naam aan
de rivier Arachotus. In het tijdperk der Seleuciden was de hoofdstad
Alexandria Arachoton, Al. Arachoton, thans Kandahar.

Arachthus, Arachthos, rivier in Epirus, die zich in de golf van
Ambracia stort, thans de Arta.

Aracynthus, Arakynthos, gebergte in het Z.W. van Aetolia.

Aradus, Arados, door ballingen uit Sidon op een klein, rotsachtig
eiland nabij de phoenicische kust gesticht. De naam (phoen. Arvad)
beteekent toevluchtsoord. De stad dreef een bloeienden handel en
wedijverde met Sidon en Tyrus. Haar grootsten bloei bereikte ze in
den tijd van het verval van het rijk der Seleuciden. Daar het kleine
eilandje op den duur te klein was, ontstond op het vaste land eene
voorstad, Antaradus, die later op hare beurt weder het oude Aradus
in de schaduw stelde.

Arae Philaenorum, hoi Philainon bomoi, de grens tusschen Cyrene en
Carthago. Tot regeling van een grensgeschil tusschen de republiek
Cyrene en Carthago waren beide staten overeengekomen, dat uit beide
steden een gezantschap op denzelfden tijd zou vertrekken, en dat
de plaats der ontmoeting als grenspunt zou worden aangenomen. De
carthaagsche gezanten echter, de beide gebroeders Philaeni, werden door
die van Cyrene beschuldigd, dat zij vroeger van huis waren gegaan,
dan de afspraak was. Om het daardoor verkregen voordeel echter te
behouden, lieten zij zich levend begraven op de plaats der ontmoeting,
aan de kleine Syrte, waar ter gedachtenis aan hunne vaderlandslievende
zelfopoffering twee altaren werden opgericht. Ook later is dit de
grens tusschen Cyrenaïca en Tripolis.

Arai, wrekende godinnen, opgeroepen door den vloek van het slachtoffer
eener misdaad = Erinyes.

Arar, Arar, rivier in Gallia, later Sauconna, thans de Saône, die
bij Lugdunum (Lyon) in den Rhodanus (Rhône) valt.

Aratus, Aratos, 1) zoon van Clinias, geboren 271 te Sicyon en te Argos
opgevoed. 20 jaar oud stelde hij zich aan het hoofd der ballingen
uit zijn vaderstad en verdreef hij met hunne hulp den tyran Nicocles;
daarop bewerkte hij dat de stad tot het achaeïsch verbond toetrad. Door
Antigonus Gonatas tegengewerkt, zocht hij hulp bij Ptolemaeus
Philadelphus, die hem inderdaad met aanzienlijke geldsommen steunde. In
245 werd hij tot strateeg van het verbond gekozen, dat onder zijne
leiding tot hoogen bloei geraakte, terwijl vele peloponnesische
steden vrijwillig of gedwongen zich als leden lieten opnemen. Toch
was Ar., hoewel kleingeestig en voor iedere mededinging bevreesd,
meer staatsman dan veldheer. Toen dus Sparta door het krachtig streven
van Cleomenes III de hegemonie in de Peloponnesus scheen te zullen
herwinnen, schroomde hij niet, in strijd met de beginselen van het
verbond, de hulp van den macedonischen koning Antigonus Doson in te
roepen (224). De nederlaag, die deze aan Sparta toebracht, deed den
invloed van Ar. ten top stijgen; niet alleen werd hij herhaaldelijk
als strateeg herkozen,--in het geheel heeft hij deze betrekking 17 maal
waargenomen--, maar ook liet de opvolger van Antigonus, Philippus III,
zich langen tijd geheel door zijne raadgevingen leiden, totdat hij
bevond dat Ar. aan zijne verdere plannen in den weg stond, waarop
hij hem door vergift liet uit den weg ruimen (213). Te Corinthe werd
een standbeeld voor hem opgericht en te Sicyon werd jaarlijks op zijn
sterfdag een lijkfeest gevierd. Zijne gedenkschriften (Hypomnemata),
door Polybius e. a. dikwijls als bronnen gebruikt, zijn verloren
gegaan.--2) van Soli, leefde langen tijd aan het hof van Antigonus
Gonatas en schreef (tusschen 276 en 274) een leerdicht in hexameters,
Phainomena kai Liosemeiai, dat nog bewaard is gebleven en door de
ouden hoog geprezen werd. Cicero, Germanicus e. a. vertaalden het in
het latijn.

Arausio, stad der Cavares, aan den Rhodanus (Rhône), thans Orange. Bij
deze stad verloren de Romeinen in 105 een bloedigen slag tegen de
Cimbren. Twee legers werden vernietigd. Uit den romeinschen tijd
zijn nog belangrijke bouwwerken over, o.a. een theater. NB. Hiernaar
wordt de titel prins van Oranje in het Latijn vertaald door princeps
Arausiacus.

Aravisci, keltische volksstam in Neder-Pannonië, verwant met de Osi.

Araxenus campus, Araxenon pedion, de vruchtbare vlakte, waardoor de
armenische Araxes stroomde.

Araxes, Araxes, 1) rivier in Armenia, die zich in de Caspische zee
stort. In zijn benedenloop is hij door een zijarm met den Cyrus
verbonden. Hij vormt de noordelijke grens van Medië. Herodotus
verwart hem met den Oxus (z. a.), die vroeger ook Araxes heette.--2)
riv. in Persis, nabij Persepolis.--3) zijtak van den Euphraat, ook
wel Chaboras of Aborrhas genoemd, in Mesopotamia.

Arbaces, Arbakes, z. Sardanapalus. Hij wordt de stichter der medische
dynastie genoemd, die met Astyages eindigt.

Arbela, ta Arbela, stad in Assyria, waarbij de laatste en beslissende
veldslag tusschen Alex. d. G. en Darius Codomannus plaats vond (331).

Arbiter, een scheidsrechter. Terwijl de iudex in zijne beslissing
aan het strenge recht gebonden was, kon de arbiter uitspraak doen
volgens de aequitas. Zie ook het art. iudex op het einde.

Arbiter bibendi, ook wel magister bibendi, rex convivii, de door
het lot gekozen voorzitter bij een feestmaal, die de tafelwetten
vaststelde en zijne voorschriften gaf omtrent het aanmengen van den
wijn en het getal schepjes, dat in de bekers moest worden gedaan,
omdat men niet, als bij ons, inschonk, maar met een lepel of schepje,
cyathus, de bekers uit het mengvat vulde.

Arca, Arka, oude stad in Phoenice aan den voet van den Libanon, ten
N. van Tripolis, geboorteplaats van keizer Alex. Severus; ter eere
van hem werd de stad Caesarea ad Libanum genoemd.

Arca, kibotos, in het algemeen kist of koffer, meer in het bijzonder
de geldkist, hetzij van metaal, hetzij met ijzer of brons beslagen. Ook
doodkist, alsmede strafcel voor slaven.

Arcadia, Arkadia, landschap in het midden der Peloponnesus gelegen,
door bergen omgeven en doorsneden, het grieksche Zwitserland. De
inwoners, Arcades, Arkades, beschouwden zichzelven als het oudste volk
der aarde, ja zelfs als ouder dan de maan (proselenoi). De afgesloten
ligging van hun land behoedde hen voor vreemde overheersching, daar
vooral in het Noorden en Oosten slechts weinige hoofdwegen naar de
naburige landschappen voerden. Het land stond eerst onder koningen,
doch loste zich in de zevende eeuw in een aantal kleine republieken op,
waarvan Mantinea, Tegea, Orchomenus de voornaamste zijn. De Arcadiërs
waren een vroolijk, krachtig bergvolk, liefhebbers van muziek, doch
stonden, wat hunne verstandelijke ontwikkeling betreft, niet hoog
aangeschreven, zoodat de uitdrukkingen iuvenis Arcadius, Arkadikon
blastema, gebezigd worden voor een onnoozelen hals. Onderlinge naijver
en veeten verdeelen hen; vandaar dat de poging van Epaminondas tot
stichting eener groote bondsstad Megalopolis op den duur mislukte. Na
den dood van Alex. d. G. voegden zij zich bij het achaeïsch verbond,
waarbij zelfs hun landgenoot Philopoemen van 208 tot 183 achtmaal de
hoogste waardigheid, die van strateeg, bekleedde.--Arcadia is rijk
aan mythen. Het sneeuwgebergte Cyllene in het N. O. is bekend als de
geboortegrond van Hermes; dicht daarbij vond men het Stymphalische
meer, de verblijfplaats der vogels, die Heracles verjoeg, alsmede
de Styx. Op den berg Erymanthus in het N. ving Heracles het groote
everzwijn; op den berg Maenalus zetelde Pan. Verder behooren in Arcadia
de mythen te huis van Lycaon en van Callisto en haar zoon Arcas.

Arcadius, Arkadios, 1) taalgeleerde uit de vijfde eeuw na C., schrijver
van een werk over de accenten, peri tonon.--2) de oudste zoon van
Theodosius den Grooten, kreeg bij de deeling van het rom. rijk in 395
n. C. de oostelijke helft. Hij was geheel en al het werktuig zijner
gunstelingen (Rufinus, Eutropius, Gainas), en later zijner frankische
gemalin Eudoxia. Hij stierf, 30 jaar oud, in 408.

Arcanum, landgoed van Q. Cicero, halverwege tusschen Aquinum en
Arpinum in Latium gelegen.

Arcas, Arkas, zoon van Zeus en Callisto. Toen Zeus eens bij Lycaon
gast was, wilde deze beproeven of de god werkelijk alwetend was;
hij slachtte daarom Arcas en zette zijn vleesch aan Zeus voor. Maar
deze veranderde Lycaon in een wolf, doodde al zijne zonen en riep
Arcas in het leven terug. Later ontmoette Arcas op de jacht zijne
moeder, die in een beer veranderd was, en wilde haar dooden, maar zij
ontvluchtte hem tot in den tempel van den Lycaeischen Zeus, die beiden
van de aarde wegnam en onder de sterren plaatste; Callisto werd de
groote beer, Arcas de kleine. V. a. werd Arcas koning der Arcadiërs,
wien hij het gebruik van wol en het bakken van brood leerde; aan hem
ontleenden het volk en het land hun naam.

Arceophon, Arkeophon, Arkeophron, z. Anaxarete.

Arcera, overdekte wagen, waarin men rechtuit op eene matras kon liggen,
tot vervoer van zieken en ouden van dagen.

Arcesiades, Arkeisiades, Laërtes, de zoon van Arcesius.

Arcesilaus, Arkesilaos, 1) naam van vier koningen van Cyrene uit het
geslacht der Battiaden: Arc. I 591-575; Arc. II Chalepos 570-550, die
zijne broeders verdreef en later zelf gedood werd; Arc. III 530-514,
die wegens zijne pogingen om de koninklijke macht weder uit te breiden
(z. Battus no. 3) verdreven werd; Arc. IV gestorven omstreeks 450;
na zijn dood werd Cyrene een republiek.--2) van Pitane, geb. 315,
kwam na den dood van zijn vader naar Athene en woonde de lessen van
Theophrastus en Polemo bij. Hij volgde Crates als hoofd der academie
op en werd de stichter der tweede academie. Hij bestreed vooral
het dogmatische der stoicijnsche leer en ging daarbij zoo ver, dat
hij eindelijk alle zeker weten ontkende en alleen zekeren graad van
waarschijnlijkheid aannam, zoodat hij door de ouden somtijds tot de
sceptici gerekend wordt. Hij stierf in 241.

Archagathus, Archagathos, de eerste grieksche geneeskundige die zich
te Rome kwam vestigen (219).

Archairesiai, te Athene verkiezing der magistraten, ook de vergadering
waarin zij gekozen werden, z. Cheirotonia. Behalve de ambtenaren,
die met de defensie en de financiën belast waren, werden de meeste
overheden door loting aangewezen.

Archandropolis, Archandrou polis, stad in Beneden-Aegyptus, aan den
canobischen Nijlarm.

Arche, algemeene naam der overheden in een republikeinschen staat. Te
Athene werden zij door het volk gekozen, later in vele gevallen
door het lot aangewezen. Voordat zij hun ambt aanvaardden, werd een
onderzoek (dokimasia) ingesteld, waaruit blijken moest dat zij waren
van echt atheensche geboorte, zonder lichaamsgebreken en in het volle
genot hunner burgerrechten. Ook mocht niemand twee overheidsambten te
gelijk of tweemaal hetzelfde ambt bekleeden. De overheden werden in
den regel niet bezoldigd, waren gedurende hun ambtsjaar onschendbaar,
maar moesten na afloop daarvan rekenschap (euthynai) van hun beheer
afleggen.

Archegetes, z. Apollo.

Archeion heet ieder gebouw waar overheden zitting hielden, in het
bijzonder het archief.

Archelaus, Archelaos, 1) Heraclide, zoon van Temenus, die voor zijne
broeders naar Macedonia vluchtte en daar de stad Aegae stichtte.--2)
koning van Sparta, tijdgenoot van Lycurgus.--3) koning van Macedonia
(413-399), zoon van Perdiccas II. Hoewel hij door broedermoord zich den
weg tot den troon had gebaand, regeerde hij verdienstelijk, zocht het
land te beschaven, liet wegen aanleggen en steden stichten, en lokte
grieksche letterkundigen en kunstenaars aan zijn hof, o.a. Euripides
en Zeuxis. Ook was hij de eerste, die een soort legerorganisatie
inrichtte.--4) een Cappadociër, veldheer van den pontischen koning
Mithradates VI. In 87 viel hij met een groot leger in Griekenland,
doch werd in 86 door Sulla verslagen, eerst bij Chaeronea en daarna
bij Orchomenus in Boeotia. Hij was het, die den vrede tusschen den
koning en Sulla tot stand bracht, doch daar Mithradates meende dat
hij daarbij te veel aan Sulla had toegegeven, viel hij in ongenade
en ging hij (83) tot de Romeinen over.--5) zoon van no. 4. Pompeius
stelde hem in 63 tot opperpriester van Comana in Pontus aan; doch in
56 ging hij, terwijl hij zich voor een zoon van Mithradates uitgaf,
naar Aegypte, huwde de aegyptische prinses Berenice, die haren vader,
den algemeen gehaten Ptolemaeus XI Auletes, had verdreven, en werd zóó
koning van Aegypte, doch sneuvelde in den strijd tegen den romeinschen
proconsul A. Gabinius, die Auletes op den troon kwam herstellen
(55).--6) zoon van no. 5, volgde zijn vader als opperpriester van
Comana op, doch werd door Caesar in 47 afgezet.--7) zoon van no. 6,
werd door M. Antonius, om der wille zijner schoone moeder Glaphyra,
tot vorst van Cappadocia verheven (41) en later (36) door Octavianus
in de regeering bevestigd, doch na een regeering van 50 jaar door
Tiberius afgezet en naar Rome ontboden, waar hij weldra stierf (14
n. C.). Aan zijn zoon, die eveneens Arch. heette, werd slechts een
klein deel van het rijk zijns vaders gelaten.--8) zoon van Herodes
den Grooten (z. a.). Van zijns vaders rijk kreeg hij (4 v. C.) met
den titel van ethnarch de landschappen Samaria, Judaea en Idumaea;
doch om zijne wreedheid werd hij door Augustus afgezet en naar Vienna
in Gallia verbannen (6 n. C.).--9) leerling van Anaxagoras, volgens
sommigen leermeester van Socrates.

Archemorus, Archemoros, eigenlijk Opheltes, het zoontje van Lycurgus,
koning van Nemea, en Eurydice. Toen de zeven vorsten tegen Thebe
optrokken en in de nabijheid van Nemea water zochten, lieten zij zich
door Hypsipyle, die op het kind passen moest, den weg wijzen. In hare
afwezigheid werd Opheltes door een draak gedood. Daar Amphiaraus deze
gebeurtenis als een slecht voorteeken beschouwde, noemde men den knaap
Archemorus (voorganger in den dood); de zeven vorsten begroeven hem
plechtig en stelden tot zijne nagedachtenis de nemeïsche spelen in.

Archermus, Archermos, van Chius, beeldhouwer uit 600-550. Men vertelt,
dat hij het eerst de Nike gevleugeld voorgesteld heeft; of echter
de gevleugelde godin, die bij de opgravingen op Delus gevonden is,
van hem is, wordt tegenwoordig betwijfeld.

Archestratus, Archestratos, 1) atheensch veldheer in den
peloponnesischen oorlog, sneuvelde in 406 bij Mytilene.--2) van Gela,
tijdgenoot van den jongen Dionysius. Zijn leerdicht in hexameters,
Hedypatheia, over kookkunst en gastronomie, werd wegens zijne
wetenschappelijke waarde door Aristoteles als bron voor zijne
natuurlijke historie der visschen gebruikt.

Archias, Archias, 1) een Heraclide uit Corinthe, stichter van Syracusae
(734).--2) een Thebaan, die mede de Cadmea aan de Spartanen overgaf
(382) en door hun invloed polemarch werd. Bij de terugkomst der
verbannenen werd hij met de zijnen aan tafel gedood (379).--3)
A. Licinius Archias z. Licinii no. 37.

Archidamus, Archidamos, naam van vijf spartaansche koningen: 1)
Arch. I regeerde tijdens den tweeden messenischen oorlog.--2)
Arch. II, zoon van Zeuxidamus (468-427). Na langen strijd bedwong
hij den opstand der Messeniërs en Heloten, die op de aardbeving van
465 volgde. Bij het begin van den peloponnesischen oorlog, dien hij
tevergeefs ontraden had, voerde hij jaarlijks het spartaansche leger
naar Attica. Naar hem wordt dikwijls het eerste tijdperk van dien
oorlog (431-421) archidamische oorlog genoemd.--3) Arch. III, kleinzoon
van den vorigen, voerde nog voordat hij aan de regeering kwam (361)
dikwijls het leger der Spartanen aan, in 368 versloeg hij de Arcadiërs
en Argiven bij Midea; daarentegen leed hij in 364, toen hij trachtte de
Arcadiërs het beleg van Cromnus te doen opbreken, eene nederlaag; ook
verdedigde hij in 362 Sparta tegen den aanval van Epaminondas. In 338
sneuvelde hij in een bloedig gevecht tegen de Lucaniërs, tegen welke
de Tarentijnen zijne hulp hadden ingeroepen.--4) Arch. IV, kleinzoon
van den vorigen, werd in 294 door Demetrius Poliorcetes verslagen.--5)
Arch. V, kleinzoon van den vorigen, broeder en opvolger van Agis III,
trachtte Cleomenes III in zijn strijd tegen de ephoren te steunen,
maar werd reeds bij het begin zijner regeering (227) gedood.

Archilochus, Archilochos, van Parus, bloeide omstreeks 650. In zijn
jeugd leefde hij grootendeels op Thasus, waarheen zijn voorvader
Telesicles eene kolonie gebracht had. Zijn later leven bracht hij
meestal in armoede onder allerlei avonturen en onaangenaamheden in
vreemden krijgsdienst door. Later keerde hij echter naar zijn vaderland
terug en sneuvelde hij in een gevecht tegen de Naxiërs. Arch. kan als
de eigenlijke schepper der iambische poëzie beschouwd worden, hij was
de uitvinder van den iambischen trimeter en van verscheiden andere
metra, en voerde ook een nieuwe wijze van voordragen in. Onrustig en
prikkelbaar van aard, leefde hij met zijne tijdgenooten op gespannen
voet, en zeide hij hun in zijne hekeldichten, menigmaal met groote
bitterheid, harde waarheden. Vooral de familie van Lycambes, die zijne
dochter Neobule aan Arch. tot vrouw beloofd, maar later zijn woord
gebroken had, werd zoo zonder genade door hem bespot en gehoond, dat
zij, naar men zegt, zich allen uit schaamte en wanhoop ophingen. Van
de gedichten van Arch., die door de ouden zeer hoog geschat werden
en die Horatius meermalen nagevolgd heeft, zijn slechts weinige
fragmenten bewaard gebleven.

Archimedes, Archimedes in 287 te Syracusae geboren, een van de meest
beroemde wis- en werktuigkundigen der oudheid, heeft zijn naam door
tal van ontdekkingen vereeuwigd. Hij was een leerling van den beroemden
alexandrijnschen wiskundige Euclides. Op wiskundig gebied vond hij de
verhouding van de middellijn tot den cirkelomtrek, de inhoudsformules
voor den bol en den cylinder, enz., en schreef verschillende werken,
die ten deele bewaard gebleven zijn. Op het gebied van waterweegkunde
ontdekte hij de naar hem genoemde wet, dat een lichaam, in eene
vloeistof gedompeld, zooveel aan zwaarte verliest, als het gewicht
der verplaatste vloeistof bedraagt. In de werktuigkunde vond hij de
katrol uit, de naar hem genoemde archimedische schroef of schroef
zonder einde en de waterschroef tot het uitmalen van water. Tijdens
het beleg van Syracusae door de Romeinen wendde hij zijne bekwaamheden
aan om door vernuftig uitgedachte werktuigen den Romeinen afbreuk te
doen. Toen eindelijk in 212 de stad door Marcellus werd ingenomen,
had deze wel uitdrukkelijk last gegeven, Archimedes te sparen, doch
een soldaat, die den beroemden man niet kende en in diens woning
doordrong, vond hem verdiept in meetkundige berekeningen, terwijl
hij een aantal figuren op den grond getrokken had. Verstoord over
de waarschuwing om niet door zijne figuren heen te loopen, doorstak
de soldaat hem. Op zijn graf werd, overeenkomstig zijn verlangen,
een cylinder met een bol geplaatst, doch in Cicero's tijd lag het
vergeten in een wildernis van struiken.

Archimimus, directeur of hoofdacteur van een gezelschap mimi of
kluchtspelers.

Archinus, Archinos, een Athener, die Thrasybulus hielp bij het
bestrijden van de dertig en bij de wederinvoering der democratie. Hij
stelde voor, het ionische alphabet in Athene in te voeren, en schreef
daarover ook een brochure.

Archippus, Archippos, atheensch blijspeldichter, omstreeks 410. Hij
is een navolger van Aristophanes.

Architheoria, Architheoria, een liturgie, bestaande in het dragen van
een deel der onkosten van de feestgezantschappen, die naar Olympia,
Delus e. e. gezonden werden.

Archontes eigl. de naam van alle overheden en officieren,
in het biz. die van de hoogste overheid der atheensche
republiek. Oorspronkelijk was waarschijnlijk de archon een ambtenaar,
die evenals de polemarchos onder den koning stond, langzamerhand gingen
rechten en bevoegdheden van laatstgenoemden op de beide anderen over,
zoodat ten slotte alle drie in rang en macht gelijk stonden. Onder
het koningschap van de Medontiden werden deze ambten voor het geheele
leven gegeven, sedert 752 voor tien jaar, omstreeks 682 werd de duur
ervan tot een jaar beperkt, en tegelijk werd het aantal archonten
door toevoeging van zes thesmothetai op negen gebracht, zooals het
sedert dien tijd gebleven is. Aanvankelijk waren alleen eupatriden
verkiesbaar, sedert Solon pentakosiomedimnen, in verloop van tijd
werd het archontaat toegankelijk voor alle burgers, misschien
met uitzondering van de theten. De archonten werden oudtijds door
den Areopagus benoemd en werden na afloop van hun ambtsjaar leden
daarvan, sedert Solon werden zij bij loting aangewezen uit candidaten
(ek prokriton), van welke iedere phyle 10 verkoos, en tot deze
methode keerde men, nadat een proef met directe verkiezing door
de volksvergadering genomen was, na korten tijd terug; sedert 487
werden de candidaten aangewezen uit de demen, en het geheele aantal
candidaten tot 500 uitgebreid; in lateren tijd, waarschijnlijk in de
4de eeuw, toen het aantal candidaten weer tot 100 teruggebracht was,
wees zelfs het lot in iedere phyle de candidaten aan, die om het
archontaat moesten loten. De loting was zoo ingericht dat uit iedere
phyle een persoon uitkwam; de laatst uitgekomene was grammateus.--De
macht en bevoegdheid dezer overheden zijn in den loop der tijden
zeer verminderd en in den tijd der onbeperkte democratie is hun niet
veel meer opgedragen dan het bezorgen van offers en feesten en het
voorzitterschap van sommige rechtbanken. Toch worden de archonten
altijd als de eerste overheden beschouwd, en werden zij, voordat
zij de gewone dokimasia mochten ondergaan, aan een onderzoek door
den raad onderworpen. De eerste archont, gewoonlijk alleen archon,
ook wel, omdat het jaar met zijn naam aangeduid werd, archon eponymos
genoemd, leidde processen over familie- en erfrecht, benoemde voogden,
enz. De tweede, op wien de priesterlijke waardigheid van den koning
was overgegaan, en die daarom den naam basileus behouden had,
had in overeenstemming daarmede toezicht en leiding bij al wat den
godsdienst betreft, en had ook kennis te nemen van alle aanklachten
die op godsdienstige aangelegenheden betrekking hadden. De derde,
polemarchos genoemd, wien oudtijds zonder twijfel de zorg voor het
krijgswezen was opgedragen, komt na den slag bij Marathon niet meer in
die betrekking voor; als rechter is hij voor vreemdelingen en metoiken,
wat de eerste archont voor burgers is. De overige zes archonten dragen
gezamenlijk den naam van thesmothetai; zij zijn voorzitters bij alle
rechtzaken, die niet voor andere magistraten behooren.--Nog in den
rom. tijd vindt men ath. archonten vermeld.

Archytas, Archytas, van Tarente, pythagoreïsch wijsgeer, waarschijnlijk
leerling van Philolaus. Als staatsman zeer verdienstelijk, als
veldheer onoverwonnen, als wis- en werktuigkundige beroemd, werd hij
bovendien om zijn edel karakter door zijne medeburgers hoog geëerd,
zoodat hij in strijd met de wet telkens weder tot strateeg benoemd
werd. Zijn invloed redde Plato, toen deze door het wantrouwen van
Dionysius van Syracuse in levensgevaar verkeerde. Naar men verhaalde,
zou hij bij een schipbreuk nabij het voorgebergte Matinus het leven
verloren hebben. Zijn bloeitijd was 400-365.

Arcitenens, bijnaam van Apollo en Diana.

Arconnesus, Arkonnesos, 1) eiland op de kust van Ionia, westwaarts
van Colophon.--2) eilandje voor de haven van Halicarnassus.

Arctinus, Arktinos, van Miletus, cyclisch dichter omstreeks 776,
behandelde in een episch gedicht, Aithiopis, de heldendaden van
Penthesileia en Memnon, den dood van Achilles en Aiax, enz.

Arcturus, Arctophylax, Arktouros, Arktophylax. Zie Bootes.

Arctus, Ursa, Plaustrum, Currus, Septentrio, Arktos, Hamaxa,
naam van twee sterrenbeelden, door de toevoegsels maior en minor,
megale en mikra onderscheiden: de Groote en de Kleine Beer, beide
van groot belang voor de scheepvaart, daar zij nooit ondergaan. In
den grooten beer herkende men gewoonlijk Callisto, in den kleinen
haar zoon Arcas. V. a. waren het twee berinnen, die Zeus op Creta
een jaar lang verborgen en gevoed hadden, en tot belooning onder de
sterren verplaatst waren.

Arculas of -lum, een rondgevouwen doek of draagkussen op het hoofd,
ten einde met meer gemak een mand er op te kunnen dragen. Ook een tak
van den granaatappelboom, om het hoofd gebogen bij wijze van krans,
waarvan de einden door een wit wollen band waren saamgebonden; deze
werd door de flaminica Dialis gedragen bij alle offerplechtigheden,
soms ook door de vrouw van den rex sacrificulus.

Arcus, 1) het bekende schietwapen, toxon, waarvan hier geene verdere
verklaring noodig is. Wij geven hierboven twee afbeeldingen van bogen;
de onderste wordt arcus sinuatus geheeten.--2) in de bouwkunde elke
uit bouwstoffen vervaardigde boog, meer in het bijzonder eerepoorten en
eerebogen. Onder de republiek waren zij meestal slechts tijdelijk, of
van gewonen gehouwen of gebakken steen opgetrokken, en werden fornices
genoemd; doch onder de keizers werden zij met de meest mogelijke
pracht van marmer en beeldhouwwerk als blijvende gedenkteekenen
opgericht. Vijf zulke triumfbogen zijn te Rome bewaard gebleven: de
arcus Drusi, de a. Titi (zie bovenstaande afbeelding) de a. Septimii
Severi. de a. Gallieni en de a. Constantini.

Ardea, Ardea, in Latium, oude hoofdstad der Rutuliërs, sedert 442
romeinsche kolonie, later vervallen.

Ardeas, zoon van Odysseus en Circe, stichter van Ardea in Italië;
v. a. echter was deze stad door Danaë gesticht.

Ardericca, Arderikka, plaats aan den Euphraat, ook eene plaats nabij
Susa, waarheen Darius de gevangene Eretriërs overbracht.

Ardescus, Ardeskos, onbekende zijrivier van den Ister in europeesch
Sarmatië, mythologisch een zoon van Oceanus en Tethys.

Ardettus, Ardettos, heuvel ten Z. O. van Athene, bij het Stadion,
waar de heliasten jaarlijks hun eed aflegden.

Arduenna silva, in Belgica, thans de Ardennen en de Eifel.

Ardys, Ardys, zoon en opvolger van Gyges, koning van Lydië,
654-617. In het begin van zijn regeering valt de inval der Cimmerii
(z. a.). Gedurende de laatste jaren van zijn leven veroverde hij
Priene en voerde hij met kracht oorlog tegen Miletus, zonder dat het
hem gelukte die stad in te nemen.

Area, in het algemeen eene open ruimte, vooral eene opzettelijk
vrijgelaten ruimte, zooals het voorplein vóór een tempel, waar
het altaar stond, de voorhof van een huis, en dgl.--Vooral werd
de uit leem vastgestampte, soms ook geplaveide dorschvloer, halos,
aloe, aldus geheeten. Hij lag nabij de boerderij, in de open lucht,
eenigszins hoog ten behoeve eener goede afwatering. Het koren werd
uitgetreden door vee of door zware blokken (tribula), waarvoor een
trekdier was gespannen, of met knuppels en dorschvlegels uitgedorscht.

Area, Areia, 1) z. Aphrodite. De dienst van Aphrodite Area was te
Sparta inheemsch, waar zij een tempel met een gewapend beeld had,
en werd later naar Corinthe, Cythera en Cyprus overgebracht.--2)
bijnaam van Athene. Onder dien naam had zij een gewapend beeld in
den tempel van Ares. Orestes zou na zijne vrijspraak voor het eerst
een altaar voor haar hebben opgericht.

Areïthous, Areithoos, koning van Arne, geducht strijder, om zijn
ijzeren knots korynetes bijgenaamd. De arcadische koning Lycurgus
doodde hem en ontnam hem zijne wapenen.

Arelas, Arelate of -tum, Arelate, thans Arles, stad in Narbonensis,
ter weerszijden van den Rhodanus (Rhône) gelegen, met belangrijke
overblijfselen uit den rom. tijd, sedert 46 rom. kolonie. Arelas was
eene bloeiende koopstad.

Aremorica, de kuststreek van Gallia ten N. van den Liger (Loire) en
langs den Oceanus Britannicus (het kanaal). De naam wordt afgeleid
van het keltische ar = aan, bij, en môr = zee. Bij Plinius is het de
oude naam voor Aquitania in engeren zin (z. a.).

Arena, het met zand bestrooide strijdperk in het amphitheater, waar de
gevechten van dieren en van zwaardvechters plaats vonden. Bloedvlekken
werden telkens onzichtbaar gemaakt door er nieuw zand over te
strooien. Overdrachtelijk wordt arena ook gebruikt voor het geheele
amphitheater, voor den strijd zelf en ook voor elke soort van wedstrijd
en van oefenplaats.

Arenacum, Arenatium, Arenatio, stad in het gebied der Batavieren,
aan den weg tusschen Castra Vetera (Xanten) en Noviomagus (Nijmegen),
misschien het dorp Rindern bij Kleef.

Areopagus, Areios pagos, heuvel in Athene, waar de oudste en beroemdste
rechtbank (he en Areio pago of ex Ar. p. boule) zitting hield. Deze
rechtbank, volgens het meest bekende verhaal samengesteld bij het
proces van Orestes en volgens beschikking van de godin Athena
ook voor het vervolg behouden, behandelde onder indrukwekkende
formaliteiten de zwaarste misdaden, zooals opzettelijken moord,
brandstichting en dgl., waarop doodstraf of verbanning stond. De
aangeklaagde had gedurende de vier maanden, die tusschen de aanklacht
en het vonnis moesten verloopen, geen toegang tot publieke plaatsen;
hij kon zich echter, behalve in geval van vadermoord, vrijwillig in
ballingschap begeven. Wanneer over het vonnis de stemmen staakten,
volgde vrijspraak, daar Athena dan verondersteld werd, evenals bij
het proces van Orestes, voor vrijspraak gestemd te hebben (calculus
Minervae).--Sedert 683 wordt de Areop. jaarlijks aangevuld uit de
gewezen archonten, die voldoende verantwoording van hun beheer gegeven
hadden en voor hun leven zitting hadden; hij had het toezicht over de
geheele staatsregeling en over de wetten, zeden en tucht. Solon maakte
hem tot een politiek gerechtshof, waarbij men klachten kon indienen
tegen de ambtenaren. Welke bevoegdheden met het toezicht op de wetten
verbonden waren, vindt men nergens nauwkeuriger omschreven; ook zijn de
gevallen waarin de Areop., hetzij uit eigen beweging, hetzij volgens
opdracht van het volk, optrad, van zeer verscheiden aard; overal ziet
men echter dat hij, wanneer hij optrad, door het groote vertrouwen,
dat hij genoot, grooten invloed kon uitoefenen. Doch met zijne uit den
aard der zaak conservatieve gezindheid schijnt dit lichaam de volkomen
ontwikkeling der democratie in den weg te hebben gestaan, en omstreeks
462 werd het door Themistocles en Ephialtes, later nog door Pericles,
van zijne politieke macht beroofd. Sedert dien tijd is de Areopagus
bijna uitsluitend gerechtshof in gevallen van moord en doodslag. In
den rom. tijd is het weder het voornaamste regeeringslichaam.

Ares, Ares, Mars, zoon van Zeus en Hera, god van het krijgsgewoel
en van bloedige gevechten. In gezelschap van zijne kinderen Deimos
en Phobos, van zijne zuster Eris en van de moordgodin Enyo, begeeft
hij zich in den strijd, waar hij zich evenmin bekommert om orde
en regelmaat, als om het recht der strijdende partijen. Om zijn
onstuimigheid en zijn bloeddorstigen aard is hij zelfs bij Zeus meer
dan eenig ander god gehaat. Telkens geraakt hij in strijd met Athena,
de godin van het krijgsbeleid, en telkens moet hij het onderspit
delven; zelfs aan stervelingen gelukt het door hare hulp den god
te wonden.--De eeredienst van Ares was waarschijnlijk uit Thracië
ingevoerd en werd in Griekenland nooit algemeen. De wolf, het paard
en de haan waren hem heilig. Zijne beelden vertoonen gewoonlijk eene
jeugdige, gespierde gestalte, donkere gelaatstrekken, kleine oogen,
wijd geopende neusgaten en kort haar.

Arestorides, Arestorides, Argos, de zoon van Arestor.

Aretaeus, Aretaios, uit Cappadocia, beroemd geneesheer te Rome uit
de 2de helft van de 2de eeuw na C.

Aretalogus, een persoon, die den kost verdiende door bij feestmalen
de dischgenooten te vermaken, vermoedelijk door, als een soort van
nar, te zwetsen en te bluffen. Oorspronkelijk is het echter iemand,
die op eentonige wijs de deugden en de macht van de een of andere
oostersche godheid verkondigt, of van allerlei wonderen opsnijdt.

Aretas, naam van eenige vorsten der Nabataeërs in Arabia Petraea. Een
hunner, die zich in de joodsche zaken mengde, werd op bevel van
Pompeius door diens quaestor M. Aemilius Scaurus verdreven en in
de stad Petra belegerd (64). Een andere Aretas, wiens dochter met
Herodes II Antipas gehuwd, doch ter wille van Herodias verstooten
was, viel in Judaea ten tijde van Tiberius. Diens overlijden (37
n. C.) verhinderde het uitbarsten van een oorlog. Toen Paulus uit
Damascus ontsnapte, stond de stad onder het bevel van den stadhouder
(ethnarches) van Aretas.

Arete, Arete, 1) gemalin van Alcinoüs. Zoowel Odysseus als Medea
werden door haar gastvrij ontvangen en in bescherming genomen.--2)
dochter van Aristippus, den stichter der cyrenaïsche school; zij
beoefende zelve ijverig de wijsbegeerte en onderrichtte haar zoon
daarin.--3) dochter van Dionysius I van Syracuse, gehuwd met Dio,
en gedurende zijne afwezigheid aan Democrates tot vrouw gegeven. Na
zijne terugkomst nam Dio haar weder tot zich, en nadat hij vermoord
was, werd zij eerst gevangen gehouden en toen in zee geworpen.

Aretho, Araithos, Aratthos = Arachthus, rivier in Epirus.

Arethusa, Arethousa, 1) bron op Ortygia (z. Alpheus).--2) bron in
Elis.--3) bron op Ithaca.--4) bron op Euboea.--5) bron bij Thebae.--6)
stad in Syrië aan den Orontes.

Areus, Areus, koning van Sparta (310-265). Met Ptolemaeus II verbonden,
voerde hij oorlog tegen de Aetoliërs, maar leed bij Cirrha een volkomen
nederlaag. In 272 sloeg hij den aanval van Pyrrhus op Sparta af,
ook verleende hij hulp aan Argos tegen hem. Hij sneuvelde in den
Chremonideïschen oorlog in een gevecht bij Corinthe.

Arevaci en -cae, machtige en dappere volksstam in Hispania
Tarraconensis, tot wier gebied de stad Numantia aan den Boven-Durius
(Douro) behoorde.

Argadeis, naam van de laatste der vier oude attische phylae, naar
Argades, een zoon van Ion.

Argaeus, Argaios, 1) koning van Macedonië, zoon van Perdiccas I.--2)
koning van Macedonië, die in 393 aan Amyntas III de regeering ontnam
en deze twee jaar behield.--3) zoon van Ptolemaeus Lagi, werd door
zijn broeder Ptolemaeus Philadelphus gedood.

Argaeus mons, Argaion oros, sneeuwgebergte in het midden van
Cappadocia.

Arganthonius, Arganthonios, koning van Tartessus in Hispania, die
120 jaar leefde, waarvan hij 80 jaar regeerde. Zeelieden uit Phocaea,
die omstreeks 550 bij hem kwamen, werden zeer goed door hem ontvangen,
zelfs trachtte hij hen te overreden met al hunne landgenooten in zijn
rijk te komen wonen.

Arganthonius mons, Arganthonion oros, berg in Bithynia, op eene
landtong, die tusschen twee golven in de Propontis (zee van Marmara)
vooruitspringt. In de nabijheid zou Hylas door de nimfen geroofd zijn.

Argea, Argeia, 1) dochter van Adrastus, gehuwd met Polynices.--2)
zuster van Theras, gehuwd met Aristodemus no. 1.

Argei, naam van 27 offerplaatsen te Rome, volgens de overlevering door
Numa gewijd, waar, naar het schijnt, door of vanwege de pontifices
op zekere tijden offers werden gebracht. Ook verstaat men onder
Argei aangekleede poppen, opgevuld met stroo of met biezen, die
ten getale van 27 op 15 Mei van de houten paalbrug (pons sublicius)
in den Tiber werden geworpen, ten overstaan van de pontifices, de
vestaalsche maagden en den praetor urbanus. Men gelooft vrij algemeen
hier te doen te hebben met een zoenoffer aan de rivier, oorspronkelijk
waarschijnlijk een menschenoffer. Argei zijn namelijk oorspronkelijk
Grieken, die als landsvijanden jaarlijks sedert de 2de helft der 3de
eeuw volgens de aanwijzing der Sibyllijnsche boeken Graeco ritu gedood
werden; men vergelijke het herhaaldelijk dooden van een Gallus en eene
Galla, eveneens volgens aanwijzing dier boeken. Spoedig echter zijn
deze bloedige offers door het afwerpen van stroopoppen (simulacra
hominum scirpea) vervangen. Bij senaatsbesluit van het jaar 97 werd
elk menschenoffer verboden.

Argentarius. De werkkring der argentarii was tamelijk veelzijdig. Zij
bezorgden geld- en handelszaken voor anderen, belastten zich met koop
en verkoop en vervulden alzoo de rol van makelaars, van wisselaars
en van bankiers. In deze laatste hoedanigheid gaven zij ook wissels
af op andere plaatsen, namen geld voor anderen in ontvangst en deden
op last hunner lastgevers uitbetalingen. De uitdrukking per mensam
solvere beteekent dus: eene aanwijzing op zijn bankier geven. Hunne
zaken deden zij meest in de tabernae argentariae veteres en novae
aan het forum, die door den staat gebouwd en aan hen verhuurd werden.

Argentoratum, rom. municipium aan den Rijn in het land der Triboci,
met groote wapenfabrieken, thans Straatsburg. In de nabijheid van
deze stad versloeg Julianus als Caesar (onderkeizer) in 357 n. C. de
Alamannen, die in den Elzas gevallen waren, en een groot gedeelte
van Gallië plunderden.

Arges, Arges, een cycloop.

Argi, oorspronkelijke latijnsche naam voor de stad Argos.

Argias graphe, aanklacht, die men oorspronkelijk bij den Areopagus,
later bij den archon eponymos kon indienen tegen iemand, die geen
beroep uitoefende en daardoor zijn nabestaanden tot last was. Dit
werd eerst met eene boete, bij herhaling met atimie gestraft.

Argiletum, eene buurt in Rome, tusschen den mons Quirinalis en
het forum. In deze buurt waren vooral boekwinkels en winkels van
handwerksnijverheid. De naam wordt zoowel afgeleid van argilla (dus
zooveel als kleibuurt), als verklaard door den dood van Evander,
die hier zou vermoord zijn.

Argilus, stad op de macedonische kust aan de golf van den Strymon,
kolonie van Andrus.

Arginusae, Arginoussai, groep van drie eilandjes tusschen Lesbus
en de kust van Aeolis. Hier behaalde de atheensche vloot in den
peloponnesischen oorlog hare laatste overwinning op de Spartanen (406);
doch niettemin werden de atheensche veldheeren te Athene ter dood
gebracht, omdat zij verzuimd hadden de drenkelingen op te visschen.

Argiphontes, Argeiphontes, Argusdooder, bijnaam van Hermes.

Argippaei, Argippaioi, stompneuzige en kaalhoofdige nomadenstam in
Sarmatia. Het is waarschijnlijk een turksch volk, dat ten Z. van het
Altaïgebergte woonde. De oost-aziatische handelsweg naar den Pontus
liep door hun land.

Argissa, Argissa, stad in Pelasgiotis in Thessalia, later Argura
genaamd.

Argiva, Argeia, bijnaam van Hera.

Argivi, Argeioi, zie Argos.

Argo, Argo, het schip, waarmede Iason en zijne metgezellen
(de Argonauten) naar Aea voeren. Het was gebouwd van hout dat op
den Pelion gegroeid was, en werd door vijftig roeiers in beweging
gebracht. Athena zelve hielp bij het bouwen en voegde er een stuk van
den sprekenden eik van Dodona in. Bij zijne terugkomst wijdde Iason
het schip op de landengte van Corinthe aan Poseidon, later werd het
onder de sterren geplaatst.

Argolis, Argolis, oude en door de Romeinen op nieuw in zwang gebrachte
naam van het landschap Argos in de Peloponnesus (zie Argos).

Argonautae, Argonautai, Iason en zijne metgezellen, die met het
schip Argo naar Aea voeren, om het gouden vlies terug te halen,
dat daar door Phrixus in een woud van Ares was opgehangen. Ofschoon
de sage van den Argonautentocht bij de Minyers ontstaan is, was hare
groote vermaardheid oorzaak, dat in verloop van tijd de meeste helden
die in dien tijd geleefd konden hebben, ook uit andere grieksche
stammen, onder de vijftig deelnemers aan den tocht geteld werden,
o.a. Heracles, Castor en Polydeuces, Peleus, Theseus, Tydeus, Meleager,
Orpheus. De Argonauten stonden onder de bizondere bescherming van
Hera en Athena; zij bereikten dan ook hun doel, in weerwil van vele
gevaren en avonturen. De heenreis gaat van Iolcus over Lemnus, door
den Hellespont, langs Cyzicus, door de Symplegadische rotsen en verder
langs de kust van de Zwarte zee; op de terugreis werd v. s. dezelfde
weg genomen; doch volgens de meeste verhalen werd het schip door storm
op een verkeerden weg gedreven en kwamen de reizigers eerst na lange
omzwervingen in Iolcus terug. Er is dan ook bijna geen land, of de
Argonauten zijn er volgens een of ander verhaal geweest, zelfs zouden
zij in twaalf dagen door de libysche woestijn getrokken zijn, terwijl
zij het schip Argo op hunne schouders droegen; ook bezochten zij Circe,
voeren voorbij de Sirenen, Scylla en Charybdis, enz.--Men gelooft dat
de sage van den Argonautentocht, die zeer oud is, herinneringen bevat
aan de vroegste zeetochten, die door de Minyers, een zeevarend volk,
ten behoeve van handel en kolonisatie werden ondernomen.

Argos, to Argos. De naam beteekent volgens Strabo vlakte en wordt dus
bij meer dan ééne plaats gevonden. Het homerische pelasgikon Argos
is de vlakte bij Larissa aan den Peneus in Thessalia, en in ruimeren
zin ook wel het geheele thessalische vlakland. To Achaiikon Argos bij
Homerus is òf de stad Argos in de Peloponnesus, de woonplaats van
Diomedes, òf het landschap Argos, ook wel Argolis geheeten, òf ook
wel de geheele Peloponnesus, evenals de naam Argivi bij de dichters
nu eens voor de Argoliërs, dan weder voor de gezamenlijke Grieken
wordt gebezigd, omdat hun aanvoerder in den trojaanschen krijg,
Agamemnon, koning te Mycenae in Argos was. Het landschap Argos was
het oostelijkste van de Peloponnesus. Het was bergachtig en niet
zeer vruchtbaar, omdat het arm was aan water. De vlakte, waarin de
steden Argos, Mycenae en Tiryns lagen, was vruchtbaarder en geschikt
voor paardenfokkerij, hippoboton Argos bij Homerus. Ook Argos werd,
evenals Messene en Laconica, door de Doriërs veroverd, doch dezen
waren hier minder sterk, zoodat de oud-achaeische elementen minder
onderdrukt werden en de regeering minder aristocratisch werd dan
te Sparta. In Argos behooren de mythen te huis van de Danaïden, van
Danaë en Perseus, van Heracles, van de gruwelen der Atridenfamilie. De
stad Argos lag aan het riviertje den Inachus, op een steilen heuvel
lag de burg Larissa. Na den trojaanschen oorlog was nu eens Argos,
dan weder Mycenae de zetel van het bestuur, de Doriërs maakten Argos
voor goed tot hoofdstad. Aan den perzischen oorlog kon Argos geen deel
nemen, ten gevolge eener vreeselijke nederlaag, die het kort te voren
van de Spartanen had ondergaan bij Tiryns. De beroemde beeldhouwer
Polycletus was te Argos (of te Sicyon) geboren. In den tempel van
Hera, tusschen Argos en Mycenae gelegen, stond het beroemde, door
hem gemaakte beeld der godin.--Ook in het landschap Amphilochia
tusschen Aetolia en Epirus lag eene stad Argos, ter onderscheiding
Amphilochicum geheeten.--Nog een ander Argos, Hippium bijgenaamd,
zou na den trojaanschen oorlog in Apulia gesticht zijn en uit Argos
hippion zou dan de naam Arpi zijn ontstaan.

Argura, Argoura = Argissa.

Argus, Argos, 1) zoon van Zeus en Niobe, volgde zijn grootvader
Phoroneus als koning van Argos op.--2) zoon van Agenor, Arestor of
Inachus, wiens geheele lichaam met oogen bezaaid was (panoptes). Toen
Io in eene koe veranderd was, plaatste Hera hem als wachter bij
haar, maar Hermes deed hem door zijn fluitspel inslapen en doodde
hem daarna. Zijne oogen plaatste Hera daarna in den staart van den
pauw.--3) zoon van Phrixus en Chalciope. Hij keerde uit Aea naar
Orchomenus terug en bouwde voor Iason de Argo. V. a. leed hij met
zijne broeders schipbreuk bij het eiland Aretias, waar de Argonauten
hen later vonden en medenamen naar Aea.

Argyraspides, Argyraspides, eene keurbende van zware infanterie in
het macedonische leger, zoo genoemd naar hunne met zilver beslagen
schilden. Na Alexanders tocht door Indië werd dit corps opgericht of
v. a. werden alle overblijfsels zijner oude grieksche troepen toen
erin opgenomen. Later werden zij door Polyperchon onder bevel van
Eumenes geplaatst, zij kwamen in opstand en verrieden hun veldheer
aan Antigonus, die weldra het corps wegens zijne aanmatigingen
ontbond.--Ook de lijfwacht der Syrische koningen bestond uit
Argyraspides.

Argyripa, oude naam voor de stad Arpi in Apulia.

Aria, Areia, eene der oostelijke provinciën van het perzische rijk,
een vruchtbaar bergland, waardoor de Arius, die bij Herodotus Aces,
Akes, heet, stroomde. De bewoners heetten Arii, Areioi, welke naam
niets te maken heeft met den naam Ariërs, waarmede de Indo-Germanen
worden aangeduid. De hoofdstad was Artacoana. Op hare plaats of in de
nabijheid er van werd later een Alexandria gesticht, Areion bijgenaamd,
thans Herât.

Ariadne, Ariadne, dochter van Minos en Pasiphaë. Zij vluchtte
met Theseus uit Creta, nadat zij hem door een kluwen touw in staat
gesteld had zijn weg in het labyrinth te vinden en den Minotaurus te
dooden. Terwijl zij op het eiland Naxus ingeslapen was, liet Theseus
haar achter en vervolgde alleen de reis naar Athene. Toen zij ontwaakte
en zag wat er gebeurd was, wilde zij zich in zee storten, maar juist op
dat oogenblik landde Dionysus, van zijn tocht naar Indië terugkeerend,
op Naxus en, door hare schoonheid getroffen, nam hij haar tot zijne
bruid. Sedert dien tijd vergezelde zij den god altijd, en nam zij, op
een panther of een olifant zittende, de eerste plaats onder zijn gevolg
in. Haar bruidskrans werd onder de sterren opgenomen en v. s. kreeg
zij zelve een plaats op den Olympus.--V. a. was zij op Naxus door
Artemis gedood, of had Dionysus Theseus bewogen haar te verlaten. Bij
vele feesten van Dionysus werd ook Ariadne vereerd. Z. afbeelding.

Ariaeus, Ariaios, voerde in den slag bij Cunaxa het bevel over den
linkervleugel van Cyrus' leger. Na diens dood ging hij tot Artaxerxes
over, en gedeeltelijk door zijn toedoen vielen de grieksche strategen,
die onder Cyrus gediend hadden, in de handen van Tissaphernes.

Ariana. Deze naam, waaronder men het oostelijk gedeelte van het
perzische rijk verstaat, was aan de oude Grieken onbekend. Door
bergranden van Armenia en van de Euphraat-Tigrislanden gescheiden,
strekt Ariana zich uit tot aan den Indus, en omvat dus ongeveer het
tegenw. Irân, Afghanistân en Beludchistân. De scherpe afwisseling van
gloeiende zomerhitte met felle winterkoude en het gebrek aan water
maakten, dat het land schaars bevolkt was. Behalve nomadenstammen van
elders, was de bevolking arisch. Behalve Media en Persis, die niet
altijd onder Ariana begrepen worden, maar toch door hunne ligging er
toe behooren, omvat Ar. de landstreken Carmania, Gedrosia, Arachosia,
Drangiane, Aria, het Paropanisadenland, Bactriane, Sogdiane, Parthyaea,
Hyrcania.

Ariarathes, Ariarathes, cappadocische koningsnaam. Ariarathes I werd
in 322 door Perdiccas, den rijksbestuurder na Alexander den Grooten,
verslagen en ter dood gebracht. Zijn zoon, Ar. II, herwon het vaderlijk
gebied (302). Ar. IV hielp zijn schoonvader Antiochus III van Syria in
den oorlog tegen de Romeinen, doch sloot later met hen een verbond van
vriendschap (188). Ar. V had zijne opvoeding te Rome ontvangen. Bij den
dood zijns vaders (162) betwistte een ondergeschoven zoon van dezen,
Holophernes, hem met syrische hulp het rijk, zoodat hij naar Rome moest
vluchten, waar men eene verdeeling tot stand bracht. Later hielp hij
de Romeinen in den oorlog tegen Aristonicus van Pergamus, waarbij hij
sneuvelde (130). Onder de volgende Ariarathessen maakte Mithradates
van Pontus zich van Cappadocia meester en zette er zijn eigen zoon
Ariarathes op den troon, terwijl de Romeinen Ariobarzanes I tot koning
aanstelden (95). Een latere Ariarathes, zoon van Ariobarzanes III,
werd door den drieman M. Antonius afgezet (zie Archelaüs no. 7).

Ariaspae, Ariaspai, ruitervolk in Drangiane. Zij zijn ook bekend om
hun korenbouw, en hadden hun land vruchtbaar gemaakt door talrijke
bevloeiïngen.

Aricia, Arikia, zeer oude stad van Latium aan den appischen weg,
ten Z. van den Albanus lacus, sedert 338 civitas sine suffragio,
vervolgens een bloeiend municipium. In de buurt vond men den lacus
Nemorensis (tgw. Lago di Nemi), aan welks oever een Diana-tempel
stond. Hiernaar werd het meer ook speculum Dianae genoemd. De priester
van dezen tempel, met den titel rex Nemorensis, was in later tijd
een weggeloopen slaaf, die zijn ambt zoolang bekleedde, tot er een
sterkere kwam, die hem in een gevecht overwon. De Diana Aricina is
eene in Latium inheemsche godin, die de vrouwen in verschillende
omstandigheden haars levens steunt.

Aries, stormram of muurbreker, bestaande uit een zwaren balk, van
voren met een zwaren metalen ramskop voorzien. Hij hing op de wijze
van een schommel aan touwen of kettingen, werd dan achteruitgetrokken
en losgelaten, zoodat hij met kracht tegen den vijandelijken muur
beukte. Om de kracht te vermeerderen, waren de arietes geweldig zwaar
en soms aan het achtereinde nog van zware gewichten voorzien, zoodat
er dikwijls 1500 manschappen noodig waren om ze te bedienen. Bij het
beleg van Carthago gebruikte Scipio twee rammen voor welks bediening
hij 6000 man noodig had. De gewone lengte van den balk was 80 tot
100 voet. Flavius Josephus beschrijft een stormram, waarvan de kop
eene dikte van tien mannen en elk der beide horens eene mansdikte
had. De aries stond, ter beveiliging der manschappen onder een sterk
schutdak, testudo arietaria. Wilde de belegerde stad voorwaarden van
overgave bedingen, dan moest zij dit doen, voordat de stormram de
muren had aangeraakt.

Arima, ta Arima, een berg ergens in Klein-Azië, waaronder de reus
Typhoëus bedolven lag. De bewoners heetten Arimi. De woorden ein
Arimois als één woord gelezen, hebben aanleiding gegeven tot de
meening, dat het eiland Inarime of Aenaria in de golf van Napels
was bedoeld.

Arimaspi, Arimaspoi, fabelachtig volk in het verre Noordoosten van
Europa of in Libye. De Grieken stellen hen voor als eenoogige menschen,
die om het goud in hun bergen een eeuwigen strijd met de griffioenen
voeren. Sommigen zien hierin een dichterlijke inkleeding van geruchten
aangaande den mijnbouw in den Oeral.

Ariminum, Ariminon, bloeiende zeestad in Umbria, door de via Flaminia
met Rome, en door de via Aemilia met Cisalpina verbonden. Een
tijd lang was het in bezit der senonische Galliërs, doch na hunne
verdrijving keerde de umbrische bevolking terug en werd de plaats in
268 rom. kolonie. Thans Rimini.

Ariobarzanes, Ariobarzanes, veldheer van den perzischen koning Darius
III Codomannus, die nog eene laatste vruchtelooze poging deed om den
voortgang der Macedoniërs te stuiten; hij werd, nadat hij zich had
overgegeven, door Alexander eervol behandeld.--Ook werd deze naam
gedragen door een drietal koningen van Cappadocia. Ar. I werd in 95
door de Romeinen als koning aangesteld, doch meermalen door Mithradates
van Pontus verdreven. Als spotnaam noemde men hem Philoromaeus of
Romeinenvriend. Hij werd in 63 opgevolgd door zijn zoon Ar. II,
en deze in 51 door Ar. III, die in den burgeroorlog eerst de partij
van Pompeius, maar later die van Caesar koos, en in 43 door Cassius
werd omgebracht.

Arion, 1) Arion, van Methymna, beroemd dichter, zanger en citherspeler,
die het eerst bij de Dionysusfeesten den dithyrambus door koren liet
voordragen. Hij leefde langen tijd aan het hof van Periander van
Corinthe, bij wien hij in hooge gunst stond. Toen hij van eene reis
door Italië en Sicilië naar Corinthe terugvoer, besloten de matrozen,
begeerig naar de schatten die hij bij zich had, hem te dooden. Op
zijn verzoek werd hem toegestaan voor zijn dood een lied te zingen;
hij trad naar den voorsteven, van waar hij zich bij het einde van zijn
gezang in zee stortte. Maar een van de dolfijnen, die door de heerlijke
muziek aangelokt waren, nam hem op den rug en bracht hem behouden
naar Taenarum, van waar hij zijne reis naar Corinthe voortzette. Kort
daarna kwam ook het schip te Corinthe aan en Periander, reeds van
het gebeurde op de hoogte, liet de matrozen gevangen nemen en voor
zich brengen. Eerst loochenden zij alle schuld en beweerden dat Arion
te Tarente gebleven was, maar toen deze plotseling zelf verscheen,
bekenden zij alles, waarop Periander hen liet ter dood brengen. Op kaap
Taenarum stond eeuwen lang een bronzen beeld van Arion, op een dolfijn
zittende. De lier en de dolfijn werden onder de sterren geplaatst.--2)
Areion, het bliksemsnelle, met spraak begaafde paard van Adrastus,
door Poseidon bij Demeter verwekt.

Ariovistus, germaansch aanvoerder, die in 71 met 15000 Germanen den
Rijn overtrok, om in Gallia de Arverners en Sequaners tegen de Aeduers
te ondersteunen. Hij versloeg eerst zijne vijanden en onderwierp toen
zijne bondgenooten. De rom. senaat verleende hem den titel van vriend
en bondgenoot. Toen echter in 58 de onderdrukte gallische volken
Caesars hulp hadden ingeroepen en Ariovistus Caesars eischen afwees,
bracht Caesar hem in den Boven-Elzass eene zóó afdoende nederlaag toe,
dat Ariovistus over den Rijn naar Germania terugvluchtte.

Ariphron, Ariphron, van Sicyon, dithyrambendichter uit de vierde eeuw.

Arisbe, Arisbe, 1) dochter van Merops, echtgenoote van Priamus, moeder
van Aesacus.--2) trojaansche stad nabij Abydus, waarbij Alexander
na den overtocht van den Hellespont zijn leger opsloeg.--3) stad op
Lesbus, ten Z. van Methymna, die door eene aardbeving verwoest werd.

Aristaenetus, Aristainetos, van Nicaea in Bithynië, grammaticus en
rhetor, verloor het leven bij eene aardbeving te Nicomedea (358 na
C.). De vijftig brieven vol avontuurlijke liefdesgeschiedenissen,
die zijn naam dragen, zijn van veel lateren tijd.

Aristaeus, Aristaios, zoon van Uranus en Ge of van Apollo en Cyrene,
een god der oudste Grieken, wiens wezen later met dat van Zeus en
Apollo samensmolt. Hij was de beschermer van den landbouw, van de
kudden (Nomios), de jacht (Agreus), de bijen (Melisseus), enz. Hij
werd vooral in Thessalië, in Cyrene en op het eiland Ceos vereerd.

Aristagoras, Aristagoras, volgde zijn schoonvader Histiaeus als
tyran van Miletus op, toen deze naar Susa aan het hof van Darius
geroepen was. Op verzoek van eenige ballingen uit Naxus, bewoog hij
Artaphernes, en door diens tusschenkomst Darius, eene vloot uit te
zenden om dat eiland te veroveren en de ballingen terug te brengen;
de onderneming mislukte echter, daar de perzische admiraal met
Aristagoras twist kreeg en de Naxiërs waarschuwde. Uit vrees voor
de ontevredenheid van Darius en aangespoord door een bode van zijn
schoonvader, bewerkte Arist. nu een opstand van de ionische steden,
die omstreeks 500 uitbrak en waarbij de Ioniërs door de Atheners
en Eretriërs met schepen ondersteund werden. Hoewel aanvankelijk
voorspoedig, werden de Grieken weldra weder door de Perzen bedwongen
en Arist., het ergste vreezende, verliet met anderen Miletus om te
Myrcinus in Thracië eene volksplanting te stichten; reeds het volgende
jaar sneuvelde hij echter in een gevecht tegen de thracische Edoni.

Aristarchus, Aristarchos, 1) van Athene, een van de hevigste oligarchen
ten tijde van de regeering der vierhonderd (411), die met anderen van
pogingen tot verraad verdacht werd. Toen de democratie hersteld werd,
vluchtte hij en maakte hij op de vlucht van zijne betrekking als
strateeg gebruik om Oenoë aan de Boeotiërs over te geven.--2) van
Tegea, treurspeldichter, tijdgenoot van Euripides.--3) van Samus,
alexandrijnsch wis- en sterrenkundige omstreeks 280. Hij leerde
dat de aarde zich om de zon en om haar eigen as beweegt. Een werk
van hem over de grootte en de afstanden van zon en maan is bewaard
gebleven.--4) van Samothrace, de beroemdste taalkundige der oudheid,
onderwijzer van een zoon van Ptolemaeus Philometor (Ptolemaeus
no. 10). Door Ptolemaeus Physcon (z. Ptolemaeus no. 11) vervolgd,
ging hij naar Cyprus, waar hij, 72 jaar oud, stierf (± 144). Van
de vele oudere grieksche dichters, die hij grammatisch en critisch
behandelde, besteedde hij de meeste zorg aan Homerus, wiens werken hij
met verbeterden tekst en met voortreffelijke verklaringen uitgaf. In
de scholiën op Homerus vindt men eenige overblijfsels van zijn werk.

Aristeas, Aristeas, 1) van Proconnesus, schreef een gedicht over
de Arimaspen, vol fabelen. Men verhaalde van hem, dat hij van tijd
tot tijd van de aarde verdween en na een lang tijdsverloop weder
verscheen. Te Metapontum had hij den dienst van Apollo ingevoerd.--2)
een andere Ar. werd door Ptolemaeus Philadelphus naar Jeruzalem
gezonden, om de zeventig vertalers van het Oude Testament te halen. Dit
verhaal staat te lezen in een brief, die uit de eerste helft der 1ste
eeuw v. C. dateert.

Aristides, Aristeides, 1) Athener, zoon van Lysimachus, geb. omstreeks
540, bijgenaamd de Rechtvaardige. Hij werkte mede aan de hervormingen
van Clisthenes, en streed bij Marathon. Na de daar behaalde overwinning
was hij archont. Als voorstander eener meer behoudende politiek
verzette hij zich tegen de voorstellen van Themistocles, vooral
tegen die betreffende de uitbreiding der zeemacht, en zoo scherp
stonden de beide tegenstanders tegenover elkander, dat in 482 het
ostracismus toegepast moest worden, en Ar. voor tien jaar verbannen
werd. In den slag bij Salamis vervoegde hij zich echter weder bij de
atheensche vloot en na de overwinning werd hij uit zijne ballingschap
teruggeroepen. Bij Plataeae voerde hij de Atheners aan en later voerde
hij het bevel over de vloot. Zijn gedrag was mede oorzaak, dat de
hegemonie door de Grieken aan de Atheners aangeboden werd. Zoo algemeen
was het vertrouwen dat hij genoot, dat hem de inrichting van de nieuwe
symmachie werd opgedragen; hij bepaalde hoeveel ieder voor de vloot
moest bijdragen en maakte Delus tot bewaarplaats van de bondskas. De
groote gebeurtenissen van zijn tijd hadden hem ook in de binnenlandsche
politiek van inzicht doen veranderen, en ook onder zijne medewerking
werden de burgerlijke rechten, benoembaarheid tot verschillende ambten,
enz., aan een grooter deel der bevolking gegeven. Hij stierf in 467
zeer arm; de staat bekostigde zijne begrafenis, zorgde voor zijn
zoon en gaf aan zijne dochters een huwelijksgift.--2) van Thebae,
beroemd schilder uit den tijd van Alexander d. G.; hij muntte vooral
uit in groote en uitvoerige stukken, die veldslagen of veroveringen
voorstelden.--3) van Miletus, in de voorlaatste en laatste eeuw v. C.,
schrijver van Milesiaka, fabulae Milesiae, romantische verhalen uit het
leven te Miletus. Het werk was bij de Romeinen zeer gezocht, Sisenna
(Cornelii no. 56) leverde eene latijnsche vertaling ervan. Slechts
weinige fragmenten zijn overgebleven.--3) grieksch redenaar, zie
Aelius Aristides (Aelii no. 10).

Aristion, Aristion, een epicureïsch wijsgeer, die zich met behulp
van Archelaus no. 4 tot tyran van Athene opwierp; toen Sulla de stad
veroverd had, liet deze hem ter dood brengen (86).

Aristippus, Aristippos, 1) van Cyrene, geb. omstreeks 435, werd
in 416 door zijn vader naar Athene gezonden om het onderwijs van
Socrates te genieten; na diens dood trad hij eerst te Aegina, later
aan het hof van den jongeren Dionysius, vervolgens ook in verscheiden
andere steden, o. a. in zijn vaderstad en te Athene als leeraar op. Hij
stierf op hoogen leeftijd, misschien op het eiland Lipara. De leer van
Aristippus, die de cyrenaeïsche of hedonische genoemd wordt, noemde
als hoogste goed het genot, mits men zich niet erdoor liet beheerschen
(to kratein kai me hettasthai hedones). Verstand en geestbeschaving
stellen den mensch daartoe in staat. Genot is eene zachte beweging,
die men met bewustheid ondergaat.--Aristippus was de eenige onder de
leerlingen van Socrates, die zich voor zijn onderwijs liet betalen,
vandaar dat hij soms sophist genoemd wordt.--2) kleinzoon van den
vorigen, door zijne moeder Arete in de wijsbegeerte van zijn grootvader
onderwezen (metrodidaktos).

Aristius Fuscus, rom. tooneeldichter en taalgeleerde, vriend van den
dichter Horatius.

Aristobulus, Aristoboulos, 1) tochtgenoot van Alexander d. Gr.,
stelde diens daden te boek; zijn werk was een van de voornaamste
bronnen waaruit Arrianus geput heeft.--2) joodsch peripatetisch
wijsgeer (± 150), die in verscheiden werken trachtte aan te toonen,
dat de grieksche philosophie aan joodsche e. a. oostersche bronnen
ontleend was.--3) zoon van den joodschen vorst-hoogepriester Alexander
Jannaeus, leefde sedert den dood zijner moeder (69) in oorlog met
zijn broeder Hyrcanus, die door Aretas, koning der Nabataeërs, werd
ondersteund. Aristobulus riep de hulp in van Pompeius (64); doch
toen hij dezen zocht te misleiden, werd hij zelf gevangen genomen en
Hyrcanus op den troon geplaatst. Later ontkwam Aristobulus wel, doch
hij werd opnieuw gevangen, en toen eindelijk Caesar hem in vrijheid
had gesteld en hem troepen had gegeven om Judaea te vermeesteren
(49), werd Ar. door zijne vijanden door vergif uit den weg geruimd.

Aristocrates, Aristokrates, 1) koning van Arcadië, die in den tweeden
messenischen oorlog de Messeniërs helpen zoude, maar zich door de
Spartanen liet omkoopen om hen te verraden. Als verrader werd hij
door de Arcadiërs gesteenigd, waarna zij de koninklijke waardigheid
afschaften (668).--2) Athener, een van de admiraals die den slag bij
de Arginusen wonnen en ter dood veroordeeld werden (406). Vroeger
had hij tot de 400 behoord.--3) Spartaan, schrijver van Lakonika,
phantastische verhalen. Hij leefde waarschijnlijk in de 1ste eeuw v. C.

Aristodemus, Aristodemos, 1) een Heraclide, vader van Eurysthenes en
Procles, die bij den terugtocht naar de Peloponnesus te Naupactus door
den bliksem gedood werd. De Lacedaemoniërs verhaalden echter dat hij
nog in Lacedaemon geregeerd had en dat zijne beide zonen in Lacedaemon
geboren waren.--2) de held van den eersten messenischen oorlog, die
ingevolge een orakel zijne dochter voor het vaderland opofferde. Later
werd hij tot koning verkozen en voerde hij den oorlog langen tijd met
groote dapperheid; toen echter de verdere verdediging hopeloos was,
beroofde hij zich bij het graf zijner dochter van het leven (724).--3)
tyran van Cumae in Campanië, erfgenaam van Tarquinius Superbus, die
zijne laatste levensjaren bij hem doorbracht.--4) de eenige Spartaan
die bij de Thermopylae niet sneuvelde; in Sparta werd hij daarom als
een lafaard geschuwd, later sneuvelde hij echter roemrijk bij Plataeae.

Aristogiton, Aristogeiton, 1) z. Harmodius.--2) atheensch redenaar,
bijgenaamd kyon, tegenstander van Demosthenes, Dinarchus, Lycurgus
en Hyperides.

Aristoi, een van de namen, waarmede de edele geslachten in
aristocratische republieken zich noemden. De naam berust op
vooronderstelde voortreffelijkheid in deugd, beschaving, krijgskunst,
enz.

Aristomachus, Aristomachos, zoon van Cleodaeus, achterkleinzoon
van Heracles. Steunende op een orakel, deed hij eene poging om
de Peloponnesus te heroveren, maar daar hij het orakel verkeerd
uitgelegd had, mislukte de onderneming en hijzelf sneuvelde door de
hand van Tisamenus.

Aristomenes, Aristomenes, 1) Messeniër, die zijne landgenooten tot een
opstand tegen Sparta aanspoorde (684), waarvan de tweede messenische
oorlog het gevolg was. De koninklijke waardigheid, die hem wegens
zijne uitmuntende dapperheid werd aangeboden, wees hij af; toch was
hij de ziel van den oorlog en bracht hij de vijanden meer dan eens
in het nauw. Meermalen geraakte hij in het grootste levensgevaar,
driemaal viel hij in handen der Spartanen, maar telkens ontkwam hij
den dood op wonderdadige wijze, zelfs toen hij reeds te Sparta in den
Caeadas geworpen was. Toen met den val der vesting dra de oorlog ten
nadeele der Messeniërs eindigde, ging Arist. naar Ialysus, waar hij
na zijn dood als heros vereerd werd.--2) atheensch blijspeldichter,
tijdgenoot van Aristophanes.--3) Acarnaniër, die onder Ptolemaeus
Epiphanes minister was en Aegypte verstandig bestuurde (202-192);
aanvankelijk zeer door den koning bemind, werd hij, toen zijne
vrijmoedigheid dezen lastig begon te worden, vergiftigd.

Ariston, ontbijt, werd in de oudste tijden vroeg in den morgen,
later tegen den middag gebruikt (= prandium). Wat men 's morgens
vroeg nuttigde, heette akratisma of ariston proinon of ook wel
alleen ariston.

Ariston, Ariston, 1) van Chius, stoicijnsch wijsgeer omstreeks
275. Ofschoon hij een leerling van Zeno was, liet hij een groot deel
van diens leer als nutteloos vallen; volgens hem bestaat er niets
tusschen deugd en ondeugd; de deugd is het hoogste goed, al het
andere is den wijze onverschillig. Om hem van zijn naamgenoot te
onderscheiden wordt hij soms Seiren of Phalanthos bijgenaamd.--2)
van Ceus, volgde omstreeks 226 zijn leermeester Lyco als hoofd der
peripatetische school op.

Aristonicus, Aristonikos, 1) atheensch redenaar, aanhanger van
Demosthenes, werd in 322 door Antipatrus gedood.--2) tyran van
Methymna op Lesbus, door Alexander den Gr. gevangen genomen en aan
de verbitterde Methymnaeërs uitgeleverd, die hem den marteldood deden
ondergaan.--3) natuurlijke zoon van Eumenes II van Pergamus. Toen zijn
broeder Attalus III in 133 zijn rijk aan de Romeinen naliet, beproefde
Aristonicus zich met de wapenen tegen de uitvoering van het testament
te verzetten, doch hij werd ten slotte door M. Perperna overwonnen, in
zegepraal door Rome gevoerd en vervolgens in de gevangenis gewurgd.--4)
alexandrijnsch taalgeleerde, tijdgenoot van Cicero, die zich vooral
met de studie van Homerus bezig hield.

Aristophanes, Aristophanes, 1) de grootste der atheensche
blijspeldichters, waarschijnlijk geb. in 444, gest. in 385. Over
zijn leven is weinig bekend. In zijne stukken, die zich bijna alle
op politiek gebied bewegen, kiest hij zeer beslist partij tegen het
rustelooze drijven van de oorlogspartij en tegen de demagogen en de
door hen meer en meer ontaardende democratie. Misschien beoordeelt
hij in zijne bewondering voor het voorgeslacht zijn eigen tijd wel
wat al te streng, in ieder geval spreekt uit zijne werken oprechte
vaderlandsliefde, en kan het niet verwonderen dat hij vurig verlangde
naar rustiger en gelukkiger tijden dan die, waarin hij werkzaam
was. Hij werkte voor het tooneel van 427-388, in dien tijd schreef hij
40 (v. a. 50) stukken, terwijl nog vier door sommigen aan hem, door
anderen aan Archippus toegeschreven werden. Hiervan bestaan, behalve
een groot aantal fragmenten, nog elf, de eenige overblijfsels der oude
attische comedie die in hun geheel bewaard zijn. Het zijn de Acharnes,
opgevoerd bij de Lenaia (Jan.-Febr.) van het jaar 425, Hippes (Lenaea
424), Nephelai, (oorspronkelijk opgevoerd bij de Dionysia van het jaar
423, toen het stuk gevallen is; over is slechts de omwerking), Sphekes
(opgevoerd Lenaea 422), Eirene (Dionysia 421), Ornithes (Dionysia 414),
Lysistrate (Lenaea 411), Thesmophoriazousai (Dionysia 411), Batrachoi
(Lenaea 405), Ekklesiazousai (389, v. s. 392), Ploutos (388). Zij
munten uit door taal en versbouw, vinding en geest, al moge de scherts
ons dikwijls wat ruw toeschijnen.--2) van Byzantium, geb. omstreeks
260, studeerde te Alexandrië onder Zenodotus en Callimachus en werd
een uitstekend taalgeleerde. Hij bezorgde uitgaven van Homerus en
andere dichters en voerde het gebruik van accenten in. Hij stierf,
77 jaar oud, als bibliothecaris te Alexandrië.

Aristophon, Aristophon, 1) atheensch redenaar en staatsman na de
verdrijving van de dertig.--2) ho Azenieus, invloedrijk redenaar en
staatsman, bij wien Aeschines schrijver was.

Aristoteles, Aristoteles van Stagirus, zoon van den arts Nicomachus,
geb. 384, ging in 367 naar Athene, waar hij tot den dood van Plato
diens leerling bleef. Toen deze in 347 gestorven was, begaf hij zich
naar zijn vriend Hermeas, vorst van Atarneus, en na diens val (345)
naar Mytilene, van waar hij echter spoedig (342) naar Macedonië
geroepen werd om de opvoeding van Alexander op zich te nemen. Deze
toonde ook in later jaren steeds de hoogste achting voor zijn
leermeester; Stagirus, dat door Philippus verwoest was, werd weder
opgebouwd en ontving eene staatsregeling, die Ar. ontworpen had; ook
bij zijne natuurkundige studiën ontving de wijsgeer veel steun van den
koning, die hem met groote kosten het noodige materiaal verschafte. In
335 kwam hij weder te Athene en trad hij als leeraar der wijsbegeerte
op; reeds bij zijn eerste verblijf aldaar had hij onderwijs gegeven
in de welsprekendheid en had hij zich als een tegenstander van
Isocrates doen kennen. Na den dood van Alex. werd hij door de
antimacedonische partij van godslastering aangeklaagd en vluchtte
hij naar Chalcis op Euboea, waar hij spoedig stierf (322).--Zijne
voordrachten hield Arist. al wandelend in de schaduwrijke dreven
(peripatoi, vandaar de peripatetische school) van het Lyceum voor eene
talrijke schare toehoorders, en wel des morgens voor zijne eigenlijke
leerlingen over meer bepaald wijsgeerige vraagpunten (akroamatika
of esoterika), des avonds voor een groot publiek over populaire
onderwerpen (exoterika). Zoo waren ook zijne buitengewoon talrijke
werken (minstens 146 titels zijn bekend) deels populair, deels streng
wetenschappelijk. Van de laatste soort zijn er genoeg bewaard gebleven
om ons zijn veelomvattende kennis zoowel als zijne wetenschappelijke
methode te doen bewonderen. Volgens Ar. is de wijsbegeerte het
onderzoek naar de eerste oorzaken van het bestaande, en om met vrucht
aan zulk een onderzoek te kunnen beginnen is eene uitgebreide kennis
van het bestaande, berustend op nauwkeurige waarneming, noodig; tot
het opbouwen van een wijsgeerig stelsel moeten dus alle wetenschappen
te hulp geroepen worden, en inderdaad behandelen zijne werken zoowel
logica, rhetorica, poëzie en kunst in het algemeen, als wiskunde,
botanie, zoölogie, physiologie en psychologie, om eindelijk te komen
tot ethica, staatswetenschap en, wat hij de eerste philosophie noemt,
methaphysica. Al wat bestaat heeft stof en vorm, in de stof ligt
de mogelijkheid, kiem, aanleg (potentieel bestaan, dynamis), van de
individuen, maar eerst de vorm geeft hun individueel wezen (actueel
bestaan, energeia, entelecheia), daarom staat vorm hooger dan stof,
en is het volmaakste dat men zich kan voorstellen, d. i. de godheid,
volstrekt onstoffelijke vorm of geest. Voor den mensch ligt het
grootste geluk in verstandige en deugdzame werkzaamheid, die uit den
aard der zaak door genot bekroond wordt.--Ar. heeft bij zijn leven
slechts weinige wetenschappelijke werken uitgegeven; de meeste van
zijne handschriften met zijn geheele bibliotheek liet hij aan zijn
leerling Theophrastus na; eerst door Apellicon van Teos werden zij
gevonden en uitgegeven. Een van zijne werken is eerst 1890 in Egypte
gevonden. De leer van Ar. schijnt bij de Romeinen niet veel beoefenaars
gevonden te hebben, in de middeleeuwen echter en nog tot het midden der
17e eeuw werd zij aan alle hoogescholen als de eenige ware onderwezen,
totdat zij door nieuwere stelsels verdrongen werd.

Aristoxenus, Aristoxenos, van Tarente, een van de beste leerlingen
van Aristoteles; van zijne werken is eene verhandeling over de muziek
bewaard gebleven. Bovendien beschreef hij de levens van wijsgeeren,
dichters enz.

Aristus, Aristos, 1) van Salamis op Cyprus, beschreef, in de eerste
helft der 2de eeuw, de geschiedenis van Alexander d. G.--2) van
Ascalon, omstreeks het midden der eerste eeuw hoofd der academie te
Athene, vriend van Cicero en onderwijzer van M. Brutus.

Arius, omstreeks 260 n. C. in Cyrenaïca geboren, was onder de regeering
van Constantijn den Grooten presbyter te Alexandrië en begon in die
hoedanigheid een strijd, welke de christelijke kerk in twee vijandige
kampen verdeelde. Volgens hem was Christus door den goddelijken wil
uit niets geschapen en had alzoo niet van eeuwigheid af bestaan,
en was dus niet gelijk aan (homoios), maar eenswezend (homoiousios)
met God. Tegenover hem hielden Alexander, bisschop van Alexandrië,
en diens opvolger Athanasius staande, dat Vader en Zoon gelijk waren
en beiden van alle eeuwigheid af hadden bestaan. Op het concilie van
Nicaea (325 n. C.) werd de leer van Arius veroordeeld en hijzelf uit
de kerk gestooten. De keizer evenwel, gebelgd dat men een vonnis had
geveld buiten hem om, en willende toonen, dat hij heer was ook over
de kerk, verleende Arius gratie, riep hem later naar Constantinopel en
verbande daarentegen Athanasius. Bij eene processie in Constantinopel
kwam Arius plotseling op raadselachtige manier om het leven (336
n. C.). De strijd in de kerk tusschen het Arianisme en de orthodoxe
leer werd omstreeks twee eeuwen lang met groote heftigheid gevoerd. De
Gothen waren Arianen.

Ariusia, Ariousia chora, kuststreek aan den N. W. kant van het eiland
Chius, waar de beste wijn groeide.

Armene, Armene, stad aan de kust van Paphlagonia, ten W. van Sinope.

Armenia, Armenia, uitgestrekt bergland ten Z. en Z. W. van de
Caucasusgewesten, met de bronnen van den Euphraat en den Tigris,
terwijl de Araxes en de Cyrus naar de Caspische zee stroomen. Ten
W. van dit land, door den noordelijken Euphraat-arm er van gescheiden,
lag Armenia minor, dat somtijds tot Cappadocia werd gerekend, ook
een tijd lang met Pontus was vereenigd, en later ook als zelfstandige
staat voorkomt. De bevolking van Armenia bestond uit twee standen, den
armenischen adel, die van arischen stam was, en lijfeigene boeren,
afstammelingen eener vroegere bevolking. Het land was een soort
van feudaalstaat en omvatte een aantal gouwen en vorstendommen, als
Chorzianene, Sophene, Arzanene, Moxoene, Gordyene, enz., die ten deele
slechts middellijk onder den koning stonden. Buiten de vorstelijke
residentiën, als Armauria, Artaxata, Tigranocerta, bevatte het land
weinig belangrijke steden. Armenia maakte achtereenvolgens deel uit
van het assyrische, het babylonische, het perzische, het macedonische,
het syrische rijk, tot het, omstreeks twee eeuwen v. C. zich van dit
laatste losscheurde. De eerste koning van Armenia maior was Artaxias,
een gewezen veldheer van Antiochus III, terwijl een ander generaal,
Zariadres, Klein-Armenië in bezit nam. De armenische koning Tigranes
(97-56) breidde zijne heerschappij zelfs over Syria uit, dat hem echter
door de Romeinen weder werd ontrukt. Sedert werd Armenia van Rome
afhankelijk, doch werd nu en dan overheerd door de Parthen. Traianus
maakte er, 114 na C., eene rom. provincie van, doch Hadrianus liet
het weder los. Marcus Aurelius heroverde het in 163, doch slechts
voor korten tijd. Wanneer in lateren tijd van eene provincie Armenia
sprake is, moet hieronder Armenia minor worden verstaan.

Armilla, armband. Vooral bij de oostersche volken werden zij door
personen van rang en aanzien gedragen, ook bij de Galliërs. In
Griekenland waren de armillae hoofdzakelijk een sieraad voor
vrouwen; bij de Romeinen komen zij ook voor als eereblijken voor
krijgslieden. Men vond ze in verschillende fatsoenen, zoowel in
spiraalvorm, als in den gewonen ringvorm. Als sieraad droeg men ze
zoowel om den pols en den benedenarm (psellion, perikarpion), als om
den bovenarm, en ook wel om de enkels (perisphyrion).

Armillum, eene soort van wijnkruik. Het spreekwoord anus ad armillum
wordt gebezigd voor personen, die gedurig weder tot hunne oude gebreken
of gewoonten vervallen.

Armilustrium, een jaarlijksch wapenfeest, op 19 Oct. door de Romeinen
gevierd op het Armilustrum, aan den voet van den mons Aventinus.

Arminius, zoon van Segimer, opperhoofd der Cheruscers, had in de
rom. legers gediend en was door Augustus met het burgerrecht en het
ridderschap vereerd. Hij was het, die in 9 n. C. de drie legioenen
van den rom. veldheer Quinctilius Varus in het Teutoburgerwoud
in eene hinderlaag lokte en vernietigde. Door Germanicus werd hij
bij herhaling verslagen (15 en 16 n. C.); zijne vrouw Thusnelda en
zijn zoon Thumelicus vielen den Romeinen in handen en moesten den
zegetocht des overwinnaars opluisteren. Thumelicus stierf later
als zwaardvechter. Arminius zelf streed daarna met geluk tegen de
Marcomannen onder Maroboduus, maar viel in 19 (v. a. in 21) door
sluipmoord, door zijn eigen bloedverwanten beschuldigd dat hij naar
de heerschappij stond.

Armorica = Aremorica.

Arna, Arna, stad in Umbria ten O. van Perusia.

Arnae, Arnai, stad op Chalcidice.

Arne, Arne, z. Aeolus.

Arne, Arne, 1) stad in Thessaliotis, later Cierium geheeten.--2)
stad in Boeotia, in het Copaïsche meer verzonken.

Arnissa, Arnissa, stad in het macedonische landschap Eordaea.

Arnobius, te Sicca in Numidia geboren en hierom Afer bijgenaamd,
was een geacht rhetor ten tijde van Diocletianus. Hij omhelsde het
christendom en is bekend als schrijver van een werk in zeven boeken,
adversus gentes (ethne = heidenen).

Arnon, Arnon, rivier in Palaestina ten O. van den Jordaan, die zich
in de Doode zee stort.

Arnus, voornaamste rivier van Etruria, thans Arno.

Aromata, ta Aromata, kaap en stad aan de invaart der Arabische golf,
de oostelijke punt van Afrika, thans kaap Guardafui.

Arpi, stad in Apulia, volgens de sage gesticht door Diomedes, toen
deze op zijn terugtocht uit Troje door storm op de daunische kust
was geworpen. De plaats zou toen eerst Argos hippion hebben geheeten,
welke naam verbasterd zou zijn tot Argyripa en vervolgens tot Arpi. Het
was eene bloeiende handelsstad tot in den tweeden punischen oorlog. Na
den slag bij Cannae namelijk koos Arpi de zijde van Hannibal (216),
doch werd drie jaar later door de Romeinen heroverd en met het verlies
zijner vrijheid gestraft, waarna het spoedig in verval kwam.

Arpinum, volscische stad in Latium ten N. van Fregellae, sedert 303
met de civitas sine suffragio, in 188 ook met het stemrecht begiftigd,
geboorteplaats van Marius en van Cicero, wiens vaderlijke woning en
landhuis dáár lag, waar de bergbeek Fibrenus in den Liris stroomt.

Arretium, thans Arezzo, eene der oude 12 hoofdsteden van Etruria, aan
den voet der Apennijnen gelegen, nabij de bronnen van den Tiberis en
den Arnus, in eene vruchtbare streek. De stad bloeide door industrie en
was beroemd door hare wapenfabrieken en vooral sedert de eerste eeuw
v. Chr. door hare vazen, uit fijne, roode porceleinaarde gebakken en
smaakvol met figuren en relief versierd. Deze vazen werden niet op
de schijf gedraaid, maar in vormen geperst.

Arrha of arrhabo, arrabon, ook arra en arrabo geschreven, handgift,
godspenning, bij het sluiten eener overeenkomst gegeven, ook wel bij
contracten van koop en verkoop. Ook bruidsgeschenk bij eene verloving.

Arrhephoria, Arrephoria, feest dat jaarlijks in de maand Scirophorion
(Juni-Juli) te Athene ter eere van Athena gevierd werd. Twee meisjes
van 7 tot 11 jaar, die een jaar te voren door den Archon Basileus
benoemd waren, en het geheele jaar op de Acropolis vertoefd hadden en
aan den dienst van Athena Polias verbonden waren geweest (arrephoroi),
brachten des nachts uit den tempel der godin een korf, waarvan de
inhoud aan niemand bekend was, naar een naburige grot en brachten
van daar een pak terug, waarvan men evenmin den inhoud wist. Daarop
werden zij ontslagen.

Arrhidaeus, Arridaios, zoon van Philippus van Macedonië en de danseres
Philine. Na den dood van Alexander d. G. werd hij onder den naam van
Philippus tot koning uitgeroepen, hij was echter wegens zijne zwakke
geestvermogens niet in staat zelf te regeeren, zoodat in werkelijkheid
de veldheeren van Alexander alle macht in handen hielden. In 317 werd
hij met zijne gemalin Eurydice door Olympias vermoord.

Arria, echtgenoote van Caecina Paetus. Toen deze onder de regeering
van keizer Claudius wegens samenzwering ter dood was veroordeeld
(42 n. C.), en aarzelde zichzelf om het leven te brengen, stiet Arria
zich eerst den dolk in de borst en reikte hem toen haren echtgenoot
toe met de woorden: "Paetus, het doet geen pijn." Hare dochter Arria
was gehuwd met Paetus Thrasea, die op last van Nero moest sterven,
omdat hij te onverholen zijn afkeer van diens daden te kennen gaf.

Arrianus (Flavius), Arrianos, van Nicomedië, stoicijnsch wijsgeer
en geschiedschrijver, leerling van Epictetus. Door de gunst van
keizer Hadrianus werd hij, hoewel Griek, senator en tusschen 121
en 124 n. C. consul suffectus, daarna (131-137 n. C.) stadhouder van
Cappadocië, in welke betrekking hij met roem tegen de Alanen streed. Na
147 woonde hij te Athene, waar hij het burgerrecht, archontaat
e. a. eerambten kreeg. Van zijne geschiedkundige, krijgskundige
en wijsgeerige geschriften zijn eenige bewaard gebleven, daaronder
zijn voornaamste werk, de geschiedenis der veldtochten van Alexander,
Anabasis Alexandrou, in stijl en bewerking een navolging van Xenophon,
dat reeds bij de ouden voor het beste boek over dit onderwerp gehouden
werd. Zie ook Epictetus.

Arrius (Q.), een man van geringe afkomst, die het echter tot praetor
had weten te brengen, is bekend door het prachtige feestmaal, dat
hij bij zijns vaders uitvaart gaf, in 59, om daardoor stemmen te
werven voor zijne verkiezing tot consul. Hiervan onderscheiden is een
andere Q. Arrius, die als rom. veldheer in den zwaardvechtersoorlog
voorkomt, in 72, toen hij Crixus versloeg, en die eigenlijk Verres
als pro-praetor van Sicilië had moeten opvolgen, hetgeen door de
moeilijkheden van den zwaardvechtersoorlog verhinderd werd.

Arrogatio heette de aanneming tot zoon van iemand, die sui iuris
was. Dit was voor hem, die zich liet arrogeeren, eene capitis deminutio
(z. a.). Hij verloor den status familiae; er ging dus eene familia
verloren. Uit dien hoofde werd hiertoe telkens eene wet vereischt,
die door de curiën moest worden goedgekeurd. Daar elke familia hare
sacra had, zoo moest aan de stemming eene verklaring der pontifices
voorafgaan, dat uit het oogpunt van godsdienst geen bezwaar tegen de
arrogatio was. Hoewel nu de aangenomen zoon den geslachts- en den
familienaam van zijn adoptiefvader aannam, zoo werden toch mannen,
die reeds op rijperen leeftijd zich tot zoon lieten aannemen, dikwijls
nog bij hun ouden naam genoemd. Zie ook adoptio.

Arruns = Aruns.

Arruntii, plebejisch geslacht.

Arsaces, Arsakes. In het midden der derde eeuw kwam zekere Arsaces,
volgens sommigen van scythische, volgens anderen van perzische
afkomst, in opstand tegen den syrischen koning Antiochus II. Het
gelukte hem, rondom de stad Hecatompylos een klein rijk te stichten,
dat onder zijne opvolgers door veroveringen zich uitbreidde tot
het later zoo machtige parthische rijk. De door Arsaces I gestichte
dynastie wordt die der Arsaciden genoemd. De eigenlijke grondlegger
van de macht der Parthen was de broeder en opvolger van Arsaces I,
Arsaces II Tiridates (248-211), die na eene schitterende overwinning
op de Syriërs (238) zijne regeering over Hyrcania, Aria, Drangiana
en Sogdiana uitbreidde. Na hem regeerden nog acht of negen en twintig
koningen, die allen, behalve hun anderen naam, ook den naam of titel
Arsaces hebben gevoerd. De laatste, Artabanus IV, kwam in 227 na C. om,
toen, in plaats van het parthische, een nieuw-perzisch rijk verrees,
onder de dynastie der Sassaniden.

Arsacia, Arsakia, stad in Media, door Arsaces, den stichter van het
parthische rijk, gebouwd, hetzij op de plaats, waar de door eene
aardbeving verwoeste stad Rhagae of Europus had gestaan, hetzij op
weinige uren afstands van daar.

Arsamosata, sterke vesting in het armenische landschap Sophene.

Arsanias, naam van den zuidelijksten der beide rivierarmen, die te
zamen den Euphraat vormen.

Arses, Arses, jongste zoon van Artaxerxes Ochus, werd door Bagoas
na het vergiftigen van zijn vader op den troon gezet (338), doch
werd op zijne beurt na eene regeering van drie jaar door denzelfden
Bagoas vermoord.

Arsia, grensrivier tusschen Histria en Liburnia, sedert Augustus,
die Histria bij Italië gevoegd heeft, grensrivier tusschen Italië
en Liburnia.

Arsia silva, woudstreek op de grenzen van Etruria en Latium, waar
L. Junius Brutus in den slag tegen de Tarquiniussen sneuvelde (509).

Arsinoe, Arsinoe, 1) voedster van Orestes, die hem uit de handen
van Clytaemnestra redde.--2) z. Anaxarete.--3) z. Alphesiboea.--4)
z. Asclepius.--5) z. Barsine.--6) moeder van Ptolemaeus I.--7) dochter
van Ptolemaeus I en Berenice, huwde met Lysimachus (z. a.). Na diens
dood leefde zij eerst te Ephesus, daarna te Cassandrea in Macedonië,
van waar zij door haar stiefbroeder Ptolemaeus Ceraunus verjaagd
werd. Later (tusschen 278 en 274), nadat zij Arsinoe no. 8 had
laten verbannen, huwde zij met haar broeder Ptolemaeus II, die haar
naam aan vele steden en aan een district in Aegypte gaf en na haar
dood groote gedenkteekenen te harer eere liet oprichten. Zij was
een buitengewoon heerschzuchtige vrouw.--8) dochter van Lysimachus,
gehuwd met Ptolemaeus II, smeedde een aanslag tegen hem uit haat tegen
zijne zuster Arsinoë, en werd daarom naar Coptus in Boven-Aegypte
verbannen.--9) ook, maar ten onrechte, Eurydice of Cleopatra genoemd,
dochter van Ptolemaeus III, gehuwd met haar broeder Ptolemaeus IV. Zij
nam deel aan den slag bij Raphia (217). Later (tusschen 210 en 205)
liet haar echtgenoot haar om onbekende redenen vermoorden.--10)
dochter van Ptolemaeus XI Auletes, gedurende de gevangenschap van
haar broeder koningin van Aegypte, werd later door Caesar in triomf
naar Rome gevoerd; zij werd daarna vrijgelaten, maar op aanstoken
van Cleopatra liet Antonius haar te Ephesus (41) vermoorden.--11)
echtgenoote van Magas, verschrijving voor Apama (z. a. no. 2).

Arsinoe, Arsinoe, naam van verschillende steden, waaronder ééne op
Cyprus (z. Marium), ééne in Cilicia, ééne in Cyrenaica, die vroeger
Tauchira heette, en twee in Aegyptus. Van deze laatste lag de eene,
te voren Crocodilopolis geheeten, aan het meer Moeris, ten W. van den
Nijl; de andere lag aan den noordwestelijken inham der Arabische golf.

Artabanus, Artabanos, broeder van den perzischen koning Darius
Hystaspis, en dus oom van Xerxes, ontried vruchteloos aan beide vorsten
den tocht tegen Griekenland.--Een andere Artabanus, een Hyrcaniër,
bevelhebber van Xerxes' lijfwacht, wilde het koningshuis uitroeien
en bracht in 465 den koning en diens oudsten zoon om het leven; de
tweede zoon evenwel, Artaxerxes I, voorkwam den moordenaar, die nu
zelf ter dood werd gebracht.--Onder de parthische Arsaciden vindt
men een viertal koningen, die den naam Artabanus dragen.

Artabazanes, Artabazanes, oudste zoon van Darius Hystaspis, die voor
zijn halfbroeder Xerxes van zijne aanspraken op de troonopvolging
moest afzien, omdat hij geboren was voordat Darius aan de regeering
kwam. Hij sneuvelde in den slag bij Salamis.

Artabazes, Artabazes = Artavasdes.

Artabazus, Artabazos, 1) perzisch veldheer, die Xerxes naar Griekenland
volgde, Olynthus veroverde en na den slag bij Plataeae onder de
grootste moeilijkheden met 40000 man over land naar Byzantium
terugtrok. Hij diende als tusschenpersoon bij de onderhandelingen
tusschen Xerxes en Pausanias.--2) veldheer onder Artaxerxes II en
satraap van Lydië en Phrygië onder Artaxerxes III. Tegen laatstgenoemde
kwam hij in 356 in opstand, maar hoewel hij gevangen genomen werd,
schonk de koning hem genade. De buitengewone getrouwheid, waarmede hij
Darius Codomannus diende, bewoog Alexander, hem satraap van Bactrië
te maken, welke waardigheid hij om zijn hoogen leeftijd echter slechts
kort behield.

Artace, Artake, stad en haven ten W. van Cyzicus. Ook een eilandje
daar vlak bij.

Artaphernes of Artaphrenes, Artaphernes, -phrenes, 1) broeder van
Darius Hystaspis, satraap van Lydië, z. Aristagoras.--2) zoon van den
vorigen, een van de aanvoerders der Perzen in den slag bij Marathon,
en van de lydische en mysische troepen in den slag bij Salamis.

Artaunum, vesting, door Drusus aangelegd en door Germanicus versterkt,
vermoedelijk ergens in het Taunusgebergte.

Artavasdes of Artabazes, Artabazes, Artabasdes, 1) koning van Armenia,
zoon van Tigranes I, koos in de oorlogen der Romeinen tegen de Parthen
tijdens Crassus en later tijdens Antonius (36) de zijde der Romeinen,
doch verliet hen weder. Antonius maakte zich van zijn persoon meester
en liet hem geboeid te Alexandrië voor zijn triumfwagen uitgaan. Na
den slag bij Actium werd hij op last van Cleopatra omgebracht
(30).--2) zoon van no. 1, gewoonlijk Artaxes geheeten, moest voor
de Romeinen vluchten en week naar de Parthen, die hem op den troon
herstelden. Later riepen de Armeniërs zelven de hulp der Romeinen tegen
hem in; doch voordat nog het rom. leger het armenische gebied had
bereikt, was de koning reeds door samenzweerders vermoord (20).--3)
koning van Media Atropatene, was een bondgenoot van Antonius tegen
zijn armenischen naamgenoot, doch werd later zelf door de verbonden
Parthen en Armeniërs uit zijn eigen rijk verjaagd.

Artaxata, ta Artaxata, sterke vesting en hoofdstad van Armenia, door
den eersten armenischen koning Artaxias aan den Araxes gebouwd (189)
volgens een ontwerp van Hannibal, die een poos bij hem verblijf
hield. De stad werd in 58 n. C. door de Romeinen onder Corbulo
veroverd en verbrand, maar kort daarop door koning Tiridates onder
den naam Neronia herbouwd. Ook in later tijd heet de stad echter
gewoonlijk Artaxata.

Artaxerxes, Artaxerxes, naam van perzische koningen: 1)
Art. I Makrocheir (Longimanus), zoon van Xerxes (z. Artabanus),
reg. 465-425, gedurende welken tijd hij met vele opstanden te kampen
had. Vooral gevaarlijk en moeilijk te onderdrukken was de opstand der
Aegyptenaren onder Inaros, die door de Atheners met schepen ondersteund
werd. Omtrent den Cimonischen vrede z. Cimon a. h. e.--2) Art. II
Mnemon, zoon en opvolger van Darius II, reg. 404-358. Reeds dadelijk
bij het begin zijner regeering trachtte zijn jongere broeder Cyrus,
satraap van Lydië, Phrygië en Cappadocië hem van den troon te stooten,
hij sneuvelde echter in den slag bij Cunaxa (401). In 400 zonden de
Spartanen, die door de aziatische Grieken te hulp geroepen waren,
een leger naar Azië, dat, vooral onder Agesilaus, aanmerkelijke
voordeelen behaalde op de satrapen Tissaphernes en Pharnabazus,
zoodat Agesilaus reeds hoop voedde op de verovering van het geheele
perzische rijk, welks inwendige zwakheid in dezen oorlog duidelijk
gebleken was. Het gelukte Art. echter in Griekenland zelf een oorlog
tegen de Spartanen te verwekken, waardoor zij genoodzaakt waren
Agesilaus terug te roepen. Ook tegen Aegypte, dat onder Nectanebis
weder opgestaan was, tegen Euagoras van Cyprus en tegen vele afvallige
satrapen moest Art. langdurige en moeilijke oorlogen voeren. Even
ongelukkig was hij in zijn familieleven. Bij de vele hofintriges,
die dikwijls een bloedig einde hadden, kwam nog het slechte gedrag
zijner zonen, waarvan de oudste, Darius, tot troonopvolger bestemd,
een zamenzwering smeedde om zijn vader te laten vermoorden, en daarom
op diens bevel ter dood gebracht werd.--3) Art. III Ochos, zoon van
Art. II, reg. 358-338, een wreed tiran, die bijna zijne geheele familie
liet vermoorden. Met de hulp van grieksche huurtroepen onderwierp hij
Aegypte en Phoenicië en bedwong hij den opstand van Artabazus. Hij
regeerde geheel onder den invloed van zijn gunsteling, den Aegyptenaar
Bagoas, die hem eindelijk vergiftigde.--4) Artaxerxes I, stichter van
het nieuw-perzische rijk 227 n. C. (v. s. 224 n. C.) en van de dynastie
der Sassaniden. Hij regeerde in Perzië sedert 211, maar versloeg den
laatsten koning der Parthen, Artabanus, in 227, en noemde zich sedert
dien tijd "koning der koningen van Iran." Hij stierf in 241 of 242
en werd opgevolgd door zijn zoon Sapores I. In 223 voerde hij oorlog
met den romeinschen keizer Severus Alexander. Zie verder Sassanidae.

Artaxes = Artavasdes no. 2.

Artaxias, Artaxias, generaal van den syrischen koning Antiochus III,
en stadhouder van Armenia, maakte zich omstreeks 188 onafhankelijk
en stichtte het armenische rijk. Antiochus IV Epiphanes versloeg hem
wel en nam hem zelfs gevangen, doch kon Armenia niet heroveren. Ook
de volgende koningen van Armenia maior komen, behalve onder hun eigen
naam, ook onder den naam of titel Artaxias voor.

Artemidorus, Artemidoros, 1) alexandrijnsch taalgeleerde uit de 1ste
eeuw v. C., leerling van Aristophanes. Hij schreef over het dorisch
dialect en gaf de bucolici uit.--2) van Ephesus, beschreef omstreeks
100 zijne reizen in een geographisch werk, dat door latere schrijvers
veel gebruikt werd en waarvan nog een uittreksel bestaat.--3) van
Ephesus, leefde te Rome onder Hadrianus en schreef een Droomboek
(Oneirokritika), dat zoowel over de mythologie als over de zeden van
zijn tijd belangrijke bizonderheden bevat.

Artemis, Artemis, Diana, dochter van Zeus en Leto, tweelingzuster van
Apollo, met wien zij vele punten van overeenkomst heeft. Evenals hij,
brengt ook zij met hare pijlen een plotselingen dood, vooral aan
vrouwen, en straft zij hen, die de wetten en het recht overtreden,
maar ook eveneens is zij eene ongelukafwerende, heilaanbrengende
godin (Soteira). Vooral vrouwen neemt zij onder hare bescherming,
geeft schoonheid en gezondheid aan jonge meisjes en staat de vrouwen
bij in barensnood (Eileithuia); ook doet zij jonge kinderen opgroeien
(Kourotrophos), zooals zij hare zorgen uitstrekt over alles wat in de
natuur jong en zwak is. Hier en daar komt zij voor als verzoenende
en orakelgevende godin, of als godin der schoone kunsten; zelve
vermaakt zij zich met hare nimfen gaarne met den dans, en ook op
den Olympus voert zij den reidans aan. Bijzonder treedt zij op den
voorgrond als godin der jacht (Agrotera), zij begunstigt de jagers
en geeft hun goede vangst, en zelve maakt zij van hare nimfen
vergezeld, op het wild jacht, vooral in de wouden en op de bergen
van Arcadië en Lacedaemon. Voor liefde is zij ontoegankelijk, zij
is en blijft de maagdelijke godin (Earthenos), die alle aanslagen
op hare eerbaarheid streng bestraft en ook bij sterfelijke vrouwen
de kuischheid beschermt. Oorspronkelijk was Artemis eene maangodin
en ook later wordt zij dikwijls voor dezelfde gehouden als Hecate en
Bendis. In de oudste tijden werden haar menschenoffers gebracht, die
later wel afgeschaft werden, maar waarvan op enkele plaatsen altijd
sporen overbleven. Te Sparta bijv. werden jaarlijks voor het altaar
van Artemis Orthia knapen gegeeseld, tot hun bloed op het altaar
spatte. De Grieken zelf beweerden dat de Artemis, die zulke bloedige
offers eischte, de taurische was (Tauropolos), in wier dienst Iphigenia
in Tauris priesteres geweest was en wier beeld en eeredienst Orestes
vandaar naar Griekenland had medegebracht. De ephesische Artemis was
eene aziatische godin, een verpersoonlijking van de voortbrengende
en voedende kracht der natuur. De dienst van Artemis was, evenals die
van Apollo, door geheel Griekenland verbreid. De hond, het hert, het
zwijn, de beer en de kwartel zijn haar gewijd. Zij wordt gewoonlijk
voorgesteld als eene slanke en vlugge jageres, met hoog opgeschorte
kleederen, hooge schoenen, pijl en boog; in hare tempels stonden echter
ook beelden met lange kleederen, die behalve den boog nog een fakkel
droegen. Bij de beelden der ephesische Artemis daarentegen was het
geheele lichaam ingewikkeld als eene mummie en geheel met borsten
bezet, zinnebeeld van de voedende kracht der godin.

Artemisia, Artemisia, feesten van Artemis.

Artemisia, Artemisia, 1) dochter van Lygdamis, koningin van
Halicarnassus, nam met vijf schepen deel aan den tocht van Xerxes
tegen Griekenland, en toonde in den slag bij Salamis veel moed en
beleid.--2) dochter van Hecatomnus, zuster en gemalin van Mausolus,
wiens nagedachtenis zij eerde door de oprichting van een grafmonument,
het Mausoleum, dat onder de zeven wonderwerken der oudheid gerekend
werd. Zij volgde hem in de regeering over Carië op en stierf in 351.

Artemisium, Artemision, kaap en kuststreek in het Noorden van het
eiland Euboea, bekend door den zeeslag tusschen Perzen en Grieken
in 480.

Artolaganum, artolaganon, broodkoek, een gebak, dat bereid werd uit
meel, wijn, melk, olie en peper, en als lekkernij geprezen wordt.

Aruns, Arrouns, etruscisch woord = jongere zoon, bij de Romeinen
eenigszins tot eigennaam geworden. Aldus worden genoemd: een broeder
van Tarquinius Priscus, een broeder en een zoon van Tarquinius
Superbus, een zoon van Porsenna.

Arvales fratres, een romeinsch priestercollegie van twaalf priesters,
wier ambt levenslang was en zelfs door gevangenis of verbanning
niet kon verloren worden. Aan hun hoofd stond een magister collegii,
die voor den tijd van een jaar uit hun midden werd gekozen. In Mei
hielden zij ter eere der Dea Dia (waarschijnlijk Ceres of Tellus),
een plechtig offerfeest, de Ambarvalia (z. a.) waarbij een oud lied in
saturnische versmaat werd gezongen, en dat met een kostbaren maaltijd
werd besloten. Daarbij had een plechtige omgang plaats. Hunne taak
was, zooals Varro zegt: sacra facere propterea ut fruges ferant
arva. Volgens de sage zou Romulus' pleegmoeder, Acca Larentia, twaalf
zonen hebben gehad, en zou Romulus, na den dood van een hunner,
diens plaats hebben ingenomen en de broederschap gesticht hebben. In
het laatst van de republiek hield het college op te bestaan, maar
nadat de dienst een tijdlang door de pontifices was waargenomen,
werd het door Augustus in 21 hersteld. Sinds dien tijd bepaalde de
plechtigheid zich tot een heilig terrein om een tempeltje van Dea Dia,
5 mijlen ten Z. van Rome aan de via Campana gelegen. Hier zijn in
1570 n. C. en later de verslagen van 96 jaarfeesten op marmer gegrift
gevonden, de z.g. acta fratrum arvalium. De fratres droegen bij hun
feest kransen van korenaren.

Arverni, welke naam nog voortleeft in Auvergne, waren een der
hoofdvolken van Gallia. Ze woonden aan den Elaver (Allier) en in
de omliggende bergen, en beheerschten ten tijde van Caesar geheel
westelijk Gallia tusschen Liger en Garumna. Hunne hoofdstad was
Nemossus, later in Augustonemetum herdoopt (z. a.). Het sterke
Gergovia, door Caesar in den strijd tegen Vercingetorix tevergeefs
belegerd, lag ook in hun gebied. Vercingetorix zelf was ook een
Arverner. Bij de reorganisatie onder Augustus werd hun land bij
Aquitania (z. a.) gevoegd.

Arx, akropolis. In ouden tijd had elke aanzienlijke stad eene arx of
acropolis, binnen de muren op eene hoogte gelegen, ten einde bij eene
overrompeling den inwoners een toevluchtsoord te verschaffen. Over
de meeste dezer akropoleis valt niets bizonders te zeggen. Waar iets
bizonders er van te vermelden is, zooals bij die van Athene en Rome,
zie men de plaatsbeschrijving dezer steden.

Arybas of Arybbas, Arybas, vorst der Molossiërs, oom van Olympias,
werd in 342 door zijn neef Alexander van Epirus met de hulp van
Philippus verjaagd. De Atheners beloofden hem hulp, maar konden
die niet verschaffen. Hij heeft lang in Athene geleefd en stierf in
ballingschap. V. a. is hij later naar Epirus teruggekeerd.

Arzanene, Arzanene, landschap van Armenia maior, ten zuiden door den
Tigris begrensd.

As, afgeleid van heis, rom. munt, de waarde van een rom. pond (=
ongeveer 1/3 kilo) koper voorstellende. Oorspronkelijk gebruikte men
vee (pecus) als ruilmiddel. Later kwam het koper in gebruik, eerst in
den vorm van gewichten. Een pond koper (pondo aeris) noemde men as
(één); dit was verdeeld in 12 unciae. Zoo kon het koper, vooral in
kleinere bedragen, het daarvoor minder geschikte vee als ruilmiddel
vervangen. Men noemde het daarom pecunia. De overlevering wil, dat
men reeds in den koningstijd een in een vorm gegoten hoeveelheid
koper van staatswege met een teeken kon laten voorzien, als het
gewicht juist was (aes signatum), zoodat het dan niet meer telkens
behoefde te worden nagewogen. In 430 bepaalde de lex Julia Papiria
(z. a.), dat bij betalingen aan den staat een schaap door tien as
(d. i. 10 pond koper) en een koe door 100 as zou worden vervangen;
vroeger hing de waardebepaling (aestimatio) van het goedvinden der
ambtenaren af. Omstreeks 375 werd de eerste munt te Rome gemaakt,
bestaande in groote koperen schijven, nagenoeg een Romeinsch
pond zwaar, as libralis geheeten. Ze vertoonden op de eene zijde
den voorsteven van een schip, op de andere den kop eener godheid
(Janus). De halve as was meest met een Jupiterskop en aan de keerzijde
weder met een voorsteven gestempeld, en droeg de letter S (semissis)
tot onderscheidingsteeken, terwijl op den geheelen as het merk I was
aangebracht. De overige onderdeelen van den as droegen verschillende
stempels en zooveel ronde knopjes, als zij unciae waard waren. Het
waren de triens = 4 unciae, de quadrans of teruncius = 3 unciae,
de sextans = 2 unciae en de uncia. Omstreeks 268 begon men zilveren
munten te slaan en wel in drie waarden, den denarius (10 as), den
quinarius (5 as), den sestertius (2 1/2 as) z. a.; tot voorbeeld
diende de Attische drachme, waarmede de denarius altijd is gelijk
gesteld. Tevens muntte men een nieuwen as, die slechts een derde
(triens) woog van den oude, den z.g. as trientalis. In 250 werd de as
sextantarius ingevoerd, die een zesde (sextans) van het oude gewicht
bedroeg = 2 unciae, maar den as trientalis moest vervangen, zoodat er
ook van dezen as tien in een denarius gingen. De as werd dus sinds
dezen tijd teekenmunt. In 217 werd het gewicht van den as op 1 ons
gebracht (as uncialis) en gelijk gesteld met 1/16 van een denarius en
1/4 van een sestertius. Inmiddels werden de oude stukken (aes grave),
zoolang ze bestonden, voor een hoogeren prijs verhandeld. Waar in
oude wetten, dus ook in boeten, het woord as voorkwam, werd die niet
gelijkgesteld met den as uncialis, maar als een sestertius (4 as)
berekend. Later werd de as tot op een half ons verkleind, maar de
waarde bleef dezelfde = 1/4 sestertius. Hij diende voortaan als
pasmunt.--Hoewel de as de oorspronkelijke munteenheid was, werden
geldsommen berekend met sestertii. De sestertius (= semistertius,
derdehalf) was eerst, overeenkomstig zijn naam, gelijk aan 2 1/2 as,
doch werd later (in 217) aan 4 as gelijkgesteld. Z. sestertius.

Asander, Asandros, zoon van Philotas, veldheer van Alexander d. G. Hij
werd in 334 stadhouder van Lydië en voltooide de verovering van
Halicarnassus door een grooten slag, waarin hij met Ptolemaeus aan
Orontobates de nederlaag toebracht.--2) zoon van Agathon. Na den dood
van Alex. werd hij stadhouder van Carië, en daar Perdiccas hem die
provincie wilde afnemen, ging hij tot de partij van Antigonus over
(321). Later sloot hij zich weder bij de vijanden van Antigonus aan,
maar moest zich in 313 aan hem onderwerpen.--3) veldheer van Pharnaces
II, koning van Bosporus, dien hij bij de nadering van Caesar liet
dooden om in zijne plaats te regeeren (47). Caesar liet hem afzetten,
doch Augustus gaf hem later de regeering terug.

Asarotum, asaroton, vloer van mozaiekwerk voor een eetzaal, zóó
ingelegd, dat het den schijn had, alsof er allerlei overblijfselen van
een maaltijd op lagen en hij niet was aangeveegd (sairo). Wanneer dan
een der dischgenooten werkelijk iets morste, viel dit niet in het oog.

Asbestus, asbestos (onbrandbaar), asbest of amiant, eene delfstof,
waarvan de vezels zich als vlas laten verwerken en waarvan men in
de oudheid het asbestinum linum vervaardigde, om er de dooden in te
wikkelen, alvorens zij op den brandstapel werden gelegd, opdat hunne
asch niet zou verontreinigd worden door die van het hout. Daar zulke
lijkwaden zeer kostbaar waren, konden slechts de gegoeden zich deze
weelde veroorloven.

Asbolus, Asbolos, een Centaur, die op de bruiloft van Pirithoüs met
de Lapithen vocht en later door Heracles gekruisigd werd.

Ascalaphus, Askalaphos, 1) zoon van Ares en Astyoche, koning der
Orchomeniërs, nam deel aan den Argonautentocht en sneuvelde voor
Troje. V. a. werd hij na de verovering van Troje koning van het
eiland Aretias in de Zwarte zee.--2) zoon van Acheron en Gorgyra of
Orphne. Toen Persephone uit de onderwereld zou vrijgelaten worden,
indien zij er nog niets genuttigd had, verried hij dat zij van een
granaatappel geproefd had. Tot straf begroef Demeter hem onder een
zwaren steen, en toen Heracles hem later daarvan bevrijdde, veranderde
zij hem in een nachtuil.

Ascalon, Askalon, voorname vesting der Philistijnen, later een
belangrijke hellenistische stad, op de kust van Palaestina.

Ascania, Askania, 1) meer en omgeving in Bithynia, bij de stad
Nicaea.--2) zoutmeer in zuidelijk Phrygia tusschen Colossae en
Celaenae.

Ascanius, Askanios, zoon van Aeneas en Creusa, door Vergilius
en anderen ook Ilus of Iulus genoemd, ten einde de afstamming van
Augustus en de gens Iulia uit Aeneas aan te wijzen, werd door zijn
vader uit Trojes ondergang gered en kwam met hem in Latium aan,
waar hij Alba Longa stichtte.

Asciburgium, stad aan den linkeroever van den Rijn, in het gebied
der Gugerni in Belgica. Het ligt tusschen Vetera en Gelduba.

Asciburgius mons, thans het Reuzengebergte.

Asclepiadae, Asklepiadai, priesters en, naar men meende, afstammelingen
van Asclepius. Op Cos, te Cnidus e.e. vormden zij vereenigingen voor
de bestudeering en uitoefening der geneeskunde. Te Rome was het de
algemeene naam voor geneeskundigen.

Asclepiades, Asklepiades, 1) naam van verscheiden
geneeskundigen. Beroemd is de geleerde Ascl. van Prusa in Bithynië,
die omstreeks 50 te Rome zijne kunst uitoefende.--2) van Myrlea,
beroemd grieksch rhetor te Alexandria, en later te Rome (150-50). Hij
heeft een theorie der geschiedbeschrijving samengesteld, waarvan de
grondslag is een soortgelijke indeeling in drieën, als men bij de
rhetorica vindt, en b.v. door Cicero is uitgewerkt en toegepast. Ook
in den keizertijd blijft dit systeem in gebruik.

Asclepiodorus, Asklepiodoros, beroemd schilder, tijdgenoot van Apelles.

Asclepius, Asklepios, Aesculapius, zoon van Apollo en Coronis, dochter
van Phlegyas, of Arsinoë, dochter van Leucippus, geb. in Thessalië,
te Epidaurus of in Messenië. In de oudste gedichten wordt hij
voorgesteld als een heros, die, door Apollo aan Chiron toevertrouwd,
door dezen opgevoed werd en van hem o. a. de geneeskunde leerde,
waarin hij het zoover bracht dat hij niet alleen vele zieken genas,
maar zelfs dooden deed herleven. Toen echter werd hij door Zeus,
die niet wilde dat de menschen geheel van de vrees voor den dood
bevrijd zouden worden, met den bliksem getroffen en, op verzoek
van Apollo, als sterrenbeeld aan den hemel geplaatst. Later werd
Ascl. algemeen vereerd als de genezende god, eene hoedanigheid die
eigenlijk tot het wezen van Apollo behoort, en had hij heiligdommen
in verscheiden plaatsen, vooral zulke die wegens schoone en gezonde
ligging, bronnen e. dgl. veel bezocht werden door hen die genezing
van ziekten zochten. Daartoe legde men zich, na het vervullen van
nauwkeurig omschreven plechtigheden, in of bij den tempel neer, waarop
men in den slaap de gewenschte voorschriften van den god ontving, die
echter meestal door de priesters verduidelijkt moesten worden. Vooral
beroemd was zijn tempel te Epidaurus, rijk begiftigd met de geschenken
van herstelde zieken, waar om de vijf jaar te zijner eer een groot
feest, Asklepieia, gevierd werd; later was Pergamum de hoofdzetel
van zijn eeredienst. De haan, de hond en de geit waren hem gewijd,
maar bovenal de slang, waarmede hij steeds afgebeeld wordt en onder
welker gedaante de god zelf zich soms vertoont. Z. Aesculapius.

Asconius Pedianus (Q.), geboren te Patavium weinige jaren v. C.,
overleden 88 na C., v. a. 76 n. C., schrijver van belangrijke
aanteekeningen op Cicero's redevoeringen. In 1416 heeft men te
St. Gallen een (thans verloren) handschrift gevonden met een gedeelte
zijner aanteekeningen, waaronder echter ook van jonger hand.

Ascra, Askra, stadje in Boeotia, aan den voet van den Helicon,
geboorte- of verblijfplaats van Hesiodus.

Asculum, naam van twee steden in Italia. 1) Asculum (Ausculum)
Apulum, op de grenzen van Apulia en Samnium, waar de Romeinen in
279 door Pyrrhus, koning van Epirus, werden verslagen. (Zie Decii
no. 3). Horatius duidt het plaatsje aan door de woorden: oppidulum
quod versu dicere non est.--2) Asculum Picenum, hoofdstad van Picenum
en romeinsch municipium, in den bondgenootenoorlog verwoest, doch
weder opgebouwd.

Asebeias graphe, aanklacht wegens beleediging en bespotting van door
den staat erkende goden of wegens heiligschennis. Zulke zaken werden
door den archon basileus voor den Areopagus, soms voor de Heliaea
gebracht. De straf was niet bij de wet bepaald.

Asia, Asia, Oceanide, moeder van Prometheus.

Asia, Asia. Deze naam heeft verschillende beteekenissen. Vooreerst
verstaat men er het werelddeel onder, dat van Europa door den Tanaïs
(Don), de Palus Maeotis (zee van Azow) en verder door zeeën was
gescheiden, en slechts voor een klein gedeelte bekend was. Als
scheiding tusschen de werelddeelen Azië en Afrika werd eerst het
Nijldal, later de Arabische golf beschouwd. De ouden spraken van
Beneden- en Boven-Azië, en namen dan als scheiding den stroomloop van
den Halys of wel het Taurusgebergte met den Antitaurus aan (ta kato en
ta ano Asias, Asia he entos en ektos tou Halyos of tou Taurou). Het
oudst bekende gedeelte omvatte niet veel meer dan het oude perzische
rijk; de tochten van Alexander den Grooten brachten eenige meerdere
kennis omtrent India aan. In de vierde eeuw na C. sprak men van Asia
minor en maior. Asia minor, thans Anatolië of Natolië, omvatte het
groote vooruitspringende schiereiland, dat ten N. door den Pontus
Euxinus, ten W. door de Aegaeïsche zee, ten Z. door de Middellandsche
zee tot aan de golf van Issus werd omspoeld. Al wat daarachter lag,
was Asia maior.

De romeinsche provincie Asia was ontstaan door het testament van den
laatsten koning van Pergamus, Attalus III, die in 133 zijn rijk en
zijne schatten aan het romeinsche volk naliet. Zij omvatte in het eerst
de volgende landschappen: Mysia met Aeolis, Lydia met Ionia, Caria met
Doris (129). Eenige jaren later (116) werd Phrygia er aan toegevoegd,
dat wel tot Pergamus had behoord, doch eerst aan Mithradates V van
Pontus was afgestaan. Onder keizer Vespasianus werden ook Rhodus en
Lycia ingelijfd. Asia werd eerst door propraetors bestuurd, doch werd
later eene proconsulaire provincie. Ephesus was de hoofdstad.

Tijdens keizer Traianus omvatte het romeinsche gebied in Azië de
volgende gewesten: 1 de bovengenoemde provincie Asia, 2 Bithynia, 3
Paphlagonia, 4 Galatia, 5 Lycaonia, 6 Pisidia, 7 Lycia, 8 Pamphylia,
9 Cilicia, 10 Cyprus, 11 Cappadocia, 12 Pontus, 13 Armenia minor,
14 Armenia, 15 Mesopotamia (noordwestelijk gedeelte), 16 Commagene,
17 Syria met inbegrip van Phoenice en Judaea, 18 Arabia Petraea,
die echter niet alle afzonderlijke provinciën vormden. Bij de latere
indeeling van het rom. rijk in 116 provinciën werd de oude provincie
Asia in zeven deelen gesplitst, waarvan Asia proconsularis de westkust
bevatte van de golf van Adramyttium af tot aan den Maeander.

Asia prata, Asios leimon, ook wel Asia palus geheeten, de vruchtbare
vlakte in Lydia, die door den Cayster doorsneden wordt, ten Zuiden
van den berg Tmolus.

Asinarus, Asinaros, rivier op Sicilia, een eind bezuiden Syracusae,
bij welke de Atheners in 413 door de Syracusanen en den Spartaan
Gylippus verslagen werden en Nicias zich moest overgeven.

Asine, Asine, 1) stad aan de Argolische golf.--2) stad aan de
Messenische golf, gesticht door de dryopische bewoners van no. 1,
die uit hunne woonplaats waren verdreven.--3) kustplaats in Laconia,
bij Gytheum.

Asinii, 1) C. Asinius Pollio, uit Teate Marrucinorum afkomstig,
geboren 75 v. en gestorven 5 n. C., was als geschiedschrijver,
als treurspeldichter, als redenaar en als criticus een der meest
gevierde mannen van zijn tijd. Het meest bekende en belangrijkste
was zijn werk over de burgeroorlogen, waarin hij nu en dan belangrijk
schijnt afgeweken te zijn van de officieele lezing. In den burgeroorlog
tusschen Pompeius en Caesar had hij de partij van den laatste omhelsd,
en bij Pharsalus, in Africa en Hispania gestreden. Na Caesars dood
behoorde hij tot de republikeinsche partij en sloot hij zich noch
rechtstreeks bij Antonius, noch bij Octavianus aan, maar poogde door
zijne bemiddeling botsingen te voorkomen. In Gallia Cisalpina belast
met de landverdeeling onder de veteranen van Octavianus, bezorgde
hij aan zijn vriend Vergilius tijdelijk diens landgoed terug. In 39
behaalde hij als proconsul eene overwinning op de Parthini in Illyria,
doch onttrok zich na zijn zegetocht aan het staatkundig leven, hoewel
hij als lid van den senaat aan diens werkzaamheden ijverig deel bleef
nemen. Pollio stichtte te Rome de eerste openbare bibliotheek, en
evenals Maecenas trad hij op als beschermer van jeugdige talenten. Van
zijne vele werken is niets tot ons gekomen.--2) C. Asinius Gallus,
zoon van den vorigen, huwde met Vipsania Agrippina, de gescheiden
echtgenoote van Tiberius. Door zijne vrijmoedigheid beleedigde hij
den keizer, werd gevangen genomen en stierf in 33 n. C., vrijwillig
of gedwongen, den hongerdood. Hoewel hij niet zijns vaders talenten
schijnt te hebben bezeten, had hij toch eene groote voorliefde voor
de beoefening der wetenschappen.

Asisium, tgw. Assisi, klein plaatsje in Umbria, ten O. van Perusia,
geboorteplaats van Propertius.

Asius, Asios, van Samus, een van de oudste grieksche elegische
dichters.

Askolia, een spel dat op den tweeden dag der kleine Dionysusfeesten
in Attica gespeeld werd; het bestond daarin, dat men op een opgeblazen
en met olie glibberig gemaakten zak hinkte (askolizein, askoliazein),
die van het vel van een aan Dionysus geofferden bok gemaakt was.

Asopiades, Aeacus, de kleinz. van Asopus.

Asopis, Asopis, Aegma, de dochter van Asopus.

Asopus, Asopos, 1) rivier die bij Phlius ontspringt, door de vlakte
van Sicyon loopt en in de Corinthische golf valt.--2) rivier die bij
Plataeae ontspringt, door Boeotië loopt en op attisch gebied in de
Euboeïsche zee valt, de grens tusschen het gebied van Plataeae en
van Thebae.--3) riviertje bij de Thermopylae.--4) stad in Laconica,
aan den oostkant van de Laconische golf, met een beroemden tempel
van Asclepius.--5) de stroomgod van een der beide eerstgenoemde
rivieren. Hij was de zoon van Oceanus en Tethys en bij Metope de vader
van twee zoons en twaalf of twintig dochters, die bijna allen namen
dragen van steden, in de nabijheid dier rivieren gelegen. Vele zijner
dochters werden door goden ontvoerd, bijv. Aegina door Zeus. Toen
Asopus deze dochter zocht en van Sisyphus vernomen had, wie haar
geroofd had, vervolgde hij Zeus en wilde hij met hem strijden, maar
Zeus verjoeg hem met den bliksem, waardoor hij in zijn bedding werd
teruggedreven.

Asparagium, stad in Illyria, nabij Dyrrhachium,

Aspasia, Aspasia, 1) van Miletus, dochter van Axiochus, kwam naar
Athene en wist daar door hare schoonheid, verstand, geestigheid en
bekwaamheden ieders aandacht te trekken. De voornaamste mannen, ook
Socrates, zochten haar omgang, en Pericles verstiet om harentwille
zijne gemalin. Door hem oefende zij, naar men zeide, ook op de
staatszaken grooten invloed uit, het is echter slechts scherts
wanneer Aristophanes beweert dat zij den oorlog met Samus en den
peloponnesischen oorlog veroorzaakt zou hebben. De vijanden van
Pericles klaagden haar aan van asebeia, maar zijne welsprekendheid,
die zich bij deze gelegenheid in al hare kracht vertoonde, bewerkte
dat zij vrijgesproken werd. Na zijn dood huwde zij met den demagoog
Lysicles, die door haar grooten invloed kreeg.--2) van Phocaea,
dochter van Hermotimus, eigenlijk Milto geheeten, minnares van den
jongeren Cyrus, die haar om hare schoonheid en verstand den naam
Aspasia gaf. Na den slag bij Cunaxa viel zij in handen van Artaxerxes,
en toen zijn zoon Darius haar aan hem betwistte, maakte hij haar
priesteres van Anaitis. V. s. was dit de reden waarom Darius tegen
zijn vader opstond, wat hij met zijn leven boette.

Aspasii, Aspasioi, indisch volk ten N. van den Cophen, daar, waar de
Choaspes er in uitstroomt.

Aspendus, Aspendos, welvarende stad in Pamphylia, aan den Eurymedon,
oorspronkelijk eene argivische volksplanting.

Asphaltites lacus, de Doode zee in het zuiden van Palaestina, waarin
zich de Jordaan stort.

Asphodelus, asphodelos, een plant met kleine knollen aan den wortel,
die in de oudste tijden, en later nog door de armen, gegeten
werden. Men plantte ze op de graven en meende dat zich door de
onderwereld een groot stuk land uitstrekte dat daarmede beplant was.

Aspis, z. Clipeus.

Aspis, Aspis, kaap en stad, oostelijk van Carthago, gesticht door
Agathocles, den tyran van Syracuse, in den eersten punischen oorlog
tijdelijk door de Romeinen bezet (256) en sedert Clupea genoemd. In
46 werd het tegelijk met Carthago Romeinsche kolonie.

Aspledon, Aspledon, oude stad der Minyers in Boeotia, ten Noorden
van het meer Copaïs.

Asprenas (L. Nonius), schoonzoon van Varus en een der weinigen, die
uit den slag in het Teutoburgerwoud ontkwamen. Later (in 14 n. C.) was
hij proconsul van Africa. Hij was een groot vriend van Augustus.

Assa, Assera, Assa, Assera, stad op Chalcidice, aan de Singitische
golf.

Assaceni, Assakenoi, indische stam in het Indus-gebied, aan de
Westzijde, ten N. van den Cophen, verwant met de Astaceni.

Assaracus, Assarakos, zoon van Tros, overgrootvader van Aeneas.

Asser, in het algemeen een balk of boom of dikke lat, b.v. de
draagboomen van een draagstoel, doch altijd een bewerkt en geen ruw
stuk hout. De asser in den zeestrijd was een aries in het klein,
een balk, die aan touwen in het want hing en door zijn beuken het
want of den romp van het vijandelijk schip moest vernielen.

Assertor. In eene causa liberalis, d.i. een geding over de vraag,
of iemand vrij of slaaf was, kon de persoon, wiens vrijheid betwist
werd, niet als zijn eigen verdediger optreden. Hiertoe was een assertor
noodig, iemand, die rechtspersoonlijkheid bezat en staande hield, dat
de betwiste persoon een vrije was, bij welke verklaring hij zijne hand
of een staf (festuca of vindicta geheeten) op diens hoofd legde. Dit
komt voor bij de manumissio vindicta; voor assertor fungeerde vaak een
lictor (zie manumissio no. 1). Vanhier de uitdrukking aliquem manu
asserere in libertatem = iemands vrijheid verdedigen. Ook asserere
in servitutem, een als vrij beschouwd man als zijn slaaf opeischen.

Assessor. Wanneer te Rome aan iemand werd opgedragen, als iudex in
eene rechtzaak uitspraak te doen, eischte de gewoonte, dat hij eenige
vrienden uitnoodigde, de zitting bij te wonen en hem als consilium met
hun raad bij te staan. Evenzoo vormden de stadhouders in de provinciën
bij hunne rechtspraak een consilium uit hunne officieren. Onder de
keizers evenwel kwam meer en meer de geheele rechtspraak in handen der
overheden, die geregeld een vasten bijzitter kozen, assessor geheeten,
gewoonlijk een rechtskundige, die de geheele zaak instrueerde, en
het vonnis opstelde.

Assesus, Assesos, stad in Ionia, bij Miletus, met een Athena-tempel.

Assidui, gezeten burgers, werden te Rome die burgers geheeten,
die in eene der vijf classes waren ingeschreven, in tegenstelling
der proletarii.

Assignationes viritanae, zie Colonia no. 2.

Assorus, Assoros, stad op Sicilia, ten N.O. van Henna.

Assus, Assos, aeolische stad aan de Zuidkust van Troas, beroemd door
voortreffelijke tarwe en door eene steensoort, lapis Assius, die de
voorwerpen deed versteenen en daarom sarkophagos genoemd werd. Men
maakte er o. a. lijkkisten van.

Assyria, Assyria. Onder dezen naam kan men vooreerst het groote
oud-assyrische rijk verstaan, dat eenmaal zich over Armenia, Media,
Persis, Babylonia, Mesopotamia, Syria, Phoenice en Palaestina
uitstrekte en 672-656 zelfs over Aegypte heerschte, doch vervolgens
uiteenspatte en omstreeks 606 met de verwoesting der hoofdstad
Niniveh te gronde ging. Zie Ninus.--Het landschap Assyria in engeren
zin omvatte ongeveer de streek tusschen den Tigris en het Zagrus-
of Choatrasgebergte ten W. en ten O., en Babylonia en Armenia
ten Z. en ten N. Na den val van het oud-assyrische rijk maakte het
achtereenvolgens een deel uit der medische, perzische, macedonische,
syrische, parthische en nieuw-perzische rijken.

Asta, 1) stad in Liguria, rom. kolonie, aan den Tanarus, een zijtak
van den Padus (Po). Tegenwoordig Asti.--2) rom. kolonie in Baetica,
nabij Gades (Cadix).

Astaboras, Astaboras, thans Atbara, zijtak van den Nijl, in Aethiopia.

Astaceni, Astakenoi, indisch volk, aan den benedenloop van den Cophen,
verwant met de Assaceni.

Astacus, Astakos, 1) stad in Acarnania aan de Ionische zee.--2)
megarensische kolonie in Bithynia, aan een inham der Propontis; zij
werd door de Atheners versterkt en Olbia genoemd, door Lysimachus
verwoest, doch door Nicomedes I herbouwd en onder den naam van
Nicomedea tot de prachtige hoofdstad van Bithynia gemaakt.

Astapa, Astapa = Ostippo.

Astapus, Astapous, zijtak van den Nijl in Aethiopia. Tusschen dezen
en den Astaboras ligt het schiereiland Meroe.

Astarte, Syria dea, Astarte, Syria theos, phoenicische godin, die
in het Oosten hoog vereerd werd; vooral bekend is haar tempel te
Tyrus. De Grieken vergeleken haar met Aphrodite.

Asteria, Asteria, dochter van Coeüs en Phoebe. Om aan de liefkoozingen
van Zeus te ontkomen, stortte zij zich, in de gedaante van een kwartel,
in zee en veranderde in een eiland, dat eerst haar naam droeg, later
Ortygia, en eindelijk Delus genoemd werd.

Asterion, Asterion, zoon van Teutamus, koning van Creta, die met
Europa huwde en hare kinderen, Minos, Radamanthys en Sarpedon, als
de zijne opvoedde.

Asterope, Asterope, z. Aesacus.

Astrabacus, Astrabakos, een oud-laconisch heros. De spartaansche
koning Demaratus was, volgens het verhaal zijner moeder, een zoon
van Astrabacus of van Aristo.

Astraea, Astraia, dochter van Zeus en Themis of van Astraeus en Eos,
godin der gerechtigheid, die in de gouden eeuw op aarde onder de
menschen leefde. In de zilveren eeuw verscheen zij nog nu en dan,
maar toen de verdorvenheid der menschen toenam, verliet zij, hoewel
later dan alle andere goden, eindelijk ook de aarde en bleef sedert,
als het sterrenbeeld de Maagd, aan den hemel.

Astraeus, Astraios, zoon van Crius en Eurybia, echtgenoot van Eos,
vader der winden en sterren.

Astragaloi, dobbelsteenen met vier vlakke zijden en aan twee kanten
rond. De vlakke zijden waren met oogen gemerkt, zoodat 1 en 6, 3 en 4
tegenover elkander stonden. Men wierp met vier steenen; de beste worp,
wanneer 1, 3, 4 en 6 boven lagen, heette Aphrodite, Midas, Herakles, de
slechtste, wanneer alle vier éénen boven lagen, heette kyon. Zie Alea.

Astynomoi, overheidspersonen die te zorgen hadden voor politie,
straatreiniging, handhaving der bouwverordeningen, enz. Te Athene
waren er tien, vijf voor de stad en vijf voor den Piraeus. Ze komen
sinds de 4de eeuw voor.--Ook bijnaam van verschillende goden als
beschermers der steden.

Astura, riviertje in Latium, met eene gelijknamige stad aan den mond
er van.

Asturia, Astouria, landstreek in het Noorden van Tarraconensis, met
de hoofdstad Asturica Augusta (Astorga). De Astures waren een woest
bergvolk, in het tegenw. Asturië en noordelijk Leon.

Astyages, Astyages, zoon van Cyaxares, laatste koning der Mediërs
(585-550), grootvader van Cyrus, die hem van den troon stiet en het
perzische rijk stichtte, z. Alyattes.

Astyanax, Astyanax, zoon van Hector en Andromache. Zijn eigenlijke
naam was Scamandrius, maar ter eere van zijn vader noemde het volk
hem Astyanax (heer der stad). Na de verovering van Troje werd hij,
hoewel nog een kind, van den muur geworpen.

Astydamas, Astydamas, 1) zoon van Morsimus. Hij zou 240 treurspelen
gedicht hebben, waarvan 15 den eersten prijs behaalden. In zijn
jeugd was hij een leerling van Isocrates.--2) zoon van den vorigen,
treurspeldichter.

Astydamea, Astydameia, gemalin van Acastus.

Astyoche, Astyoche, dochter van Actor, moeder van Ascalaphus en
Ialmenus.--2) dochter van Laomedon, gehuwd met Telephus. Omgekocht
door een gouden wijnstok, overreedde zij haar zoon Eurypylus, aan de
verdediging van Troje deel te nemen.

Astypalaea, Astypalaia, stad en eiland der Sporaden, in de Aegeïsche
zee ten O. der Cycladen.

Astyra (gen. ae), ta Astyra, stad in Mysia bij Antandrus, aan de golf
van Adramyttium met een tempel van Artemis Astyrene. Ook een plaatsje
bij Abydus.

Asylia, door de wet gewaarborgde veiligheid voor slaven en misdadigers,
gewl. verbonden aan het verblijf in zekere tempels of heiligdommen. In
den keizertijd werd dit recht, dat aan vele tempels toekwam, omdat het
tot misbruiken aanleiding gaf, beperkt en gedeeltelijk opgeheven. Ook
werd soms van staatswege aan vreemdelingen asylia verzekerd, waardoor
zij evenzeer als de burgers tegen aanvallen op hun persoon en eigendom
beschermd waren.

Atabulus, naam in Apulia voor den uit Afrika overwaaienden verzengenden
Sirocco (Zuidenwind).

Atabyris, Atabyrius, Atabyris, Atabyrion oros, hooge berg op het
eiland Rhodus, met een beroemden tempel van Zeus Atabyrius.

Atagis, zie Athesis.

Atalante, Atalante, uit Arcadië, dochter van Iasus en Clymene. Haar
vader, die liever een zoon gehad had, liet haar terstond bij hare
geboorte te vondeling leggen; zij werd door eene berin gezoogd,
groeide op te midden van jagers en werd zelve eene buitengewoon vlugge,
sterke en moedige jageres. Zij nam deel aan de calydonische jacht
en bracht aan het zwijn de eerste wond toe; op grond daarvan kende
Meleager, die door hare schoonheid getroffen was, haar den prijs der
overwinning toe, en Atalante, hierdoor gestreeld, stemde er in toe
zijne vrouw te worden, terwijl zij vroeger tal van huwelijksaanzoeken
had van de hand gewezen. Ook aan den Argonautentocht zou zij hebben
deelgenomen of willen deelnemen.--V. a. was het niet Meleager, maar
Milanion, die door zijn trouwe liefde haar hart wist te winnen, hoewel
zij ook voor hem lang koud bleef.--V. a. was Atalante de dochter van
den boeotischen koning Schoeneus, en had zij verklaard alleen hem te
zullen huwen, die haar in den wedloop zou overwinnen. Reeds velen
hadden den strijd gewaagd, maar waren overwonnen en gedood, totdat
Milanion of Hippomenes door de hulp van Aphrodite de overwinning
behaalde. De godin had hem namelijk drie gouden appels gegeven,
waarvan hij onder het loopen telkens een voor de voeten van Atalante
wierp; deze bukte om de prachtige kleinoden op te rapen, maar verloor
daardoor zooveel tijd, dat haar minnaar, voor wien zij intusschen
zelve ook liefde had opgevat, het eerst het doel bereikte.--Atalante
en haar echtgenoot werden later in leeuwen veranderd, omdat zij een
aan Cybele gewijd bosch ontheiligd hadden. Hun zoon was Parthenopaeus.

Atalante, Atalante, 1) eilandje op de kust van Locris, nabij de stad
Opus.--2) rotseilandje ten Oosten van Salamis.--3) stad in Macedonia
aan den Axius.

Atanagrum, stad der Ilergetes in Tarraconensis, door Scipio in 218
verwoest.

Atarantes, Atarantes, volksstam in het midden van Africa, tusschen
de Garamantes en de Atlantes.

Atarbechis, Atarbechis, stad in Beneden-Aegyptus, in de landstreek
Prosopitis, met een beroemden tempel der aegyptische Aphrodite
(Hathor).

Atargatis, z. Dercetis.

Atarneus, Atarneus, stad op de kust van Aeolis tegenover Lesbus,
op den berg Cane. Aristoteles vertoefde hier eenigen tijd (348-345)
bij den tyran Hermeas.

Atax, Atax, thans Aude, een kustriviertje, dat zich in den sinus
Gallicus (golf v. Lyon) stort. Aan den Atax lagen de steden Carcaso
(Carcassonne) en Narbo Martius (Narbonne). De bewoners, die tot
de Volcae Tectosages behoorden, werden naar de rivier ook Atacini
genoemd, zooals de letterkundige P. Terentius Varro Atacinus, die in
82 te Narbo geboren werd.

Ate, Ate, dochter van Zeus of van Eris, godin der blinde drift, die
eens zelfs Zeus tot een onberaden eed verleidde. Tot straf werd zij
van den Olympus op aarde geslingerd, waar zij met lichten tred over
de hoofden der menschen zweeft, terwijl zij hen tot kwaad verleidt,
maar hen straft wanneer zij het bedreven hebben.

Ateii. 1) C. Ateius Capito, naam van een volkstribuun, die het den
consuls C. Pompeius en M. Licinius Crassus in hun tweede consulaat
(55) zeer lastig maakte en later door den censor App. Claudius Pulcher
(zie Claudii no. 15) berispt werd wegens leugenachtige auspicia.--2)
C. Ateius Capito, beroemd rechtsgeleerde te Rome ten tijde van Augustus
en Tiberius. Hij stichtte eene rechtsgeleerde school, die niet minder
vermaard werd dan die van zijn tegenstander Q. Antistius Labeo. Terwijl
Labeo aan de rechtsstudie eene meer philosophische richting gaf en den
strengen geest der oud-rom. wetgeving huldigde, was Capito's richting
meer historisch en nam hij meer het gewoonterecht tot grondslag, zooals
het zich in den loop der tijden had ontwikkeld. Zie Sabiniani.--3)
Ateius, bijgenaamd Praetextatus, een atheensch letterkundige van naam,
een vriend van Asinius Pollio en van Sallustius.

Ateleia, vrijstelling van alle of van bepaald aangewezen diensten of
betalingen ten behoeve van den staat, vooral van liturgieën.

Atella, oud-oscische stad in Campania tusschen Capua en Neapolis,
later romeinsch municipium, vooral bekend door de Atellanae fabulae.

Atellanae fabulae, ook wel Osci ludi genoemd, eene soort van landelijke
kluchtspelen, waarin boert en spot den boventoon voerden. Zij werden
meestal opgevoerd in de volkstaal of in een plattelandsdialect, dikwerf
grof en plomp; het doel was dan ook niet fijn of geestig te wezen,
maar de toeschouwers te laten lachen. Zij kunnen vergeleken worden met
Jan Klaassen- of Harlekijnskluchten. Er kwamen eenige vaste rollen
in voor, zooals Maccus, een domme, vraatzieke hansworst of Pierrot,
Pappus, een soort van vader Pantalon, enz. In den beginne waren het
slechts schetsen, die op het tooneel door improvisatie verder werden
uitgewerkt; later werden ook uitgewerkte stukjes geschreven. Soms
werden zij ook als nastukjes (exodia) na een drama gegeven. In de
Atellanae als speler op te treden, werd den rom. burger niet onwaardig
geacht; zij werden opgevoerd door vrijgeboren rom. jongelieden.

Aternia Tarpeia (lex) de multis, 454, van de consuls M. Aternius Varus
Fontinalis en Sp. Tarpeius Montanus Capitolinus, dat het aan alle
magistraten zou vrijstaan, boeten tot een zeker bedrag in vee op te
leggen, terwijl hoogere boeten alleen door de comitia tributa konden
worden opgelegd. De multa suprema was 2 schapen en 30 ossen. Voor
de boete in vee werd in 430 door de lex Iulia Papiria (z. a.) eene
evenredige geldboete in de plaats gesteld.

Aternum (ook Ostia Aterni geheeten) aan de Adriatische zee, havenstad
der Marrucini, Vestini en Peligni, drie kleine stammen tusschen
Picenum en Samnium.

Aternus, riviertje, dat bij Aternum in zee valt.

Atesis = Athesis.

Ateste, rom. kolonie in het land der Veneti, aan de Athesis (Etsch)
gelegen. Thans Este.

Athamania, Athamania, landstreek in Epirus op de grenzen van Thessalia,
met de hoofdstad Argithea. De Athamanes, Athamanes, stonden op een
zeer lagen trap van beschaving.

Athamantiades, Athamantiades, Palaemon, zoon van Athamas.

Athamantis, Athamantis, Helle, dochter van Athamas.

Athamas, Athamas, zoon van den thessalischen Aeolus, koning van
Orchomenus in Boeotië. Hij was gehuwd met de godin Nephele en had bij
haar twee kinderen, Phrixus en Helle; hij nam echter nog eene andere
vrouw, Ino, de dochter van Cadmus, waarom Nephele hem verliet. Ook Ino
kreeg bij Ath. twee kinderen, Learchus en Melicertes, voor de kinderen
van Nephele was zij echter eene slechte stiefmoeder en zelfs bewoog
zij Ath. hen aan Zeus Laphystius te offeren, maar Nephele zond hun
een ram met gouden vacht, waarmede zij uit het land vluchtten. Toen
dit offer alzoo mislukt was, zoude Ath. zelf geofferd worden, maar ook
dit werd door Heracles belet (z. Cytissorus). Later werd hij door Hera,
die vertoornd was op Ino, omdat zij Dionysus had opgevoed, zoo razend
gemaakt, dat hij Learchus doodsloeg en Ino voor hem moest vluchten
en zich met Melicertes in zee stortte. Met bloedschuld beladen moest
Ath. vluchten, hij vestigde zich in Phthiotis, huwde met Themisto,
die hem vier kinderen schonk, en stichtte de stad Halus.

Athanagia = Atanagrum.

Athanasius, geb. te Alexandrië in 295 n. C., nam aan het concilie van
Nicaea (325 na C.) een zóó werkzaam aandeel, dat hij in 326 benoemd
werd tot opvolger van Alexander als bisschop van Alexandrië. Toen hij
tegen het bevel van keizer Constantijn den tot ketter verklaarden
Arius uit de kerk weerde, werd hij verbannen. Na 's keizers dood
keerde hij naar Alexandrië terug, doch werd door den nieuwen keizer
Constantius andermaal in ballingschap gezonden. Door bemiddeling van
den bisschop van Rome, Julius I, werd hij in zijn ambt hersteld, doch
later voor de derde maal gebannen, tot hij eindelijk, onder Jovianus,
voor goed terugkwam (366 n. C.). Hij stierf te Alexandrië in 373. Hij
heeft vele geschriften nagelaten, waarvan sommige voor de geschiedenis
van zijn tijd belangrijk zijn.

Athanatoi, eene keurbende van 10,000 man in het perzische leger,
zoo genoemd omdat zij, wanneer er iemand aan ontviel, terstond weder
voltallig gemaakt werd door anderen, die te voren daarvoor waren
aangewezen.

Athena, Athenaia, Athena, Pallas Athene, Minerva, oorspronkelijk
waarschijnlijk eene godin van den aether, wier dienst in verband
stond met dien van Poseidon, en die uit het meer of de rivier Triton
ontstaan was (Tritogeneia). Volgens de gewone voorstelling was zij
de dochter van Zeus, uit wiens hoofd zij volwassen en gewapend te
voorschijn kwam, nadat hij zijne eerste gemalin, Metis, verslonden
had. Als een van de machtigste wezens der godenwereld, oefent zij op
velerlei wijze een heilrijken invloed op het menschdom uit. Vooreerst
is zij de onoverwinnelijke godin van den oorlog (Atrytone), die
staten en individuen in den rechtvaardigen strijd helpt; zij geeft
haren beschermelingen den moed en het beleid, die hun de overwinning
verzekeren, en betreedt in het heetste van het gevecht dikwijls
zelve het slagveld, waar dan alles voor haar moet wijken, en zelfs
andere godheden, die het wagen haar te weerstreven, het veld voor haar
moeten ruimen. De grootste helden staan onder hare bescherming en de
steden verdedigt zij tegen de aanvallen der vijanden (Rhysiptolis,
Promachos, Polias, Akraia). De krijgstrompet, de fluit en de wapendans
Pyrriche zijn door haar uitgevonden. Vervolgens is zij de godin van
alle wetenschappen, kunsten en handwerken (Ergane), en bevordert zij
landbouw en nijverheid door allerlei vindingen. Zoo is de ploeg en de
hark door haar uitgevonden, zoo heeft zij den menschen geleerd hoe zij
het vuur moeten gebruiken, hoe zij paarden kunnen temmen en voor den
wagen spannen (Hippia), zoo bouwt zij voor Danaus het schip waarmede
hij naar Griekenland vlucht en is zij behulpzaam in het bouwen van
de Argo; ook het spinnen en weven behoort tot hare werken, en het
grootste geschenk, dat de Atheners haar jaarlijks brengen, is een
kunstig bewerkt kleed (peplos). Alles wat eene beschaafde maatschappij
kenmerkt staat onder hare hoede; den staat, zijne onderdeelen en
grondslagen, recht en wet, beschermt zij, en vandaar ook rechtbanken
en volksvergaderingen (Boulaia, Agoraia, Phratria); zij zelve heeft te
Athene de rechtbank van den Areopagus ingesteld.--Over het algemeen is
zij de beschermgodin van hen die door verstand, bekwaamheid en overleg
uitmunten; zij zelve bezit die eigenschappen in de hoogste mate, daar
zij als het ware de gepersonifiëerde wijsheid van Zeus is.--Eindelijk
geeft zij, als godin van den zuiveren aether, gezondheid en weert
zij ziekten af (Hygieia, Paionia).--De dienst van Athena was door
geheel Griekenland verbreid, maar nergens werd zij hooger vereerd
dan te Athene, de naar haar genoemde stad, waar alle instellingen of
van haar afkomstig waren, of tenminste door haar in stand gehouden
werden. Zelfs wordt het geheele land Attica als het eigendom der godin
beschouwd. Wel had aanvankelijk ook Poseidon erop aanspraak gemaakt,
maar toen Zeus beslist had dat het land gegeven zou worden aan dengene,
die het met het nuttigste geschenk zou begiftigen, schiep Poseidon het
paard, Athena den olijfboom, en de goden kenden haar de overwinning
toe. Sedert dien tijd is de olijfboom haar boven alles geheiligd,
van de dieren zijn de uil, de haan en de slang aan haar gewijd.--Zij
wordt meestal afgebeeld met eene eenigszins mannelijke gestalte,
met heldere en ernstige gelaatstrekken, dikwijls draagt zij schild,
helm en lans en is zij met de Aegis bekleed.

Athenae, Athenai, hoofdstad van Attica, door de Atheners to asty
geheeten, tegenover he polis (akropolis), de burcht. De oudste
nederzetting is waarschijnlijk op de acropolis geweest. Daar
zijn nog de overblijfselen gevonden van een koningspaleis uit den
Myceenschen tijd. De burcht zelf was versterkt met een muur, uit
onbewerkte rotsblokken opgetrokken. De stad breidde zich eerst uit
ten Zuiden (Kydathenaion), en ten Westen (z. Pelasgikon, Pelargikon,
(teichos)), en sedert den tijd der Pisistratiden ten Noorden van de
Acropolis, in den Kerameikos, waar door Pisistratus de nieuwe markt
ten Noorden van den Areopagus werd aangelegd (de oude markt lag ten
Z. daarvan). Hoe de stad er overigens vóór de perzische oorlogen
uitzag, is ons onbekend; doch zelfs in zijn bloeitijd was Athene
niet, wat wij eene fraaie stad zouden noemen. De straten waren niet
breed, niet regelmatig, en de huizen muntten niet uit door prachtige
gevels. Er was echter te Athene aan openbare gebouwen meer schoons te
zien, dan in eenige andere stad van Griekenland. De stad zelve was in
onregelmatig ronden vorm gebouwd. In het midden lag de akropolis,
de oude burcht, oudtijds Kranae, de ruwe rots, later Kekropia,
vervolgens eenvoudig acropolis geheeten. Deze rots, ongeveer 150 voet
hoog, was slechts aan de Westzijde toegankelijk, overigens steil
en nog bovendien aan den Noordkant door de zoogenaamde pelasgische
muren, aan de Zuidzijde door den muur van Cimon versterkt. Om op
de acropolis te komen, moest men eerst twee poorten doorgaan, dan
stond men voor de prachtige Propylaea, ta Propylaia, op voorstel van
Pericles door den bouwmeester Mnesicles gebouwd. In het midden liep
een rijweg opwaarts, aan weerszijden daarvan een marmeren trap van 64
treden. Zóó kwam men in het voorportaal van den burcht. De voorgevel
van dit portaalgebouw werd gedragen door zes reusachtige dorische
zuilen, die vijf doorgangen vormden, terwijl ter weerszijden van den
middenweg drie ionische zuilen de zoldering schraagden. Vijf deuren
scheidden dit eerste portaal van een tweede, dat iets hooger lag en
kleiner was en weder in eene rij van zes dorische zuilen eindigde en
zóó tot het vlak van den heuvel toegang gaf. Dit prachtwerk, geheel
van marmer, kostte meer dan 2000 talenten en vijf jaren tijds. Op
het heuvelvlak had men dan aan de rechterhand het Parthenon, den
tempel der maagdelijke Pallas Athena, onder opzicht van Pericles
door Callicrates en Ictinus gebouwd, ruim 200 voet lang en 100 voet
breed, met acht dorische zuilen in het front en zeventien in de lange
zijden (z. fig. vorige pag.). Gevelveld en friezen waren met heerlijk
beeldhouwwerk versierd, dat tafereelen uit het leven der godin en den
grooten optocht bij de feesten der Panathenaeën voorstelde. De hier
bijgevoegde plattegrond geeft eene voorstelling van de inrichting des
tempels. (A) is de omringende zuilengang, het peristylium, peristasis,
(B) de pronaos, tusschen welks zes zuilen ijzeren hekken aangebracht
waren, waarachter wellicht tempelgeschenken werden tentoongesteld,
(C) is de 100 voet lange cella, hekatompedos neos waar in (a) het
beeld der godin stond, terwijl men niet alleen aan de twee lange
zijden, maar ook aan de achterzijde (op de teekening niet aangegeven)
ionische zuilen vond in twee stellingen boven elkaar. Het beeld der
godin, 12 meter hoog, uit goud en ivoor bewerkt, was het meesterwerk
van Phidias. Op de uitgestrekte rechterhand droeg zij het zes voet
hooge gevleugelde beeld der Overwinning. De gouden mantel der godin
werd omstreeks 300 door zekeren Lachares, volksmenner en vervolgens
tyran te Athene, geroofd. Afgesloten van de cella (de twee deuren,
op de teekening aangegeven, zijn uit het christelijk tijdperk)
was het opisthodomos, dat verdeeld was in het eigenlijke Parthenon
(D), ook Megaron genoemd, waarin de schatten van de godin en van
de andere goden bewaard werden, en het eigenlijke opisthodomos
(E), waarin zich de staatsschat bevond. Het Parthenon werd in het
christelijk tijdperk in een kerk der maagd Maria en door de Turken
in eene moskee herschapen. In 1687, in den oorlog tusschen de
Turken en de republiek Venetië, vloog een gedeelte van den tempel,
door de Turken als kruitmagazijn gebruikt, door eene bom uit de
venetiaansche batterijen in de lucht. In 1799 liet de britsche gezant
bij de Porte, lord Elgin, met goedvinden der turksche regeering,
het nog overgebleven beeldhouwwerk uitbreken en met tal van andere
kunstwerken naar Engeland overvoeren. Door het vergaan van een der
schepen bij Cerigo ging een deel dezer kunstschatten verloren; het
overige ging in 1816 voor 35000 L.st. aan het Britsch Museum over,
waar het nog onder den naam van Elgin marbles prijkt. Tegenover het
Parthenon ligt het Erechtheum, aan Poseidon Erechtheus geheiligd,
met den daartegenaan gebouwden tempel van Athena Polias, waarin het
oude houten beeld der godin stond, dat éénmaal 's jaars gereinigd
werd. Deze tempel werd in 407 voleindigd. (A) is de pronaos van Athena
Polias, (B) de cella; aan de andere zijde kwam men langs een trap in
het voorportaal (F) van den Erechtheustempel; het is een open hal,
waarvan het dak door caryatiden (Korai) werd gedragen; (D) is de
pronaos, (C) de cella van den tempel, terwijl (E) de noordelijke
uitbouw is, waarin zich het drietandteeken van Poseidon bevindt;
(G), (H) en (I) zijn doorgangen. Onder den pronaos was de zoutbron,
en ter zijde daarvan de heilige olijf, door Athena geplant. Een derde
standbeeld van Athena was nog de Athena Promachos, een door Phidias
gegoten metalen reuzenbeeld. Reeds bij het omvaren van kaap Sunium
kon men de gouden punt harer speer in de zon zien schitteren. Het
tempeltje der Nike apteros lag wel op de acropolis, doch buiten de
Propylaeën. Ten slotte vermelden wij, dat er voor de Perzische oorlogen
dichtbij het Erechtheum een andere tempel van Athena gestaan heeft,
die gewoonlijk Hecatompedon of archaios neos genoemd wordt. Wanneer
men van de acropolis in noordwestelijke richting ging, kwam men op
de markt, agora, vanwaar een weg naar den Pnyx voerde, een heuvel,
die tot plaats voor de volksvergadering diende. Langs de markt liepen
zuilengangen, waarvan de stoa poikile of beschilderde galerij de
meest beroemde was. Op hare wanden prijkten tafereelen uit den slag
bij Marathon en andere veld- en zeeslagen, waarin de Atheners roem
hadden ingeoogst. Aan de markt lag het bouleuterion, waar de raad,
de boule, zitting hield, benevens de tholos of rotonde, waar de
prytanen hun maaltijden gebruikten. Niet ver van de markt verhief
zich de vrij steile Aresheuvel of Areopagus, Areios pagos. Onder
de openbare gebouwen en monumenten in de stad verdienen vermelding:
het Prytaneum, het theater van Dionysus, dat tegen de Zuidzijde van
de Acropolis aangebouwd was, het Museum, het Theseum, het Odeum van
Pericles voor muzikale wedstrijden. Een ander Odeum van later tijd
was dat van Herodes Atticus. Het choragisch monument van Lysicrates,
van omstreeks 330, ook wel met den naam van lantaarn van Diogenes
bestempeld, is een sierlijk gebouwtje met zes corinthische zuiltjes,
die op een vierkanten onderbouw rusten en een marmeren dekstuk dragen,
met beeldwerk versierd en waaruit eene acanthusplant oprijst. Het
gebouwtje, 34 voet hoog, diende om den drievoet (choregikos tripsys)
te dragen, dien Lysicrates als prijs in den choragischen wedstrijd
had gewonnen. Eene straat in de stad heette de straat der drievoeten,
omdat daar een aantal zulke gedenkteekenen stonden. De toren der
winden was een fraai achthoekig gebouw, waarin een wateruurwerk was
aangebracht en waarop een windwijzer stond. Hij dagteekent uit de
1ste eeuw. Vele aanzienlijke mannen, zelfs vorsten lieten te Athenae
praalgebouwen oprichten, om hun eigen naam te verheerlijken.

Buiten de stadsmuren vond men nog beroemde plaatsen, als: de Academia,
Akademeia of -mia, een wandelpark met gymnasium, waar Plato zijn
onderwijs gaf, het Lyceum, ook een park met een tempel van Apollo
Lycius, waar Aristoteles zijne peripatetische lessen gaf, den heuvel
Cynosarges, met een gymnasium, in een van welks zalen Antisthenes,
de stichter der cynische school, als leeraar optrad.

Ten Westen van de stad stroomde de Cephisus, in het Z.O. de
Ilisus. Van de stad liepen de lange muren, ta makra teiche, ook wel
de beenen van Athenae genoemd, ta skele ton Athenon, ter lengte van
omstreeks anderhalf uur gaans naar de havens. De havens Phalerus
en Munychia waren klein; maar de Piraeus (Peiraieus) vormde eene
kleine stad op zichzelve, met scheepswerven, tuighuis, magazijnen,
handelshaven, oorlogshaven, ja zelfs met een theater. De muren
waren in zee vooruitgebouwd; de invaart, die met kettingen kon
worden afgesloten, liep met eene sterke kromming tusschen twee
muren door. Voor de geschiedenis van Athenae moeten wij naar de
geschiedboeken verwijzen. Ook onder rom. heerschappij bleef Athenae
nog lang eene civitas libera met een betrekkelijk uitgebreid gebied,
waartoe, behalve Attica, ook een deel der cycladische eilanden
behoorde. Het bleef ook lang een zetel van kunst en wetenschap, en
tal van jonge aanzienlijke Romeinen gingen erheen, om hunne opleiding
te voltooien. De stad leed in 86 veel door Sulla's belegering; bij
die gelegenheid ging de Piraeus te gronde; keizer Hadrianus zocht in
later tijd de stad te doen herleven door aan de verfraaiing ervan veel
ten koste te leggen. Het aantal inwoners van Athenae wordt tegen het
einde van de regeering der Pisistratiden op 20,000 à 25,000 geschat;
bij het uitbreken van den Peloponnesischen oorlog bedroeg de bevolking
van stad en havens ruim 100,000; een eeuw later evenveel, maar toen
was de Piraeus meer bewoond, en begon de stad reeds verlaten te worden.

Behalve de talrijke tempels, waarvan wij slechts zeer enkele konden
vermelden, was de stad zeer rijk aan standbeelden.

Athenaeum, Athenaion, in het algemeen elke aan Athena gewijde
plaats. In het bizonder verstond men hieronder de door keizer
Hadrianus te Rome opgerichte school voor hoogere vorming. Hoewel
enkele uitstekende onderwijzers reeds onder Augustus en Vespasianus
eene toelage uit de schatkist genoten, was er te Rome toch alleen
bizonder onderwijs; Hadrianus voerde het openbaar onderwijs in met
onderwijzers, die door den staat werden bezoldigd, teneinde invloed
op den geest van het onderwijs te kunnen uitoefenen en eene niet
gewenschte republikeinsche richting te keeren.

Athenaeus, Athenaios, 1) sicilisch werktuigkundige, tijdgenoot van
Archimedes.--2) taalgeleerde uit Naucratis, omstreeks 230 na C.,
die eerst te Alexandrië, later te Rome leefde. Zijn uitvoerig werk
Deipnosophistai, dat bijna geheel bewaard gebleven is, behandelt in
den vorm van gesprekken allerlei bizonderheden uit het dagelijksch
leven der ouden, en heeft vooral groote waarde door de talrijke
aanhalingen uit oudere schrijvers, wier werken verloren gegaan zijn.

Athenagoras, Athenagoras, van Athene, leeraar der academische
wijsbegeerte te Alexandrië in de 2e eeuw n. C.; later ging hij tot het
Christendom over, dat hij ijverig en op wijsgeerige gronden verdedigde.

Athenais, Athenais, 1) bijgenaamd Philostorgos, gemalin van den
cappadocischen koning Ariobarzanes II.--2) dochter van den sophist
Leontius, de schoone en bekwame gemalin van keizer Theodosius II;
na hare bekeering tot het Christendom noemde zij zich Eudocia. Zij
heeft verschillende epische gedichten gemaakt, die oud-testamentische
en christelijke onderwerpen behandelen.

Athenio, een herder, aanvoerder der opgestane slaven op Sicilia in
102 en 101. De consul M.' Aquillius versloeg hem in 100 met eigen
hand. Cicero gaf aan Sext. Clodius, den vrijgelatene van P. Clodius
(Claudii no. 17) den schimpnaam Athenio, omdat laatstgenoemde aan
het hoofd van een troep slaven te Rome onlusten verwekte.

Athenis, z. Bupalus.

Athenodorus, Athenodoros, 1) een Griek, die door Alexander d. G. met
eene kolonie naar Bactra gezonden werd en zich den titel van koning
wilde aanmatigen, maar door Bito vermoord werd.--2) bijgenaamd
Kordylion, van Tarsus, stoicijnsch wijsgeer, opzichter der bibliotheek
te Pergamus. Hij zou getracht hebben de werken der oudere stoicijnen
te zuiveren van alles wat hem minder goed voorkwam, maar zijn toeleg
werd ontdekt. De jongere Cato nam hem in 70 mede naar Rome, waar
hij stierf.--3) van Tarsus, zoon van Sandon, waarschijnlijk leerling
van Posidonius van Rhodus, leeraar der stoicijnsche wijsbegeerte te
Apollonia in Epirus, waar Octavianus hem leerde kennen. Deze nam hem
mede naar Rome, echter keerde hij later naar Tarsus terug, waar hij
de gedurende zijne afwezigheid uitgebroken burgertwisten bijlegde
en de wetten verbeterde.--4) een van de drie beeldhouwers van de
Laocoongroep z. Laocoon.

Athesis, Atesinos, thans de Adige of Etsch, die op de Rhaetische Alpen
ontspringt en zich in de Adriatische zee stort. In zijn bovenloop neemt
hij (bij Bozen) den Atagis Atagis, of Isarcus (Eisach) op. V. s. is
Atagis een andere naam voor den Athesis.

Athletae, athletai, athleteres, werden bij de Grieken diegenen
genoemd, die bij de nationale spelen te Olympia of elders in den
wedstrijd voor lichaamsoefening en spierkracht naar de overwinning
dongen. Langzamerhand werd hiervan een beroep gemaakt en kreeg men
athleten, die op hunne kunst reisden en voorstellingen gaven. Zulke
worstelaars werden van jongs af geoefend en volgden een bepaalden
leefregel. Ook bij de Romeinen vonden nu en dan bij de openbare
spelen dergelijke voorstellingen plaats, waarvoor men dan tegen hoog
loon (auctoramentum) grieksche athleten huurde. Bij het worstelen,
dat geheel naakt geschiedde, smeerde men zich met olie in, om aan de
tegenpartij minder vat te geven, wat deze dan weder nutteloos trachtte
te maken, door zijn tegenstander met zand te werpen.

Athlothetai, oorspronkelijk zij, die bij de wedstrijden prijzen
uitloofden, later bij de groote nationale feesten kamprechters
en commissarissen. Zij werden tien maanden vóór het feest benoemd,
ontvingen de aangiften van de mededingers in de wedstrijden en zorgden
voor alles wat voor eene waardige feestviering noodig was. Door een
plechtigen eed verbonden zij zich tot onpartijdigheid. Gedurende
het feest droegen zij een purperen kleed, lauwerkrans en staf, ook
werden zij begeleid door dienaars die staven droegen (rhabdouchoi). Te
Athene werden om de vier jaar 10 athlothetae door het lot aangewezen,
die bij de feesten, vooral de Panathenaea, het oppertoezicht hielden
en uitspraak deden over de wedstrijden.

Athos, Athos, naam van een der Giganten, die den hemel wilden
bestormen. Hij nam een berg uit Thracia op en slingerde dezen naar
de goden. De bliksem van Zeus weerde echter het gevaar af en deed
den bergklomp aan de macedonische kust neerstorten, waar hij zich nog
als mons Athos (thans Monte Santo of Hagion Oros) op de chalcidische
landtong Acte tot eene hoogte van 6350 voet verheft. Xerxes liet den
hals der landtong bij Sane doorgraven. Oudtijds lagen tegen den berg
een vijftal bloeiende steden; thans vindt men er slechts een aantal
grieksch-katholieke kloosters, die in het bezit van belangrijke oude
handschriften zijn.

Atii, zie Attii.

Atilia (lex) de dando tutore, onzeker van welk jaar, doch vóór
188. Waar een voogd noodig was en bij ontstentenis van nabestaanden
geen voogd was en door den overledene ook geen voogd bij testament
was aangewezen, werd volgens de lex Atilia een voogd benoemd door
den praetor urbanus onder medewerking der volkstribunen.

Atilia Marcia (lex), 311, van de volkstribunen L. Atilius en
C. Marcius, dat van de 24 krijgstribunen, die jaarlijks voor vier
legioenen noodig waren, 16 door het volk zouden worden gekozen.

Atilii. Tot de gens Atilia behooren o. a. de familiën Bulbus,
Calatinus, Longus, Regulus, Serranus.--1) A. Atilius Calatinus,
consul in 258 en in 254, streed op Sicilia tegen de Carthagers en
veroverde Panormus (Palermo). In het jaar 249 was hij als dictator op
Sicilia, en was als zoodanig de eerste dictator, die buiten Italia eene
rom. legermacht aanvoerde.--2) M. Atilius Regulus werd als consul in
294 door de Samnieten bij Luceria verslagen. Toch heeft hij een triumf
gevierd.--3) M. Atilius Regulus, geen zoon van den vorigen, was consul
in 267 en 256. In zijn eerste consulaat overwon hij de Sallentini in
Calabria, hij veroverde Brundisium, en genoot de eer eener zegepraal;
in zijn tweede, waarin hij consul suffectus was in plaats van den
overleden Q. Caedicius, ondernam hij den voor hem noodlottigen tocht
naar Carthago. Met zijn ambtgenoot L. Manlius Vulso met eene vloot
van 330 schepen in zee gestoken, versloeg hij eerst de carthaagsche
vloot bij Ecnomus aan de Zuidkust van Sicilia, landde toen in Africa,
en veroverde de stad Aspis, die door de Romeinen in Clypea of Clupea
werd verdoopt. Manlius keerde naar Rome terug; Regulus bleef in Africa
en bracht Carthago zoo in het nauw, dat het om vrede vroeg. De hardheid
zijner voorwaarden echter drong de Carthagers nog eenmaal het uiterste
te beproeven, en onder aanvoering van den Spartaan Xanthippus behaalden
zij de overwinning. Regulus werd gevangen genomen; 30000 der zijnen
sneuvelden (255). In 250 zonden de Carthagers gezanten met Regulus naar
Rome, in de verwachting, dat hij voor een vrede zou pleiten; in den
senaat toegelaten, ontried hij den vrede ten sterkste. Overeenkomstig
een door hem gezworen eed, keerde hij als gevangene naar Carthago
terug, waar hij onder folteringen zou ter dood gebracht zijn. Het
geheele verhaal van Regulus' zending naar Rome en zijn marteldood is
onhistorisch.--4) C. Atilius Regulus, dikwijls ten onrechte Serranus
(Saranus) bijgenaamd, versloeg als consul in 257 de carthaagsche vloot
bij de Liparische eilanden en hield een zegetocht. In 250 was hij ten
tweede male consul en sloeg hij het beleg voor Lilybaeum, maar kon de
stad niet innemen.--5) M. Atilius Regulus, zoon van no. 3, was consul
in 227, en consul suffectus in 217 in plaats van C. Flaminius, die bij
het Trasimeensche meer gesneuveld was. Als censor in 214 was hij zeer
streng tegen hen, die na den slag bij Cannae het plan hadden gehad,
Italië te verlaten, verder die door woordbreuk zich aan Hannibal's
gevangenschap hadden onttrokken, en ten slotte tegen hen, die in de
laatste 4 jaren zich zonder voldoenden grond aan den krijgsdienst
hadden onttrokken.--6) C. Atilius Regulus, misschien een broeder van
no. 5, was consul in 225.--7) C. Atilius Serranus streed in 218 als
praetor tegen de opgestane Bojers in Gallia Cisalpina en vereenigde
zich vóór den slag aan den Ticinus met den consul P. Cornelius
Scipio, die hem daarop naar Rome terugzond.--8) A. Atilius Serranus,
praetor in 192, komt in den oorlog tegen Antiochus III van Syria
voor. In 172 maakten hij en Q. Marcius Philippus (zie Marcii no. 15)
het gezantschap uit, dat de Grieken moest weerhouden, gemeene zaak
met Perseus te maken.--9) C. Atilius Serranus Gavianus, uit de gens
Gavia geadopteerd, quaestor in 63, trachtte als volkstribuun in 57
Cicero's terugroeping te verhinderen.--10) M. Atilius, middelmatig
tooneeldichter uit de tweede eeuw, schrijver van eene Electra.

Atimia, gemis van enkele (at. kata prostaxeis) of van alle (at. tou
somatos) burgerlijke rechten. Deze rechten konden een burger bij
rechterlijk vonnis ontnomen worden, of zij konden wegens het niet
vervullen van zekere verplichtingen tegenover den staat verloren
gaan. Hij die alle burgerlijke rechten mist (atimos), mag bijv. niet
in rechten optreden, de volksvergadering of de markt niet bezoeken,
enz. Hiermede ging soms nog verbeurdverklaring van goederen gepaard
(at. tou somatos kai ton chrematon), vooral tegenover hen, die aan
den staat verschuldigde gelden niet betaalden. Deze toestand van
atimia hield op, zoodra de schuld betaald werd, maar ging anders bij
den dood van den schuldenaar ook op zijne kinderen en kleinkinderen
over. Te Sparta werden de burgerlijke rechten o.a. aan hen ontnomen,
die zich uit lafheid aan een gevecht onttrokken hadden (tresantes).

Atina, volscische stad hoog in de bergen, ten N. van Casinum, in
Latium, later rom. municipium.

Atinia (lex), van 197, een plebisciet van den volkstribuun C. Atinius
Labeo, ut quinque coloniae in oram maritimam deducerentur, n.l. naar
Puteoli, Vulturnum, Liternum, Salernum, en naar Buxentum.

Atinia (lex), een plebisciet (± 102), waardoor de volkstribunen
zitting kregen in den senaat.

Atinia (lex), de rebus furtivis, onzeker van wanneer, bepaalde,
dat verjaring geen eigendomsrecht opleverde van gestolen zaken.

Atintanes, Atintanes, volksstam in het N.-W. van Epirus.

Atlantes, Atlantes, volksstam in Africa bij het Atlasgebergte, het
verst af wonende volk, dat bij Herodotus bekend was. Zij hadden in
hun gebied zoutgroeven, en bouwden volgens het verhaal zelfs hutten
van zout, daar in hun gebied nooit regen viel.

Atlantiades, Hermes en Hermaphroditus, kleinzoon en achterkleinzoon
van Atlas.

Atlantides, Atlantiades, Atlantides, de Pleiaden en Hyaden, dochters
van Atlas.

Atlantis, Atlantis. De overlevering bij de ouden gewaagde van een groot
en heerlijk eiland ten Westen van de zuilen van Heracles, waarnaar de
Atlantische oceaan zijn naam droeg. De vorsten van dit eiland zouden
eenmaal zegevierend tot bij Griekenland zijn doorgedrongen. Om het
zedenbederf der inwoners echter was het eiland door eene hevige
aardbeving geteisterd en in één etmaal door de zee verzwolgen.

Atlas, Atlas, een Titan, zoon van Iapetus en Clymene of Asia, die
met de andere Titanen de goden beoorloogde en tot straf daarvoor
veroordeeld werd met hoofd en handen den hemel te steunen of de zuilen
te dragen waarop de hemel rust.--V. a. een afrikaansch koning, die
weigerde Perseus te ontvangen en wegens zijn gebrek aan gastvrijheid
versteend en in den berg Atlas veranderd werd. V. a. een zeer oud
arcadisch sterrenkundige die de eerste hemelglobe maakte.

Atlas, Atlas, (Adtla = sneeuwgebergte), het nog aldus genoemde
noordafrikaansche hooggebergte.

Atossa, Atossa, dochter van den ouden Cyrus, eerst met Cambyses,
later met Darius Hystaspis gehuwd.

Atrae, Hatra, Atrai, ta Atra, sterke vesting in een oase van
Zuid-Mesopotamië door Traianus (117 n. C.) en Alexander Severus (198
n. C.) tevergeefs belegerd. De stad lag in eene woestijn; de inwoners,
van arabischen stam, heetten Atreni.

Atratini, familienaam in de gens Sempronia z. Sempronii no. 1-5.

Atrax, Atrax, thessalische stad aan den Peneus, nabij Larissa. Atracius
= thessalisch; atracia ars = tooverkunst.

Atrebates, Atrebatioi, belgische volksstam in het latere Artois. Hunne
hoofdstad was Nemetacum of Nemetocenna, thans Arras.

Atreus, Atreus, zoon van Pelops en Hippodamea. Hij en zijn broeder
Thyestes vermoordden hun stiefbroeder Chrysippus en werden daarom door
Pelops weggejaagd. Zij werden opgenomen door hun zwager Sthenelus,
koning van Mycenae, en nadat diens zoon Eurystheus in den strijd tegen
de Heracliden gevallen was, volgde Atreus hem op. Hierop naijverig,
verleidde Thyestes de vrouw van Atreus, Aërope, ten einde in het
bezit te komen van het gouden lam, met welks bezit de heerschappij
over Mycenae verbonden was. Hij werd uit het land verjaagd, maar om
zich te wreken zond hij Plisthenes, een zoon van Atreus, die door
Thyestes opgevoed was, naar Mycenae terug om Atreus te vermoorden,
deze verijdelde echter dien aanslag door Plisthenes, dien hij niet
herkende, te dooden. Thyestes werd nu teruggeroepen en schijnbaar
weder in vriendschap opgenomen, maar bij een gastmaal liet Atreus
diens beide zonen slachten en zette hij hun vader het vleesch en bloed
als spijs en drank voor. Toen Thyestes deze gruwelijke daad vernam,
vervloekte hij zijn broeder en verliet hij het land, dat na dien tijd
door pest en hongersnood bezocht werd. Op bevel van een orakel gaat
Atreus op reis om Thyestes terug te halen, en bij koning Thesprotus
vindt hij Pelopea, de dochter van Thyestes, en neemt haar zonder haar
te kennen tot vrouw. De zoon van Thyestes en Pelopea, Aegisthus, werd
door Atreus als zijn eigen zoon opgevoed en later overgehaald Thyestes,
die door Agamemnon en Menelaus teruggehaald en in de gevangenis gezet
was, te vermoorden, maar vader en zoon herkenden elkander nog bij
tijds en doodden nu te zamen Atreus, terwijl hij aan het offeren was.

Atria, zie Adria.

Atrides, Atreides, Agamemnon en Menelaus, zonen van Atreus.

Atriensis, slaaf, wien de zorg voor het atrium was opgedragen, en die,
omdat het eene betrekking van vertrouwen was, tot de bevoorrechte
slaven van het huis behoorde.

Atrium, eene der onmisbare deelen van een romeinsch huis, het
woonvertrek, oudtijds het middelpunt van het huiselijk leven, waar
het huwelijksbed, de huiselijke haard en de geldkist zich bevonden,
alsmede de weefstoelen, waaraan de huisvrouw en hare slavinnen
arbeidden. Met het toenemen der weelde evenwel werden deze voorwerpen
naar andere gedeelten van het huis verbannen en werd het atrium meer
eene receptiezaal. Het atrium was het eerste vertrek, als men den gang
doorkwam (z. domus). Rondom waren kleine vertrekken of kabinetjes
aangebracht, die licht en lucht alleen uit het atrium ontvingen,
en cubicula heetten, wanneer zij door deuren, en alae, wanneer zij
alleen door gordijnen waren afgesloten. Een dezer vertrekjes was het
lararium, de huiskapel, waar het altaar der huisgoden stond en bij
de nobiles de imagines maiorum bewaard werden. In het midden der
zoldering was eene vierkante opening gelaten, waardoor het licht
naar binnen viel en de rook van den haard naar buiten trok, en die
compluvium werd geheeten, omdat zij ook den regen doorliet. Daaronder
was in den vloer een soort regenbak, impluvium. Soms was het atrium
met bloemen en beelden versierd. Op de eerste teekening ziet men
achter het atrium een vertrek, dat aan de voorzijde open is, het
tablinum, de werkkamer of het bureau van den heer des huizes, en
daarachter een met eene gaanderij omgeven binnenplaats of cavaedium,
ook peristylium geheeten. De tweede teekening stelt het atrium voor
van een oud-italisch huis zonder peristylium; door het tablinum en de
aansluitende porticus ziet men in den tuin. Oorspronkelijk behoorde het
atrium geene zuilen te hebben, doch toen de afmetingen grooter werden,
werd het dak aan de hoeken van het impluvium door kolommen gedragen.

Atropatene, Atropatene, het noord-westelijke deel van Media, dat
door Alexander den Grooten in handen van den satraap Atropates werd
gelaten. Hoofdstad Gazaca, nabij een groot zoutwatermeer.

Atropates, Atropates, satraap van Medië onder Darius Codomannus
en later ook onder Alexander d. G. Zijne nakomelingen regeerden
onafhankelijk in het N.W. van het land (Atropatene).

Atropus, Atropos, de onafwendbare, eene der drie Moerae.

Attalia, Attaleia, stad aan de kust van Pamphylia, door Attalus II
gesticht, tgw. Adalia.

Attalus, Attalos, 1) veldheer van Philippus van Macedonië. Bij diens
dood stond hij met een leger aan den Hellespont om den veldtocht
tegen Perzië te beginnen. Maar Alexander, die hem niet vertrouwde,
liet hem, terstond na het aanvaarden der regeering vermoorden.--2)
zoon van Andromenes, veldheer van Alexander den G., werd verdacht
van medeplichtigheid aan de samenzwering van Philotas (330), maar
vrijgesproken. Na Alex. dood sloot hij zich bij Perdiccas aan, en
toen deze vermoord was, ging hij met de vloot naar Tyrus om troepen
te werven; hij werd echter door Antigonus verslagen (320) en sedert
dien tijd gevangen gehouden, drie jaar later werd hij gedood.--3)
Attalus I, regeerde 241-197 over Pergamus en nam na eene overwinning
op de Galliërs den koningstitel aan. Hij vergrootte zijn rijk ten
koste van Syrië, doch moest weldra de gemaakte veroveringen weder
afstaan. Om zich tegen dit machtige rijk te kunnen verdedigen,
verbond hij zich met de Romeinen en ondersteunde hen vooral met
zijne vloot in den oorlog tegen Philippus van Macedonië. Hij stierf
72 jaar oud aan eene beroerte. Hij was een beschermer van kunsten en
wetenschappen en stichtte met groote kosten de beroemde bibliotheek
van Pergamus.--4) Attalus II, Philadelphos, zoon van den vorigen,
nam na den dood van zijn broeder Eumenes II (159), dien hij sedert
167 te Rome vertegenwoordigd had, als voogd over diens kinderen
de regeering in handen en behield die tot zijn dood (138). Hij
ondersteunde de Romeinen in hunne oorlogen tegen Macedonië en het
achaeïsch verbond en trachtte Alexander Balas te helpen in zijn
streven naar de regeering over Syrië. Van de Romeinen ontving hij
hulp in zijne oorlogen tegen Bithynië. Ook hij was een beschermer
van kunsten en wetenschappen.--5) Attalus III, Philometor, zoon van
Eumenes II en Stratonice, opvolger van den vorigen, was te zwak van
geestvermogens om zelf te regeeren; hij leefde in afzondering en bracht
zijn tijd met tuinbouw en beeldhouwen door. Hij stierf in 133 en liet
bij testament zijn rijk en zijne bezittingen aan de Romeinen na.--6)
romeinsch praefect, die tweemaal (409, 414 na C.) door de Westgothen
tegenover Honorius tot keizer uitgeroepen werd. Hij werd beide keeren
echter spoedig door zijne aanhangers verlaten en viel eindelijk in de
handen van zijne vijanden, waarop hij naar Lipara verbannen werd.--7)
stoicijnsch wijsgeer, leermeester van Seneca.

Atthis, geschied- en aardrijkskundige beschrijving van Attica, zooals
in de vierde en derde eeuw in groot aantal geschreven werden. Van de
meeste schrijvers zijn slechts fragmenten over. De bekendste zijn:
Philochorus, Hellanicus, Clitodemus, Androtion, Phanodemus en Demon.

Attia (lex) of lex Labiena van den volkstribuun T. (Attius) Labienus,
63, tot wederinvoering der lex Domitia de sacerdotiis, die door eene
lex Cornelia van L. Cornelius Sulla was opgeheven.

Attica, Attike, het oostelijkste landschap van Midden-Griekenland
of Hellas, werd oudtijds Acte of Actica (Akte, Aktike) geheeten,
omdat het zulke uitgebreide kusten bezit. Volgens Strabo is de naam
Attica uit Actica ontstaan. Ook werd het vroeger wel Ionia genoemd. De
natuur verdeelde het in drieën: 1) Diacria, het hoog- of bergland, het
noordoostelijk gedeelte, waarin men den mons Pentelicus of Brilessus
en den Parnes vond,--2) Pedias, het noordwestelijk vlakland,--3)
Paralia, het westelijk en zuidelijk kustland. De Pentelicus leverde
eene beroemde, witte marmersoort (pentelesios lithos), de Hymettus,
meer naar het Zuiden, ten O. van Athenae, was met geurigen tijm
begroeid en vermaard om zijn voortreffelijken honig. Ten Oosten van den
Hymettus lag nog eene kleine binnenvlakte, Mesogaea en ten N. daarvan,
in de Diacria, de vlakte van Marathon. De berg Laurium, geheel in het
Zuiden, leverde zilvererts. Ook het attisch zout was beroemd, zoowel
in letterlijken, als in overdrachtelijken zin. Over het algemeen was
het land berg- en heuvelachtig; de vlakten, zooals die van Eleusis
en van Athenae, waren niet groot. Koren werd er weinig verbouwd;
de olijfboom en de vijg tierden er echter welig. Er werd veel aan
schapen- en geitenfokkerij gedaan; voor de teelt van rundvee was de
steenachtige bodem minder geschikt.

De bevolking van Attica was ionisch, doch vermengd met een oudere
bevolking, die gewoonlijk als "pelasgisch" aangeduid wordt; maar
tot welken stam die behoort, weten we niet. In elk geval heeft ook
hier de "myceensche" beschaving geheerscht. De Atheners beschouwden
zich als autochthonen wegens hun pelasgische afkomst, terwijl de
Ioniërs ongeveer in 1000 over zee, waarschijnlijk uit het Noorden
het land binnengetrokken zijn, en hun taal en eerediensten aan de
oorspronkelijke bevolking hebben opgedrongen. Als stichter van den
atheenschen staat geldt Theseus, die de twaalf verschillende gemeenten
of demoi tot één geheel vereenigde, met Athenae als hoofdstad, ter
gedachtenis waarvan het feest der Panathenaeën werd ingesteld. Athenae
was to asty; twee andere plaatsen, Eleusis en Brauron, maakten
aanspraak op den naam van polis. De bevolking was eerst verdeeld
in 4 phylae (Geleontes, Argadeis, Aigikores, Hopletes) totdat door
Clisthenes eene verdeeling in 10 phylae en meer dan 100 (later 174)
demi werd ingevoerd (± 508). Na Theseus heerschten in Attica koningen,
van welke Codrus de laatste was. Toen volgden er archonten, eerst één
voor zijn leven, daarna één voor tien jaar, sedert 683 jaarlijks
negen archonten (zie Archontes). Door Solon werden de burgers
naar hunne inkomsten in vier klassen verdeeld: pentakosiomedimnoi,
triakosiomedimnoi of hippes, zeugitai, en thetes. De volksvergadering
bestond uit de burgers boven 20 jaar. De senaat, boule, bestond eerst
uit 400 leden, 100 uit elke phyle, doch sedert Clisthenes uit 500
leden, n.l. uit elke der nieuwe phylae 50. De areopagus, he boule
he en Areio pago, was door Solon ingesteld als wachter der wetten
en als hoogste gerechtshof, doch werd later teruggebracht tot een
gerechtshof in zaken van moord. De heliaea, heliaia, was een rechtbank
van gezworenen, uit 6000 door het lot gekozen burgers bestaande. Meer
bizonderheden zal men in de afzonderlijke artikels vinden.

In Attica behooren de mythen te huis van Cecrops en diens dochters
Pandrosus, Herse en Aglaurus, van Erechtheus en vooral de sagen van
Theseus. Ook Pandion, de vader van Philomele en Procne, wordt een
Athener genoemd.

Atticistae, Attikistai, heeten de latere grieksche schrijvers, die
niet in het toen gebruikelijke dialect (koine dialektos) schreven,
maar zooveel mogelijk de oude attische schrijvers navolgden,
bijv. Lucianus. Deze richting in de Grieksche literatuur begint
ongeveer 200, als reactie tegen de willekeur der Aziatisch-Grieksche
schrijvers, en bereikt haar hoogtepunt in den tijd van Cicero; men
legt zich nu toe op de mimesis ton archaion. Ook worden zoo genoemd
taalkundigen, die lijsten van echt attische woorden en uitdrukkingen
gemaakt hebben.

Atticus, Cicero's vriend. Zie Pomponii no. 5.

Atticus Herodes (Tiberius Claudius), een schatrijk Marathoniër,
leermeester van keizer Marcus Aurelius, een hooggeprezen redenaar,
die veel heeft bijgedragen tot verfraaiing van Athene en o.a. een
Odeum stichtte.

Attii, 1) Attius (of Attus) Navius, augur tijdens koning Tarquinius
Priscus, verzette zich tegen de verdubbeling van het getal
riddercenturiën en sneed, om zijne onfeilbaarheid te bewijzen,
een slijpsteen met een scheermes door. Er stond een standbeeld van
hem met omhuld hoofd (capite velato) op het Comitium, en daarbij
de ficus Navia of Ruminalis, z. Rumina.--2) T. (Attius) Labienus
zie Labieni no. 1).--3) Q. (Attius) Labienus, zoon van no. 2, zie
Labieni no. 2).--4) P. Attius Varus, propraetor van Africa in ± 51,
koos de partij van Pompeius, voor wien hij vruchteloos het landschap
Picenum zocht te behouden, stak vervolgens naar Africa over, waar hij
echter door Caesars legaat Curio (z. Scribonii no. 6) verslagen werd,
en sneuvelde later bij Munda.--5) M. Attius Balbus, praetor vóór het
jaar 59, gehuwd met Julia, de zuster van C. Julius Caesar, gaf zijne
dochter Attia tot vrouw aan Cn. Octavius, den vader van den lateren
keizer Augustus.--6) L. Attius (Accius), zoon van een vrijgelatene,
beroemd rom. treurspeldichter, schrijver van talrijke stukken, ook
nationale (als Decius, Brutus), naar grieksch model gevormd. Er zijn
slechts fragmenten van overgebleven. Hij leefde van 170 tot ongeveer
94.--7) Attia, moeder van Octavianus, zie no. 5.

Attila, koning der Hunnen, bijgenaamd de geesel Gods, regeerde eerst
(434 na C.) met zijn broeder Bleda, dien hij echter liet ombrengen
(444). In 441 en 442 en later in 447 en 448 verwoestte hij het
oost-romeinsche rijk en noodzaakte hij keizer Theodosius II hem om
vrede te verzoeken en schatting te betalen. Vervolgens richtte hij
zich naar het Westen, drong met een leger van 500000 man in Gallia
door, doch werd in de Catalaunische velden (bij Châlons-sur-Marne,
v.a. bij Troyes) verslagen door de vereenigde legers van den
romeinschen veldheer Aëtius, den frankischen koning Meroveüs en den
westgothischen koning Theodorik (451). Attila verloor in dezen slag
een vierde van zijn leger. Met het overschot viel hij in Italië,
veroverde en verwoestte o.a. het sterke Aquileia, doch spaarde Rome
op de bede van paus Leo I (452). Naar Pannonia teruggekeerd, stierf
hij in 453, waarop het rijk der Hunnen te niet ging.

Attuarii, germaansch volk aan den Rijn. Zie Chasuarii.

Attus Navius, z. Attii, no. 1.

Aturus, riv. in Aquitania, thans de Adour.

Atys, Atis, Attys, Attis, Attes, Attin, Atys, Attys, Attis, Attes,
1) een schoon jongeling, die door Rhea bemind werd, en toen hij
eene sterfelijke vrouw wilde huwen, door haar razend gemaakt werd,
zoodat hij zichzelven gruwelijk verminkte en aan zijne wonden stierf;
na zijn dood werd hij onder de goden opgenomen. De dienst van Atys,
die meer aziatisch dan grieksch was en altijd met dien van Rhea nauw
verbonden bleef, geleek door buitensporige vertooning van droefheid
en vreugde veel op dien van Adonis; de pijnboom was het zinnebeeld
van zijn sterven, het viooltje dat van zijn herleven.--2) stamvader
van de lydische dynastie der Atyaden.--3) zoon van Croesus, die door
Adrastus (no. 2) bij ongeluk op de wilde zwijnenjacht gedood werd.

Auctio, in algemeenen zin elke openbare verkoop bij opbod;
vandaar de naam, afgeleid van augere, omdat elke volgende
bieder het bod verhoogt. In engeren zin is auctio eene private
verkooping, in tegenstelling van sectio, verkooping bij executie
van staatswege. Aanslagbilletten en catalogussen (album, tabula,
libellus auctionis) had men oudtijds evengoed als thans. Men had ook
venduhuizen, atria auctionaria. Een omroeper, praeco, vervulde de rol
van afslager. Bieden was liceri, supra adicere. Het toeslaan van den
koop heette addictio. De betaling geschiedde contant.

Auctor is zoowel degene, die eene zaak in het leven roept, als hij,
die ze steunt en bevordert. Auctor legis kan dus synoniem zijn met
lator legis, maar ook met suasor legis. Ook het bekrachtigen eener wet,
b.v. door de patres is auctorem esse. In het ius civile is auctor de
lastgever, de raadsman, de uitvoerder en dgl.

Auctoritas (patrum), zie Patres.

Aufidena, 1) stad in Noord-Samnium nabij de bronnen van den Sagrus.--2)
stad in Apulia aan den mond van den Aufidus.

Aufidia (lex) de ambitu, plebisciet van Aufidius Lurco, 61, eene der
vele wetten tot bestrijding van dit euvel, waarbij het beloven van
geld niet strafbaar werd gesteld, doch het geven van geld met zware
levenslange jaarlijksche geldboete werd gestraft. Dit wetsvoorstel
is niet aangenomen.

Aufidia (lex) de feris Africanis, onzeker van welk jaar, waarbij
de invoer van wilde dieren uit Africa voor de openbare spelen werd
toegestaan.

Aufidii, 1) Cn. Aufidius, praetor in 104, schreef eene
rom. geschiedenis in het grieksch. In zijn ouderdom was hij
blind, doch bleef zich toch met staatszaken bemoeien.--2) Aufidius
Lurco, volkstribuun in 61, bracht de gewoonte in zwang, pauwen te
mesten.--3) Aufidius Bassus, onder Augustus en Tiberius, beschreef
de burgeroorlogen en de oorlogen in Germania. Zijne werken zijn
verloren.--4) Aufidius Luscus, hoogste magistraat te Fundi, door
Horatius bespot.

Aufidum = Aufidena no. 2.

Aufidus, snelstroomende rivier van Apulia, waaraan Horatius'
geboorteplaats Venusia lag. Ten Zuiden v. a. ten N. van deze rivier
is de slag bij Cannae (z. a.) geleverd.

Auge, Auge, Augeia, dochter van Aleüs, koning van Tegea, en Neaera,
werd bij Heracles moeder van Telephus. Daar een orakel voorspeld
had dat haar kind de zonen van Aleüs zoude dooden, gaf deze haar,
toen hij hare zwangerschap bemerkte, aan Nauplius over, met last om
haar in zee te werpen; deze echter, getroffen door hare schoonheid,
vluchtte met haar en bracht haar naar Teuthras, koning van Mysië,
die haar tot vrouw nam. V. a. werd zij door Teuthras als dochter
aangenomen en later door Telephus naar haar vaderland teruggebracht.

Augias, Augeias, zoon van Phorbas of van Helius, koning der Epeërs
in Elis, had in een stal 3000 runderen staan, en daar deze stal in
30 jaren niet gereinigd was, scheen het onmogelijk den mest er uit
te verwijderen. Daarom droeg Eurystheus aan Heracles op, die taak
in één dag te volbrengen, en deze kweet zich van die opdracht door
het water van de rivieren Alpheus en Peneus door den stal te leiden,
zoodat de mest van zelf weggespoeld werd. Augias, die niet gedacht had
dat de onderneming zoude gelukken, had eerst aan Heracles het tiende
gedeelte zijner kudde beloofd, indien hij zoude slagen, maar toen hij
later vernomen had dat de held op last van Eurystheus gehandeld had,
weigerde hij zijne belofte te vervullen. Daarom deed Heracles hem
later den oorlog aan, en ofschoon zijn leger eerst, terwijl hijzelf
ziek was, door de Molioniden werd verslagen, verwoestte hij later,
toen hij hersteld was, het land en doodde hij Augias met al zijne
zonen, behalve Phyleus, die zijn goed recht erkend had en tot loon
daarvoor met de regeering begiftigd werd.--Bij deze gelegenheid
stichtte Heracles de olympische spelen.

Augila, ta Augila, oase in de libysche woestijn ten W. van Aegypte,
met veel dadelpalmen, door een stam der Nasamones bewoond.

Augures, oionoskopoi, romeinsch priestercollegie, welks taak het
was, volgens vaste regelen den wil der godheid op te sporen en als
deskundigen voorteekenen te verklaren. Wanneer een der magistraten
eene gewichtige handeling wilde verrichten, b. v. wanneer een consul
de centuriaatcomitiën wilde bijeenroepen, dan moest hij zich vooraf
vergewissen, of de goden zijn plan goedkeurden. Het recht om dit
onderzoek te gelasten, heette spectio en kwam den overheidspersoon
toe; het onderzoek zelf en de mededeeling van den uitslag heette
nuntiatio en kwam den augur toe. Daar het den augurs niet verboden
was, overheidsambten te bekleeden, kon zich het geval voordoen, dat
spectio en nuntiatio in ééne hand waren, zonder eenige contrôle. De
augurs konden aan vele zaken godsdienstige belemmeringen in den weg
leggen, ja zelfs konden zij gehouden verkiezingen vernietigen door
de verklaring, dat er bij de waarneming der teekenen een vitium, een
verzuim of eene fout, had plaats gehad en dat dus de gekozenen vitio
creati waren, hetgeen ten gevolge had, dat zij hun ambt weder moesten
neerleggen en anderen gekozen moesten worden. De eenige waarborg tegen
misbruik was, dat alle uitspraken door het geheele collegie éénstemmig
moesten geschieden. Het augursambt was oorspronkelijk patricisch,
eerst waren er drie, later vijf (v. a. zes). De keuze had plaats door
coöptatie. In 300 evenwel bracht het plebisciet van de volkstribunen
Q. en Cn. Ogulnius het getal op negen, en wel vier uit de patriciërs en
vijf uit de plebejers. Het plebisciet van den volkstribuun Cn. Domitius
Ahenobarbus van 104 bracht de keus aan het volk, en wel zoo, dat het
lot de kleinste helft (17 van de 35) tribus zou aanwijzen, en dat hij,
die door deze bij meerderheid van stemmen zou worden voorgedragen,
door het collegie zou worden gecoöpteerd. Deze coöptatie was voor het
leven. Al de priesters, die tot de sacerdotes populi Romani gerekend
werden, en dus ook de augurs, moesten vóór de aanvaarding van hun ambt
geïnaugureerd, d. i. door een augurium gewijd worden; doch hoe deze
inauguratio plaats had, wordt niet in bizonderheden vermeld. Bij elke
wijding, zoowel van personen als van plaatsen, was de hulp der augurs
noodig. Tot de insignia der augurs behoorden de trabea, en de lituus.

Auguria. Wat de Grieken betreft, verwijzen wij naar het artikel
manteia. Bij de Romeinen heeft zich de leer der voorteekenen op
een geheel andere wijze, veel kunstmatiger, ontwikkeld dan bij
de Grieken. Er zijn ongezochte voorteekenen, die zich van zelf
voordoen, auguria of auspicia oblativa, en andere, die men van de
goden afsmeekt, impetrativa. Tot de eerste soort behooren de ostenta,
prodigia, monstra, portenta, omina. Hoewel het verschil niet altijd
in acht wordt genomen, beteekenen prodigium en monstrum buitengewone
verschijnselen in de menschen- en dierenwereld, portentum en ostentum
in hetgeen daarbuiten ligt. Een monstrum is een verschijnsel, dat met
de wetten der natuur in strijd is. Staan prodigia en omina tegenover
elkander, dan is een prodigium een zichtbaar, omen een hoorbaar
teeken. Doch de algemeene naam voor alle teekenen is signa. Hadden
er nu buitengewone verschijnselen plaats, die de gemoederen
verontrustten, dan bepaalde de senaat, wat behoorde te gebeuren;
hij liet door de decemviri sacris faciundis (z. decemviri no. 4) de
heilige orakelboeken raadplegen; hij ontbood uit Etruria buitengewone
haruspices (z. a.) om de ingewanden der offerdieren te onderzoeken,
enz. Doch zulke buitengewone voorvallen en verschijnselen worden niet
tot de eigenlijke auguria gerekend. Hieronder verstaat men de teekenen,
die niet buiten den gewonen kring der gebeurtenissen vallen.--1)
Signa ex avibus. Wanneer een magistraat spectio wilde houden, begaf
hij zich omstreeks middernacht met een der augurs naar het auguraculum
of waarnemingspunt op den burg. Dáár gekomen trok de augur met zijn
kromstaf of lituus op den grond een streep van het Noorden naar het
Zuiden, cardo genoemd en een anderen van het Oosten naar het Westen,
decumanus geheeten. Om het kruispunt heen beschreef hij een kwadraat
en maakte door een formulier de ruimte daarbinnen tot eene gewijde
plaats, een templum. Op dit templum nu sloeg hij een linnen tent op
(tabernaculum capere) met de opening naar het zuiden. Dan ging hij
in de opening staan, teekende met zijn staf vier denkbeeldige lijnen
aan den hemel af, als het templum, waarbinnen hij zijne waarnemingen
zou doen. Intusschen zat de overheidspersoon binnen in de tent, met
een doek om de ooren gebonden, capite velato. Ook de augur omwond zich
het hoofd, want het minste geraas--altijd, als men het hoorde--stoorde
de waarneming. Zoo was de stoel, waarop de overheidspersoon zat, uit
één stuk, opdat hij niet zou kraken. Wat nu de waarneming zelve der
vogels betreft, die zich binnen het aan den hemel afgebakende templum
vertoonden, had de augur te letten op de soort van vogels, de hoogte
waarop, de richting waarin, en de wijze waarop zij vlogen. Vogels,
die door hun geschreeuw of gezang den wil der goden uitdrukten, werden
oscines genoemd; die het door hunne vlucht deden, alites. In den
regel was wat van het Oosten, d.i. van de lichtzijde, dus van links,
kwam, gunstig, wat van de Westzijde kwam, ongunstig. Niet voor alle
vogels evenwel golden dezelfde regels; de kraai b.v. moest van de
linkerzijde, de raaf van den rechterkant krassen. Sommige vogels
waren bepaald ongeluksvogels; andere golden alleen voor bepaalde
gevallen. Men kan hieruit zien, dat de leer der vogelwichelarij vrij
ingewikkeld was. Waren nu de teekenen gunstig, dan zei de augur: aves
addicunt; zoo niet, dan bezigde hij de woorden: alio die.--2) Signa
ex caelo. Dit waren bliksem, fulmina--weerlicht, fulgura--donder,
tonitrua. In de taal der augurs werden deze natuurverschijnselen
manubiae geheeten. Zij werkten storend op volksvergaderingen,
zóó zelfs, dat reeds de aankondiging van een overheidspersoon, se
servaturum de caelo esse, d. i. dat hij zou zoeken, of niet ergens
een bliksemstraal of weerlicht te zien was, voldoende werd om de
volksvergadering te storen. De leer van den bliksem was vooral in
Etruria sterk ontwikkeld, waar men zelfs twaalf verschillende soorten
er van onderscheidde.--3) Signa ex tripudiis. Bij de romeinsche legers
voerde men in den regel een mand of hok heilige hoenders mede. Werden
deze losgelaten en aten zij het toegeworpen voeder gretig op, zoo
was dit een gunstig voorteeken; vielen zij er zóó gulzig op aan, dat
de brokken hun uit den bek vielen, dan was het teeken zeer gunstig
(tripudium sollistimum). Wilden zij echter niet vreten, dan was het
voorteeken slecht.--4) Signa ex quadrupedibus. Deze behoorden tot de
oblativa, de ongezochte voorteekenen, en konden slechts in zooverre
tot de auguria behooren, als de augurs ze volgens vaste regels
verklaarden. Wanneer men b.v. met eenig plan uitging en een hond,
een vos of eenig ander viervoetig dier over den weg zag loopen, dan
kon men dit als een voorteeken beschouwen.--5) Signa ex diris. Deze
bestonden in het breken van een schoenriem, het stooten van den voet,
het gekras van een uil en dergelijke toevalligheden. De augurs hadden
er dan slechts mede te maken, wanneer ze hun ter verklaring werden
medegedeeld.--6) Hoewel elk toevallig voorteeken een omen kan genoemd
worden, verstond men onder omina toch vooral de hoorbare voorteekenen,
en daarom vermeed men zooveel mogelijk onheilspellende woorden,
vooral bij gewichtige gelegenheden, bij feesten, plechtigheden,
enz. De eerst uitgebrachte stem bij eene verkiezing, het gevoelen
van den eersten spreker in den senaat gold voor een omen. Men offerde
met omwonden hoofd (capite velato), om niet toevallig een ongunstig
woord, door een der omstanders onvoorzichtig uitgesproken, te moeten
hooren. Hoewel ongezochte voorteekenen slechts waarde hadden voorzoover
men ze zelf aannam, en men ze kon afwenden door woorden als: omen non
accipio, non pertinet ad me, waren de Romeinen veel te angstvallig
en bijgeloovig om dit middel dikwijls toe te passen. Dit bijgeloof
heeft ook tot naamsveranderingen aanleiding gegeven. Evenals de
Grieken pontos Axeinos in Euxeinos veranderden, hebben de Romeinen
Maleventum in Beneventum veranderd en aan Epidamnus zijn ouden naam
Dyrrhachium teruggegeven.

Augurinus, familienaam in de gens Genucia en de gens Minucia.

Augusta, naam van een aantal steden, hetzij op last van Augustus
gesticht, hetzij door hem verfraaid of uitgebreid, o. a.:

Augusta Emerita, in Lusitania, aan den Anas (Guadiana), thans Merida.

Augusta Iulia Gaditana, vroeger Gades, in Baetica, thans Cadix.

Augusta Nemetum, vroeger Noviomagus, aan den Rhenus (Rijn), thans
Spiers.

Augusta Praetoria, gesticht door de praetoriaansche bezetting in het
land der Salassiërs, aan de Poenische Alpen, thans Aosta.

Augusta Rauracorum (Rauricorum), in Belgica, thans Augst bij Basel.

Augusta Suessionum, in Belgica, thans Soissons.

Augusta Taurinorum, vroeger Taurasia, aan den Padus (Po), thans Turijn.

Augusta Trevirorum, aan de Mosella, thans Trier.

Augusta Vindelicorum, aan den Licus (Lech), thans Augsburg.

Augusta Viromanduorum, in Belgica, thans St. Quentin.

Augustales, zie municipium.

Augustamnica. Verschillende beheerschers van Aegypte--Ramses II of
Sesostris, Necho, Darius Hystaspis, Ptolemaeus I en II--hebben
pogingen aangewend om de Arabische golf met de Nijldelta te
verbinden. Telkens echter werd het kanaal aan zijn lot overgelaten
en verzandde het weder. Onder Traianus werd het op nieuw uitgegraven
en amnis Augustus genoemd, waarnaar de landstreek onder Diocletianus
den naam Augustamnica kreeg.

Augustinus (Aurelius), de grootste kerkvader van het Westen, geboren
te Tagaste (Thagaste) in Numidia in 354 n. C., zoon van Patricius
en Monica, ontving zijne opvoeding te Madaura en te Carthago, was
eerst leeraar te Tagaste, daarop leeraar in de welsprekendheid te
Carthago, daarna te Rome (383) en te Milaan (384), waar hij onder
invloed van Ambrosius tot het Katholicisme overging en zich in 387 liet
doopen. Daarop keerde hij naar Africa terug, werd in 391 presbyter te
Hippo Regius, en was van 396 tot zijn dood (430) bisschop van Hippo
Regius. Van zijne theologische geschriften zijn de meest bekende:
Confessionum libri XIII en de civitate Dei libri XXII.

Augustobona, stad der Tricassers in Gallia, aan de Sequana (Seine),
thans Troyes.

Augustodunum, vroeger Bibracte, groote, volkrijke stad der Aeduers
in Gallia, thans Autun.

Augustonemetum, vroeger Nemetum, Nemossus, hoofdstad der Arverners
in Gallia, thans Clermont, naar een nabijgelegen berg, clarus mons.

Augustoeuphratensis of Euphratensis, naam van de onder Diocletianus
en Constantijn tot ééne provincie vereenigde gewesten Commagene
en Cyrrhestice.

Augustoritum, stad der Lemovicers in Gallia, thans Limoges.

Augustus, Augoustos, Sebastos, "de gewijde", ons "Majesteit", door
de Romeinen afgeleid van augur, doch tevens in verband gebracht met
augere, evenals de oud-duitsche keizers ook den titel van "Mehrer des
Reiches" voerden. Deze titel werd aan C. Julius Caesar Octavianus,
nadat het volk hem reeds als Augustus had begroet, in het begin
van het jaar 27 door den senaat plechtig toegekend, op voorstel
van L. Munatius Plancus, terwijl de keizer later bij testament zijne
gemalin Livia tot Augusta verhief. De titel Augustus maakte den keizer
tot een gewijd persoon en plaatste hem als het ware boven het overige
menschdom. De titel ging daarna op de volgende keizers over, eerst
bij senaatsbesluit, later vanzelf als iets wat bij de keizerlijke
waardigheid behoorde. Hij werd evenwel alleen door regeerende keizers
gedragen, nooit door den vermoedelijken troonopvolger.--Over het
leven van keizer Augustus zie men Julii no. 14.

Aula, Aule, z. andron en gynaikeion.

Aulaeum, he aulaia, voorscherm van een tooneel. Wanneer de voorstelling
begon, werd het scherm niet, zooals bij ons, opgehaald, doch men liet
het omlaag zakken in eene sleuf, waaronder het dan tegelijkertijd
op eene rol werd opgerold. Was de voorstelling ten einde, dan werd
het scherm omhooggehaald.--Ook verstaat men onder aulaea tapijten,
die als tochtschermen tusschen de zuilen eener galerij of van het
atrium werden opgehangen, of dienden om in plaats van een deur een
vertrek af te sluiten, en bij dichters ook wel de dekkleeden, die
over de aanligsofa's bij den maaltijd werden uitgespreid.

Aulerci, voorname gallische volksstam, in vier takken verdeeld,
waarvan drie tusschen Sequana (Seine) en Liger (Loire) woonden, n.l. de
Aulerci Eburovices, z. Eburovices;--de Aul. Cenomani, met de hoofdstad
Suindinum of Subdinum, thans Mans,--de Aul. Diablintes. Een vierde tak,
de Aul. Brannovices, cliënten der Aeduers, woonde zuidelijk van deze
laatsten, tusschen den Boven-Liger en den Arar (Saône). De Cenomani
(z. a.) komen ook in Gallia Cisalpina voor.

Aulis, Aulis, havenstad in Boeotia aan den Euripus, verzamelplaats
der grieksche vloot voor den trojaanschen oorlog.

Aulon, Aulon, 1) landstreek en stad in Messenia, n.m. het dal van
de Neda, die Messenia van Triphylia scheidt, met een tempel van
Asclepius.--2) vruchtbare, druivenrijke streek nabij Tarentum.--3)
stad en dal in Macedonia, aan de strymonische golf.--4) havenstad in
Illyria ten N. van Acroceraunia.

Aurelia (lex), iudiciaria van den praetor L. Aurelius Cotta (Aurelii
no. 7), 70. Volgens deze wet moesten de gerechtshoven, die sedert Sulla
alleen uit senatoren bestonden, samengesteld worden uit senatoren,
ridders en tribuni aerarii (z. a.).

Aurelia (lex), tribunicia van den consul C. Aurelius Cotta (Aurelii
no. 5), 75. Deze wet veroorloofde aan gewezen volkstribunen wederom
naar hoogere ambten te dingen, wat hun door Sulla verboden was.

Aurelia (via). Deze weg liep van Rome uit langs de etruscische
kust. Hare voortzetting vormt de via Aemilia Scauri.

Aureliani (civitas), latere naam voor Genabum, thans Orleans.

Aurelianus (L. Domitius), uit geringen stand geboren, werd in 270
n. C. door de legioenen aan den Donau tot keizer uitgeroepen, in een
tijdperk, toen het romeinsche rijk door legeroproeren tot ontbinding
dreigde over te gaan. Reeds had M. Aurelius Claudius Gothicus (268-270)
de Gothen en Alemannen teruggeslagen; na zijn dood zette Aurelianus
het werk voort, verdreef de Alemannen, Iuthungen en Marcomannen uit
Italië, waarin zij een inval hadden gedaan, omringde Rome met een
nieuwen vestingmuur, heroverde vervolgens de oostelijke gewesten,
die door Zenobia, koningin van Palmyra, van het rom. rijk waren
losgescheurd (272 n. C.), versloeg daarna den tegenkeizer Tetricus
in Gallia en voerde hem en Zenobia als gevangenen mede naar Rome,
waar zijn zegewagen door vier olifanten werd getrokken. Hij herstelde
de krijgstucht in het leger, strafte nog eenige oproeren en werd met
recht restitutor imperii genoemd. Hij was hard en ruw, doch met hart
en ziel soldaat, en daardoor juist een geschikt keizer voor zijn
tijd. Dacia, dat door Traianus veroverd was, werd door Aurelianus
prijsgegeven, daar hij het veiliger achtte, den Donau als grensrivier
te behouden. De rom. bevolking uit Dacia verplaatste hij naar een deel
van Moesia, dat hiernaar den naam kreeg van Dacia Aureliani. In 275
werd Aurelianus, terwijl hij tegen de Perzen optrok, vermoord door
een zijner vrijgelatenen.

Aurelii. De gens Aurelia was een plebejisch geslacht, waartoe
o.a. de familiën der Scauri en der Cottae behoorden.--1) C. Aurelius
Cotta, consul in 252 en 248, streed voorspoedig op Sicilia tegen de
Carthagers.--2) C. Aurelius Cotta, consul in 200.--3) L. Aurelius
Cotta, volkstribuun in 154, consul in 144, twistte met zijn ambtgenoot
Ser. Sulpicius Galba (Sulpicii no. 11) heftig over de vraag, wie als
veldheer tegen Viriathus naar Lusitania zou gezonden worden. Scipio
Africanus minor (Aemilianus) bewerkte toen, dat geen van beiden werd
gezonden, maar zijn eigen broeder Q. Fabius Maximus Aemilianus (Fabii
no. 18), die reeds in Spanje was, het commando behield.--4) L. Aurelius
Cotta, consul in 119, verzette zich te vergeefs tegen de lex Maria
de suffragiis ferendis (z.a.).--5) C. Aurelius Cotta, consul in 75,
maker van de lex Aurelia tribunicia, door Cicero als redenaar geprezen,
wordt door dezen sprekende ingevoerd in zijne boeken de oratore en de
natura deorum. In 91 was hij na den moord van zijn vriend M. Livius
Drusus in ballingschap gegaan, tengevolge der lex Varia de maiestate,
die den bondgenooten-oorlog deed uitbarsten.--6) M. Aurelius Cotta,
broeder van no. 5, consul in 74, voerde met L. Licinius Lucullus
den oorlog tegen koning Mithradates VI van Pontus, door wien hij
echter bij Chalcedon te land en ter zee verslagen werd. Cotta had het
bestuur over Bithynië en het opperbevel ter zee, terwijl Lucullus
met Asia en Cilicië het opperbevel te land had.--7) L. Aurelius
Cotta, broeder van no. 5 en 6, opende als praetor in 70 door zijne
lex iudiciaria voor de ridders weder den toegang tot de iudicia en
nam ook de tribuni aerarii onder de rechters op. In 65 werd hij
met L. Manlius Torquatus consul, daar de eerst gekozenen wegens
ambitus veroordeeld werden.--8) M. Aurelius Cotta Maximus Messalinus,
een sterk aanhanger van keizer Tiberius. Hij was een zoon van den
redenaar M. Valerius Messala Corvinus (z. Valerii no. 28 en 29),
doch door de familie Cotta geadopteerd. Hij was een doorbrenger, die
de rol van verklikker speelde. Ovidius heeft uit Tomi minstens drie
gedichten tot hem gericht.--9) L. Aurelius Orestes, consul 126, ook
als redenaar niet zonder naam, ging als consul naar Sardinia, en hield
in 122 een zegetocht over de Sarden.--10) M. Aurelius Scaurus, consul
in 108, streed in 105 als legatus van den consul Cn. Mallius Maximus
ongelukkig tegen de Cimbren en viel door de hand van hun aanvoerder
Boiorix.--11) L. Aurelius Verus, z. Verus.--12) S. Aurelius Victor,
geschiedschrijver uit de vierde eeuw n. C., onder keizer Julianus
stadhouder van Pannonia. Van hem bestaat nog een beknopt en zaakrijk
werkje de Caesaribus, dat tot op Constantius loopt. Een paar andere
werkjes (epitome de Caesaribus, origo gentis Romanae, en de viris
illustribus) staan ten onrechte op zijn naam.--13) Aurelia, uit de
familie Cotta, moeder van C. Julius Caesar.

Aurelius (Marcus), meer volledig M. Aurelius Antoninus, bijgenaamd
Philosophus, was de zoon van den praetor L. Annius Verus (Annii no. 6),
doch werd door keizer Antoninus Pius als zoon aangenomen, wiens dochter
Faustina hij ook huwde. Hij was in 121 na C. te Rome geboren, had eene
zeer zorgvuldige opvoeding genoten en kwam in 161 aan de regeering,
waarop hij zijn jongeren broeder L. Aurelius Verus tot mederegent
aannam. Terwijl Verus door zijne legaten de Parthen liet beoorlogen,
waarbij Seleucia en Ctesiphon den Romeinen in handen vielen (164),
had M. Aurelius te kampen met invallen der Marcomannen, Quaden
en Sarmaten (Iazygen), die nu en dan ook nog door andere stammen,
zooals de Hermunduren, Vandalen en Langobarden ondersteund werden. De
barbaren drongen zelfs tot Aquileia door, terwijl nog daarenboven
het leger van den keizer door pest werd geteisterd. Onderwijl stierf
Verus in 169. In 175 trok M. Aurelius naar Azië, om den opstand te
bedwingen van zijn stadhouder Avidius Cassius, die echter door zijn
eigen officieren werd vermoord. In 179 en 180 streed hij wederom
met geluk aan den Donau tegen de Marcomannen, toen hij onverwachts
te Vindobona (Weenen) stierf. Zijne zedekundige geschriften, ta eis
heauton, ademen een stoicijnschen geest, doch zijne zachtmoedigheid
van karakter drong hem, de strengheid dezer leer tegenover anderen
te verzachten. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Commodus.

Aureus, nummus aureus of solidus, rom. gouden munt van 25 denariën of
100 sestertiën. Onder Augustus, toen de munt nog onvervalscht was,
had de aureus eene innerlijke waarde van ruim f12,50 van onze munt;
men moet echter in het oog houden, dat destijds de waarde van het
goud tegenover het zilver geringer was dan thans, hetgeen ook uit de
gelijkstelling met 100 sestertiën = f10.--zilver blijkt. Sedert de
derde eeuw na C. nam de vervalsching sterk toe.

Auriga, heniochos. Bij de Perzen, Aegyptenaren, Trojanen, Grieken,
komen in den oorlog strijdwagens voor, waarop de eigenaar van
het span als krijgsman staat, terwijl een mindere de paarden
bestuurt. Natuurlijk moest dan de andere zijn wagenmenner met zijn
schild dekken. Daarom trof het de Romeinen bij de verovering van
Britannia, dat bij de Britten de hoofdpersoon zijn span mende en
een dienaar voor zich liet vechten.--Bij wedrennen droeg elke wagen
slechts één persoon. Bij de nationale spelen in Griekenland treden
niet de eigenaars der paarden als menners op; zij lieten hunne
twee- of vierspannen besturen door vrienden of door geoefende
jongelingen, en niemand behoefde het zich tot oneer te rekenen,
als wagenmenner dienst te doen. Anders was het bij de Romeinen. De
aurigae of agitatores waren menschen, die van hunne kunst een beroep
maakten. In den beginne waren het slaven of vrijgelatenen of menschen
uit lageren stand; eerst toen een keizer als Nero het niet beneden
zich achtte zelf als menner in het strijdperk te verschijnen, ging
de slaafschheid zóóver, dat ook aanzienlijken als menners van hun
eigen paarden optraden. De aurigae vormden vier clubs of factiones:
alba, wit--russata, roodachtig,--veneta, blauw--prasina, zeegroen. Zij
droegen eene tunica zonder mouwen en hadden het bovenlijf met riemen
omsnoerd. Hun uniform, hun wagen, het tuig der paarden droeg de
kleur hunner factio. Om de handen vrij te hebben tot het aanzetten
der paarden, bonden de menners zich de teugels om het lichaam
vast; om te vieren of strak te houden, hadden zij zich dus slechts
vóór of achterover te buigen. Om ingeval van een ongeluk zich te
kunnen vrijmaken, droegen zij een kort mes tot het doorsnijden der
teugels. Bij elken wedren reed één wagen van elke factio mede. Keizer
Domitianus voegde aan de vier bestaande factiones twee nieuwe toe:
eene aurata en eene purpurea, die echter na zijn dood weder werden
opgeheven. Over de wedrennen zelve zie men het artikel circus.

Aurora, z. Eos.

Aurunci, een der oude volken van Latium en Campania. In de laatste
helft der vierde eeuw waren zij beperkt tot het zuidelijk deel
van Latium, en in 314 werden zij door de Romeinen zoo goed als
uitgeroeid. In hun land werden door de Romeinen aangelegd de
Latijnsche coloniae: Cales, Suessa Aurunca en Pontia, en de coloniae
civium Romanorum: Sinnessa en Minturnae. In hun gebied lagen de mons
Massicus en de ager Caecubus, beide beroemd om den wijn, die er werd
geteeld. Zie ook Ausones.

Ausci, Auskioi, volksstam in Aquitania, met de hoofdstad Elimberris,
later Augusta, thans Auch.

Ausculum = Asculum Apulum.

Ausenses, Auseis, libysche stam, ten Zuiden van Numidia bij het
meer Tritonis.

Ausetani, volksstam in het Noordoosten van Hispania Tarraconensis,
met de stad Gerunda (Gerona).

Ausones, Ausonia, Ausones, Ausonia. De Ausoniërs vormden de oude,
voor-rom. bevolking van Midden-Italië, van Apulia, Campania en het
zuidelijk gedeelte van Latium. Zij worden ook Opici, Opikoi, en Osci,
Oskoi, genoemd. De naam Ausones is dezelfde als Aurunci. Waarschijnlijk
was de ausonische stam verwant met den umbrischen. Dichterlijk wordt
Ausonia ook voor Italia gebezigd.

Ausonius (Decimus Magnus), romeinsch dichter uit Burdigala (Bordeaux)
en leeraar in de welsprekendheid. Zijn vader was lijfarts van keizer
Valentinianus I (364-375 n. C.), hij zelf werd de opvoeder van diens
zoon Gratianus. Achtereenvolgens werd Ausonius quaestor, praefectus
praetorio en consul (379) in Gallia; doch na Gratianus' dood (383)
trok hij zich uit het staatsleven terug. Hij overleed in 392, ruim 80
jaar oud. Onder de gedichten van Ausonius is zijn stroomdicht Mosella,
dat hij te Augusta Trevirorum schreef, het meest beroemde.

Auspicia. Oorspronkelijk duidt dit woord de vogelwichelarij aan, doch
werd later ook toegepast op alle andere middelen om te zien of de goden
hunne goedkeuring hechtten aan een beraamd plan. De wijze, waarop dit
geschiedde, is onder het artikel auguria medegedeeld. Auspicia privata
kon ieder voor zich nemen; doch auspicia publica ten behoeve van den
staat konden slechts genomen worden door magistratus populi Romani. De
volkstribunen, tribuni plebis, als zijnde slechts overheden van de
plebs, en niet van den populus, hadden dus geen ius auspiciorum,
en de door hen in het leven geroepen concilia plebis, waren niet
aan voorafgaande auspiciën gebonden, wat met de centuriaatcomitiën
wel het geval was. Toen echter de macht van het volkstribunaat
overwegend werd en plebiscita met leges waren gelijkgesteld, achtte
men het wenschelijk ook aan de volkstribunen auspiciën toe te kennen,
minder als voorrecht, dan wel als middel tot beteugeling. Niet alle
auspicia waren van gelijken rang; zoo stonden die der consuls en
praetoren hooger dan die van andere overheden. Auspicium nu beteekent
zoowel het waarnemen als het waargenomen teeken, doch bovendien ook
het recht om den goden hun ja of neen af te vragen. Dit recht nam de
overheidspersoon van zijn voorganger of van de patres (de patricische
leden van den senaat) over, wanneer hij bij de aanvaarding van zijn
ambt de voorgeschreven godsdienstige plechtigheden vervulde. Had hij
geen onmiddellijken opvolger, was hij vitio creatus, of kwam hij
in zijn ambt te overlijden, dan keerden de auspicia tot de patres
terug. Ook de veldheer, die met een leger uittrok, moest vooraf
auspicia nemen en zich hierdoor het recht verschaffen, ook in het
veld den wil der godheid uit te vorschen. Door het veronachtzamen
van zekere vormen, b.v. bij het overtrekken eener rivier--want een
water verbrak de auspicia, tenzij men een formulier uitsprak--kon hij
zijne auspicia verliezen. Was hij nu in den strijd bij voortduring
ongelukkig, dan ontstond het vermoeden, dat zijne auspicia door eenig
verzuim vitiata waren, in welk geval hem niets anders restte, dan
naar Rome terug te keeren om nieuwe auspicia te halen. Daar alleen de
veldheer auspicia had, beteekent de uitdrukking sub auspiciis alicuius:
onder iemands opperbevel.

Auster, de Zuidenwind, tgw. Scirocco genoemd, zie Windstreken.

Autariatae, Autariatai, volksstam in Dalmatia.

Autochthones, Aborigines, heetten de grieksche volken, die beweerden
dat hunne voorouders niet uit den vreemde waren gekomen, maar in het
land zelf, als het ware uit den grond (vandaar de spotnaam gegeneis)
waren ontstaan. De Atheners en de Arcadiërs beroemden zich van zulke
autochthonen af te stammen.

Autololes, Autololai, gaetulische volksstam op de Westkust van Afrika,
buiten de zuilen van Heracles en ten Zuiden van den Atlas.

Autolycus, Autolykos, zoon van Hermes en Chione, van moederszijde
grootvader van Odysseus, de sluwste dief en bedrieger der oudheid. Hij
woonde op den Parnassus en ondernam van daar uit verscheiden
rooftochten, van welke hij altijd rijken buit medebracht, terwijl
hij nooit ontdekt werd, daar hij het vermogen bezat zichzelven en
de gestolen goederen onzichtbaar te maken of van gedaante te doen
veranderen. Maar de runderen van Sisyphus, die hij ook gestolen had,
moest hij teruggeven, daar deze aan den hoef gemerkt waren en dus
gemakkelijk herkend werden.--Autol. was ook zeer bekwaam in het
worstelen en leerde Heracles deze kunst.

Automedon, Automedon, zoon van Diores, wagenmenner en strijdmakker
van Achilles; de naam wordt soms spreekwoordelijk voor een wagenmenner
gebruikt.

Autonoe, Autonoe, dochter van Cadmus en Harmonia, moeder van Actaeon.

Autonomia, het recht van een staat om zichzelf wetten te geven,
voornaamste kenmerk van politieke onafhankelijkheid; onder de Romeinen
was hiermede verbonden het recht om eigen munten te slaan.

Autonous, Autonoos, een heros, die te Delphi vereerd werd en den
delphischen tempel tegen de troepen van Xerxes verdedigde.

Autrigones, volksstam in Hispania Tarraconensis tusschen den Iberus
(Ebro) en het mare Cantabricum (golf v. Biskaye).

Autronii.--P. Autronius Paetus, in 65 met P. Cornelius Sulla wegens
ambitus veroordeeld, redenaar met sterke stem. Hij nam deel aan de
Catilinarische samenzwering en werd in 62 volgens de lex Plautia de
vi veroordeeld, en ging in ballingschap naar Epirus. Dit geslacht
heeft bovendien een paar consuls opgeleverd.

Auxesia, Auxesia, godin van den wasdom, waarschijnlijk een bijnaam
van Demeter. Z. Damia.

Auxilia, troepen, die door de Romeinen uit de provinciën werden
getrokken of door verbonden volken en vorsten geleverd werden. De
italische volken leverden geene auxilia; zij waren socii, omdat Italia
geen provincie was. Toen Italia het burgerrecht kreeg, waren er geene
socii meer in het leger.

Auximum, aanzienlijke stad, sedert 157 rom. kolonie, in Picenum,
ten zuiden van Ancona.

Auxo, Auxo, eene van de Gratiën.

Auxume, Auxoume of Axome, Axome, thans Axoem, in Aethopia, nabij
de bronnen van den Astaboras (Atbara), in den keizertijd hoofdstad
van een machtigen handelsstaat. Volgens het geschiedverhaal zou
onder de regeering van koning Psamtik of Psammeticus een deel van de
kaste der krijgslieden, ten getale van 240000 man, Aegypte verlaten
hebben en zich zóóver van Meroë gevestigd hebben, als Meroë van Syene
ligt. Vermoedelijk is hierdoor het rijk van Auxume ontstaan. De bloei
dateert eerst uit den tijd na den val van Meroë.

Avaricum, thans Bourges, ten Z. van den Liger (Loire) in Gallia,
hoofdstad der Bituriges, in den grooten gallischen opstand (52) door
Caesar veroverd, waarbij van de 40000 menschen, die er een toevlucht
hadden gezocht, slechts 800 aan het bloedbad ontkwamen. Later was
het de hoofdstad van Aquitania I.

Avella = Abella.

Avenio, aanzienlijke stad in Gallia Narbonensis, in het gebied der
Cavari, thans Avignon, aan den Rhodanus (Rhone).

Avens (t.g.w. Velino), riviertje in het Sabijnsche land, zijtak
van den Nar. In de nabijheid van Reate vormde het groote moerassen,
paludes Reatinae, die de consul M.' Curius Dentatus in 290 grootendeels
drooglegde door het dóórsteken van een berg (zie Reate), zoodat slechts
een meertje, lacus Velinus, overbleef. Even beneden dien doorsteek
stort de Avens zich langs den beroemden waterval van Terni (oudtijds
Interamna), in het italiaansch le Cadute of le Cascate delle Marmore
geheeten, in den Nar (t.g.w. Nera) uit.

Aventicum, hoofdstad der Helvetiërs, in de 4de eeuw n. Chr. reeds
verlaten. Thans Avenches aan het meer v. Neufchâtel.

Aventinus (mons), een der zeven heuvels van het oude Rome, die, evenals
de mons Capitolinus, wel binnen den stadsmuur, doch buiten het pomerium
lag. Op dezen heuvel lag een tempel van Diana, door Tarquinius Priscus
als gemeenschappelijk rom.-latijnsch heiligdom gesticht.

Avernus (lacus), Aornos limne, aan den sinus Cumanus (golf v. Napels),
een uitgebrande krater, waarin zich een meer gevormd had, omgeven door
een donker cypressenwoud. Zwaveldampen verpestten de lucht boven dit
meer, waar geen visch in leefde en geen vogel over heen vloog (vandaar
de naam). Bij Vergilius woont hier de sibylle van Cumae in eene grot,
waardoor Aeneas in het schimmenrijk afdaalt. Onder de regeering van
Augustus legde Agrippa hier in 37 de oorlogshaven portus Julius aan,
die later vervangen werd door den portus Misenus. Sinds dien tijd
behoort de lacus Avernus met den lacus Lucrinus tot de luxebadplaats
Baiae. Aardbevingen hebben aan deze streek een ander voorkomen gegeven.

Averruncus, Apotropaios, bijnaam van iederen god, die onheil of gevaar
afwendt, bijv. Apollo.

Avianus Flavius, rom. fabeldichter uit den tijd van Theodosius den
Grooten.

Avidius (Cassius), z. Cassii no. 18.

Avienus (Rufus Festus), rom. dichter uit den tijd van Theodosius den
Grooten, heeft vertalingen in dichtmaat geleverd van oude grieksche
leerdichten. Vooral belangrijk om den inhoud is zijn ora maritima,
een bewerking van een griekschen periplous uit de 4de eeuw v. C.,
waarvan echter slechts de grootste helft van het eerste boek over is.

Aviones, volk in Noord-Germania over den Albis (Elbe), een van de
volkeren, die de godin Nerthus vereerden.

Axamenta, oude liederen in saturnische maat, die door de Salii bij
hunne optochten werden gezongen. Zie ook ancile.

Axia, kasteel in Etruria, in het gebied van Tarquinii.

Axierus, Axiocersa en Axiocersus, Axieros, Axiokersa en Axiokersos,
samothracische Cabiren, geïdentificeerd met Demeter, Persephone
en Hades.

Axius, Axios, thans Vardar, voorname rivier van Macedonia, die zich
in de Thermaeische golf ontlast.

Axona, rivier in Gallia, thans Aisne, zijtak van den Isara (Oise). Aan
den Axona lag Augusta Suessionum (Soissons).

Axones, ook kyrbeis genoemd, witgemaakte houten borden, die om een as
kunnen draaien, waarop de wetten van Solon geschreven waren. Zij waren
opgesteld in het Prytaneum te Athene, v.s. hadden zij oudtijds op den
burcht gestaan en waren zij eerst door Ephialtes verplaatst. V.a. zijn
de kyrbeis te onderscheiden van de axones en zijn kyrbeis van boven
afgestompte pyramiden van steen in de stoa basilike, waarop de
voornaamste wetten ingebeiteld waren.

Axume of Axome = Auxume.

Axus, Axos, z. Oaxus.

Azan, Azan, zoon van Arcas en Erato; naar hem was Azania, een deel
van Arcadië, genoemd.

Azania, Azania, 1) kustland van Afrika, bezuiden kaap Aromata
(Guardafui), thans de kust der Somali.--2) zie Azan.

Aziris, Aziris, stad op de libysche kust, ten O. van Cyrene.

Azotus, Azotos, eene der vijf hoofdsteden van de Philistijnen, dicht
bij de kust, tusschen Ascalon en Iamnia, in het O.T. Asdod.






B.


Babrius, Babrios, grieksch dichter, die de fabels van Aesopus in verzen
bracht. Hij leefde onder Domitianus of later, in elk geval vóór het
einde van de 2de eeuw n. C. Van de 224 fabels, die overgebleven zijn,
wordt een groot gedeelte door sommigen niet als het werk van Babrius
beschouwd.

Babylon, Babylon, 1) stad in Aegypte, stroomafwaarts van Memphis.--2)
hoofdst. van Babylonia, zeer oude stad; in de 23ste eeuw maakt
Chammurabi (Hammurabi), de beroemde wetgever, haar tot de hoofdstad
van het nu geheel semietische Babylonia. Van de latere, lotgevallen
weten we weinig, totdat Nebukadnesar I (omstreeks 1150) het wederom
tot bloei bracht. In 728 nam Tiglathpilesar III van Assyria er
bezit van, en in 689 werd het door Sanherib gesloopt, maar door
zijn zoon Asarhaddon, die zijne residentie hierheen wilde verleggen,
weer opgebouwd. In 648 werd de stad weer ingenomen en gedeeltelijk
verwoest, doch herrees na den ondergang van het assyrische rijk
door de zorg van den eersten koning van het nieuw-babylonische rijk,
Nabopalassar, en vooral van zijn grooten opvolger Nebukadnesar II,
die in 604 aan de regeering kwam, als eene stad, die hare wedergade
niet had. Zij vormde een kwadraat, waarvan elke zijde 120 stadiën
of 4 uren gaans lang was, en was omringd door een muur van gebakken
steen van 100 koninklijke elleboogslengten (± 45 meter) boven den
beganen grond en half zoo breed. Daaromheen liep eene gracht met
gemetselde wanden, even zoo diep als de muur hoog was, en waarvan
de uitgegraven klei de steenen had geleverd voor den muur. In den
muur, die met 200 torens versterkt was, waren 100 poorten, waarvan
de deuren, stijlen en bovendorpels van koper waren. De Euphraat, die
de stad doorsneed, was ook ter weerszijden ingesloten door muren,
waarin de zoogenaamde waterpoorten waren. In de stad vond men het
koninklijk paleis, met drie muren omgeven, die een omtrek van 20,
40 en 60 stadiën hadden, alles in kwadraatvorm. Dáár waren ook de
oploopende, op gewelven rustende terrassen, die onder den naam van
hangende tuinen bekend zijn en die zoo dik met aarde bedekt waren,
dat boomen er in konden wortelen. De beroemde tempel van Belus was
een vierkante toren op een grondvlak van twee stadiën lang en even
breed. Daarboven verhief zich een tweede kleinere toren, en zoo verder
tot acht torens toe. In den bovensten toren was het slaapvertrek
van den god met een gouden legerstede en een gouden tafel. De groote
ruimte binnen de muren was natuurlijk niet geheel met huizen bebouwd,
maar bevatte ook de noodige akkers en weidegronden, zoodat de bijna
onneembare stad niet kon worden uitgehongerd. In 538 viel de stad in
handen der Perzen. Darius Hystaspis liet na een opstand (519 of 516)
een gedeelte der muren sloopen; toch bleef Babylon groot en schoon tot
het uiteenspatten van het macedonische rijk, toen de nieuw gestichte
steden Seleucia en Ctesiphon de bewoners tot zich trokken.

Babylonia, Babylonia, het land van Babylon, was de landstreek
tusschen den Tigris ten O., de woestijnen van Arabië ten W. en den
zoogenaamden medischen muur ten N. De bodem bestond uit aangeslibden
kleigrond en was uiterst geschikt voor graanbouw. Het land was
doorsneden door bevaarbare kanalen, die den Euphraat met den Tigris
verbonden, en onderling weder verbonden waren door smallere vaarten,
die weder door sloten met elkander gemeenschap hadden. Boomen vond
men er bijna niet. De oudste bewoners zijn de Sumeriërs, op wie
reeds kort na 4000 de Accadiërs, een semietische stam, volgen,
die zich met de oorspronkelijke bevolking na veel strijd gemengd
hebben. De bloeitijd van dit volk valt tusschen 3800 en 3700 en
de meest bekende koning is Sargon. Later valt het rijk uiteen in
verschillende stadstaten, die elk een afzonderlijke godheid vereeren,
tot ± 2300 de stad Babylon (z.a.) op den voorgrond treedt. De
babylonische nijverheid had een hoogen trap bereikt en bestond vooral
in tapijtweverijen, lijnwaadweverijen, goudsmidswerk en het snijden
in edelgesteenten. De godsdienst was het sabaeïsme, de vereering van
zon, maan en sterren. Vooral de stam der Chaldaeërs, die zich in het
zuid-oostelijk deel, Akkad, gevestigd hadden, had het ver gebracht in
sterrenkunde en tijdrekenkunde en wiskunde, en verhief zich daardoor
tot priesterkaste. Sterrenwichelarij ging daarmede hand aan hand. De
Chaldaeërs waren oorspronkelijk een herdersvolk, dat bij den helderen
babylonischen sterrenhemel, terwijl zij 's nachts wacht hielden bij
hunne kudden, ruime gelegenheid had gehad den loop der sterren gade te
slaan. Nadat het babylonische rijk in de 13de eeuw eene assyrische
provincie was geworden, stond het meermalen op, doch werd weder
onderworpen, totdat in 606 Nabopolassar het weder vrij maakte en
Assyria eene provincie van Babylonia werd. In 538 veroverde Cyrus
de stad Babylon, en het gewest werd nu perzisch, later macedonisch
en daarna syrisch. Het babylonische stelsel van munten, maten en
gewichten werd door verscheidene andere volken der oudheid overgenomen.

Babylonii numeri of Chaldaïcae rationes. Tegen en in den
rom. keizerstijd kwamen dikwerf oosterlingen naar Rome als
sterrenwichelaars en horoscooptrekkers. Bij hunne voorspellingen
speelden kaarten met cijfers en getallen eene hoofdrol. Men heeft dus
te denken aan iets als het kaartleggen in lateren tijd. Wel trachtte
men dit soort menschen te weren, doch het bijgeloof te Rome was zóó
sterk, dat men in weerwil van de verbodsbepalingen gretig van hunne
zoogenaamde kunst gebruik maakte.

Bacchae, Bakchai, Bacchanten, vrouwen, die bij sommige feesten van
Dionysus met geschreeuw en gegil, onder begeleiding van muziek, in de
grootste opgewondenheid heinde en ver rondliepen om, zoo het heette,
den god te zoeken. Zij waren in dierenhuiden gehuld en zwaaiden
een thyrsusstaf; zij stelden het geleide voor, dat Dionysus op zijn
veroveringstochten vergezeld had.

Bacchanalia heeten in Italië geheime feesten ter eere van Bacchus,
die uit de grieksche steden ingevoerd waren. Zij werden met de
luidruchtigheid der Dionysusfeesten gevierd, maar gingen hier met
zulke schandalen, ja zelfs misdaden, gepaard, dat de senaat in 186
meende hieraan te moeten paal en perk stellen en elken nieuwen dienst
van Bacchus verbood.

Bacchiadae, Bakchiadai, een adellijk geslacht, dat langen tijd te
Corinthe regeerde en in 657 door Cypselus verdreven werd.

Bacchium, Bakchion, eiland tegenover de aziatisch-ionische kuststad
Phocaea, welks prachtige tempels in den syrischen oorlog door de
Romeinen en hunne bondgenooten in 190 geplunderd werden.

Bacchus, Bakchos, andere naam voor Dionysus, waarschijnlijk betrekking
hebbend op het luidruchtige van zijn eeredienst. Door de Romeinen
werd deze naam aan den god Liber gegeven.

Bacchylides, Bakchylides, lyrisch dichter van Ceos, neef van Simonides,
met wien hij geruimen tijd te Syracuse aan het hof van Hiero leefde;
later begaf hij zich naar de Peloponnesus. Van zijne gedichten
zijn sedert 1897 ongeveer twintig min of meer in hun geheel bekend;
overigens zijn ervan slechts eenige fragmenten over.

Bacenis silva, waarschijnlijk de Hohe Rhön met zijn uitloopers,
grensscheiding tusschen de Cherusci en de Suebi.

Bacis, Bakis, was de naam voor profeten van wie verzamelingen orakels
afkomstig waren, die in de 7de eeuw in omloop gebracht werden en bij
velen groot gezag hadden, zoodat zelfs de verschillende staten van
Griekenland zich soms bij hunne besluiten er door lieten leiden. Er
was een Attische, Boeotische en een Arkadische Bacis.

Bactra, ta Baktra, vroeger Zariaspa, thans Balkh, hoofdstad van Bactria
(Bactriane) en belangrijke handelsstad.

Bactria, Bactriane, Baktriane, gewest in het N.O. van het perzische
rijk, door den Oxus (Amu-Daria) doorsneden. In overouden tijd bestond
hier een bactrisch rijk, dat door de Mediërs werd veroverd, waarna de
godsdienst van Zarathustra, die in Bactrië heerschte, staatsgodsdienst
werd in Medië. Na Alexander d. Gr. kwam het onder Seleucus, den
stichter van het Syrische rijk; doch in 250 scheurde Bactria zich
van Syrië los onder zekeren Diodotus, een Griek. Onder hem en zijn
opvolger breidde Bactria zich uit tot een grooten, bloeienden staat,
die een duizendtal steden telde. Doch tweespalt werd de oorzaak, dat
omstreeks 150 de Parthen samen met de Hunnen (Phaunoi) zich vóór en
na van de bactrische provinciën meester maakten, en Bactria zelf in
140 door de scythische Sacers vermeesterd werd.

Baduhennae lucus, woudstreek in het land der Frisii, misschien de
tegenw. streek Zevenwolden.

Baebia (lex), een plebisciet van 181 of 180. Het behelsde, dat niet
jaarlijks zes praetoren zouden gekozen worden, zooals sedert 197
geschiedde, doch om het andere jaar slechts vier. De wet is spoedig
weer afgeschaft.

Baebii, 1) M. Baebius Tamphilus, trok als propraetor, met Philippus
van Macedonia verbonden, het eerst den syrischen koning Antiochus
III in Griekenland tegemoet, in 191. In 181 was hij consul, toen de
zoogenaamde 14 boeken van Numa gevonden werden, die echter onecht
bevonden en openlijk verbrand werden. In 180 beoorloogde hij als
proconsul met zijn ambtgenoot P. Cornelius Cethegus een ligurisch
volk (de Apuani) dat zich vrijwillig overgaf en naar Samnium werd
overgebracht.--2) C. Baebius, volkstribuun in 111, belette, toen
Jugurtha onder vrijgeleide naar Rome was gekomen om getuigenis af
te leggen tegen hen, die zich hadden laten omkoopen, den koning
te spreken.

Baecula of Baecyla, Baikoula, Baikyla, stad in Hispania Baetica, ten
N. van den Baetis, bekend door de wapenfeiten van P. Cornelius Scipio
(den lateren Africanus maior) in den tweeden punischen oorlog. In
het gebied der stad lagen rijke zilvermijnen. Ook schijnt er nog een
stadje Baecula in het N.O. van Spanje te hebben gelegen, in het land
der Ausetani.

Baenis, Bainis, z. Minius.

Baetasii = Betasii.

Baeterrae, thans Béziers, in het gebied der Volcae Arecomici, in
Gallia Narbonensis, dicht bij de kust.

Baetica, Baitike, het zuidelijke en zuidwestelijke gedeelte van
Hispania, aldus genoemd naar den Baetis (Guadalquivir), die er door
stroomde. Het was het welvarendste deel van Hispania, met veel handel
en nijverheid, waarin de vervaardiging van wollen stoffen en wapenen
een hoofdrol speelde.

Baetis, Baitis, rivier in Baetica, thans Guadalquivir.

Baeturia, Baitouria, het gedeelte van Baetica, dat aan Lusitania
grenst, tusschen den Baetis en den Anas (Guadiana).

Bagaudae, gallische boeren, die in 285 na C. wegens onderdrukking in
opstand kwamen en een bloedigen boerenoorlog voerden.

Bagienni = Vagienni.

Bagistanus mons, Bagistanon oros (Baghastân = godenoord), beroemd om de
verrukkelijke natuur, aan den heerweg van Ecbatana naar Babylon. Op
de afgehakte en gladgeschuurde rotswanden waren in beeldwerk en
spijkerschrift de wapenfeiten van Darius Hystaspis vermeld.

Bagoas, Bagoas, een Aegyptenaar, gunsteling van Artaxerxes Ochus, dien
hij ten slotte vergiftigde. Daarna zette hij diens jongsten zoon Arses
op den troon, doch ook dezen vermoordde hij na eenige jaren. Darius
Codomannus, die eveneens door hem de regeering verkregen had, liet
hem dooden (330).

Bagradas, Bagradas, 1) rivier in Africa, die tusschen Carthago en
Utica in zee valt.--2) rivier aan de Zuidkust van Persis, dicht bij
de grens van Carmania.

Baiae, Baiai, Baïai, beroemde rom. badplaats met warme zwavelbronnen,
aan een inham van den sinus Cumanus (golf v. Napels) gelegen, een waar
lustoord. De kust was als bezaaid met prachtige villa's en lusthuizen
van aanzienlijke Romeinen. Zie ook Avernus (lacus) en Lucrinus
(lacus). Er heerschte ontzaggelijke weelde en tevens eene groote
losheid van zeden. Keizer Hadrianus is te Baiae gestorven. Thans is
de plek door aardbevingen geheel verwoest, zoodat er slechts weinig
sporen van de oudheid over zijn.

Baitylos, Baitylion, ook met den phoenicischen naam Abadir genoemd,
uit den hemel gevallen steenen, die op vele plaatsen het voorwerp
van bijgeloovige vereering waren. Bij den tempel van Delphi stond
zulk een steen, die dagelijks met olie gezalfd en op feestdagen met
wol omwonden werd. Men geloofde dat dit de steen was, dien Cronus
(z. a.) in plaats van Zeus verslonden had.

Baius, Baios, de stuurman van Odysseus. De stad Baiae, waar hij
begraven is, is naar hem genoemd.

Balbinus (D. Caelius Calvinus), romeinsch keizer in 238 n. C. samen met
M. Clodius Pupien(i)us Maximus. Zij benoemden den jongen Gordianus
(III) tot Caesar. Na drie maanden werden zij vermoord, en werd
Gordianus keizer.

Balbus (= stotteraar), een rom. familienaam, die in de gentes Ampia,
Attia, Cornelia, Lucilia, Octavia en Thoria voorkomt. De voornaamste
Balbi zijn: 1) T. Ampius Balbus, een der makers van de lex Ampia
Labiena.--2) M. Attius Balbus, grootvader van Augustus. Zie Attii
no. 5.--3) L. Cornelius Balbus, z. Cornelii no. 28.--4) L. Cornelius
Balbus minor, z. Cornelii no. 29.

Baleares insulae, Balearides nesoi, de bekende Balearische
eilanden nabij de spaansche kust, maior en minor, thans Majorca en
Minorca. De inwoners, ook Baleares geheeten, Baleares, waren bekend
als uitstekende slingeraars. De hoofdplaatsen waren Palma en Mago
(Port-Mahon). De naam Baleares beteekent volgens Grieksche schrijvers
slingeraarseilanden; de Grieken noemden ze vroeger ook wel Gymnesiai,
of naaktlooperseilanden. Wegens hun heulen met de zeeroovers werden
zij in 123 door de Rom. onderworpen onder Q. Caecilius Metellus,
die hiernaar den bijnaam Balearicus kreeg, z. Caecilii no. 8.

Balesium = Valentia no. 3.

Balius, Balios, en Xanthus, de onsterfelijke paarden van Achilles, die
door Poseidon aan Peleus bij zijn huwelijk ten geschenke gegeven waren
en die hij na den dood van Achilles terugnam. Zij waren gesproten uit
de verbintenis van Zephyrus en Podarge. V. s. waren het oorspronkelijk
Titanen geweest, die Zeus in den strijd tegen de andere Titanen
hadden geholpen, en verzocht hadden in paarden veranderd te worden,
om door hunne verwanten niet herkend te worden.

Ballista, lithobolos, een werptuig, waarmede zware steenen binnen
eene belegerde stad werden geslingerd. De ballistae wierpen in
boogvormige richting. Juiste duidelijke beschrijvingen van dit
werpgeschut ontbreken.

Balneum, saamgetrokken uit balineum, badkamer. Om een badhuis aan
te duiden gebruikte men oudtijds het plurale balneae, doch daar dit
woord in de dactylische maat niet paste, ontstond in het augusteïsche
tijdperk het plurale balnea. In zulk eene openbare badinrichting
onderscheidde men: het apodyterium of (ont)kleedkamer, het frigidarium
of vertrek voor koude baden, soms met kuipen, soms met een zwembassin
of natatio,--het tepidarium, eene verwarmde ruimte, die tot overgang
diende,--de ruimte voor het warme bad, caldarium. Deze laatste had een
verwarmden bodem, terwijl later ook de zijwanden verwarmd werden door
het inrichten van spouwmuren, die men vormde door het aanbrengen van
tegulae mammatae, of het aanleggen van buizen, tubuli. Het verwarmen
van den vloer bracht men tot stand door die op gemetselde porren of
stutten te plaatsen, waaronder dan de heete lucht kon circuleeren. Men
kan dit nog goed zien aan de overblijfselen van de Romeinsche baden
te Trier (suspensura). Eene groote kuip voor warm water (alveus),
vlak boven of dicht bij den haard, was in den vloer gemetseld. Aan
de overzijde had men dan het labrum, een kuip met lauw water, om
na te spoelen. Somwijlen komt ook nog een aparte zweetkamer voor,
sudatorium of laconicum geheeten, voor het zweetbad, assa sudatio. Na
een zweetbad werd men door de badslaven (aliptae), die men gewoonlijk
zelf medebracht, met eene soort krabbers (strigiles) van zweet
gereinigd, afgewreven, gezalfd. Dit laatste schijnt in het tepidarium
verricht te zijn. Een goed voorbeeld van een eenvoudige badinrichting
in den eersten keizertijd levert bijgaande plattegrond van de Thermae
Stabianae te Pompeii. A hoofdingang van de afdeeling voor mannen,
B zuilengangen, C palaestra met rechts een soort kegelbaan voor een
spel met steenen ballen, F natatio. I-VIII afdeeling voor warme baden,
waarvan IV doorgang, V frigidarium, VI apodyterium, VII tepidarium,
VIII caldarium, IX stookplaats (praefurnium), die zoowel de mannen-
als de vrouwenafdeeling van heet, lauw en koud water voorzag. 1-6
afdeeling van vrouwen, 1 en 5 ingangen, 2 apodyterium, 3 tepidarium,
4 caldarium; een frigidarium ontbreekt hier. De ruimten E en G,
die aan de natatio aansluiten, dienden voor douchebad. D diende voor
apodyterium of destrictarium. Nadat men zich uitgekleed had, hield men
zich bezig met gymnastische oefeningen, dan keerde men naar D terug,
waar olie en stof afgewreven werden, vervolgens reinigde men zich in
E of G, en gebruikte dan de natatio. Onder de rom. keizers verrezen
prachtige badhuizen, met wandelgalerijen, gymnastiekzaal, kaatsbaan,
conversatiezalen, bibliotheken en derg. Zie thermae. De inrichting
van een grieksch badhuis (balaneion) was over het geheel aan dat van
het rom. gelijk.

Balteus of Balteum (in het meerv. bij voorkeur baltea), gordel of
bandelier, hetzij om het lijf of over den schouder gedragen, om zwaard
of schild of pijlkoker of wat dan ook te dragen. Ook wordt het woord
gebezigd voor de ringmuren, die in een theatrum of amphitheatrum
de drie rangen van elkander scheidden. Bijgaande teekening stelt
een stuk voor van een theater in Pompeji. Men denke zich de muren
met den overdekten gang onafgebroken doorloopende zoover als de
zitplaatsen gaan.

Bambyce, Bambyke, oude naam van Hierapolis in Syria (Cyrrhestice),
nabij den Euphraat, een van de fraaiste steden van Syrië.

Bandusia, bron in Apulia, nabij Venusia, de geboortestad van
Horatius. Op diens landgoed Sabinum bevond zich ook eene bron, door
den dichter Bandusia gedoopt.

Bantia, stadje in Apulia, nabij Venusia, in een boschrijke streek aan
den mons Vultur. In de nabijheid zijn in 1793 fragmenten gevonden
van een bronzen plaat, die aan beide zijden een opschrift heeft,
de tabula Bantina. Het ééne opschrift is in het oscisch, het andere
in het latijn.

Baphyras of -rus, Baphyras, riviertje in Pieria, dat op den Olympus
ontspringt en langs Dium (z. Dium no. 3) stroomend, in de golf van
Thermae valt.

Baptai heetten zij die deelnamen aan de feesten van Cotytto.

Barathrum, Barathron, een afgrond bij Athene, waarin sommige
misdadigers geworpen werden.

Barbari, barbaroi, bij de Grieken alle volken die een vreemde taal
spraken, en daar de Grieken zich als het voortreffelijkste volk
beschouwden, dat geschikt was over alle andere te heerschen, hechtte
men aan dit woord licht de beteekenis van laag, slaafsch. Toen de
Romeinen het overnamen, zonderden zij zichzelf van de barbaren uit;
bij hen beteekent het woord die volken, die de grieksche en romeinsche
beschaving missen, het komt dus meer overeen met ons barbaarsch. Later
werd het vooral van de Germanen en van de volken over den Euphraat
gebruikt.

Barbaria (Barbarica), de noordelijke kust van Somali-land.

Barbitos, Barbiton, barbitos, barbiton, een muziekinstrument met
zeven snaren, in vorm gelijk aan de lier, maar grooter; het werd met
de vingers of met een plectrum bespeeld.

Barca, Barke, stad in Cyrenaïca, omstreeks 550 als mededingster van
Cyrene gesticht door broeders van den cyrenaeïschen koning Arcesilas
II, die zich aan het hoofd der opgestane Barcaeërs hadden gesteld. Na
de verovering door de Perzen in 512 kwam Barca in verval. De Perzen
brachten een gedeelte der inwoners naar Bactria over en de latere
Ptolemaeën verhieven Barca's havenplaats tot eene zelfstandige stad
Ptolemaïs.

Barcaei, Barkaioi, paardenfokkende nomadenstam, die het land van
Barca bewoonde.

Barcani(i), parthische stam op de grenzen van Hyrcania, waarover
Cyrus zijn grootvader Astyages, dien hij onttroond had, tot landvoogd
aanstelde.

Barcas = de bliksem, bijnaam van Hannibals vader Hamilcar.

Barcino, aanzienlijke stad der Lacetani in het N.O. van Tarraconensis,
later rom. kolonie, thans Barcelona.

Barcini, aanzienlijk karthaagsch geslacht, waartoe o.a. Hasdrubal en
Hannibal behoorden. Ook de partij, waarvan deze familie het hoofd was,
wordt zoo genoemd.

Bardi, Bardoi, dichters en zangers bij de Galliërs.

Bardiaei, Vardaei, Bardyaioi, illyrische slaven, berucht om hun
bloeddorst, waarvan Marius zich bediende om de vogelvrijverklaarden
uit den weg te ruimen. Toen zij in hun overmoed niets meer ontzagen,
liet Sertorius na Marius' dood 4000 van hen neersabelen.

Bardylis, Bardylis, Illyrisch koning, die in 359 een groot deel
van Macedonië veroverde, maar het volgende jaar in een slag tegen
Philippus sneuvelde.

Barea Soranus, proconsul in Asia onder Nero. Door zijne
rechtvaardigheid maakte hij zich zeer bemind, doch hij werd van
eerzuchtige bedoelingen beschuldigd en met zijne dochter Servilia
ter dood veroordeeld, 66 na C. Aanklager was zijn cliënt en vroegere
leermeester, de stoicus P. Egnatius Celer uit Berytus.

Bargusii, volk in Tarraconensis tusschen den Iberus (Ebro) en de
Pyrenaeën.

Bargylia, ta Bargylia, stad in Caria ten N. van Halicarnassus. In
de nabijheid vond men een beroemd beeld van Artemis, dat nooit door
regen nat werd, hoewel het onder den blooten hemel stond.

Barium, Barion, stad der Peucetii in Apulia aan de Adriatische zee,
met veel vischvangst, thans Bari.

Barsine, Barsine, 1) ook Statira of Arsinoë genoemd, dochter van
Darius Codomannus, huwde in 324 met Alexander d. Gr. en werd na diens
dood door Roxane vermoord. Haar juiste naam was Statira; Barsine heet
ze slechts door een vergissing van een der schrijvers, die haar met
Barsine no. 2 verward heeft.--2) dochter van Artabazus, gehuwd met
Memnon den Rhodiër. Bij Alexander d. Gr. werd zij moeder van Heracles.

Basanistes, een ambtenaar te Athene, ten overstaan van wien slaven als
aangeklaagden of getuigen verhoord werden. De verklaringen van slaven
waren alleen dan geldig, wanneer zij op de pijnbank (basanos) afgelegd
waren. In vele gevallen lieten de partijen, na afloop van het verhoor,
de beslissing over de zaak aan den basanist als scheidsrechter over.

Basileus, koning, in oude tijden de algemeene naam voor het hoofd
van een griekschen staat; bij het toenemen van de macht van den
adel werden ook de hoofden der adellijke geslachten zoo genoemd. In
de historische tijden vindt men dien titel alleen nog te Sparta,
waar twee koningen regeerden, een uit het geslacht der Procliden of
Eurypontiden, een uit dat der Agiden. Zij waren voorzitters van den
raad, opperpriesters, aanvoerders in den oorlog en in enkele zaken
ook rechters; hun macht was echter zeer beperkt.--Te Athene, waar de
koninklijke waardigheid sedert den dood van Codrus afgeschaft was,
bleef de tweede archont den titel van basileus behouden (z. Archontes).

Basilicae waren ruime gebouwen voor het handelsverkeer, overdekte
markten of beursgebouwen, groote rechthoekige zalen met of zonder
halfrond aan de einden. Soms werd het dak door twee rijen zuilen
gesteund, en vormden deze dus een middenschip en twee zijschepen. Ook
werden de basilicae veel gebruikt voor rechtszittingen. Onder
Constantijn den Grooten werden eenige basilieken aan de Christenen
ingeruimd voor hunne godsdienstige bijeenkomsten. Vandaar dat de
oudste christenkerken dezen vorm hadden.

Basilius de Groote, 329 na C. te Caesarea in Cappadocia geb., was
eerst pleitbezorger, ging toen tot den geestelijken stand over en werd
in 370 bisschop van Caesarea. Hij was een groot weldoener der armen,
stichtte een groot hospitaal en besteedde zijn geheel vermogen tot
weldadige doeleinden, terwijl hij zelf in armoede leefde. Hij was een
groot voorstander der grieksche letterkunde. Behalve andere geschriften
heeft hij ook brieven nagelaten, uitmuntende door stijl en logica. Hij
bestreed het Arianisme. Het door hem gestichte klooster aan den Iris
in Pontus werd een model voor latere inrichtingen van deze soort.

Baskania, fascinatio, betoovering door woord of blik. In
overeenstemming met de bekende meening der ouden, dat de goden geen
al te groot of al te langdurig geluk duldden, geloofde men ook dat
hun aandacht op zulk een gelukkig persoon door een overmoedig woord of
afgunstigen blik gevestigd konden worden, of dat zij daardoor bewogen
konden worden aan den gelukkigen toestand een einde te maken. Daarom
placht men, wanneer men zichzelf of zijn geluk prees, door bepaalde
formules het vermoeden van overmoed van zich af te werpen, of driemaal
te spuwen; tegen het "kwaadoog" vond men bescherming door het dragen
van een talisman (probaskanion, fascinum).

Bassae, Bassai, een vlek in het Z. van Arcadia, in het gebied der stad
Phigalia, met een tempel van Apollo Epicurius (den helper tegen de
pest), door den beroemden Ictinus gebouwd. Met den Athena-tempel
te Tegea gold deze Apollo-tempel voor den schoonsten van de
Peloponnesus. Zie verder Phigalia.

Bassania, stad in Illyria in de nabijheid van Lissus.

Bassareus, Bassareus, bijnaam van Dionysus, naar het vossevel
(bassara), waarmede hij omhuld was.

Bassaris, Bassaris, Bacchante.

Bassus, familienaam in de gentes Caecilia (Caecilii no. 28), Caesia,
Pomponia (Pomponii no. 8), Ventidia.

Bastarnae, Bastarnai, een machtig, roofziek volk van Germaanschen stam
tusschen den Vistula (Weichsel), den Tyras of Danastris (Dniester) en
den Ister (Beneden-Donau), dat Perseus met 7000 strijdbare mannen had
willen helpen, zoo hij niet te karig ware geweest (168). Herhaaldelijk
deden zij strooptochten in Thracia. Een onderafdeeling van hen vormen
de Peucini.

Basterna, gesloten draagstoel, door muilezels gedragen, voornamelijk
ten gebruike van vrouwen.

Bastetani, iberische volksstam in het zuiden van Hispania
Tarraconensis, verwant met de

Bastuli, een in het Oosten van Baetica aan zee wonende sterk met
Phoeniciërs gemengde iberische stam. Bij oudere gr. schrijvers heeten
ze met de Bastetani Mastiani (Mastianoi).

Batava castra, in Vindelicia op de grenzen van Rhaetia, thans Passau.

Batavi, de ons bekende Batavieren, omstreeks 40 uit Germania den Rijn
afgezakt. Ze stammen af van de Chatten. De insula Batavorum strekte
zich uit tusschen den Rhenus (Rijn) ten N., den Vahalis (Waal) en de
monden van de Mosa (Maas) ten Z. en de zee ten W. Ze wonen ook ten
Z. van den Rijn en de Waal. Batavodurum (z. a.), later vervangen door
Ulpia Noviomagus, z. Noviomagus, en Forum Hadriani zijn de voornaamste
plaatsen in hun gebied. De Romeinen sloten met hen een bondgenootschap,
en in de germaansche oorlogen bewees vooral de uitstekende bataafsche
ruiterij voortreffelijke diensten. Keizer Augustus nam de Batavieren
onder zijne lijfwacht op. Zie Corporis Custodes. In 69 na C. echter
barstte een opstand der Batavieren onder Claudius Civilis uit, daar de
Romeinen hen meer als overwonnenen dan als bondgenooten behandelden. De
opstand breidde zich ook buiten het eiland uit in zulk eene mate,
dat hij voor de rom. heerschappij in het Noorden gevaarlijk dreigde
te worden. De Romeinen wisten echter tusschen de Batavieren en hunne
bondgenooten tweespalt te verwekken, zoodat de laatsten Civilis
in den steek lieten, waarop deze met den rom. veldheer Cerealis
vrede sloot. Het oude bondgenootschap werd hernieuwd. In de 3de eeuw
n. C. dienen ze veel onder de equites singulares. In 300 n. C. wordt
hun land overstroomd door de (Salische) Franken, en wat er van hen
overschiet, zal zich wel bij de Franken hebben aangesloten.

Batavodurum of Oppidum Batavorum, stad der Batavi op het plateau boven
Ubbergen, ten O. van Nijmegen gelegen, door Civilis in 70 n. C.,
vóór hij zich naar de Betuwe terugtrok, in brand gestoken. De stad
is niet herbouwd. Zie Noviomagus no. 4.

Bathycles, Bathykles, van Magnesia, beeldhouwer omstreeks 550; van
hem was de troon van Apollo te Amyclae, waarop in 42 vakken in relief
verschillende mythen waren voorgesteld.

Bathyllus, Bathyllos, 1) schoon samisch jongeling, door Anacreon
bemind.--2) van Alexandrië, vrijgelatene van Maecenas, beroemd als
kluchtig balletdanser (pantomimus); zijne bekwaamheid in het nabootsen
van teedere en vrouwelijke standen en gebaren gaf hem den bijnaam
mollis. Hij is de eigenlijke stichter van den pantomimus.

Bato, naam van twee aanvoerders, een Pannoniër en een Dalmatiër,
in den opstand dezer beide volken tegen Rome, 6-10 n. C.

Battiadae, Battiadai, afstammelingen van Battus, die 631-450 te
Cyrene regeerden.

Battiades, Battiades, de dichter Callimachus, afstammende van het
geslacht der Battiaden.

Battus, Battos, 1) van Thera, zoon van Polymnestus, uit een oud
adellijk geslacht. Toen hij eens het orakel van Delphi om raad kwam
vragen tegen het stotteren, kreeg hij bevel eene volksplanting naar
Libye te voeren, waar hij genezing zou vinden; en inderdaad zoodra
hij geland was, zag hij een grooten leeuw, van schrik begon hij te
schreeuwen, en zijn gebrek was genezen. Hij vestigde zich toen met
de zijnen op het eiland Platea, waar het hun echter niet goed ging,
zoodat zij na twee jaar naar Griekenland terugkeerden; het delphische
orakel beval hun echter opnieuw naar Libye te gaan. Zij bezetten nu de
kust tegenover het eiland en zes jaar later stichtten zij, bij de aan
Apollo gewijde bron Cyre of Cyrene, de stad Cyrene, waarover Battus
(631-591) als een rechtvaardig en bemind vorst regeerde.--Volgens
Herodotus is Battus het libysche woord voor koning.--2) Battus II
Eudaimon, kleinzoon van den vorigen. Onder zijne regeering (575-570)
werd het aantal inwoners door eene menigte Peloponnesiërs, Cretensers,
e. a. vermeerderd, zoodat zij met goed gevolg weerstand konden bieden
aan het groote leger, dat de aegyptische koning Apriës den Libyers
tegen hen te hulp gezonden had.--3) Battus III Cholos, onder wiens
regeering (550-530) de koninklijke macht aanmerkelijk beperkt werd.--4)
herder van Neleus; hij had Hermes de runderen van Apollo zien stelen,
maar beloofd dit te verzwijgen, toen echter Hermes zelf in eene
andere gedaante tot hem kwam en naar de runderen vroeg, vertelde hij
het gebeurde, waarop hij tot straf voor zijne trouweloosheid in een
steen veranderd werd.

Batulum, stad in Campania, ligging onbekend.

Baucis, Baukis, z. Philemon.

Bauli, liefelijk oord tusschen Baiae en Misenum, met tal van
buitenplaatsen. De redenaar Q. Hortensius had hier een landgoed,
dat later in het bezit van de keizerlijke familie gekomen is. Hier
werd Agrippina, de moeder van Nero, door haar zoon vermoord (Maart
59 n. C.).

Bavius en Maevius, twee rom. pruldichters, benijders en bedillers
van Horatius en Vergilius.

Baxea of Baxa, meestal plur. baxeae, soort van schoeisel, soms als een
sandaal, soms als een schoen, doch van zeer lichte stof vervaardigd,
b.v. van papyrus of van palmbladeren.

Bazira, Bazira, vesting op den Paropamisus ten W. van de bergvesting
Aornus.

Bebriacum = Bedriacum.

Bebryces, Bebrykes, mythisch volk in Bithynië, door de Argonauten
bezocht. Het volk is ongeveer in de 8ste eeuw door de Bithyniërs
uitgeroeid. Naar hen heette Bithynia vroeger Bebrycia.

Bedriacum, Betriakon, vlek in Gallia Cisalpina tusschen Verona en
Cremona, waar in 69 n. C. eerst keizer Otho door de troepen van
Vitellius verslagen werd, terwijl weinige maanden later tusschen
Bedriacum en Cremona in een dubbelen slag het leger van Vitellius
door Antonius Primus, veldheer van Vespasianus verslagen werd.

Belbina, Belbina, eilandje tusschen Attica en Argolis.

Belesys, Belesys, chaldeeuwsch priester, satraap van Babylon;
z. Arbaces.

Belgae, Belgai, gezamenlijke naam voor de volksstammen, die ten tijde
van Caesar het noordelijk gedeelte van Gallia Transalpina bewoonden,
ten N. van den Matrona (Marne) en de Sequana (Seine). Ook in Britannia
vindt men een volksstam van dien naam, die van de vastelandsche
Belgae afstamt. Gedeeltelijk waren zij van germaanschen oorsprong. De
Belgen waren krijgshaftiger dan de meer zuidelijk wonende gallische
stammen, omdat zij in gedurigen strijd met de Germanen van over den
Rijn leefden en door het weren van vreemde handelaars zich zochten te
vrijwaren tegen den ontzenuwenden invloed der rom. weelde. Na zeven
jaren strijds slaagde Caesar er in ze te onderwerpen.

Belgica, het land der Belgae, door den Rhenus van Germania, door
Matrona en Sequana van eigenlijk Gallia gescheiden. Als provincie onder
Augustus strekte Belgica (hoofdstad Durocortorum, thans Rheims) zich
in zuidoostelijke richting over het gebied der Sequani en Helvetii
heen tot aan de Alpen uit. Na de terugroeping van Germanicus (17
n. C.) werden de streken langs den Rijn, waar de legioenen lagen, van
Belgica gescheiden, en in Germania Superior en Inferior ingedeeld. Toen
in het tijdperk van Constantijn Gallia Transalpina in 17 kleinere
provinciën was verdeeld, had men Belgica I met de civitas Trevirorum
(Trier) en Belgica II met de civitas Remorum (Rheims) tot hoofdstad.

Belgium, het land der Belgae = Gallia Belgica.

Belias = Bilechas.

Belides, Beleides, Aegyptus en Danaüs, zonen van Belus; Lynceus,
zijn kleinzoon; Palamedes, een van zijne afstammelingen.

Belides, Belides, de Danaïden, kleindochters van Belus.

Bellerophon, Bellerophontes, Bellerophon, Bellerophontes, zoon
van Glaucus, koning van Corinthe, of van Poseidon. Zijn naam was
oorspronkelijk Hipponoüs, en werd veranderd toen hij bij ongeluk
zekeren Bellerus in een wedstrijd gedood had. Wegens dezen moord
vluchtte hij naar Argos, waar hij door koning Proetus gastvrij
ontvangen werd, maar diens gemalin Antea (of Stheneboea) vatte een
hevige liefde voor hem op, en daar die liefde niet beantwoord werd,
belasterde zij hem bij Proetus, als had hij haar tot ontrouw willen
verleiden. Deze zond hem naar zijn schoonvader Iobates, koning van
Lycië, met een brief, waarin de opdracht stond Bell. te dooden. Voordat
Iobates echter den brief las, had Bell. zich reeds zoo bemind gemaakt,
dat de koning hem niet zelf dooden wilde; hij gaf hem daarom last de
Chimaera te gaan bestrijden, denkende dat hij bij die onderneming den
dood wel vinden zou. Maar Athena stond Bell. bij, en zond hem uit den
hemel het gevleugelde paard Pegasus, terwijl zij hem in den droom
leerde hoe het te beteugelen. Op zijn paard gezeten doodde hij het
monster uit de hoogte met zijne pijlen. Nog was Iobates niet tevreden,
maar toen Bell. op zijn opdracht nog de Solymers en de Amazonen had
overwonnen, en eindelijk bij zijn terugkomst de beste soldaten van
Lycië verslagen had, die in hinderlaag gelegd waren om hem te dooden,
erkende de koning in hem een gunsteling der goden; hij gaf hem zijne
dochter tot vrouw en deelde zijn rijk met hem. Maar door zijn geluk
overmoedig geworden en steunende op zijn wonderbaar paard, waagde
Bell. nu ook eene poging om den Olympus te bestijgen, en dit was zijn
ongeluk. Want Zeus maakte zijn paard door een bliksemstraal of door
een paardenvlieg schichtig, zoodat het zijn ruiter afwierp, die nu
blind en kreupel op de aarde neerviel, terwijl Pegasus naar den Olympus
terugkeerde. Sedert dien tijd dwaalde Bell. somber en menschenschuw in
de Aleïsche vlakte rond. Te Corinthe werd hij als halfgod hoog vereerd.

Bellocasses, z. Vell(i)ocasses.

Bellona, 1) eene oorlogsgodin, tot de Di Indigetes behoorende,
later vereenzelvigd met de Grieksche Enyo. Zij vergezelt Mars, wiens
zuster, dochter, vrouw, voedster, of wagenmenster zij genoemd wordt,
in den strijd. In 296 werd haar door Ap. Claudius Caecus een tempel
op het Marsveld gewijd. Hier werd vaak senaatszitting gehouden voor
het ontvangen van gezanten van volken, die met Rome geen verbond
hadden gesloten, en voor de onderhandelingen omtrent het toestaan
van een triumphus aan overwinnende veldheeren (zie triumphus). Zij
wordt beschreven als een godin die een speer, een fakkel of een
geesel zwaait en op de trompet blaast.--2) eene aziatische godin,
wier dienst tijdens de oorlogen met Mithradates uit Comana te Rome
ingevoerd werd, en die daar sedert dien tijd op oostersche wijze
vereerd werd. Op hare feesten trokken hare priesters (Bellonarii)
in zwarte kleederen door de stad en brachten zichzelven in heiligen
waanzin wonden aan armen en lendenen toe, waarbij zij onder het geraas
van pauken en trompetten allerlei voorspellingen deden.

Bellovaci, krijgszuchtig volk in Belgica, met de aanzienlijke hoofdstad
Bratuspantium, later Caesaromagus (Beauvais). Zij waren vrienden en
cliënten der Aeduers, op wier bede Caesar hen spaarde.

Bellum sociale, z. Marsicum bellum.

Belus, Belos, 1) zoon van Poseidon en Libye, koning van Aegypte,
vader van Aegyptus en Danaüs.--2) eerste koning van Babylon.--3)
vader van Dido.

Belus, Belos, kustriviertje in Phoenice, op den Carmel ontspringende,
welks fijn zand aanleiding zou gegeven hebben tot de vervaardiging
van glas.

Benacus lacus, het grootste meer in Gallia Cisalpina, thans
Garda-meer. De Mincius (Mincio) stroomt er door.

Bendis, Bendis of Bendis, thracische godin der maan, ook te
Athene en elders in Griekenland vereerd, waar men haar met Artemis
identificeerde. Haar tempel heette Bendideion, haar feest (19 en 20
Thargelion, begin Juni) Bendideia.

Beneficiarius (miles), een soldaat, die, door het beneficium zijner
superieuren, tot belooning of onderscheiding de vacatio munerum
castrensium gekregen had en dus vrijgesteld was van corveediensten,
werken aan de wallen der legerplaats, het betrekken der gewone
wachtposten en derg. De beneficiarii zijn toegevoegd aan de
opperofficieren, en worden voor bureauwerk gebruikt. Onder de keizers
ontaardde deze vrijstelling in misbruik, daar de centuriones door
allerlei plagerij de soldaten zochten te dwingen, zulk een beneficium
van hen te koopen, waardoor de dienst voor hen, die het niet konden
betalen, des te zwaarder werd. Verslapping der tucht en oproeren
waren hiervan het onvermijdelijk gevolg.

Beneventum, vroeger Maleventum geheeten, stad der Hirpini in Samnium,
door Diomedes gesticht. V. s. werd hier Pyrrhus door M'. Curius
Dentatus in 275 verslagen, v. a. werd die slag ergens in Lucanië
geleverd. In 268 werd het latijnsche kolonie, waarop de naam boni
ominis gratia in Beneventum veranderd werd. Onder de keizers werd het
zeer begunstigd. Onder andere oudheden vindt men er nog een zegeboog
van Traianus.

Berecyntus, Berekyntos, naam van een landstreek in Phrygia, op
de grenzen van Caria en Lydia. De Berecyntes waren een phrygische
stam. Bij de dichters is berecyntisch = phrygisch. De mater Berecyntia
was Cybele, de heros Berecyntius was haar zoon Midas, de Berecyntia
tibia is de dwarsfluit.--Ook op Creta wordt een berg Berecyntus
vermeld.

Berenice, Berenike, 1) dochter van Lagus, gemalin van haar stiefbroeder
Ptolemaeus Lagi.--2) dochter van Ptolemaeus II, gehuwd met Antiochus
II (z. a.)--3) dochter van Magas van Cyrene, verloofd met Demetrius,
huwde na diens dood (z. Apama no. 2) met Ptolemaeus III, met wien
zij vroeger verloofd was geweest. Toen Ptolemaeus behouden van den
veldtocht naar Syrië teruggekeerd was, wijdde zij uit dankbaarheid
aan Aphrodite haar om zijn schoonheid beroemd haar; den volgenden dag
was het echter reeds uit den tempel verdwenen, en de sterrenkundige
Conon verklaarde, dat het door de goden als sterrenbeeld aan den hemel
geplaatst was. Haar zoon Ptolemaeus IV liet haar ter wille van zijn
gunsteling Sosibius dooden (220).--4) z. Ptolemaeus no. 15.--5) werd
door het volk van Aegypte tot koningin verheven, toen haar vader,
Ptolemaeus XI verjaagd werd (58). Drie jaar later kwam Ptolemaeus
echter met de hulp der Romeinen terug, en nu werd Berenice gedood
(z. Archelaus no. 5).--6) zuster van Herodes den Grooten, moeder van
Agrippa I.--7) dochter van Agrippa I, werd verdacht van bloedschande
met haar broeder Agrippa II. Later werd Titus op haar verliefd;
zijn plan om haar tot vrouw te nemen moest hij echter wegens de
ontevredenheid der Romeinen opgeven.

Berenice, Berenike, naam van eenige steden uit het tijdperk der
Ptolemaeën, als: 1) in het Zuiden van Aegypte aan de Arabische golf,
eene belangrijke stapelplaats voor den handel tusschen Aegypte en het
Oosten. Ptolemaeus II liet een karavaanweg aanleggen van daar naar
Coptus aan den Nijl. Ter onderscheiding werd dit Berenice Troglodytice
bijgenaamd, naar de half wilde Troglodyten of grotbewoners in den
omtrek.--2) stad in Cyrenaïca, aan de groote Syrte, vroeger Hesperis
of Hesperides; men plaatste hier de tuinen der Hesperiden.--3) stad
in Aethiopia, aan de Arabische golf.

Begistani, een tak van het volk der Ilergetes, tusschen de Pyrenaeën
en den Iberus (Ebro).

Bergomum, in het gebied der Orobii, municipium in Cisalpina, tusschen
Comum (Como) en Brixia (Brescia). Thans Bergamo.

Bermius mons, Bermion oros, in zuidwestelijk Macedonia.

Beroea, Beroia, 1) stad in Syria, tusschen Antiochia en Hierapolis,
door Seleucus vergroot, thans Aleppo.--2) stad in Macedonia, aan den
Mons Bermius.

Berosus, Berossus, Berosos, Berossos, babylonisch priester, geboren
ten tijde van Alexander den Grooten. Zijne babylonische geschiedenis,
in het Grieksch geschreven (Babylonika e Chaldaïka), waarvan nog
enkele fragmenten bewaard gebleven zijn, stond bij de Grieken hoog
aangeschreven.

Berytus, Berytos, ten Z. van het tegenwoordige Beiroet, overoude
havenstad aan de phoenicische kust, tusschen Byblus en Sydon. Het wordt
eerst belangrijk in den Romeinschen tijd. Sedert het midden van de
3de eeuw n. C. was hier een beroemde hoogeschool voor Romeinsch recht.

Bes, 2/3 deel van den as. Een muntstuk van deze waarde was er niet.

Bessi, Bessoi, machtig thracisch volk langs de geheele uitgestrektheid
van den Haemus. Door M. Terentius Varro Lucullus (zie Licinii no. 25)
werden zij in 72 en 71 aan de Rom. onderworpen. Ze stonden echter
herhaaldelijk op, en werden eerst definitief door L. Piso in 11
onderworpen.

Bessus, Bessos, satraap van Bactrië onder Darius Codomannus. Toen
deze na den slag bij Gaugamela voor Alexander vluchtte, werd hij
door Bessus en eenige anderen, die den oorlog wilden voortzetten,
gevangen genomen, en daar zij aan de snelle vervolging van Alexander
niet konden ontkomen, brachten zij den koning een doodelijke wonde
toe en lieten zij hem op weg achter. Bessus vluchtte nu verder naar
de noordelijke provinciën en liet zich als Artaxerxes IV tot koning
uitroepen, maar eindelijk werd hij door Alexander ingehaald, in
Sogdiana door Ptolemaeus Lagi gevangen genomen, door eene rechtbank
van Perzen en Meden ter dood veroordeeld en gevierendeeld (329).

Bestia, familienaam in de gens Calpurnia (Calpurnii no. 14-16).

Bestiarii werden zij genoemd, die zich verhuurden om in het
amphitheater met wilde dieren te vechten. In het eerst bestonden
hunne wapenen uit zwaard en schild, doch onder keizer Claudius
werd het gebruikelijk, dat de bestiarii slechts met een jachtspriet
gewapend waren en een hooggekleurden doek in de hand hadden, zooals
in Spanje bij de stierengevechten het geval is. Zij, die tot straf
aan de wilde beesten voorgeworpen werden, ad bestias damnati,
waren in den regel ongewapend. Voor vrijen was deze straf in het
republikeinsche tijdperk onbekend, doch onder de keizers werd zij
vooral op de Christenen toegepast.

Betasii, germaansch volk in Belgica, in den omtrek van het
tegenw. zuid-brabantsche dorp Beetz.

Betriacum = Bedriacum.

Bianor, zoon van Heracles of van Tiberis en Manto, de mythische
stichter van Mantua.

Bias, Bias, 1) z. Melampus.--2) van Priene, en van de zeven wijzen. Hij
hield Croesus terug van een zeeoorlog tegen de ionische steden;
zijn raad, aan de Ioniërs bij de aanvallen der Perzen gegeven, om
hunne steden in Azië te verlaten en een groot rijk op Sardinië te
stichten, werd niet opgevolgd. Zijn spreuk was: hoi pleious kakoi,
de meeste menschen deugen niet.

Bibaculus, familienaam in de gens Furia (Furii no. 15).

Bibracte, later Augustodunum, thans Autun, groote volkrijke hoofdstad
der Aeduers in Gallia Transalpina.

Bibrax, stad der Remi in Gallia Transalpina, waarschijnlijk Vieux-Laon
bij Laon.

Bibulus, familienaam in de gens Calpurnia (Calpurnii no. 17 en 18).

Bidental. Wanneer bij de Romeinen de bliksem ergens in den grond
was geslagen, dan moest de daar als het ware gestorven bliksemstraal
plechtig ter aarde worden besteld. De aarde der getroffen plek werd
dan begraven met een stuk vuursteen, als zinnebeeld van den bliksem,
er bij. De getroffen plek was door den bliksemstraal tot een templum
gewijd en werd met een muurtje omringd, doch van boven opengelaten,
zoodat het geheel op een put geleek en ook puteal genoemd werd met
het opschrift: fulgur conditum. Dan werd er een tweejarig offerdier,
bidens, geofferd, en hiernaar heette de plek een bidental. Een bidens
is een rund of zwijn, doch meestal een schaap, dat beide rijen tanden
vol heeft, wat het geval is, als het twee jaar oud is.

Bideoi, Bidyoi, Bidiaioi, een collegie van vijf mannen te Sparta,
die den paidonomos ter zijde stonden.

Bigati, de gewone benaming voor de Romeinsche zilverstukken (denarii)
uit den tijd der Romeinsche republiek. Ze ontleenen hun naam aan het
tweespan (bigae) van den beeldenaar; de godheid op het tweespan is
eerst Luna (Diana), later gewoonlijk Victoria (Victoriati), maar men
vindt ook andere goden. Sommige van deze munten hadden een kartelrand
(serrati), om het snoeien tegen te gaan. Soms komt op de denarii een
vierspan voor (quadrigati).

Bigerra, stad der Oretani in Hispania Tarraconensis.

Bigerriones, volk in Aquitania, welks naam nog voortleeft in de
pyreneesche badplaats Bagnères de Bigorre.

Bilbilis, Bilbilis, in Hispania Tarraconensis, geboortestad van den
dichter Martialis, in het gebied der Celtiberiërs aan een zijtak van
den Iberus (Ebro). De stad lag op eene rots en had eene belangrijke
nijverheid van wapenfabrieken en goudsmidswerk.

Bilechas, zijrivier van den Scirtus.

Bingium, stad in Belgica, thans Bingen aan den Rijn.

Bion, Bion, 1) van Smyrna, navolger van Theocritus als bucolisch
dichter, dien hij echter niet kon evenaren. Hij stierf omstreeks het
einde van de 2de eeuw te Syracuse door vergift. Er zijn nog enkele
gedichten in dorisch dialect van hem over.--2) van Borysthenes,
beoefende in het laatst der derde eeuw te Athene de cyrenaeische
wijsbegeerte en bracht langen tijd aan het hof van Antigonus Gonatas
door. Hij is een leerling van Theophrastus. Hij was bekend om zijn
vinnige uitvallen; den godsdienst verklaarde hij op dezelfde wijze
als Euhemerus (z.a.).

Bisaltae, Bisaltai, thracisch herdersvolk in het macedonische landschap
Bisaltia, ten W. van den Beneden-Strymon.

Bisanthe, Bisanthe, volkplanting van Samus aan de Noordkust der
Propontis.

Bistones, Bistones, thracische volksstam tusschen den berg
Rhodope en de zee, in den omtrek der stad Abdera, aan het meer
Bistonis. Dichterlijk bistonisch = thracisch, Bistonides = Bacchanten,
omdat de Bacchusdienst in Thracia te huis behoorde.

Bithynia, Bithynia, land aan de Zuidwestzijde van den Pontus Euxinus
en de Oostzijde der Propontis, begrensd door Paphlagonia, Galatia
en Phrygia. Het draagt zijn naam naar een der beide thracische
stammen, die het bewoonden, de Bithyni ten O. en de Thyni ten W.,
wier gebied door de rivier Sangarius gescheiden was. V.s. zijn
beide namen identisch. Noch aan de Perzen, noch aan Alexander
d. G. gelukte het, Bithynia geheel of duurzaam te onderwerpen. Na
den dood van Alex. behoorde Bithynia tot het gebied van Lysimachus,
doch een der mindere legerhoofden, Nicomedes, slaagde er in, met
behulp van keltische huurtroepen hier een koninkrijk te stichten
(281-246). De zesde koning dezer dynastie, Nicomedes III, liet in 75
zijn land bij testament aan de Romeinen na. In 63 werd eene strook
van Paphlagonia en van Pontus aan de provincie Bithynia toegevoegd,
en in 7 na C. nog een stuk. Sedert 63 na C. komt de provincie voor
onder den naam Bithynia-Pontus. Plinius de jongere, bekend door zijne
Epistulae, werd in 111 door keizer Traianus tot stadhouder van Bithynia
benoemd. Zijne ambtsbrieven aan den keizer en diens antwoorden zijn
leerzaam om ons het destijds heerschende centralisatiestelsel te
doen kennen. Ook geeft één van deze brieven een verrassenden kijk
op de uitbreiding, die het Christendom toen reeds verkregen had. De
oude hoofdstad was Bithynium; onder de grieksche vorsten had men drie
residenties: Nicomedea, door Nicomedes I gesticht, Nicaea en Prusa.

Bithynium, Bithynion, de oudste hoofdstad der Bithyniërs, in het
binnenland gelegen, later Claudiopolis geheeten.

Biton, Biton, z. Cleobis.

Bituriges, aanzienlijk volk in Gallia Transalpina. Zij werden
onderscheiden in Bituriges Vibisci met de hoofdstad Burdigala
(Bordeaux) aan den Garumna, en Bituriges Cubi met de hoofdstad Avaricum
(Bourges).

Blandusia = Bandusia.

Blautai, Blautia, halve schoenen, die met riemen om de beenen
vastgemaakt werden. Het was een voorname dracht.

Blemmyes, Blemmyes, een rooversvolk ten zuiden van Aegypte.

Blosius of Blossius (C.), stoicijnsch wijsgeer uit Cumae, een vriend
van Tib. Gracchus en deelgenoot van diens plannen. Na Gracchus'
dood vluchtte hij naar Asia, waar hij later zichzelf het leven benam.

Boadicca of juister Boudicca, koningin der Iceners in Britannia,
die door de schandelijke hebzucht en handelingen der Romeinen tot
opstand gedreven werd (62 v. a. 60 n. C.). Deze opstand breidde
zich met groote snelheid uit, het belangrijke Londinium (Londen) en
andere plaatsen werden door de woedende Britten veroverd, en meer dan
70000 romeinsche soldaten en burgers kwamen om het leven. Boadicca's
tallooze benden werden echter in hetzelfde jaar door Nero's dapperen
veldheer C. Suetonius Paulinus geheel verslagen, waarop de koningin
zich door vergif het leven benam.

Bocchus, 1) koning in Mauretania, schoonvader van Jugurtha. Eerst
was hij op de hand der Romeinen, tot Jugurtha hem door afstand
van grondgebied voor zich won. Toen zijne troepen evenwel door
Marius bij herhaling verslagen waren, liet hij zich bewegen zijn
schoonzoon aan de Romeinen uit te leveren.--2) Bocchus II regeerde
met zijn broeder Bogudes gezamenlijk over Mauretania. In den oorlog
van Caesar tegen de partij van Pompeius kozen zij Caesars zijde en
kregen tot belooning den titel van koningen. Bogudes droeg er later
veel toe bij, om Caesar den slag bij Munda te doen winnen. In den
strijd tusschen Antonius en Octavianus koos Bocchus de zijde van
dezen, Bogudes die van Antonius. Bocchus kreeg nu geheel Mauretania,
terwijl Bogudes kort na den slag bij Actium sneuvelde. Na Bocchus'
dood (33) werd zijn land eene rom. provincie, maar in 25 werd het
aan den jongen Juba afgestaan. (Zie Juba).

Bodotria of Boderia, Boderia eischysis, inham van de Noordzee tusschen
Caledonia (Schotland) en Britannia, thans Firth of Forth. Vanhier liep
het vallum Antonini tot aan het Clotae aestuarium aan de Iersche zee.

Boebe, Boibe, en Boebeis lacus, Boibeis limne, stad en meer tusschen
de thessalische landschappen Pelasgiotis en Magnesia.

Boëdromia, Boedromia, feest ter eere van Apollo te Athene en Thebe
in de maand Boëdromion gevierd. De Atheners herdachten daarbij de
overwinning van Theseus op de Amazonen, of de hulp, die Ion of Xuthus
hun tegen de Eleusiniërs verleend had, en sedert 490 ook den slag
bij Marathon. In Thebe vierde men het feest ter gedachtenis aan den
oorlog met Erginus, koning van Orchomenus.

Boëdromion, Boedromion, 3de maand van het Attische jaar (Sept.-Oct.),
z. Annus.

Boeotia, Boiotia, landschap van Hellas, voor een groot gedeelte
door bergen ingesloten, rijk aan bronnen en vruchtbare valleien,
en met een aantal meertjes, die zich in den regentijd tot één
groot meer (het meer Copaïs) vereenigden. De bewoners stonden bij
de Atheners niet in den reuk van snuggerheid; men hield het er
voor, dat de vochtige en dompige lucht benevelend op het verstand
der Boeotiërs werkte. De bevolking was uit allerlei oude stammen
dooreengemengd. Tot de oudste steden behooren: Orchomenus, dat reeds
in den myceenschen en vóór myceenschen tijd bestaan heeft, Arne,
dat met een paar andere steden in het meer Copaïs verdronken is,
en Thebae. In historischen tijd bestond Boeotia uit een statenbond
eerst van 7 steden: Acraephium, Coronea, Haliartus, Mycalessus,
Plataeae (dat zich echter reeds vroeg bij Athenae aansloot),
Tanagra, en Thebae, later van 14, na den peloponnesischen oorlog
van 10 staatjes, meest met een aristocratisch bestuur. De jaarlijks
aftredende overheidspersonen heetten Boeotarchen. Als hoofd van den
bond gold Thebae; maar de tweespalt en de somtijds doodelijke haat,
die tusschen de boeotische steden heerschte, verlamden de kracht van
het volk. In Boeotia behooren de mythen te huis van Antiope en Dirce,
van Amphion en Niobe, van Cadmus en diens dochters Ino en Semele en
zijne kleinzonen Actaeon, Melicertes en Pentheus, van Dionysus of
Bacchus, van Oedipus en diens geslacht, van de gebroeders Trophonius
en Agamedes. Aan de Muzen was de berg Helicon gewijd, die met zijne
rijkbegroeide hellingen scherp afstak bij den naakten Cithaeron,
den ongeluksberg in de boeotische mythen.

Boeotus, Boiotos, z. Aeolus no. 2. Naar hem zouden de Boeotiërs
genoemd zijn.

Boethus, Boethos, van Chalcedon, bekwaam beeldhouwer uit het begin van
de 2e eeuw. Beroemd was onder zijne werken het beeld van een knaap,
die een gans den hals omdraait.

Boeum, Boion, stad in het landschapje Doris, tot de dorische tetrapolis
behoorende.

Bogudes, koning in Mauretania. Zie Bocchus II, wiens jongere broeder
hij was.

Boii, Boioi, een groot keltisch volk uit meer dan 100 tribus bestaande,
dat veel gezworven heeft en waarvan verschillende gedeelten in de Po-
en Donaulanden voorkomen, ten N. en ten Z. der Alpen. De Bojers in de
Po-vlakte verdreven de Etrusci en de Umbri uit de streek ten Z. van
de Po, en namen de Etruscische stad Felsina in, die later als hun
hoofdstad Bononia genoemd werd. Na hevigen strijd werden zij in 224
door de Romeinen ten onder gebracht, doch de inval van Hannibal in
Italië bracht hen weder in opstand, en eerst in 191 werden zij door
P. Cornelius Scipio Nasica (Cornelii no. 19) voor goed onderworpen. De
Bojers aan den Donau sloegen een aanval der Cimbren en Teutonen af;
in Caesars tijd sloot zich een gedeelte, dat zijne woonplaatsen in
Boiohaemum (Boheme) verlaten had (± 60) en naar Noricum was getrokken,
bij de Helvetiërs aan.

Boiohaemum, Boheme, het land (die Heimath) der Boii.

Boiorix, 1) misschien slechts een titel = Boiorum of Boius rex, koning
der Bojers, die volgens het niet geheel betrouwbare verhaal in 194
met de Romeinen gestreden heeft.--2) koning der Cimbren, versloeg en
doodde in 105 M. Aurelius Scaurus (z. Aurelii no. 10), maar sneuvelde
in 101 in den slag op de Raudische velden bij Vercellae tegen Marius.

Boiotarchai, de magistraten van het boeotisch verbond, die de
uitvoerende macht hadden, in den oorlog het opperbevel voerden,
en de besluiten der vier boeotische raden ten uitvoer brachten.

Bola, Bola, oude stad in Latium, die langen tijd in het bezit der
Aequi geweest is, en reeds vroeg te gronde is gegaan.

Bolbe, Bolbe, meer in Macedonia, dat in de golf van den Strymon
uitwatert.

Bolbitine, Bolbitine, thans Rosette, stad in de Nijldelta, waarnaar
de westelijke hoofdmonding der rivier ostium Bolbitinum werd genoemd.

Bolissus, Bolissos, stad in het N.W. van Chius.

Bomienses, Bomies, volk in het O. van Aetolia, in het brongebied van
den Euenus.

Bomilcar, Bomilkas, naam van twee carthaagsche veldheeren. De eerste
komt voor in den strijd van Carthago tegen Syracusae, toen Agathocles
omstreeks 310 eene landing in Africa deed en de carthaagsche generaals
Hanno en Bomilcar versloeg. Later deed Bomilcar eene poging om zich te
Carthago van het bewind meester te maken; doch zijn toeleg mislukte en
hij stierf aan het kruis.--De andere komt voor in den tweeden punischen
oorlog. Hij bracht in 215 versche troepen aan Hannibal en ondersteunde
in 214 en 212 Syracusae tegen de Romeinen.--Ook de vertrouwde dienaar
van Jugurtha, die voor dezen te Rome den moord op Massiva pleegde,
heette Bomilcar. Toen hij later zijn meester poogde te verraden,
werd hij door dezen met den dood gestraft (107).

Bomonikai, heetten de spartaansche knapen, die de geeseling voor
het altaar van Artemis Orthia (z. a.) het langst en standvastigst
verdroegen.

Bona Dea, eene godin wier eigenlijke aard reeds den Romeinen
onduidelijk was, en die daarom soms voor dezelfde als Fauna, Maia,
Ops, e. a. gehouden wordt; oorspronkelijk was de naam een attribuut
van Fauna, maar daar deze godin uitsluitend door vrouwen vereerd werd,
werd de Grieksche godin Damia, wier dienst reeds vroeg, waarschijnlijk
272, na de inneming van Tarente, in Rome werd ingevoerd, met haar
vereenzelvigd. De 1e Mei was haar feestdag, maar het voornaamste feest
te harer eer werd in het begin van December des nachts ten huize van
den hoogsten overheidspersoon door voorname vrouwen en vestaalsche
maagden gevierd. Tot beide feesten was de toegang aan mannen ten
strengste verboden.

Bondgenootenoorlog, zie Marsicum bellum.

Bona (fide), te goeder trouw, komt als rechtsterm dikwijls voor. Bonae
fidei possessio is het bezit te goeder trouw van eene zaak, waarvan
men meent de rechtmatige bezitter te zijn.

Bonna, stad in het gebied der Ubii aan den Rhenus, thans Bonn. Drusus
maakte er eene vesting van.

Bononia, Bononia, 1) thans Bologna, zeer oude Stad in Gallia
Cisalpina. Eerst was Bononia de hoofdstad der aan den Po gevestigde
Etruscers, en heette toen Felsina. Toen de Etruscers door de Galliërs
verjaagd waren, werd Bononia de hoofdstad der Bojers. In 189 werd het
lat. kolonie. Onder de keizers werd het eene aanzienlijke stad.--2)
stad der Morini, aan het Kanaal, vroeger Gesoriacus portus, thans
Boulogne.

Bonorum cessio, vrijwillige afstand van zijn vermogen door een
insolventen schuldenaar aan zijne schuldeischers. Zie bonorum emptio.

Bonorum emptio. Wanneer een schuldenaar onwillig bleek zijne schuld
te betalen, of wanneer iemand zich schuil hield om eene dagvaarding te
ontgaan, konden de belanghebbenden van den praetor eene missio in bona,
d. i. eene inbeslagneming van goederen vragen. Werd deze toegewezen,
dan liet men nog een termijn voorbijgaan, om den onwillige in de
gelegenheid te stellen aan zijne verplichtingen of aan het verlangen
der eischers te voldoen; bleef hij in gebreke, dan had ten laatste
de executie plaats. Werden iemands bezittingen voor schuld verkocht,
dan werden zij in haar geheel bij opbod aan hem toegewezen, die aan
de schuldeischers het grootste getal percenten bood. Deze executie
had eerloosheid (infamia) tengevolge, die men kon ontgaan door eene
bonorum cessio. Het oude recht kende echter deze cessie niet; zij werd
eerst wettig ingevoerd onder Caesar, hoewel zij zeker onderhands ook
vroeger zal hebben plaats gehad.

Bonorum possessio. Het oude strenge erfrecht bij de Romeinen sloot de
cognati en de geëmancipeerde kinderen uit; doch het praetorische recht,
dat meer op de aequitas was gegrond, nam deze op. Door dit nieuwe recht
konden op grond van bloedverwantschap ook zij tot de erfenis geroepen
worden, die door uittreding uit de patria potestas hun erfrecht
volgens de lex XII tabularum hadden verloren. Men onderscheidt hierbij
verschillende gevallen. Bonorum possessio contra tabulas (testamenti)
kon door den praetor verleend worden, wanneer b. v. geëmancipeerde
kinderen in het testament waren voorbijgegaan. Bon. poss. secundum
tabulas kon toegewezen worden, wanneer b.v. het testament niet aan
alle wettelijke vormen voldeed en dus strikt genomen niet geldig zou
wezen,--tenzij zich erfgenamen opdeden, die een beter recht konden
doen gelden dan de testamentaire erven. Bon. poss. intestati kon
plaats grijpen, wanneer er geen testament was. De praetor maakte dan
verschillende klassen van erfgenamen. In den eersten graad erfden de
kinderen, ontbraken deze, dan kwamen in de tweede plaats de legitimi
heredes, bij ontstentenis van deze, de naaste cognaten, enz., tot
zeven graden toe.--Zij, die door het praetorische edict aldus tot
de erfenis geroepen werden, werden nochtans eigenlijk geene heredes,
want de praetor kon geene erfgenamen maken; zij werden loco heredum en
hadden slechts de possessio, daar zij geen wettigen titel van eigendom
konden doen gelden, tenzij later het recht van verjaring (usucapio).

Bonorum sectio, z. Sectio bonorum.

Bonus Eventus, z. Eventus.

Boonai, te Athene door het volk gekozen personen, die te zorgen hadden,
dat het voor de offers en feesten noodige vee in voorraad was.

Bootes, Bootes, sterrenbeeld in de nabijheid van den Grooten Beer,
daarom ook Arcturus of Arctophylax genoemd. Men zag in dit beeld
Icarius of Arcas. V. a. was Bootes een zoon van Demeter en Iasion,
die den ploeg had uitgevonden.

Borbetomagus, stad der Vangiones, aan den Rhenus, thans Worms.

Boreadae, Boreadai, Boreades, Zetes, Calaïs, Chione en Cleopatra,
kinderen van Boreas en Orithyia.

Boreas, Boreas, Borras, N. O. of N. wind (zie Windstreken),
mythologisch de zoon van Astraeus en Eos, die een hol van den
thracischen Haemus bewoont. Hij schaakte behalve vele andere vrouwen
Orithyia, de dochter van Erechtheus, daarom baden de Atheners tot
hem, toen een orakel hun bij het naderen der Perzen bevolen had hun
schoonzoon te hulp te roepen, en inderdaad werd een deel van Xerxes'
vloot bij kaap Sepias door storm vernield. Uit dankbaarheid wijdde
men hem een tempel aan den Ilissus.

Boreasmoi, feest ter eere van Boreas te Athene gevierd.

Borsippa, stad aan het Naärsareskanaal, even bezuiden Babylon, met
beroemde linnenfabrieken.

Borysthenes, Borysthenes, rivier in Sarmatia, later Danapris, thans
Dniepr. Aan zijn mond, waar hij zich met den Hypanis (Bug) vereenigt,
lag de milesische kolonie Borysthenis of Olbia.

Bosporanum regnum, zie Bosporus.

Bosporus, Bosporos, naam van twee zeeëngten. De Bosporus Thracius
heet de straat van Constantinopel; de Bosporus Cimmerius is de
straat van Kaffa of Jenikale, de invaart der Palus Maeotis of zee
van Azow. Met de palus Maeotis en den Tanaïs (Don) vormt ze in de
oudheid de grensscheiding tusschen Europa en Asia. Uit de milesische
kolonie Panticapaeum, ook Bosporus geheeten, thans Kertsch, aan de
laatste zeeëngte gelegen, ontwikkelde zich een bosporaansch rijk,
dat door Mithradates VI van Pontus met zijn rijk werd vereenigd en
later door Pompeius aan diens zoon Pharnaces werd afgestaan. Als
rom. vasalstaat bleef het bestaan tot aan de groote volksverhuizing.

Bostar, Bostar, naam van twee carthaagsche bevelhebbers. De eerste,
door Regulus in 256 gevangen genomen, werd later als zoenoffer aan
diens familie overgegeven en zou tengevolge van mishandelingen
gestorven zijn. De andere, die onder Hasdrubal in den tweeden
punischen oorlog in Spanje diende, liet zich door zekeren Spanjaard
Abelux verleiden, om de Spaansche gijzelaar, hem door Hannibal ter
bewaking toevertrouwd, vrij te laten. Een derde Carthager van dien
naam, werd in 215 door Hannibal met een paar anderen als gezant naar
Macedonia afgevaardigd; doch het schip, dat hen vervoerde, werd door
de rom. vloot buit gemaakt.

Bostra, ta en he Bostra, stad ten Zuiden van Damascus, in eene
oase der syrische woestijn. Het was oudtijds de hoofdstad van de
landstreek Auranitis, in het N. O. van Palaestina, later hoofdstad van
het koninkrijk der Nabataeërs, en werd ten slotte, bij de inlijving
(105 of 106 n. C.) door Traianus tot hoofdstad der provincie Arabia
verheven. Zie Arabia.

Bottia of Bottiaea, Bottia, -iaia, -iaiis, landstreek van Macedonia
aan den Axius, (Vardar) en de Thermaeïsche golf. De oorspronkelijke
bewoners, in de 7de of 6de eeuw door de Macedoniërs verdreven,
verhuisden naar het noordelijk gedeelte van het schiereiland
Chalcidice, dat zij Bottice noemden, terwijl de vroegere woonplaats
den ouden naam Bottia of Bottiaea behield.

Bouai, afdeelingen, waarin de spartaansche jongelingschap gedurende
de jaren hunner opvoeding verdeeld was. Aan het hoofd van zulk eene
afdeeling stond een Bouagos of Bouagor.

Boudicca = Boadicca.

Boule, raad, een lichaam dat in democratische staten in de eerste
plaats de staatsaangelegenheden aan eene voorafgaande behandeling heeft
te onderwerpen, alvorens ze in de volksvergadering te brengen. Te
Athene had de raad volgens de instellingen van Draco 401 leden, zij
werden bij loting aangewezen uit de burgers, die ouder dan 30 jaar en
in het volle bezit hunner burgerrechten waren. Niemand mocht voor de
tweede maal lid van den raad zijn, voordat allen die ertoe gerechtigd
waren een beurt gehad hadden. Onder de wet van Solon waren er 400,
100 per phyle, door loting aangewezen uit candidaten die door de
phylen gekozen waren. Clisthenes vermeerderde het aantal leden tot 500
(vandaar de gewone naam he boule hoi pentakosioi), nl. 50 uit elke van
de nieuwe 10 phylen; waarschijnlijk liet hij ook de verkiezing door
loting (apo kyamou lachein) bestaan. De loting had ook toen plaats
uit hen, die door de phylen als candidaten waren aangewezen. Bij de
ontwikkeling der democratie werd ook aan de theten het recht toegekend
om tot den raad te behooren. Met de vermeerdering van het aantal phylen
in den macedonischen tijd vermeerderde ook het aantal raadsleden;
Hadrianus verminderde het echter weder tot 500.--Tot de bevoegdheden
van den raad behoorde o. a. dat de veldheeren hem verslag gaven van
hunne verrichtingen, dat hij vreemde gezanten ontving en ze bij de
volksvergadering inleidde, enz. Voorts had de raad het oppertoezicht
over het beheer der financiën en beheerde ze gedeeltelijk zelf,
leidde hij het onderzoek naar de bevoegdheid der archonten en van
andere verkozen ambtenaars (dokimasia), en had hij in sommige minder
belangrijke gevallen rechtspraak. De raad kon geldboeten opleggen en
had het toezicht op alles wat tot de marine behoorde en op de openbare
gebouwen. Dikwijls werd hem bovendien door het volk het afdoen van
eene of andere aangelegenheid opgedragen; de besluiten, die hij
zonder zulk een opdracht neemt, zijn slechts gedurende het loopende
ambtsjaar geldig. Z. ook probouleuma en ekklesia.--De raad vergaderde
dagelijks, behalve op feestdagen, in het raadhuis (bouleuterion),
zijne vergaderingen waren gewoonlijk openbaar. Met het dagelijksch
bestuur was echter altijd slechts eene bij loting aangewezen afdeeling
van 50 raadsleden belast (z. Prytanis).--De leden van den raad waren
vrijgesteld van den krijgsdienst, hadden een afzonderlijke plaats
in den schouwburg en ontvingen, waarschijnlijk sedert de tijden van
Pericles, een drachme of vijf obolen voor iedere vergadering (misthos
bouleutikos). Wanneer de raad bij zijn aftreden voldoende rekenschap
van zijne verrichtingen gegeven had, vereerde het volk hem met een
gouden krans, die in een of anderen tempel bewaard werd. Ook in vele
andere staten en statenbonden wordt eene boule vermeld, over welker
samenstelling en bevoegdheden echter weinig of niets bekend is.

Bouphonia, z. Diipolia.

Bovianum, Boïanon, hoofdstad der Pentri in Samnium.

Bovillae, Boïllai, stadje in Latium aan de via Appia, bekend door
de ontmoeting tusschen Milo en Clodius Pulcher, die Clodius het
leven kostte.

Braccae. De Romeinen en Grieken omwonden wel de beenen met lange
strooken lijnwaad (fasciae), en ook kousen waren in de oudheid niet
onbekend, doch broeken waren eene kleederdracht der barbaren, o. a. van
de oostersche volken en van de transalpijnsche Galliërs. Naar deze
kleederdracht werd Gallia Transalpina dikwerf in de wandeling Gallia
braccata genoemd. Hoewel in het tijdperk der keizers deze dracht
ook tot Rome doordrong, is zij er nimmer nationaal geworden. Bij
de Grieken heette het kleedingstuk anaxyrides, terwijl meer in het
bizonder voor wijde broeken de naam thylakoi in gebruik was.

Brachmanae, Brachmanes, de priesterkaste bij de Indiërs, ook de
stammen die den godsdienst van Brahma beleden. De Grieken hebben van
deze zaken kennis gekregen door de expeditie van Alexander naar Indië;
de Grieksche schrijvers uit dien tijd geven zeer betrouwbare berichten.

Bradanus, grensrivier tusschen Lucania en Apulia, die dicht bij
Metapontum in de golf van Tarente uitloopt.

Branchidae, Branchidai, 1) afstammelingen van Branchus, een zoon van
Smicrus of van Apollo, die uit Delphi naar Miletus verhuisde en te
Didyma een tempel van Apollo stichtte. De Branchidae beheerden dezen
later zeer rijken tempel, waarvan niet lang geleden belangrijke
overblijfselen zijn opgegraven, en het daarmede verbonden orakel;
daar zij echter aan Xerxes bij zijn tocht naar Griekenland de groote
schatten van den tempel uitgeleverd hadden, verzochten zij hem na
afloop van den veldtocht, uit vrees voor de wraak der Grieken, hun
een andere woonplaats aan te wijzen. Sedert dien tijd woonden zij
in Bactriana, waar Alexander hen vond, die hen, tot straf voor de
misdaad hunner voorouders, allen liet dooden en hun stad met tempels
en heiligdommen geheel liet verwoesten.--2) = Didyma.

Brannovices Aulerci, z. Aulerci.

Brasidas, Brasidas, zoon van Tellis, de dapperste en bekwaamste
veldheer der Spartanen in den peloponnesischen oorlog. Nadat hij in
het eerste jaar van den oorlog een aanval der Atheners op Methone
had afgeslagen en zich sedert meermalen had onderscheiden, wist hij,
gesteund door gezantschappen van Perdiccas en van eenige steden op
Chalcidice, de ephoren te overreden dat men de Ath. in hun kolonies
en bondgenooten moest aanvallen; in 424 trok hij aan het hoofd van
een klein leger door Griekenland, en maakte hij, meer door overreding
dan door geweld, vele belangrijke steden in Macedonië en Thracië,
o. a. Amphipolis, van de Atheners afvallig. Wel heroverden zij, nadat
onderhandelingen over een wapenstilstand mislukt waren, verscheiden
steden, maar toen Cleon in 422 bij Amphipolis een slag waagde, behaalde
Brasidas een schitterende overwinning, waarbij hijzelf echter doodelijk
gewond werd. Hij werd na zijn dood te Amphipolis als heros vereerd.

Bratuspantium, hoofdst. der Bellovaci, tusschen de Sequana (Seine)
en de Samara (Somme).

Brauron, Brauron, aanzienlijke plaats op de Oostkust van Attica,
met een tempel van Artemis. Brauron en Eleusis maakten aanspraak op
den naam van polis.

Brauronia, Brauronia, feest ter eere van Artemis Brauronia, dat om
de vijf jaren gevierd werd en waarbij alle meisjes van vijf tot tien
jaar aan de godin gewijd werden; waarschijnlijk een overblijfsel van
vroegere menschenoffers.

Brenni of Breuni, Breunoi, volksstam in de Raetische Alpen, nabij
den tegenw. Brenner.

Brennus, Brennos, naam van verschillende Gallische vorsten: 1) het
opperhoofd der senonische Galliërs, die in 389 de Romeinen bij den
Allia versloegen, Rome innamen en het Capitool belegerden. Volgens het
verhaal was hij het, die bij het afwegen van het goud zijn zwaard in
de weegschaal wierp, en het beroemde vae victis sprak. Het geheele
verhaal omtrent hem is onhistorisch, en zijn naam ontleend aan den
onder no. 2 genoemden.--2), die in 279 met 65000 of 40000 Galliërs
in Macedonia viel, verwoestend tot in Griekenland doordrong, maar,
toen hij op Delphi lostrok, door een grieksch legertje van 4000 man
verslagen werd en zichzelf om het leven bracht. Een hevig onweder,
met aardbeving gepaard, waardoor geheele rotsblokken op de Galliërs
neerstortten, deed het verhaal ontstaan, dat de delphische god zelf
voor zijn heiligdom gestreden had.

Bretones of Britones. Zie Britannia.

Briareos, Briareos, z. Aegaeon.

Brigantes, Brigantes, het machtigste volk van Britannia, ten oosten van
den Abus (Humber), met de hoofdstad Eburacum of Eboracum (York). Zij
werden door Cerealis onderworpen.

Brigantinus lacus, thans Bodensee of meer van Konstanz, door den Rijn
gevormd. Het werd ook lacus Rheni, l. Venetus, l. Aeronius genoemd. In
een scheepsgevecht op dit meer versloeg Tiberius de Vindeliciërs. De
naam l. Brigantinus is ontleend aan de stad Brigantia (Bregenz).

Brilessus, Brilessos, berg in Attica = Pentelicus.

Briniates of Friniates, ligurische volksstam aan de N.-zijde van
de Apennijnen, ten Z. van Mutina. Ze werden in 187 door de Romeinen
onderworpen.

Brinio of Brinno, aanvoerder der Canninefaten bij den opstand van
(Claudius) Civilis tegen Rome in 69 n. C.

Briseis, Briseis, dochter van Briseus, een priester in Lyrnessus;
haar eigenlijke naam was Hippodamea. Zij was gehuwd geweest met
koning Mynes, maar bij de verovering van Lyrnessus werd zij door
Achilles gevankelijk medegevoerd. Zij was de oorzaak van zijn twist
met Agamemnon, die in de Ilias beschreven wordt, want toen Agam.,
op aandringen van Achilles, genoodzaakt werd zijne slavin Chryseis
(z. a.) vrij te laten, ten einde het leger van de pest te bevrijden,
liet hij Briseis met geweld uit de tent van Achilles halen, en gaf
haar eerst terug toen deze na den dood van Patroclus besloot weder
aan den oorlog deel te nemen.

Britannia, Bretannia, het tegenw. Engeland en Schotland, met Hibernia
(Ierland) en de kleinere bijliggende eilanden samen onder den naam
insulae Brittannicae begrepen. Vóór Caesar kenden de Romeinen deze
eilanden slechts bij geruchte, en deze geheimzinnigheid prikkelde
hem om naar Britannia over te steken; doch zijne beide tochten (55
en 54) hadden weinig gevolg. Eerst ten tijde van keizer Claudius
(sedert (43 n. C.) kregen de Romeinen vasten voet in het Zuiden van
Engeland; doch er moest nog veel strijd gevoerd en meer dan één opstand
gedempt worden (zie o. a. Boadicca), eer Iulius Agricola (78-85) er
in slaagde, Engeland geheel tot een wingewest te maken. Daarnaar werd
Engeland Britannia Romana, Schotland of Caledonia Britannia barbara
geheeten. De naam Albion beteekent bergland. Ten einde de invallen der
woeste bergstammen uit Caledonia te keeren, werden er in verschillende
tijden twee versterkingsliniën dwars over het eil. aangelegd van den
Oceanus Hibernicus (Iersche zee) naar den Oc. Germanicus (Noordzee). De
oudste linie, meestal vallum Hadriani geheeten, liep van de Solway
Firth in het W. naar de Tyne in het O., en werd aangelegd 122 n. C.;
de latere linie, vallum Antonini genaamd, was veel kleiner, liep van
Firth of Clyde (Clotae aestuarium) naar de Firth of Forth (Bodotriae of
Boderiae aestuarium). Deze had keizer Antoninus Pius door zijn legaat
Lollius Urbicus in 142 n. C. laten aanleggen. Onder keizer Septimius
Severus werd het land tusschen de beide liniën weder prijs gegeven
en trok men zich op de zuiderlijn terug, die nu versterkt werd door
eene buitenlinie, uit een gemetselden muur bestaande, met poorten,
torens en forten. De Romeinen hadden omtrent de ware ligging van
Britannia geene juiste voorstelling en meenden, dat de Oostkust vrij
wel evenwijdig aan de belgisch-nederlandsche kust liep. De bevolking
was van keltischen oorsprong en werd Bretones of Britanni genoemd,
doch was op sommige punten door belgische nederzettingen naar het
binnenland teruggedrongen. De Britten waren gewoon lang hoofdhaar
en knevels, doch geen baard te dragen en zich blauw te verven. Onder
Constantijn vormde Britannia Romana vier provinciën: Britannia I en II
in het Noorden, Maxima Caesariensis in het midden, Flavia Caesariensis
in het Zuiden. Theodosius de Groote veroverde nogmaals Zuid-Schotland
en maakte daarvan de provincie Valentia. Toen in den tijd der groote
volksverhuizing de rom. legers uit Britannia teruggetrokken werden,
waren de Britten niet meer tegen de Schotten opgewassen en riepen
zij in 447 n. C. de hulp der Saksers en Angelen in, die het land wel
van de Schotten verlosten, maar het tevens vermeesterden. In de 5de
eeuw n. Chr. gaat de naam Britannia over op Bretagne, waar de door
de Angelsaksen verdreven Britanni hun toevlucht zochten.

Britannica (arx), de Brittenburg, thans door de zee verzwolgen, een
kasteel in het land der Batavieren, aan den middelsten Rijnmond (ten
W. van Katwijk). Misschien heette de sterkte zoo, omdat men gewoon
was van dáár naar Britannia over te steken.

Britannicus, eigenlijk Claudius Tiberius Britannicus Caesar,
stiefbroeder van Nero. Zie Claudius (keizer) en Iulii aan het slot
onder f 3.

Britomaris, opperhoofd der senonische Galliërs, liet, uit verbittering
over zijns vaders dood, in 283 de rom. gezanten ombrengen en hunne
ledematen verstrooien. Toen hij in handen van den consul P. Cornelius
Dolabella (Cornelii no. 35) was gevallen, liet deze hem ter dood
martelen. De Senones werden uit hun land verdreven, en op den ager
Gallicus werd de kolonie Sena (Gallica) gesticht. Het verhaal zelf
omtrent Britomaris (Brittomaris) is misschien verzonnen.

Britomartis, Britomartis, cretensische nimf, dochter van Zeus en
Carme, gunstelinge van Artemis. Minos vervolgde haar negen maanden
lang met zijn liefde, zij stortte zich eindelijk in zee, maar werd in
visschersnetten gered. Daarop werd zij onder de godinnen opgenomen en
onder den naam Dictynna vereerd.--V. a. vluchtte zij voor Minos naar
Aegina, maar toen de visscher, die haar had overgezet, haar zelf wilde
geweld aandoen, verdween zij in het heilige bosch van Artemis; hier
kreeg zij den naam Aphaea.--Evenals Aphaea (z. a.) zijn waarschijnlijk
ook Britom. en Dictynna andere namen voor Artemis.

Brixellum, stad aan den Padus (Po) dicht bij Parma, waar keizer Otho
zich om het leven bracht.

Brixia, thans Brescia, hoofdstad der Cenomani, in Gallia Transpadana,
later rom. municipium.

Brizo, Brizo, godin die op Delus, vooral door vrouwen, vereerd
werd. Zij beschermde de schippers en gaf orakels.

Brogitarus, schoonzoon van den galatischen tetrarch Deiotarus,
kocht van den volkstribuun P. Clodius (58) den koningstitel en het
priesterschap van de Magna Mater te Pessinus voor geld.

Bromius, Bromios, bijnaam van Dionysus.

Bronteion, eene machine, waarmede men achter het tooneel het gerommel
van den donder nabootste.

Brontes, Brontes, een der Cyclopen.

Brucheum of -ium, deel van Alexandrië in Aegypte. Z. a.

Bructeri, Broukteroi, machtig germaansch volk aan de Amisia (Eems)
en de Luppia (Lippe). Tot dit volk behoorde de profetes Velleda. De
Bructeren sloten zich in 69 n. C. bij den opstand der Batavieren aan.

Brundisium, minder juist Brundusium, Brentesion, thans Brindisi,
belangrijke havenplaats aan de Adriatische zee, vanwaar men gewoonlijk
naar Griekenland overstak. De stad, op de kust van Calabria gelegen,
had eene voortreffelijke, altijd toegankelijke haven, door twee
landtongen beschermd; vandaar waarschijnlijk de naam, die oud-italisch
hertekop beteekent. Sedert 245 was het lat. kolonie.

Bruttii, ager Bruttius, Brettia, Z.W. uithoek van Italia, een
bergachtig en ten deele boschrijk gewest, van de riviertjes Laüs en
Sybaris tot aan het fretum Siculum (straat v. Messina). Alleen deze
streek werd oorspronkelijk Italia geheeten (z. a.). Tegenwoordig heet
het Calabrië. Het was sterk bezet met grieksche volksplantingen. In den
tweeden punischen oorlog sloten de inwoners zich (in 214) meerendeels
bij Hannibal aan. Later moesten zij dit ontgelden en het land geraakte
in verval.

Brutus, familienaam in de gentes Iuniae, z. Iunii no. 2 en Iunii
no. 1-9.

Bryges, Bryges, Brygoi, thracische volksstam in Emathia (Macedonië),
verwant met de Phrygiërs. Ze komen ook in andere deelen van het
Balkan-schiereiland, vooral in Epirus en Illyria voor.

Brygus, Brygos, beroemd Atheensch vazenschilder uit het begin van
de 5de eeuw. Hij schildert in strengen roodfigurigen stijl. Zijn
schoonste vazen heeft hij met zijn naam geteekend.

Bubassus, Bybassos, oude kustst. in Caria ten O. van Cnidus, op de
Cnidische Chersonesus.

Bubastis, Boubastis, aegyptische godin, misschien zinnebeeld van het
vuur, dochter van Osiris en Isis, door de Grieken voor dezelfde als
Artemis gehouden. Hare beelden hadden een kattekop. Haar voornaamste
tempel was te Bubastis, waar jaarlijks een feest gevierd werd, dat
soms door 700000 vreemdelingen bezocht werd.

Bubastis of -tus, Boubastos, distrikt en hoofdstad in de Nijldelta,
aan den oostelijken Nijlarm, de hoofdzetel van den dienst der
godin Bubastis. Beneden deze stad woonden de karische en ionische
huurtroepen, die door koning Psammetichus in dienst genomen waren.

Buccina, gebogen hoorn, door herders gebezigd en ook in gebruik bij
het romeinsche leger tot het geven van signalen.

Bucephala, Boukephala, -lia, stad aan den Hydaspes, een der takken van
den Indus, door Alexander gesticht ter gedachtenis aan zijn beroemd
strijdros Bucephalus. In den slag tegen Porus (326) had dit paard,
schoon zwaar gewond, Alexander, die zich te ver had gewaagd, behouden
bij de zijnen teruggebracht, en was toen neergestort.

Bucolici, z. Theocritus.

Budini, Boudinoi, scythisch nomadenvolk, ten O. van den Tanaïs,
volgens Herodotus met blauwe oogen en vuurroode kleur en in eene
houten stad wonende.

Budorum, Boudoron, N.W.-kaap en kasteel op het eiland Salamis.

Bulgari, een onderafdeeling der Hunnen, die in de 5de eeuw n. C. voor
het eerst optreedt.

Bulis, Boulis. Toen de Spartanen door het vermoorden van perzische
gezanten den toorn van den heros Talthybius op zich geladen hadden en
bij het offeren geen gunstige voorteekenen konden krijgen, boden Bulis
en Sperthias zich aan om aan Xerxes uitgeleverd te worden, ten einde
Talthybius te bevredigen. Xerxes zond hen echter terug en nu bleef de
toorn van Talthybius op de geslachten van Bulis en Sperthias rusten,
wier zonen Nicolaus en Anaristus in den peloponnesischen oorlog in
handen der Atheners vielen en gedood werden.

Bulla, medaillon, dat door de kinderen aan een snoer om den hals werd
gedragen en een amulet tegen betoovering bevatte. Bij de rijken was
de bulla van goud, bij de armeren van leder.

Bulla regia, vesting in Numidia, in het dal van den Bagradas, later
tot Africa proconsularis behoorend.

Bupalus, Boupalos, zoon van Archermus, beroemd beeldhouwer van
Chius. Hij en zijn broeder Athenis stelden een beeld ten toon van
Hipponax, waarin de kleine en leelijke man bespottelijk gemaakt werd;
uit wraak hekelde Hipponax hen in zijne iamben zoo onbarmhartig,
dat zij zich ophingen.

Buprasium, Bouprasion, eene stad uit het homerische tijdperk,
later verdwenen. Zij lag in Elis aan den Larisus, en werd bewoond
door Epeërs.

Bura, Boura, eene der twaalf oude achaeïsche steden, in 373 door
aardbeving verwoest, maar later op een andere plaats herbouwd. De
nieuwe stad, waarvan nog belangrijke stukken van den vestingmuur over
zijn, lag ten Z. van Helice.

Burchana, Bourchanis, oudtijds het voornaamste der Noordzee-eilanden,
tgw. Borkum. Het wordt reeds in de 4de eeuw als barnsteeneiland
vermeld, onder den naam Abalus; het komt ook voor onder den naam
Baunonia of Fabaria, boonen-eiland; zie verder Glaesariae insulae.

Burdigala, thans Bordeaux, aan den Garumna, in het gebied der Bituriges
Vibisci, later hoofdstad der provincie Aquitania II. Het was eene
aanzienlijke handelsplaats en een zetel der wetenschappen. Ausonius,
de dichter der Mosella, was hier geboren.

Burgundi of Burgundiones, vandaalsche of gothische stam, die
oorspronkelijk tusschen de Vistula (Weichsel) en de Viadus (Oder)
woonde, later westelijk trok, in de 4de eeuw n. Chr. ten oosten van
de Alamannen, buiten den vroegeren limes woonde, en zich omstreeks
465 tusschen den Rhodanus (Rhône) en Italië vestigde, waar Lugdunum
(Lyon) en Genava (Genève) hunne hoofdsteden werden.

Burgus is de naam van een klein kasteel, dat tusschen de
grootere Castra en Castella gelegen, met deze dient voor de
grensverdediging. Het is een oud-germaansch woord, dat in de 2de eeuw
n. C. in de latijnsche taal is opgenomen.

Burii, Bouroi, germaansch volk, waarschijnlijk in het tegenw. Moravië
en Silezië gevestigd. Zij komen als bondgenooten van Traianus, Marcus
Aurelius en Commodus voor, doch later met de Marcomannen en Quaden
als vijanden der Romeinen.

Burrus (Afranius). Zie Afranii no. 3.

Bursa (T. Munatius Plancus), zie Munatii no. 3.

Busiris, Bousiris, zoon van Aegyptus of van Poseidon en Libye; hij
was koning van Aegypte, en zooals de Grieken verhaalden, placht hij
de vreemdelingen, die in zijn land kwamen, te offeren, totdat hij
door Heracles gedood werd.

Bustum, bustuarii. Bustum is eigenlijk de uitgebrande brandstapel, doch
beteekent ook de plaats, waar hij is opgericht, alsmede het graf of de
begraafplaats. Wanneer het lijk op den brandstapel was neergelegd, werd
deze door een der bloedverwanten met afgekeerd gelaat aangestoken. Was
het lijk verteerd, dan werd het vuur met wijn en melk gebluscht en
de beenderen werden in eene urn verzameld. Rijken wikkelden vaak de
lijken hunner afgestorvenen in een kleed van asbest, opdat de asch
zich niet met die van het hout zou vermengen. Evenals men bij vele
oude en nog heden bij sommige wilde volken de gewoonte aantreft, op
het graf menschen te offeren, hadden bij de Rom. dikwijls rondom den
brandstapel gladiatorengevechten plaats. Zulke zwaardvechters die dáár
op leven en dood met elkander streden werden bustuarii genoemd. Ten
slotte zij opgemerkt, dat in de oudheid zoo wel begraven als verbranden
gebruikelijk was.

Buteo, familienaam in de gens Fabia, z. Fabii no. 27.

Butes, Boutes, Boutas, 1) zoon van Pandion of Teleon en Zeuxippe,
landman en stierenherder, priester van Athena en Poseidon, na zijn
dood door de Atheners als heros vereerd. Hij was de stamvader van
het geslacht der Butaden of Eteobutaden. Hij nam ook deel aan den
tocht der Argonauten.--2) koning op Sicilië, die door Aphrodite
bemind werd en bij haar een zoon, Eryx, had. Dikwijls wordt hij met
den atheenschen Butes verward, en uit deze verwarring ontstond het
verhaal, dat hij bij de terugreis der Argonauten, bekoord door het
gezang der Sirenen, in zee gesprongen was, maar dat Aphrodite hem gered
en naar Lilybaeum gebracht had.--3) zoon van Boreas, een Thraciër,
die, door zijn broeder Lycurgus verbannen, het eiland Strongyle (oude
naam voor Naxus) bezette. Bij een inval in Thessalië tijdens een feest
van Dionysus roofde hij eene van de feestvierende vrouwen, Coronis,
en dwong haar hem te huwen. Op Coronis' gebed strafte Dionysus hem
met waanzin, zoodat hij zich in een put verdronk.

Buthrotum, Bouthroton, bloeiende zeestad in Epirus, tegenover Corcyra,
volgens de sage gesticht door den Trojaan Helenus.

Buto, Bouto, stad in de Nijldelta aan den sebennytischen Nijlarm en
aan eene lagune, Buto lacus genoemd. De stad had een tempel der godin
Buto, met een orakel, dat zeer in eere stond. Buto was de voedster
der beide kinderen van Isis en verborg hen op een drijvend eiland
voor de vervolgingen van Typhon. De Grieken vereenzelvigden haar met
Leto of Latona.

Buxentum, Pyxous, thans Pilocastro, kolonie der Messaners op de kust
van Lucania aan de rivier Buxentius (Busento), gesticht 467, sedert
194 rom. kolonie.

Buzyges, Bouzyges, oud-attisch heros, die het eerst stieren voor den
ploeg spande, v. a. bijnaam van Epimenides of van Triptolemus. Van
hem leidde het geslacht der Buzygae, dat de heilige ploegfeesten te
Athene bestuurde, zijn oorsprong af.

Byblis, Byblis, een meisje uit Miletus, die vurige liefde voor haar
broeder Caunus had opgevat. Toen deze daarom het land verliet, stierf
Byblis van verdriet; uit hare tranen ontstond een bron.

Bybassus = Bubassus.

Byblos, een aegyptische moerasplant, waaruit in de oudheid het papier
vervaardigd werd (z. charta). Het grieksche woord voor boek is hiervan
afgeleid. Een andere naam voor byblos is papyros, waarvan ons woord
papier afgeleid is.

Byblus, Byblos, oude phoenicische zeestad ten N. van Berytus, bekend
als zetel der Adonisvereering. De stad had eigen vorsten, waarvan de
laatste op last van Pompeius werd ter dood gebracht.

Byrsa, waarschijnlijk = burg, Byrsa (vandaar de legende der ossenhuid),
de burg van Carthago, op eene steile rots van omstreeks 60 meter
hoog gebouwd.

Byssa, Byssa, z. Agron.

Byzacium of Byzacena, Byzakion, de zuidelijke helft der provincie
Africa, onder Constantijn eene afzonderlijke provincie, met Hadrumetum
tot hoofdstad.

Byzantium, Byzantion, later Constantinopolis. Volgens de sage
zou Byzas, een zoon van Poseidon, van het delphische orakel den
last hebben gekregen, eene stad te stichten tegenover de stad der
blinden. Tegenover Chalcedon gekomen, stichtte hij toen Byzantium,
omdat de stichters van Chalcedon blind waren geweest, toen zij
voor hunne stad den aziatischen oever kozen. Byzantium was dan ook
overheerlijk gelegen aan de zee en aan den inham die nog den naam van
gouden hoorn draagt (chrysoun keras). Het was een dorische kolonie;
gewoonlijk neemt men aan, dat de stad door Megarensers gesticht is. De
stad was in de macht der Perzen sedert Darius' tocht naar het land
der Scythen, en nam deel aan den Ionischen opstand, maar niet aan
den slag bij Lade. Na de onderdrukking van den opstand, legden de
inwoners van Byzantium samen met de Chalcedoniërs de stad Mesambria
(Mesembria) aan (z. a.). Byzantium werd door de Perzen verwoest, maar
later herbouwd. In 478 viel de plaats in handen van Pausanias, die haar
7 jaar in zijn macht hield. Nadat deze door de Atheners verdreven was,
sloot B. zich aan bij den delisch-attischen bond, en kwam tot grooten
bloei. In 411 viel de stad van Athene af, en werd in den winter
van 409/408 door Alcibiades hernomen. Na den slag bij Aegospotamos
werd ze door Lysander bezet, en bleef in de macht der Spartanen tot ±
390. In de 4de eeuw is Byz. vaak met Athene verbonden, vaak ook Athene
vijandig gezind, tot het, door Philippus van Macedonia aangevallen,
in den zomer van 341 zich in de armen der Atheners wierp, die de stad
en het nabijgelegen Perinthus krachtdadig bijstonden. De stad dreef een
uitgebreiden handel, vooral in koren. Onder de rom. heerschappij bleef
B. eene civitas libera en nam nog in bloei toe; maar in den strijd
tusschen keizer Septimius Severus en zijn tegenstander Pescennius
Niger werd het na een belegering van 3 jaren (193-196 n. C.) door
den eersten grootendeels verwoest. Onder Constantijn den Grooten
herrees het met nieuwen luister. Het was op twee heuvels gebouwd;
door er nieuwe heuvels aan toe te voegen, wilde de keizer het tot eene
tweede stad der zeven heuvelen maken. Hij bracht er zijne residentie
over en noemde het nova Roma (330), welke naam evenwel spoedig in
Constantinopolis, Konstantinou polis, veranderd werd. De stad had
toen een omvang gekregen van twee uren gaans, en werd met hooge muren
versterkt en evenals Rome in 14 regiones verdeeld.

Byzas, Byzes, Byzas, zie Byzantium.






C.


C, aanwijzing in den rom. kalender van een dies comitialis.

Cabalia, Kabalia, klein gewest in Asia minor, ingesloten tusschen
Caria, Lycia, Phrygia en Pisidia, en onder de perzische heerschappij
ingedeeld bij de lydische satrapie. De Romeinen deelden het noordelijke
deel bij Phrygia, het zuidelijke bij Lycia in. De voornaamste der vier
steden was Cibyra, waarnaar het landschap ook Cibyratis werd genoemd.

Cabillonum, Kabyllinon, handelsstad der Aeduers in Gallia aan den Arar
(Saône), thans Chalons-sur-Saône.

Cabira, ta Kabeira, later Diospolis of Sebaste, stad in oostelijk
Pontus. Mithradates werd hier in 71 door Lucullus verslagen en redde
ter nauwernood zijn leven door de vlucht.

Cabiri, Kabeiroi, "machtigen", goddelijke wezens, wier eeredienst in
zeer oude tijden uit het Oosten is ingevoerd, doch die later op den
achtergrond geraakt zijn en over wier aard en beteekenis dus weinig
met zekerheid te zeggen is. Zij werden voornamelijk vereerd op Lemnus,
Imbrus en Samothrace, waar hun dienst met dien van Hephaestus verbonden
was, en ook in Boeotië; verder vindt men hen te Pergamus, in Phoenicië
en in Aegypte. Later werden de drie Cabiri voor dezelfden gehouden
als Demeter, Persephone en Hades, waarschijnlijk omdat zij eveneens
met geheime plechtigheden (mysteriën) vereerd werden. Ook met de
Corybanten, de Cureten en de Dioscuren worden zij in verband gebracht,
en bij de Romeinen met de Penaten. Op hunne afbeeldingen hebben zij
gewoonlijk een hamer in de hand. Zie Axierus. Met hen verbonden komt
als vierde godheid voor Cadmilus of Casmilus, Kadmilos, Kasmilos.

Caca, zuster van Cacus. Wegens den dienst, dien zij Hercules
bewezen had, genoot zij goddelijke eer (z. Cacus). In haar heiligdom
brandde een eeuwig vuur. In werkelijkheid is Caca (evenals Cacus)
een oud-italische godheid, van denzelfden aard als Vesta, maar ze is
vroeg in vergetelheid geraakt.

Caci scalae, een oude steenen trap, die van uit het dal van den
Circus Maximus naar één van de poorten van Roma quadrata op den
Palatinus voerde.

Cacus, zoon van Vulcanus, een vuurspuwende reus, die in een hol
van den Aventijnschen berg woonde en de omstreken door roof en
moord teisterde. Toen Hercules met de runderen van Geryon daar
aangekomen en van vermoeidheid in slaap gevallen was, ontstal Cacus
hem eenige runderen, die hij, om den eigenaar het spoor bijster te
maken, achterwaarts in zijn hol dreef. Toch ontdekte Hercules hun
verblijfplaats, hetzij doordat hij ze in het voorbijgaan binnen
hoorde loeien, hetzij door verraad van Caca, de zuster van Cacus,
die liefde voor den vreemdeling had opgevat. Na een verschrikkelijk
gevecht versloeg hij den roover. Uit dankbaarheid richtte koning
Euander van Pallantium, die veel van Cacus te lijden had gehad, een
altaar voor den held op, en zoo ontstond de dienst van Hercules,
die later door de Romeinen overgenomen werd en aan de zorg van de
Potitii en Pinarii toevertrouwd was. Z. Caca.

Cadi, Kadoi, stad in westelijk Phrygia, dicht bij den berg Dindymus.

Cadmea, Kadmeia, burcht van Thebae.

Cadmus, Kadmos, 1) zoon van den phoenicischen koning Agenor en
Telephassa. Toen zijn zuster Europa door Zeus geschaakt was, zond
zijn vader hem uit om haar te zoeken, met uitdrukkelijk bevel, niet
zonder haar terug te komen. Na lang zwerven kwam hij te Delphi en
kreeg daar een orakel, dat hij zijne zuster niet verder zoude zoeken,
maar dat hij een koe moest volgen en op de plaats, waar zij zich zoude
neerleggen, een stad moest stichten. In Phocis vond hij de bedoelde
koe, hij volgde haar tot in Boeotië en stichtte op de aangewezen
plaats de stad Thebae. Nu wilde hij de koe offeren en zond eenige van
zijne tochtgenooten om water te halen uit eene naburige bron, die aan
Ares gewijd was; zij werden echter gedood door een draak, die de bron
bewaakte. Toen zij niet terugkwamen, ging Cadmus zelf naar de bron,
hij vond den draak en doodde hem met de hulp van Athena. Op bevel der
godin zaaide hij de tanden van het monster in den grond, uit dit zaad
kwamen gewapende mannen te voorschijn, die elkander doodsloegen op vijf
na, die Sparten (Spartoi) genoemd werden en de stamvaders der Thebanen
werden. Wegens het dooden van den draak moest Cadmus acht jaar lang
Ares dienen, daarna was de god bevredigd en gaf hij hem zijn dochter
Harmonia (z. a.) ten huwelijk. Cadmus regeerde daarna vele jaren over
Thebae; later trok hij met Harmonia naar Illyrië, waar hij koning der
Encheleers werd; op hoogen leeftijd werden beide echtgenooten in draken
veranderd en naar het Elysium overgebracht. De latere Grieken geloofden
dat Cadmus de eerste was die vreemde beschaving in Griekenland had
overgebracht; hij zou het phoenicisch letterschrift ingevoerd hebben,
het bewerken van metaal geleerd en de eerste waterleiding aangelegd
hebben.--2) van Miletus, een der oudste logografen; of hij werkelijk
bestaan heeft, wordt echter betwijfeld.

Caduceus of caduceum, uit het aeolische karykeion = kerykeion ontstaan,
in het algemeen de herautenstaf, een olijftak met een witten band
omwonden. In het bizonder wordt daarmede de staf bedoeld, dien
Hermes of Mercurius als bode der goden droeg. Deze staf was met twee
slangen omstrengeld en wordt somtijds van boven met een paar vleugels
voorzien. Mercurius wordt bij de dichters vaak caducifer genoemd.

Caducifer, bijnaam van Mercurius, als drager van den vredestaf
(caduceus).

Cadurci, volk in Gallia Transalpina, met de hoofdstad Divona (Cahors)
aan den Oltis (Lot), een zijtak van den Garumna.

Cadusii, Kadousioi, krijgszuchtig bergvolk in Media, ten Z.W. der
Caspische zee.

Cadytis, Kadytis, de zuidelijkste van de vijf bondsteden van Syria
Palaestina (het land der Philistijnen) = Gaza.

Caeadas = Ceadas.

Caecilia (lex), van den volkstribuun L. Caecilius Rufus (Caecilii
no. 29) einde 64 voorgesteld, doch vóór de stemming weder ingetrokken,
om aan P. Cornelius Sulla en P. Autronius Paetus, die in 65 wegens
ambitus veroordeeld waren, amnestie te verleenen en hen weder in den
senatorenstand te herstellen.

Caecilia (lex), van den consul Caecilius Metellus Pius Scipio (Caecilii
no. 18) van 52, tot opheffing der lex Clodia de censoria notione,
z. Clodiae (leges) no. 4.

Caeciliae (leges), van den volkstribuun Q. Caecilius Metellus Nepos,
62 (Caecilii no. 16). De wetsvoorstellen gingen echter niet door. Het
waren de volgende: 1) dat Pompeius, die toen in Azië was, in zijne
afwezigheid tot consul mocht verkozen worden;--2) dat Pompeius zou
teruggeroepen worden om de beweging van Catilina te onderdrukken.

Caecilia Cornelia (lex) van de consuls Q. Caecilius Metellus Nepos
(Caecilii no. 16) en P. Cornelius Lentulus Spinther (Cornelii no. 50),
57, waarbij aan Pompeius voor een tijdperk van vijf jaar de cura
annonae werd opgedragen.

Caecilia Didia (lex) de modo legum promulgandarum van de consuls
Q. Caecilius Metellus Nepos en T. Didius (98), dat 1º een wetsvoorstel
ten minste drie nundina (24 dagen) vóór de stemming moest worden bekend
gemaakt, 2º men geen twee verschillende zaken in één wetsvoorstel
mocht vereenigen (de duabus rebus non una lege coniungendis), hetgeen
gewoonlijk heet: per saturam ferre. V. a. zijn dit twee wetten.

Caecilii. De gens Caecilia, waarvan de familie Metellus de voornaamste
is, was plebejisch. 1) Caecilius Metellus Denter, consul in 284.--2)
L. Caecilius Metellus, zoon van no. 1, consul in 251 en 247, was
in 251 op Sicilia aan het hoofd van het rom. leger, doch durfde
tegen Hasdrubal geen slag wagen uit vrees voor diens olifanten,
maar Hasdrubal viel hem het volgend jaar bij Panormus aan, en werd
verslagen, waarbij zijn olifanten in handen des overwinnaars vielen,
en bij den triumf aan het volk getoond werden. In 249 was hij magister
equitum van den dictator A. Atilius Calatinus. In 247 was hij voor
de tweede maal consul, wederom op Sicilië. In 243 werd hij pontifex
maximus; toen hij in 241 bij het afbranden van den Vesta-tempel Rome's
penaten had gered en daarbij volgens de overlevering het gezicht had
verloren, werd hem de onderscheiding toegekend, zich in een draagstoel
naar den senaat te mogen begeven.--3) Q. Caecilius Metellus, oudste
zoon van no. 2, was consul in 206, dictator comitiorum habendorum
causa in 205, vervulde later (186-184) gezantschappen bij Philippus
van Macedonia en bij de Achaeërs, en wordt door Cicero als redenaar
geprezen. Hij is het, die zich op den dichter Naevius (z. a.) om
diens vrijmoedigheid gewroken heeft.--4) L. Caecilius Metellus,
tweede zoon van no. 2, deed in 216 na den slag bij Cannae het
voorstel, Italië te verlaten, waarvoor hij door de censoren van het
jaar 214 onder de aerarii werd gebracht.--5) M. Caecilius Metellus,
derde zoon van no. 2, werd in 205 naar Azië gezonden om het beeld der
Magna Mater uit Phrygia naar Rome over te brengen.--6) Q. Caecilius
Metellus Macedonicus wordt gewoonlijk beschouwd als de oudste zoon,
maar is misschien de kleinzoon van no. 3, consul in 143, overwon
in 148 als propraetor den macedonischen kroon pretendent Andriscus,
richtte Macedonia tot provincie in (147) en versloeg vervolgens in
146 de Achaeërs bij Scarphe (Scarphea) in Locris, en streed als
consul en proconsul tegen de Celtiberiërs. Over Andriscus hield
hij een zegetocht. In 131 werd hij de eerste plebejische censor,
doch maakte zich door zijne gestrengheid vele vijanden, zoodat zelfs
de volkstribuun C. Atinius Labeo, dien hij van de senaatslijst had
geschrapt, hem van de tarpejische rots wilde laten werpen. Hij was ook
in onmin met Scipio Africanus minor. Hij bestreed Tib. Gracchus in een
heftige redevoering, en nam de wapenen op tegen C. Gracchus (121). Hij
stierf in 115.--7) L. Caecilius Metellus Calvus, broeder van no. 6,
consul in 142.--8) Q. Caecilius Metellus Balearicus, consul in 123,
oudste zoon van no. 6, overwon de zeeroovers der Balearische eilanden,
waar hij een groot bloedbad aanrichtte, en bracht rom. kolonisten
daarheen. In 121 hield hij zijn zegetocht; in 120 was hij censor.--9)
L. Caecilius Metellus Diadematus, aldus genaamd naar den haarband,
dien hij droeg om een gezwel aan het hoofd te verbergen, tweede zoon
van no. 6, was consul in 117.--10) M. Caecilius Metellus, derde zoon
van no. 6, consul in 115, zegepraalde in 111 over de Sardiniërs.--11)
C. Caecilius Metellus Caprarius, vierde zoon van no. 6, consul in 113,
censor in 102, zegepraalde in 111 over de Thraciërs.--12) L. Caecilius
Metellus Calvus Dalmaticus, oudste zoon van no. 7, consul in 119,
hield in 117 een zegetocht over de Dalmatiërs en was in 115 censor
met Cn. Domitius Ahenobarbus (Domitii no. 4).--13) Q. Caecilius
Metellus Numidicus, tweede zoon van no. 7, consul in 109, voerde den
oorlog tegen Jugurtha en zou dezen vermoedelijk tot de overgaaf hebben
genoodzaakt, zoo niet Marius uit Rome ware gekomen om het bevel over te
nemen. De senaat kende Metellus de eer van een zegetocht toe. In 102
was hij censor, tegelijk met no. 11. Toen in het jaar 100 Appuleius
Saturninus de bezwering zijner wetten door de senaatsleden eischte
(zie Appuleiae leges), weigerde Numidicus en ging in ballingschap,
waaruit hij evenwel een jaar later werd teruggeroepen door de lex
Calidia. Hij stierf in 90, naar vermoed werd door vergif.--14)
Q. Caecilius Metellus Nepos, zoon van no. 8, was consul in 98. Zie
Caecilia Didia (lex).--15) Q. Caecilius Metellus Celer, zoon van
no. 14, was in 66 legaat van Pompeius in den mithradatischen oorlog,
in 63 praetor, in 60 consul. Als praetor redde hij Rabirius (zie
Rabirii no. 1) van eene veroordeeling en vervolgde hij Catilina. Hij
behoorde tot de tegenstanders van Pompeius en verzette zich tegen
de akkerwetten van dezen, door L. Flavius voorgesteld (zie Agrariae
leges), en van Caesar. Ook kantte hij zich tegen de adoptie van zijn
zwager P. Clodius Pulcher door een plebejer. Hij stierf plotseling
in 59, naar men vermoedde vergeven door zijne vrouw Claudia maior,
zie Claudii no. 18.--16) Q. Caecilius Metellus Nepos, jongere broeder
van no. 15, was in 67 legaat van Pompeius in den zeerooversoorlog. Hij
was een vinnig vijand van Cicero en dwarsboomde dezen zooveel mogelijk,
o. a. door als volkstribuun (10 Dec. 63-10 Dec. 62), hem te beletten,
op den laatsten dag van zijn consulaat, de gebruikelijke redevoering te
houden; Cicero mocht alleen den gewonen eed afleggen, waarop hij zwoer,
dat hij de republiek van den ondergang gered had. Zie verder Caeciliae
(leges). Toen hij zijn voorgestelde wetten door den tegenstand van
Cato (Porcii no. 8), die ook volkstribuun was, niet doorvoeren kon,
begaf hij zich naar Azië tot Pompeius, waarop hij van zijn ambt
ontzet werd. Als consul stemde hij in 57 er in toe, dat Cicero
uit zijne ballingschap zou worden teruggeroepen. Zie ook Caecilia
Cornelia (lex).--17) Q. Caecilius Metellus Pius, zoon van no. 13, aldus
bijgenaamd om zijne ouderliefde, daar hij door zijne dringende beden de
terugroeping van zijn vader uit de ballingschap bewerkte, versloeg in
den bondgenootenoorlog den aanvoerder der Marsi, Q. Pompaedius Silo
(88). Tijdens den burgeroorlog behoorde hij tot de senaatspartij;
hij voegde zich bij Sulla, toen die uit het Oosten terugkeerde,
en was met hem consul in 80; daarna werd hij naar Spanje tegen
Sertorius gezonden, waar hij tot 72 bleef, sedert 76 door Pompeius
ondersteund.--18) Caecilius Metellus Pius Scipio, aangenomen
zoon van no. 17 (zie Cornelii no. 25), bij de schrijvers nu eens
P. Scipio Nasica, dan weer Q. Metellus Scipio, ook wel P. Scipio
Metellus genoemd. Zijn werkelijke vader was P. Cornelius Scipio
Nasica, praetor in 94. Metellus Scipio was volkstribuun in 59. Zijne
poging om zich voor 52 tot consul te doen verkiezen, mislukte, daar
Pompeius consul zonder ambtgenoot werd. Toen echter Metellus aan
Pompeius zijne dochter tot vrouw gaf, werd hij gedurende nog vijf
maanden diens medeconsul. Later streed hij bij Pharsalus (48) en
bij Thapsus (46) tegen Caesar. Bij Thapsus was hij opperbevelhebber,
maar hoogst onbekwaam. Op de vlucht gevangen genomen, doodde hij zich
zelf. Hij was roofzuchtig van karakter, zelfs tempels waren voor hem
niet veilig.--19) Q. Caecilius Metellus Creticus, zoon van no. 11,
was een van de drie gebroeders Metellus, die in het proces van Cicero
tegen Verres den beklaagde steunden. Hij was het, die voor het jaar
69 met den redenaar Q. Hortensius tot consul werd gekozen. In 68 werd
hij uitgezonden om Creta te onderwerpen, dat een broeinest was van
de zeeroovers. Hij versloeg de Cretensers bij Cydonia, en nam daarop
Cydonia, Cnossus, Lyctus en andere vestingen in en streed met veel
geluk en volharding; hij legde hierbij echter zooveel wreedheid en
ruwheid aan den dag, dat de inwoners hunne onderwerping aan Pompeius
aanboden, die destijds, als opperbevelhebber in den zeerooveroorlog,
in Azië was. Metellus ging koelbloedig zijn gang, behandelde de
door Pompeius gezonden troepen als vijanden, onder wierp het eiland
na vijf jaren strijds, en richtte het in als provincie (64). Door
de catilinarische woelingen te Rome kon hij echter eerst in 62 zijn
zegetocht houden.--20) L. Caecilius Metellus, broeder van no. 19, was
Verres in 70 als stadhouder van Sicilia opgevolgd en trachtte wel,
zooveel hij kon, den Siciliërs het doorgestane leed te vergoeden,
maar bemoeielijkte toch Cicero's onderzoek op Sicilia. Hij was consul
in 68.--21) M. Caecilius Metellus, broeder van no. 19 en 20, was
voor het jaar 69 tot praetor gekozen. Daarom was er Verres zooveel
aan gelegen, dat zijn proces op de lange baan geschoven werd tot in
69.--22) L. Caecilius Metellus, zoon van no. 20, wilde als volkstribuun
in 49 Caesar beletten het aerarium open te breken. Caesar liet hem
later uit Rome verwijderen.--23) Caecilia Metella, dochter van no. 8,
huwde met App. Claudius Pulcher (Claudii no. 14), en werd de moeder
van den beruchten volkstribuun P. Clodius Pulcher.--24) Caecilia
Metella, dochter van no. 12, huwde eerst met M. Aemilius Scaurus en
hertrouwde als weduwe met L. Cornelius Sulla, die echter, toen zij ziek
werd, van haar scheidde.--25) Caecilia Metella, dochter van no. 6,
huwde met P. Cornelius Scipio Nasica Serapio (Cornelii no. 22).--26)
Caecilia Metella, ook Cornelia Metella genaamd, dochter van no. 18,
werd de vijfde vrouw van Cn. Pompeius.--27) Caecilia Metella,
dochter van no. 19, echtgenoote van M. Crassus (Licinii no. 16). Van
haar is het beroemde grafmonument aan de Via Appia, nu Capo di bove
geheeten.--28) Q. Caecilius Bassus, vurig aanhanger van Pompeius,
die na den slag bij Pharsalus naar Asia vlood en daar jaren lang te
Apamea den strijd tegen de troepen van Caesar volhield. Na Caesar's
dood sloten zijne troepen zich bij Cassius aan.--29) L. Caecilius
Rufus, halfbroeder van P. Cornelius Sulla (Cornelii no. 54),
trachtte dezen in zijne vorige rechten te herstellen; zie Caecilia
(lex). Hij ondersteunde Cicero in diens verzet tegen de akkerwet van
P. Servilius Rullus en werkte mede tot Cicero's terugroeping uit de
ballingschap.--30) Q. Caecilius Niger, uit Sicilia, quaestor onder
Verres. Tegen hem sprak Cicero zijne bekende divinatio uit.--31)
Statius Caecilius, een Insubriër van groot talent, als slaaf naar
Rome gekomen, was een beroemd blijspeldichter (180). Hij bewerkte
Grieksche stukken (palliatae) vooral van Menander. Cicero, Horatius
en Quinctilianus prijzen hem zeer. Wij hebben van zijne blijspelen
slechts fragmenten.--32) Caecilius uit Calacte op Sicilia, beroemd
grieksch rhetor en criticus ten tijde van Augustus.

Caecinae, eene gens, uit de etruscische stad Volaterrae afkomstig. 1)
A. Caecina, door Cicero in 69 in een proces over de erfenis van
een landgoed verdedigd.--2) A. Caecina, een zoon van no. 1, was
bevriend met Pompeius en Cicero. Een beleedigend geschrift tegen
Caesar was oorzaak van zijne verbanning, doch later verzoende hij
zich met Caesar.--3) Caecina Volaterranus een vriend van Octavianus,
werd door dezen gebruikt als onderhandelaar met Antonius (44).--4)
A. Caecina Severus, een beproefd en dapper veldoverste, die met goed
gevolg tegen de Bato's in den pannonisch-dalmatischen opstand streed
(6 en 7 na C.). In 14 n. C. was hij legatus van Germania Inferior
onder het opperbevel van Germanicus, en wist hij het oproer van
het leger niet te beteugelen; eerst aan Germanicus gelukte dit door
toegevendheid. Hij neemt deel aan alle veldtochten van Germanicus
(14-16), en verwerft in 16 de triumphalia insignia.--5) A. Caecina
Alienus, quaestor in Baetica (68 n. C.), sloot zich bij Galba aan, maar
weldra wegens een veroordeeling op hem verbitterd, wist hij (Jan. 69)
met Fabius Valens te bewerken, dat Vitellius door de soldaten aan
den Rijn tot keizer werd uitgeroepen. Hij trekt daarop met 30.000 man
naar Italia, terwijl hij onderweg de Helvetiërs tuchtigt. Bij Cremona
wordt hij eerst door de Othoniani onder Suetonius Paulinus verslagen;
toen later Fabius Valens met een ander leger zich bij hem gevoegd had,
versloegen ze samen de Othoniani bij Bedriacum. Van Vitellius liep
hij tot Vespasianus over, doch werd later, wegens samenzwering tegen
dezen in 75 op last van Titus ter dood gebracht.--6) Caecina Paetus,
zie Arria.

Caecubus ager, streek aan de zuidelijke grenzen van Latium, tusschen
den lacus Fundanus en de zee, wel moerassig, doch beroemd om den
voortreffelijken wijn, die er geteeld werd.

Caeculus, italiaansch heros, zoon van Vulcanus, stichter van Praeneste.

Caeles Vibenna, een etruscisch hoofd, die onder de regeering van
Romulus (of later) naar Rome verhuisde en zich op den caelischen
berg nederzette.

Caelia (lex), tabellaria van den volkstribuun L. Caelius, 107,
z. Tabellariae (leges).

Caelii, plebejisch geslacht. 1) L. Caelius Antipater, tijdgenoot der
Gracchen, rom. annalist, beschreef den tweeden punischen oorlog.--2)
C. Caelius Caldus, volkstribuun in 107, was de maker der lex Caelia
tabellaria. In 94 was hij consul. Later streed hij in Hispania
tegen Sulla en Pompeius, die hem versloeg.--3) C. Caelius Caldus,
kleinzoon van no. 2, volgde Cicero op als stadhouder van Cilicia.--4)
M. Caelius Rufus, leerling van Cicero in de welsprekendheid, werd
door dezen tegen eene aanklacht van ambitus met goed gevolg verdedigd
(56). In 52 was hij volkstribuun en verzette zich krachtig tegen de
democratische woelingen; zelfs bewerkte hij de verbanning van den
woelzieken Q. Pompeius Rufus (zie Pompeii no. 5). Toen de burgeroorlog
losbarstte, koos C. de zijde van Caesar; doch toen hij als praetor in
48 zich door dezen verongelijkt achtte, poogde hij in Zuid-Italië een
oproer te verwekken, bij welke poging hij bij Thurii gedood werd. Hij
was iemand van losse zeden (bekend is zijn liaison met Clodia), die
wel eene aangevatte zaak met kracht kon doorzetten, maar verre van
beginselvast was. Zijne briefwisseling met Cicero is zeer belangrijk
voor de kennis van dit tijdperk. Als redenaar was hij niet zonder
naam. Catullus valt hem heftig aan in zijn gedichten.--5) Caelius
Aurelianus, geleerd rom. geneeskundige uit de 5de eeuw na C. te Sicca
in Numidia geboren, van wien nog geschriften bestaan.--6) Caelius
Apicius, zie Apicii.--7) D. Caelius Calvinus Balbinus, z. Balbinus.

Caelius mons, een der bergen, waarop Rome was gebouwd. Het was een der
zeven bergen uit den tijd van het Septimontium, zie Roma. De tweede der
veertien wijken of regiones, waarin Rome door Augustus werd verdeeld,
heette naar dezen berg Caelimontium.

Caena = coena.

Caeneus, Caenis, Kaineus, Kainis, dochter van Elatus en Hippea; zij
werd door Poseidon bemind, en op haar wensch, waarvan de god haar
de vervulling vooraf had toegezegd, werd zij in een man veranderd en
bovendien onkwetsbaar gemaakt. Caeneus was een van de Argonauten en
van de calydonische jagers; in het gevecht tusschen de Centauren en
Lapithen op de bruiloft van Pirithoüs werd hij door de Centauren,
daar zij hem niet konden wonden, onder boomstammen bedolven en zoo
gedood, v. a. vloog hij als een vogel van onder den houtstapel op.

Caeni, Kainoi, thracische volksstam aan de Propontis (zee v. Marmara).

Caenina, oude stad van Latium, tusschen Rome en Tibur, in ouden tijd
bij Rome ingelijfd.

Caeparius (M.), deelgenoot aan de samenzwering van Catilina, werd 5
Dec. 63 in den kerker ter dood gebracht.

Caepio, familienaam in de gens Servilia (Servilii no. 12-18). Aangaande
Q. Caepio Brutus z. Junii no. 9.

Caere, door de Grieken Agylla genoemd, oude stad in het Z. van
Etruria, eene der 12 etruscische bondssteden, reeds vroeg machtig en
bloeiend. Toen de Galliërs in 390 op Rome lostrokken, verleende Caere
een wijkplaats aan de vestaalsche maagden en de romeinsche priesters
en verkreeg daarvoor het rom. gastrecht. In 353 evenwel met Rome in
onmin geraakt, verloor het de helft van zijn gebied, terwijl aan de
inwoners het mindere burgerrecht, zonder het ius suffragii en het ius
honorum, opgedrongen werd. Zie ook het volgend artikel. Onder Sulla
werd Caere eene soldatenkolonie.

Caerites, inwoners van Caere. Toen hun het mindere burgerrecht
gegeven werd (zie Caere), werden zij in den toestand van aerarii
gebracht. Vandaar zijn de uitdrukkingen in tabulas Caeritum referri, op
de lijst der Caeriten gebracht worden, en aerarium fieri synoniem. De
Caerites behoorden tot de minste klasse der municipes (zie Municipium),
daar ze geen eigen bestuur en eigen ambtenaren hadden.

Caerosi, germaansche volksstam aan de Maas in Belgica.

Caesar, Kaisar, familienaam in de gens Iulia, zie Iulii. Na Augustus
evenwel wordt deze naam een titel van de prinsen der keizerlijke
familie, hetzij zij er door geboorte of adoptie toe behoorden. Hoewel
de eerste keizers tot en met Nero door adoptie tot de gens Iulia kunnen
gerekend worden, werd toch de gentielnaam Iulius slechts zelden door
hen gebruikt. Tiberius begon er mede, den naam Caesar als titel te
dragen en weigerde alle andere titels. Na Vitellius, die den titel
Caesar weigerde, werd Caesar de vaste keizerstitel, die dan vóór den
eigennaam werd geplaatst, terwijl de vermoedelijke erfgenaam van den
troon sedert Hadrianus den titel achter zijn eigennaam voerde. Sedert
de staatsregeling van Diocletianus (z. a.) is Caesar de naam van den
onderkeizer (hulpkeizer).

Caesaraugusta, vroeger Salduba, thans Saragossa, stad der Edetani,
aan den Iberus (Ebro), sedert Augustus rom. kolonie.

Caesarea, Kaisareia, naam van een aantal steden, ter eere van dezen
of genen romeinschen keizer aldus genoemd. De voornaamste zijn: 1)
Caesarea ad Argaeum, vroeger Mazaca, oude residentie der cappadocische
koningen en door Tiberius tot hoofdstad der rom. provincie Cappadocia
verklaard. Het lag aan den mons Argaeus.--2) Caesarea Palaestinae,
op de kust gelegen, vroeger Stratonis turris, door Herodes vergroot
en verfraaid en ter eere van Augustus Caesarea genoemd (10 of 9). Het
was de zetel der romeinsche stadhouders en sedert de verwoesting
van Jerusalem hoofdstad der provincie Judaea.--3) Caesarea Paneas
of Philippi, door den viervorst Philippus, zoon van Herodes, nabij
de bron van den Jordaan uitgebreid en vergroot, en sedert naar hem
genoemd.--4) Caesarea ad Libanum, zie Arca.--5) Caesarea Mauretaniae,
vroeger Iol, door koning Juba herdoopt ter eere van Augustus, later
rom. kolonie en hoofdstad der provincie Mauretania Caesariensis.--6)
Caesarea in Phrygia, vroeger Antiochia ad Pisidas (z. Antiochia no. 3).

Caesarion, Kaisarion, zoon van C. Julius Caesar en Cleopatra, in 47
geb. Toen Antonius hem tot zoon en erfgenaam van Caesar had verklaard
en tot mederegent van Aegypte had benoemd, liet Octavianus na den
slag bij Actium den jongen Caesarion ombrengen (30).

Caesarodunum, thans Tours, hoofdst. der Turones aan den Liger (Loire).

Caesennius Paetus (L.), veldheer van Nero, streed ongelukkig tegen
de Parthen (62 n. C.).

Caesetius Flavus (L.), volkstribuun in 44. Hij was een tegenstander
van Caesar, die hem hierom met zijn ambtgenoot L. Epidius Marullus
uit den senaat stiet en uit zijn ambt ontzette.

Caesia silva, een bergachtige streek in Germania tusschen de Luppia
(Lippe) en de Isala (Geld. IJsel).

Caesii. Uit de gens Caesia zijn geen beroemde mannen bekend. De
lierdichter Caesius Bassus was een vriend van den satirendichter
A. Persius Flaccus.

Caestus, lederen riemen met looden knoppen er in, waarmede men zich
de handen omwond voor het vuistgevecht.

Caetra, zie Cetra.

Caicus, Kaikos, rivier in Mysia, ontspringt op den Temnus, stroomt
op niet grooten afstand voorbij de stad Pergamus en valt in de
Aegaeïsche zee.

Caieta, thans Gaëta, kaap en zeestad van Latium in het land der
Aurunci, genaamd naar Caieta, Aeneas' voedster, die daar begraven
werd. Hier had Cicero een villa.

Calabra (curia), z. Curia Calabra.

Calabria, Kalabria, niet het thans onder dezen naam bekende gewest,
maar het zuidoostelijke schiereiland van Italia, tegenwoordig Terra d'
Otrante genoemd. Iapygia Messapia, Sallentina zijn oude namen voor
deze streek. De naam Calabria komt eerst op na de verovering door
de Romeinen. Brundisium en Tarente zijn de noordelijkste steden. In
ouden tijd was deze thans zoo verwaarloosde uithoek niet onvruchtbaar,
hoewel men dikwijls met gebrek aan water had te kampen. Sedert de
verovering door de Romeinen neemt de bevolking af. Augustus vereenigde
Calabria met Apulia tot de tweede regio Italiae.

Calacte, Kale akte, stad op de Noordkust van Sicilia.

Calagurris Nasica, thans Calahorra, stad in Tarraconensis aan
den Iberus (Ebro) in het land der Vascones, geboorteplaats van
Quinctilianus.

Calais, Kalaïs, en Zetes, de gevleugelde zonen van Boreas en
Orithyia (Boreadae, Boreadai). Op den Argonautentocht kwamen zij
te Salmydessus en bevrijdden daar hunne zuster Cleopatra, die met
hare kinderen door haar gemaal, koning Phineus, gevangen gehouden
werd. V. a. bevrijdden zij Phineus van de Harpyiën en kwamen zij
om terwijl zij deze vervolgden. Of zij werden door Heracles gedood,
omdat zij voornamelijk bewerkt hadden, dat hij op den Argonautentocht
in Mysië werd achtergelaten.

Calamis, Kalamis, beroemd atheensch beeldhouwer omstreeks 460; zijne
beelden stelden zoowel goden als menschen en dieren voor, en muntten
uit door kracht en tevens bevalligheid.

Calantica, calautica of calvatica, kredemnon, vrouwenmuts, voornamelijk
gedragen door oude dames, die niet veel haar meer hadden.

Calanus, Kalanos, een gymnosophist, dien Alexander uit Indië medenam;
toen hij te Susa ziek werd, maakte hij vrijwillig op den brandstapel
een einde aan zijn leven. Zooals hij voorspeld had, stierf Alex. kort
daarna.

Calaris = Caralis.

Calatia, stad in Campania tusschen Capua en Beneventum.

Calatores, eigenlijk roepers om iemand te ontbieden, in het bizonder
dienaren der pontifices, die bij de godsdienstige plechtigheden de orde
moesten handhaven en bij de comitia calata het volk opriepen. Later
werden ze pontifices minores.

Calauria, -rea, Kalauria, -reia, eiland op de kust van Argolis,
tegenover Troezen, met een beroemden Poseidon-tempel, waar de redenaar
Demosthenes in 322 zich door vergif van het leven beroofde.

Calautica = Calantica.

Calchas, Kalchas, zoon van Thestor uit Mycenae of Megara, beroemd
vogelwichelaar die de Grieken naar Troje vergezelde. Ingevolge
zijne uitspraken werd Iphigenia aan Artemis geofferd en Chryseis aan
haar vader teruggegeven, ook had hij den langen duur van den oorlog
voorspeld. Na den oorlog ontmoette hij te Colophon Mopsus, die hem
als wichelaar overtrof, waarom hij van verdriet stierf of zich uit
spijt doodde. In Apulië had hij een heiligdom met een orakel.

Calchedon = Chalcedon.

Calceus. De ouden kenden sandalen, pantoffels, schoenen en laarzen. De
calceus is een schoen, die vastgestrikt of geregen wordt. De calceus
senatorius had kruisbanden, die om den voet en de kuit werden
gebonden. Men vindt de uitdrukking calceos mutare wel gebruikt voor:
senator worden. Vóór op den senatorsschoen was een halfmaantje van
ivoor, lunula, aangebracht. De calceus behoorde bij de toga; wanneer
men deze laatste aflegde en tegen huiskleeding verwisselde, trok men
ook de schoenen uit en deed sandalen of pantoffels aan.

Calculus Minervae, de stem waarmede Athena, toen Orestes voor den
Areopagus terechtstond en de stemmen staakten, zich ten gunste van
den aangeklaagde verklaard had. Vandaar werd de uitdrukking gebruikt,
wanneer een aangeklaagde bij staking van stemmen werd vrijgesproken.

Calda, warm water, dat, evenals frigida, koud water, steeds gereed
gehouden werd, om onder den wijn te mengen.

Caldarium, de zweetkamer in eene badinrichting. Zie Balneum.

Cale, stad der Gallaeci aan den mond van den Durius (Duero), thans
Oporto.

Caledonia, oude naam voor Schotland. Alleen het zuidelijke deel is
eenigen tijd in het bezit der Romeinen geweest. Zie Britannia.

Calendae, meer gewoon Kalendae, de eerste dag der maand. Zie annus.

Calendarium, het renteboek, waarin de bankiers en geldschieters de
renterekeningen met hunne klanten boekten. Hoewel de Romeinen ook
kalenders of almanakken hadden, is het woord calendarium in deze
laatste beteekenis niet klassiek.

Calenus, familienaam in de gens Fufia.

Cales, oude stad in het N. van Campania, latijnsche kolonie sedert
334. De wijn, vinum Calenum, die in de omstreken der stad, den ager
Calenus, geteeld werd, behoorde tot de voortreffelijkste van Italië.

Caletes of Caleti, een volk aan de kust van Belgica, aan den mond
der Sequana (Seine), met de steden Carocotinum (Hâvre de Grace)
en Juliobona (Lillebonne).

Calidia (lex), 99, van den volkstribuun Q. Calidius (z. Calidii no. 1).

Calidii, plebejisch geslacht. 1) Q. Calidius bewerkte in 99 als
volkstribuun de terugroeping van Q. Caecilius Metellus Numidicus
(Caecilii no. 13) uit de ballingschap. Uit dankbaarheid steunde de
zoon van Numidicus, Metellus Pius, met alle kracht later (in 80) de
candidatuur van Calidius voor het praetorschap.--2) M. Calidius, zoon
van no. 1, ijverde als praetor in 57 voor de terugroeping van Cicero
uit de verbanning. Later (begin 49) werd hij door Caesar aangesteld
tot stadhouder in Gallia Cisalpina, waar hij weldra gestorven is. Hij
was een zeer bekwaam redenaar.

Caligae, soldatenlaarzen, met dikke zolen met spijkers. Zij waren op
den voet geheel gesloten.

Caligula, romeinsch keizer, 37-41 na C. Zijn eigenlijke naam was
Gaius Caesar, maar van jongs af werd hij Caligula genoemd, omdat hij
als kind in de legerplaats zijns vaders soldatenlaarsjes droeg. Zijn
vader was de beroemde Germanicus, de zoon van Drusus; zijne moeder
Agrippina was de dochter van M. Vipsanius Agrippa, die met Augustus'
dochter Julia was gehuwd. Caligula regeerde gedurende de eerste acht
maanden zacht en rechtvaardig, doch vervolgens als een waanzinnige
wreedaard. Hij omgaf zijn lievelingspaard met een hofstoet en wilde
het tot consul doen verkiezen, hij beschouwde zichzelf als een god,
gaf zich aan dierlijken wellust over, moordde en plunderde rechts en
links, tot hij eindelijk met zijne booze gemalin Caesonia en zijne
dochter door Cassius Chaerea werd omgebracht (24 Jan. 41).

Callaïci = Gallaeci.

Callatis, Kallatis, grieksche volkplanting in Moesia aan den Pontus
Euxinus (Zwarte zee).

Callias, Kallias, naam van verscheiden leden van een adellijk atheensch
geslacht, dat van Triptolemus heette af te stammen en waarin de
waardigheid van fakkeldrager (dadouchos) bij de eleusinische mysteriën
erfelijk was. Hiertoe behooren o. a. 1) Callias, zoon van Hipponicus
no. 2, de rijkste Athener van zijn tijd; hij streed bij Marathon en
onderhandelde in 449 met Perzië over den zgn. cimonischen vrede.--2)
zijn kleinzoon Callias, zoon van Hipponicus no. 3, een lichtzinnig
mensch, berucht door zijne zedelooze leefwijze, waardoor hij zijn
groot vermogen verkwistte en in zijne laatste jaren gebrek leed. Ook
aan het huisvesten en gastvrij onthalen van de sophisten, die Athene
bezochten, moet hij veel geld besteed hebben. Hij diende in 391 onder
Iphicrates en werd later (371) als gezant naar Sparta gezonden.--Niet
tot dit geslacht behooren: 3) Callias, zoon van Calliades, die in 432
als veldheer voor Potidaea sneuvelde.--4) tyran van Chalcis omstreeks
350. Om zich van geheel Euboea meester te maken, wendde hij zich eerst
om hulp tot Philippus van Macedonië, later tot Thebe, eindelijk tot
Athene, waarmede hij vroeger in oorlog was geweest. Hier vond hij
steun bij Demosthenes en inderdaad werd hem hulp gezonden, doch het
plan gelukte niet. Later leefde hij te Athene, waar hij het burgerrecht
kreeg.--5) atheensch blijspeldichter, jonger tijdgenoot van Cratinus,
schrijver van zes blijspelen, waarvan enkele fragmenten bewaard
zijn. Dezen Callias of een naamgenoot wordt een werk toegeschreven,
grammatike tragodia genoemd, over welks inhoud niets bekend is.--6)
van Syracusae, schrijver van een werk over het leven van Agathocles.

Callibius, Kallibios, bevelhebber der Spartanen, die tijdens de
regeering der dertig te Athene in bezetting lagen.

Callicles, Kallikles, beroemd atheensch beeldgieter, tijdgenoot
van Pericles.

Callicrates, Kallikrates, 1) een der bouwmeesters van het
Parthenon. Ook de lange muren naar den Piraeus zijn door hem
gebouwd.--2) syracusaansch veldheer, die in 415 in den oorlog tegen
Athene sneuvelde.--3) van Tyrus, beschreef omstreeks 280 na C. het
leven van keizer Aurelianus.

Callicratidas, Kallikratidas, volgde in 406 Lysander als
opperbevelhebber der spartaansche vloot op. In karakter en in zijne
opvatting van de wijze, waarop de oorlog behoorde gevoerd te worden,
verschilde hij van zijn voorganger, daarom vond hij bij diens vrienden,
ook bij Cyrus, in het begin veel tegenwerking. Toch wist hij spoedig
de algemeene achting te verwerven en middelen te vinden om zijn
vloot uit te breiden. Het gelukte hem, Conon met veertig schepen in
de haven van Mytilene in te sluiten, nadat hij hem dertig ontnomen
had. De Atheners zonden daarop honderd vijftig schepen om Conon te
ontzetten, en in den beroemden slag bij de Arginusische eilanden viel
Callicr. van zijn schip en verdronk.

Callicula, niet hooge berg in Campania, bij Casilinum, ten Z. of
Z. O. van Cales.

Callidromus, Kallidromos, oostelijke tak van het Oeta-gebergte,
met den bergpas Thermopylae.

Callifae, stad der Hirpini in Samnium, tegelijk met Rufrae en Allifae
door Livius vermeld, maar verder niet bekend.

Callimachus, Kallimachos, 1) van Aphidnae, sneuvelde als polemarch
bij Marathon.--2) van Corinthe, beroemd beeldhouwer, bouwmeester
en schilder (omstreeks 400 of vroeger). Hem wordt de uitvinding van
het corinthisch kapiteel toegeschreven.--3) van Cyrene (± 310-235),
afstammeling der Battiaden, studeerde te Athene en leefde daarna
te Alexandrië, waar hij waarschijnlijk gedurende eenigen tijd
hoofd der koninklijke bibliotheek was. Door zijne veelomvattende
geleerdheid en groote werkzaamheid heeft hij grooten invloed op de
studiën zijner tijdgenooten en navolgers uitgeoefend; de voornaamste
taalkundigen, Eratosthenes, Aristophanes van Byzantium, e. a.,
waren zijne leerlingen en het aantal zijner werken in proza en
poëzie wordt op 800 geschat. Hoewel zijne gedichten vooral door de
Romeinen ten zeerste bewonderd en dikwijls nagevolgd werden, toonen
de weinige die overgebleven zijn meer geleerdheid dan kunst. Tot de
meest bekende gedichten behoorden de Atia, waarin o. a. de beroemde
roman van Acontius (z.a.) en Cydippe, nu gedeeltelijk teruggevonden,
de Hecale, waarvan ook fragmenten gevonden zijn, en de coma Berenices,
dat door Catullus vertaald is; geheel bewaard gebleven zijn 6 hymnen
en vele epigrammen, opgenomen in de Anthologia Palatina. Onder
zijn prozawerken is van beteekenis een beredeneerde catalogus der
alexandrijnsche bibliotheek (Pinakes), waardoor de grondslag gelegd
werd voor de beoefening van de geschiedenis der letterkunde.

Callimedon, Kallimedon, Athener, om zijne leelijkheid en zwelgerij
dikwijls bespot. Hij behoorde tot de macedonische partij en vluchtte
daarom na den dood van Alexander uit Athene, maar werd na afloop
van den lamischen oorlog door Antipater teruggebracht. Toen Phocion
veroordeeld werd, vond hij het echter geraden de stad voor goed
te verlaten.

Callinicus, Kallinikos, bijnaam van Heracles, hem door Telamon gegeven
toen zij te zamen Troje veroverd hadden.

Callinus, Kallinos, van Ephesus, de oudste elegische dichter
der Grieken uit de eerste helft der zevende eeuw. Hij dichtte
krijgsliederen.

Calliope, Kalliope, oudste der Muzen, godin der epische poëzie. Zij
wordt afgebeeld met wastafeltjes in de eene en een schrijfstift in
de andere hand.

Calliphon, Kalliphon, grieksch wijsgeer, die als het doel van het leven
beschouwde, de vereeniging van genot en zedelijkheid. Hij leefde in
de tweede eeuw en behoorde waarschijnlijk tot de peripatetische school.

Callipolis, Kallipolis, 1) stad op de Oostkust van Sicilia, nabij den
Aetna, ten N. van Tauromenium.--2) stad op de thracische Chersonesus
tegenover Lampsacus, thans Gallipoli. Nog meer steden droegen dezen
naam. Zie ook Callium.

Callippus, Kallippos, Athener, vriend van Plato, was aanvankelijk
een van de partijgenooten van Dio; later liet hij hem, steunend op de
algemeene ontevredenheid met zijne regeering, verraderlijk vermoorden
(353). Daarna nam hij zelf de regeering in handen, die hij echter
slechts een jaar behield. Z. Dio.

Callipygus, Kallipygos, "met schoone billen", bijnaam van Aphrodite. De
beelden van deze godin hadden de kleederen tot boven de heupen
opgeschort.

Callirrhoë, Kallirroe, 1) dochter van Oceanus, moeder van Echidna
en Geryon.--2) dochter van Achelous, z. Alcmaeon.--3) dochter
van Scamandrus, moeder van Ilus. Assaracus en Ganymedes.--4) een
calydonisch meisje; daar zij de liefde van Coresus, een priester van
Dionysus, versmaadde, strafte deze god alle calydonische vrouwen met
waanzin. Om deze ramp af te wenden moest Call. volgens een orakel door
Coresus geofferd worden, doch deze doodde zichzelf in hare plaats,
waarop Call. zich in eene bron stortte, die sedert haar naam droeg.--5)
bron te Athene, in de nabijheid van het Olympieum, aan de overzijde van
den Ilisus, die, sedert Pisistratus hier een brongebouw stichtte met
9 afzonderlijke waterkranen, ook Enneakrounos genoemd wordt. Anderen
nemen aan, dat de Enneakrounos onderscheiden moet worden van de
Callirrhoë, en aan de W.-zijde van de Acropolis gelegen heeft. Uit
de Callirrhoë werd het water voor het bruidsbad gehaald.

Calliste, Kalliste, oude naam van het eiland Thera.

Callisthenes, Kallisthenes, 1) van Olynthus, bloedverwant van
Aristoteles, die hem tegelijk met Alexander onderwijs gaf; later
leefde hij te Athene, waar hij geschiedenis en natuurlijke historie
beoefende. Hij voegde zich later bij Alexander op diens tocht
door Azië, maar nam hem door zijne vrijmoedigheid zoo tegen zich
in, dat deze hem zelfs van medeplichtigheid aan eene samenzwering
betichtte en gevangen liet zetten (327) en hem v. s. liet ter dood
brengen. Hij beschreef in verscheiden werken, waarvan de bekendste
waren de Hellenika, de geschiedenis van zijn tijd en werd door latere
schrijvers dikwijls geraadpleegd. Het eenige overgebleven werk dat
zijn naam draagt, de bekende Alexanderroman, is zeker onecht.--2)
atheensch redenaar van de anti-macedonische partij, die bij het
einde van den heiligen oorlog (z. Phocis) maatregelen nam om de
stad te verdedigen; hij was een van de redenaars, wier uitlevering
door Alexander geëischt werd. Later werd hij genoemd als een van de
personen, die zich door Harpalus hadden laten omkoopen.

Callisto, Kallisto, dochter van den arcadischen koning Lycaon, trouwe
jachtgezellin van Artemis. Bij Zeus, die haar onder de gedaante van
Artemis bezocht, werd zij moeder van Arcas, waarop zij in een berin
veranderd werd, hetzij door Hera uit wraak, hetzij door Zeus om haar
voor Hera te verbergen. Zie Arcas.--Ook Artemis zelve had in Arcadië
den bijnaam van Callisto.

Callistratus, Kallistratos, 1) een tooneelspeler, die in de stukken van
Aristophanes optrad. Onder zijn naam liet Arist. twee van zijn eerste
stukken opvoeren. Vgl. Philonides.--2) van Aphidnae, een redenaar, die
bij de Atheners in hoog aanzien stond en wiens roem Demosthenes bewoog
zich op de studie der welsprekendheid toe te leggen. Hij was vooral
werkzaam bij de organisatie van den tweeden attischen zeebond; zijne
bekwaamheid als staatsman toonde hij ook in de tijden van de opkomst
der thebaansche hegemonie. Als strateeg was hij in 377 de ambtgenoot
van Timotheüs en Chabrias, in 373 van Chabrias en Iphicrates, ook
was hij de voornaamste bewerker van den vrede, die in 371 tusschen
de Atheners en Lacedaemoniërs gesloten werd. Later is hij door de
Atheners ter dood veroordeeld, in ballingschap gegaan en bij zijne
terugkomst ter dood gebracht (± 355).--3) leerling van Aristophanes
van Byzantium, schrijver van eenige met roem genoemde werken over
Homerus, Euripides, e. a. oude dichters. Hij leefde omstreeks 150.--4)
sophist uit de derde eeuw na C., die in een smakeloos geschreven werk,
ekphraseis, beschrijvingen gaf van eenige standbeelden.

Callistus (C. Julius), vrijgelatene van keizer Caligula, nam deel aan
de samenzwering tegen hem, en was onder keizer Claudius een van de
invloedrijke vrijgelatenen (a libellis). Hij was een tegenstander van
Messalina. Een vermakelijk verhaal vertelt Seneca, hoe de vroegere
eigenaar van Callistus, een aanzienlijk Romein, bij den nieuwen
minister op audientie ging, maar aan de deur afgewezen werd.

Callium, Kallion, ook Callipolis geheeten, stad in het N. O. van
Aetolia.

Calor, rivier in Samnium, waaraan Beneventum lag, zijtak van den
Vulturnus.

Calpe, Kalpe, tgw. Gibraltar, kaap aan het fretum Gaditanum (straat
van Gibraltar), met den tegenoverliggenden berg Abyla, de zuilen van
Hercules genoemd. Beide zijn oud-phoenicische nederzettingen.

Calpurnia (lex) van 121, van den volkstribuun L. Calpurnius Bestia
(Calpurnii no. 14) tot terugroeping van P. Popillius Laenas uit
zijne ballingschap.

Calpurnia (lex) de repetundis van 149, van den volkstribuun
L. Calpurnius Piso Frugi (Calpurnii no. 2), de eerste wet tegen
afpersingen, door rom. overheden in de provinciën gepleegd. Tevens
werd door deze wet de eerste quaestio perpetua ingesteld.

Calpurnia (lex) de ambitu, van den consul C. Calpurnius Piso (67),
bedreigt ambitus met boete en levenslange uitsluiting van ambten. Zie
ook Acilia Calpurnia (rogatio).

Calpurnii, een plebejisch geslacht, waartoe o. a. de familiën
Piso, Bestia, en Bibulus behoorden. 1) C. Calpurnius Piso overwon
als propraetor (185) in Hispania de Lusitaniërs en Celtiberiërs
en hield in 184 een triumftocht.--2) L. Calpurnius Piso, om zijne
onkreukbare rechtschapenheid Frugi bijgenaamd, volkstribuun in 149,
z. Calpurnia (lex) de repetundis. In 136 streed hij als praetor,
in 133 als consul zonder veel gevolg tegen de opgestane slaven op
Sicilia. Hij schreef annales, die Livius nog gekend heeft, en die
de rom. geschiedenis van Aeneas' aankomst in Italia tot op zijn
eigen tijd behelsden.--3) L. Calpurnius Piso Frugi, zoon van no. 2,
diende met eer onder zijn vader in den slavenoorlog (133), en stierf
als stadhouder van Hispania (112).--4) Cn. Calpurnius Piso, aanhanger
van Catilina, in 65 als quaestor pro praetore naar Hispania gezonden,
werd door spaansche ruiters, die in zijn leger dienden, omgebracht
(64).--5) M. Calpurnius Piso streed onder Pompeius tegen Mithradates
en was in 61 consul. Hij was door zekeren Pupius geadopteerd en heette
toen M. Pupius Piso Calpurnianus of M. Pupius Piso Frugi. Hij was een
goed redenaar.--6) Cn. Calpurnius Piso, zoon van no. 5, was een echt
republikein en streed na Caesars dood onder Brutus en Cassius. In 23
was hij consul.--7) Cn. Calpurnius Piso, zoon van no. 6, had met groote
hardheid het stadhouderschap over Hispania gevoerd, en werd later
(18 n. C.) door keizer Tiberius naar Syria gezonden, waar de dood
van Germanicus (10 Oct. 19) op zijne rekening werd gesteld. Piso,
die het bericht van Germanicus' dood te Cos ontving, keerde naar
Syria terug, en wilde met geweld zich weder van de provincie meester
maken. De beschuldiging, dat hij G. zou vergiftigd hebben, kon hij,
voor den senaat ter verantwoording geroepen, gemakkelijk weerleggen,
niet echter het feit, dat hij met geweld zich van de prov. Syria had
willen meester maken. Derhalve vond men hem met afgesneden hals in zijn
bed.--8) L. Calpurnius Piso Caesoninus, consul in 112, sneuvelde in
107 als legaat samen met den consul L. Cassius Longinus (Cassii no. 3)
tegen de Tiguriners, een deel der Helvetiërs.--9) L. Calpurnius Piso
Caesoninus, kleinzoon van no. 8, werd de schoonvader van Caesar, met
wiens hulp hij in 58 consul werd. Hij was een tegenstander van Cicero,
van wien nog eene redevoering in L. Pisonem bestaat.--10) L. Calpurnius
Piso Frugi, een zeer rechtschapen man, praetor tegelijk met Verres,
wiens tegenstander hij was. Hij was een vriend van Cicero.--11)
C. Calpurnius Piso Frugi, zoon van no. 10, verloofde zich in
66 met Cicero's dochter Tullia, en ijverde in 57 voor Cicero's
terugroeping. Hij stierf nog voordat Cicero uit de ballingschap
teruggekeerd was.--12) C. Calpurnius Piso, smeedde eene samenzwering
tegen Nero en bracht zich zelf om, toen zij ontdekt was (65 n. C.)--13)
C. Calpurnius Piso Licinianus, door keizer Galba tot zijn opvolger
bestemd, werd door de lijfwacht vermoord.--14) L. Calpurnius Bestia,
volkstribuun in 121, z. Calpurnia (lex). In 111 was hij consul;
hij voerde in Africa oorlog tegen Jugurtha, maar liet zich weldra
omkoopen, en sloot een onvoordeeligen vrede met hem. Hij werd hiervoor
later veroordeeld.--15) L. Calpurnius Bestia, aanhanger van Catilina
en Cicero's vijand.--16) Een andere L. Calpurnius Bestia werd in 56
door Cicero verdedigd tegen eene aanklacht wegens ambitus. De oratio
pro Bestia is verloren.--17) M. Calpurnius Bibulus was tegelijk met
Caesar aedilis in 65, praetor in 62, consul in 59. Hij was een van de
voorvechters der aristocratie, doch tegen Caesar niet opgewassen. In
51 verwierf hij zich als stadhouder van Syria grooten naam door zijn
uitstekend bestuur. In den burgeroorlog voerde hij het bevel over
Pompeius' vloot.--18) M. Calpurnius Bibulus, jongste zoon van no. 17,
streed bij Philippi onder Brutus, was later legaat van Antonius in
Syria, waar hij stierf (32).

Calumnia, het opzettelijk doen eener valsche aanklacht tegen een
onschuldige. Actio calumniae is de actie, die de vrijgesproken
beklaagde tegen den valschen aanklager kan instellen, iusiurandum
calumniae de eed van den aanklager, dat hij werkelijk zijne tegenpartij
schuldig acht en de aanklacht te goeder trouw doet. Wie van calumnia
overtuigd werd, kreeg een letter (waarschijnlijk K) op het voorhoofd
ingebrand, volgens eene lex Remmia, onzeker van wien en van welk jaar.

Calva, bijnaam van Venus; onder dezen naam werd haar een tempel gewijd,
toen in den gallischen oorlog de rom. vrouwen zich de haren afsneden om
pezen voor de bogen te laten maken. V. a. beteekent Calva de grillige
of bedriegelijke.

Calvatica = Calantica.

Calvinus, familienaam in meer dan ééne gens: 1) Cn. Domitius Calvinus,
tijdgenoot van Caesar, zie Domitii no. 15.--2) C. Sextius Calvinus,
zie Sextii no. 3.--3) T. Veturius Calvinus, zie Veturii no. 6.--4)
D. Caelius Calvinus Balbinus, zie Balbinus.

Calvisii. 1) C. Calvisius Sabinus was in den burgeroorlog legaat
van Caesar en bestuurde vervolgens Africa (45). Na Caesars dood zond
Antonius hem naar zijn stadhouderschap terug, doch de senaat droeg
Africa op aan Q. Cornificius, zoodat Calvisius van de provincie
geen bezit kon nemen. In 39 was hij consul, in 38 admiraal van de
vloot van Octavianus in den oorlog tegen S. Pompeius, maar werd in
37 afgezet.--2) een andere C. Calvisius Sabinus, oud-consul, komt
onder de slachtoffers van Caligula voor (39 n. C.).

Calvus, familienaam in de gens Licinia. Voor den dichter Calvus
z. Licinii no. 6. Ook komt Calvus (= kaal) als agnomen nog elders voor,
b.v. in de familie der Metelli (Caecilii no. 7 en 12).

Calx, de witte streep in de renbaan, die het einde van den te
doorloopen afstand aanwees. Dit woord wordt veel in figuurlijke
uitdrukkingen gebezigd, b.v. ad calcem pervenire = zijn doel bereiken,
extra calcem excurrere = zijn doel voorbijstreven, a calce ad carceres
revocari = opnieuw van voren af moeten beginnen.

Calycadnus, Kalykadnos, rivier in Cilicia bij Corycus uitmondend.

Calydnae, Kalydnai, twee eilandjes op de kust van Troas. Ook eene
groep eilanden aan de kust van Caria, waarvan het grootste, Calydna,
later Calymna werd geheeten en om zijn geurigen honig bekend was.

Calydnus = Calycadnus.

Calydon, Kalydon, oude stad in Aetolia aan den Euenus, het meest
bekend door de mythe van het calydonische everzwijn en Meleager. Bij
de rom. dichters is Calydonis = Deïanira, de dochter van koning
Oeneus, Calydonius heros = Oeneus' zoon Meleager, Calydonius amnis
= de Achelous, Calydonia regna = Apulia in Italia, omdat Oeneus'
kleinzoon Diomedes daar een rijk stichtte.

Calydonische jacht. Bij gelegenheid van een oogstfeest had Oeneus,
koning van Calydon, aan alle goden en godinnen offers gebracht,
maar Artemis vergeten. Deze zond daarop een reusachtig everzwijn,
dat het land verwoestte en ook voor menschen onveilig maakte. Ten
einde dit monster met vereende krachten te bestrijden, riep Meleager
nu de helden van Griekenland op tot eene gemeenschappelijke jacht,
en onder de velen, die aan zijne uitnoodiging gehoor gaven, waren de
Dioscuren, Theseus met Pirithoüs, Telamon en Peleus, Iason, Atalante,
enz. De eerste wonde werd het dier toegebracht door Atalante, daarna
vielen echter verscheiden helden, totdat Meleager het zwijn door
een speerworp doodelijk trof, waarna de overigen het afmaakten. Aan
Meleager werden als eereprijs de kop en huid toegewezen.

Calymna, zie Calydnae.

Calynda, Kalynda, stad in Caria, dicht bij Lycia.

Calypso, Kalypso, dochter van Atlas of van Oceanus of van Nereus,
eene nimf die ver van goden en menschen op het eiland Ogygia in een
prachtige grot woonde. Aan Odysseus, die na een schipbreuk op haar
eiland landde, beloofde zij de onsterfelijkheid en eeuwige jeugd,
indien hij altijd bij haar wilde blijven, en inderdaad gelukte het
haar hem zeven jaar lang bij zich te houden. Maar eindelijk kregen
de goden medelijden met den held, die door heimwee verteerd werd, en
Hermes bracht aan Calypso het bevel hem te laten gaan. Bij Odysseus
had zij twee zonen: Nausithoüs en Nausinoüs.

Camalodunum (ook Camulod. en Camald.), hoofdstad der Trinobanten en
eerste rom. kolonie in Britannia, thans Colchester.

Camarina, Kamarina, stad op de Zuidkust van Sicilia, kolonie van
Syracusae, gesticht in 599. Aan de eene zijde was de stad gedekt
door een moeras, dat denzelfden naam droeg als de stad. Uithoofde
van de ongezonde uitwasemingen wilden de inwoners dit moeras
droog leggen. Zij raadpleegden echter vooraf het orakel, dat het
volgende antwoord gaf: me kinei Kamarinan, akinetos gar ameinon. De
raad werd in den wind geslagen, en de stad werd spoedig daarna,
juist van den kant waar vroeger het moeras gelegen had, door den
vijand veroverd. Vandaar het spreekwoord me kinei Kamarinan, van
zaken, waaraan men niet moet roeren. De stad is verscheidene malen
vernietigd, maar weder opgebouwd. In 552 door de Syracusanen, omdat
de stad zich onafhankelijk wilde maken; in 492 door Hippocrates van
Gela herbouwd, in 484 door Gelo opgeheven; in 461 werden de verdreven
burgers teruggebracht. Tijdens den Peloponnesischen oorlog verhuisde
het grootste deel van de bevolking naar Leontini. In 399 herbouwd
door Timoleon, werd C. in 258 voor goed vernietigd door de Romeinen.

Cambunii montes, Kambounia ore, bergketen op de grenzen van Macedonia
en Thessalia.

Cambyses, Kambyses, zoon en opvolger van Cyrus, koning van Perzië,
529-522. Terstond na het aanvaarden der regeering trok hij naar
Aegypte, dat hij in 527 onderwierp; op een tocht naar Aethiopië,
dien hij van hier uit ondernam, werd wel Meroë onderworpen, de
eigenlijke onderneming mislukte echter door gebrek aan levensmiddelen,
terwijl een groot deel van zijn leger in de libysche woestijn door
watergebrek omkwam of door zandstormen bedolven werd. Hoewel hij de
Aegyptenaren aanvankelijk zachtmoedig behandeld en hun godsdienst
geëerbiedigd had, kwam na het mislukken van zijne onderneming tegen
Aethiopië zijn achterdochtige en wreede aard boven, en maakte hem
tot een dwingeland, die in Aegypte een waar schrikbewind uitoefende,
in dronkenschap aanzienlijke mannen en vooral priesters liet dooden,
en den godsdienst van het volk voortdurend bespotte. Op het bericht
van een opstand in Perzië, waar een magiër, zich uitgevend voor
Smerdis, den broeder van Camb., dien deze bij het begin zijner
regeering heimelijk had laten dooden, zich van de regeering had
meester gemaakt, nam hij den terugtocht aan, maar te Hamath in Syrië
had hij het ongeluk zich bij het bestijgen van zijn paard met zijn
eigen zwaard een doodelijke wonde toe te brengen. V. a. had hij, bij
het hooren dat de omwenteling in Perzië gelukt was, zichzelven gedood.

Camenae, Casmenae, Carmenae, waarzeggende bronnimfen in Italië, later
geïdentificeerd met de Muzen. Oorspronkelijk schijnen het godinnen
geweest te zijn, die door het zingen van tooverformulieren het baren
der vrouwen gemakkelijk maakten. De dienst der Camenae, die te Rome
samen met Egeria een heilig bosch voor de Porta Capena hadden, was,
naar men meende, door Euander ingevoerd.

Cameria of -rium, oude, verdwenen stad in Latium.

Camerinum, vroeger Camers, Kamarinon, machtige umbrische bergstad op
de grenzen van Picenum. De inwoners heetten Camertes.

Camerinus, rom. dichter, tijdgenoot van Ovidius. Ook komt Camerinus als
familienaam voor o. a. in de gens Sulpicia, klaarblijkelijk ontleend
aan Cameria als plaats van afkomst.

Camers = Clusium.

Camicus, Kamikos, stad op Sicilia dicht bij Agrigentum.

Camilla, dochter van koning Metabus uit de volscische stad Privernum,
door haar vader opgeleid als oorlogsheldin en jageres. Zij stond
Turnus bij in den oorlog tegen Aeneas en kwam in den strijd om.

Camilli en -lae, knapen en meisjes van aanzienlijken huize, die bij
godsdienstige plechtigheden den flamen Dialis en misschien ook anderen
priesters ter zijde stonden.

Camillus, familienaam, zie Furii no. 9-14.

Camirus, Kameiros, dorische stad op het eiland Rhodus. Zie ook Ialysus.

Campania, Kampania, landschap van Midden-Italia, aan de Tyrrheensche
zee. De naam Campania beteekent vlakte, evenals in het Fransch de naam
Champagne, en de tegenwoordige Campagna di Roma. Oorspronkelijk was de
naam ager Campanus. Met uitzondering van het moerassige noordwestelijke
kustland was het klimaat zacht en de bodem vruchtbaar. Als oudste
bewoners worden de Osci, Opikoi, genoemd, tot hen hoorden ook de
Aurunci (Ausones) en de Sidicini. Dan zetten Grieken zich neer in
Cumae, Dicaearchia (later Puteoli), Neapolis en Pompeii. In de zesde
eeuw (± 520) werd het land vermeesterd door de Etruscers, die daar een
bond van steden stichtten, waarvan Capua en Nola de voornaamste waren;
doch het heerlijke klimaat en de rijke bodem maakte de veroveraars
verwijfd, en zij moesten zwichten voor de Samnieten, die in het midden
van de vijfde eeuw Campania veroverden (Capua viel in 443, Cumae in 421
in hun handen), en zich met de oorspronkelijke bewoners vermengden. In
de vijfde en vierde eeuw dienen deze Kampanoi als huursoldaten in de
grieksche legers. Aan het hoofd van iedere bondsstad staat een meddix,
aan het hoofd van den bond een meddix tuticus. De voornaamste stad was
Capua. Ook deze veroveraars ondergingen den invloed van het klimaat
en waren op hunne beurt niet meer opgewassen tegen een aanval van
andere samnietische volken, zoodat Capua zich in 338 in de armen
van Rome wierp. Zóó ontstonden de rom.-samnietische oorlogen, die
in 272 met de onderwerping van Samnium eindigden. Vóór dien tijd was
Campania reeds geheel ingelijfd; in 318 werd de ager Falernus onder
rom. burgers verdeeld; verder werden er kolonisten gebracht naar
Cales (334), Suessa (313), Sinuessa (296). Als bondgenoot van Rome
genoot Capua met zijne omstreken, den ager Campanus (ten Zuiden van
de rivier Volturnus), groote voorrechten, doch daar het met andere
campaansche steden in den tweeden punischen oorlog de partij van
Hannibal had gekozen (216), werd het na de herovering (211) uiterst
zwaar gestraft en van alle zelfstandigheid beroofd. Campania telde
een aantal van de fraaiste en schoonst gelegen steden van Italia en
was als bezaaid met lustverblijven van aanzienlijke Romeinen, vooral
aan de golf van Napels, waar men o. a. de steden Baiae, Neapolis,
Herculaneum, Pompeii had, te midden van een lusthof van wijnbergen,
olijfboschjes en korenvelden.

Campanus morbus, hoornachtige uitwassen of groote wratten, vooral aan
het voorhoofd, die, naar het schijnt, in Campania veel voorkwamen en
nog voorkomen.

Campe, Kampe, een monster, dat op bevel van Uranus de Cyclopen in de
onderwereld bewaakte, en later door Zeus gedood werd, toen hij die
gevangenen bevrijdde.

Campi Diomedis, vlakte in Apulia tusschen Arpi en Cannae.

Campi lapidei, vlakte in den omtrek van Massilia (Marseille), met
keisteenen bedekt ter grootte van een vuist. Daartusschen wies gras.

Campi macri, Makroi Kampoi, vlakte in Cisalpina tusschen Parma en
Mutina (Modena).

Campi Phlegraei, vulkanische vlakte in Campania tusschen Capua
en Cumae.

Campi Raudii, vlakte in Transpadana, aan den Padus (Po), bij
Vercellae. Hier versloeg Marius de Cimbren, in 101.

Campus Martius, ook wel kortweg Campus, het veld, genoemd, een groot
veld buiten het oude Rome tusschen den collis Quirinalis, den mons
Palatinus en den Tiber. Het was aan Mars geheiligd en werd gebruikt
voor openbare spelen, monstering van troepen, lichaamsoefeningen,
paardrijden, volksvergaderingen (de comitia centuriata werden hier
gehouden) en dgl. Het lag eerst buiten de stad, doch werd allengs
met prachtige gebouwen en uitspanningsplaatsen versierd, vooral
onder de regeering van Augustus, die er de 9de stadswijk of regio
van maakte. Aurelianus trok het Marsveld binnen den stadsmuur.

Campus Spartarius, de vlakte bij Carthago nova (Carthagena), aldus
genoemd naar het daar groeiende esparto-gras, dat de Carthagers tot
scheepstouw verwerkten.

Camulodunum, zie Camalodunum.

Canabae, de burgerlijke nederzetting die zich bij elk vast Romeinsch
kamp bevindt, en dikwijls, vooral aan den Rijn, tot een stad uitgroeit.

Canace, Kanake, dochter van Aeolus en Enarete, werd door Poseidon
bemind en baarde hem verscheiden zonen. Toen zij echter verliefd
werd op haar eigen broeder Macareus, verliet Poseidon haar en werd
zij door haar vader gedood of tot zelfmoord gedwongen.

Canachus, Kanachos, van Sicyon, beroemd beeldhouwer uit de 6de eeuw,
vooral zijn standbeeld van Apollo te Didyma wordt geprezen.

Canastraeum, Kanastron, kaap op Pallene, de westelijke landtong
van Chalcidice.

Cancer, Karkinos, het sterrenbeeld de Kreeft; deze kreeft was door
Hera onder de sterren verplaatst, omdat zij de hydra van Lerna tegen
Heracles had geholpen, door dezen in den voet te bijten.

Candace, Kandake, koningin van Napata, die in 24 een inval in Aegypte
deed, maar door den romeinschen stadhouder Petronius teruggeslagen
werd. Zie verder Napata.

Candaules, Kandaules, de laatste lydische koning uit het geslacht
der Heracliden, zie Gyges.

Candavia mons, bergstreek op de oostelijke grenzen van Illyria. De
via Egnatia liep er door.

Candela, candelabrum. Voordat olielampen bekend waren, gebruikten de
Romeinen kaarsen, candelae, waarvan de pit uit een bies bestond. De
kandelaar heette candelabrum. Toen echter, althans in de huizen
der gegoeden, de kaarsen door de lampen werden verdrongen, werden
de candelabra ingericht om lampen op te zetten of aan kettinkjes
op te hangen. Zij werden toen zóó hoog, dat men ze niet op tafel,
maar op den grond plaatste. Deze lampenstandaards zijn in groote
verscheidenheid van vorm en versiering bij opgravingen gevonden.

Candidatus. Wie te Rome naar eenig openbaar ambt wilde dingen,
waarvan de begeving aan de volksvergadering stond, begaf zich naar
den overheidspersoon, die de comitiën zou leiden en verzocht dezen,
zijn naam op de lijst der mededingers te brengen. Deze aangifte heette
nomen profiteri. De magistraat behoorde dan te onderzoeken, of de
persoon, die zich aanmeldde, op dat oogenblik verkiesbaar was. Zoo
ja, dan behoorde hij aan diens verzoek te voldoen, rationem eius
habere. Het volk namelijk kon alleen geldige stemmen uitbrengen op hen,
die op de lijst waren opgenomen. Dezen kleedden zich nu in eene toga,
die in krijtwater gewasschen en dus helder wit was, toga candida, en
werden hiernaar candidati genoemd, en bezochten van nu af dagelijks
het forum, om zich bij de kiezers aan te bevelen. Zie ook nomenclator.

Candidatus principis. Evenals vroeger sommige ambtenaren door
aanzienlijke personen werden aanbevolen, zoo placht Augustus sommige
candidaten persoonlijk bij het volk aan te bevelen. Deze gewoonte
werd ook door de volgende keizers in acht genomen; zij wezen dan
onder de candidati enkelen aan, die moesten gekozen worden. De
verkiezingen hadden sedert Tiberius in den senaat plaats. Van de
quaestores wijst de keizer er twee aan, de quaestores Augusti, die
geregeld candidati principis geheeten worden. Deze quaestoren waren
zoo ongeveer secretarissen en adjudanten van den keizer en moesten
o. a. de keizerlijke boodschappen en brieven in den senaat voorlezen.

Canephori, Kanephoroi, jonge meisjes uit de edelste familiën, die te
Athene bij sommige processiën korfjes met heilige offergereedschappen,
enz. op het hoofd droegen.

Canicula, zie Canis Maior.

Canidia, een tooverkol en giftmengster, die door Horatius in zijne
gedichten (vooral de Epoden) bespot en aan de kaak gesteld wordt. Haar
eigenlijke naam is Gratidia.

Canidius Crassus (P.), legaat van Lepidus, wist in 43 na Caesars dood
het leger van Lepidus op de hand van Antonius te brengen. Later diende
hij onder Antonius in Azië en in den slag bij Actium. Octavianus liet
hem in Aegypte, waarheen hij gevlucht was, ter dood brengen.

Caninefates, een stam, die tot de Batavieren behoorde en aan de kust
der tegenw. provincie Noord-Holland woonde, in het tegenwoordige
Kennemerland. Zij namen ook deel aan den opstand onder Civilis. Zij
werden niet tegelijk met de Batavieren in het rijk opgenomen, maar
eerst onder keizer Tiberius onderworpen.

Caninii, plebejisch geslacht. 1) M. Caninius Rebilus was in 170
rom. gezant bij Perseus van Macedonia.--2) C. Caninius Rebilus diende
onder Caesar in Gallia, in Africa, in Hispania. In 45 werd hij tot
consul suffectus gekozen, juist tegen het einde van het jaar, zoodat
hij nog één dag consul kon wezen. Cicero prijst daarom schertsend de
waakzaamheid van Rebilus, die in zijn geheele consulaat niet geslapen
had.--3) L. Caninius Gallus, volkstribuun in 56, komt als aanhanger
van Pompeius voor.--4) Caninius Satrius, huisvriend van Cicero.

Canis, de vier éénen, de slechtste worp in het dobbelspel. Zie alea.

Canis Maior, Canicula, Sirius, Seirios, Kyon, het sterrenbeeld de
Groote Hond, de voorbode der grootste zomerhitte; oorspronkelijk was
deze hond een van de bewakers van Europa geweest, later kwam hij in
handen van Cephalus en van Amphitryo (z. a.).--V. a. een hond van
Orion of van Icarius.

Canis Minor, Antecanis, Prokyon, het sterrenbeeld de Kleine Hond,
oorspronkelijk een van de honden van Orion, na diens dood onder de
sterren geplaatst.

Cannae, Kannai, vlek in Apulia, aan den Aufidus, bekend door de
vreeselijke nederlaag, die de rom. consuls C. Terentius Varro en
L. Aemilius Paullus er in 216 leden. Of de slag op den noordelijken
(rechter) oever of op den zuidelijken (linker) oever van den Aufidus
heeft plaats gehad, daarover is men het niet eens. De rechtervleugel
der Romeinen, en de linkervleugel der Carthagers sloot aan de rivier
de Aufidus aan. Neemt men nu aan, dat de slag op den zuidelijken oever
geleverd is, dan waren de Romeinen benedenstrooms van de Carthagers
opgesteld. Plaatst men den slag op den noordelijken oever, zooals
gewoonlijk geschiedt, dan komt voor het slagveld in aanmerking een
veld, dat nu nog "Pezzo del Sangue" heet; de Romeinen hadden dan
hun kleine legerplaats en verder de rivier in den rug. Een bezwaar
tegen deze opvatting is, dat dan de Romeinen met het gezicht naar
het N. staan, hetgeen met sommige berichten in strijd is.

Canobus, Kanobos, aanzienlijke, weelderige stad in de Nijldelta,
aan den westelijken of canobischen hoofdmond der rivier. Vóór de
stichting van Alexandria was Canobus de grootste koopstad van het
westelijke deltagebied. Er was een beroemde Serapis-tempel.

Canon, Kanon, z. Alexandria no. 1 aan het slot.

Cantabri, Kantabroi, woest, oorlogzuchtig volk in Hispania, in het
tegenw. Biscaye, eerst door Augustus (26-19) tot onderwerping gebracht.

Cantharus, Kantharos, drinkbeker met ooren; de beelden van Dionysus
hebben meestal zulk een beker in de hand.

Cantium, gewest in het Z. O. van Britannia, thans Kent. De Cantii
waren van de Britten het meest beschaafde volk.

Cantium promunturium, het zuidoostelijkste punt van Britannia, thans
kaap Paperness in Kent.

Canuleia (lex), plebisciet van den volkstribuun C. Canuleius,
445. Het bepaalde, dat er conubium zou zijn tusschen patriciërs en
plebejers. Een ander voorstel van denzelfden, dat één der consuls een
plebejer zou kunnen zijn, werd ter zijde geschoven door de instelling
van tribuni militum consulari potestate. Dit tweede wetsvoorstel is
waarschijnlijk verzonnen, om de instelling van het krijgstribunaat
te verklaren. Zie tribuni militum consulari potestate.

Canuleii, plebejisch geslacht. 1) C. Canuleius, volkstribuun in 445,
de vader der lex Canuleia de conubio.--2) L. Canuleius Dives, praetor
in Hispania in 171, vervolgde op last van den senaat eenige vorige
stadhouders van dit gewest wegens afpersingen.

Canusium, Kanousion, stad in Apulia aan de via Appia nova, nabij den
Aufidus, bekend door den driedaagschen strijd tusschen M. Marcellus
en Hannibal (209), waaromtrent de berichten echter geen vertrouwen
verdienen. De roode wol en de muilezels van C. waren beroemd. Horatius
noemt de Canusiners bilingues, omdat in de stad een sterk grieksch
element aanwezig was en men er dus zoowel Grieksch als Latijn sprak.

Capaneus, Kapaneus, zoon van Hipponoüs, een van de zeven vorsten die
met Adrastus tegen Thebae ten strijde trokken. Om hem te straffen
voor zijne overmoedige bewering, dat hij zelfs tegen den wil der
goden den muur zou bestijgen, doodde Zeus hem, toen hij reeds op den
stormladder stond, met den bliksem.

Capella, Capra, Aix, het sterrenbeeld de Geit, dat in het najaar met
storm en onweder opkomt; oorspronkelijk de geit Amalthea, door Zeus
onder de sterren geplaatst, omdat hare huid hem in den strijd tegen
de Titanen tot schild gediend had.

Capena, oude stad in het Z.O. van Etruria, later rom. municipium,
met een tempel en een grot van Feronia. De porta Capena te Rome
voerde niet naar deze stad; ze was waarschijnlijk genoemd naar Capua,
en heeft dus haar naam gekregen, toen de via Appia aangelegd is,
die langs deze poort de stad verlaat. De overeenkomstige poort van
Capua heet porta Romana.

Caphareus, Kaphereus, noordelijkste kaap aan de Zuidoostkust
van Euboea, waar de grieksche vloot op haren terugkeer van Troje
schipbreuk leed, en in 480 eene perzische vloot van 200 schepen,
die Euboea wilde omvaren om de Grieken in den rug aan te vallen.

Capita aut navia, een spel, gelijk aan ons "kruis of munt", waarbij
een geldstuk omhoog werd geworpen. De naam is hieraan ontleend,
dat de oudste stempel van den as aan de eene zijde een Januskop,
aan de andere de voorsteven van een schip was.

Capite censi. Zóó werden bij de indeeling van het rom. volk in klassen
en centuriën diegenen genoemd, die òf niets bezaten òf te weinig
om het bij den census in rekening te brengen en die dus alleen hun
caput konden aangeven. Ze waren vrijgesteld van krijgsdienst. Zie
ook proletarii.

Capitis deminutio is een vermindering van rechtspersoonlijkheid. Er
waren drie graden. De cap. dem. minima had plaats, wanneer een
romeinsch burger, die sui iuris was, zich tot zoon liet aannemen
(arrogatio) en dus alieni iuris werd. Hij verloor dan den status
familiae, daar hij ophield pater familias te zijn en als filius
familias in de patria potestas van een ander trad.--De cap. dem. media
sloot het verlies van het burgerrecht in zich. Zij had plaats
door vrijwilligen afstand, reiectio civitatis of door aqua et igni
interdictio. Een gewoon exsilium hief den status civitatis niet op,
maar schorste dezen slechts. Hij die door deze deminutio getroffen
was, kon door eene wet in zijne vorige rechten hersteld worden,
restitutio in integrum.--De cap. dem. maxima was het verlies van den
status libertatis; men werd dan slaaf. Zij werd o. a. toegepast op de
incensi, d.w.z. op hen, die verzuimden zich bij de censoren aan te
geven, met het doel, krijgsdienst en belasting te ontduiken, op den
fur manifestus, den op heeterdaad betrapten dief, tenzij deze zich
vrijkocht, op den schuldenaar (den addictus, niet den nexus, z. a.),
die door zijne schuldeischers werd verkocht, in den tijd toen men nog
met zijn lijf voor zijne schulden aansprakelijk was, wat in 326 door
de lex Poetelia Papiria werd afgeschaft, op den veroordeelden burger,
die gegrepen en ter dood gebracht werd, enz.

Capito, familienaam, zie Ateii en Fonteii.

Capitolinus, familienaam, zie Manlii no. 2, 6-10.

Capitolinus mons, een der bergen van het oude Rome. In het midden was
deze berg lager dan aan de beide uiteinden. Op den Z.W. top was het
Capitolium, op den N. top de arx met den tempel van Juno Moneta. Bij de
derde uitbreiding der stad (zie Roma), toen de latijnsche gemeente van
den Palatinus zich met de sabijnsche van den Quirinalis vereenigde,
werd met het Forum ook de mons Capitolinus bij de stad getrokken en
versterkt. Hij lag echter buiten het pomoerium. Op het Capitolium
stond de groote driedubbele tempel van Jupiter Capitolinus, Juno en
Minerva. Het was een tempel met drie cellae; die van den god was in
het midden. Deze tempel werd door Tarquinius Priscus begonnen, door
Tarquinius Superbus voltooid en in 509 door den consul M. Horatius
Pulvillus ingewijd. Hij brandde driemaal af, in 83, 69 na C. en 80
na C., doch werd telkenmale herbouwd, de laatste maal door keizer
Domitianus, die er 12000 talenten aan besteedde; z. Templum. Het
Capitool was het heilige middelpunt van het rom. gebied; dáár
brachten de nieuwe consuls hun eerste offer en deden geloften voor het
welzijn van den staat; dáár offerde de zegepralende imperator, dáár
waren de orakelboeken, de wettafels, de veroverde vaandels geborgen,
enz. Behalve den reeds genoemden tempel worden op de daaromheen gelegen
ruimte, area Capitolina, nog een aantal andere heiligdommen vermeld:
de curia Calabra, vanwaar de pontifices maandelijks op de Kalendae
den feestkalender afkondigden, de tempels of tempeltjes van Jupiter
Feretrius, van Fides, Mens, Venus Erycina, Ops en andere, terwijl het
aantal beelden en gedenkteekenen zóó groot was, dat het heette: in
Capitolio deorum omnium simulacra colebantur. De inzinking tusschen
de beide toppen wordt een asylum genoemd. Sedert 192 was hier een
heiligdom van Veiovis, en aan de zijde van het forum vond men hier
later het Tabularium (z. a.). Naar het Capitool voerde een oploopende
weg, clivus Capitolinus, van het forum uit; doch men kon er ook van
den zuidwestkant komen langs een trap, in den berg uitgehouwen en
de centum gradus geheeten. Deze trap voerde naar een uitspringend
gedeelte, saxum Tarpeium, of rupes Tarpeia genoemd, waar oudtijds de
plebejische doodstraf werd voltrokken door de veroordeelden van de
rots in eene daaronder liggende diepte te werpen.

Capitolium. Zie Capitolinus mons.

Cappadocia, Kappadokia, gewest van Asia minor. Het oudste Cappadocia
strekte zich uit van den Halys tot aan Armenia langs den Pontus
Euxinus. Onder het perzisch bestuur werden de landstreken Garsauritis
en Cataonia er aan toegevoegd, zoodat het zich ten Z. tot aan het
Taurusgebergte uitstrekte; doch daarentegen werd het noordelijke deel
als afzonderlijke satrapie er af genomen, onder den naam Cappadocia
ad Pontum, waaruit later het koninkrijk Pontus is ontstaan. Het
binnenlandsche Cappadocia wist tijdens Alexander d. G. eene zekere
onafhankelijkheid te handhaven en bleef als koninkrijk bestaan, tot
het door Mithradates den Grooten, koning van Pontus, veroverd werd;
doch Pompeius gaf het in 65 aan Ariobarzanes terug. Het werd nu een
vasalstaat van Rome, tot Tiberius in 17 na C. er eene rom. provincie
van maakte. Tot welken stam de Cappadociërs behooren, is nog niet
uitgemaakt. Slechts weten we, dat reeds omstreeks 1800 de Cheta
(Chatti), de Hittiten van het Oude Testament, in Cappadocië, in het
tegenwoordige Boghazköi, ten O. van den Halys, het middelpunt van
hun rijk hebben gehad. Het noordelijkste distrikt van C., aan de
oevers van de rivieren Thermodon, Iris en Lycus, is door Assyriërs
gekoloniseerd, bij de Grieksche schrijvers Syrioi of Syroi, of ook
wel Leucosyriërs, Leukosyroi, genoemd, wegens hunne blanke kleur,
terwijl de eigenlijke Syriërs bruin van tint waren. Aan de kust lagen
vele grieksche volkplantingen, nederzettingen van Milete of faktorijen
van Sinope; de voornaamste zijn van W. naar O.: Amisus, Themiscyra,
Side (later Polemonium geheeten), Cotyora, twee steden Cerasus,
Tripolis en Trapezus. Zie verder Pontus. Het eigenlijke Cappadocië
was, evenals Armenia, een feudaalstaat. De hoofdstad was Mazaca aan
den berg Argaeus; ter eere van Tiberius werd de naam veranderd in
Caesarea (ad Argaeum).

Caprae of Capreae palus, de plaats op het Campus Martius, waar Romulus,
terwijl hij bezig was een contio te houden, onder storm en onweer
van de aarde was weggenomen (z. Quirinus). Ook later werden hier
contiones gehouden.

Capraria, het geiteneiland, nabij de etruscische kust, thans Capraja.

Capreae, Kapreai, thans Capri, eil. ten Z. van den sinus Cumanus
(golf v. Napels), het verblijf van keizer Tiberius in zijne laatste
levensjaren. Volgens de sage is het oudtijds bewoond geweest
door Teleboërs, onder koning Telon. Grieken uit Cumae hebben het
gekoloniseerd, en tot diep in den keizertijd sprak de bevolking
Grieksch.

Capricornus, Caper, Aigokeros, Pan, het sterrenbeeld de Steenbok,
voorbode van storm, oorspronkelijk een afstammeling van Aegipan met
horens, bokkepooten en een vischstaart, die met Zeus opgevoed was en
hem later in den strijd tegen de Titanen hielp door in een schelp
te blazen en zulk een vreeselijk geraas te maken, dat de vijanden
verschrikt op de vlucht gingen.

Caprotina, Capratina, bijnaam van Juno, waaronder zij te Falerii
e.e. vereerd werd. Te harer eere vierden de vrouwen op den 7den
Juli (Nonae Caprotinae, ancillarum feriae) een feest, waaraan ook de
slavinnen deelnamen, die zich daarbij vele vrijheden veroorloofden. Ter
verklaring van dit feest dient het volgende verhaal, dat aan een
fabula praetexta ontleend is: Kort na den gallischen oorlog trokken
de Latijnen tegen de Romeinen op en eischten van hen vrouwen ten
huwelijk. De Romeinen zonden hun slavinnen als vrije vrouwen gekleed,
die nu de vijanden bij een feestmaal dronken maakten en daarna van
den top van een wilden vijgeboom (Caprificus) een teeken gaven,
waarop de Romeinen de legerplaats overvielen en de vijanden doodden.

Capsa, stad in Numidia midden in eene zandwoestijn. Hier waren
Jugurtha's schatten geborgen. De plaats werd door Marius verwoest,
doch later herbouwd en behoorde sedert tot Byzacium.

Capua, Kapye, vroeger Vulturnum geheeten, voornaamste stad van
Campania. Door de Samnieten bedreigd, onderwierp het zich aan Rome
(zie Campania). De burgers kregen toen de civitas sine suffragio,
terwijl een gedeelte der rechtspraak in handen kwam van de praefecti
Capuam Cumas (sedert 318). Na den slag bij Cannae (216) verbond het
zich met Hannibal, doch werd na de inname (211) door de Romeinen
bloedig gestraft. Zeventig der aanzienlijkste burgers werden ter dood
gebracht, honderden in de gevangenis geworpen of als slaven verkocht,
een deel der bevolking werd over andere steden verdeeld, en alle
rechten en vrijheden aan de stad ontnomen. Het gemeentebestuur
werd opgeheven, het grondgebied verbeurd verklaard; op het land
langs zee werden twee col. civium Romanorum, Volturnum en Liternum,
gesticht, het andere land, de ager Campanus (zie Agrariae leges)
tot 59 geregeld verpacht. Door haar gunstige ligging bleef de stad
een van de bloeiendste en grootste steden van Italië. Sedert 58 had
zij weer een gemeentebestuur.

Caput is de rechtspersoonlijkheid van den rom. burger (zie capitis
deminutio). Deze beteekenis heeft dit woord ook in de uitdrukking
capite of capitis damnari.

Capys, 1) grootvader van Aeneas (z. Aeneas).--2) tochtgenoot van
Aeneas, volgens de sage stichter van Capua.

Caracalla (M. Aurelius Antoninus Bassianus), sedert zijn benoeming tot
Caesar in 196 n. C. ook M. Aurelius Antoninus geheeten, zoon van keizer
Septimius Severus en Julia Domna, volgde met zijn broeder P. Septimius
Antoninus Geta zijn vader in 211 op. Het leger had beide broeders
slechts te zamen als keizers willen erkennen, hoewel reeds bij huns
vaders leven een doodelijke haat tusschen hen heerschte. In 212 stak
Caracalla zijn broeder in de armen hunner moeder dood, en veroordeelde
den beroemden rechtsgeleerde Papinianus, die zijne afkeuring te
kennen gaf, ook ter dood. Vervolgens trok hij op dolzinnige wijze het
rijk door, hier oorlogende (z. Alemanni), daar zijn eigen onderdanen
uitplunderende, tot hij eindelijk in 217 door zijn praefectus praetorio
Macrinus te Edessa in Mesopotamia werd omgebracht. Caracalla gaf
in 212 aan het geheele rijk het burgerrecht, ten einde ook in de
provinciën de vicesima hereditatum, een successierecht van 5 pct.,
te kunnen innen en aldus de ontvangsten der keizerlijke schatkist
te verhoogen. De bijnaam Caracalla is ontleend aan het kleedingstuk
van dien naam, een gallischen mantel, dien de keizer droeg. Door
Caracalla zijn de beroemde Thermae Antoninianae aangelegd, waarvan
nog belangrijke ruïnen over zijn (zie Thermae).

Caractacus, een dapper vorst der Silures in Britannia, zoon van
koning Cunobelinus, voerde oorlog met de Romeinen, en werd door
de met hen bevriende Cartismandua, koningin der Brigantes, aan hen
uitgeleverd. Keizer Claudius liet hem naar Rome voeren, doch schonk
hem toen de vrijheid terug, 51 na C.

Caralis, Karalis, thans Cagliari, hoofdstad van het eiland Sardinia,
aan den Zuidkant gelegen.

Carambis, Karambis, stad en kaap in Paphlagonia.

Caranus, Karanos, 1) Heraclide uit Argos, die omstreeks 750
met eene argivische kolonie Edessa innam en de stichter van het
macedonische rijk werd; de latere koningen van dit rijk noemden hem
hun stamvader.--2) zoon van Philippus en Cleopatra, die door Olympias
gedood werd.--3) veldheer van Alexander in den oorlog tegen Perzië.

Caratacus = Caractacus.

Carausius, door Diocletianus belast met eene vloot de gallische kust
tegen frankische en saksische zeeroovers te verdedigen, voer naar
Britannia en liet zich daar tot Augustus uitroepen, 286 na C. Hij
handhaafde zich, tot hij in 293 vermoord werd.

Carbatinae of Carpatinae, Karbatinai, Karpatinai, grove schoenen, uit
één stuk leder vervaardigd en met kruisbanden om het been bevestigd.

Carbo, familienaam in de gens Papiria. Zie Papirii no. 11-14.

Carcaso, stad van de Volcae Tectosages in Gallia Narbonensis, thans
Carcassonne.

Carcer. De carcer Mamertinus, te Rome aan het forum gelegen, bestond
uit drie verdiepingen, waarvan slechts ééne boven den beganen grond
was. Hier werden de licht gestrafte gevangenen in hechtenis gehouden
(custodia communis). De middelste verdieping was een onderaardsch
gewelf, waartoe slechts eene opening in de zoldering toegang verleende
en waarin men geketend de zware gevangenisstraf onderging (custodia
arcta). Daaronder lag een nog afgrijselijker kerkerhol, evenzeer alleen
met eene opening van boven, waarin de doodstraf werd voltrokken. Dit
gedeelte, dat het oudste was, werd ook Tullianum geheeten, omdat het
vroeger gediend had als vergaarbak voor het water, dat daar uit de
rotsen zijpelde. Dáár stierf Jugurtha den hongerdood. Daar werden ook
Lentulus (Cornelii no. 48) en de 4 andere Catilinarii gewurgd. Ook in
andere plaatsen schijnen de kerkers op deze wijze ingericht geweest
te zijn; althans in dien van Herculaneum heeft men de sporen van twee
ondergrondsche verdiepingen ontdekt.

Carceres, de stallen aan den ingang van den circus, waarin de
wagenmenners, op de bespannen wagens staande, het sein tot den wedren
afwachtten. Figuurlijk beteekent carceres ook het begin van iemands
loopbaan: a carceribus = van den beginne af. Zie ook calx.

Carcinus, Karkinos, van Agrigentum, vestigde zich te Athene als
treurspeldichter; zijne werken vonden echter evenmin bijval als die
van zijne vier zonen. Zijn kleinzoon, de jongere Carcinus, leefde
langen tijd aan het hof van Dionysius van Syracusae; met zijne 160
stukken behaalde hij elf maal een prijs.

Cardamyle, Kardamyle, 1º. stad aan de Oostzijde van de golf van
Messene.--2º. stad in het N. van Chius.

Cardea, Carda, eene nimf die door Janus bemind werd, en door hem
tot godin der deurhengsels, dus ook van huis en huisgezin, verheven
werd. Ook beschermde zij kleine kinderen tegen den invloed van booze
geesten.

Cardia, Kardia, stad van de thracische Chersonesus, aan den sinus
Melas, kolonie van de Milesiërs, geboorteplaats van koning Eumenes. De
bewoners werden met die van Pactye in 309/308 door Lysimachus naar
zijn nieuwe hoofdstad Lysimachia (z. a.) overgebracht.

Cardo. De deuren der rom. huizen hingen niet in scharnieren, maar
draaiden op uitstekende pennen, die in bussen sloten, welke in den
boven- en den onderdorpel van het deurkozijn waren ingelaten. Deze
pennen heetten cardines.--Cardo heet ook de lijn, die de augur bij
het nemen der auspiciën van het N. naar het Z. trok. Zie auguria. De
Rom. hadden ook eene godin der deurhengsels, Cardea.

Carduchi, Kardouchoi, thans Koerden, een machtig en krijgshaftig
armenisch bergvolk, in welks bergen de Perzen zich niet waagden,
toen de 10000 Grieken er binnentrokken.

Carfulenus (D.), rom. senator, aanhanger van Caesar en tegenstander
van Antonius; hij streed samen met Pansa in den mutinensischen oorlog
bij Forum Gallorum tegen Antonius; of hij, zooals het eerste bericht
luidde, daar gesneuveld is, is niet zeker.

Caria, het zuidwestelijkste landschap van Klein-Azië, aan de kust
bezet met grieksche volkplantingen, waarvan Halicarnassus en Cnidus
de voornaamste waren. De Cariërs hadden oudtijds een groot gedeelte
der eilanden van de Aegaeïsche zee in bezit en dreven zeeroof,
totdat zij door de Grieken en vooral door koning Minos van Creta uit
de eilandzee verdreven werden. Zij bleven echter een ruw, roofziek
volk, wel geschikt voor huursoldaten, doch omkoopbaar. De Kares,
Kretes, en Kappadokes werden door de Grieken ta tria Kappa kakista
genoemd. De Westkust van Caria is bezet met ionische koloniën, waarvan
Priene en Miletus de voornaamste zijn en Iassus de zuidelijkste is:
de Zuidwestkust en de vóórliggende eilanden hebben een dorische
bevolking. In de 4de eeuw maakte Mausolus, de vorst van Carië, zich
onafhankelijk van Perzië, en verlegde zijne residentie van Mylasa
naar Halicarnassus (z.a.).

Carinae, voorname wijk te Rome, tusschen den mons Esquilinus en den
mons Caelius.

Carinus (M. Aurelius), keizer van Rome, 283-285 na C., zoon en opvolger
van Carus. Hij was om zijne buitensporigheden en wreedheid gehaat
en werd vermoord, na de nederlaag, die hij Diocletianus in Moesia
toegebracht had.

Caristia (Charistia) of Cara Cognatio. Op den 22sten Februari, den dag
na de feesten der Feralia (z. a.) of Parentalia, vierde men te Rome
dit familiefeest, waarbij de bloedverwanten voor een feestmaaltijd
bijeenkwamen.

Carmania, Karmania, thans Kerman, perzisch gewest aan de Perzische
golf. Herodotus noemt de bewoners Germanioi.

Carmelus, Karmelos, thans Carmel = wijnberg, gebergte en kaap op de
kust van Palaestina ten Z. van Ace (Ptolemaïs). Ook de hoogste top
van den Antilibanus droeg dezen naam.

Carmenta, eene van de Camenae, moeder van Euander, wien zij de
toekomstige grootheid van Rome voorspelde. Zij had een heiligdom
aan de Porta Carmentalis, bloedige offers werden haar niet gebracht,
en het was verboden iets van leder in den tempel te brengen. Op haar
feest, de Carmentalia (11 en 15 Januari), werd zij als beschermster
van barende vrouwen onder de namen Postvorta en Antevorta, Porrima
of Prorsa aangeroepen.

Carmentalis (porta), poort te Rome aan den voet van den mons
Capitolinus. Door den rechter doorgang (dexter Janus) van deze poort
zijn de Fabii uitgetrokken naar de Cremera. Daarom gebruikte men
dezen doorgang niet, en heet de poort scelerata.

Carmo of Carmona, stad in Baetica tusschen Hispalis (Sevilla)
en Astigi.

Carna, eene godin, aan wie als doodenoffer boonenmeel geofferd werd op
den 1sten Juni, die daarnaar Kalendae Fabariae genoemd wordt. Het feest
heette Carnaria. Zie omtrent de andere doodenfeesten onder Lemures.

Carnabon, koning der Geten. Toen Triptolemus in zijn rijk kwam om er
den landbouw in te voeren, behandelde C. hem vijandig en doodde hij
een van zijne draken. Daarom veranderde Demeter hem in een slang.

Carneades, Karneades, van Cyrene, 213-129, stichter der derde of
nieuwe academie en hevig bestrijder der stoicijnsche leer, waarvan
hij vroeger een aanhanger was geweest. Volgens hem kan men door
zinnelijke waarneming slechts waarschijnlijkheid, nooit waarheid,
bereiken, en moesten dus de kenmerken der waarheid elders gezocht
worden. In 155 werd hij met Critolaus en Diogenes door de Atheners
naar Rome gezonden, om vrijstelling van eene opgelegde boete te vragen,
en zijne scherpzinnigheid en welsprekendheid vond ook bij de Romeinen
grooten bijval.

Carneus, Karneios, bijnaam van Apollo, onder welken hij bij verscheiden
dorische stammen vereerd werd. De Spartanen geloofden, dat zij door
dezen god naar de Peloponnesus teruggebracht waren en vierden ter
herinnering daaraan jaarlijks in de maand Carneus (Aug.-Sept.) een
groot feest (Karneia), waarbij zij steeds gewapend waren en over het
geheel het leven in den oorlog nagebootst werd.

Carni, Karnoi, keltisch bergvolk in den N. O. hoek van Cisalpina,
aan de Carnische Alpen. In hun gebied lagen de steden Julium Carnicum,
Tergeste en Aquileia.

Carnifex of carnufex, de scherprechter, een servus publicus, die de
doodstraf aan vreemdelingen en slaven voltrok. Aan rom. burgers werd
deze straf voltrokken door een lictor.

Carnuntum, Karnous, Karnouton, aan den Donau, in Pannonia, belangrijk
als vesting, garnizoensplaats en ligplaats der Donau-vloot.

Carnutes of Carnuti, machtige stam in het hart van Gallia, met
de hoofdstad Genabum of Cenabum, het tgw. Orléans, z. Aureliani
civitas. In het gebied der Carnuten hielden de Druïden jaarlijks
hunne plechtige rechtszitting.

Carocotinum, z. Caletes.

Carpates of Alpes Bastarnicae, thans Karpathen.

Carpathus, Karpathos, eiland in de daarnaar genoemde Carpathische
zee tusschen Creta en Rhodus. De zeegod Proteus hield daar verblijf
en wordt bij dichters wel Carpathius vates genoemd.

Carpentum, een tweewielig rijtuig met een kap of huif voorzien. Een
carpentum funebre was een tweewielige, rondom gesloten lijkwagen.

Carpesii of Carpetani, Karpetanoi, machtig volk in Hispania
Tarraconensis, met de hoofdstad Toletum (Toledo).

Carpi, dacische volksstam tusschen den Donau en het westelijke
gedeelte der Karpathen, die naar dit volk genoemd zijn. In de 3de
eeuw n. C. treden ze meestal op aan den Beneden-Donau, en verwoesten
vaak in vereeniging met de Gothen Moesia en Thracië.

Carrae of Carrhae, Karrai, in het O. T. Charan of Haran, stad in
Mesopotamia, waar Crassus tegen de Parthen sneuvelde (53).

Carrinas, plebejische familie. 1) C. Carrinas komt in den eersten
burgeroorlog 83/82 als een van de aanvoerders der Mariani voor. Na
den slag bij de porta Collina (Nov.82) werd hij gevangen genomen en op
last van Sulla ter dood gebracht.--2) C. Carrinas, consul in 43, zoon
van no. 1, komt in den tweeden burgeroorlog als aanhanger van Caesar
voor; later is hij een aanhanger van Octavianus, en voert o. a. oorlog
tegen S. Pompeius (36); als proconsul van Gallië onderwerpt hij in
30 de Morini.--3) Carrinas Secundus, rhetor door Caligula in 39
n. C. verbannen, pleegde zelfmoord in de ballingschap te Athene,
omdat hij niet in zijn levensonderhoud kon voorzien.--4) C. Carrinas
Secundus, zoon van no. 3, werd in 64 n. C. door Nero uitgezonden,
om in Griekenland geld in te zamelen.

Carroballista, ballista of blijde op twee wielen en door paarden
getrokken.

Carruca, vierwielig staatsierijtuig, ook wel als reisrijtuig gebruikt
(fr. carrosse).

Carseoli of Carsioli, stad in het land der Aequi, sedert 298 latijnsche
kolonie.

Carsulae, stad in het Zuiden van Umbria bij Ameria.

Carsus, Karsos, riviertje in het O. van Cilicië, bij de Syrische
poorten, tusschen Issi (Issus) en Myriandus.

Carteia, Karteia, belangrijke phoenicische volksplanting nabij het
fretum Gaditanum of Herculis (straat van Gibraltar), sedert 171
lat. kolonie. Bij Carteia versloeg Caesar in 45 de broeders Sextus
en Cn. Pompeius.

Carthaea, Karthaia, stad aan de Z.-zijde van het eiland Ceos.

Carthago, Karchedon = Nieuwstad, 1) de beroemde stad in Africa,
die met Rome de punische oorlogen (z. a.) heeft gevoerd. De stad
was ± 800 door tyrische uitgewekenen gesticht, volgens de sage
onder aanvoering van Dido of Elissa, zuster van den dwingeland
Pygmalion. De stad lag op een schiereiland, door eene niet breede
landengte met het vasteland verbonden. Zij had twee havens; de grootste
diende voor de handelsvloot, de andere, Kothon (= beker) geheeten,
was de oorlogshaven, door 220 scheepskappen omringd. De acropolis
der stad heette Byrsa, Byrsa (= burcht), en lag op een heuvel van
60 meter hoog. Op den top stond de prachtige tempel van Esmûn of
Aesculapius. Aan den burg sloten zich de muren der zoogenaamde
oude stad aan, 50 voet hoog en 30 voet breed, verdiepingsgewijze
gebouwd, zoodat beneden stalling voor 300 olifanten, daar boven voor
4000 paarden was, en wederom hierboven ruimte voor de soldaten. De
hoofdstraten liepen recht op den burg aan en hadden hooge huizen, tot
zelfs van zes verdiepingen. Later werd ook de meer noordelijk gelegen
voorstad, Megara, Magalia (= hoogte) of Neapolis geheeten, binnen de
muren getrokken, en dit gedeelte werd het fraaiste en rijkste der stad,
met tempels en prachtige lustverblijven voorzien. Eene waterleiding,
13 uur gaans lang, voorzag Carthago van water. Tot aan de 5de eeuw
was het vastelandsgebied van Carthago zeer klein. Eerst in de 5de
eeuw onderwerpt en onderdrukt het de omliggende libysche stammen, en
verkrijgt het de heerschappij over alle phoenicische nederzettingen
en faktorijen in het Westen. Het heeft verscheidene malen getracht
Sicilië te veroveren; de eerste poging mislukte in 480 (slag bij de
Himera); dan volgen de veldtochten van 409-404, waarbij Selinus en
Himera te gronde gegaan zijn. Dan volgen de oorlogen met Dionysius en
de andere tyrannen van Syracusae, en eindelijk de oorlogen met Rome,
die aan haar bestaan een einde hebben gemaakt.--Na de verwoesting
in 146 bleef de stad in puin liggen, tot C. Sempronius Gracchus
er in 121 de colonia Junonia stichtte; deze werd het volgend jaar
weer opgeheven, maar de coloni mochten blijven wonen. Daarop heeft
Caesar in 44 er eene nieuwe kolonie Carthago gesticht, die in 29 door
Augustus versterkt is. Daarnaast bestond een punische stad Carthago,
met een afzonderlijk gemeentebestuur, tot nog onder Augustus beide
steden samengroeiden. Dit nieuwe Carthago, Colonia Iulia Carthago,
ontwikkelde zich snel en werd nog grooter dan het oude, zoodat het na
Rome en Constantinopel de meest bevolkte stad van het rijk werd. In
439 na C. werd het de hoofdstad der Vandalen, en na den val van het
vandaalsche rijk weder de residentie der oost-rom. stadhouders. De
regeeringsvorm van het oude punische Carthago, dat eenmaal 700000
inwoners telde, was oligarchisch. Aan het hoofd der zaken stond een
senaat, terwijl de uitvoerende macht aan twee suffeten of rechters
was opgedragen. Volksvergaderingen werden alleen in hoogen nood
bijeengeroepen.--2) Carthago in Hispania, tot onderscheiding dikwijls
Carthago nova genoemd, thans Carthagena, was ± 228 gesticht door
Hasdrubal en werd in 209 door Scipio, den lateren Africanus maior,
veroverd en tot rom. kolonie gemaakt. In de nabijheid lag de Campus
Spartarius.

Cartismandua, koningin der Brigantes in Britannia, die Caractacus
aan de Romeinen overleverde.

Carus (M. Aurelius), bevelhebber der praetorianen onder keizer
Probus, werd na diens dood in 282 na C. door de troepen tot keizer
uitgeroepen en verhief toen zijne beide zoons Carinus en Numerianus
tot Caesars. Hij was een bekwaam veldheer. Op een tocht tegen de
Perzen in 283 werd hij òf door den bliksem getroffen òf door Aper,
den bevelhebber zijner lijfwacht, vermoord.

Carventum, oude stad in Latium, met een sterk kasteel. De stad was
oorspronkelijk één van de 30 gemeenten van den albaanschen bond (zie
Albenses), en later één van de leden van den ouden latijnschen bond,
waarvan Aricia en Tusculum de leiding hadden.

Carvilii, 1) Sp. Carvilius Maximus, consul in 293 en 272, overwon de
Samnieten in 293, de Lucaniërs en Tarentijnen in 272 en hield twee
triumftochten. Van den op de Samnieten behaalden buit bouwde hij een
tempel voor de godin Fortuna.--2) Sp. Carvilius Maximus was consul in
234 en 228 en zegevierde over de Corsen en Sarden. Hij was ook augur.

Caryae, Karyai, stad in Laconica, door de Spartanen aan de Arcadiërs
ontnomen en bekend door een tempel van Artemis Caryatis, wier
priesteressen, Caryatides genaamd, eigenaardige dansen uitvoerden.

Caryanda, Karyanda, kuststad van Caria.

Caryatides, Karyatides, 1) zie Caryae.--2) zuilen in den vorm van
vrouwenbeelden, die op het hoofd een kapiteel droegen, waarop de
balken rustten. De Caryatiden van het Erechtheion op de Acropolis te
Athenae worden gewoonlijk Korai genoemd.

Carystus, Karystos, stad der Dryopes in het Z. van Euboea, beroemd
door haar voortreffelijken wijn en door eene groene marmersoort.

Casca, familie in de gens Servilia. Z. Servilii no. 22.

Cascellius (A.), uitstekend jurist in den eersten tijd van Augustus'
regeering en voorstander der republiek.

Casilinum, stad van Campania op beide oevers van den Volturnus gelegen,
verdedigde zich met heldenmoed tegen Hannibal, totdat de honger zóó
nijpend werd, dat de verdedigers zelfs het leder hunner schilden als
voedsel trachtten te gebruiken. Eindelijk (215) viel het Hannibal in
handen. Later rom. kolonie.

Casinum, volscische stad in Latium, aan de via Latina; op den berg
daarboven ligt het beroemde klooster Monte Cassino.

Casiotis, Kasiotis, streek tusschen Arabia en Aegyptus, nabij Pelusium,
met het graf van Pompeius.

Casius, Kasion oros, 1) berg in Casiotis.--2) gebergte aan de kust
van Syria, ten Z. van Antiochia.

Casmena, Kasmene, stad op Sicilia, kolonie van Syracusae, ligging
onzeker.

Casperia, oud stadje der Sabijnen.

Caspiae portae, Kaspiai pylai, bergpas ten Z. der Caspische zee, ten
O. der stad Rhagae, in het N. van Media. De pas, die 8000 schreden lang
en niet breed was, was door de Perzen met ijzeren poorten gesloten en
werd door wachtposten bewaakt. Deze pas was van groot belang, omdat
de verbindingsweg tusschen het N.W. en het N.O. van het perzische
rijk er door liep.

Caspii, Kaspioi, volksstam aan de Westkust der Caspische zee, ten
N. van den Cyrus. Ook meer in het algemeen de kustbewoners dezer zee.

Caspii montes, Kaspia ore, een deel van den Caucasus, tusschen Colchis
en de Caspische zee.

Caspium mare, he Kaspia thalatta, de Caspische zee. Het zuidelijk
deel heet Hyrcanum mare. Omtrent de ware ligging en de grootte dezer
zee heerschten bij de ouden zeer uiteenloopende meeningen. Enkelen
hielden haar zelfs voor een golf van den Oceaan.

Cassander, Kassandros, oudste zoon van Antipater, geb. omstreeks
350. Kort voor den dood van Alexander werd hij door zijn vader naar
Azië gezonden, waar hij tot 319 bleef; toen keerde hij naar Europa
terug om zich van het regentschap meester te maken, dat Antipater bij
zijn sterven aan den ouden Polyperchon had opgedragen. Door de hulp
van Ptolemaeus en Antigonus gelukte het hem vasten voet in Griekenland
te krijgen; daarop deed hij een inval in Macedonië, wist het leger van
Polyperchon afvallig te maken, liet Olympias, die met dezen verbonden
was, dooden, hield Roxane met haar zoontje gevangen en huwde met
Thessalonice, de zuster van Alexander. Na dien tijd voerde hij, met
Ptolemaeus e. a. veldheeren van Alexander verbonden, bijna voortdurend
oorlog tegen Antigonus, die hem belette zich van Griekenland meester
te maken; hij had in dien oorlog echter weinig geluk en werd zelfs
in Macedonië door Demetrius aangevallen, totdat de slag bij Ipsus
(301) hem van dezen lastigen vijand bevrijdde. De vrouw en kinderen
van Alexander had hij reeds vroeger laten vermoorden, en toen hem nu
bij de nieuwe verdeeling der provinciën Macedonië toegewezen werd,
kon hij zich tot aan zijn dood (296) ongestoord in het bezit ervan
handhaven. In 306 had hij in navolging van Antigonus den titel van
koning aangenomen.

Cassandra, Kassandra, of Alexandra, de schoonste van Priamus'
dochters. Apollo verleende haar uit liefde het vermogen de toekomst
te voorspellen, maar daar zijne liefde onbeantwoord bleef, wreekte hij
zich door te veroorzaken, dat men haar algemeen voor krankzinnig hield
en niemand hare voorspellingen geloofde. Bij de verovering van Troje
zocht zij bescherming in den tempel van Athena, maar Aiax, de zoon
van Oileus, die haar daar vond, onteerde en mishandelde haar. Bij de
verdeeling van den buit werd zij aan Agamemnon toegewezen, die haar
naar Mycenae medenam; na zijn dood werd zij met hare beide kinderen
ook vermoord. Cass. had te Leuctra in Laconica een tempel, haar graf
was te Mycenae of te Amyclae.

Cassandrea, Kassandreia, het vroegere Potidaea, door Philippus van
Macedonia verwoest, door Cassander herbouwd.

Cassia (lex) agraria, van den consul Sp. Cassius Viscellinus, 468,
zie Agrariae leges.

Cassia (lex) de senatu, van den volkstribuun L. Cassius Longinus,
104, dat zij, die door het volk veroordeeld of van hun imperium ontzet
waren, geen zitting mochten hebben in den senaat.

Cassia (lex) tabellaria, van den volkstribuun L. Cassius Longinus,
137. Door deze wet werd de geheime stemming ingevoerd bij de iudicia
populi, behalve in zaken van perduellio. Zie Tabellariae leges.

Cassia Terentia (lex) frumentaria van de consuls C. Cassius Longinus
(Cassii no. 7) en M. Terentius Varro Lucullus, 73, tot herstel der
korenuitdeelingen, die door Sulla waren opgeheven. Zie annona.

Cassia (via), van Rome over Clusium en Arretium naar Florentia. Van
hier gaat een andere weg over de Apennijnen naar Bononia.

Cassii, 1) Sp. Cassius Viscellinus, voor zoover bekend de éénige
patriciër onder de Cassii, was in 502 consul en hield als zoodanig
een triumftocht over de Sabijnen. In 501 (v.a. 498) was hij magister
equitum onder den eersten dictator, T. Larcius Flavus. Toen hij in
493 ten tweeden male consul was, hielp hij, volgens de traditie, de
verzoening tot stand brengen tusschen de patriciërs en de uitgeweken
plebejers. Hij heeft in dat jaar ook den tempel van Ceres, Liber
en Libera in Aventino (z. Ceres) gewijd. Hij heeft toen ook het
bondsverdrag met de Latijnen tot stand gebracht. In 486 was hij
ten derden male consul en stelde toen de lex Cassia agraria voor,
volgens welke de tot ager publicus gemaakte grond der Hernici zou
verdeeld worden onder de behoeftige plebejers en de latijnsche
bondgenooten. Deze laatste bijvoeging ontstemde de plebs, en het
viel den adel niet moeielijk, Cassius verdacht te maken van naar
het koningschap te streven; hij werd ter dood veroordeeld en van de
Tarpejische rots geworpen, of volgens eene andere overlevering door
zijn eigen vader ter dood gebracht. Het verhaal omtrent de akkerwet
is onhistorisch, en is afkomstig uit den tijd na C. Gracchus
(123-121) en M. Drusus (91). Vast staat alleen het feit, dat
Cassius wegens het streven naar de heerschappij ter dood gebracht,
en zijn huis afgebroken werd. De latere plebejische Cassii zijn als
cliënten te beschouwen van de vroegere patricische gens Cassia.--2)
Q. Cassius Longinus bracht als praetor in 167 koning Perseus als
gevangene naar de bergvesting Alba Fucentia. Hij stierf als consul
in 164.--3) L. Cassius Longinus, kleinzoon van no. 2, bracht in 111
als praetor koning Jugurtha onder vrijgeleide naar Rome als getuige
in zake de gepleegde omkoopingen. Als consul sneuvelde hij in 107
in Aquitanië tegen de Cimbren en de Helvetiërs (de Tigurini).--4)
L. Cassius Longinus Ravilla (= grijsoog), volkstribuun in 137,
was de vader der lex Cassia tabellaria. Hij was censor in 125. Als
rechter was hij zeer gevreesd, en bekend om zijn: "Cui bono?"--5)
L. Cassius Longinus, zoon van no. 4, kenmerkte zich als tegenstander
der optimaten en bracht o. a. in 104 als volkstribuun de lex Cassia
de senatu tot stand.--6) C. Cassius Longinus was consul in 171 en
censor in 155/4, en wilde een vast theater bouwen; doch P. Scipio
Nasica, die in 155 consul was, belette dit, en een senaatsbesluit
van 154 verbood zelfs, de tooneelstukken anders dan staande te
aanschouwen.--7) C. Cassius Longinus, consul in 73, hernieuwde de door
Sulla gestaakte korenuitdeelingen (lex Cassia Terentia frumentaria). In
den zwaardvechtersoorlog werd hij in 72 door Spartacus verslagen.--8)
C. Cassius Longinus  was quaestor van Crassus, toen deze in 53 tegen
de Parthen omkwam, en redde door zijn beleid het overschot van het
leger. Hij verdedigde Syria tegen de Parthen en bracht hun in 51 eene
groote nederlaag toe. In den strijd tusschen Caesar en Pompeius koos
hij de partij van den laatsten en versloeg zelfs Caesars vloot bij
Sicilia; doch na den slag bij Pharsalus verzoende hij zich met Caesar,
die hem tot zijn legaat aanstelde, zonder hem echter een commando te
geven, en hem in 44 de praetuur verschafte. Niettemin stelde Cassius
zich met M. Junius Brutus aan het hoofd der samenzwering, die aan
Caesar het leven kostte. Uit de briefwisseling tusschen Cicero en
Cassius maakt men op, dat Cicero op de stemming van Cassius, en dus
indirekt ook op het moordplan invloed heeft geoefend. Hierop vertrok
hij naar de provincie Syria, hem door Caesar voor het volgende jaar
toegezegd, verdreef den stadhouder Dolabella, aan wien de senaat
Syria had toegewezen, nam bloedige wraak op de aanhangers van Caesar
in Asia en trok, met Brutus vereenigd, naar Macedonia, waar beiden,
na de nederlaag van Philippi (herfst van 42), zich om het leven lieten
brengen. Juist zijn samengaan met den onbeduidenden Brutus schijnt zijn
verderf geworden te zijn. Zie Junii no. 9.--9) Q. Cassius Longinus,
berucht door zijne afpersingen in Hispania als legaat van Pompeius
(54), was een der beide volkstribunen (de andere was Antonius),
die 7 Jan. 49 uit Rome naar Caesar vluchtten. Caesar nam hem mede
naar Hispania en liet hem daar achter als propraetor van H. ulterior,
waar echter zijne willekeur een oproer onder het leger verwekte. Toen
hij nu met zijne geroofde schatten naar Italië wilde oversteken, leed
hij aan den mond van den Iberus schipbreuk en kwam om (begin 47). Hij
heeft door zijn optreden Caesar's zaak zeer benadeeld, en den grond
gelegd voor den opstand der Pompeiani, die in den slag bij Munda
onderdrukt werd (45).--10) L. Cassius Longinus, broeder van no. 8,
was legatus van Caesar in den oorlog tegen Pompeius, doch als broeder
van den moordenaar van Caesar was hij bij Antonius verdacht. Deze
belette hem dus het bezoek van de senaatszitting van 28 Nov. 44,
waarin A. tegen Octavianus wilde optreden. Hij ging in 43 naar Azië,
maar nam geen deel aan den oorlog, zoodat A. hem in 41 toestond in het
vaderland terug te keeren.--11) L. Cassius Longinus, zoon van no. 10,
sneuvelde bij Philippi in het leger van zijn oom.--12) L. Cassius
Longinus, Cicero's mededinger naar het consulaat en deelgenoot van
Catilina's samenzwering.--13) C. Cassius Parmensis (van Parma), een der
deelnemers aan Caesars moord, vervolgens legaat van no. 8, vereenigde
zich na den slag bij Philippi met Sex. Pompeius, ging na diens dood tot
Antonius over en werd na den slag bij Actium op last van Octavianus ter
dood gebracht. Hij schreef treurspelen en epigrammen.--14) C. Cassius
Longinus, proconsul van Asia 40-41 n. C., stadhouder van Syria onder
keizer Claudius tusschen 44 en 49, werd in 65 door Nero verbannen,
omdat hij in zijn huis de beeltenis van no. 8 had. Vespasianus riep
hem terug. Hij had grooten naam als rechtsgeleerde.--15) C. Cassius
Chaerea, krijgstribuun bij de praetorianen onder Caligula en door
dezen beleedigd, was het hoofd der saamgezworenen, die in 41 na
C. den keizer om het leven brachten. De nieuwe keizer Claudius
liet Chaerea terstond ter dood brengen.--16) L. Cassius Hemina,
annalenschrijver omstreeks 150, schreef, naar het voorbeeld van Cato,
in het Latijn.--17) T. Cassius Severus, redenaar van grooten naam
onder de eerste twee keizers.--18) Cassius Avidius of Avidius Cassius,
waarschijnlijk uit Syria afkomstig, streed onder Marcus Aurelius en
L. Verus met veel beleid en geluk tegen de Parthen en elders. Hij
veroverde in 163 n. C. Edessa, en joeg de Parthen over den Tigris
terug, en zuidelijk trekkende veroverde en verwoestte hij Seleucia
en Ctesiphon (164), maar moest later, door honger en pest gedwongen,
terugkeeren. In 175 wierp hij zich zelf tot keizer op, doch werd
drie maanden later door een zijner onderbevelhebbers vermoord.--19)
Cassius Dio, geschiedschrijver, zie Dio Cassius.

Cassiope, -opea, -epea, Kassiepeia, -opeia, -ope, 1) moeder van
Andromeda (z.a.). Zij werd met haar echtgenoot en dochter onder de
sterren opgenomen.--2) stad en kaap aan de N. O. punt van Corcyra.

Cassis, 1) oorspronkelijk de helm van metaal in tegenstelling van
den lederen helm, galea. Later evenwel werd de naam galea voor alle
soorten van helmen gebezigd. Nevenvorm is cassida.--2) een jachtnet.

Cassiterides insulae, Kassiterides nesoi, de Scilly-eilanden
ten Z. W. van Britannia. Hierheen brachten de inboorlingen van
Cornwallis in met leer overtrokken booten het engelsche tin en lood,
dat ze tegen aarde- en koperwerk en zout vooral aan de inwoners van
Tartessus verkochten.

Cassivelaunus, aanvoerder der Britten tijdens de tweede landing van
Caesar in Britannia.

Cassotis, Kassotis, bron in den delphischen tempel, zie Delphi. Ook
de nimf van die bron.

Castalia, Kastalia, bron op den Parnassus, aan Apollo en de Muzen
gewijd; wie van het water uit deze bron dronk, werd met dichterlijke
geestdrift vervuld; ook werd het voor reinigingen, enz. in den
delphischen tempel gebruikt.--Den naam Castalia had deze bron naar
eene nimf, die er in gesprongen was, daar zij de liefde van Apollo
niet beantwoordde en aan zijne vervolgingen niet konde ontkomen.

Castalides, Kastalides, de Muzen, zoo genoemd naar de bron Castalia.

Castellum, fort of kleine vesting. In den keizertijd zijn het de
kleine wachtposten aan de grenzen, waarover sedert de 3de eeuw
de grenssoldaten (de latere milites limitanei) verdeeld werden. Zie
verder vicus no. 3. Castellum aquae, reservoir bij eene waterleiding,
dikwijls een sierlijk gebouwde en met beeldwerk en zuilen versierde
soort van watertoren, vanwaar het water dan naar verschillende
fonteinen en gebouwen werd geleid.

Castolus, Kastolos, vermoedelijk eene stad in Lydia, in de nabijheid
van Sardes, met eene vlakte, die tot verzamelplaats der troepen diende.

Castor, Kastor, 1) z. Dioscuri.--2) schoonzoon van Deiotarus, schreef
een vervolg op de Chronika van Apollodorus (no. 1), dat tot het jaar
61 liep.

Castra. Als regel gold bij de Romeinen, dat een leger in den oorlog
des nachts altijd door een wal en een droge gracht moest beschermd
zijn. Wanneer voor de legerplaats eene geschikte plaats was uitgekozen,
werd door een metator het kamp met vaantjes uitgebakend en hierop
togen de soldaten aan den arbeid, om eene gracht te graven, waarvan de
aarde naar binnen werd opgeworpen tot een wal. Volgens de beschrijving,
die wij ervan hebben, bood een kamp in de dagen der republiek plaats
aan voor twee legioenen met de daarbij behoorende socii. Het vormde
een vierkant, zooals de teekening op de vorige pagina te aanschouwen
geeft. De wal had vier poorten: 1 porta praetoria, waardoor het
leger uittrok, in de naar den vijand toegekeerde zijde, 2 porta
decumana aan de achterzijde der legerplaats, 3 porta principalis
sinistra, 4 porta principalis dextra. De weg a a, die deze beide
uitgangen verbond, heette via principalis, waarschijnlijk omdat
ze liep langs het principium, het achterste gedeelte van het kamp,
waar het praetorium enz. stond, terwijl de weg b b, die achter de
vijfde manipels heen liep, den naam van via quintana droeg. Dit
wordt duidelijker door bijgaande schets, waarin een gedeelte der
legerplaats grooter is voorgesteld, en waarin tevens de rangschikking
der verschillende wapens is aangegeven. Van het praetorium (P), het
kwartier van den veldheer, liep de via decumana of praetoria (c c)
naar de porta praetoria. Naast het praetorium had men aan de eene
zijde het quaestorium (Q) met de tent van den quaestor en, voorzoover
noodig, de bergplaatsen van proviand enz., en aan den anderen kant het
forum (F). Om het praetorium, quaestorium en forum heen stonden de
tenten van de tribuni militum en de praefecti sociorum (5), die der
uitgelezen infanterie (6) en cavalerie (7) en vrijwilligers, evocati
et selecti pedites et equites, en de keurbenden, onder den naam van
extraordinarii pedites et equites uit de contingenten der bondgenooten
uitgekozen (8), alsmede de auxilia van vreemde volken, wanneer deze
aanwezig waren. Binnen den wal bleef een weg open van 200 voet breedte
(intervallum) ten einde den vijand te beletten, door het werpen van
brandbare stoffen het kamp in brand te steken. De wal was dikwijls
met palissaden voorzien. In de winterkwartieren, hiberna (sc. castra)
werden de tenten door houten barakken vervangen.--Het legerkamp van den
keizerstijd was bestemd voor drie legioenen met de daarbij behoorende
auxilia en de keizerlijke garde (cohortes praetoriae). Het praetorium
bevindt zich nu in het midden van het kamp, met het front naar de
via principalis, die nu dichter bij de porta praetoria ligt. De
via quintana loopt nu achter het praetorium, evenwijdig met de
via principalis. Rechts en links van de veldheerstent, op de latera
praetorii, kampeeren de staf en de staftroepen (cohortes praetoriae);
het voorgedeelte van het kamp, door de via praetoria in tweeën gedeeld,
heet praetentura, het achtergedeelte retentura.

Castra, naam van onderscheidene plaatsen, die uit legerkampen zijn
ontstaan, doordat zich in de nabijheid van het vaste kamp eene
stad of een dorp vormde. Castra Cornelia (Corneliana) in het oude
carthaagsche gebied, de landingsplaats van Scipio Africanus maior,
waar hij in den winter van 204-203 zijn kamp had, nabij Utica. Castra
Batava, aan de samenvloeiing van den Danubius en den Aenus (Inn),
thans Passau. Castra Hannibalis, stad in het land der Bruttii
aan de O.-kust, nabij Scyllaceum. Castra Herculis, in de Betuwe,
Kesteren. Castra Pyrrhi, aan den Aous, in het landschap Triphylia, in
het N. van Epirus. Castra Regina, in Raetia, tgw. Regensburg. Castra
Vetera, in Belgica, nabij den Rijn; de naam leeft voort in den naam
van het dorp Birten tegenover Wesel. Uit de nederzetting bij Castra
Vetera (de Canabae z. a.) ontstond een stad, die door Traianus onder
de koloniën werd opgenomen, Col. Ulpia Traiana, hoofdplaats van
het land der Cugerni, die daarnaar vaak Traianenses heeten. In de
4de eeuw n. C. heet de plaats Tricesima of Tricesimae, tegenwoordig
Xanten a/Rhein. De uitgangen -cester, -chester bij vele plaatsen in
Engeland zijn verbasteringen van castra of van castrum.

Castra praetoria, vaste legerplaats der praetoriaansche garde, in
23 n. C., onder de regeering van Tiberius, buiten de porta Viminalis
gebouwd door den praefectus praetorio Aelius Seianus.

Castrum, sterkte, kasteel. Zie vicus no. 3. Ook een aantal steden
droegen dezen naam. Castrum Inui, zie Inui castrum. Castrum novum,
naam van twee rom. koloniën, de eene op de kust van Etruria, tusschen
Centumcellae en Pyrgi, de andere op die van Picenum, in het land der
Praetutii. Castrum Verginum (Bergium), in het land der Bergistani
(z. a.).

Castulo, Kastalon, bloeiende stad der Oretani in Hispania, aan
den bovenloop van den Baetis (Guadalquivir). In den omtrek waren
zilvermijnen. De saltus Castulonensis maakte een deel uit der
tegenw. Sierra Morena.

Casystes, Kasystes, haven van Erythrae in Ionia.

Catabathmus, Katabathmos, bergstreek en dal aan de kust van Afrika,
de grens vormende tusschen Cyrenaïca en Aegyptus.

Catabothra, ta Katabothra, onderaardsche afwateringskanalen van
een meer, zooals bij het meer Copaïs in Boeotia, waar men bij lagen
waterstand zich zelfs een eind ver in de afvoerwegen kon begeven.

Catadromus, katadromos, schuin gespannen koord, waarlangs koorddansers
op- en afliepen.

Catadupa, ta Katadoupa, de watervallen van den Nijl aan de aethiopische
grenzen.

Catagogia, Katagogia, feest ter eere van Aphrodite op den berg Eryx
gevierd, wanneer de godin met hare gewijde duiven van haar jaarlijksche
reis naar Libye terugkeerde. Vgl. anagogia.

Catalauni, thans Châlons-sur-Marne, in Gallia, bekend door de nederlaag
van Attila in 451 na C.

Catamitus = Ganymedes.

Catana, Katane, thans Catania, kolonie van Chalcis, omstreeks 725
aan den voet van den Aetna gesticht. Door de vruchtbaarheid van den
bodem steeg de stad spoedig tot een hoogen trap van bloei, totdat
Hiero van Syracuse ze in 476 veroverde en de bewoners naar Leontini
overbracht, terwijl hij daarentegen Catana weder bevolkte met 5000
Syracusanen en 5000 Peloponnesiërs, en den naam der stad in Aetna
veranderde. Na Hiero's dood (461) hernamen de Cataniërs hunne stad; de
door hen verjaagde bewoners verhuisden naar Inessa, dat voortaan Aetna
heet. De Cataniërs moesten echter opnieuw zwichten voor Dionysius (403)
en later nogmaals voor Agathocles. In den eersten punischen oorlog
viel de stad in handen der Rom. Sedert Augustus, die er kolonisten
heenvoerde, is het naast Messana de belangrijkste stad van Sicilië.

Cataonia, Kataonia, Z.O. gedeelte van Cappadocia, met verscheidene
bergvestingen, zeer vruchtbaar.

Cataphractus, kataphraktos, ruiter, wiens lichaam en paard met een
schubbenpantser bedekt waren.

Catapulta, katapeltes, soort van geschut waarmede men zware werpspiezen
en steenen slingerde.

Catarractes of -ta, Katarraktes, ook met één r geschreven, rivier in
Pamphylia, die met donderend geraas zich boven van de rotsen in zee
stort. Ook wordt het woord gebezigd van watervallen in een stroom,
vooral van de watervallen in den Nijl. Het woord kan ook een stuw in
een rivier of een valdeur in eene vestingpoort beteekenen.

Catasta, verbastering van katastasis, schavot of planken verhevenheid
tot tepronkstelling van misdadigers of tentoonstelling van slaven
ten verkoop.

Cateia, een lange, dunne keltische werpspies, waaraan een riem
bevestigd was, waarmede men de spies na den worp weer naar zich toe
kon trekken.

Catervarii, zwaardvechters, die niet twee aan twee, maar bij
afdeelingen tegen elkander streden.

Cathaei, Kathaioi, indisch volk, waartegen Alexander de Groote streed,
ten O. van den Acesines.

Catharsius, Katharsios, de reinigende, bijnaam van Zeus.

Cathedra, kathedra, stoel met rugleuning, doch zonder armleuningen,
voornamelijk in gebruik bij de vrouwen en bij de leeraars in
philosophie, rhetorica en dgl. Vandaar ons woord katheder.

Catilina, familienaam in de gens Sergia. Zie Sergii no. 5.

Catilius Severus (L.), staatsman onder keizer Hadrianus, viel in
ongenade, omdat hij zich tegen de adoptio van Antoninus Pius verklaarde
(138 n. C.). Hij was toen praefectus urbi.

Catillum of -lus, soort van korenmolen. Het graan werd bovenin gestort
en viel dan tusschen het binnenste en den mantel. Door nu den mantel
rond te draaien, wreef men de korrels fijn tot meel.

Catil(l)us, zie Tiburtus.

Catina = Catana.

Catius, een Insubriër uit Ticinum, epicureïsch wijsgeer uit Cicero's
tijd.

Cato, familienaam in de gens Porcia. Zie ook Valerii no. 37.

Catreus, Creteus, Katreus, Kreteus, zoon van Minos en Pasiphaë,
vader van Althaemenes (z.a.), Aërope, Clymene en Apemosyne.

Catti of Chatti, Chattoi, germaansche stam, Hatten of Hessen, tot
de groep der Herminonen behoorende. Hunne hoofdstad was Mattium. Zij
wisten tegen de Romeinen hunne vrijheid te handhaven en wonnen zeer
in macht na den val der Cheruscers. Een afdeeling van hen vormden de
aan de Romeinen onderworpen Mattiaci (z. a.).

Catullus, rom. dichter. Zie Valerii no. 38.

Catulus, familienaam in de gens Lutatia.

Caturiges, volk in Narbonensis in het bovendal van de Druentia
(Durance). Hoofdst. Eburodunum, thans Embrun.

Caucasa, ta Kaukasa, stad in het Z. van Chius.

Caucasus, Kaukasos, thans het kaukasisch gebergte, bij de ouden
slechts zeer onvolkomen bekend. De Caucasiae portae, Kaukasiai pylai,
waren een bergpas tusschen ontzaggelijke rotsen, door eene onneembare
vesting gedekt. Het is waarschijnlijk dezelfde pas als de Sarmaticae
portae (z.a.). De mythe laat hier, op bevel van Zeus, Prometheus
door Hephaestus aan een rots vastklinken, daar bij de oudste Grieken
de Caucasus voor een van de eindpalen der wereld gold. Zijn toppen
reikten tot aan den hemel.

Caucasus Indicus, thans Hindoe-koh, uit den latijnschen of griekschen
naam verbasterd. Door een misverstand gaf het leger van Alexander
dezen naam aan den Paropanisus.

Cauchi = Chauci.

Caucones, Kaukones, oud pelasgisch volk, later verdwenen,
in Griekenland (Triphylia en Elis) en Klein-Azië (Bithynië). De
aziatische komen bij Homerus als bondgenooten der Trojanen voor.

Caudex = Codex.

Caudicaria navis, platboomd vaartuig, zolderschuit, lichter, uit ruwe
planken getimmerd, die o. a. gebezigd werden om koren van Ostia naar
Rome te vervoeren.

Caudium, oude stad in Samnium aan de via Appia nova. In de nabijheid,
tusschen Calatia en Caudium, lag de bergpas, furculae Caudinae, waar
in 321 de consuls T. Veturius Calvinus en Sp. Postumius Albinus door
de Samnieten werden ingesloten.

Caulon of Caulonia, Kaulonia, stad aan de Oostkust van het land der
Bruttii gelegen, zuidelijkste der achaeische koloniën, òf van uit
het moederland, òf door Croton gekoloniseerd. Het was reeds vroeg
een bloeiende stad en één van de steunpunten der Pythagoreërs. In
389 werd het door Dionysius den Grooten gesloopt, en de bewoners naar
Syracusae overgebracht. Weldra werd het weer opgebouwd, en later in den
oorlog met Pyrrhus door campaansche troepen ingenomen. De stad is vroeg
vervallen. De meening van sommige grieksche geleerden, dat het oudtijds
Aulon of Aulonia geheeten heeft, wordt door de munten weerlegd.

Caunus, Kaunos, ongezond gelegen stad in het Z. van Caria,
geboorteplaats van den schilder Protogenes (± 315). De stad dreef
grooten handel in gedroogde vijgen, cauneae.

Caupona, kapeleion. In de steden en langs de groote wegen vond men
oudtijds wel herbergen en logementen, ook deversoria genoemd, doch
deze waren meestal slecht en vuil, dikwijls vol ongedierte, en voor
lieden van aanzien niet geschikt. Tegen het einde van de republiek
werden ze echter ook door rijkere menschen bezocht. Ook wordt caupona
gebruikt voor herbergen en kroegen, waar men wijn en dranken en soms
ook eetwaren verkocht; in dat geval heeten ze vaak popinae.

Caurus = Corus.

Causia, kausia, breedgerande hoed van macedonischen oorsprong.

Cautio, elke handeling, hetzij borgstelling, pandgeving,
schuldbekentenis, kwitantie of belofte, waardoor men iemand een
waarborg geeft tegen mogelijke schade. Cautio de dolo, de gewaarborgde
verzekering dat men geen kwaad in den zin heeft.

Cayster of -trus, Kaystros, rivier van Klein-Azië, die voorbij
Ephesus in de Aegaeische zee valt, en beroemd was door de talrijke
zwanenvluchten, die er zich ophielden.

Cavari (Cavares), volksstam in Gallia Narbonensis, aan den linkeroever
van de Rhône, tusschen de Druentia (Durance) en Isara (Isère).

Cavarinus, senonisch Galliër, door Caesar tot koning over de Senones
aangesteld, maar door zijne landslieden weder verdreven (54).

Cavaedium, cavum aedium, het holle van het huis, nl. de binnenplaats
van een rom. heerenhuis, waarop verschillende vertrekken uitkwamen. Met
de toeneming der weelde evenwel werd het cavaedium allengs herschapen
in eene binnenzaal op de wijze van het atrium, met dakopening en
regenvanger, maar ruimer dan het atrium, en in het midden met bloemen
en beelden versierd.

Cavea, in het algemeen een kooi (kevie), traliewerk, afrastering,
meer in het bizonder de ruimte, die in amphitheater, circus of theater
voor de toeschouwers was bestemd. Zij was in drie rangen verdeeld:
ima, media en summa cavea. Zie ook balteus.

Cea, latijnsche naam voor het eiland Ceos.

Ceadas, Keadas, Kaiadas, een afgrond te Sparta, waarin misdadigers
(later hunne lijken) geworpen werden.

Cebenna mons, to Kemmenon oros, het woeste gebergte der Cévennes,
in Gallia.

Cebes, Kebes, van Thebe, leerling van Socrates. Denzelfden naam
draagt de schrijver van een wijsgeerig gesprek, Pinax, bevattende een
allegorisch tafereel van het menschelijk leven, dat uit de 1ste eeuw
na C. dateert.

Cebren, Kebren, riviertje en stad in Troas aan den Ida, tusschen
Scepsis en Neandria.

Cebrenis, Kebrenis, Oenone, dochter van den riviergod Cebren.

Cebriones, Kebriones, zoon van Priamus en eene slavin, wagenmenner
van Hector, viel door de hand van Patroclus.

Cecides, Kekeides, van Hermione, dithyrambendichter uit de eerste
helft van de vijfde eeuw.

Cecropia, Kekropia, oude naam der acropolis van Athenae, bij dichters
ook de stad zelve.

Cecropides, Kekropides, Theseus, afstammeling van Cecrops. Ook in
het algemeen, vooral in het meervoud, = Athener.

Cecropis, Kekropis, 1) Agraulus, de dochter, en Procne en Philomela,
de kleindochters van Cecrops.--2) = Attica.--3) een van de 10 phylae,
waarin de bevolking van Attica door Clisthenes verdeeld werd.

Cecrops, Kekrops, een attisch autochthoon of pelasgisch koning van
Attica, stichter der atheensche acropolis, die, evenals het geheele
land, naar hem Cecropia genoemd wordt. Hij verdeelde het volk in twaalf
gemeenten, en was de grondlegger van beschaving en zachtere zeden door
het afschaffen van menschenoffers, het instellen van verschillende
godsdienstplechtigheden, enz. In den wedstrijd tusschen Poseidon en
Athena (z. a.) werd hij v. s. tot rechter verkozen. Hij was de vader
van Erisychthon, Agraulus, Herse en Pandrosus. Als mythisch wezen
wordt hij soms voorgesteld als half mensch, half draak (geminus,
diphyes), lateren daarentegen maakten van hem een Aegyptenaar, die
uit Sais eene volkplanting naar Attica gebracht zou hebben.

Cecryphalea, Kekryphaleia, eilandje in de Saronische golf, tot
Argolis behoorende.

Cedalio, Kedalion, dienaar van Hephaestus.

Cedides, Kedeides = Cecides.

Cedreae, Kedreai, of Kedreiai, stad in Caria aan de Ceramische golf.

Cedrus, kedros, 1) de cederboom.--2) de olie of harst, die uit
cederhout werd getrokken door het bij het vuur te leggen. Met deze
cederolie wreef men de buitenbladen der boekrollen in, om ze te
vrijwaren tegen mot.

Celaenae, Kelainai, bloeiende stad in het Z. van Groot Phrygia,
aan de bronnen van den Maeander en den Marsyas. In Xenophons tijd
was er een paleis van den perzischen koning, een van den satraap en
een jachtpark. Hier behoort de mythe van Marsyas te huis.

Celaeno, Kelaino, eene van de Harpyiën.

Celeia, aanzienlijke rom. kolonie in Noricum, tusschen den Dravus
(Drau) en den Savus (Sau).

Celelates, ligurisch volk ten Z. van den Padus (Po).

Celeres, oudste naam der ruiterij bij het rom. leger, volgens het
verhaal ten getale van 300 door Romulus ingesteld. Ze werden aangevoerd
door 3 tribuni celerum. Z. verder equites.

Celetrum, Keletron, stad in het macedonische landschap Orestis.

Celeüs, Keleos, koning van Eleusis, die Demeter gastvrij ontving toen
zij hare dochter daar kwam zoeken; hij was haar eerste priester te
Eleusis en genoot zelf na zijn dood goddelijke eer. Hij was de vader
van Demophon en Triptolemus.

Cella. Onder dezen naam verstaat men vooreerst allerlei soorten van
kelders en bergplaatsen (cella frumentaria, olearia, vinaria). In de
tweede plaats zijn cellae kleine, meest gewelfde, kamertjes of cellen,
die tot slaapvertrekjes dienden voor de slaven, in herbergen ook voor
reizigers, enz.; zij hadden geen andere opening dan den ingang. Ten
derde komen de badkamers in de huizen enkele malen onder den naam cella
voor, b.v. cella caldaria = caldarium, enz. Ten vierde is cella het
inwendige van een tempel, het tempelruim, waar het beeld der godheid
stond.--Onder frumentum in cellam verstaat men het koren, dat de
stadhouder voor zich en zijn gevolg noodig had en dat de landbouwers
hem tegen een vastgestelden prijs in magazijn moesten leveren.

Celox, keles, keletion, snelvarend schip met eene sterke bemanning
roeiers en daarom ook zeer geschikt voor zeeroof.

Celsus, 1) Celsus Albinovanus, lierdichter en vriend van Horatius.--2)
A. Cornelius Celsus, geneesheer onder de eerste keizers, was de
schrijver van eene encyclopaedie de artibus in 20 boeken, waarvan
nog 8 de medicina bestaan.--3) P. Iuventius Celsus, vader en zoon,
waren beroemde rechtsgeleerden onder Vespasianus en Hadrianus.--4)
Celsus, schrijver van den alethes logos (± 180 n. C.) de eerste,
zeer belangrijke, bestrijding in het Grieksch van het Christendom. De
tekst is grootendeels bewaard gebleven door het geschrift van Origenes,
waarin hij Celsus wederlegt (248 n. C.).

Celtae, Keltoi, machtige volksstam, die in ouden tijd het grootste
gedeelte van Midden-Europa bewoonde. Vooral woonden zij onder den naam
van Galli, Galatai, in Gallia. De Kelten of Galliërs schijnen echter
zeer treklustig geweest te zijn; er worden verscheidene zwerftochten
van hen vermeld. Men vond er in Hispania, in Britannia, in Cisalpina,
in Macedonia, in Asia (waar zij genoodzaakt werden in het naar hen
genoemde landschap Galatia vaste woonplaatsen te kiezen). De groote
volksverhuizing drong hen naar de kuststreken. Zij waren forsche en
gespierde menschen, blond of rossig van haar. De tegenw. bevolking van
Wales, de Hooglanden van Schotland, Ierland, Bretagne en de baskische
gewesten is nog grootendeels van keltischen oorsprong. Bij grieksche
schrijvers staat Keltoi vaak voor Germani, tegenover Galatai = Galli.

Celtiberi, Keltiberes, dapper en vrijheidslievend volk, half van
keltischen, half van iberischen stam, in Hispania, op de waterscheiding
tusschen den Oceaan en de Middellandsche zee. Eerst steunden zij de
Romeinen in den strijd tegen de Carthagers; vervolgens verweerden
zij zich dapper tegen Rome, tot met den dood van Sertorius in 72
hunne kracht gebroken was. Numantia (bellum Numantinum 143-133)
was een hunner steden.

Cena, zie Coena.

Cenabum of Genabum, het tgw. Orléans, z. Aureliani civitas.

Cenaculum, de bovenverdieping van het huis, oorspronkelijk voor den
maaltijd gebruikt, zie Coena.

Cenaeum, Kenaion akron, kaap op Euboea tegenover de Thermopylae,
met een tempel van Zeus.

Cenchreae, Kenchreai, een der drie havens van Corinthus, aan de
Saronische golf.

Cenomani, Kenomanoi, keltische volksstam, die zich in de vijfde eeuw
in Cisalpina vestigde in de omstreken van Mantua en Verona. Een ander
gedeelte van den stam woonde in Gallia Lugdunensis, ten Noorden van
de Loire, zie Aulerci.

Cenotaphium, Kenotaphion, ook wel tumulus honorarius of inanis,
grafheuvel of graftombe zonder lijk, ter eere van iemand, wiens lijk
men niet had kunnen vinden of die elders was begraven.

Censor. Vóór 445 werd de census te Rome door de consuls gehouden,
waarbij dan het lot besliste, wie van beiden na afloop daarvan het
plechtige reinigingsoffer of lustrum houden zou. Toen nu evenwel
in 445 ten gevolge van het canuleïsche wetsontwerp (zie Canuleia
(lex)) besloten werd, aan den drang der plebejers om aandeel in
het consulaat tijdelijk te gemoet te komen door de verkiezing van
tribuni militum consulari potestate, zonder onderscheid van stand
promiscue e patribus et plebe, wierpen de patriciërs het bezwaar op,
dat wellicht het lot een plebejer tot het houden van het lustrum
zou aanwijzen, en wisten hierdoor de instelling van een nieuw
patricisch ambt, dat der censoren, te verkrijgen. Waarschijnlijker
is het dat de instelling der censuur noodzakelijk was geworden
wegens de steeds vermeerderende ambtsbezigheden der consuls, die
dit werk in één jaar niet konden voltooien, en dus het lustrum
condere aan hun opvolgers moesten overlaten. Misschien ook is de
censuur eerst toen ingesteld, en dateert de klassenindeeling van
Servius Tullius eerst van dezen tijd. De eerste censoren (443) waren
L. Papirius Mugillanus en L. Sempronius Atratinus. Eerst in 351
komt C. Marcius Rutilus als de eerste plebejische censor voor. In
339 bepaalde de lex Publilia van den dictator Q. Publilius Philo,
dat één der censoren uit de plebs moest worden gekozen, waarna
in 131 voor de eerste maal twee plebejische censoren voorkomen,
Q. Caecilius Metellus Macedonicus en Q. Pompeius. Oorspronkelijk was
de duur van het censorsambt vijf jaar; doch reeds in 434 werd het
door de lex Aemilia van den dictator Mam. Aemilius Mamercinus tot
1 1/2 jaar beperkt, zoodat de staat dan 3 1/2 jaar zonder censoren
was. Waarschijnlijker is het echter dat deze wet den oorspronkelijk
éénjarigen ambtstijd, wegens de vele werkzaamheden aan den census
verbonden, tot anderhalf jaar verlengde. Meestal koos men tot deze
waardigheid oud-consuls. Onmiddellijk na de verkiezing, die plaats had
in comitiis centuriatis, aanvaardden de censoren hun ambt, maar hadden
voor het uitoefenen daarvan behalve de gewone rechten der potestas
nog een bijzondere bevoegdheid noodig, de censoria potestas, die hun
door een lex centuriata de censoria potestate werd verleend. Tot de
werkzaamheden der censoren behoorde in de eerste plaats het houden
van den census (z. a.) met het daaraan verbonden lustrum (z. a.),
vervolgens het opmaken der senatorenlijst voor de eerstvolgende vijf
jaar, waarbij zij degenen, die door hen onwaardig werden geacht,
uit den senaat konden verwijderen. In de derde plaats behoorde er toe
de verpachting van tollen en andere indirecte belastingen (vectigalia
publica fruenda locare of vendere), de aanbesteding van openbare werken
(opera locare), en de regeling der door elken burger te betalen
belasting. Het meest gevreesd waren de censoren om hun toezicht
op de zeden, regimen morum. Dikwijls trokken zij streng te velde
tegen al wat naar weelde of overdaad zweemde. Zij konden den burgers
hun stemrecht ontnemen (zie aerarii), ridders van de ridderlijsten
schrappen (zie equites). Zulk eene vernedering en openbare berisping
heette nota of animadversio censoria en de daaruit voortvloeiende
schande was ignominia. Sulla, die den senaat onafhankelijk van
alle ander gezag wilde maken, hief de censuur op, doch toen kwam de
schandelijke omkoopbaarheid van tal van senatoren zóó sterk aan het
licht, dat men de censuur terug verlangde. In 70 werd zij hersteld,
doch de tijden waren er niet meer naar, om het zedenmeesterschap uit te
oefenen. De volkstribuun P. Clodius Pulcher bewerkte in 58 door eene
wet, dat de censoren niemand meer uit den senaat mochten stooten,
die niet formeel door hen was aangeklaagd en door beiden schuldig
bevonden was. Onder Augustus werden nog éénmaal censoren gekozen en
vervolgens ging de censoria potestas op den princeps over.

Censorinus, familienaam in de gens Marcia, z. Marcii no. 8-10.

Censorinus, rom. taalgeleerde van omstreeks 240 na C., van wien nog
een werk de die natali bestaat, waarin hij vooral over den invloed van
sterren en geesten op 's menschen geboorte en levenslot handelt. Het
werk berust op goede bronnen.

Census. Bij den census moest ieder burger zich bij de censoren
aangeven, die hiertoe in de villa publica op den Campus Martius zitting
hielden. Bij deze aangifte gaf men onder eede (ex animi sententia) zijn
eigen naam, dien van zijn vader, zijn vrouw en kinderen, zijn ouderdom
en vermogen op, en hiernaar werd men in de classis ingeschreven,
waartoe men behoorde. Ten opzichte van het vermogen moeten wij hier
aanstippen, dat de censoren alleen datgene belastbaar achtten, wat men
ex iure Quiritium bezat; de ager publicus die slechts in possessione
was, en het grondbezit in de provinciën werd niet ingeschreven. Wie
verzuimde zich als burger aan te geven, was incensus; de straf was
verlies der vrijheid, dus capitis deminutio maxima. Nadat de aangiften
waren afgeloopen, moesten de scribae der censoren de verschillende
burgerlijsten opmaken: 1º. de lijsten van de leden der tribus, met een
lijst der aerarii (z. a.) als aanhangsel. 2º. de lijsten van de leden
der centuriae. 3º. de lijsten der belastingplichtigen, z. hieromtrent
tributum, orbi et orbae en tribuni aerarii en verder: aerarii. 4º. de
lijsten der dienstplichtigen uit de klassen, mannen van 17 tot 46 jaar,
tabulae iuniorum, die elk jaar werden bijgewerkt. Wegens verwaarloozing
van huiselijke en zedelijke plichten konden de censoren de burgers
straffen door hen uit eene tribus rustica in eene tribus urbana over te
brengen of wel hen tot aerarii (z. a.) te maken. Met den census ging
ook de lectio senatus voor het volgend vijfjarig tijdperk gepaard, en
de herziening der ridderlijsten, recognitio equitum, zie equites. Een
plechtig offer (zie lustrum) besloot den census.

Centauri, Kentauroi, een woest ruitervolk, dat in de bergen van
Thessalië woonde, en door de Lapithen deels uitgeroeid, deels naar
de grenzen van Epirus verjaagd werd. Later stelde men zich voor dat
zij half menschen, half paarden waren (Hippocentauri), en dat zij
afstamden van Centaurus, den zoon van Ixion (z. a.) en eene wolk. Hun
strijd met de Lapithen, die met de volkomen nederlaag der Centauren
eindigde, was ontstaan doordat zij, als gasten op de bruiloft van
Pirithoüs, zich aan de bruid durfden vergrijpen.--Ook in Arcadië
woonden Centauren, die door Heracles gedood of verjaagd werden,
omdat zij hem een vat wijn wilden ontnemen, dat Bacchus voor hem
bestemd had. Zie ook Pholus en Chiron.

Centimani, Ekatoncheires, drie reuzen met honderd armen, Aegaeon,
Cottus en Gyes, zonen van Uranus en Gaea. Door hun vader in den
Tartarus opgesloten, werden zij door Zeus verlost om hem in den
strijd tegen de Titanen te helpen, en brachten zij veel bij tot zijne
overwinning. De overwonnen Titanen werden nu in hun plaats naar den
Tartarus verbannen en onder hunne bewaking gesteld.

Centrites, Kentrites, zijtak van den Tigris en grensrivier tusschen
Armenia en het land der Carduchen.

Centrones, min juiste lezing voor Ceutrones.

Centumcellae, thans Cività Vecchia, havenstad in Zuid-Etruria, waar
Traianus eene villa had.

Centum gradus, een van de opgangen naar het Capitolium, aan de
Zuidwestzijde, dicht bij de Tarpejische rots.

Centumviri, een rechterlijk collegie, dat ongeveer in het midden
van de 2de eeuw te Rome is ingesteld, dat uit vaste leden bestond
en recht sprak in processen over quiritarischen eigendom, vooral
in erfeniskwestiën. De leden, 105 in getal, 3 uit elke tribus,
werden waarschijnlijk oudtijds door den praetor urbanus gekozen,
later, toen het getal tot 180 steeg, uit een album door loting
aangewezen, en spraken recht in naam van het volk. Zij waren in
decuriën verdeeld. Voorzitters waren de praetor urbanus, later
oud-quaestoren en sedert Augustus de decemviri stlitibus iudicandis.

Centuria. In de eerste plaats zijn centuriae de onderafdeelingen,
waarin de verschillende klassen der burgers, met het oog op de
legerindeeling, verdeeld waren volgens de regeling, die op naam
van koning Servius Tullius staat. Uit de rijksten der eerste of
hoogste klasse werden 18 centuriën ridders gekozen, elke van 100
man. Hiertoe werd sedert de censuur van App. Claudius (312) een in
den census aangegeven vermogen van 400000 as gevorderd. De overige
burgers der eerste klasse met een vermogen van ten minste 100000
as, waren in 80 centuriën verdeeld en wel 40 centuriae iuniorum
(onder 45 jaar) en 40 centuriae seniorum (boven 45 jaar). De tweede
klasse (75000-100000 as) telde 10 centuriae iuniorum en 10 centuriae
seniorum, evenzoo de derde klasse (minimum 50000 as) en de vierde
(25000 as). De vijfde klasse daarentegen (12500 as) telde 2 × 15
centuriën. Vroeger werd de census naar den grondeigendom bepaald, en
werd men bij een eigendom van minstens 20 iugera in de eerste klasse
geplaatst, bij een van 15 iugera in de tweede, bij 10 in de derde,
bij 5 in de vierde en bij 2 in de vijfde klasse. Verder waren er
twee centuriën van werklieden, n.l. ééne uit timmerlieden en ééne
uit smeden bestaande (fabri tignarii et aerarii), alsmede ééne van
hoornblazers, cornicines, en ééne van bazuinblazers, tubicines,
en ten slotte ééne C. accensi velati (zie accensus no. 2). Omtrent
de toepassing dezer indeeling van het volk op de uitoefening van het
stemrecht zie Comitia. Men denke zich elke centurie als eene compagnie
onder aanvoering van een centurio. De tweede klasse was minder volledig
gewapend dan de eerste, de derde minder dan de tweede, enz. De capite
censi waren vrij van belasting en van krijgsdienst, daar men meende,
dat de verdediging van den staat moest rusten op hen, die werkelijk
iets te verliezen hadden en dus het meeste belang hadden bij rust
en veiligheid. De rijksten droegen de zwaarste lasten, doch hadden
ook de meeste rechten. De eerste klasse telde, met de ridders mede,
98 van de 193 centuriën en bracht dus 98 van de 193 stemmen uit. De
iuniores waren beschikbaar voor den dienst te velde, de seniores voor
de verdediging der stad. Zie verder comitia centuriata.

Allengs evenwel liet men voor het leger deze indeeling varen, en werden
de soldaten onderscheiden in hastati, principes en triarii. Ten tijde
van Polybius was de normale sterkte van een legioen als volgt:


1200 hastati, flos iuvenum pubescentium,
1200 principes, robustior aetas,
600 triarii, veteranus miles spectatae virtutis,


terwijl 1200 velites of lichtgewapenden bij de verschillende
afdeelingen waren ingedeeld en dienst deden als plaatsvervangers
der gevallenen of als ongeregelde troepen. In hen was minus roboris
aetate factisque. Eene centurie hastati of principes bestond uit zes
gelederen, elk van tien man, en daarachter twee gelederen velites. Eene
centurie triarii bestond uit drie gelederen triarii, dus 30 man,
met twee gelederen velites. Aan het hoofd van elke centurie stond
een centurio.

Centurio, hoofdman eener centurie. Twee centuriae in het leger vormden
één manipulus: de aanvoerder der eerste centurie van elken manipel
was centurio prior, die der tweede centurio posterior. De prior stond
boven den posterior. De rangorde der centuriones van het legioen was de
volgende. Eerst kwamen de 20 centuriones der triarii of pilani, en wel
zóó, dat de beide centuriones van den eersten manipel hooger in rang
waren dan die van den tweeden, deze weer hooger dan die van den derden,
enz. Op dezelfde wijze volgden dan de 20 aanvoerders der principes en
daarna de 20 der hastati. De laagste in rang was derhalve de centurio
posterior van den tienden manipel der hastati; de hoogste was de
centurio prior van den eersten manipel der pilani. Deze werd primus
pilus of primipilus genoemd. Tijdens Caesar echter was het legioen in
10 cohorten verdeeld, elk uit één manipel van elke soort bestaande. In
iedere cohorte was de rangorde deze: pilanus prior, p. posterior,
princeps prior, pr. posterior, hastatus prior, h. posterior. De zes
centuriones der eerste cohorte stonden boven die der tweede, enz. Als
teeken van zijn rang had de centurio een wijngaardstok (vitis), dien
hij soms zeer onzacht wist te gebruiken. Het zwaard droeg hij links,
terwijl de soldaten het rechts droegen.

Centuripae, ta Kentoripa, oude stad op Sicilia aan den Symaethus nabij
den Aetna. De burgers van Centuripae waren onder de rom. heerschappij
de eenige Sicilianen, die recht van grondbezit over het geheele
eiland hadden.

Ceos, Keos, eiland der Cycladen, niet ver van de Z.O.-punt van Attia,
geboorteplaats der lierdichters Bacchylides en Simonides. Zelfmoord
op zestigjarigen leeftijd was, naar men vertelt, oudtijds hier in
zwang. Van de vier steden was Iulis de voornaamste.

Cephallenia, Kephallenia, bij Hom. ook Same of Samus genoemd
en destijds afhankelijk van Ithaca, het grootste der Ionische
eilanden. Van de vier steden was Same de voornaamste. In het begin
van den peloponnesischen oorlog sloot het zich bij Athene aan.

Cephaloedis of -dium, Kephaloidis, -oidion, stad op de N.-kust van
Sicilia, tusschen Himera en Halaesa.

Cephalus, Kephalos, 1) zoon van Hermes en Herse of van Deïon
en Diomede, gehuwd met Procris, dochter van Erechtheus. Hij werd,
toen hij op jacht was, door Eos geschaakt, maar zijn onweerstaanbaar
verlangen naar zijne echtgenoote maakte, dat hij zich met de liefde
der godin niet gelukkig gevoelde. Zij liet hem dan ook gaan, maar
eerst nadat zij hem wantrouwen tegen Procris had ingeboezemd. Daarom
besloot hij vermomd naar zijne woning terug te keeren en zijne gemalin
te beproeven, en ofschoon hij haar eerst nauwelijks konde naderen en
zij zeer lang aan zijne verleidelijke aanbiedingen weerstand bood, was
zij op het punt toe te geven, toen hij zich bekend maakte. Beschaamd
vluchtte zij naar Creta, waar zij van Artemis of Minos een onfeilbare
werpspies ten geschenke kreeg en een jachthond, wien niets ontloopen
konde. Als jong meisje kwam zij nu bij Ceph. terug, die haar uit
begeerte naar de genoemde geschenken zijne liefde beloofde, waarop zij
zich op haar beurt bekend maakte. Hierop volgde een verzoening. Maar
door jaloerschheid gedreven, volgde Procris eens haar echtgenoot
heimelijk toen hij ter jacht ging, en bij deze gelegenheid werd zij
door Ceph. zelf, die tusschen het geboomte een wild dier meende te
hooren, met de onfeilbare werpspies gedood. Hij werd daarom door
den Areopagus verbannen en hielp later Amphitryo in zijn oorlog
tegen de Taphiërs, waarvoor hij het eiland Cephallenia tot belooning
ontving.--2) van Syracuse, een rijk en beschaafd man, die zich in 447
op raad van Pericles, zijn gastvriend, te Athene vestigde, vader van
den redenaar Lysias.

Cepheis, Kepheis, Andromeda, dochter van Cepheus.

Cepheus, Kepheus, 1) zoon van Belus en Anchinoë, koning van Aethiopië,
vader van Andromeda, werd met zijne vrouw en dochter onder de
sterren verplaatst.--2) Arcadiër, zoon van Lycurgus, nam deel aan de
calydonische jacht.--3) van Tegea, zoon van Aleüs en Neaera, een van
de Argonauten.

Cephisodotus, Kephisodotos, 1) Athener, werd in 359 met eene vloot
naar Thracië gezonden, waar hij zich door Charidemus liet overhalen
tot het sluiten van een zoo schandelijken vrede, dat hij bijna ter
dood veroordeeld werd; hij werd echter afgezet en voor vijf talenten
beboet.--2) atheensch beeldhouwer, vader van Praxiteles, van wien
nog een beeld, Vrede en Rijkdom, bestaat.

Cephis(s)us, Kephisos, ook wel Kephissos, naam van verscheidene
rivieren, o. a. 1) in Phocis en Boeotia. Naar deze rivier, die in het
meer Copaïs uitloopt, heet dit laatste bij Homerus ook Kephisis. De
riviergod van dit stroompje was de vader van Narcissus.--2) riv. in
Attica, die aan de Westzijde langs Athenae vloeide.--3) rivier in
Argolis, die van links in den Inachus uitstroomt.

Cephren, = Chephren.

Cera, keros, was, werd door de ouden tot verschillende doeleinden
gebruikt. Men bestreek er de houten schrijfplankjes mede, waarop
men dan met een stalen schrijfstift of stilus schreef (tabulae
ceratae). Soms waren eenige van zulke plankjes tot een boekje
vereenigd, zooals bij ons wel met leitjes het geval is; zulk een
boekje heette cerae; cera prima, secunda, enz. beteekende dan de
eerste, tweede bladzijde. Voor geschriften, die bewaard moesten
worden, om zoo noodig in rechten tot bewijsstuk te kunnen dienen,
had men tafeltjes, welker inrichting uit nevenstaande afbeelding
blijkt. Het eigenlijke stuk staat op de binnenzijde van het eerste
en tweede tafeltje, deze twee zijn dichtgebonden met een touw, dat
door een opzettelijk daarvoor gemaakte gleuf loopt, en dat bevestigd
is door de zegels van getuigen, wier namen naast hun zegel geschreven
zijn. Z. de afb. op blz. 162. Op de binnenzijde van het derde tafeltje
staat een korte opgave van den inhoud van het document.--Ook werd het
was gebezigd tot boetseeren, vooral voor de borstbeelden (of liever
maskers) van beroemde voorzaten, imagines maiorum.--Ook schilderde
men met wasverven, die vervolgens werden ingebrand, welke bewerking
encaustiek heet, enkaustike, (z. encaustica).

Ceramicus, Kerameikos = pottenbakkersmarkt, plein en fraaie voorstad
van Athenae, gedeeltelijk buiten, gedeeltelijk binnen den muur
gelegen. In het buitengedeelte werden zij, die in den strijd gevallen
waren, van staatswege begraven.

Ceramus, Keramos, stad in Caria, aan de golf, die naar haar sinus
Ceramicus wordt genoemd.

Cerasus, Kerasous = het kersenrijke, de kersenstad, op de kust van
Pontus, een kolonie van Sinope, vanwaar L. Licinius Lucullus in 74 de
eerste kersen naar Rome overbracht. Een ander Cerasus, meer westelijk
gelegen, is later verdoopt in Pharnacia (z. a.).

Ceraunii montes, Keraunia ore, gebergte op de kust van Epirus,
berucht door de vele onweders (keraunos). Zie ook Acroceraunia.

Cerberus, Kerberos, zoon van Typhon en Echidna, een hond met drie,
vijftig of honderd koppen, slangen in plaats van haren, en een staart
met een drakekop. Hij hield verblijf in een hol aan gene zijde van
de Styx en zorgde dat niemand de onderwereld verlaten konde; daarom
moesten zij, die levend in de onderwereld afdaalden, dit monster
bedwingen om zich den terugtocht te verzekeren. Orpheus deed hem door
de tonen zijner lier in slaap vallen. Het laatste der twaalf werken
van Heracles was dat hij den Cerberus naar de bovenwereld bracht,
wat des te moeilijker was, daar hij van Pluto slechts verlof er toe
gekregen had op die voorwaarde, dat hij hem ongewapend zoude vangen.

Cercasorum, Kerkasoron, stad aan den Nijl, juist waar deze zich in
verschillende armen begint te splitsen.

Cercina, Kerkina of Kerkinna, twee door eene brug verbonden eilandjes
met gelijknamige havenstad op de kust van Africa, in de kleine
Syrte. Het kleinste eilandje wordt ook Cercinitis genoemd.

Cercine, Kerkine, gebergte in Macedonia tusschen den Axius (Vardar)
en den Strymon (Karasu). Ook een meer, waardoor de Strymon loopt.

Cercinium, Kerkinion, sterkte in Thessalia aan het meer Boebeis.

Cercius = Circius.

Cercopes, Kerkopes, een soort kabouters, die bij de Thermopylae,
op Euboea of in Lydië woonden. Zij ontstalen Heracles zijne wapenen
en werden tot straf door hem aan een balk gebonden, maar hun berouw
vermaakte den held zoo, dat hij hen weder losliet.--V.a. een volk
dat het eiland Pithecusa bewoonde. Zij beloofden Zeus hun bijstand
tegen de Titanen, maar toen zij het daarvoor bedongen loon ontvangen
hadden, hielden zij hun woord niet. Tot straf werden zij in apen
veranderd.--Een plaats te Athene, waar veelal gestolen goed verkocht
werd, heette Kerkopon agora. Cercyon, Kerkyon, zoon van Poseidon
of Hephaestus, vader van Alope. Hij woonde bij Eleusis en dwong
alle vreemdelingen zich met hem in het vuistgevecht te meten; de
overwonnenen bracht hij ter dood. Eerst Theseus gelukte het hem te
overwinnen en te dooden.

Cerdiciates, volk in Liguria, ten Z. van den Padus.

Cerealia, feesten den 19den April te Rome ter eere van Ceres gevierd,
met wedrennen en tooneelvertooningen. Sedert 202 begon het feest reeds
den 12den April en duurde tot en met den 19den. Men ging in het wit
gekleed, zond elkander bloemkransen en noodigde elkander ten maaltijd.

Cerealis, familienaam in de gens Petillia.

Ceres, eene italiaansche godin van den landbouw, die samen met Tellus
(z. a.) vereerd werd, maar later door de Romeinen geïdentificeerd
werd met Demeter. De eeredienst van de grieksche Ceres werd te Rome
ingevoerd en haar eerste tempel gebouwd in 493 gedurende een door
misgewas ontstanen hongersnood, en ingewijd door den consul Sp. Cassius
Viscellinus. In dezen tempel, waarin zij te zamen met Liber (Dionysus)
en Libera (Core) vereerd werd (men noemde den tempel aedes Cereris
Liberi Liberaeque) en die de aandacht trok als eerste voorbeeld van
griekschen bouwstijl, deden grieksche vrouwen, vooral uit Neapolis,
dienst, en alle mythen, die op Demeter betrekking hebben, werden op
Ceres overgedragen. Vooral den roof en het terugvinden van Proserpina
herdachten de romeinsche vrouwen met groote plechtigheid in de
maand Augustus en keizer Claudius trachtte zelfs de eleusinische
mysteriën naar Rome over te brengen. Haar voornaamste feest bleef
echter de Cerealia (z. a.). Ceres werd vooral als eene godin der
plebejers beschouwd; haar tempel, waarin het plebejisch archief en
afschriften van wetten en senaatsbesluiten bewaard werden, stond in
een geheel plebejisch gedeelte van de stad (bij den Circus Maximus
aan den kant van den Aventinus), haar dienst stond onder toezicht
der aediles plebeii.

Cerinthus, Kerinthos, stad aan de O.-kust van Euboea, van Chalcis
afhankelijk.

Cermalus, het N.W. gedeelte van den Palatinus. Het was een onderdeel
van het Septimontium, zie Roma.

Cerretani, Kerretanoi, iberisch herdersvolk in de zuidelijke dalen
der Pyrenaeën, in het tegenw. Cerdagne.

Cersobleptes, Kersobleptes, zoon van Cotys, werd in 358 koning der
odrysische Thraciërs. De thracische Chersonesus, die door zijn vader
veroverd was, moest hij aan de Atheners teruggeven; in 347 ontnam
Philippus van Macedonië hem een deel van zijn rijk, en in 342 verloor
hij het geheel en moest hij zich aan Philippus onderwerpen.

Cersus, Kersos = Carsus, Karsos.

Cervi, soort van palissaden of van zoogenaamde spaansche ruiters,
uit boomstammen of zware takken bestaande, waaraan men andere takken
had laten zitten als het gewei van een hert.

Cerynia, Keryneia, stad op de N.-kust van Cyprus.

Ceryx, Keryx, zoon van Hermes en Pandrosus, stamvader van het
atheensche priestergeslacht der Ceryces (Kerykes of Kerykidai).

Cessio, overdracht van eene zaak of van een recht. Eene in iure cessio
is eene formeele overdracht ten overstaan van den praetor. Zie ook
bonorum cessio.

Cestius, naam van een rom. geslacht. 1) de bouwer van de brug,
pons Cestius, die de insula Tiberina met de regio Transtiberina
verbindt.--2) C. Cestius, rom. ridder, volkstribuun en praetor,
tegenstander van Antonius, waarschijnlijk bij de proscriptiën van 43
omgekomen.--3) C. Cestius Epulo, de man tot wiens gedachtenis door
eenige zijner erfgenamen de "pyramide van Cestius" werd opgericht,
37 meter hoog, op een grondvlak van 30 meter lang en breed. Het
gevaarte, dat in 330 dagen voltooid werd, bevat slechts eene
kleine lijkenkamer.--4) Cestius Gallus, onder Nero stadhouder van
Syria, had in 66 na C. met een opstand der Joden te kampen, die de
rom. onderdrukking moede waren.

Cestrine, Kestrine, landschap in Epirus tegenover Corcyra.

Cestus, kestos, de geborduurde gordel van Aphrodite, die
onwederstaanbare bekoorlijkheid gaf.

Cetei, Keteioi, oude stam in Mysia aan de rivier Ceteus, die bij
Pergamum in den Caïcus valt.

Cethegus, zeer oude familie in de gens Cornelia, z. Cornelii no. 30-34.

Ceto, Keto, dochter van Pontus en Gaea, gehuwd met haar broeder
Phorcys, en bij hem moeder van de Gorgonen, de Sirenen e. a. monsters.

Cetra, klein rond schild, met leder overtrokken, van spaanschen
oorsprong, ten tijde van Caesar ook door lichtgewapende rom. troepen
gebruikt.

Ceutrones, alpenvolk in de provincia Alpes Poeninae. De weg van Italia
naar Lugdunum liep door hun gebied.

Cevenna, = Cebenna.

Ceyx, Keyx, 1) koning van Trachis, bij wien Heracles gastvrij opgenomen
werd.--2) zoon van Hesperus en Philonis, gemaal van Alcyone (z. a.).

Chaboras, Chaboras, ook Aborras, rivier in Mesopotamia, ontspringt
bij Resaïna, stroomt door Gauzanitis, neemt den Mygdonius en den
Saocoras op, en valt bij Circesium in den Euphraat.

Chabrias, Chabrias, atheensch veldheer, die het bevel voerde over
de troepen, welke de Atheners aan Euagoras van Cyprus te hulp zonden
(388), en later (385) aan het hoofd stond van de grieksche huurlingen
in dienst eerst van Acoris en daarna van Nectanebis van Aegypte. Op
verlangen der Perzen door de Atheners teruggeroepen, verijdelde
hij (378) een inval van Agesilaus in Boeotië door goed bedachte
en geheel nieuwe manoeuvres, waardoor hij zich vooral grooten
roem verwierf. Nadat hij in den zeeslag bij Naxus de Spartanen
had overwonnen (376), werd hij naar Thracië gezonden, waar hij
vele bondgenooten voor Athene won, en beschermde hij Abdera tegen
de aanvallen van Charidemus. Na afloop van den thebaanschen oorlog
voerde hij nog het bevel over de vloot van Tachos van Aegypte in diens
oorlog tegen de Perzen. Hij sneuvelde in den bondgenootenoorlog bij
het beleg van Chius (357), toen zijn schip in de haven van de vloot
afgesneden en bijna reeds gezonken was.

Chaerea, hoofd der saamgezworenen tegen Caligula. Zie Cassii no. 15.

Chaeremon, Chairemon, 1) atheensch treurspeldichter, wiens werken,
in weerwil van hunne letterkundige waarde, wegens hunne moeilijkheid
meer geschikt werden geacht om gelezen, dan om opgevoerd te worden. Hij
leefde omstreeks 375.--2) stoicijnsch wijsgeer van Alexandrië, hoofd
der bibliotheek aldaar, kwam naar Rome en werd een der opvoeders
van Nero. Van zijne geschied- en oudheidkundige werken is slechts
weinig over.

Chaerephon, Chairephon, Athener, een van de vurigste vereerders van
Socrates. Aan hem werd het bekende orakel gegeven, dat Socrates den
wijsten aller menschen noemde. Ook als dichter van een treurspel
wordt hij genoemd.

Chaeronea, Chaironeia, stad in Boeotia, geboorteplaats van Plutarchus,
bekend door een drietal overwinningen: 1) van de Boeotiërs op de
Atheners in 447;--2) van Philippus van Macedonia op de vereenigde
Atheners en Thebanen in 338;--3) van Sulla op Mithradates' veldheer
Archelaus, in 86. In de 5de eeuw behoorde het tot Orchomenos, later
werd het een zelfstandig lid van den boeotischen bond (zie Boeotia).

Chalaeum, Chalaion, havenstad der Locri Ozolae aan de noordpunt van
de Crisaeïsche golf.

Chalastra, Chalastra, stad in Macedonia aan den mond van den Axius
(Vardar).

Chalce, Chalke, eilandje ten W. van Rhodus.

Chalcedon, Chalkedon, megarensische kolonie op de kust van Bithynia
tegenover het jongere Byzantium, meermalen belegerd en veroverd. In
haar gebied lag de havenstad Chrysopolis. Het was de geboortestad
van den wijsgeer Xenocrates en had een beroemden Apollo-tempel. Eene
andere schrijfwijze is Calchedon, Kalchedon.

Chalcidice, Chalkidike, groot schiereiland aan de macedonische kust,
bezet met grieksche volksplantingen, vooral van de euboeïsche stad
Chalcis (8ste eeuw). Het splitst zich in drie landtongen: Acte met
den berg Athos, Sithonia en Pallene.

Chalcidicum, chalkidikon, overdekt, van voren open voorportaal of
portiek, waarvan het dak door zuilen werd gedragen.

Chalcioecus, Chalkioikos, bijnaam van Athena te Sparta, naar haar met
koper versierden tempel, waarin een koperen beeld van de godin stond
en waar op de Chalcioecia (Chalkioikia) gewapende jongelingen offerden.

Chalcis, Chalkis, oude hoofdstad van Euboea, aan het smalste gedeelte
van den Euripus gelegen, en sedert 411 door eene brug met het vasteland
van Attica verbonden. Chalcis was eenmaal een bloeiende stad, die een
groot aantal koloniën uitzond, o.a. naar Chalcidice, Cumae in Italia,
Naxus op Sicilia, enz. Met Eretria, dat 3 uur ten Z. van Chalcis
ligt, heeft het gedurende een halve eeuw (± 700-± 650) strijd gevoerd
om de oppermacht op Euboea en het bezit van de Lelantische vlakte
(zie Lelantius Campus), die met de nederlaag van Eretria eindigde. In
dezen strijd werd Chalcis door Samus en Corinthe, Eretria door Milete
en Megara geholpen. In 506 leed de adel van Chalcis, de hippobotai,
een zware nederlaag tegen het democratische Athene, en Chalcis moest
de Lelantische vlakte aan Athene afstaan, dat er 4000 kolonisten,
klerouchoi, heenzond, die echter in 490, bij den aanval der Perzen
op Eretria, naar hun land terugtrokken. Sedert 506 is de bloei van
Chalcis voorbij, zie Euboea. In den tijd der Diadochen was Chalcis
een der sterkste plaatsen van Griekenland, meestal in de macht
van Macedonië. De Romeinen konden het in 207 niet innemen. Bij den
vrede in 194 werd de stad vrij. In 146 werd ze na den opstand door
de rom. troepen geplunderd en de muren gesloopt. Chalcis was de
geboortestad van de dichters Lycophron en Euphorion en den redenaar
Isaeus.--Ook in Aetolia en in Syria (Ch. ad Belum ten Z. van Beroea),
vond men eene stad Chalcis.

Chaldaea, Chaldaia, het zuidelijke deel van Babylonia, later ook
wel als algemeene naam voor het geheele land gebezigd. Zie overigens
Babylonia en Chalybes.

Chaldaïcae rationes. Zie Babylonii numeri.

Chaleium, Chaleion = Chalaeum.

Chalus, Chalos, riviertje in N. Syria, waaraan Beroea en Chalcis
lagen en dat in de woestijn wegsterft.

Chalybes, Chalybes, een volk van mijnwerkers in het O. van Pontus,
onderdanen der Mossynoeci. Het Grieksche woord voor staal, chalyps,
is aan hen ontleend. Hiervan moeten die Chalybes onderscheiden worden,
die als een strijdhaftig en dapper volk geschilderd worden, en ook
wel Chaldaei genoemd worden. Met de babylonische Chaldaei hebben ze
niets te maken.

Chalybon, Chalybon, stad ten N. van Damascus in Syria, tgw. Helbun. De
stad was beroemd om haar wijn.

Chamavi, Chamauoi, Chamaboi, germaansche stam, eerst aan den
Rijn gevestigd en later aan den Visurgis (Weser). In de 4de eeuw
n. Chr. wonen ze wederom aan den Rijn in het latere Hamaland, tusschen
Ouden Yssel en Rijn, en behooren zij tot de Salische Franken.

Chaones, Chaones, ruwe volksstam in Epirus, wier land, Chaonia,
zich langs de kust uitstrekte, van Acroceraunia tot aan de rivier de
Thyamis. Bij romeinsche dichters is Chaonius pater = Zeus van Dodona,
en columbae Chaoniae = de duiven van Dodona.

Chaos, Chaos, oorspronkelijk de onmetelijke ledige ruimte, die bestond
voordat iets geschapen was; volgens lateren de vormlooze massa,
waarin alles, wat later een afzonderlijk bestaan kreeg, verward
dooreen lag. Chaos bracht Gaea, Tartarus en Eros, later nog Erebus
en Nyx voort.

Characene, dat gedeelte van Susiana, dat boven Spasinu (Pasinu) Charax
(zie Charax no. 1) ligt.

Charadra, Charadra, stad in het N.W. van Phocis, ten O. van Lilaea,
aan het riviertje Charadrus, op een rots gelegen. Ook in Messenia en
in Zuid-Epirus vond men eene stad van dezen naam.

Charax, Charax (= palissade, legerkamp), naam van onderscheiden
steden. 1) stad in Susiane aan de monding van den Tigris, door
Alexander den Gr. gesticht en Alexandria geheeten, vervolgens verdoopt
in Antiochia naar den syrischen koning Antiochus IV Epiphanes, en
ten slotte Charax Spasinu (Pasinu) genoemd naar den arabischen vorst
Spasines (Pasines), die de plaats door dammen tegen overstrooming
beveiligde.--2) stad op Corsica.--3) stad in Media, nabij de Caspiae
portae.

Chares, Chares, 1) atheensch veldheer, die door zijne hebzucht en
onrechtvaardigheid zoowel als door zijn gebrek aan beleid in den
oorlog dikwijls reden tot ontevredenheid gaf, maar zich toch door
kunstgrepen en zelfs door omkooping wist staande te houden. Toen
hij in den bondgenootenoorlog gedurende een hevigen storm bij een
aanval op Samus de nederlaag geleden had (356), bewerkte hij door
valsche berichten dat zijne ambtgenooten, Iphicrates en Timotheüs,
die den aanval afgeraden hadden, teruggeroepen en beboet werden. Toen
hij zich echter door geldgebrek tot een grooten rooftocht tegen
eenige perzische steden genoodzaakt zag en bovendien den oproerigen
satraap Artabazus tegen den koning van Perzië steunde, werd hij op
verzoek van dezen teruggeroepen. Vruchteloos trachtte hij eenige
malen Olynthus tegen Philippus te beschermen, en Byzantium, dat
hij eveneens tegen Philippus verdedigen zoude, weigerde zelfs hem te
ontvangen. Waarschijnlijk sneuvelde hij in den slag bij Chaeronea.--2)
bronsgieter uit Lindus, maker van het beroemde kolossale beeld van
den zonnegod op Rhodus, omstreeks 290. Reeds in 222 is het beeld,
dat ± 30 Meter hoog was, tengevolge van een aardbeving ingestort, en
zijn de overblijfselen blijven liggen, totdat ze in den byzantijnschen
tijd door een arabisch generaal aan een Jood verkocht zijn, die voor
het vervoer de beschikking noodig had over 900 kameellasten.

Charicles, Charikles, 1) admiraal in den peloponnesischen oorlog,
later een van de dertig.--2) schoonzoon van Phocion, liet zich door
Harpalus omkoopen en werd ter dood veroordeeld, doch vluchtte (319).

Charidemus, Charidemos, van Oreüs op Euboea, aanvoerder van huurlingen
in atheenschen, perzischen en thracischen dienst. Door zijne
verraderlijke handelingen kwam hij dikwijls in moeilijkheden, toch
werd hij in Thracië onder de regeering van zijn schoonvader Cotys en
van Cersobleptes een man van veel invloed. Hoewel hem door de Atheners
het burgerrecht geschonken was, was zijn politiek hun in den regel
vijandig; niettemin wist hij sommigen zoo omtrent zijne bedoelingen
te misleiden, dat men zelfs voorstelde hem bij eene afzonderlijke
wet buitengewone bescherming tegen zijne vijanden toe te zeggen,
welk voorstel echter door den tegenstand van Demosthenes en anderen
waarschijnlijk verworpen werd (352). Tegen Philippus strijdt hij in
351 in de Chersonesus, in 349 in Chalcidice, in 338 bij Chaeronea. Hij
was een van de mannen wier uitlevering door Alexander na het bedwingen
van den thebaanschen opstand geëischt werd. Toen Alexander zich op
verzoek van het volk met zijne verbanning tevreden stelde, vluchtte
hij naar Perzië, waar hij, wegens al te vrijmoedige afkeuring van de
maatregelen van Darius, door dezen ter dood gebracht werd (333).

Charietto, Charietton, bandiet, die eerst op eigen houtje van Trier
uit den strijd begon tegen de in het rijk ingevallen Franken, en daarna
door den onderkeizer (Caesar) Julianus aangeworven, door hem gebruikt
werd in een guerilla tegen de in de Betuwe en Noord-Braband ingevallen
Chamaven, waarbij hij den zoon van hun koning gevangen nam (358
n. C.). Ook gebruikte Julianus hem als gids tegen de Alamannen. Als
comes Germaniae utriusque sneuvelde hij in 365 n. C. tegen Alamannen,
die wederom in Gallië waren ingevallen.

Charilaus, Charillus, Charilaos, -leos, Charillos, nageboren zoon
van Polydectes, neef en pupil van den wetgever Lycurgus, koning van
Sparta. Hij voerde oorlog tegen de Argiven en Tegeaten maar werd door
laatstgenoemden gevangen genomen en niet vrijgelaten, voor hij hun
beloofd had hen niet weder te bestrijden.

Charis, Charites, Charis, Charites, Gratiae, dochters van Zeus en
Hera of de Oceanide Eurynome of van Helius en Aegle of van Dionysus
en Aphrodite. Zij zijn de godinnen der bevalligheid, zonder wier
medewerking ieder feest, ieder kunstwerk, alles wat vreugde en genot
schenken kan, zijn rechte waarde mist. Daarom zijn zij de vriendinnen
der Muzen, de gezellinnen van Aphrodite, Peitho, Hermes, Apollo en
Dionysus, en worden zij dikwijls gemeenschappelijk met deze godheden in
dezelfde tempels vereerd, hoewel zij ook op vele plaatsen eigen tempels
hadden. Bij Homerus is Charis de gemalin van Hephaestus, de Atheners
vereerden twee Chariten, Auxo en Hegemone, de Spartanen eveneens twee,
Cleta en Phaënna, gewoonlijk vindt men echter drie genoemd, Euphrosyne,
Aglaïa en Thalia. De dienst der Charites verbreidde zich uit het
boeotische Orchomenus over geheel Griekenland; aldaar vierde men te
harer eer een feest, de Charisia of Charitesia.--Te Athene werden
zij met de Horen in verband gebracht en werd haar ook invloed op het
weder toegeschreven.--In lateren tijd golden zij ook voor godinnen
van dankbaarheid en weldoen.--Gewoonlijk worden de drie Charites met
elkander afgebeeld, als schoone, slanke, jonge vrouwen, somtijds met
muziekinstrumenten, dobbelsteenen, rozen en mirten als attributen.

Charisius (Flavius Sosipater), taalgeleerde uit Campania, schrijver
van een werk, getiteld ars grammatica in vijf boeken, waarvan nog
gedeelten van het 1ste, 4de en 5de boek overig zijn. Hij leefde
waarschijnlijk in het midden van de vierde eeuw na C.

Charistia, z. Caristia.

Charito, Chariton, van Aphrodisias in Phrygië, schrijver van een
griekschen roman in acht boeken: Chaereas en Callirrhoë (waarschijnlijk
uit de 2de eeuw n. C.).

Charmadas, Charmadas, een academisch wijsgeer, leerling van Carneades,
omstreeks 110 leeraar der wijsbegeerte en redekunst te Athene,
v. s. stichter der vierde academie. Cicero roemt zijne welsprekendheid
en zijn merkwaardig geheugen.

Charmande, Charmande, aanzienlijke stad in Mesopotamia aan den
rechteroever van den Euphraat.

Charmides, Charmides, oom van Plato, sneuvelde in het voorjaar van
403 in een gevecht tegen Thrasybulus.

Charminus, Charminos, atheensch vlootvoogd in den peloponnesischen
oorlog, leed in 411 de nederlaag in een zeegevecht tegen Astyochus
en steunde later de oligarchische bewegingen op Samus.

Charoeades, Charoiades, atheensch veldheer, ondersteunde Leontini
met eene vloot in den oorlog tegen Syracusae, maar sneuvelde (427).

Charon, Charon, 1) zoon van Erebus en Nyx, de veerman der onderwereld,
die de schimmen der afgestorvenen van Hermes in ontvangst nam en ze
over Styx, Cocytus en Acheron naar het rijk der dooden bracht. Tot
betaling van het veergeld legde men den dooden een obool in den
mond. Slechts zij werden overgezet, wier lichamen behoorlijk begraven
of verbrand waren, zoolang dit niet geschied was, bleven zij aan de
oevers van de Styx zwerven. Levenden moesten, indien zij overgezet
wilden worden, een gouden tak toonen, tot bewijs dat de goden het
veroorloofden.--Charon wordt afgebeeld als een oud, vuil en armoedig
gekleed man.--2) van Lampsacus, logograaf in de 5de eeuw.

Charondas, Charondas, beroemd wetgever te Catana op Sicilia (± 550),
wiens veelgeprezen wetten in vele chalcidische volkplantingen van
Sicilië en Beneden-Italië in zwang waren. Zij waren wel streng,
doch rechtvaardig, kort en ondubbelzinnig. Niemand mocht daarin
eene verandering voorstellen, tenzij met een strop om den hals, om
terstond gewurgd te worden, indien het voorstel werd verworpen. Eens
van de jacht komende, kwam hij in de volksvergadering, zonder er aan
te denken, dat hij nog gewapend was, en toen een der burgers hem op
de overtreding zijner eigene wetten opmerkzaam maakte, bezegelde hij
zijne voorschriften met zijn bloed, door zich op staanden voet het
zwaard in de borst te stooten.

Charta, chartes, papier. De ouden vervaardigden dit uit het merg der
papyrusplant. Dit merg werd met een scherp voorwerp in zeer dunne
lagen verdeeld, die zoo breed mogelijk genomen werden. De strooken,
die men daardoor kreeg, werden op een vochtige plaat naast elkaar
uitgespreid, en daarover dwarsstrooken met lijm vastgeplakt. Dan
werd het geheel geperst, en in de zon gedroogd; daarop werden de
verschillende bladen die men zoodoende kreeg, aan elkaar verbonden
tot een rol, en wel zóó, dat de betere bladen aan den buitenkant,
die het meest te lijden had, kwamen te liggen. Plinius onderscheidt
acht soorten; de fijnste heette Augustea, de daaropvolgende Liviana,
de minste soort was charta emporeutica of pakpapier. Bovendien vindt
men nog vermeld: charta dentata, dat met een tand (misschien een stuk
olifantstand of ivoor) was gladgewreven en gepolijst, en charta bibula,
een doorschijnend soort vloeipapier. Naast papyrusrollen gebruikte men
ook perkament, en in de 3de en 4de eeuw n. C. werd in het Westen de
papyrusrol geheel door het perkament vervangen, terwijl in het Oosten
eerst in de 8ste eeuw het katoen- en linnenpapier (charta bombycina)
er voor in de plaats komt.

Charudes, Charoudes = Harudes.

Charybdis, Charybdis, z. Scylla.

Chasuarii of -ri, Chattouarioi, vermoedelijk dezelfden als
de Chattuarii of Attuarii, een germaansch volk, eerst aan
het Teutoburgerwoud, later aan den Beneden-Rijn en den IJsel
woonachtig. Zij maakten later deel uit van het verbond der Franken.

Chatti = Catti.

Chauci, Chaukoi, onderscheiden in maiores en minores, een machtige
germaansche stam aan de Noordzeekust tusschen de Amisia (Eems) en den
Albis (Elbe). Drusus onderwierp ze; in 70 n. C. verbonden zij zich met
de Batavieren onder Claudius Civilis. Later gaan ze op in de Saxones
(z. a.).

Cheironomia, de beweging der handen, in het algemeen de mimische
beweging van het lichaam volgens vaste regels bij het dansen; ook
een soort spiegelgevecht.

Cheirotonia, het opsteken der handen, de meest gebruikelijke wijze
van stemmen in de grieksche volksvergaderingen. De op deze wijze
gekozen magistraten werden cheirotonetoi (ook hairetoi) genoemd.

Chelidoniae insulae, Chelidoniai nesoi = zwaluweilanden, vijf eilandjes
tegenover kaap Chelidonium.

Chelidonium promunturium, Chelidonia akra ook Promunturium Sacrum
genoemd, kaap in Lycia, ten Z. van Phaselis, uitlooper van den Taurus.

Chelonatas, Chelonatas, kaap in Elis, westelijkste punt der
Peloponnesus, de eerste kaap ten Z. van Cyllene.

Cheops, Cheops, aegyptisch koning der 4de dynastie, omstreeks 2500,
liet de grootste pyramide bouwen.

Chephren, Chephren, broeder of zoon en opvolger van Cheops, die eene
pyramide liet bouwen, welke alleen door die van Cheops in grootte
werd overtroffen.

Chersonesus, Chersonesos, schiereiland, van chersos of cherros, vast,
en nesos, eiland. De meest bekende zijn de volgende: 1) Ch. Thracica,
dikwerf kortweg Chersonesus geheeten, het smalle schiereiland
tusschen den Hellespont ten O. en den sinus Melas ten W. De hals van
het schiereiland was door een muur van 36 stadiën lengte verdedigd
tegen invallen van thracische stammen. Er waren vele grieksche,
vooral atheensche koloniën, die eerst onder de Perzen, daarna onder
de Macedoniërs, ten laatste onder de Romeinen kwamen. Onder Augustus
was de geheele Chersonesus in het bezit van M. Vipsanius Agrippa, en
na diens dood van Augustus.--Ook een atheensche stad op de Chersonesus
heet Chersonesus (of Agora).--2) Ch. Taurica, thans de Krim, waaruit
Griekenland veel koren trok. Dit schiereil. werd ook wel Ch. Scythica
of Cimmerica geheeten. In het Z.W. in de bergen woonden de Tauri;
in het vlakke Noorden woonden Scythen. Op kaap Parthenium lag de
tempel van Artemis Tauropolos, waar ook menschenoffers plaats vonden
(mythe van Iphigenia en Orestes). Ook een stad aan de Zuidwestkust
der Chersonesus heet Chersonesus, en werd door de inwoners van
Heraclea Taurica gesticht.--3) Ch. Caria, waarvan het westelijk deel
Ch. Cnidia of apo Knidou, het oostelijk X. tes Bybassies  heet.--4)
Ch. Thrachea of Rhodia tegenover Rhodus.--5) Ch. magna, op de kust van
Cyrenaïca.--6) Ch. aurea, chryse, thans Malakka, in Achter-Indië.--7)
Ch. Cimbrica, thans Jutland.--8) landtongen: in Argolis naar het
N. gekeerd, tegenover Aegina (hierop lag Methana); verder: van Athos,
bij Sinope, bij Carthago, enz.

Cherusci, Cherouskoi, machtig germaansch volk in den omtrek van
het tegenw. Brunswijk, van den Albis (Elbe) tot over den Visurgis
(Weser). Drusus sloot in 9 met hen een verbond, doch in 9 na C. vielen
zij weder af en versloegen in het Teutoburgerwoud de legioenen van
Quinctilius Varus. Inwendige verdeeldheden, vooral tusschen Arminius
en diens schoonvader Segestes, verzwakten hen, evenwel hielden zij met
de hulp van Longobarden en Semnonen den strijd vol tegen Maroboduus en
de Marcomannen. In Tacitus' tijd (± 100 n. C.) waren ze door inwendige
twisten zeer verzwakt.

Chiliarchus, Chiliarchos, Chiliarches, aanvoerder eener chiliarchia,
eene afdeeling van 1000 of waarschijnlijk 1024 man, 64 man breed en 16
diep. Men vindt deze regeling bij het Macedonische leger en later bij
de Ptolemaeën. Bij de Perzen de aanvoerder der koninklijke lijfwacht,
de voornaamste persoon in het rijk na den koning. Het woord wordt
ook gebruikt als vertaling van het latijnsche tribunus militum.

Chilo, Cheilon, spartaansch ephoor, als type van een spartaansch
staatsman geroemd. Hij was ephoor in 560 of 556, en is misschien
de eerste geweest, die dit ambt bekleed heeft. Als een van de zeven
wijzen wordt hem de spreuk gnothi sauton of telos horan makrou biou
toegeschreven.

Chimaera, Chimaira, een vuurspuwend monster, dochter van Typhon en
Echidna, door den lycischen koning Amisodarus opgevoed, dat in Lycië
groote verwoestingen aanrichtte en door Bellerophon met de hulp van
Athena gedood werd. Haar lichaam was van voren dat van een leeuw,
in het midden van een geit, van achteren van een draak; v. a. had
zij drie koppen, namelijk die van de genoemde dieren.

Chione, Chione, 1) dochter van Boreas en Orithyia, moeder van
Eumolpus.--2) dochter van Daedalion, werd door Hermes en Apollo bemind
en, omdat zij op hare schoonheid trotsch was, door Artemis gedood.

Chionides, Chionides, 1) Eumolpus, zoon van Chione.--2) dichter der
oude comedie, omstreeks 450.

Chiridota, cheiridotos, sc. chiton, tunica met lange mouwen, eene
dracht, welke bij de Romeinen wel goed voor vrouwen, doch ongepast
voor mannen werd geacht. Bij barbaren komen kleederen met lange mouwen
zeer veel voor.

Chirisophus, Cheirisophos, Spartaan, streed in den slag bij Cunaxa
onder Cyrus en was met Xenophon aanvoerder der Grieken op hun
terugtocht.

Chiron, Cheiron, zoon van Cronus en Philyra, de voortreffelijkste
der Centauren, uitmuntend door wijsheid, rechtvaardigheid en
kennis. Hij was door Apollo en Artemis onderwezen en werd op zijne
beurt de leermeester en opvoeder van vele jonge helden, zooals Iason,
Theseus, Castor en Pollux, Achilles, e. a.; zelfs Asclepius had van
hem de geneeskunst geleerd. Toen Heracles hem bij ongeluk met een
zijner pijlen eene ongeneeslijke wonde had toegebracht, stond hij,
opdat de dood een einde aan de ondragelijke pijn zou kunnen maken,
zijne onsterfelijkheid aan Prometheus af, zoodat deze tevens, volgens
eene vroegere belofte van Zeus, van zijn lijden bevrijd werd. Chiron
werd als boogschutter onder de sterren geplaatst.

Chiton, het voornaamste kleedingstuk der Grieken, dat zoowel door
mannen als vrouwen gedragen werd. De dorische ch. voor mannen was
van wol, kort en zonder mouwen; de ionische van linnen, langer en met
mouwen. Slaven en arbeiders droegen een ch. waaraan alleen voor den
linkerarm een mouw was, (heteromaschalos, daarentegen wordt de gewone
ch. amphimaschalos genoemd), of soms ontbrak ook deze en werden de
twee losse slippen over den linkerschouder vastgeknoopt (exomis). De
dorische ch. voor vrouwen was eveneens van wol, en niet zeer lang;
de voorste en achterste helft waren eerst van onder de armen aan
elkander vastgenaaid, terwijl de losse einden op de schouders met haken
(peronai) werden vastgehouden; de ionische was van linnen, zeer lang,
wijd en met wijde mouwen. De ch. werd door mannen op het bloote lichaam
gedragen; vrouwen droegen gewoonlijk nog een onderhemd (chitonion).

Chius, Chios, Chios, thans Scio, groot en machtig eiland op de
ionisch-aziatische kust. Als oorspronkelijke bewoners worden Lelegers
en Pelasgen genoemd; later is het gekoloniseerd van uit Boeotië
en Euboea. In den opstand der Ioniërs tegen de Perzen leverde het
honderd schepen. In 494 door de Perzen onderworpen, bleef het 15 jaar
schatplichtig, viel na den slag bij Lade (479) van Perzië af, en werd
(477) als zelfstandig lid in het atheensche zeeverbond opgenomen. In
413 valt Chios van Athene af, en nu volgt voor het eiland een periode
van oorlog, binnenlandschen strijd en verwoesting. Van 377-357 is het
lid van den tweeden attischen zeebond; toen het van dezen bond was
afgevallen, werd het weldra afhankelijk van den Cariër Mausolus. Het
eiland leverde voortreffelijken wijn, mastik, marmer, vijgen en fijne
porceleinaarde op. Het was de geboorteplaats van den treurspeldichter
Ion, den geschiedschrijver Theopompus en beweerde ook het vaderland
van Homerus te zijn. De hoofdstad aan de O.-zijde gelegen, heette
ook Chius of Chios.

Chlamys, Chlamys, een mantel, dien men vooral bij het rijden droeg,
oorspronkelijk aan Thessaliërs en Macedoniërs eigen. De atheensche
jongelingen kregen zulk een mantel als zij epheben werden. Hij kon
los omgeslagen of nauwer aan het lichaam aangesloten worden, en werd
voor aan den hals of op den rechterschouder vastgemaakt.

Chloe, Chloe, bijnaam  van Demeter.

Chloris, Chloris, 1) godin der bloemen, gemalin van Zephyrus, door
de Romeinen voor dezelfde godin gehouden als Flora.--2) dochter van
Amphion en Niobe; zij en haar broeder Amyclas werden alleen door
Apollo en Artemis gespaard (z. Niobe), maar de dood van hare broeders
en zusters had haar zulk een schrik aangejaagd, dat men haar naam
Meliboea in Chloris (bleeke) veranderde.--3) dochter van een anderen
Amphion, gehuwd met Neleus.--4) dochter van Tiresias.

Choaspes, Choaspes, 1) rivier in Susiane, die langs Susa stroomt,
beroemd om haar kristalhelder water, dat de perzische koningen op hunne
reizen in zilveren kruiken medenamen.--2) stroom in het Indusgebied,
zijrivier van den Cophes of Cophen, die in den Indus valt, ook Choës
genoemd.

Choerades, Choirades, sc. nesoi, rotseilandjes voor de haven van
Tarentum.

Choerilus, Choirilos, 1) een der oudste atheensche treurspeldichters
(omstreeks 524); vooral zijne satyrspelen worden geroemd.--2) van
Samus, dichter van een historisch epos, Perseis (omstreeks 400).--3)
van Iasus, tijdgenoot van Alexander den Gr. wiens daden hij in een
episch gedicht verheerlijkte.

Choes, de tweede dag der Anthesteria (z.a.).

Chones, Chones, volk aan de kust van Zuid-Italië, tot de Oenotri
behoorend, in de buurt van Metapontum en Siris. Daarnaar heette de
kuststreek om de golf van Tarentum Chonia.

Choragus, choregos, iemand die bij het opvoeren van tooneelstukken,
muziek- en dansuitvoeringen, met het bezorgen en bekostigen van het
koor belast was. De choregie was een van de kostbaarste liturgieën
(z. Liturgia), en bij den wedijver, waarmede de choragen elkander
trachtten te overtreffen, stegen de kosten ervan wel eens tot 5000
drachmen. Deze kosten bestonden in de betaling en het onderhoud der
choreuten en van den chorodidaskalos, iemand die het koor oefende en
de repetities leidde, verder in prachtige kleederen, gouden kransen,
enz., waarmede het koor optrad. De choragus, die den prijs won,
richtte ter gedachtenis daaraan een klein marmeren gedenkteeken op,
dat door een metalen drievoet gekroond werd. Zie de afbeelding bl. 103.

Chorasmii, Chorasmioi, een arische volksstam, die de oase van Chiwa
reeds vroeg in cultuur heeft gebracht, en kanalen heeft aangelegd,
gevoed door het water van den Araxes of Oxus, om het land te
irrigeeren, zooals we dat in Mesopotamië vinden. Het is het stamland
van Zarathustra. Zij leverden hulptroepen aan Alexander d. G.

Choraules, choraules, iemand die den zang en dans van een koor op
de fluit begeleidt. De benaming zelf komt eerst in den romeinschen
tijd voor.

Choregia, z. Choragus.

Chorizontes werden in den alexandrijnschen tijd de grammatici genoemd,
die beweerden dat de Ilias en de Odyssee niet van denzelfden dichter
waren.

Chorus, choros, een zeker aantal personen, die bij godsdienstige
feesten reidansen uitvoerden, welke zij door gezang afwisselden. Later
werd dit gezang hier en daar afgebroken door alleenspraken en dialogen,
en zoo ontstond het drama. In het eigenlijke drama neemt het koor,
zonder zelf handelend op te treden, toch aan de handeling deel, en
begeleidt de daden der hoofdpersonen met opmerkingen, vermaningen,
aansporingen, troostredenen, enz., terwijl het bij zekere rustpunten
in de handeling liederen zingt, die daarmede min of meer in verband
staan, en dansen uitvoert. Daarmede geeft het uiting aan de gevoelens,
die volgens den dichter het stuk bij den toeschouwer moet opwekken. Het
koor bestond in het treurspel uit 12, later uit 15, in het blijspel uit
24 personen. Soms zongen allen met elkander, soms bij beurten grootere
of kleinere afdeelingen; gesproken werd slechts door den leider van
het koor (choryphaios), of in enkele gevallen door de leiders der beide
koorhelften (parastatai). De plaats van het koor was in de orchestra.

Chremonideïsche oorlog (± 265-263), zoo genoemd naar Chremonides,
die in dien tijd te Athene aan het hoofd van den staat stond, werd
door Athene, Sparta, het achaeisch verbond e. a. grieksche staten
gevoerd om de Macedoniërs uit Griekenland te verjagen. De oorlog
eindigde, toen Athene zich na een lang beleg aan Antigonus Gonatas
had moeten overgeven.

Chrysa of -e, Chrysa, -e, stadje aan de Zuidkust van Troas, aan de
Adramyttische golf met een tempel van Apollo Smintheus. Het plaatsje
is vroeg verwoest.

Chrysaor, Chrysaor, 1) zoon van Poseidon en Medusa, die te voorschijn
kwam toen zijne moeder door Perseus het hoofd werd afgehouwen.--2)
"met een gouden zwaard", bijnaam van Zeus, Apollo e. a. goden.

Chrysas, Chrysas, rivier op Sicilia nabij Assorus, een zijrivier van
den Symaethus.

Chryse promunturium, Chryse cherronesos, het schiereiland Malakka.

Chryseis, Chryseis dochter van Chryses, den priester van Apollo te
Chryse. Op een strooptocht werd zij door Achilles gevangen genomen en
bij de verdeeling van den buit aan Agamemnon gegeven. Toen haar vader
haar wilde loskoopen, maar door Agamemnon beleedigd en weggejaagd was,
zond Apollo tot straf de pest in het grieksche leger, die niet ophield
voordat Chr. aan haar vader teruggegeven was (z. Briseis).

Chrysippus, Chrysippos, 1) zoon van Pelops en Axioche, werd door zijne
stiefbroeders Atreus en Thyestes vermoord.--2) van Soli of Tarsus
(282-206), zoon van Apollonius, leerling van Cleanthes en na diens
dood hoofd der stoicijnsche school. Hij verdedigde en bevestigde de
leer van Zeno in een groot aantal werken, naar men wil 705, waarin
hij echter dikwijls zichzelf herhaalde of tegensprak. Hij gold als
het ware voor den tweeden stichter der school, getuige het woord:
ei me gar en Chrysippos, ouk an en Stoa.

Chrysogonus (C. Cornelius), vrijgelatene van Sulla, als valsche
aanklager bekend uit Cicero's oratio pro S. Roscio Amerino.

Chrysopolis, Chrysopolis, versterkte havenstad in het gebied van
Chalcedon in Bithynia, tegenover Byzantium, thans Scutari.

Chrysothemis, Chrysothemis, dochter van Agamemnon en Clytaemnestra.

Chthonius, Chthonios, 1) een van de vijf Sparten, die in leven bleven
bij het gevecht, dat zij onder elkander leverden (z. Cadmus).--2)
Chthonios, Chthonia, is een bijnaam van godheden, die met de
onderwereld in betrekking staan, als Hades, Demeter, Persephone
e. a. Zeus Chthonios = Hades.

Chytroi, de derde dag der Anthesteria (z. a.).

Chytri, Chytroi, stad op Cyprus, dicht bij de N.-kust.

Cia = Ceos.

Cibalis, Cibalae, stad in Pannonia dicht bij den Donau, tusschen
Sirmium en Mursa, waarbij Constantijn de Gr. in 314 na C. zijn zwager
Licinius versloeg.

Cibyra, Kibyra, hoofdstad van Cabalia (z. a.) of Cibyratis, 2 1/2
uur gaans in omtrek, bloeiend door hare ijzerfabrikage. Dit Cibyra
werd maior bijgenaamd ter onderscheiding van Cibyra minor in Pamphylia.

Cicereius (C.), rom. praetor in 173, overwon de Corsen en was
stadhouder van Sardinia en Corsica. Daar de senaat hem de eer van
een zegetocht binnen Rome weigerde, hield hij een zegepraal op den
Albaanschen berg.

Cicero, familienaam in de gens Tullia, z. Tullii no. 3-9.

Cicones, Kikones, thracische volksstam aan de kust tusschen Abdera
en de monding van den Hebrus. Hun stad heette Ismarus. De streek is
vroeg beroemd om den wijn, die er groeit. In hun gebied lag later de
ionische stad Maronea, ook Orthagorea geheeten.

Cidaris, kidaris, kitaris, het hooge en stijve hoofddeksel der
perzische koningen, waaromheen een blauw met witte band liep.

Cierium, Kierion, stad in Thessaliotis, vroeger Arne geheeten.

Cilicia, Kilikia, landschap in het Z.O. van Asia minor, ten Z. begrensd
door de zee en verder ingesloten door den Taurus en den Amanus. Het
westelijke deel, bergachtig en boschrijk, werd Cil. aspera, tracheia,
geheeten, het oostelijke vlakkere gedeelte Cil. campestris, pedias,
ook propria. De bevolking, van syrische afkomst, week voor de
grieksche kolonisatie naar de bergen en vormde na den val van het
rijk der Seleuciden nog een afzonderlijk staatje in de bergstreken
van den Amanus, onder den naam Eleutherokilikes. In de westelijke
bergstreken woonden pisidische en isaurische stammen, als stoute
zeeroovers berucht, totdat Pompeius in 67 en 66 den zeeroof fnuikte. De
hoofdstad van eigenlijk Cilicië was Tarsus. Cilicia was, ook onder de
perzische opperheerschappij, een koninkrijk, waarvan de vorsten den
naam of titel Syennesis (misschien = edel vorst) voerden. Alexanders
verovering maakte hieraan een einde. In 75 werd een klein hoekje in
het W. door P. Servilius Vatia tot rom. provincie gemaakt, terwijl
het overige later door Pompeius werd veroverd. Als rom. provincie
heeft Cilicia in verschillende tijden zeer verschillende grenzen en
verschillende indeelingen gehad.

Ciliciae portae, bergpas in den Taurus ten N. van Tarsus, door eene
rivier doorsneden en door kasteelen versterkt. Door dezen pas kwam
men uit het N. Cilicia binnen. De portae Ciliciae et Syriae en de
portae Amanides verleenden toegang uit het O.

Cilix, Kilix, zoon van Agenor, die door zijn vader uitgezonden werd
om zijne zuster Europa te zoeken; daar hij haar niet konde vinden,
keerde hij niet naar huis terug. Het land, waar hij zich vestigde,
werd Cilicia genoemd.

Cilla, Killa, stadje in Troas met een Apollo-tempel, in de buurt
van Antandros.

Cilnii, een oud etruscisch geslacht van koninklijken bloede. Hiertoe
behoorde C. Cilnius Maecenas (v. a. heet hij alleen C. Maecenas, en
is Maecenas het nomen gentilicium), de vertrouwde vriend en raadsman
van Octavianus, een voorstander van letteren en kunst en beschermer
van dichters, vooral van Vergilius en Horatius. Tweemaal, in 36 en 31,
droeg Octavianus gedurende zijne afwezigheid van Rome de zorg voor Rome
en Italia aan Maecenas op. Deze was dus stadhouder, maar geheel als
privatus, als gelastigde, daar hij nooit eenig openbaar ambt bekleed
heeft. In deze betrekking en ook bij verschillende gelegenheden als
onderhandelaar bewees Maecenas aan Augustus gewichtige diensten. Hij
was het ook, die met Agrippa na den ondergang van Antonius aan
Octavianus den raad gaf, de alleenheerschappij te behouden, en hij deed
zulks uit volle overtuiging. Terwijl hij als schrijver of staatsman
nooit heeft uitgeblonken, is zijn naam Maecenas als kunstbeschermer
in wezen gebleven. Hij stierf in het jaar 8, omstreeks 60 jaar oud.

Cimber, familienaam in de gens Tillia.

Cimbri, Kimbroi, een volksstam van germaansche afkomst, die langs den
Oceanus Germanicus (Noordzee) en wel grootendeels op de Chersonesus
Cimbrica in Sleeswijk woonde. Ze behooren tot den stam der Ingaevones
of Noordzee-Germanen. Toen door het onderloopen van een gedeelte hunner
landerijen, hetzij ten gevolge van hooge zeevloeden, hetzij door een
langzame daling van den bodem, het de sterk aangroeiende bevolking aan
voedsel begon te ontbreken, trokken zij, met de germaansche Teutonen
en de gallische Ambronen en Tiguriners verbonden, zuidwaarts en
eischten grond in het rom. gebied, dien zij niet verkregen. In 113
versloegen zij bij Noreia in Noricum den consul Cn. Papirius Carbo
(Papirii no. 12), wendden zich toen naar Gallia, waar zij vreeselijke
verwoestingen aanrichtten, doch werden door de Belgen verslagen. Hierop
trokken zij weder zuidwaarts naar de rom. provincie, eischten opnieuw
grondbezit en versloegen, toen de rom. senaat weigerachtig bleef,
eerst in 109 den consul M. Junius Silanus (Junii no. 16), en in 107
den legaat M. Aemilius Scaurus, en vernietigden in 105 bij Arausio
(Orange) een leger van 80000 man onder den consul Cn. Mallius Maximus
en den proconsul Q. Servilius Caepio (Servilii no. 15) bijna tot den
laatsten man. Nu richtten zij hun tocht naar Hispania, doch werden door
de Celtiberiërs teruggedreven. In 102 keerden zij naar Gallia terug,
en verdeelden zich in twee groepen. De Ambronen en Teutonen wilden hun
weg over de Zeealpen nemen, maar werden in 102 door C. Marius bij Aquae
Sextiae (Aix in Provence) geheel verslagen. De Cimbren trokken naar
Noricum en drongen door het dal van den Athesis (Etsch) de Po-vlakte
binnen, doch werden in 101 op de Raudische velden bij Vercellae door
C. Marius en Q. Lutatius Catulus vernietigd. Een gedeelte van den stam
was in het vaderland achtergebleven, en in de 2de eeuw na Chr. woont
er nog een afdeeling van hen in het noordelijkste gedeelte van
Jutland. Het schiereiland en de noordpunt daarvan is naar hen benoemd.

Ciminius mons en lacus, boschrijke bergrug en meer in Etruria, ten
Z.O. van het Volsinische meer.

Cimmerii, Kimmerioi, mythisch volk aan den rand van den oceaan, in het
uiterste Westen der aarde, waar geen zonnestraal doordringt en alles
in eeuwige nevelen is gehuld. Bij de dichters wordt de uitdrukking
Cimmerii lacus voor de onderwereld gebezigd. De historische Cimmeriërs
woonden in de taurische Chersonesus (de Krim) en verder langs de Palus
Maeotis (zee v. Azow). Voor de Scythen wijkende, trokken zij naar Azië,
drongen plunderende tot in Lydia door, vermeesterden omstreeks 650
Sardes, maar werden toen door den lydischen koning Ardys teruggedreven.

Cimolus, Kimolos, klein eiland der Cycladen, ten N. van Melos,
met zilvererts en fijne kalkaarde, die door de vollers als creta
fullonica gebruikt werd tot het wasschen van fijn lijnwaad (zooals
bij ons de zeep).

Cimon, Kimon, 1) zoon van Stesagoras, vader van Miltiades. Hij werd
door Pisistratus uit Athene verjaagd, maar keerde later terug. Toen
hij met zijne renpaarden ten derden male den eersten prijs te Olympia
behaald had, lieten de zonen van Pisistratus hem vermoorden.--2)
zoon van Miltiades en Hegesipyle, geb. 504. Daar zijn vader als
schuldenaar van den staat gestorven was, miste hij eenigen tijd het
burgerrecht, totdat de rijke Callias de schuld voor hem betaalde;
daarvoor stond C. hem de schoone Elpinice af, die zijne halfzuster en
tevens zijne vrouw was. Na dien tijd streed hij met veel roem tegen de
Perzen, veroverde Eïon in Thracië en het eiland Scyrus, voegde door
zijne dapperheid en innemend gedrag vele steden, waaronder sommige
niet-grieksche, aan den atheenschen bond toe, versloeg de Perzen bij
de rivier Eurymedon in Pamphylië op denzelfden dag te land en ter zee
(468), bedwong Naxus, dat getracht had zich van den atheenschen bond
los te maken, en bracht eindelijk de geheele Chersonesus in het bezit
der Atheners (476-468). Door deze overwinningen had hij ook in het
staatkundige grooten invloed gekregen, en toen Themistocles verbannen
en Aristides gestorven was, was hij de eerste man van Athene. Hij
wist het door te drijven, dat de bondgenooten hunne verplichting om
schepen te leveren konden afkoopen, en dwong vele wederspannige staten
met geweld in de atheensche symmachie te blijven. Ten gevolge van
zijne aristocratische neigingen en van zijne vriendschap voor Sparta
stond hij echter voortdurend bloot aan de aanvallen der volkspartij,
en hoewel eene eerste aanklacht tegen hem zonder gevolg bleef, werd
hij in 460, nadat een leger, dat op zijn raad in den oorlog tegen de
Messeniërs aan de Spartanen ter hulp gezonden was, uit wantrouwen was
teruggezonden, door het ostracismus verbannen. Hoewel zijn verzoek
om in den slag bij Tanagra (457) mede te strijden, werd afgewezen,
werd hij niet lang daarna uit zijne ballingschap teruggeroepen en
in 451 bewerkte hij een vijfjarigen wapenstilstand tusschen Athene
en Sparta. In 449 opnieuw met eene vloot van 200 schepen tegen de
Perzen gezonden, stierf hij gedurende het beleg van Citium. De
zoogenaamde vrede van Cimon, waarbij de koning van Perzië alle
grieksche steden in Klein-Azië onafhankelijk verklaarde en zich
verbond geene oorlogsschepen in de Aegaeische zee te zenden, wordt
alleen door latere schrijvers vermeld. Deze vrede is in werkelijkheid
door Callias gesloten (z. Callias no. 1).--Behalve Cimon's groote
talenten als veldheer, worden ook zijne liefdadigheid en minzaamheid
tegenover arme burgers geroemd en de mildheid, waarmede hij groote
sommen aan de verfraaiing zijner vaderstad besteedde.

Cinado, Kinadon, een Spartaan, die in het begin der regeering van
Agesilaus eene samenzwering smeedde om de staatsregeling omver te
werpen. Het plan werd echter verraden en de saamgezworenen werden
ter dood gebracht.

Cinara, Kinara, eilandje in de Aegaeische zee, oostwaarts van Naxos,
beroemd om zijne artisjokken, kinarai.

Cincia (lex) de donis et muneribus. Deze wet verbood aan advocaten
geschenken aan te nemen van de rechtzoekenden. Zij was een plebisciet,
204.

Cincii. Van dit plebejische geslacht zijn slechts de Alimenti
bekend. 1) L. Cincius Alimentus was in 210 en 209 praetor op
Sicilia. In 208 deed hij een vruchteloozen aanval op Locri Epizephyrii
in Bruttium. Hij werd door Hannibal krijgsgevangen gemaakt. Hij is
de schrijver van annales in het Grieksch.--2) M. Cincius Alimentus,
volkstribuun in 204, was de vader der lex Cincia.

Cincinnatus, familienaam in de gens Quinctia,  z. Quinctii no. 2-5.

Cinctus Gabinus = Gabinus cinctus.

Cineas, Kineas, 1) thessalisch vorst, die met 1000 ruiters de
Pisistratiden kwam helpen, toen de Lacedaemoniërs hen uit Athene
wilden verjagen.--2) Thessaliër, vriend en dienaar van Pyrrhus, den
koning van Epirus, wien hij door zijn verstand en zijne welsprekendheid
groote diensten bewees. Tevergeefs ontried hij Pyrrhus den tocht naar
Italië, wel werd op zijn raad den Romeinen na de eerste overwinning
van Pyrrhus vrede aangeboden. Hij ging zelf tweemaal naar Rome om te
onderhandelen, de eerste maal na Pyrrhus' overwinning bij Ausculum
(279), maar in weerwil van zijne welsprekendheid wees de senaat,
die op hem den indruk maakte van eene vergadering van koningen,
zijne voorstellen standvastig af. Hij stierf, naar het schijnt,
gedurende den tocht van Pyrrhus naar Sicilië. Ook als schrijver van
werken over taktiek en geschiedenis wordt hij genoemd.

Cinesias, Kinesias, atheensch dithyrambendichter, omstreeks 415,
dikwijls bespot om zijne ultra-moderne muziek.

Cinga, zijrivier van den Sicoris (Segre) in Tarraconensis.

Cingetorix, Galliër uit het volk der Treviri ten tijde van Caesar,
vriend der Romeinen, die hem het bestuur over zijne onderworpen
stamgenooten lieten. Ook naam van een vorst der Britten in denzelfden
tijd.

Cingulum, bergvesting in Picenum, in 63 door Labienus aangelegd.

Cinna, familienaam in de gens Cornelia (z. Cornelii no. 39-42) en de
gens Helvia.

Cinxia, bijnaam van Juno, als godin van het huwelijk.

Cinyps, gen. -phis, Kinyps, rivier op de kust van Africa tusschen
de groote en de kleine Syrte, bij Leptis magna. De streek, waardoor
zij stroomde, bracht zeer schoonharige geiten voort. Dichterlijk is
cinyphius = afrikaansch.

Cinyras, Kinyras, zoon van Apollo, koning van Cyprus, priester van
Aphrodite. Bij zijne dochter Myrrha verwekte hij, zonder haar te
kennen, den schoonen Adonis; toen hij dit ontdekte, stortte hij zich
in zijn zwaard.

Cios = Cius.

Cippus, oorspronkelijk = paal. Deze naam kreeg ook een palissadeering
onder water, door Caesar aangelegd in de grachten zijner legerplaats
vóór Alesia. Deze versterking bestond in stukken van boomstammen,
van boven scherp gepunt en met gekapte takken, die op den bodem
der gracht werden neergelaten. Verder wordt het meestal gebruikt
voor grenspaal van hout of steen, om den Tiberloop, het pomoerium,
de waterleidingen, en de area van een graf aan te wijzen.

Circe, Kirke, dochter van Helius en Perse. Zij woonde op het eiland
Aeaea, dat zij door hare tooverkunsten in een heerlijk oord herschapen
had, waar zij den tijd doorbracht met weven en zingen en door schoone
nimfen bediend werd. Toen Odysseus op haar eiland landde, veranderde
zij zijne makkers in zwijnen, hijzelf was echter door een kruid,
dat hem door Hermes gegeven was, tegen hare toovermiddelen bestand;
zelfs dwong hij haar, aan zijne makkers hunne oorspronkelijke gedaante
terug te geven. Hij bleef een geheel jaar bij haar en verwekte bij
haar drie zonen: Telegonus, den mythischen stichter van Tusculum,
Agrius en Latinus. Toen hij eindelijk op aandringen zijner makkers
wenschte te vertrekken, liet zij hem gaan, na hem eerst zijn verdere
lotgevallen voorspeld te hebben. Zie Telemachus.

Circeii, oude havenstad in Latium, wegens de overeenkomst van naam door
de mythe met Circe in verband gebracht. De nabijgelegen kaap heette
promunturium Circeium of Circeius mons. In de 5de eeuw was Circeii in
de macht der Volscen, maar in 393 werd het heroverd, en als latijnsche
kolonie ingericht, wat het gebleven is tot 90. Onder Circaea moenia
bij Horatius moet men niet Circeii, maar Tusculum verstaan (z. Circe).

Circesium, Kirkesion, rom. grensvesting in Mesopotamia aan de
samenvloeiing van den Chaboras en den Euphraat. Hier was in 604 koning
Necho van Aegypte door Nebukadnezar verslagen.

Circius, Thraskias, de noordwestenwind, zie Windstreken. Circius
of Cercius ventus, ook ventus Gallicus geheeten, is de naam van een
wind, die met groote heftigheid in het Zuiden van Gallia Narbonensis,
en Zuidwaarts tot aan Ostia optreedt. Het is de bekende Mistral. In
andere streken heet hij Corus of Caurus.

Circumcelliones worden sedert de helft van de 4de eeuw n. C. die
Donatisten genoemd, die in Afrika, door den nood gedrongen, monniken
en zwervers werden; ze zijn hevig gekant tegen andersdenkenden en
tegen de bezittende klassen.

Circus. Wedrennen behoorden tot de meest geliefde schouwspelen der
Rom. Het renperk was eene langwerpige ruimte, aan wier begin de
stallen (carceres) zich bevonden. Deze carceres waren in een flauwen
boog gebouwd, zoodat de afstand tot aan het eigenlijke aanvangspunt
van den rit voor allen gelijk was. Aan het andere eind was de circus
afgerond. Langs de renbaan waren de zitplaatsen voor de toeschouwers,
op dezelfde wijze als in het amphitheatrum. In de as der baan was eene
verhevenheid, de spina, waarop dikwerf altaren, zuilen en dergelijke
versierselen stonden. Vóór de beide uiteinden der spina stonden de
metae of eindpalen, waarom de wagens moesten heenzwenken. Zulk eene
meta bestond uit een steenen voetstuk met drie kegelvormige zuilen. Op
de spina, nabij de einden, stonden twee verhevenheden; op de eene
lagen zeven groote marmeren eieren, op de andere stonden zeven groote
marmeren dolfijnen. Bij elken omrit (curriculum of spatium) werden een
ei en een dolfijn afgenomen. Zeven omritten vormden een missus. Wie
bij den zevenden omrit het eerst de krijtstreep (zie calx) bereikte,
was overwinnaar. Bij elken wedren of missus liepen in den regel vier
wagens (zie auriga), terwijl verscheidene missus elkander opvolgden.

De circus maximus te Rome, gelegen tusschen den Palatinus en den
Aventinus, herhaaldelijk vergroot, was ten laatste 600 Meter lang en
150 M. breed. Hij kon toen 180,000 toeschouwers bevatten. Behalve
dezen telde Rome binnen zijne muren nog een kleineren, den circus
Flaminius, door C. Flaminius in 220 gesticht op den Campus Martius
ten N.O. van den Capitolinus. De circus max. en de circus Flam. hebben
hun naam gegeven aan de 11de en 9de der 14 regiones, waarin Augustus
Rome verdeelde.

Cirphis, Kirphis, zie Parnassus.

Cirrha, zie Crissa.

Cirta, Kirta, uiterst sterke stad in Numidia (Africa Nova), koninklijke
residentie, later naar Constantijn den Gr. Constantina genaamd;
tgw. Constantine.

Cisalpina (Gallia), het noordelijk gedeelte van Italië, van de
Alpen tot aan de riviertjes Macra en Rubico. Het was gedeeltelijk
bevolkt door gallische stammen, die er de Etruscers en Umbriërs uit
verdrongen. Het omvatte de landstreken Liguria, Gallia Cispadana,
Gallia Transpadana, Venetia, Histria.

Cispadana (Gallia), de oostelijke helft van Noord-Italië bezuiden
den Padus (Po).

Cispius (mons), een van de bergen van het Septimontium, zie Roma;
hij behoorde tot de wijk Esquiliae, en was gelegen tusschen den Mons
Oppius en den Collis Viminalis.

Cisseis, Kisseis, 1) Theano, dochter van den thracischen koning
Cisses.--2) Hecabe, dochter van Cisseus.

Cissia, Kissia, oude naam voor de landstreek Susiane aan den Choaspes,
met eene zeer heldhaftige bevolking.

Cisterna, van boven gesloten vergaarbak, vooral voor regenwater;
open vergaarbakken heeten lacus.

Cistophorus, kistophoros, 1) degene, die bij sommige godsdienstige
plechtigheden, vooral bij de mysteriën, de heilige kist droeg, waarin
zich offergereedschappen, enz. bevonden.--2) aziatische munt ter
waarde van 4 drachmen, die tot stempel had een half geopende kist,
waaruit een slang te voorschijn kwam.

Cithaeron, Kithairon, woest gebergte tusschen Attica, Boeotia en
Megaris, rijk aan ongeluksmythen (Actaeon, Pentheus, Niobe's kinderen,
Oedipus te vondeling gelegd).

Cithara, kithara, kitharis, een muziekinstrument, door Amphion of
Linus uitgevonden; het was in vorm nagenoeg gelijk aan onze gitaar
en had oorspronkelijk 3 of 4, gewoonlijk 7, later nog meer, eindelijk
15 snaren. Men bespeelde het met de hand of met een plectrum, terwijl
men het op den linkerarm liet rusten.

Citium, Kition, een der negen hoofdsteden van Cyprus, op de Zuidkust
gelegen. Cimon stierf hier (449).

Cius of Cios, Kios, oude koopstad aan de Z. kust van de Propontis aan
den Cianus Sinus, kolonie van Miletus, door de Macedoniërs verwoest,
maar door Prusias van Bithynia herbouwd en Prusias geheeten, niet te
verwarren met het zuidelijker gelegen Prusa.

Civilis (Iulius, niet Claudius), Batavier van edele afkomst, die in
de jaren 69-70 na C. het hoofd was van den bataafschen opstand tegen
Rome. Een oogenblik nam de opstand onrustwekkende afmetingen aan. Met
andere germaansche stammen vereenigd, behaalden de Batavieren meer
dan ééne overwinning en belegerden Castra Vetera (Xanten), dat zij
ten laatste ook vermeesterden. Ook in Gallië brak een opstand uit,
maar gebrek aan samenwerking en aan de noodige eenheid was oorzaak,
dat de Galliër Julius Tutor en later ook Civilis door den rom. veldheer
Cerealis verslagen werden. Het gelukte den Romeinen, de Batavieren van
hunne bondgenooten te scheiden en naar hun eiland terug te dringen
(z. ook Batavodurum), waarop Civilis met Cerealis een eervollen
vrede sloot en het oude bondgenootschap der Batavieren met Rome
werd hersteld.

Civitas, burgerrecht (eigenlijk ius civitatis of ius
Quiritium). Volgens de begrippen der oudheid had alleen de burger
van den staat vanzelf aanspraak op de bescherming der wetten. Door
verdragen met andere staten kon wederzijdsche bescherming worden
verleend, doch in het algemeen beschermden de wetten den vreemdeling
niet, tenzij een burger zich zijner aantrok en voor hem optrad. Vandaar
de groote beteekenis van het burgerrecht in de oude tijden. Men was
burger door geboorte of door schenking van het burgerrecht. De rechten,
die het Rom. burgerrecht verleende, kunnen onderscheiden worden in
iura privata en iura publica. Tot de iura privata behoorden vooral het
conubium en het commercium; tot de iura publica in de eerste plaats het
ius provocationis, het recht om zich van een vonnis der overheden op de
volksvergadering te beroepen. De rom. burger was tijdens de republiek
vrij van onteerende straffen; alleen door de volksvergadering kon hij
tot geeseling en doodstraf worden veroordeeld. Het ius suffragii en het
ius honorum et sacerdotiorum maakten geen noodzakelijk bestanddeel van
het rom. burgerrecht uit. Die het hadden, waren cives optimo iure; die
het niet hadden, heetten aerarii (z. a.). Keizer Caracalla schonk in
212 na C. het burgerrecht aan alle vrije inwoners van het rom. rijk,
ten einde de successierechten op rom. erfenissen door het geheele
rijk te kunnen heffen. Zie ook capitis deminutio en politeia.

Civitates. In de oudheid vindt men in hetzelfde land verschillende
volken en stammen, soms wel door een verbond vereenigd, maar toch elk
met hun eigen gebied en als zelfstandig geheel. Zoo vormden ook de
grieksche volksplantingen aan de Middellandsche zee en hare bijzeeën
afzonderlijke staatjes. De Rom. lieten dezen toestand bestaan,
en waar zij hem niet vonden, riepen zij hem in het leven, door het
land in civitates te versnipperen. Hoever deze versnippering ging,
blijkt o.a. hieruit, dat op Sicilia 63 civitates bestonden, ieder
door een verdrag aan Rome geketend, doch onderling zonder band, zonder
conubium of commercium. (Alleen de burgers van Centuripae hadden recht
van grondbezit over het geheele eiland). Zoo stond Rome tegenover een
aantal kleine gebiedjes of staatjes en bleef het gemakkelijk meester,
en dit is het, wat men onder dividere et imperare te verstaan heeft.

Civitates foederatae, liberae, immunes. In het rom. gebied had men ook
vrije steden, civitates liberae, met eigen wetten en eigen rechtspraak,
waaraan ook de inwonende Romeinen onderworpen waren. De stadhouder der
provincie had dáár geen gezag uit te oefenen en geen recht, zich in de
iurisdictio dezer staatjes te mengen. Deze vrije gemeenten waren òf
civitates liberae et foederatae, die indertijd vrijwillig een foedus
met Rome hadden gesloten op den voet van wederzijdsche gelijkheid van
rechten,--òf wel alleen civitates liberae, waaraan de vrijheid door
eene wet of een senaatsbesluit was geschonken, hetzij voor betoonde
trouw of voor vrijwillige onderwerping. Deze laatste soort was aan
geldelijke lasten ten bate der rom. schatkist onderworpen, tenzij zij
civitates liberae et immunes waren, waaraan alleen in buitengewone
gevallen verplichtingen konden worden opgelegd. De uitdrukking civitas
foederata zonder bijvoeging van libera sluit geene vrijheid in. Wanneer
men civitates foederatae naast socii gebezigd vindt, moeten onder de
eerste de civitates in de provinciën, onder de laatste die in Italia
verstaan worden. Zie echter socii.

Cladeus, Kladeos, beek die langs Olympia stroomend in den Alpheus valt.

Clanis, riv. in Etruria, stroomt langs Clusium en valt in den Tiber.

Clanius, rivier in Campania, ten Z. van den Volturnus, aan zijn
monding ook Liternus geheeten.

Clarissimi, titel der derde klasse van ambtenaren onder Constantijn.

Clarus, Klaros, stadje in Ionia nabij Colophon, met een tempel en
een orakel van Apollo Clarius.

Classiarii. De zeedienst was bij de Rom. veel minder in aanzien dan
de krijgsdienst te land. De bemanning der vloot, classiarii, socii
navales, werd dan ook uit de armere burgers en uit de vrijgelatenen
genomen. In later tijd wordt ook de naam classici gebruikt.

Classici, de burgers, die tot de eerste klasse behoorden. Vanhier de
uitdrukking scriptores classici, schrijvers van den eersten rang. Ook
= classiarii.

Classicum, trompet- of hoornsignaal, ook gebruikt voor het bijeenroepen
der comitia centuriata.

Classis. De rom. burgers waren naar hun vermogen in 5 classes ingedeeld
(zie centuria). De eerste klasse werd dikwerf bij uitnemendheid classis
geheeten; vandaar de uitdrukking infra classem voor hen, die lager
stonden. In het oudere Latijn is classis de onder de wapenen geroepen
manschap; vandaar classis procincta, het slagvaardige leger. Ook =
vloot. Omtrent de geschiedenis der romeinsche marine valt het volgende
te melden. In 426 wordt voor het eerst een zeegevecht vermeld, in
394 gaat een oorlogsschip naar Delphi. In 338 behalen de Romeinen
een overwinning ter zee op de Antiaten, in 311 worden de duoviri
navales classi ornandae et reficiendae voor het eerst vermeld. In den
eersten Punischen oorlog is de vloot zeer belangrijk. Later liet men
ze vervallen, of liet men de bondgenooten voor schepen zorgen. Eerst
door de troebelen van den zeerooveroorlog komt men er toe weer een
voldoende vloot te bouwen (67), en sedert speelt die een groote
rol in de burgeroorlogen. Augustus en de latere keizers onderhouden
een blijvende vloot, die twee stations heeft, één te Misenum, één
te Ravenna. Ook in de provincies had men vloten, o.a. in Egypte,
en op den Donau en den Rijn.

Clastidium, stad der Anares (Anamari) in Gallia Cispadana, nabij
den Padus (Po) op de grens van Liguria. M. Claudius Marcellus (zie
Marcelli no. 29) behaalde hier in 222 eene overwinning op de Galliërs
en versloeg eigenhandig hun aanvoerder Virdomarus.

Claternae, stad in Gallia Cispadana aan de Via Aemilia ten O. van
Bononia (Bologna).

Claudia (lex) van den volkstribuun Q. Claudius in 218, dat geen
senator of senatorszoon een zeeschip mocht hebben van meer dan 300
amphorae (76 hectoliter) inhoud. Hierdoor werd het aan de senatoren
onmogelijk gemaakt handel te drijven. Deze maatregel heeft indirekt
het grootgrondbezit in Italië in de hand gewerkt, daar de senatoren
voortaan hun geld in land belegden.

Claudia (lex) van den consul C. Claudius Pulcher in 177, dat de
Latijnen, die zich te Rome ophielden, deze stad moesten verlaten en
naar hunne eigene steden terugkeeren. De bedoeling was, de ontvolking
der latijnsche steden te voorkomen.

Claudia (lex) van keizer Claudius, een verbod om aan minderjarigen
geld te leenen.

Claudianus (Claudius), een der laatste dichters van het west-rom. rijk,
± 400 na C., geb. te Alexandria, bezong in latijnsche verzen den lof
en de daden van keizer Honorius en van Stilicho. Epische fragmenten,
brieven en kleine gedichten zijn nog van hem overig. Hij schreef niet
zonder talent en kracht.

Claudii, een oorspronkelijk sabijnsch geslacht. 1) Atta Clausus
verhuisde in 504 uit de stad Regillum, waar hij vele vijanden had,
met zijne cliënten naar Rome, waar hij bereidwillig onder de patriciërs
werd opgenomen en met de zijnen eene eigene tribus Claudia vormde. Te
Rome werd zijn naam veranderd in Appius Claudius met den bijnaam
Sabinus Inregillensis. In 495 was hij consul. Hij maakte zich gehaat
door zijne trotschheid en hardheid jegens de plebejers en zijne
schuldenaars. Alles wat van hem verteld wordt, is verzonnen.--2)
App. Claudius Crassus Inregillensis Sabinus, zoon van no. 1, was
consul in 471 en in 451, maar trad toen af, om decemvir legibus
scribundis te worden. De verhalen omtrent zijn consulaat in 471,
en zijn tegenwerking van de volkstribunen en de lex Publilia, zijn
verzonnen. Ook alle verhalen omtrent het decemviraat gedurende 451-449
zijn onhistorisch. Volgens deze verhalen zou hij na het gebeurde
met Verginia (zie Verginii no. 6) in de gevangenis ter dood gebracht
zijn of zich zelven het leven benomen hebben.--3) C. Claudius Sabinus,
ook een zoon van no. 1, toonde zich bij verschillende gelegenheden den
plebejers zeer vijandig. Alles is ook hier verzonnen.--4) App. Claudius
Crassus of Crassinus, heftig bestrijder van de toelating der plebejers
tot het consulaat, was in 362 dictator en stierf als consul in
349.--5) App. Claudius Caecus, censor in 312 (v. a. 310), legde als
zoodanig de beroemde via Appia en eene waterleiding, aqua Claudia,
aan. Hij bleef langer dan zijn ambtgenoot in functie (zie Plautii
no. 4) om deze bouwwerken te voltooien. Omtrent zijn verandering in
den Herculesdienst zie men Pinarii. Overigens is deze censuur bekend
geworden door ingrijpende wijzigingen, vooral hierdoor, dat Cl. niet
meer uitsluitend het grondbezit, maar ook het overige vermogen als
grondslag voor den census aannam en aan alle burgers, ook aan de
vrijgelatenen, toestond, zich in alle tribus te laten inschrijven,
alsmede door de willekeurige, tegen de gewoonte indruischende lectio
senatus, waarbij zonen van vrijgelatenen, o. a. Cn. Flavius in den
senaat werden opgenomen. Zijn geheele werkzaamheid als censor was in
democratischen geest en gekant tegen de belangen zijner standgenooten,
de patricii. Claudius was consul in 307 en in 296, in welk laatste jaar
hij de Etruscers versloeg. Later werd hij blind, doch hield in 279 of
280 in den senaat niettemin de beroemde rede, waardoor hij bewerkte
dat de vredesvoorslagen van Pyrrhus van de hand werden gewezen.--6)
App. Claudius Caudex streed als consul in 264 tegen de Carthagers op
Sicilia.--7) P. Claudius Pulcher, zoon van no. 5, verloor als consul in
249 bij Drepana een zeeslag tegen de Carthagers. De heilige hoenders,
die ongunstige voorteekenen gaven, had hij in zee laten werpen. Hij
werd later wegens hoogverraad aangeklaagd, en waarschijnlijk
veroordeeld. Hij hoorde tot de radicalen, evenals zijn vader.--8)
App. Claudius Pulcher, zoon van no. 7, nam deel aan den slag bij
Cannae in 216 en het beleg van Syracusae in 213 en stierf aan zijne
wonden kort na de inneming van Capua in 211, waaraan hij als consul en
proconsul een werkzaam aandeel had. Z. Fulvii no. 4.--9) App. Claudius
Pulcher, een zoon van no. 8, streed in 198 en 197 onder T. Quinctius
Flamininus in den macedonischen oorlog, in 195 tegen Nabis van Sparta,
in 191 onder M'. Acilius Glabrio in den syrischen oorlog, versloeg in
185 als consul de ligurische Ingauni en nam later nog verschillende
gezantschappen waar.--10) C. Claudius Pulcher, ook een zoon van no. 8,
consul in 177, versloeg de Istriërs en Liguriërs, streed in 171 in den
oorlog tegen Perseus en werd in 169 censor. Als zoodanig maakte hij
zich door zijne gestrengheid gehaat. Hij werd tijdens zijn censuur
door den tribunus plebis P. Rutilius van perduellio aangeklaagd,
en zou veroordeeld zijn, als niet zijn ambtgenoot Tib. Sempronius
Gracchus voor hem in de bres was gesprongen. Van hem is de lex Claudia
de sociis Latinis.--11) Claudia Quinta, waarschijnlijk een kleindochter
van no. 5. Toen in 204 het schip met het beeld van Cybele (zie Rhea)
uit Pessinus te Ostia gekomen was, kon het door de droogte niet naar
Rome opgesleept worden. De sage vertelt, dat daarop Claudia Quinta
door aan het touw te trekken, beweging heeft gebracht in het schip,
en zóó hare kuischheid heeft bewezen. Haar beeltenis stond later in
den voorhof van den tempel van Cybele, en bleef bij brand tweemaal
ongeschonden.--12) App. Claudius Pulcher, consul in 143, werd eerst
door de Salassiërs, een alpenvolk, verslagen, doch behaalde later eene
overwinning op hen en hield toen, trots de weigering van den senaat,
een zegetocht binnen Rome onder bescherming zijner dochter Claudia,
vestaalsche maagd, die op den zegewagen was gesprongen en den arm om
haar vader sloeg. Hij was censor in 137. De als volkstribuun bekende
Tib. Sempronius Gracchus was zijn schoonzoon. Hij was III vir agris
iudicandis adsignandis (zie Agrariae leges), en wordt als zoodanig
ook genoemd III vir agris dividendis colonisque deducendis. Hij
was princeps senatus. Als redenaar wordt hij door Cicero met
lof genoemd.--13) C. Claudius Pulcher, ook als redenaar bekend,
tegenstander van den volkstribuun L. Appuleius Saturninus in het jaar
100, vertoonde als aediel het eerst olifanten bij de openbare spelen
in 99. In 95 kreeg hij als praetor de opdracht van den senaat, een
nieuwe staatsregeling op te stellen voor de inwoners van Halaesa op
Sicilië.--14) App. Claudius Pulcher, praetor in 89, zag in 87 in den
burgeroorlog zijn leger tot L. Cornelius Cinna overloopen; hij werd
in 86 verbannen, maar keerde met Sulla terug en werd consul in 79;
later streed hij voorspoedig als pro-consul van Macedonië tegen de
Scordisci. Hij liet zijn kinderen (no. 15-19) in armoede achter.--15)
App. Claudius Pulcher, zoon van no. 14, diende onder zijn zwager
L. Licinius Lucullus in den oorlog tegen Mithradates in 74-72, en
eischte in 72 van Tigranes in Antiochia op hoogen toon de uitlevering
van Mithradates. Griekenland (in 61) en Sardinia (56) hadden veel te
lijden van zijne roofzucht, evenals Cilicia, waar hij in 53 proconsul
was en in 51 door Cicero werd opgevolgd. In 54 was hij consul geweest,
in 50 was hij censor en vervolgde in anderen de ondeugden, die hem
zelven aankleefden, hebzucht en omkoopbaarheid. Hij was een vijand van
Cicero, wiens terugroeping uit de ballingschap hij bestreed. Later
haalde hij zich Caesars haat op den hals, moest in 49 Rome verlaten
en voegde zich bij Pompeius, die hem tot stadhouder over Griekenland
aanstelde. Hij was een goed redenaar. Hij stierf op Euboea kort na den
slag bij Pharsalus.--16) C. Claudius Pulcher, ook een zoon van no. 14,
propraetor van Asia in 55, werd veroordeeld wegens afpersingen, hoewel
hij zijn aanklager omgekocht had.--17) P. Clodius (= Claudius) Pulcher,
derde zoon van no. 14, was de bekende volkstribuun en doodsvijand van
Cicero. Hij was een rustelooze onruststoker, die voor geene daden van
geweld terugdeinsde. In den oorlog tegen Mithradates ruide hij ten
bate van Pompeius de troepen van zijn zwager Lucullus op, zoodat zij
weigerden verder te trekken. In Dec. 62 sloop hij bij gelegenheid van
het feest der Bona Dea, dat in het huis van den pontifex maximus Caesar
gevierd werd, en waarbij alleen vrouwen tegenwoordig mochten zijn,
in vrouwenkleederen Caesar's woning binnen, maar werd ontdekt. Hij
werd in 61 wegens incestus aangeklaagd, maar tengevolge van omkooping
der rechters vrijgesproken. Van dezen tijd dateert de vijandschap
met Cicero, die tegen hem getuigd had. In 59 bewerkte Caesar,
die hem als werktuig tegen Cicero en de senaatspartij noodig had,
door een lex curiata, waarbij Clodius door een plebejer als zoon
werd aangenomen, diens overgang tot de plebs (transitio ad plebem,
zie Comitia Curiata Calata), zoodat hij zich voor 58 tot tribunus
plebis kon laten kiezen. Toen hij in 58 als volkstribuun Cicero in
ballingschap had gedreven en Cato door een eervolle opdracht uit
Rome had verwijderd (zie Clodiae leges no. 7), ontzag hij niets of
niemand meer en oefende aan het hoofd zijner gewapende benden van
slaven en huurlingen te Rome een waar schrikbewind uit. Hij kwam in
52 om bij eene schermutseling tusschen zijne bende en het gevolg van
zijn vijand T. Annius Milo op den heerweg bij Bovillae. Zie verder
Clodiae leges.--18) Clodia maior, dochter van no. 14, was gehuwd met
Q. Caecilius Metelles Celer, wiens dood (59) haar werd geweten. Cicero,
dien zij haatte, wreekte zich op haar in zijne oratio pro Coelio, die
door haar van giftmengerij was beschuldigd. Zij was de minnares van
Q. Valerius Catullus (zie Valerii no. 38) en daarna van M. Caelius
Rufus (Caelii no. 4).--19) Clodia minor, dochter van no. 14, was
gehuwd met L. Licinius Lucullus.--20) C. Claudius Centho, komt in
200 in den oorlog tegen Philippus van Macedonia als legaat voor.--21)
App. Claudius Centho, zoon van no. 20, streed in 174 voorspoedig tegen
de Celtiberiërs, in 170 en 169 met afwisselend geluk in Illyria.--22)
C. Claudius Nero streed in 214 onder M. Claudius Marcellus op Sicilia,
veroverde in 211 als pro-praetor Capua en versloeg in 207 als consul
met zijn ambtgenoot M. Livius Salinator bij den Metaurus Hannibals
broeder Hasdrubal, die aldaar sneuvelde. In 204 waren beide consuls
censors. Hierbij deed zich het ergerlijke tooneel voor, dat beide
censoren elkander van de ridderlijsten schrapten, en ook op andere
wijze kibbelden.--23) Tib. Claudius Nero was in 202 consul met Scipio
Africanus maior. Zijn tocht naar Africa mislukte door storm.--24)
Tib. Claudius Nero, dien Cicero gaarne tot schoonzoon had gehad, hield
het na Caesars dood eerst met Antonius, later met Sextus Pompeius,
en stond vervolgens (38) aan Octavianus zijne vrouw Livia Drusilla
af, bij wie hij twee zonen had, den lateren keizer Tiberius en den
bekenden veldheer Drusus (zie no. 26).--25) Tib. Claudius Nero, zoon
van no. 24, rom. keizer 14-37 na C. Zie Tiberius.--26) Nero Claudius
Drusus, gewoonlijk Drusus genoemd, jongere zoon van no. 24 en dus
broeder van keizer Tiberius, geb. 38, toen Livia reeds met Octavianus
getrouwd was, werd door zijn stiefvader Augustus, wiens vertrouwen hij
in volle mate bezat, in 15 uitgezonden om de Alpenvolken, vooral de
Raetiers, te onderwerpen, hetgeen hij met zijn broeder Tiberius tot
stand bracht. Uit de onderworpen streken werd een nieuwe provincie
Raetia et Vindelicia gevormd, waarbij de reeds onderworpen Vallis
Poenina gevoegd werd. Daarop werd Drusus in 13 legatus Augusti van de
Tres Galliae, met de opdracht, den oorlog tegen de Germanen te voeren
(12-9). Eerst versloeg hij de Sugambren, die onder koning Maelo over
den Rijn waren gevallen, en voer langs de door hem gegraven fossa
Drusiana (z.a.) naar het land der Friezen en Chauken. Hij onderwierp
de Friezen (12), de Usipii (11), trok door het land der Sugambri,
en legde twee castella aan, n.l. Aliso en één in den Taunus (11). In
9 trok hij door het land der Chatten en Cherusci tot aan de Albis
(Elbe), doch overleed toen door een val van zijn paard. Door zijn
veldtochten werd Germania tot aan de Elbe bij het Romeinsche rijk
gevoegd, en werd eerst weer vrij door de vernietiging van het leger
van Varus (9 n. C.). Drusus' dood werd algemeen betreurd. Daar
hij evenals zijn broeder Tiberius door Augustus geadopteerd was,
behoort zijn zoon Germanicus onder de Caesares, zie Iulii en
Germanicus.--27) Claudius Nero, zoon van no. 26 en broeder van
Germanicus, rom. keizer, 41-54 na C. Zie Claudius (keizer).--28)
Ti. Claudius Caesar Britannicus, zoon van keizer Claudius (no. 27),
geboren 41 n. C. Zijne moeder was de zedelooze Valeria Messalina. Hij
werd door keizer Nero in 55 vergiftigd, zie Claudius (keizer).--29)
Nero Claudius, aangenomen zoon en opvolger van no. 27, rom. keizer,
55-68 na C. Zie Nero (keizer).--30) M. Claudius Marcellus, een der
uitstekendste mannen van zijn tijd, onderwierp als consul, 222, Gallia
Cisalpina, waarbij hij in den slag bij Clastidium op den gallischen
aanvoerder Virdumarus de spolia opima behaalde. Na den slag bij
Cannae in 216 redde hij als praetor het overschot van het rom. leger
en wist tijdig Nola te bezetten, zoodat de afval verhinderd werd. Een
eigenlijke veldslag is toen niet geleverd, maar de moreele uitwerking
was er niet minder om. In 215 als consul gekozen, legde hij vitio
creatus zijn ambt neder, maar bleef pro consule in de nabijheid van
Nola, dat hij wist te behouden. In 214 was hij weder consul, en nam
met zijn ambtgenoot Q. Fabius Maximus Cunctator Casilinum in, waarbij
hij zich aan trouwbreuk schuldig maakte. Hij ging daarop naar Sicilië,
nam Leontini in, en veroorzaakte door zijn gestrengheid den afval van
Syracuse. In 213 volgt nu het beroemde beleg van deze stad, die in 211
door hem stormenderhand werd veroverd, waarbij Archimedes omkwam. De
stad werd uitgeplunderd. In 210 was hij ten vierden male consul en
streed hij tegen Hannibal in Italië, maar richtte niet veel uit. In 208
was hij nogmaals consul, doch viel in eene hinderlaag en sneuvelde. De
Rom. noemden hem "het zwaard van den staat" wegens zijne onversaagde
dapperheid.--De Marcelli waren de eenige plebejische tak der gens
Claudia; zij worden onder de patroni van Sicilia gerekend.--31)
M. Claudius Marcellus, zoon van no. 30, ontkwam zwaar gewond aan
de hinderlaag, waarin zijn vader sneuvelde. In 196 versloeg hij als
consul de Insubriërs, in 189 was hij censor, waarbij hij zich door
eene groote mate van zachtmoedigheid onderscheidde.--32) M. Claudius
Marcellus, consul in 183.--33) M. Claudius Marcellus, kleinzoon van
no. 30, een braaf en edel krijgsman, was consul in 166, 155 en 152,
en behaalde lauweren in Gallia Cisalpina, Liguria en Hispania.--34)
M. Claudius Marcellus, ten wiens behoeve Cicero in 46 in den senaat
zijne oratio pro Marcello hield, was een aanhanger van Pompeius,
minder om diens persoon dan om het beginsel. Hij wilde Caesar niet om
vergiffenis vragen, en eerst toen deze hem op aandrang van den senaat
ongevraagd amnestie verleend had, maakte hij zich op, om naar Rome
terug te keeren, doch onderweg werd hij te Athene omgebracht.--35)
C. Claudius Marcellus, broeder van no. 34, consul in 49, was een
tegenstander van Caesar en volgde Pompeius, maar stierf spoedig.--36)
C. Claudius Marcellus, neef van no. 34 en 35, consul in 50, bood
aan Pompeius het opperbevel tegen Caesar aan, en week met hem uit,
doch verzoende zich later met Caesar. Hij was gehuwd met Octavia, de
zuster van Octavianus.--37) M. Claudius Marcellus, zoon van no. 36,
werd door Augustus tot zoon aangenomen en huwde diens dochter
Julia. Hij was iemand van uitstekende begaafdheden, van wien men
algemeen groote verwachtingen koesterde; doch hij stierf plotseling,
in het jaar 23, 20 jaar oud te Baiae. Dat hij door Livia zou zijn
vergiftigd, is lasterpraat. Hij is het, die door Vergilius (Aen. VI
861-887) verheerlijkt wordt: "Tu Marcellus eris".--38) Marcella,
dochter van no. 36, was eerst gehuwd met M. Vipsanius Agrippa en
na hare scheiding van dezen (21), met Julus Antonius, zoon van den
drieman.--39) Q. Claudius Quadrigarius, rom. annalist, tijdgenoot van
Sisenna (Cornelii no. 56), schreef eene kroniek, vermoedelijk van
den gallischen brand tot aan Sulla's dood.--40) Claudius Didymus,
grammaticus in de 1ste eeuw n. C., schreef een werk, waarin hij de
verwantschap van het Latijn en het Grieksch trachtte aan te toonen.

Claudiopolis, zie Bithynium.

Claudius, voluit Tib. Claudius Nero Germanicus, rom. keizer,
41-54 n. C. Hij was de jongere zoon van Drusus (Claudii no. 26) en
Antonia minor, en was in het jaar 10 te Lugdunum (Lyon) geboren. Na
de vermoording van Caligula, 25 Jan. 41, vonden de praetorianen hem
toevallig in het paleis verscholen en plaatsten hem op den troon. Na
reeds van twee vrouwen gescheiden te zijn, had hij in 39 de zedelooze
Messalina gehuwd, die hem geheel beheerschte. Nadat hij eindelijk
tot straf voor hare euveldaden haar had laten ombrengen (48), huwde
hij zijne nicht Agrippina, de dochter van zijn broeder Germanicus,
wier derde man hij werd. Om haar te believen sloot hij zijn eigen
zoon Britannicus Caesar van de regeering uit en nam Agrippina's zoon
uit haar eerste huwelijk met Cn. Domitius Ahenobarbus tot zoon en
opvolger aan (50). Dit was de latere keizer Nero. Toen Claudius nu ook
den onzedelijken levenswandel en de overheersching van Agrippina moede
begon te worden, ruimde deze hem door vergif uit den weg. Britannicus
was toen nog een knaap van 13 jaar; in het volgende jaar (55) ruimde
Nero, door achterdocht en naijver gedreven, ook hem uit den weg
door middel van vergif. Claudius was zwak en vreesachtig van aard,
en meer geschikt voor de studeerkamer dan voor den troon. Voor hem
voerden vooral de vrijgelatenen de regeering: de voornaamste hiervan
zijn: Narcissus, ab epistulis, M. Antonius Pallas, a rationibus,
C. Julius Callistus, a libellis, en Polybius, a studiis. Cl. ondernam
een krijgstocht naar Britannia, doch liet spoedig de verovering
daarvan aan zijne generaals over. Onder zijn bestuur werd Mauretania
(z. a.) ingelijfd (42). Hij legde een groote zeehaven te Ostia aan,
en bouwde twee waterleidingen, de Anio novus en de aqua Claudia. Ook
trachtte hij den Fucinus lacus (z. a.) een uitloop te geven. Hij
beoefende o. a. de taalkunde en verrijkte het alphabet met drie nieuwe
letters, die echter na zijn dood weder in onbruik geraakten. Ook hield
hij gaarne redevoeringen. Zie ook Iulii aan het slot, onder d en f.

Claudius II--M. Aurelius Claudius Gothicus--rom. keizer 268-270 na C.,
opvolger van Gallienus, een Illyriër, die zich reeds onder de keizers
Decius en Valerianus als voortreffelijk krijgsman had doen kennen,
dreef als keizer de Alemannen en Gothen, die hij bij Naissus in 269
versloeg, naar hun land terug, doch overleed spoedig te Sirmium aan
de pest.

Clausus (Atta). Zie Claudii no. 1.

Clavus, spijker. In den muur van den Jupitertempel op het Capitool
te Rome werd elk jaar een gouden spijker geslagen volgens overoud
gebruik uit den tijd, dat het schrift nog niet algemeen bekend
was. Dit geschiedde door een der consuls, of, wanneer deze afwezig
waren, door een dictator clavi figendi causa, en wel op de Iden van
Sept. (13 Sept.).

Clavus, purperstreep, die van den hals der tunica over de borst
tot beneden aan den zoom liep en voor de senatoren breed was (latus
clavus, tunica laticlavia), voor de ridders smal (angustus clavus,
tunica angusticlavia).

Clazomenae, Klazomenai, eene der 12 ionische steden op de kust van
Voor-Azië, ten W. van Smyrna, aan den Sinus Hermaeus, geboorteplaats
van den wijsgeer Anaxagoras, den vriend van Pericles. Uit vrees voor
de Perzen verhuisde de bevolking voor een groot gedeelte naar een
naburig eiland, dat door Alexander later met den vasten wal verbonden
werd. De stad bezat fraaie tempels.

Cleander, Kleandros, volksleider te Gela, die zich later tot tyran
opwierp, na eene regeering van zeven jaren werd gedood en door zijn
broeder Hippocrates opgevolgd (498).

Cleandridas, Kleandridas, Spartaan, werd in 445 door de ephoren met
koning Plistoanax als raadsman naar Attica gezonden; later werd hij
beschuldigd, dat hij zich door Pericles had laten omkoopen om werkeloos
te blijven, en ter dood veroordeeld; hij vluchtte echter naar Thurii,
waar hij zich in den oorlog tegen de Lucaniërs onderscheidde. Zijn
zoon was de beroemde Gylippus.

Cleanthes, Kleanthes, 1) van Corinthe, een van de oudste grieksche
schilders.--2) van Assus, oorspronkelijk vuistvechter, werd later
een leerling van Zeno en voorzag des nachts in zijn levensonderhoud
door water dragen en deeg kneden. Hij bleef gedurende 19 jaren de
lessen van Zeno hooren en volgde hem na zijn dood (264) als hoofd
der stoicijnsche school op; op 99-jarigen leeftijd stierf hij, naar
men zegt, vrijwillig van honger. Het kwaad is volgens hem niet het
werk der goden, maar een gevolg van het onverstand der menschen,
en wordt door de goden zelfs weder ten goede geleid. Een lofzang op
Zeus van hem is bewaard gebleven.

Clearchus, Klearchos, 1) spartaansch vlootvoogd in de laatste jaren van
den peloponnesischen oorlog. Toen hij later (403) Byzantium tegen de
Thraciërs zoude verdedigen, maakte hij zich van de alleenheerschappij
meester en regeerde hij met geweld en in strijd met de bevelen der
ephoren. Om deze reden ter dood veroordeeld, keerde hij niet naar
Sparta terug; hij werd aanvoerder van het grieksche leger van den
jongen Cyrus, streed in den slag bij Cunaxa en werd na den dood
van Cyrus stilzwijgend als leider der grieksche troepen erkend. Hij
werd echter kort daarna door Tissaphernes verraderlijk gevangen en
gedood.--2) leerling van Plato en Isocrates, later tyran van Heraclea,
werd na eene wreede regeering van elf jaar vermoord (364). Hij vestigde
te Heraclea eene bibliotheek.--3) van Soli op Cyprus, een van de beste
leerlingen van Aristoteles. Hij schreef verscheiden philosophische
en historische werken, waarvan nog enkele fragmenten bestaan.

Clearidas, Klearidas, streed in Macedonië onder Brasidas tegen de
Atheners en trachtte den vrede van Nicias tegen te werken.

Cleides, Kleides, Kleides, oostkaap van het eiland Cyprus, met
voorgelegen eilandjes.

Clemens (T. Flavius) Alexandrinus, presbyter van Alexandrië, waar hij
± 215 n. C. op hoogen leeftijd stierf. In zijne talrijke grieksche
geschriften tot verdediging van het Christendom, waarvan drie bewaard
gebleven zijn, tracht hij te bewijzen dat het beste van de grieksche
philosophie aan de Joden ontleend is. Hij was de leermeester van
Origenes.

Cleobis en Biton, Kleobis, Biton, zonen van Cydippe, priesteres van
Hera te Argos, trokken op een feestdag den wagen hunner moeder naar
den 45 stadiën verwijderden tempel, toen de daarvoor bestemde stieren
te laat kwamen. Toen de moeder de godin om haar besten zegen voor
hare kinderen gebeden had, sliepen zij in en ontwaakten niet weder.

Cleobulus, Kleoboulos, tyran van Lindus, een van de zeven wijzen
(omstreeks 580); zijn spreuk was: metron ariston.

Cleombrotus, Kleombrotos, 1) Spartaan, jongste zoon van koning
Anaxandridas en voogd van Plistarchus, den zoon van zijn broeder
Leonidas I. Bij den inval van Xerxes in Griekenland, voerde hij het
bevel over het grieksche landleger op den Isthmus, vanwaar hij, door
een zonsverduistering verschrikt, overhaast terugkeerde; kort daarna
stierf hij.--2) Cl. I, koning van Sparta, opvolger van zijn broeder
Agesipolis I. Nadat de Spartanen uit de Cadmea verdreven waren, deed
hij een inval in Boeotië (378), doch spoedig trok hij terug zonder
iets uitgericht te hebben; hij sneuvelde in den slag bij Leuctra,
371.--3) Cl. II werd in plaats van zijn schoonvader Leonidas II
koning van Sparta, toen deze wegens zijn verzet tegen de plannen van
Agis III was afgezet (242). Toen echter twee jaar later de partij van
Leonidas de overhand kreeg, stond Cl. aan hevige vervolgingen bloot,
zijn leven werd echter gespaard op de smeekingen van zijne gemalin
Chilonis, die met hem in ballingschap ging.

Cleomedes, Kleomedes, 1) beroemd worstelaar uit Astypalaea. Eens
had hij bij de olympische spelen de overwinning behaald, maar geen
prijs gekregen, omdat hij zijn tegenpartij gedood had; waanzinnig van
spijt rukte hij de zuilen van een gymnasium uit den grond, waardoor
zestig jongelingen onder de puinhoopen begraven werden. Toen men hem
vervolgde, vluchtte hij in den tempel van Athena en werd van daar als
de laatste der heroën in den hemel opgenomen.--2) zoon van Lycomedes,
atheensch veldheer in den peloponnesischen oorlog.--3) schrijver over
sterrenkunde (1ste eeuw n. C.), van wien nog eenige werken bestaan.

Cleomenes, Kleomenes, 1) Cl. I, zoon van Anaxandridas, koning
van Sparta (520-491), een moedig en ondernemend, maar trotsch en
stijfhoofdig man. Zijn eerste onderneming was tegen de Argiven, wien
hij door list een gevoeligen slag toebracht; zelfs werd hij aangeklaagd
omdat hij de stad Argos niet genomen had, en hij erkende dat hij
het had kunnen doen, maar door godsdienstige bezwaren weerhouden
was. Later (510) was hij aanvoerder van het leger, dat op bevel van
het delphische orakel de Pisistratiden uit Athene verjoeg, en ter
wille van zijn gastvriend Isagoras deed hij nog tweemaal een inval
in Attica, beide keeren met ongelukkigen afloop, want eerst werd
hij op de acropolis ingesloten, en toen hij met een grooter leger
terugkwam om hierover wraak te nemen, moest hij door den tegenstand
van de Corinthiërs en van zijn ambtgenoot Demaratus onverrichter zake
aftrekken. De voorstellen tot een bondgenootschap tegen de Perzen,
zoowel van Aristagoras als van de Scythen, vonden bij hem meer gehoor
dan bij eenig ander Spartaan. Door Demaratus in zijne plannen tegen
Aegina gedwarsboomd, wist hij door omkooping van het delphische
orakel een uitspraak te verkrijgen, volgens welke Demaratus niet de
zoon van koning Aristo was, zoodat deze van de regeering ontzet werd
en zich in ballingschap begaf. Spoedig werd echter het bedrog bekend
en Cl. vluchtte naar Thessalië en later naar Arcadië; eindelijk in
Sparta teruggekeerd, werd hij waanzinnig, naar men zeide ten gevolge
van dronkenschap, en maakte hij op gruwelijke wijze een einde aan
zijn leven (489).--2) broeder van den spartaanschen koning Plistoanax
en voogd van diens zoon Pausanias, voerde het bevel over het leger
dat in 427 in Attica viel.--3) Cl. II, koning van Sparta, zoon en
opvolger van Cleombrotus I, regeerde bijna 61 jaar (371-310) zonder
dat er van zijne regeering iets te vermelden valt.--4) Cl. III, koning
van Sparta, zoon van Leonidas II, dien hij op ongeveer twintigjarigen
leeftijd opvolgde, (236), een verstandig, moedig en doortastend man,
vol geestdrift voor de plannen van Agis III, waarin hij gesterkt werd
door zijne moeder Cratesiclea en zijne gemalin Agiatis, de weduwe van
Agis. Daar hij inzag dat hij den steun van het leger noodig had, zoo
hij de gewenschte hervormingen tot stand wilde brengen, trachtte hij
dit voor zich te winnen door een oorlog tegen het achaeisch verbond,
en inderdaad gelukte het hem na eenige kleine ondernemingen, de
Achaeërs bij den berg Lycaeus en spoedig daarna (226) bij Leuctrum
te verslaan. Nu openbaarde hij zijne plannen aan eenige vertrouwden;
door list verwijderde hij zijne tegenstanders, doodde vier ephoren,
verbande tijdelijk 80 van de voornaamste oligarchen, maakte zijn
broeder Euclidas tot mederegent, schafte het ephoraat af, kondigde
schulddelging en nieuwe verdeeling van grondbezit af, vermeerderde het
aantal burgers door het opnemen van perioeken, hervormde den raad,
en voerde de oude wetten en instellingen weder in. Den oorlog zette
hij intusschen met geluk voort, zelfs Argos en Corinthe kozen zijne
zijde; toch bood hij vrede aan op voorwaarde, dat de hegemonie van
Sparta in de Peloponnesus erkend werd, maar Aratus, vreezend dat het
achaeisch verbond daardoor alle macht zou verliezen, vond het beter de
hulp van Antigonus Doson in te roepen. Nu ging Argos weder verloren en
over het geheel kon Cl., die in dien tijd ook zijne gemalin verloor,
zich niet tegen Antigonus staande houden; nadat de oorlog nog eenigen
tijd met afwisselend geluk gevoerd was, en Cl. vergeefsche pogingen
gedaan had om bij Ptolemaeus Euergetes ondersteuning te vinden, waagde
hij bij Sellasia een grooten slag, maar leed een volkomen nederlaag en
ontkwam met weinige ruiters (221). Terstond ging hij naar Aegypte om
hulp te vragen, maar Ptolemaeus stierf kort daarna, en zijn opvolger
Ptolemaeus Philopator liet zich door zijne gunstelingen overreden
Cl. gevangen te nemen. Wel ontsnapte hij uit de gevangenis, maar
wanhopende aan het bereiken van zijn doel, trachtte hij een opstand
onder het volk te verwekken, en toen hij ook hierin geen steun vond,
doodde hij zichzelf, 35 jaar oud (219). Zijn lijk werd opgehangen
en ook zijn moeder en kinderen werden ter dood gebracht.--5) van
Naucratis, werd door Alexander belast met het toezicht op den bouw
van Alexandrië en met het innen der belastingen. Wegens zijn hebzucht
en afpersingen liet Ptolemaeus hem na den dood van Alexander ter dood
brengen, terwijl hij zijne groote schatten verbeurd verklaarde.--6)
atheensch beeldhouwer uit de 1e eeuw n. C., van wien een werk, de
Germanicus in het Louvre, bewaard gebleven is; de zgn. Venus van
Medicis, die hem toegeschreven wordt, is niet van hem.

Cleon, Kleon, zoon van Cleaenetus, leerlooier te Athene, reeds bij
het leven van Pericles een van de leiders der radicale partij, werd
na diens dood de eerste man van de volkspartij. Hij was het die in
427, na de herovering van Lesbus, dat van de Atheners afgevallen was,
doordreef, dat alle weerbare mannen van Mytilene zouden gedood worden,
een besluit, dat den volgenden dag in dien zin gewijzigd werd, dat
alleen de hoofdschuldigen, volgens waarschijnlijk sterk overdreven
berichten ruim duizend in getal, ter dood gebracht werden. Toen in
425 de Atheners 420 Spartanen op het eiland Sphacteria ingesloten
hadden, en de Lacedaemoniërs vrede aanboden, drong Cl. erop aan, dat
het eiland eerst overgegeven zou worden, zoodat de onderhandelingen
afsprongen. Daar echter de inneming van het eiland niet zoo spoedig
volgde als men verwacht had, begonnen de Atheners zich over den loop
der zaken ongerust te maken, en verweet men Cl. reeds dat door hem de
vrede niet was tot stand gekomen. Bij zijne verdediging liet deze zich
ontvallen dat, indien de strategen (Nicias en Demosthenes) hun plicht
deden, Sphacteria reeds lang in hunne macht moest zijn, waarop Nicias,
die in de vergadering tegenwoordig was, terstond aanbood hem zijne
betrekking tijdelijk af te staan. In het eerst sloeg Cl. dit aanbod
van de hand, maar door het volk gedwongen het aan te nemen, beloofde
hij zich binnen twintig dagen van het eiland te zullen meester maken,
en met de hulp van Demosthenes vervulde hij zijne belofte. Daardoor
kwam hij in groot aanzien, waarvan hij o. a. gebruik maakte om door
verschillende financiëele maatregelen middelen te verschaffen om den
oorlog krachtiger te voeren. In 422 werd hij met een leger naar Thracië
gezonden, waar hij aanvankelijk eenig voordeel behaalde, maar den slag
bij Amphipolis tegen Brasidas verloor, bij welke gelegenheid hij op de
vlucht gedood werd. Zie ook dikastikon. Cl. wordt beschreven als een
onopgevoed, baatzuchtig en overmoedig man, die de laagste hartstochten
van het volk vleide en zijne meening meer door woorden, soms zelfs
meer door schreeuwen, dan door argumenten deed zegevieren. Men
heeft opgemerkt dat zijne tijdgenooten, die melding van hem maken,
in de politiek zijne tegenstanders waren, en dat dus vermoedelijk hun
oordeel aan overdrijving, misschien zelfs aan partijdigheid, lijdt;
toch schijnt uit de feiten, die omtrent hem bekend zijn, te mogen
worden opgemaakt, dat hij een man was van niet geringen aanleg en
vol vaderlandsliefde, doch van weinig beschaving, in zijne geheele
politieke richting en bij iedere bizondere gelegenheid door zijn haat
tegen de Spartanen en de aristocratie tot uitersten geneigd, en dat
hij in ieder geval de groote gaven miste, waardoor zijn voorganger
Pericles het volk op den rechten weg had weten te houden.

Cleonae, Kleonai, stad in Argolis; ten W. lag Nemea; vandaar Cleonaeus
leo dichterlijk = nemeïsche leeuw. Ook eene stad aan den berg Athos
op Chalcidice, met een gemengde bevolking.

Cleonymus, Kleonymos, 1) Athener, die om zijne lafheid dikwijls door
Aristophanes bespot wordt.--2) zoon van Cleomenes II, werd bij den
dood van zijn vader (310) wegens zijne vijandschap met den anderen
koning Areus van de regeering uitgesloten en aan het hoofd van een
troep huurlingen naar Italië gezonden, om de Tarentijnen tegen de
Lucaniërs bij te staan. Hij voerde den oorlog over het geheel met
geluk, maar toen de Tarentijnen vrede sloten, nam hij Corcyra en viel
hij Thurii en andere steden in Beneden-Italië aan, totdat hij door
de Romeinen verdreven werd. Bij zijne avontuurlijke tochten naar de
kusten der Adriatische zee verloor hij leger en vloot. In 293 streed
hij ongelukkig tegen Demetrius Poliorcetes en in 272 trachtte hij
met Pyrrhus van Epirus zich te vergeefs van Sparta meester te maken.

Cleopatra, Kleopatra, 1) dochter van Boreas en Orithyia, z. Calaïs.--2)
dochter van Idas en Marpessa, gehuwd met Meleager, na wiens dood zij
zich van verdriet ophing.--3) tweede vrouw van Philippus van Macedonië,
na wiens dood Olympias haar met hare kinderen liet vermoorden.--4)
dochter van Philippus en Olympias, gehuwd met Alexander van Epirus,
na diens dood met Perdiccas. Toen ook deze gestorven was, koos zij
onder de macedonische veldheeren, die haar ten huwelijk vroegen,
Ptolemaeus tot echtgenoot, maar Antigonus hield haar gevangen en liet
haar waarschijnlijk vermoorden (308).--5) dochter van Antiochus III,
z. Ptolemaeus no. 9 en 10.--6) dochter van Ptolemaeus V, gehuwd met
haar broeder Ptolemaeus VI, later met haar anderen broeder Ptolemaeus
VII, z. Ptolemaeus no. 10 en 11.--7) dochter van Ptolemaeus VI
Philometor, gehuwd met Alexander Balas, daarna, toen deze van den
troon gestooten was, met Demetrius Nicator, en nadat deze door de
Parthen gevangen genomen was, met Antiochus Sidetes. Toen Demetrius
terugkwam, liet zij hem en hun zoon Seleucus vermoorden, maar niet
lang daarna werd zij door haar anderen zoon gedwongen den gifbeker te
drinken.--8) jongere dochter van Ptolemaeus VI en Cleopatra no. 6,
gemalin van Ptolemaeus VII, z. Ptolemaeus no. 11, 12 en 13.--9)
dochter van Ptolemaeus VII, gehuwd met Antiochus IX.--10) dochter
van Ptolemaeus Auletes, geb. 69, gehuwd met haar broeder Ptolemaeus
XII. Spoedig werd zij door de voogden van Ptolemaeus, Achillas en
Pothinus, wegens hare eerzuchtige plannen verdreven en reeds trachtte
zij zich met geweld recht te verschaffen, toen Caesar te Alexandrië
kwam en besliste, dat de beide echtgenooten gezamenlijk zouden
regeeren. Wel veroorzaakte deze beslissing groote ontevredenheid en
kwam Caesar zelfs in vrij groot gevaar, daar Ptolemaeus echter in
een gevecht sneuvelde, bereikte Cl. haar doel. Op bevel van Caesar,
die door hare buitengewone schoonheid geheel betooverd was, huwde zij
met haar jongsten broeder Ptolemaeus XIII, ook kwam zij naar Rome,
waar Caesar's liefde voor haar zoo groote ontevredenheid verwekte,
dat zij na zijn dood moest vluchten. Na den slag bij Philippi ontmoette
zij Antonius te Tarsus, en nam hem door hare bekoorlijkheden zoo voor
zich in, dat hij haar naar Alexandrië volgde, haar op zijne tochten
door Azië medenam en toeliet dat zij, na het vermoorden van haar
broeder en zuster, alleen over Aegypte heerschte. Zoo groot was haar
invloed op hem dat, toen zij in den slag bij Actium in het heetste
van het gevecht de vlucht nam, Antonius haar volgde en daardoor de
oorzaak was van de nederlaag der zijnen. Toen hij zich daarna gedood
had en Cl. zag, dat Octavianus ongevoelig was voor hare schoonheid,
en vreesde, dat hij haar in triumf naar Rome wilde voeren, doodde zij
zich, naar men beweerde door den beet eener vergiftige slang (30).--11)
bijgenaamd Selene, dochter van Antonius en Cleopatra, door haar vader
met Cyrenaica begiftigd en door Octavianus aan Juba uitgehuwd.--12)
dochter van Mithradates, gehuwd met Tigranes van Armenië.

Cleophantus, Kleophantos, een van de oudste grieksche schilders,
de eerste die verf op zijne teekeningen aanbracht.

Cleophon, Kleophon, 1) invloedrijk volksleider te Athene in de laatste
jaren van den peloponnesischen oorlog, verzette zich hardnekkig tegen
den vrede en werd daarom door de oligarchische partij van het een of
ander aangeklaagd en door een onder hun invloed staande rechtbank ter
dood veroordeeld (404).--2) atheensch treurspeldichter, v. s. dezelfde
als de vorige.

Clepsydra, klepsydra, 1) een wateruurwerk, in inrichting gelijk aan
onze zandloopers, doch met water gevuld. Oorspronkelijk dienden
zij om den tijd te meten, gedurende welken een redenaar voor het
gerecht mocht spreken, men had echter ook grootere (horologia),
die natuurlijk langer liepen en door eene indeeling of schaal den
verloopen tijd aanwezen.--2) bron op de acropolis te Athene.--3)
bron op den berg Ithome.

Cleruchia, klerouchia, eigenlijk een land, waar volgens het
oorlogsrecht veroveraars de oorspronkelijke bevolking onderworpen
en het grondbezit onder elkander verdeeld hadden; in het bizonder
atheensche volkplantingen, waarvan de grondeigenaars atheensche
burgers bleven, desverkiezende te Athene konden blijven wonen en hunne
burgerrechten uitoefenen, maar ook tot den krijgsdienst en andere
lasten verplicht waren en geen eigen rechtspraak hadden. Terwijl
volkplantingen anders nieuwe staten vormen, blijven de cleruchiën,
waarvan sedert 506 vele gesticht werden, deelen van den atheenschen
staat. Ook in het rijk der Ptolemaeën vindt men klerouchoi; dit zijn
actief dienende soldaten, die een stuk staatsland in bezit hebben, welk
bezit dikwijls in eigendom overgaat. Deze worden ook katoikoi genoemd.

Cleta, Kleta, bij de Spartanen eene van de Chariten.

Clidemus, Clitodemus, Kleidemos, (Kleitodemos), schreef in de 4e eeuw
eene attische geschiedenis (Atthis) e. a. geschiedkundige werken.

Clientes. Vóór het ontstaan der plebs vond men te Rome een stand van
hoorigen of halfvrijen, die, naar het schijnt, volgens oud-italisch
gebruik, onder de bescherming of het patronaat der burgers stonden en
daarentegen ook zekere bepaalde verplichtingen tegenover hunne patroni
hadden. Over de wederzijdsche verhouding dezer beide standen zie men
het artikel patronus. Ook vreemden, die zich te Rome wilden vestigen,
moesten in den oudsten tijd, daar zij geene rechtspersoonlijkheid
bezaten, zich onder de rechtspersoonlijkheid van een burger stellen
(applicatio), en derhalve zich in clientela begeven, indien zij
de bescherming der wetten wilden genieten. In verloop van tijd
loste het cliëntschap zich op in de plebs. Men neemt gewoonlijk
aan, dat de cliënten van het platteland in 457, toen het aantal
volkstribunen van 4 op 10 gebracht werd (zie tribuni plebis), vrij
verklaard zijn. Anderen dateeren die vrijwording reeds van koning
Servius Tullius. De cliënten moeten scherp onderscheiden worden
zoowel van slaven als van plebejers.--In lateren tijd komt de naam
cliënten terug voor de bezoldigde visitemakers bij de rom. grooten,
bij wie zij ook wel als anteambulones dienst deden. Zij werden voor
hunne bezoeken en diensten beloond, hetzij met een mandje eetwaren
(sportula), hetzij met geld. De aanzienlijke Romein, wiens receptiën
zij dus hielpen opluisteren, wordt dan tegenover hen rex geheeten.

Climax, Klimax, "trap", een berg in het O. van Lycia, het begin van
den Taurus. Hij komt ook onder den semietischen naam Solyma voor
(ook = trap). In de Ilias komen de Solymers als vijanden der Lyciërs
voor. De naam van den berg komt van een trap, die in den bergpas is
uitgehouwen. Ook een gebergte in Coelesyria heette Climax.

Climberris = Elimberris.

Clinias, Kleinias, 1) vader van Alcibiades, een zeer rijk man,
sneuvelde bij Coronea (447); ook een jongere broeder en een neef van
Alcibiades droegen dien naam.--2) pythagoreïsch wijsgeer, tijdgenoot
van Plato.--3) verdienstelijk staatsman te Sicyon, omstreeks 264
vermoord. Hij was de vader van Aratus no. 1.

Clio, Kleio, de Muze der geschiedenis, wordt afgebeeld met een rol
papier in de hand.

Clipeus, aspis, rond, dekselvormig schild, in den regel van op elkander
gelegde lagen leder gemaakt en niet metaal bekleed, of wel uit teenen
gevlochten en dan met leder en metaal bedekt.--Ook noemt men in de
badhuizen aldus het deksel van den oven, waaruit de heete lucht uit
de stookplaats in de heete badkamer stroomde.

Clisthenes, Kleisthenes, 1) tyran van Sicyon (596-565), uit het huis
der Orthagoriden, trachtte den oud-ionischen stam, waartoe hij zelf
behoorde, boven de Doriërs, die Sicyon vroeger van Argos uit veroverd
hadden, te verheffen en over het geheel alle banden los te maken,
die Sicyon met Argos verbonden. Daartoe trachtte hij in de eerste
plaats den eeredienst van den argivischen heros Adrastus door dien van
Dionysus te verdringen, hij verbood de voordrachten der rhapsoden,
omdat zij Argos en argivische sagen bezongen en veranderde ook de
namen der dorische stammen, die hij Hyaten, Oneaten en Choereaten
noemde (met toespeling op hys, onos, choiros), terwijl zijn eigen stam
den naam Archelai kreeg. Hij stond aan het hoofd van het leger der
Amphictyonen, toen de inwoners van Crissa wegens hun heiligschennis
gestraft werden. Zijn rijkdom toonde hij door de schitterende wijze,
waarop hij allen, die zijne dochter Agariste tot vrouw begeerden,
een jaar lang onthaalde.--2) Athener, kleinzoon van den vorigen,
zoon van den Alcmaeonide Megacles en Agariste, stelde zich na den
val der Pisistratiden aan het hoofd der volkspartij en hervormde de
staatsregeling van Solon in democratischen geest. Wel gelukte het zijn
aristocratischen tegenstander Isagoras door de hulp van Cleomenes I
hem voor korten tijd te verdrijven, maar de gewelddadige handelingen
van Cleomenes verwekten zoo groote verbittering, dat Cl. spoedig
terugkeeren kon. Over zijne hervormingen z. Boule, Demoi, Ostracismus,
Phyle. Later zoude hij, misschien met het oog op de vijandige houding
van Sparta, getracht hebben met den perzischen satraap van Sardes
betrekkingen aan te knoopen, en zou het volk hem daarom uit wantrouwen
verjaagd hebben (505).

Clitarchus, Kleitarchos, 1) zoon van Dinon, beschreef de geschiedenis
van Alexander d. G. in gezwollen stijl en met allerlei fabelachtige
berichten doormengd; toch werd hij door latere schrijvers als Diodorus,
Curtius e. a. veel gebruikt, daar men, waarschijnlijk ten onrechte,
meende dat hij Alexander op zijn tochten vergezeld had.--2) tyran van
Eretria onder bescherming van Philippus van Macedonië, werd door de
Atheners onder Phocion verdreven.

Clitodemus = Clidemus.

Clitomachus, Kleitomachos, 1) beroemd om zijne vele overwinningen
in de isthmische en pythische spelen, behaalde eens drie prijzen op
één dag.--2) Carthager, eigenlijk Hasdrubal genaamd, leerling van
Carneades, na wiens dood (129) hij ongeveer twintig jaar hoofd der
academie was; zijne talrijke geschriften, v. s. 400, zijn verloren;
Cicero heeft ze echter gebruikt o. a. in zijn werk: de divinatione.

Clitor, Kleitor, sterke stad en riviertje in het N. van Arcadia.

Clitumnus, riviertje in Umbria, met een tempel van den god Clitumnus.

Clitus, Kleitos, 1) zoon van Mantius, werd door Eos geschaakt.--2)
bijgenaamd de Zwarte, veldheer van Alexander d. G., redde hem het
leven in den slag bij den Granicus en was sedert een van zijne
gunstelingen; hij werd bevelhebber van de lijfwacht en satraap van
Bactrië. Alex. doodde hem in dronkenschap bij een drinkgelag, toen
Cl. hem ergerde door zijne al te vrijmoedige taal.--3) bijgenaamd
de Witte, voerde na Alex.'s dood de veteranen terug, overwon in
den lamischen oorlog de Atheners ter zee, werd landvoogd van Lydië,
van waar Antigonus hem na twee jaar verdreef, overwon, als admiraal
van Polyperchon, Antigonus en Cassander bij Byzantium ter zee, maar
sneuvelde den dag daarna (318).

Clivus Capitolinus, de weg, die van het Forum te Rome naar boven
leidde naar den Mons Capitolinus.

Cloaca Maxima, het groote afvoerkanaal in Rome, dat oorspronkelijk
diende om de lage gronden in den omtrek van het latere Forum droog
te leggen, en later uitgebreid en overdekt, tevens het huiswater van
een gedeelte van de stad naar den Tiber afvoerde. Het oudste gedeelte
dateert nog uit den koningstijd. Het werk bestaat nog, en is weer in
gebruik genomen. Het begint bij de laagte tusschen Oppius en Cispius,
loopt dan onder het Argiletum door naar het Forum, en vervolgens door
het Velabrum en het Forum Boarium, tot het tusschen den Pons Aemilius
en den kleinen rondtempel in den Tiber mondt. Het woord is afgeleid
van cloare = reinigen.

Cloacina, volgens de gewone opvatting een bijnaam van Venus, zij had
een heiligdom bij het Comitium te Rome, dat naar men meende, reeds
bestond sedert de vereeniging van Rom. en Sabijnen. In werkelijkheid
is het de godin der Cloaca Maxima (z. a.) en heeft zij met Venus
niets te maken.

Clodia (via). Deze weg liep van Rome door Etruria ten W. van den Lacus
Sabatinus over Saturnia en Rusellae en sloot zich vervolgens aan de via
Aurelia aan. V. a. vereenigt hij zich voorbij Blesa wederom met de via
Cassia (z. a.) en loopt dan van Florentia naar Luca en Forum Clodii.

Clodiae (leges) van den volkstribuun P. Clodius Pulcher, in 58. 1) lex
frumentaria, dat de korenuitdeelingen om niet zouden plaats hebben.--2)
lex de auspiciis, dat op de dagen, waarop wetgevende comitia gehouden
werden, geene andere auspicia mochten genomen worden en dus geene
obnuntiatio zou kunnen plaats grijpen. Bovendien werden de leges Aelia
et Fufia opgeheven, zie servare de caelo.--3) lex de collegiis, tot
herstel der in 64 bij senaatsbesluit opgeheven gilden en demagogische
genootschappen, collegia compitalicia.--4) lex de censoria notione,
dat de censoren niemand mochten bestraffen, die niet formeel bij hen
was aangeklaagd en door beiden schuldig was bevonden.--5) lex de capite
civis Romani, dat wie een rom. burger zonder rechterlijk vonnis had ter
dood gebracht (gelijk Cicero met Catilina's eedgenooten had gedaan),
zou verbannen worden. Deze wet werd nader uitgewerkt door een tweede,
waarbij aan Cicero, nu met name genoemd, het verblijf binnen 400
mijlen van Rome werd ontzegd (aqua et igni interdictio).--6) lex de
provinciis consularibus, waarbij aan den consul L. Calpurnius Piso
Caesoninus Macedonia en Achaia, aan den consul A. Gabinius Syria werd
opgedragen. Het doel was, hen gunstig te stemmen, opdat zij zich niet
tegen Cicero's verbanning zouden verzetten.--7) lex de rege Ptolemaeo,
dat koning Ptolemaeus van Cyprus zou onttroond worden en zijn land en
bezittingen tot eigendom van het rom. volk zouden worden verklaard,
en dat M. Porcius Cato (minor) deze wet zou ten uitvoer leggen. Het
doel der wet was eigenlijk, Cato op eene fatsoenlijke manier uit
Rome te verwijderen.--8) lex de suffragiis libertinorum, dat de
vrijgelatenen ook in de tribus rusticae zouden kunnen stemmen. Deze
wet kwam echter niet tot stand.

Clodii = Claudii. Eenige leden der gens Claudia schreven hun naam
met o in plaats van au, zie Claudii no. 17-19.

Clodius Albinus. Zie Albinus.

Clodius Macer (L.), generaal van Nero in Africa, had zich bij
den opstand van Vindex en Galba tegen Nero (voorjaar van 68) half
onafhankelijk gemaakt, maar werd na Nero's dood wegens zijne roofzucht
door Galba gevonnisd.

Cloelii of Cluilii, patricische gens, afkomstig uit Alba Longa. 1)
C. Cloelius, volgens de overlevering koning van Alba Longa, voerde
oorlog tegen Rome tijdens Tullus Hostilius en stierf gedurende
den veldtocht, waarop Mettius Fuffetius dictator van Alba werd.--2)
Cloelia, rom. maagd, die, onder de gijzelaars aan Porsena uitgeleverd,
ontsnapte en over den Tiber naar Rome terugzwom. De senaat zond haar
naar Porsena terug, doch deze stelde haar in vrijheid en schonk haar
een fraai opgetuigd paard, terwijl hij ook nog een aantal andere
gijzelaars te harer keuze losliet. De Rom. richtten voor haar een
standbeeld te paard op.--3) Q. Cloelius Siculus, consul in 498,
benoemde zijn ambtgenoot T. Larcius Flavus tot eersten dictator.

Clotae aestuarium, golf op de Westkust van Caledonia (Schotland),
thans Firth of Clyde.

Clotho, Klotho, de spinster, eene van de Moerae, wordt voorgesteld
met een haspel, waarmede zij 's menschen levensdraad spint.

Cluentii. 1) L. (v. a.) A. Cluentius, italiaansch generaal in den
marsischen oorlog, bij Nola gesneuveld, in 89.--2) A. Cluentius
Habitus, vader en zoon, bekend door de schitterende oratio pro Cluentio
van Cicero in 66.

Cluilii = Cloelii.

Clupea, rom. naam voor de stad Aspis in Africa, z. a.

Clusium, Klousion, vroeger Camers geheeten, de voornaamste der 12
etrurische hoofdsteden, residentie van Porsena, wiens praalgraf in
de nabijheid was. De stad was zeer sterk. De belegering van Clusium
door de Galliërs gaf aanleiding tot hun tocht naar Rome in 390. Het
speltmeel van Clusium (far Clusinum) was om zijne fijnheid zeer
gezocht.

Clusius, bijnaam van Janus (z. a.).

Cluvii, een campaansch geslacht, dat zich te Rome vestigde.--1)
Pacula Cluvia voorzag de Romeinen, die te Capua door Hannibal werden
gevangen gehouden, van levensmiddelen.--2) M. Cluvius bestuurde
Cicero's geldzaken.--3) Cluvius Rufus, geschiedschrijver, bekleedde
onder Claudius en Galba verschillende ambten. In zijne geschiedenis
beschreef hij den tijd van Caligula tot Vitellius. Tacitus heeft hem
als bron gebruikt.

Clymene, Klymene, 1) Oceanide, gehuwd met Iapetus, moeder van Atlas,
Menoetius, Prometheus, Epimetheus.--2) bij Prometheus moeder van
Deucalion.--3) bij Helius moeder van Phaëthon, later gehuwd met
den aethiopischen koning Merops.--4) dochter van Minyas, bij den
arcadischen koning Iasius moeder van Atalante.--5) dochter van Catreus,
werd op bevel van een orakel door haar vader verstooten en aan een
zeeman Nauplius (no. 3) gegeven om haar te verwijderen, bij wien
zij moeder werd van Palamedes en Oeax.--6) v. s. een bloedverwante
van Menelaus, dienares van Helena, met wie zij naar Troje ging;
na de inneming der stad werd zij aan Acamas gegeven.--7) bijnaam
van Persephone.

Clymenus, Klymenos, 1) zoon van Cardys, stelde vijftig jaar na den
zondvloed van Deucalion de olympische spelen weder in.--2) zoon van
Presbon, koning van Orchomenus in Boeotië, schoonvader van Nestor,
stierf aan eene wonde, die hem bij een wedren door een thebaanschen
wagenmenner werd toegebracht.--3) bijnaam van Hades.

Clypea = Clupea.

Clypeus = clipeus.

Clysonymus, Klysonymos, zoon van Amphidamas, speelmakker van Patroclus,
die eens bij het dobbelspel twist met hem kreeg en hem doodsloeg.

Clytaemnestra, Klytaimnestra, (waarschijnlijk beter Clytaemestra,
Klytaimestra, dochter van Tyndareos en Leda, gemalin van Agamemnon
(z. a.). Zij regeerde na diens dood met Aegisthus over Mycenae en
Argos totdat Orestes, volwassen geworden, zijn vader wreekte en
beiden doodde.

Clytia, Klytia, Oceanide, door Apollo bemind. Toen de god ook voor
Leucothoë liefde had opgevat, verried Cl. dit uit jaloerschheid, waarop
Leucothoë door haar vader levend begraven werd. Daarom kreeg Apollo
een afkeer van haar, en uit verdriet onthield zij zich van spijs en
drank en verkwijnde zij, totdat zij in een zonnebloem veranderd werd.

Clytius, Klytios, 1) een van de Giganten.--2) zoon van Alcmaeon en
de dochter van Phegeus, die na den dood van zijn vader naar Elis
vluchtte; hij was de vader van Piraeus en de stamvader der Clytiaden,
een beroemd waarzeggersgeslacht in Elis.--3) naam van eenige Trojanen.

Cnemides, Knemides, versterkte stad aan den Cnemis in het gebied
der Locriërs.

Cnemis, Knemis, berg op de Zuidgrens der Epicnemidische Locriërs.

Cnidia, Knidia, bijnaam van Aphrodite naar de stad Cnidus, waar een
beeld van die godin stond, dat door Praxiteles gemaakt was en voor
een van de belangrijkste kunstwerken der oudheid gold.

Cnidus, Knidos, dorische stad tot de Hexapolis Dorica behoorende,
op de uiterste punt van de Chersonesus Cnidia; de stad lag tusschen
twee havens, die door een kanaal verbonden waren. Op de uiterste
punt, het voorgebergte Triopium, lag de tempel van Apollo, waar
de bondsvergaderingen der aziatische Doriërs plaats vonden, en hun
gemeenschappelijke feesten gevierd werden. Cnidus zelf is in de heele
oudheid beroemd om den tempel van Aphrodite Euploia, met het door
Praxiteles vervaardigde beeld der godin.

Cnosus, later Cnossus, ook met Gn. geschreven, Knosos, stad op
de Noordkust van Creta, in voorhistorische tijden (2400-1200) de
koningszetel van een machtig volk met een zeer interessante, hoog
ontwikkelde beschaving; wie de dragers waren dezer beschaving, weten
we nog niet; we kunnen echter twee tijdperken onderscheiden, die van
de vóór-grieksche, en die van de achaeische heerschappij. Omstreeks
1000 vervalt deze cretensisch-myceensche beschaving, en in den
historischen tijd is de stad dorisch, met de havensteden Amnisus en
Heracleum. Een herinnering aan den vroegeren glans en de vroegere
heerlijkheid is bij het grieksche volk levendig gebleven door de sagen
van Minos, den Minotaurus en het Labyrinth, van Daedalus en Icarus
en van Ariadne. Cnosia tellus = Creta, Cnosia, Cnosis, Cnosias =
Ariadne, Cnosia stella = het sterrenbeeld de kroon van Ariadne. De
opgravingen der laatste jaren hebben het oude paleis der vorsten van
Cnosus blootgelegd.

Coactores. Coactores agminis, soldaten van de achterhoede, die tegen
desertie uit de gelederen moesten waken,--Coactores exactionum,
of coactores argentarii, personen, wier werk het was, verschuldigde
gelden te innen. De vader van Horatius was coactor.

Cocalus, Kokalos, koning op Sicilië, die Daedalus gastvrij opnam
toen hij van Creta vluchtte, en Minos doodde toen hij hem kwam
opeischen. Uit dankbaarheid versierde Daedalus zijn rijk met vele
kunstwerken. V. a. had hij Daedalus willen uitleveren, waarop deze
's konings badkamer zoo overmatig liet verwarmen, dat deze stikte.

Cocceii, aanzienlijk geslacht, waarschijnlijk uit Umbria. 1)
L. Cocceius Nerva, vriend van Octavianus, voerde de onderhandelingen
tusschen dezen en Antonius. Later stelde hij met Maecenas en Asinius
Pollio te Brundisium de voorwaarden op van de overeenkomst tusschen
Antonius en Octavianus (herfst 40). In 37 werd hij wederom naar
Brundisium gezonden met Maecenas en Fonteius Capito; Horatius en
Vergilius maakten de reis mede. Tengevolge daarvan kwam het verdrag van
Tarente tot stand.--2) M. Cocceius Nerva, bekwaam jurist, was een der
weinigen, die het vertrouwen van Tiberius bezaten. Uit verdriet over
diens handelingen liet hij zich doodhongeren (33).--3) M. Cocceius
Nerva, rom. keizer, een kleinzoon van no. 2. Zie Nerva.

Coche, Koche, stad aan den Tigris nabij Ctesiphon.

Cocles, zie Horatii.

Cocosates, volksstam in Aquitania, aan den Aturus (Adour).

Cochlear, een soort eierlepel, waarvan de steel spits uitliep, om
b. v. schelpdieren en slakken te eten. Een groot soort lepel heet
ligula (z. a.).

Cocylium, Kokylion, aeolische stad in Mysia.

Cocytus, Kokytos, rivier in Epirus, tak van den Acheron. In de
voorstellingen één van de rivieren in de onderwereld, evenals de
Acheron, de Pyriphlegethon en de Styx. In de onderwereld is de Cocytus
een arm van de Styx.

Codanus Sinus, het Kattegat. Soms ook wordt de geheele Oostzee zoo
genoemd.

Codex, een blok hout, een strafblok aan het been. Ook eene verzameling
wastafeltjes om op te schrijven, van achteren aaneengehecht, evenals
onze leitjes. Vervolgens ook een boek van papier of perkament,
ingenaaid. Ten slotte ook een wetboek, b.v. codex Iustinianeus. Codex
accepti et expensi = kasboek.

Codicilli (zie codex), kleine wastafeltjes tot een notitieboekje
vereenigd, om aanteekeningen te maken, ook om als brief verzonden te
worden, toevoegsels tot een testament te maken, en dgl. Zie Cera.

Codrus, Kodros, zoon van Melanthus, laatste koning van Attica. Bij
een inval van de Doriërs had een orakel den Atheners de overwinning
voorspeld als hun koning sneuvelde, waarop C. zich verkleed in het
kamp van de vijanden begaf, twist zocht en gedood werd. De Doriërs
trokken toen ontmoedigd af, en de eupatriden schaften het koningschap
af, onder voorwendsel dat niemand na C. de regeering waardig was.

Coela (plur.), ta Koila tes Euboias, het vlakke gedeelte van Euboea
langs de Oostkust tusschen de kapen Caphareus en Chersonesus.

Coele, he Koile, zuidwestelijke voorstad van Athene, tusschen de
lange muren.

Coelesyria, he koile Syria, sedert de macedonische verovering de
dalstreek tusschen den Libanon en den Antilibanon, met de bronnen van
den Orontes en de stad Heliopolis (Baälbek). In het rom. tijdperk
breidde de naam Coelesyria zich uit over het land ten O. van den
Antilibanon, waar Damascus lag, zelfs tot Palmyra.

Coelii = Caelii no. 1-3.

Coelius mons = Caelius mons.

Coelossa, Koilossa, berg in Sicyonia.

Coëmptio, eene der vormen, waaronder een rom. huwelijk kon worden
gesloten. Zij berustte op het recht van den pater familias, om
zijne kinderen te verkoopen. Ten overstaan van vijf getuigen en een
libripens, die de weegschaal hield, stond de vader zijne dochter aan
den bruidegom af. Deze laatste tikte daarbij met een geldstuk tegen
de schaal, eene zinnebeeldige voorstelling van het betalen van den
koopprijs. Door zulk een huwelijk kwam de vrouw in de manus van haar
echtgenoot (zie manus). Vóór de eigenlijke handeling der coemptio
plaats had, gaf de bruid op de vraag van haar aanstaanden echtgenoot
haar toestemming tot het huwelijk, zoodat zij door den verkoop geen
slavin werd, maar naast haar man eene vrije positie innam. Over de
coëmptio cum extraneo fiduciae causa zie men het artikel tutela.

Coena, de hoofdmaaltijd der Rom., die gehouden werd na afloop der
hoofdbezigheden van den dag, tusschen 2 en 4 uur volgens onze wijze
van tijdverdeeling. In den oudsten tijd was de coena echter om 12 uur;
het avondeten heette toen vesperna. Men gebruikte den maaltijd in den
ouden tijd in het atrium, daarop een tijd lang op de bovenverdieping,
die cenaculum heet, vervolgens in het triclinium. Oudtijds zat men
aan tafel, daarop volgde een tijd, waarin de mannen op grieksche wijze
aan tafel lagen, terwijl vrouwen en kinderen zaten. Tegen het eind van
de republiek was het aanliggen (accubare), behalve voor de kinderen,
algemeen in gebruik. In den ouden tijd bestond de maaltijd uit twee
gangen; de tweede (mensae secundae) bestond uit vruchten: una carnis
fuerat, altera pomorum; bij den tweeden gang werd gedronken: una
epularum, altera poculorum. In den keizertijd bestond de coena van
den gegoeden burger uit drie gangen (fercula): 1) een voorgerecht,
gutus, gustatio, promulsis, uit eieren, schelpdieren, visch, radijs,
olijven, of salade bestaande, alles eenigszins pikant toebereid om den
eetlust op te wekken;--2) het caput coenae, gewoonlijk uit twee of drie
gangen bestaande;--3) de mensae secundae, nagerecht of dessert, dat
uit versche en gedroogde vruchten en gebak bestond. Ook bij den gewonen
burgerstand had men drie fercula, maar eenvoudiger; er werd veel kool
en varkensvleesch gegeten, ook jonge geiten en verder kippen. Tusschen
de verschillende gerechten hield men gewoonlijk een kleine pauze, die
besteed werd aan gezellig onderhoud of voorlezen of het uitvoeren van
muziek of vertooningen door de slaven. Voor en na den maaltijd en ook
tusschen de gangen wiesch men zich de handen, wat des te meer noodig
was, omdat men geen vorken kende, en dus met de vingers at. Vóór de
mensae secundae bad men tot en offerde men aan de Lares en den Genius
van den pater familias, later ook aan den Genius van den keizer. Wat
in later tijd de maaltijden der rijken zoo kostbaar maakte, was niet
zoozeer de wijze van toebereiding als wel het opdisschen van spijzen,
die zeldzaam of moeielijk te verkrijgen waren. Z. deipnon.

Coenus, Koinos, een van de dapperste generaals van Alexander d. G.,
schoonzoon van Parmenio, stierf op den terugtocht uit Indië (326).

Coërcitio is het recht, dat de ambtenaren behalve de quaestoren hebben,
om de burgers tot eerbied en gehoorzaamheid aan hun verordeningen te
dwingen. De dwangmiddelen waren: doodstraf, geeseling, boete (multae
dictio), hechtenis en pignoris capio; alleen de magistratus cum
imperio en de tribuni plebis konden, voor zoover de provocatie-wetten
hierop geen inbreuk maakten, al deze straffen aanwenden; de censoren
en aedilen hadden alleen de multae dictio en de pignoris capio. De
magistratus cum imperio hadden de coërcitio tegen de magistraten, wier
imperium geringer was dan het hunne, en tegen de mag. sine imperio. De
tribunen hadden dit recht tegen alle magistraten, later zelfs tegen
den dictator, terwijl zij aan niemands coërcitio onderworpen waren.

Uit de coërcitio, die ook in den keizertijd blijft bestaan, heeft zich
door de provocatiewetten de eigenlijke strafrechtpleging (iudicatio)
ontwikkeld, en de strafrechtpleging der stadhouders van de provinciën
berust op het ius coërcitionis.

Coës, Koes, aanvoerder der Mitylenaeërs, die Darius op zijn tocht tegen
de Scythen volgden. Hij was het die aanried de brug over den Donau
niet af te breken, waarvoor hij later beloond werd met de tyrannie
over Mytilene. Bij het uitbreken van den opstand der Ioniërs werd
hij gedood.

Coetae, Koitai, volksstam in oostelijk Pontus, verkeerde lezing
voor Taochoi.

Coeüs, Koios, een van de Titanen.

Cognatio, natuurlijke bloedverwantschap door gemeenschappelijke
afstamming. Zie agnati.

Cognitio, gerechtelijk onderzoek door de overheid in eene rechtszaak,
ook wel de beslissing.

Cognitor, 1o identiteitsgetuige, d.i. een Romeinsch burger, die in een
vreemd land gerechtelijk van een ander verklaart, dat hij insgelijks
een Rom. burger is, en de persoon is, voor wien hij zich uitgeeft.--2o
zaakwaarnemer in privaatzaken.--3o in later tijd degene, aan wien de
cognitio (z. a.) toekomt, rechter van instructie.

Cognomen. Zie nomen.

Cohors als krijgsterm beteekent in de eerste plaats eene vereeniging
van troepen als afdeeling van een legioen. Twee centuriae van hetzelfde
wapen vormden een manipulus. Sedert den tweeden punischen oorlog
vereenigde men twee manipels tot eene cohorte. Omtrent de normale
sterkte van een legioen z. Centuria. Was het noodig het legioen te
versterken, dan werd het getal hastati en principes in elke centurie
vermeerderd, niet echter dat der triarii of pilani. Ten gevolge van
verschillende hervormingen deels van Marius afkomstig, deels van
Caesar, bestond in Caesars tijd het legioen uit 10 cohorten, en elke
cohorte uit 6 centuriën of 3 manipels, zooals de figuur aanwijst. Bij
de opgaaf van de getalsterkte der cohorten worden de velites niet
medegerekend, en wanneer men b.v. van cohortes quingenariae leest, moet
men dit getal aldus verdeelen, dat elke cohorte uit het vaste getal
van 60 triarii of pilani en verder uit 220 principes en 220 hastati
bestaat. Onder Augustus werd de eerste cohorte van ieder legioen op
de dubbele sterkte der overige gebracht: zij telde 1000 soldaten, 100
onderofficieren of decani en 5 centuriones, en werd cohors milliaria
genoemd, terwijl de andere cohorten 555 man voetvolk hadden, n.l. 500
soldaten, 50 decani en ook 5 centuriones. Aan de eerste cohorte waren
132, aan elke der andere 66 geharnaste ruiters toegevoegd.--In lateren
tijd wordt cohors ook van eene afdeeling ruiterij gebezigd.--Ook van
de hulptroepen, door de bondgenooten geleverd, wordt meermalen het
woord cohortes gebruikt.

Cohors praetoria, de garde of lijfwacht van den veldheer of stadhouder,
ook wel met inbegrip van zijn staf en zijn geheele gevolg van
officieren, ambtenaren, vrienden en dienaren. Het eerst heeft Scipio
Africanus minor in den numantijnschen oorlog zoo'n lijfwacht opgericht.

Cohortes praetoriae. Augustus richtte een gardecorps op van 9 cohorten,
elk 1000 man sterk, waarvan er echter niet meer dan 3 te Rome in
garnizoen lagen, die bij de burgers ingekwartierd werden en buiten
dienst de toga mochten dragen, weshalve zij ook wel cohortes togatae
worden genoemd. Deze garde had hooger soldij en korter diensttijd dan
de overige troepen. Hiervan onderscheiden is de bataafsche lijfwacht,
de corporis custodes (z. a.). Op aansporing van Seianus liet keizer
Tiberius voor de praetorische cohorten eene vaste legerplaats, castra
praetoria, bouwen in den N.O. hoek van Rome. Vitellius ontbond de
praetoriaansche garde, omdat zij voor Otho tegen hem had gestreden,
en richtte eene nieuwe van 16 cohorten op. In de geschiedenis van
Rome speelden de praetorianen eene groote rol: keizers werden door
hen op den troon geplaatst en vermoord, éénmaal zelfs, in 193 na C.,
verkochten zij de keizerlijke waardigheid aan den meestbiedende. Keizer
L. Septimius Severus ontbond de garde in 194 en verving ze door een
andere. Onder Constantijn werd zij afgeschaft en hare legerplaats
afgebroken. In het eerst stond de garde onder twee praefecti praetorio,
tijdens Tiberius onder één, later weder onder één of twee of drie.

Cohortes urbanae, eene soort van gendarmerie, door Augustus opgericht,
om voor de openbare veiligheid te Rome te zorgen. Eerst waren er 3;
Vitellius bracht het getal op 4. Zij stonden onder den praefectus
urbi. Later smolten zij met de praetorianen samen.

Cohortes vigilum, zeven in getal, voor elk tweetal wijken één, eene
soort van brandweer en politie, door Augustus ingesteld. Zij stonden
onder een praefectus vigilum.

Colchis, Kolchis, landschap aan den O.-hoek van den Pontus Euxinus
(Zwarte zee), ten Z. van den Caucasus, ten N. van Armenia, door den
Phasis doorsneden. Het land was moerassig, zoodat de woningen voor een
deel op palen moesten gebouwd worden, doch het was zeer vruchtbaar
en leverde o.a. timmerhout, hennep, pek, honig, was, vooral vlas en
linnen, en ook goud op. Van de boorden van den Phasis zijn de fazanten,
aves Phasianae, afkomstig. De bewoners van de vlakte hadden een donkere
huidkleur en kroeshaar, en leken op de Aethiopiërs, zoodat Herodotus
vermoedt, dat ze uit Aegypte hierheen verplaatst zijn. Aan de kust
lagen de milesische koloniën Phasis en Dioscurias. Mithradates VI
maakte het gewest tot eene pontische provincie; daarna werd het aan
Rome cijnsbaar. De mythe noemt het Aeaea of Aea en plaatst er de gouden
ramsvacht, bekend uit de sagen van den Argonautentocht en van Iason
en Medea. Bij dichters is Colchis meermalen = de Colchische vrouw,
d. i. Medea.

Colias, Kolias, kaap op de Westkust van Attica dicht bij Phalerum, waar
fijne porceleinaarde werd gevonden. Er stond een tempel van Aphrodite.

Collatia, latijnsche stad aan den Anio, door Tarquinius Priscus
veroverd, de woonplaats van L. Tarquinius Collatinus en Lucretia.

Collatinus, zie Tarquinii no. 3.

Collegae zijn niet slechts ambtgenooten, maar ook overheden, die onder
gelijke auspiciën gekozen zijn. Zoo zijn de praetoren collegae minores
der consuls, de magister equitum een collega minor van den dictator. Op
de par potestas der collegae berust het ius intercessionis, dat ze
tegenover elkaar kunnen uitoefenen.

Collegium, 1) collegie van ambtgenooten, b.v. collegium pontificum.--2)
corporatie tot eenig bepaald doel, b.v. collegia tenuiorum,
begrafenisfondsen.--3) gilden van ambachtslieden, collegia opificum.

Collina, eene der vier regiones, waarin Servius Tullius de stad Rome
verdeelde. Deze regio omvatte den collis Quirinalis en den collis
Viminalis.

Collina (porta), noordoostelijkste poort van Rome in den muur van
Servius Tullius.

Collybus, kollybos, agio bij de geldwisselaars.

Collytus, Kollytos, demus in Attica tot de phyle Aegeis behoorende.

Colonae, Kolonai, naam van twee steden, eene in Troas ten Z.W. van
Neandria, en eene in Mysia.

Colonatus. Colonus beteekent oorspronkelijk boer, maar wordt later
gewoonlijk in de beteekenis van pachtboer gebruikt. De boerderijtjes
zijn klein; de pachttermijn is gewoonlijk 5 jaar, maar wordt dikwijls
stilzwijgend vernieuwd; en daar de colonus gewoonlijk geen geld heeft,
wordt de pacht in natura betaald. De groote landgoederen, die zich
sinds den 2den Punischen oorlog in Italië vormden (z. Latifundia),
lieten de eigenaars of bezitters liefst door slaven bewerken
(z. Agrariae leges); de wet, die hen dwong een zeker aantal vrije
daglooners in dienst te hebben, werd niet uitgevoerd of ontdoken. Toen
echter door de slavenopstanden (z. Spartacus) de slaven in aantal
ontzettend afnamen of onbetrouwbaar werden, namen de eigenaars weer
een tijd lang hun toevlucht tot het pachtsysteem. In den keizertijd nam
echter in Italië het gebruik van slaven, de uitbreiding der latifundia
en de ontvolking, die daarmede gepaard pleegt te gaan, weer hand over
hand toe. In de provinciën, vooral in Africa, waaromtrent wij het
best zijn ingelicht, is het grootgrondbezit ook schrikbarend. Op de
groote landgoederen (saltus) hetzij van particulieren, hetzij van den
keizer, vindt men daar naast het huis en het bedrijf van den landheer
uitsluitend kleine pachters, coloni, die tengevolge van de slechte
ekonomische toestanden, daar anders het bedrijf niet meer loonend is,
langzamerhand gedwongen worden op hun grond te blijven wonen (glaebae
adstricti). Deze saltus of praedia worden tot groote distrikten
(tractus) bijeengevoegd, en aan het verband met het municipium waartoe
ze oorspronkelijk behoorden, onttrokken. Verschillende contracten,
waaraan die coloni gebonden waren, zijn in de laatste twintig jaar in
Africa teruggevonden. Het oudste contrakt, lex colonis fundi villae
Magnae data ad exemplum legis Mancianae dateert van het jaar 116 of
117 n. C. In de 4de eeuw n. C. worden de verplichtingen van hoorigheid
ook in de wetgeving opgenomen, en strenge strafbepalingen vastgesteld
op het verlaten van de hofstede. Men werd colonus of door geboorte,
of door vrijwillig zich aan te melden. Ook zwervers en landloopers
werden aan een eigenaar uitgeleverd. Men werd slechts vrij door
dienst te nemen, of, later, door priester of monnik te worden. Hun
toestand wordt in den loop der eeuwen hoe langer slechter. Omtrent den
oorsprong van het kolonaat tast men nog vrijwel in het duister. Sommige
geleerden meenen, dat, al zijn de vormen, waaronder deze hoorigheid
zich voordoet, ook niet oostersch, toch de oorsprong er van in de
hellenistische wereld gezocht moet worden.

Colonia, 1) Grieksche koloniën. Wanneer eene grieksche stad overbevolkt
dreigde te worden, werd eene commissie uitgezonden, om op eene nog
niet door Grieken in bezit genomen kust eene geschikte plaats te
vinden voor den bouw eener nieuwe stad. Was zulk een punt gevonden,
dan werd een deel der bevolking als vrijwillige landverhuizers daarheen
overgebracht en van de noodige hulpmiddelen voorzien, en er verrees
eene zelfstandige stad, die wel in den beginne de bescherming der
moederstad genoot, maar toch niet afhankelijk van haar was. Het geval
van Potidaea, dat jaarlijks zijn eersten magistraat uit Corinthus
kreeg, is uitzondering, geen regel. Wel bleef er een band van piëteit
tusschen de metropolis en de kolonie bestaan, als tusschen moeder
en dochter, en de afgezanten der moederstad hadden bij de openbare
feesten eene eereplaats, doch de burgers der eene hadden daarom nog
geen aanspraak op het burgerrecht der andere. Zie ook Cleruchia. De
uitzending eener kolonie had onder zekere plechtigheden plaats, zooals
het medenemen van vuur uit het prytaneum der moederstad, en ook werd
geene grieksche kolonie gesticht zonder dat eerst een of ander orakel
was geraadpleegd. Natuurlijk waren er behalve de bovengenoemde reden
nog andere redenen tot stichting van volkplantingen. Bij inwendige
verdeeldheid kon het gebeuren, dat de onderliggende partij besloot
uit te wijken. Ook de verovering van een staat door machtiger vijanden
kon aanleiding tot landverhuizing geven. Ook handelsbelangen speelden
eene rol, en menige kolonie is gesticht om in afgelegen zeeën aan de
koopvaarders der moederstad een veilig station te verschaffen. Met
de inboorlingen van hun nieuw vaderland hadden de kolonisten vaak een
hardnekkigen strijd te voeren. Overwonnen de Grieken, dan ontwikkelde
zich in den regel een betrekking van perioeci, doch menigmaal ook
bezweken zij, zooals b.v. de grieksche steden op de kust van Voor-Azië
zich aan de lydische koningen moesten onderwerpen.--2) Romeinsche
koloniën. De Romeinen zonden met een geheel ander doel koloniën uit,
en wel niet naar onbewoonde plaatsen, maar naar bestaande steden in
pas veroverd gebied, om daar als voorposten wacht te houden. Het waren
militaire posten, propugnacula imperii. De nieuwe kolonisten kregen
voor zich en hunne gezinnen woningen en landerijen, die door de oude
bezitters moesten worden ingeruimd. Ze vormden een afzonderlijke
gemeente. Voor een klein deel waren het coloniae civium Romanorum,
d. w. z. de uitgezonden kolonisten waren rom. burgers, die ook in
hunne nieuwe woonplaats het volle burgerrecht behielden. Hiertoe
behooren o. a. de coloniae maritimae. Deze hebben, omdat zij met de
verdediging der kust belast zijn, militiae vacationem sacrosanctam,
waarmede echter in den tweeden punischen oorlog geen rekening gehouden
werd. De meeste coloniae waren col. latinae (zie hieronder); vaak
werden ook Romeinsche burgers naar veroverde streken gezonden,
zonder een bepaalde colonia, d.w.z. een stad met gemeentebestuur,
te vormen; men spreekt dan van assignationes viritanae. Zie ook onder
het artikel Agrariae leges: Lex Sempronia agraria van C. Gracchus. De
oude inwoners, inquilini, werden als dediticii, overwonnelingen,
beschouwd. Evenwel werd hun nu en dan toegestaan, zich als coloni te
laten inschrijven. Toen geheel Italia het burgerrecht bezat, hadden
de coloniae geen militaire beteekenis meer.--Deze gewoonte, koloniën
als militaire bezetting uit te zenden, was in Italia algemeen. Het
latijnsche stedenverbond deed het ook, en tusschen 493 en 340,
d. i. van de stichting van het romeinsch-latijnsch-hernicisch
bondgenootschap tot aan den laatsten latijnschen oorlog, werden
door de bondgenooten bondskoloniën uitgezonden. Na de onderwerping
van Latium bevolkten de Romeinen sommige koloniën met Latijnen. In
tegenstelling der vroegere coloniae latinae werden deze coloniae
latinae populi romani geheeten; zij waren 39 in getal, o. a. Ariminum,
Brundisium, Cremona, Placentia, en hadden het ius Latii.--Een andere
soort van coloniae waren die, welke nu en dan werden uitgezonden om
Rome te ontlasten van behoeftige, dikwerf oproerige burgers. Dit
waren landbouwkoloniën. De vestiging dezer laatste dagteekent van
den tijd der Gracchen. In de burgeroorlogen werd het gewoonte, dat de
overwinnaar zijne soldaten met grondbezit beloonde. Zoo wees Sulla niet
slechts vele landerijen, waarvan de eigenaars omgekomen of gevlucht
waren, aan zijne soldaten ter verdeeling toe, maar ook den grond van
verschillende mariaanschgezinde steden, waarvan de inwoners eenvoudig
uit huis en hof verdreven werden. Evenzoo wees Octavianus in 41 en 40
acht steden in Gallia Transpadana, tot straf voor hunne gehechtheid
aan de zaak van Brutus en Cassius, aan zijne legioenen toe, bij welke
gelegenheid ook Vergilius uit zijn eigendom verdreven werd. Dit zijn
coloniae veteranorum.--De uitzending van koloniën had volgens eene
speciale wet plaats en werd geregeld door opzettelijk hiertoe gekozen
commissarissen, meestal drie, III viri coloniae deducendae.

Colonia Agrippina, stad der Ubii of Agrippinenses, aldus in 50
n. Chr. genoemd ter eere van Germanicus' dochter Agrippina. Het was
de hoofdstad van Germania Inferior. In den lateren keizertijd is de
stad zeer belangrijk als grensvesting, en nu en dan zetel van den
keizer. Thans Keulen aan den Rijn.

Colonus, Kolonos, demus in Attica, ten N. van Athenae, geboorteplaats
van Sophocles, met een tempel van Poseidon, eene grot der Eumeniden
en het graf van Oedipus.

Colophon, Kolophon, aziatisch-ionische stad met de havenstad Notium
door muren verbonden, beroemd door zijne vloot en zijne voortreffelijke
ruiterij. Vandaar het spreekwoord Kolophona epitithenai = eene zaak
haar beslag geven. Toch werd de stad meer dan eens ingenomen. In het
nabijgelegen Clarus was een beroemd orakel van Apollo. Colophon was
de geboorteplaats van den elegieëndichter Mimnermus en maakte ook
aanspraak op Homerus.

Colossae, Kolossai, vroeger eene aanzienlijke stad in het Z. van
Groot-Phrygia, doch allengs door naburige plaatsen overschaduwd,
in Strabo's tijd nog slechts een stadje. Hier was een van de eerste
christelijke gemeenten.

Colosseum, zie Amphitheatrum.

Colotes, Kolotes, leerling van Epicurus, verdedigde in verscheiden
werken de leer van zijn meester, en viel daarbij de oudere wijsgeeren
soms hevig aan.

Columbar, als strafwerktuig vermoedelijk een houten bord, waarin
men zóó gesloten werd, dat hoofd en handen er door staken. Het werd
slechts voor slaven gebezigd.

Columbarium, duiventil; ook een grafkelder met een aantal rijen van
nissen boven elkander om lijkbussen in te plaatsen. Zie de teekening op
bldz. 187. Onder elke nis was op een plaatje de naam van den overledene
vermeld. Er waren algemeene columbaria, waarin men eene plaats kon
koopen.--Ook de roeigaten van een schip worden aldus genoemd.

Columella (L. Iunius Moderatus) geboren te Gades, leefde in het midden
der eerste eeuw na C. en leverde een smaakvol en vloeiend geschreven
werk de re rustica in 12 boeken; hiervan is het 10de boek, over den
tuinbouw, in navolging van Vergilius, in hexameters geschreven.

Columna. Hoewel bij verschillende volken der oudheid verschillende
vormen van zuilen in gebruik waren, kunnen hier slechts de grieksche
en rom. worden besproken, en wel in hoofdtrekken de dorische,
ionische en corinthische zuilen. Bij de grieksch-dorische orde
rijst de schacht der zuil zonder voetstuk als het ware uit den bodem
op; deze schacht is voorzien van ondiepe, aaneensluitende groeven,
cannelures geheeten, en bereikt eene hoogte van ongeveer 4,5 à 5 maal
hare benedenmiddellijn. Op de schacht rust het bovenstuk of kapiteel,
capitulum, kephalaion. Het onderste deel van dit kapiteel is de hals,
hypotrachelion, een voortzetting der schacht door eene insnijding
of een lijstje er van gescheiden, en soms met ringvormige lijnen
versierd. Daarop rust de eierlijst, echinus, echinos, en op deze
weder de vierkante dekplaat of abacus, abax. Op de dekplaten rust dan
de draagbalk of architraaf van den bovenbouw. Bij de rom.-dorische
zuil is de schacht meestal glad, en wanneer zij soms gecanneleerd
is, zoo strekken de groeven zich toch slechts over het bovenste
tweederde deel uit, terwijl het ondereinde glad blijft. Soms rust
de zuil op een voetstuk of basement, eene cirkelvormige schijf met
bolronde kanten, torus.--De grieksch-ionische zuil bereikt gemiddeld
eene hoogte van 8 maal de middellijn der beneden-doorsnede; de
schacht rust op een voet van kussens, door holle randen, trochiloi,
gescheiden. De cannelures zijn dieper dan bij de dorische zuil, en
niet aaneensluitend, maar door smalle, gladde bandjes gescheiden. Het
kapiteel is minder eenvoudig dan het dorische. De hals is met
figuren versierd, evenzoo de eierlijst. Daarop rust een dekstuk als
een veerkrachtig kussen, aan weerszijden in spiraalvormige krullen,
zoogenaamde voluten, uitloopende. Dit dekstuk draagt den abacus en
deze wederom den architraaf. De rom.-ionische krul mist de welving
in het midden en maakt hierdoor niet den indruk van veerkracht,
dien de grieksche maakt. Ter verklaring van de grootere slankheid
der ionische zuil vergeleken met de dorische diene het volgende:
De ionische zuil is oorspronkelijk een binnenzuil geweest, aan de
binnenzijde van een gebouw aangebracht, tot schoring van het dak. Ze
was dus oorspronkelijk van hout, maar tegen de vochtigheid van den
bodem geplaatst op een steenen onderstel, hetgeen de basis dezer
zuil verklaart. Later werd de zuil in steen gecopieerd, en ook aan
de buitenzijde aangebracht. De dorische zuil is in den regel van
steen geweest, slechts bij het Heraeum te Olympia en bij den ouden
tempel te Delphi waren de zuilen van hout. De zuilen worden om het
gebouw aangebracht, en hullen het als het ware in een mantel in;
men noemt dit de peristasis.--De corinthische zuil onderscheidt zich
van de ionische door den rijkdom van haar kapiteel, dat in tal van
variatiën met bladvormen en vlechtwerken is versierd. Zie de teekening
op blz. 190. Oorspronkelijk waren het acanthusbladeren. Vooral de
Rom. hebben dit kapiteel met allerlei versieringen aangewend. Bij de
Grieken is de corinthische zuil op de wijze der ionische gegroefd,
bij de Rom. dikwerf glad. Echt rom. is onder al de drie zuilenorden
de vierkante voet of plint, die soms vrij hoog is.

Columna M. Aurelii, op de Piazza Colonna te Rome, naar het model van de
Columna Traiani, door Keizer M. Aurelius opgericht ter verheerlijking
zijner krijgsdaden. De zuil is 100 rom. voet (29,6 M.) hoog en omgeven
door reliefs in 23 windingen; de onderste helft verheerlijkt het bellum
Germanicum, den oorlog tegen de Marcomannen en Quaden (172-173 n. C.),
de bovenste helft het bellum Sarmaticum, den oorlog tegen de Sarmaten,
Iazygen en Quaden (174-175). Bovenop staat tegenwoordig een standbeeld
van den apostel Paulus.

Columna bellica, kleine zuil voor den Bellona-tempel te Rome,
ten N.W. van den mons Capitolinus. Bij deze zuil werd oudtijds het
formulier der oorlogsverklaring uitgesproken.

Columna Maeniana, zuil op het Comitium te Rome, met een balkon er op,
genoemd naar haren bouwmeester C. Maenius. Bij deze zuil werden slaven,
dieven en gemeene misdadigers gestraft.

Columna rostrata, zuil met scheepssnebben versierd, opgericht ter
eere der overwinning van C. Duillius op de Carthagers in 260.

Columna Traiani. Onder de verschillende zuilen te Rome is vooral
die van Traianus merkwaardig. Zij is van wit marmer, 117 voet hoog
en van binnen met een wenteltrap van 180 treden voorzien. Bovenop
stond het standbeeld des keizers; thans staat er dat van den apostel
Petrus. Buitenom zijn spiraalsgewijze en relief tafereelen uit den
dacischen veldtocht aangebracht, uit meer dan 2500 figuren bestaande.

Columnae Herculis, twee bergen aan het fretum Gaditanum (straat
v. Gibraltar), n.l. Calpe in Europa en Abyla in Afrika, volgens
de mythe door Heracles vaneengescheiden, om de beide zeeën te
vereenigen. Romeinsche zeelieden gaven bovendien dien naam aan het
toen uit twee afzonderlijke rotsen bestaande Helgoland.

Colyttus, Kolyttos = Collytus.

Comaetho, Komaitho, dochter van Pterelaus, koning der Taphiërs. Uit
liefde voor Amphitryo, die de Taphiërs beoorloogde, sneed zij haar
vader het gouden haar af, waarvan het behoud van zijn leven afhing;
Amphitryo liet haar wegens haar verraderlijk gedrag dooden. Vgl. Nisus.

Comana, ta Komana, naam van twee steden, de eene in Cappadocia aan den
Sarus gelegen, de andere in Pontus aan den Iris. Beide steden hadden
een tempel, aan de gewapende godin Mâ gewijd, waar tempelslavinnen
wapendansen uitvoerden. Vooral de pontische tempel met zijne 6000
hierodulen had een uitgestrekt landbezit, en de opperpriester er
van genoot een koninklijk aanzien. Misschien hebben die gewapende
vrouwenscharen aanleiding gegeven, om in die streek aan den Thermodon
de woonplaats der Amazonen te stellen.

Comes, sedert Constantijn den Grooten een titel voor hooge staats-
en hofbeambten, als: comes stabuli, keizerlijk opperstalmeester,
comes sacrarum largitionum, minister van finantiën, e. a. Zie ook
Illustres. Er waren comites in actu, in dienst, vacantes, buiten
dienst, en ook honorarii.

Cominii, plebejisch geslacht.

Cominium, stad in Latium aan de grenzen van Samnium, ten N. van Atina,
door de Romeinen verwoest (293).

Comissatio, een drinkgelag als voortzetting der coena, meestal tot
diep in den nacht.

Comitia zijn vergaderingen, waar het romeinsche volk, na het waarnemen
der auspicia, volgens een zijner politieke indeelingen bijeenkwam
en waar een stemming plaats had. Het recht zulke vergaderingen samen
te roepen en te leiden (ius agendi cum populo) kwam, behalve bij de
com. curiata calata, alleen toe aan de hoogere overheidspersonen.

Comitia curiata calata zijn volksvergaderingen, die vroeger door den
koning, later door den pontifex maximus werden bijeengeroepen (calare)
tot zekere sacrale handelingen, waarbij de tegenwoordigheid van het
volk voldoende was en geene stemming plaats had. Ze kwamen bijeen
voor de Curia Calabra op het Capitool, en werden in de oudste tijden
gehouden tot inauguratie van den koning, de flamines en later van den
rex sacrificus, tot het maken van testamenten (testamentum comitiis
calatis factum), bij arrogatio uithoofde der detestatio sacrorum,
tot afkondiging van den feestkalender, bij de transitio in plebem, enz.

Comitia curiata waren de oudste soort van volksvergadering op
het gebied van wetgeving en verkiezing. Men stemde er naar curiën,
zoodat er 30 stemmen werden uitgebracht. Toen de wetgevende macht op
de centuriaatcomitiën was overgegaan, werd toch aan de magistraten,
die het noodig hadden, het imperium door eene curiaatvergadering
verleend (lex curiata de imperio).

Comitia centuriata waren die, waarin het volk naar classes en
centuriae stemde. Zie centuria. Het kwam dus op den census aan,
niet op geboorte. Elke centurie bracht ééne stem uit, er waren
derhalve 193 stemmen. Waren de 80 centuriën der eerste klasse en de 18
riddercenturiën eenstemmig, dan behoefde reeds de tweede klasse niet
meer ter stemming te worden opgeroepen. De centuriaatcomitiën worden
bijeengeroepen in de eerste plaats voor de verkiezing der hoogere
ambtenaren, in de tweede plaats voor de wetgeving; deze ging echter in
den loop der tijden gedeeltelijk op de comitia tributa, gedeeltelijk
op het concilium plebis over. Consuls brachten hun wetsvoorstellen
steeds (behalve als ze in de oppositie waren) ex auctoritate senatus
voor de com. cent. Twee bevoegdheden van wetgevenden aard bleven
uitsluitend aan de c. centuriata voorbehouden: 1º. het recht om
oorlog te verklaren (lex de bello indicendo), 2º. het recht om aan de
censores na hun benoeming de potestas te verleenen (lex de censoria
potestate). Ook hadden zij de rechtspraak in lijfstraffelijke zaken,
die haar echter sedert 149 door de quaestiones perpetuae meer en meer
werd onttrokken.--Op een niet juist bekend tijdstip, vermoedelijk
tusschen 241 en 218, had er eene samensmelting der centuriën en der
tribus plaats. Volgens de meest aangenomen gissing werden de burgers
van elke tribus naar hunnen census en hun leeftijd in 10 centuriën
gesplitst, van elke klasse een cent. seniores boven 45 jaar, en
een cent. iuniores van 17-45 jaar. Dit gaf voor de 35 tribus 350
centuriën, 70 in elke klasse. Wanneer men daarbij 18 c. ridders,
2 c. werklieden, 2 c. muzikanten en 1 c. proletariërs voegt, krijgt
men een totaal van 373 centuriën en even zooveel stemmen. Zelfs bij
volkomen eenstemmigheid moest dan na de stemming der eerste klasse
en der ridders niet slechts de tweede klasse, maar na deze ook nog de
derde ter stemming worden opgeroepen, om eene volstrekte meerderheid
te verkrijgen. Anderen geven weer andere oplossingen aan de hand, die
allen hierop gebaseerd zijn, dat volgens Cicero het aantal stemmen
steeds 193 gebleven was. Alleen zeker is dat de eerste classis in
elke tribus in een centuria seniorum en een c. iuniorum gesplitst was.

Comitia tributa. Zuivere tribuutcomitiën zijn die, waarin alle
stemgerechtigde burgers tributim kunnen stemmen en elke tribus
ééne stem uitbrengt. Over de tribuutvergaderingen der plebs onder
voorzitterschap harer tribunen, zie men het artikel concilia plebis. Op
het voetspoor der volkstribunen maakten ook andere overheden van
de gelegenheid gebruik, het volk tributim op te roepen, omdat de
tribuutvergaderingen, althans in den beginne, aan geene auspiciën
gebonden waren en dus minder omslag vereischten. De lex Aternia
Tarpeia droeg in 454 aan deze comitia de rechtspraak op in boetezaken
boven een zeker bedrag. In 447 werd hun de verkiezing der magistratus
minores opgedragen. De eerste wet in comitiis tributis aangenomen was
de lex de vicesima manumissionum, waarover de consul Cn. Manlius,
in het kamp voor Sutrium, het leger tribusgewijze liet stemmen
(Zie lex Manlia). Wetten van politieken aard zijn er overigens in
de com. trib. slechts weinig voorgesteld en aangenomen. Het meest
bekend zijn de leges tributae praetoriae, wetten tot regeling van
het privaatrecht, die ex auctoritate senatus door den praetor urbanus
werden ingediend. De lex Domitia, 104, bracht ook de verkiezing der
priester-collegiën aan de tribus, doch op dezen voet, dat door het
lot 17 (minor pars) van de 35 tribus zouden worden aangewezen voor
de stemming, en dat de door haar gekozenen door het collegie moesten
worden gecoöpteerd. Dit zijn de comitia sacerdotum.

Comitiales dies, de dagen, waarop comitia mochten gehouden worden
(quibus cum populo agi licet). Er zijn er tegen het einde van de
republiek ongeveer 190. Uitgesloten waren de dies nefasti, de dies
fasti, en de nundinae. In den kalender worden ze aangeduid met een
C. Op de nundinae mochten wel vergaderingen van de plebs (concilium
plebis) gehouden worden.

Comitium, een vierhoekig plein, dat ten N. aan het forum grensde,
waar oudtijds de comitia curiata plaats hadden en, voor het Forum
ingericht was, ook als marktplein diende. Het lag veel hooger dan
het Forum. Aan de Noordzijde lag de Curia Hostilia, ook stonden er
de ambtszetels van de tribuni plebis. Later werd een groot gedeelte
van het plein ingenomen door de nieuwe Curia Julia.

Commagene, Kommagene, het noordelijk gedeelte van Syria met de
hoofdstad Samosata aan den Euphraat, die hier nog niet bevaarbaar
was. Aan den anderen kant werd het gewest door den Taurus en den
Amanus ingesloten. Na Alexander d. Gr. was het onder een zijtak der
Seleuciden geruimen tijd een zelfstandig rijk. Tiberius veroverde het
in 17 na C.; Caligula gaf het terug; Vespasianus maakte het weder
tot rom. provincie. Onder Diocletianus en Constantijn droeg het,
met Cyrrhestice vereenigd, den naam Euphratensis of Augustophratensis.

Commeatus. Onder dit woord verstaat men niet slechts toevoer van
levensmiddelen, maar ook het verlof aan de soldaten. Hoewel het
recht om commeatus te verleenen eigenlijk alleen aan den veldheer
toekomt, schijnen de centuriones, evenals bij het verleenen van
vacationes munerum (zie Beneficiarius miles), hierin handel gedreven
te hebben. Keizer Otho maakte hieraan een einde door aan de centurio's
eene jaarlijksche toelage te geven.

Commentarii, apomnemoneumata of hypomn., fr. mémoires,
gedenkschriften, dagboek. Ook de aanteekeningen der pontifices,
die in den gallischen brand verloren gingen, worden zóó geheeten,
commentarii pontificum. Het woord wordt verder ook van letterkundige
geschriften gebruikt. Caesar geeft dien naam aan zijn verslag van
den Gallischen en den burgeroorlog.

Commercium is de bevoegdheid om volgens, streng rom. recht eigendom
te verkrijgen en te vervreemden. Het zwaartepunt er van lag in het
testament- en erfrecht. Wie toch het commercium niet bezat, kon van
een burger niet erven, noch hem iets bij testament vermaken. Hij kon
ook geen grondbezit hebben. Zoo zorgden de Romeinen er in den regel
voor, dat de civitates (z. a.) in de onderworpen gewesten onderling
geen commercium hadden.

Commius, vorst der Atrebaten, door Caesar aangesteld (57), bewees hem
diensten bij den tocht naar Britannia, doch sloot zich in 52 bij den
grooten gallischen opstand onder Vercingetorix aan.

Commodus (L. Aelius Aurelius), rom. keizer 180-192 n. C., zoon van
Marcus Aurelius en diens gemalin Faustina, hoewel sommigen hem voor
een zoon van F. en een gladiator hielden. Hij was een der ellendigste
vorsten, die op den rom. keizerstroon zetelden, verkwistte schatten
aan wedrennen, zwaardvechtersspelen en dierengevechten, waarbij hij
zelf optrad, en stelde er zijn roem in, de eerste gladiator van het
rijk te zijn en zich als een tweeden Hercules te doen vereeren. Op
aansporing zijner gunstelingen Perennis en Cleander liet hij met
groote wreedheid de beste burgers om het leven brengen, tot hij
eindelijk zelf vermoord werd.

Commodus (L. Ceionius), zie Verus.

Comoedia, komodia. De uitgelaten vroolijkheid, die bij de
Dionysusfeesten placht te heerschen, uitte zich o. a. ook in
kunstelooze liederen, waarin zij, die aan het feest deelnamen,
elkander en anderen vrijmoedig, dikwijls op zeer ruwe wijze, plaagden
en bespotten. Uit deze liederen ontwikkelde zich mettertijd, onder
de handen van eenige verdienstelijke dichters, de comedie. Nadat
in Megara en op Sicilië de eerste stappen in deze richting gedaan
waren, kwam deze dichtsoort tot hoogen bloei te Athene, waar het
afwisselend en veelbewogen leven den dichters rijke stof opleverde,
waarvan zij met de aloude vrijheid gebruik maakten. Geen onderwerp
is van zoo teederen aard, of de comediedichters durven het op hunne
wijze behandelen, geen persoon is zoo machtig of hoog geplaatst,
of zij stellen hem, ook in zijn huiselijk leven, voor het volk ten
toon en geven zijne feilen en tekortkomingen, natuurlijk veelal zeer
overdreven, aan de openbare bespotting prijs; zoo werd de comedie een
middel, waardoor de openbare meening met onbeperkte vrijheid over
personen en toestanden kritiek uitoefende. Aan handeling ontbreekt
het in de comedie niet, maar eenheid zou men er tevergeefs in zoeken;
met onbeteugelde phantasie laat de dichter op de meest onverwachte
wijze het eene tooneel op het andere volgen, mits hij de gelegenheid
vindt zijne toeschouwers te doen lachen. Schijnt dus scherts en spot
het eenige doel der comedie te zijn, als geheel beschouwd hebben
de stukken, ten minste voor zoover wij ze kennen, eene ernstige
strekking; wel beschouwd bestaat immers alles wat afgekeurd en bespot
wordt, door toedoen of ten minste met goedvinden van het publiek,
het oppermachtige volk; de dichter schroomt dan soms ook niet zelf,
door middel van het koor, het woord tot de toeschouwers te richten en
hun met ernst en aandrang mede te deelen wat hem op het hart ligt. In
het bizonder dient daartoe de parabasis (parabasis), een intermezzo,
dat met de handeling niet in het minste verband staat. De voornaamste
aantrekkelijkheid der oude comedie (archaia kom.) ging verloren, toen
omstreeks het einde van den peloponnesischen oorlog hare vrijheid door
wettelijke bepalingen beperkt en het verboden werd bestaande personen
te noemen (onomasti komodein), tevens werden de stukken met veel minder
luister opgevoerd en langzamerhand vervielen ook de koren. Daarentegen
leggen de dichters der nieuwe komedie (nea kom.) zich meer op de
eigenlijk gezegde dramatische kunst toe: in hunne stukken verloopt de
handeling meer natuurlijk en voert geleidelijk tot de ontknooping,
in plaats van bepaalde personen worden typen uit het dagelijksche
leven ten tooneele gevoerd, de karakters worden beter volgehouden,
enz. Het overgangstijdperk tusschen de oude en nieuwe comedie noemt
men den tijd der mese kom.--De rom. comedie is eene navolging van de
nieuwe grieksche; een enkel stuk dat, naar het voorbeeld der oude
attische comedie, tegen verscheiden aanzienlijke Rom. gericht was,
bezorgde den schrijver, Naevius, gevangenisstraf. De stukken zijn
meestal uit het Grieksch vertaald of bewerkt; in de fabulae palliatae
komen zelfs grieksche, in de veel minder talrijke fabulae togatae
romeinsche toestanden en kleederdrachten voor.

Comperendinatio. Wanneer eene rechtszaak niet op één dag kon worden
afgehandeld, werd zij verdaagd tot den derden (volgens onze rekening
den tweeden) dag daarna, in diem perendinum. Vandaar wordt de tweede
termijn van een proces comperendinatio genoemd, ook al viel deze niet
op den derden dag.

Compitalia, feesten 3-5 Januari ter eere der Lares compitales,
beschermgoden der compita. Dit is oorspronkelijk vooral een feestdag
voor de familia, de slaven, en op dien dag mag de vilicus offeren. Een
compitum is een punt, waar twee of meer straten of wegen zich
vereenigen of elkander kruisen. Gewoonlijk vond men daar een Larenkapel
of een altaar. De landelijke dienst der Lares compitales ging ook op
de stad over, waar zich uit de wijken collegia compitalicia voor de
viering van de wijkfeesten vormden; meestal bestaan deze uit slaven
en vrijgelatenen. Later is de keizersvereering hierop overgegaan,
en werd de Genius Augusti tusschen de twee Lares compitales vereerd.

Compluvium, vierkante opening in het dak van het atrium, waardoor het
licht naar binnen viel. De naam is hieraan ontleend, dat het dak naar
de opening toe eenigszins afliep, om het regenwater te verzamelen, dat
dan beneden in het impluvium of den regenbak werd opgevangen. Zie de
afbeelding van een oud pompeiaansch huis, dat hiervan een voorstelling
geeft, onder domus.

Compromissum, plechtige wederzijdsche belofte van geschilvoerende
partijen, om hunne zaak aan de beslissing van een arbiter te
onderwerpen.

Compsa, stad der Hirpini in Zuid-Samnium nabij de bronnen van den
Aufidus.

Comum, Komon, stad in Gallia Transpadana aan den lacus Larius (meer
v. Como), een zeer bloeiende rom. kolonie en een voorpost tegen
de Alpenvolken. Plinius Secundus minor was hier geboren. Comum had
beroemde ijzerfabrieken.

Concilia plebis. Een concilium is eene vergadering, niet van het
geheele volk, maar van een gedeelte, van een enkelen stand, b.v. alleen
van de patriciërs of alleen van de plebejers. De volkstribunen nu,
die alleen overheden der plebs, maar geene magistratus populi Romani
waren, konden alleen de plebejers oproepen; de lex Publilia Voleronis
van 471 bepaalde, dat de volkstribunen het recht zouden hebben,
de plebs tributim op te roepen tot het verkiezen van hun opvolgers
(zie hieromtrent onder tribuni plebis), eerst slechts de stedelijke
bevolking, later sedert de vrijmaking van het platteland (457),
ook de landelijke; er zijn dan 21 tribus. De besluiten van zulk
een concilium plebis waren geene leges, maar plebiscita, en alleen
verbindend voor de plebejers, niet voor het geheele volk. Doch de
tribunen, steunende op hunne onschendbaarheid en op de getalsterkte
der plebs, brachten het zóó ver, dat de plebiscita ook voor de
patriciërs verbindend werden. Drie wetten brachten de gelijkstelling
van plebiscita met leges tot stand: de lex Horatia Valeria in 449, ut
quod tributim plebs iussisset, populum teneret, de lex Publilia in 339,
ut plebiscita omnes Quirites tenerent, de lex Hortensia, in 287, ut eo
iure, quod plebs statuisset, omnes Quirites tenerentur. V. s. zijn de
twee eerste wetten een anticipatie van de lex Hortensia. Zie Horatiae
Valeriae (leges). Sedert dezen tijd worden de concilia plebis ook
veelvuldig met den naam comitia tributa bestempeld, en worden de
plebiscita ook leges genoemd. Het eenige verschil tusschen comitia
tributa en concilium plebis is sedert de lex Hortensia gelegen in
den voorzitter; is de voorzitter een magistratus populi, dan spreekt
men van com. trib., is deze een mag. plebis, dan heet de vergadering
concilium plebis. Concilia heeten in den keizertijd ook de provinciale
landdagen, die vooral bijeenkomen voor de vereering des keizers,
den cultus Augusti.

Conciliabulum, eigenlijk verzamelplaats. Onder dezen naam werden
marktvlekken en gerechtsplaatsen verstaan, die echter niet de rechten
van een municipium hadden. Zie vicus no. 3.

Concio = Contio.

Concordia, godin der eendracht, voornamelijk van de eendracht tusschen
de burgers en in den keizerstijd tusschen de leden van het keizerlijke
huis. Wanneer burgertwisten bijgelegd waren, bouwde men een tempel
voor Concordia. De voornaamste van die tempels lag aan het Forum en
was door Camillus gesticht na aanneming der licinische wetten. De
godin werd afgebeeld als eene deftige matrone met een horen van
overvloed en een olijftak of een schaal in de handen.

Concubinatus, het samenleven van twee wettelijk ongehuwden, tusschen
wie geen wettig huwelijk mogelijk is bij gebreke van conubium. Ook
wordt het woord gebezigd voor de samenleving van een ongehuwd man
met eene vrouw, die in stand ver beneden hem stond, b.v. met eene
liberta van hem. Trouwbreuk der concubina was volgens de zienswijze
der rom. juristen als echtbreuk strafbaar. De kinderen waren liberi
naturales. Soms wordt concubina ook wel in den zin van pellex gebezigd.

Condate, keltische stedennaam = het latijnsche Confluentes. Er
waren in Gallia Transalpina een aantal steden van dezen naam,
aan de samenvloeiing van twee rivieren gelegen, als: in het gebied
der Aeduërs, thans Cosne,--bij de Allobrogers, thans Seyssel,--bij
de Redoners, thans Rennes,--bij de Santonen, thans Cognac,--bij de
Senonen, thans Montereau. Eéne heeft den ouden naam vrij wel behouden,
nl. Condate Aulercorum, thans Condé.

Condictio, eigenlijk eene afspraak. In rechten beteekent eene actio per
condictionem de inleiding van een proces door eene dagvaarding om over
30 dagen voor den praetor te verschijnen ad iudicem capiendum. Later
heette elke persoonlijke aanklacht aldus, terwijl de dagvaarding
achterwege bleef. Eene condictio had altijd een certum tot onderwerp,
b.v. eene certa pecunia, eene bepaalde som gelds.

Condrusi, germaansche volksstam in Belgica, aan de Mosa (Maas). Hun
naam leeft nog voort in Condroz, tusschen Luik en Namen. Zij waren
onderhoorig aan de Treviri.

Condylium, sterkte in het land der Perrhaebi (Thessalia).

Confarreatio was de oudste vorm van een rom. huwelijk en ontleende
den naam aan den speltkoek, panis farreus, dien het bruidspaar samen
nuttigde. Het huwelijk werd voltrokken in tegenwoordigheid van den
pontifex maximus, den flamen Dialis en tien getuigen en van de pronuba
(z.a.). Na afloop van de plechtigheid zeide de echtgenoote: "ubi
tu Caius (meester), ego Caia (meesteres)". Door deze huwelijksvorm
ontstond tevens de manus (z.a.). Zie ook nuptiae. Het kon alleen
ontbonden worden door diffarreatio (z.a.). Voor de priesterwaardigheid
van flamen Dialis, Martialis en Quirinalis en rex sacrificulus moest
men uit een huwelijk per confarreationem gesproten, en wanneer de vrouw
ook als priesteres moest optreden, ook op deze wijze gehuwd zijn. Daar
de confarreatio langzamerhand in plaats van regel uitzondering werd,
werd het dikwijls moeielijk, voor deze priesterschappen geschikte
personen te vinden.

Confluentes, thans Coblenz, aldus genoemd omdat het aan de
samenvloeiing van Mosella en Rhenus lag.

Congiarium, uitdeeling van een zeker aantal congii wijn, olie en
dgl. onder het volk door de overheden op eigen kosten bij plechtige
gelegenheden. Vervolgens werd dit woord ook gebruikt voor andere
bedeelingen, zelfs in geld. De uitdeeling had plaats in tesserae of
bons, op vertoon waarvan men op aangewezen plaatsen de waarde kon
ontvangen. In enkele gevallen werden deze tesserae onder de menigte
te grabbelen geworpen.

Congius, rom. maat voor natte waren, iets meer dan 3 liter. Er gingen
8 congii op eene amphora.

Conisterium, konisterion, konistra, in het gymnasium de plaats, waar
worstelaars en vuistvechters zich oefenden; in het theater de plaats,
waar de orchestra opgeslagen was, vandaar ook de orchestra zelve.

Connubium, minder goed voor conubium.

Conon, Konon, 1) atheensch vlootvoogd in den peloponnesischen
oorlog. Na het ontslag van Alcibiades werd hem met anderen het
opperbevel opgedragen, hij werd echter door Callicratidas op zee
verslagen en in de haven van Mytilene ingesloten; de overwinning
der Atheners bij de Arginusen (406) bevrijdde hem. Bij Lysander's
overwinning bij Aegospotami was hij de eenige admiraal, die waakzaam
genoeg was om met eenige schepen behouden te ontkomen. Hij ging
naar Cyprus, van waar hij betrekkingen aanknoopte met het perzische
hof, en toen Agesilaus in Azië kwam, kreeg Conon het bevel over eene
perzische vloot, waarmede hij de spartaansche vloot onder Pisander bij
Cnidus volkomen versloeg (394). Door Pharnabazus geholpen, verjoeg
hij de Spartanen uit de eilanden en steden van Klein-Azië, landde
hier en daar op de peloponnesische kusten, en liet voor perzisch
geld de muren van Athene herstellen. Kort daarna door de Atheners
naar den spartaanschgezinden perzischen veldheer Tiribazus gezonden,
werd hij door dezen te Sardes gevangen genomen, doch waarschijnlijk
wist hij te ontsnappen en eindigde hij zijn leven op Cyprus.--2)
van Samus, beroemd wis- en sterrenkundige, vriend van Archimedes,
gestorven ± 240.--3) taalkundige, die onder Caesar te Rome leefde,
schreef vijftig verhalen van geschiedkundigen en mythologischen inhoud.

Conopeum, konopeion, een gordijn of deken van lichte stof, waarmede men
zich bedekte om in den slaap niet door insecten gehinderd te worden.

Conquisitores, werfofficieren, buitengewone commissarissen, die in
hachelijke tijden zooals na den slag bij Cannae, uitgezonden werden
om allen, die voor den krijgsdienst geschikt waren, te pressen.

Conscripti, zie Patres Conscripti.

Consecratio, zie apotheosis.

Consentes dii zijn de twaalf goden, aan wie ingevolge de bepalingen
der libri Sibyllini volgens Grieksch gebruik voor het eerst in
217 een lectisternium aangeboden is; het waren 6 paren van goden:
Jupiter en Juno, Neptunus en Minerva, Mars en Venus, Apollo en Diana,
Volcanus en Vesta, Mercurius en Ceres, naar analogie van de 12 groote
goden der Grieken. Er werden van hen statuae auratae op het forum
opgesteld. In de 4de eeuw (367) n. C. zijn deze voor het laatst
hernieuwd, en opgesteld in de porticus deorum Consentium aan den
Clivus Capitolinus, die nog bestaat.

Consentia, thans Cosenza, sterke vesting in het N. van het land der
Bruttii, in het binnenland, aan den bovenloop van de Crathis. Hier
stierf Alarik.

Considii, plebejisch geslacht, waarvan wij hier alleen vermelden
C. Considius Longus die in 50 zijne provincie Africa verliet en
aan zijn legaat Q. Ligarius overdroeg, om zich te Rome candidaat te
stellen voor het consulaat. Later naar Africa teruggekeerd, vond hij
wel zijne plaats ingenomen, doch bezette Hadrumetum en verzette zich
tegen Caesar, tot hij na den slag bij Thapsus (46) door zijn eigen
soldaten vermoord werd.

Consilium. Wanneer iemand door den praetor als iudex was aangesteld
om in een proces vonnis te wijzen, eischte de gewoonte gebiedend, dat
hij zich met een consilium van rechtskundige vrienden als adviseurs
omgaf. Zoo behoorde ook de paterfamilias, wanneer hij als huisrechter
in familiezaken optrad, een consilium van bloedverwanten en buren
bijeen te roepen. Consilium principis is de kabinetsraad des keizers.

Consistorium principis is de naam, dien de keizerlijke staats- of
kabinetsraad sedert Diocletianus droeg.

Constans. Na den dood van Constantijn den Gr. (337 n. C.) en na
de vermoording van Dalmatius, verdeelden de zonen op het congres
te Viminacium het rijk, en kreeg de oudste zijner drie zonen,
Constantinus II, het bestuur over Gallia, Britannia, Hispania en
Mauretania Tingitana. De tweede zoon Constantius kreeg het Oosten;
de derde, Constans, bestuurde Italia, Illyricum, Macedonia, Achaia,
Thracia en Africa. Constantinus II deed zijn broeder Constans den
oorlog aan, doch werd in 340 bij Aquileia verslagen en verdronk op de
vlucht. Constans voegde nu zijns broeders gebied bij het zijne, terwijl
hij Thracia aan zijn broeder Constantius afstond. In 341 en 342 vocht
hij voorspoedig tegen de Franken. Hij was een flink krijgsman. In
den kerkelijken strijd was hij op de hand van Athanasius. Om zijne
losbandige levenswijze algemeen veracht, werd hij in 350 bij een
legeropstand onder Magnentius te Illiberis (Helena), door de soldaten
vermoord.

Constantia, zuster van Constantijn den Gr. en sedert 312
n. C. echtgenoote van Licinius.

Constantia, latere naam van Salamis op Cyprus, zie Salamis.

Constantina, naam van eenige steden, ter eere van Constantijn den
Gr. aldus verdoopt, o.a. Cirta in Numidia, thans nog Constantine,
en Tomi aan de Zwarte zee, het ballingsoord van Ovidius.

Constantinopolis, zie Byzantium.

Constantinus Magnus (Flavius Valerius), rom. keizer 306-337 na C.,
was de oudste zoon van Constantius Chlorus en Helena, geboren te
Naïssus 285 of later. Hij diende eerst onder Diocletianus en Galerius
in het Oosten. Toen zijn vader tot Caesar werd verheven (292), zocht
Galerius hem uit wantrouwen onder zijn bereik te houden, doch moest
eindelijk toegeven, dat de zoon zich naar Britannia tot zijn vader
begaf. In 306 stierf Constantius Chlorus, die sedert een jaar den rang
van Augustus bezat, te Eboracum (York) op een tocht tegen de Picten,
waarop Constantinus door de troepen tot Augustus werd uitgeroepen,
hoewel Galerius hem slechts als Caesar erkende. In den strijd van
Galerius tegen den ouden keizer Maximianus en diens zoon Maxentius
mengde Constantinus zich in den beginne niet, hoewel hij Maximianus'
dochter Fausta huwde; doch na den dood van Galerius aanvaardde hij den
strijd tegen alle medekeizers en pretendenten en bleef hij eindelijk
als alleenheerscher over. Reeds in 310 had hij zijn schoonvader
laten dooden, toen deze hem naar het leven stond. In 312 trok hij
op tegen zijn zwager Maxentius, dien hij bij den pons Milvius,
ten N. van Rome, versloeg. Zijn leger was in dezen slag 98000 man
sterk, dat van Maxentius 170000; C. gebruikte daarin de kruisvaan
(het Labarum) en zijne soldaten droegen het teeken des kruises op
hun schilden. Hij was nu alleenheerscher van het Westen, terwijl
zijn zwager Licinius sedert den dood van Maximinus Daia (313) het
Oosten in handen had. Reeds in 314 ontstond een oorlog tusschen hen,
waarin L. in verschillende gevechten, o. a. in den slag bij Cibalae,
verslagen werd, en Illyricum aan C. moest afstaan. In 323 brak de
oorlog op nieuw uit; C. overwon in twee groote slagen, bij Adrianopel
en bij Chrysopolis, waarop L. gevangen genomen en afgezet werd. Van
nu af aan is C. alleenheerscher over het geheele rijk.

Van den beginne af had hij het Christendom begunstigd; na zijn
overwinning op Maxentius besluit hij te Rome de christelijke
priesters uit de staatskas te bezoldigen, en hen te bevrijden van de
gemeentelasten, waardoor de christelijke eeredienst een door den staat
erkende eeredienst wordt, en de Christenen gelijke rechten krijgen als
de belijders der oude leer; hij ruimde hun ook openbare gebouwen in als
kerken en liet nieuwe kerken voor hen bouwen; later verbood hij ook
de heidensche offers. In 325, na den val van Licinius werd te Nicaea
in Kl.-Azië onder zijn voorzitterschap het beroemde concilie gehouden,
en in 327 nogmaals bijeengeroepen. In het bestuur van het rijk bracht
hij ingrijpende veranderingen, o. a. door het burgerlijk bestuur der
provinciën streng van het militaire te scheiden. De hoogste burgerlijke
ambtenaren zijn de 4 praefecti praetorio (z. a.), de praefectus urbi te
Rome en die te Constantinopel; de hoogste militairen waren de magistri
equitum en peditum of utriusque militiae, oorspronkelijk twee, later
meer. De keizerlijke garde (de palatini van keizer Diocletianus) werd
tot een veldleger uitgebreid, de comitatenses, terwijl de grenstroepen,
de limitanei, tot soldaten van den tweeden rang verlaagd werden. Hij
voerde een oostersche keizervereering in, omgaf zich met een vasten
hofstoet van paleisbeambten, verdeelde de hooge ambtenaren in vier
klassen met de titels van illustres, spectabiles, clarissimi en
perfectissimi, en verplaatste de residentie en den zetel der regeering
naar Byzantium (Constantinopel) in 330 n. C. Van zijne hardvochtigheid
en wreedheid getuigen o. a. het ombrengen zijner gemalin Faustina en
van zijn zoon Crispus. Hij stierf 22 Mei 337 te Nicomedea.

Constantinus II (Flavius Claudius), keizer 337-340 na C., oudste
zoon van Constantijn den Gr., streed voorspoedig tegen de Sarmaten,
doch kwam in den strijd tegen zijn broeder Constans om. Zie Constans.

Constantinus III, een soldaat, die ten tijde van Honorius van 407 tot
411 n. C. in Britannia en Gallia voor keizer speelde, doch gevangen
genomen en ter dood gebracht werd.

Constantius Chlorus (Flavius Valerius), romeinsch keizer van 293-306
n. C., vader van Constantinus Magnus. Hij was van geringe afkomst, maar
leidde later zijn geslacht af van Claudius Gothicus. In 293 werd hij
Caesar voor het Westen. Hij streed gedurende zijn geheele regeering
tegen de Franken, en voegde Britannia, waar Allectus, opvolger van
Carausius (z. a.) heerschte, weer bij het rijk (296). Hij woonde te
Trier, waar van zijn paleis de ruïne nog te zien is. Toen Diocletianus
en Maximianus 1 Mei 305 het bewind neerlegden, werd C. Augustus. In
306 stierf hij te Eboracum (York). Zie Constantinus Magnus.

Constantius II, tweede zoon van Constantijn den Gr., zie Constans.--Na
den dood zijns vaders ruimde hij, schijnbaar onder den aandrang van
zijn leger, een aantal bloedverwanten uit den weg. Twee neven bleven
gespaard, Gallus, dien hij later, in 354 na C., toch liet ombrengen,
en Julianus, die hem in 361 opvolgde. Door den dood zijner beide
broeders werd Constantius in 350 alleenheerscher. Een tegenkeizer,
Magnentius, werd verslagen en doodde zichzelf, door allen verlaten,
in 353 te Lugdunum (Lyon). Constantius bracht zijn leven door in
oorlogen met de Perzen en met verschillende kroonpretendenten, en
stierf in Cilicia in 361, terwijl hij op marsch was tegen zijn neef
Caesar Julianus, die in 360 in opstand was gekomen.

Constantius (Flavius), veldheer van keizer Honorius, versloeg o.a. den
overweldiger Constantinus III, huwde in 417 na C. 's keizers zuster
Placidia en werd in 421 door Honorius tot Aug. en medekeizer benoemd,
doch stierf nog in datzelfde jaar.

Consualia, z. Consus.

Consulairtribunen = tribuni militum consulari potestate.

Consules, hypatoi. Na de verdrijving der laatste koningsfamilie uit
Rome werd het consulaat ingesteld. Dit ambt werd telkens door twee
mannen gedurende een jaar waargenomen. Stierf er een, dan werd in zijne
plaats een ander gekozen, consul suffectus. Zij werden gekozen in de
centuriaatcomitiën. Hun titel, uit con en sul saamgesteld (op de wijze
van ex-sul), beteekent zooveel als samengaanden, ambtgenooten. Als
erfgenamen der koninklijke macht hadden zij de insignia daarvan:
toga praetexta, sella curulis, lictores. Zij vervulden ook den
werkkring des konings, totdat door de instelling der censuur en der
praetuur een deel hunner werkzaamheden op afzonderlijke magistraten
overging. Te Rome riepen zij den senaat bijeen, zaten daarin voor en
voerden de genomen besluiten uit. Hunne rechtsmacht was beperkt door
de provocatio, doch in oogenblikken van gevaar werd hun somtijds door
den senaat buitengewone, dictatoriale macht verleend door de formule:
videant consules, ne quid respublica detrimenti capiat. In het leger
was hunne macht nagenoeg onbeperkt; de krijgseed werd door de soldaten
aan hen gedaan (iurare in verba consulis). De aanvaarding van hun ambt
moest met bepaalde plechtigheden geschieden: auspiciën, een offer
op het Capitool, eene plechtige senaatszitting, viering der feriae
Latinae. Wie deze formaliteiten verzuimde, zooals in 217 Flaminius,
werd door velen gerekend eigenlijk geen consul te zijn. Tweemaal is
het consulaat geschorst, de eerste maal in 451 door de instelling der
decemviri legibus scribundis, de tweede keer in 445 door de instelling
van tribuni militum consulari potestate. Door een der leges Liciniae
Sextiae (z. echter aldaar) in 367, werd bevolen, dat één der consuls
uit de plebejers zou gekozen worden. In 172 werd het consulaat
voor de eerste maal door twee plebejers bekleed. De dag, waarop de
consuls hun ambt aanvaardden, is in verschillende tijden verschillend
geweest, sinds 222 echter was het geregeld de 15de Maart, sinds 153
(z. Fulvii no. 13) geregeld de 1ste Januari. Sulla bepaalde, dat de
consuls gedurende hun ambtsjaar in Rome moesten blijven, en eerst na
afloop daarvan pro consule naar eene provincie mochten gaan. In de
laatste halve eeuw der republiek komen enkele afwijkingen voor. Zoo
werd in 52 Pompeius tot consul sine collega gekozen. Onder de keizers
werd het consulaat eene schijnvertooning. De benoeming geschiedde in
den regel voor twee maanden; de eerste van elk jaar heetten consules
ordinarii, de volgende suffecti. Macht was er niet meer aan verbonden;
het was alleen om de eer te doen en om later den titel van consularis
te kunnen voeren. Om de eerzucht te bevredigen, benoemden de keizers
soms wel oud-consuls titulair, consulares honorarii.--Consul designatus
was hij, die tot consul gekozen was, maar zijn ambt nog niet aanvaard
had. Met opzet liet men de verkiezing eenigen tijd aan de aanvaarding
voorafgaan, opdat de benoemden tijd zouden hebben zich op de hoogte
der zaken te stellen.

Consus, oud-italisch god van den landbouw, eigenlijk van het in
de schuren geborgen graan (van condere). Hij had een tempel op den
Aventinus, en een onderaardsch altaar in den Circus. Zijn voornaamste
feestdag, de Consualia (21 Augustus) is een oogstfeest; aan Consus
worden de eerstelingen van den oogst geofferd, en verder wordt het
feest gevierd met ludi circenses, bestaande oorspronkelijk in wedrennen
van muildieren, die onder de bescherming van Consus staan. Hij raakte
spoedig in vergetelheid, en nu werd hij door de Romeinsche geleerden
geïdentificeerd met Neptunus Equester, Poseidon Hippios. Ook nam men
aan, dat op zijn feest de sabijnsche maagdenroof zou gepleegd zijn,
en dat ter herinnering hieraan die dag luisterrijk met groote wedrennen
gevierd werd.

Contestatio litis = Litis contestatio.

Contio, saamgetrokken uit conventio, volksvergadering, door een
overheidspersoon bijeengeroepen, om een of andere mededeeling te doen,
in het algemeen voor alle openbare staatkundige en godsdienstige
handelingen van ambtenaren en priesters, voor het afkondigen van
edicten, of om eenig onderwerp in debat te brengen. Stemming kon in
eene contio niet plaats hebben. De voorzittende magistraat opende
de contio met een gebed, sollemne precationis carmen. Het debat
was niet vrij. De voorzittende magistraat kon naar goedvinden het
woord verleenen, contionem dare, of weigeren. Hij kon ook iemand
ongevraagd oproepen om het woord te voeren, hij kon ook het debat
sluiten, contionem summovere. In eene contio staat het volk niet
gerangschikt naar curiën, centuriën of tribus. Bij de wetgevende
comitia werd de stemming door een contio voorafgegaan. Ook het
strafproces werd in eerste instantie viermaal in een contio
behandeld. Voor de eerste (prima accusatio) riep de magistraat
(quaestor of duoviri perduellionis) den reus op, om zich op een
bepaalden dag te verantwoorden (diei dictio). In een tweede en derde
contio, telkens door minstens één dag gescheiden (z. comperendinatio)
volgde nu getuigenverhoor en verdediging. Bij de quarta accusatio
werd nu, indien de magistraat den aangeklaagde schuldig bevond, het
vonnis geveld. Kwam dan de veroordeelde in hooger beroep bij het volk,
dan volgde na minstens 24 dagen (in trinundinum) de bijeenkomst der
comitia centuriata, die het vonnis bekrachtigde of vernietigde.

Contractus, contract, overeenkomst, van dien aard, dat overtreding
of niet-naleving ervan grond oplevert tot eene rechtsvordering,
wat bij een pactum of afspraak in den regel niet het geval is.

Contrebia, sterke stad der Celtiberiërs in Hispania Tarraconensis
Z.Z.W.waarts van Caesaraugusta (Saragossa).

Contubernales, de krijgsmakkers, die in dezelfde tent kampeerden. Ook
verstaat men er jonge Romeinen van aanzienlijken huize onder, die
zich vrijwillig als comites bij den veldheer aansloten, om zich in de
krijgskunde te oefenen, en die in de veldheerstent, het praetorium,
met den veldheer het middagmaal gebruikten.

Contubernium, de toestand van contubernales. Ook het huwelijk van of
met slaven of slavinnen, dat geene rechtsgeldigheid had, daar slaven
geen conubium hadden.

Contumacia, van contemnere, niet voldoen aan de oproeping van
den praetor, om voor den rechter te verschijnen. De partij, die
niet verscheen, verloor bij verstek onherroepelijk zijn proces. In
strafzaken stond op het niet verschijnen van den beklaagde de aqua
et igni interdictio.

Conubium, de bevoegdheid volgens de wet om een rechtsgeldig huwelijk,
matrimonium iustum of legitimum, te sluiten. Dit bestond in de
oudheid niet tusschen burgers van verschillende staten, indien het
niet uitdrukkelijk bij verdrag bepaald was. Vóór 445 bestond te Rome
ook geen conubium tusschen patriciërs en plebejers; eerst de lex
Canuleia stond dit toe. Was er conubium, dan volgden de kinderen den
stand des vaders, anders dien der moeder. Zie verder matrimonium.

Convenae, gemengde bevolking in Aquitania langs den Garumna (Garonne)
aan den voet der Pyrenaeën, gedeeltelijk door Pompeius uit Hispania
daarheen overgebracht. De hoofdplaats was Lugdunum Convenarum.

Conventio in manum. Manus was de macht van den man over de vrouw,
waarmede gepaard ging het beheer van haar vermogen. De vrouw kwam
door huwelijk in manum mariti. Bij een huwelijk per confarreationem
of per coëmptionem was de conventio in manum een onmiddellijk gevolg,
bij usus echter volgde zij eerst na een onafgebroken bezit van een vol
jaar en kon zij verhinderd worden, wanneer de vrouw vóór den afloop
van het jaar een trinoctium buitenshuis doorbracht. In den loop des
tijds werd de conventio in manum door coëmptio ook in zwang gebracht,
niet om te huwen, maar om agnatenvoogdij te ontgaan, coëmptio cum
extraneo fiduciae causa. Zie hierover het artikel tutela.

Conventus. Een rom. provincie was voor de rechtspleging in
arrondissementen of distrikten ingedeeld, conventus genaamd, en in de
hoofdplaatsen daarvan hield de stadhouder zijne rechtsdagen (conventum
of forum agere). Conventus beteekent ook wel de saamgekomen menigte,
de vergadering.--Onder conventus civium Romanorum verstaat men eene
corporatie van in zulk een distrikt woonachtige cives Romani, de
romeinsche gemeente aldaar.

Convivium, symposion, drinkgelag na den maaltijd, iets, waarvan de
Rom. bij een gastmaal hartstochtelijke liefhebbers waren. Door het
lot (het werpen met dobbelsteenen) werd een der dischgenooten tot
president aangewezen, arbiter of magister bibendi, rex vini, die
omtrent de menging van den wijn, het aantal schepjes (cyathi) voor
elken beker, zijne bevelen gaf en de tafelwetten vaststelde. Onder
de aardigheden bij zoodanig convivium behoorde ook het ad numerum
bibere, het drinken op iemands gezondheid met zooveel bekers (hoewel
niet in eens), als diens naam letters bevatte. Ook de cottabus was
een geliefd spel daarbij. Terwijl bij de Grieken een symposion nog
wel eens met verstandige gesprekken kon gepaard gaan, was het bij de
Rom. vaak alleen aan het drinken gewijd. Zie deipnon.

Coos = Cos.

Copa, ook caupa en cupa, waardin, meisje uit een herberg, vooral eene,
die door een dans met begeleiding van castagnetten bezoekers trachtte
te lokken. Cupa is ook de titel van een klein gedicht, aan Vergilius
toegeschreven.

Copae, Kopai, oude bondsstad van Boeotia, aan het meer Copais.

Copaïs, Kopais, het meer van Copae, in Boeotia, bekend door zijn
fluitenriet en zijne alen. Het riviertje Cephissus stroomde er door,
terwijl onderaardsche kanalen, catabothra, het water afvoerden. In
den zomer droogde het meer grootendeels uit en vormde dan een aantal
kleine meertjes.

Cophen, Kophen, zijtak van den Indus, waaraan Cabura (Kabul) en
Nagara liggen.

Copia, sedert 193 lat. kolonie in het gebied van het oude Thurii, z. a.

Copis, kopis, een licht gekromde sabel, vooral bij oostersche volken
in gebruik.

Coponii, plebejisch geslacht uit Tibur afkomstig. Een hunner,
C. Coponius, redde bij Carrhae het rom. leger na den dood van Crassus
(53).

Copreus, Kopreus, zoon van Pelops, vluchtte wegens den moord van
Iphitus uit Elis naar Eurystheus, die hem als heraut gebruikte om
zijne bevelen aan Heracles over te brengen, daar hijzelf zich niet
in diens tegenwoordigheid durfde wagen.

Coptus, Koptos, stad in Boven-Aegypte, door handel bloeiende, niet
ver stroomafwaarts van Thebae.

Cora, Kore = Persephone.

Cora, Kora, oude latijnsche stad op den rand van het Volscisch
gebergte, met cyclopische muren.

Coracesium, Korakesion, vesting en zeerooversnest in W. Cilicia.

Coras, zie Tiburtus.

Corassiae, Korassiai, eilandjes op de aziatisch-ionische kust, niet
ver van Samus. Zie ook Corsiae.

Corax, Korax, een Siciliër, die na den dood van Hiero (467) over
Syracuse regeerde, maar zich later van het staatsbestuur terugtrok. Hij
beoefende vlijtig de wetenschap en was de eerste, die de leer der
welsprekendheid theoretisch behandelde.

Corax, Korax, berg in het oosten van Aetolia.

Corbio, 1) vesting der Aequers in Latium op den berg Algidus,
oorspronkelijk latijnsch.--2) stad der Suessetanen in Tarraconensis,
nabij den Iberus (Ebro), thans Berga.

Corbulo, familienaam in de gens Domitia, z. Domitii no. 16.

Corcyra, Kerkyra, later Korkyra, waarschijnlijk het Scheria der
Phaeaciërs bij Homerus, aanzienlijk eiland tegenover de epirotische
kust in de ionische zee gelegen, sedert ongeveer 700 volkplanting
van Corinthus. De toenemende bloei van Corcyra wekte den naijver van
Corinthus op, en reeds in 660 waren de twee staten in oorlog; in dezen
oorlog wordt het eerst van een geregelden zeeslag melding gemaakt. Toen
in 436 de gebeurtenissen in Epidamnus eene botsing tusschen de
beide staten hadden uitgelokt, zocht Corcyra, dat eene machtige
vloot had, hulp bij Athene en verhaastte hierdoor de uitbarsting van
den peloponnesischen oorlog. Na Alexander d. Gr. geraakte Corcyra
door inwendige verdeeldheid in verval en stelde zich in 228 onder
romeinsche bescherming. De hoofdstad heette ook Corcyra en had eene
hooggelegen acropolis. De eilanders stonden in geen goeden reuk,
en hadden den naam, brutaal en bedriegelijk te zijn.

Corcyra nigra, eiland aan de dalmatische kust, tusschen de eilanden
Melite en Pharus tgw. Cursola.

Cordax, kordax, de dans van het koor in de oude attische comedie,
over het algemeen een ontuchtige, onbetamelijke dans.

Corduba, Kordyba, thans Cordova, de eerste rom. kolonie in Baetica
en hoofdplaats van dit gewest, geboorteplaats van M. en L. Annaeus
Seneca en van M. Annaeus Lucanus.

Cordyene of Gordyene, Gordyene, het land der Carduchen in het Z.O. van
Armenia, thans Kurdistan.

Coressus, Koresos, ook wel Koressos geschreven, berg in Ionia, nabij
Ephesus en ook een voorstad van Ephesus, aan den voet van dien berg
gelegen.

Coresus, Koresos, z. Callirrhoë no. 4.

Corfinium, stad der Paeligni in Samnium, in den marsischen oorlog
(90) onder den naam Italia tot hoofdstad der tegen Rome opgestane
bondgenooten gekozen.

Corinna, Korinna, beroemde lyrische dichteres van Tanagra, die zich
echter gewoonlijk te Thebe ophield. Zij zou Pindarus de dichtkunst
geleerd en hem vijfmaal in wedstrijden den prijs afgewonnen
hebben. Haar bloeitijd valt omstreeks 500.

Corinthia, Korinthia, landschap van de Peloponnesus, gedeeltelijk op
den Isthmus gelegen, aan de eene zijde door den sinus Corinthiacus,
aan de andere door den sinus Saronicus bespoeld.--Als oudste bewoners
werden Aeoliërs genoemd; de stad heette toen Ephyra. Bij de dorische
verovering viel C. aan zekeren Aletes ten deel; omstreeks 950 verhief
zich het geslacht der Bacchiaden, dat in 657 door zekeren Cypselus
verdreven werd. Deze veranderde de oligarchie in eene tyrannis. Hij
heerschte gematigd en verfraaide de stad (657-628). Zijn zoon Periander
(628-585) wordt onder de zeven wijzen van Griekenland gerekend; hij
regeerde echter willekeurig en zocht den adel uit te roeien. Zijn
zoon Psammetichus werd verdreven en de republikeinsche staatsvorm
hersteld. Corinthe had een aanzienlijke vloot en dreef een zeer
uitgebreiden zeehandel, die echter geweldig achteruit ging sedert
Athene als zeemogendheid optrad; na den peloponnesischen oorlog begon
het aanzien van den staat te tanen; het sloot zich vervolgens aan
bij de Macedoniërs en later bij het achaeïsch verbond, ten gevolge
waarvan het in 146 door den rom. consul L. Mummius veroverd en de stad
Corinthus ingenomen en verwoest werd. In Corinthia behooren de mythen
te huis van Sisyphus en Bellerophon. Zie verder Isthmus en Isthmia.

Corinthische oorlog wordt de oorlog genoemd, dien de verbonden
Atheners, Thebanen, Corinthiërs en Argiven van 395 tot 387 tegen Sparta
voerden, waarbij zij van Perzië uit met geld ondersteund werden. De
oorlog begon met den aanval der Spartanen op Haliartus, die echter
mislukte en waarbij Lysander sneuvelde; deze ongelukkige uitslag
noodzaakte de Spartanen Agesilaus uit Azië terug te roepen. Nog voor
zijne terugkomst wonnen zij den slag bij Nemea, en ook de bloedige slag
bij Coronea, waarin Agesilaus vele wonden kreeg, liep in hun voordeel
af; daarentegen werd hun vloot bij Cnidus door Conon geheel vernietigd
(394). De Corinthische oorlog, zoo genoemd omdat de legers van beide
partijen zich meestal bij Corinthe bevonden, levert na deze slagen
weinig belangrijke gebeurtenissen op, maar is merkwaardig wegens
het optreden van Pharnabazus als bondgenoot van Sparta's vijanden,
en omdat toen voor het eerst door Iphicrates uit huurtroepen een goed
georganiseerd corps peltasten gevormd werd. De oorlog eindigde met
den vrede van Antalcidas (z. a.).

Corinthus, Korinthos, in zijn bloeitijd de prachtigste stad
van Griekenland, aan den voet van een berg, waarop ter hoogte
van 1900 voet de burcht Akrokorinthos stond. Het had drie
havens: Schoenus en Cenchreae aan de saronische golf, Lechaeum
(waarmede het door een dubbelen muur verbonden was) aan de golf
van Corinthe. Nabij de stad lag het cypressenbosch Craneum, waar
de wijsgeer Diogenes zijn zomerverblijf hield. De ligging der stad
was overheerlijk; in tal van prachtige gebouwen overtrof zij Athene,
doch tevens was Corinthus de meest weelderige en zedelooze stad van
Griekenland. Vooral voor vreemdelingen was het verblijf er kostbaar
en vol verleiding; vandaar het spreekwoord: ou pantos andros es
Korinthon esth' ho plous. Beroemd was de Aphrodite-tempel met zijne
1000 hierodouloi.--Door L. Mummius werd de stad in 146 veroverd en
verwoest. Caesar liet ze herbouwen (46), en dank zij hare ligging,
begon zij opnieuw te bloeien. Z. Corinthia.

Coriolanus (C. of Cn. Marcius), zie Marcii no. 3.

Corioli, latijnsche stad, die van den latijnschen bond naar de Volscen
overging, in 493 heroverd door C. Marcius, die hiernaar den bijnaam
Coriolanus kreeg. De stad is in den strijd tusschen Romeinen en
Volscen vroeg te gronde gegaan; ze lag dicht bij Lanuvium.

Cormasa, stad in Pisidia.

Cornelia (lex) de senatu cooptando Agrigentinorum van P. Cornelius
Scipio Africanus maior, die in 205 praetor van Sicilia was.

Cornelia (lex) van den consul Cn. Cornelius Lentulus Clodianus
(Cornelii no. 49) in 72, tot invordering der gelden, die Sulla aan
de koopers van verbeurdverklaarde goederen had kwijtgescholden.

Cornelia (lex) de restituendo Cicerone, tot terugroeping van Cicero
uit zijne ballingschap, van den consul P. Cornelius Lentulus Spinther
in 57 (Cornelii no. 50).

Corneliae (leges) van L. Cornelius Cinna (zie Cornelii no. 39) van
87. 1) de novorum civium et libertinorum suffragiis, waarbij de nieuwe
burgers en de vrijgelatenen over alle tribus werden verdeeld.--2)
de exsulibus revocandis. Tot deze ballingen behoorde in de eerste
plaats Marius. Deze wetten werden voorgesteld, nadat Sulla naar het
Oosten was vertrokken.

Corneliae (leges) van L. Cornelius Sulla, van 88, die hij liet
aannemen, nadat hij zich met geweld van de stad had meester gemaakt. 1)
tot afschaffing van de leges Sulpiciae van P. Sulpicius Rufus.--2)
dat geen wetsvoorstel door een volkstribuun aan het volk mocht
voorgesteld worden zonder voorafgaande goedkeuring van den senaat,
z. lex Hortensia. Deze wet is hernieuwd in 81.--3) dat het volk bij
de verkiezingen niet meer tributim, zooals sedert 241 gebruikelijk
was (zie Comitia Centuriata), maar volgens de ouderwetsche
centuriënindeeling van Servius Tullius moest stemmen.--4) dat het
aantal senatoren met 300 leden uit de nobilitas moest versterkt
worden.--5) een lex de coloniis deducendis.--6) eene lex unciaria,
waarbij de wettelijke rente op eene uncia per 10 maanden, dus op 10%
per jaar werd vastgesteld, zie Fenus.

Corneliae (leges) van L. Corn. Sulla, van 81. 1) lex de proscriptione,
dat de goederen der vogelvrijverklaarden zouden worden verbeurd
verklaard, evenals van hen, die in den strijd voor de partij van Marius
en Cinna gevallen waren; bovendien werden de zonen en kleinzonen van
het recht om eerambten te bekleeden uitgesloten.--2) lex tribunicia,
die aan de volkstribunen het recht ontnam wetten voor te stellen,
zonder voorafgaande goedkeuring van den senaat (zie ook Corneliae
(leges) van 88), zoodat het eenige recht, dat ze behielden, het ius
auxilii ferendi was, en hen onbevoegd verklaarde verder eenig ambt
te bekleeden.--3) lex de magistratibus, dat men eerst aediel moest
geweest zijn om praetor, en praetor om consul te kunnen worden, en
niet tweemaal binnen tien jaar hetzelfde ambt mocht bekleeden, eene
hernieuwing van de lex Villia annalis.--4) lex iudiciaria, die de
iudicia aan den ridderstand ontnam en aan de senatoren teruggaf.--5)
lex de sacerdotiis, waarbij het getal der pontifices en der augurs op
15 werd gebracht; tevens werd de lex Domitia de sacerdotiis afgeschaft
(zie Attia (lex)), en ook de verkiezing van den pontifex maximus en
den curio maximus door cooptatio vervangen.--6) leges agrariae en lex
de civitate, om aan de inwoners van een aantal democratischgezinde
municipia het burgerrecht te ontnemen en hun grond onder de soldaten
van Sulla te verdeelen, zie ook onder Agrariae (leges).--7) lex de
provinciis ordinandis, dat de stadhouders in de provinciën ook zonder
lex curiata het imperium zouden hebben en de aftredende stadhouder
binnen 30 dagen na de aankomst van zijn opvolger de provincie moest
verlaten.--8) lex sumptuaria, waarbij de som bepaald werd, die
op gewone dagen en op feestdagen voor het middagmaal besteed mocht
worden.--Verder gaf Sulla nog eenige wetten betreffende de quaestiones
perpetuae, waarbij niet zoozeer nieuwigheden werden ingevoerd, als
wel eene nauwkeuriger omschrijving van de verschillende misdrijven,
en hier en daar wellicht eenige verscherping van straf. Vermeld
worden de volgende wetten: lex de repetundis, lex de maiestate,
lex de sicariis et veneficiis, lex nummaria (tegen valsche munters),
lex testamentaria (tegen testamentvervalsching) sive de falsis, lex
de iniuriis e.a. Zie verder iudex. Sulla's lex iudiciaria werd in 70
afgeschaft door de lex Aurelia van den praetor L. Aurelius Cotta,
de lex tribunicia in hetzelfde jaar door de lex Pompeia, de lex
de civitate geraakte nog veel eerder in vergetelheid. Tot de lex
de magistratibus behoorde misschien ook de afschaffing der censuur
en de jaarlijksche verkiezing van 20 quaestoren, die in den senaat
zitting namen, waardoor deze vanzelf voltallig werd gehouden. Vooraf
had Sulla het aantal senatoren op 600 gebracht, door de ontbrekende
bij volkskeuze te laten benoemen.

Corneliae (leges) van den volkstribuun C. Cornelius (Cornelii no. 55),
in 67. 1) dat aan niemand in eene senaatszitting dispensatie van eenige
wet zou verleend worden, tenzij 200 leden aanwezig waren, en dat geene
intercessio zou gelden, wanneer daartoe een wetsvoorstel aan het volk
werd gedaan.--2) ut praetores ex edictis suis perpetuis ius dicerent.

Cornelia Baebia (lex) de ambitu van de consuls P. Cornelius Cethegus
en M. Baebius Tamphilus, 181. Omtrent den inhoud van deze wet is
niets bekend.

Cornelia Caecilia (lex) de Cn. Pompeio, van de consuls P. Cornelius
Lentulus Spinther en Q. Caecilius Metellus Nepos, 57, strekkende
om Pompeius gedurende vijf jaar met de cura annonae in het geheele
rom. rijk te belasten.

Cornelia Gellia (lex) van de consuls Cn. Cornelius Lentulus Clodianus
en L. Gellius Poplicola, in 72, tot bekrachtiging der schenkingen
van het burgerrecht door Pompeius.

Cornelii. De gens Cornelia was de beroemdste der
rom. gentes. O. a. behoorden tot haar de patricische familiën Cethegus,
Cinna, Cossus, Dolabella, Lentulus, Scipio, Sulla, en de plebejische
familiën Balbus, Gallus, Merula. 1) Ser. Cornelius Maluginensis, de
eerste consul uit de gens Cornelia, 485.--2) L. Corn. Maluginensis
Uritinus, consul in 459, veroverde v. s. de zeestad Antium op
de Volscen; v. a. streed hij met zijn ambtgenoot Fabius tegen de
Aequi.--3) A. Corn. Cossus, consul in 428, behaalde de tweede spolia
opima op den vejentischen koning Lars Tolumnius. In 426 was hij
consulairtribuun en magister equitum van den dictator Mam. Aemilius
Marmercinus.--4) A. Corn. Cossus, dictator in 385, bedwong zoowel den
buitenlandschen vijand, de Volscen, als de binnenlandsche onlusten,
door M. Manlius Capitolinus verwekt.--5) A. Corn. Cossus Arvina,
consul in 343, werd bij het begin der samnietische oorlogen door den
vijand hij den berg Gaurus ingesloten, doch behaalde door het beleid
van zijn krijgstribuun P. Decius Mus toch nog eene schitterende
overwinning. Dit verhaal is geheel verzonnen, evenals de geheele
zoogenaamde eerste samnietische oorlog. In 332 was hij andermaal
consul, in 322 dictator (ludorum Rom. causa).--6) P. Corn. Scipio
komt in 395 onder de consulairtribunen voor. Hij was de eerste, die
het cognomen Scipio had.--7) L. Corn. Scipio Barbatus, consul in 298,
streed tegen de Etruscen in Etrurië, en vooral tegen de Samnieten in
Lucania; zijn sarcophaag met een opschrift in verzen uit ± 200 is nog
bewaard gebleven.--8) Cn. Corn. Scipio Asina, zoon van no. 7, consul
in 260, stak met zijn ambtgenoot C. Duillius in zee, doch geraakte te
Lipara in carthaagsche gevangenschap, waaruit hij later vrijgekocht
werd. In 254 was hij andermaal consul en veroverde toen Panormus
(Palermo). Den spotnaam Asina kreeg hij, naar men zegt, omdat hij
als landrot, om zijn watervrees bespot werd; watervrees werd door de
Romeinen als een kenmerkende eigenschap van de ezelin beschouwd.--9)
L. Corn. Scipio, ook een zoon van no. 7, consul in 259, nam Aleria op
Corsica in, en onderwierp het eiland. Zijn grafschrift is nog bewaard
gebleven.--10) P. Corn. Scipio Asina, zoon van no. 8, consul in 221,
streed voorspoedig tegen de istrische zeeroovers.--11) P. Corn. Scipio,
zoon van no. 9, verloor als consul in 218 tegen Hannibal den slag aan
den Ticinus bij Victumalae, waarin hij zwaar gewond door zijn zoon
gered werd. Vervolgens terugtrekkend over de Po, leed hij met zijn
ambtgenoot Tib. Sempronius Longus de nederlaag aan de Trebia. In 216
stak hij naar Hispania over, waar zijn broeder (no. 12) reeds vasten
voet had verkregen. Na herhaalde overwinningen behaald te hebben op
Hasdrubal en Mago, sneuvelde Publius in 212 met zijn geheele leger,
waarop ook Cnaeus, die terugtrok, door de Carthagers achterhaald,
omsingeld en afgemaakt werd.--12) Cn. Corn. Scipio Calvus, ook een zoon
van no. 9, consul in 222, voerde met M. Claudius Marcellus (zie Claudii
no. 29), oorlog tegen de Insubriërs, en veroverde Mediolanium (Milaan),
ging in 218 als legaat van zijn broeder naar Hispania, waar hij Hanno
versloeg en in 217 aan den mond van den Iberus (Ebro) eene carthaagsche
vloot vernielde. Zie verder bij no. 11.--13) P. Corn. Scipio Africanus
maior, zoon van no. 11, redde zijn vader bij den Ticinus het leven,
streed, schoon eerst 19 jaar oud, in 216 met den rang van krijgstribuun
bij Cannae en onderscheidde zich ook na den slag door zijn onwrikbaren
moed. In 211 na den ondergang van zijn vader en zijn oom werd de jonge
Scipio door het volk pro consule naar Spanje gezonden, waar hij in
210 den Carthagers een zwaren slag toebracht door de verovering van
Carthago Nova; in 209 kon hij Hasdrubal niet verhinderen, Spanje te
verlaten en zijn broeder Hannibal te hulp te komen; of hij Hasdrubal
werkelijk bij Baecula verslagen heeft, staat niet vast. Hij veroverde
na Hasdrubals vertrek geheel Hispania, zoodat hij in 206 naar Rome kon
terugkeeren, waar hij in 205 het consulaat bekleedde. In 204 stak hij
naar Africa over, waar Masinissa zich onmiddellijk bij hem aansloot;
Scipio bracht nu de Carthagers zóó in het nauw, dat zij einde 203
Hannibal uit Italia terugriepen. Door den slag bij Zama in den herfst
van 202 dwong hij Carthago tot een smadelijken vrede. Hij hield in
201 een luisterrijken intocht binnen Rome en verwierf den eernaam
Africanus. In 199 was hij censor en in 194 andermaal consul. In
190 ging hij als legaat met zijn broeder (no. 14) naar Asia; aan
den slag bij Magnesia (190), waarin Lucius Scipio Antiochus III van
Syria versloeg, nam hij echter geen deel, daar hij toen ziek was. Na
hun terugkeer in 188 werden de beide broeders in de volgende jaren
meermalen door partijgenooten van M. Cato en Flamininus voor de
volksvergadering gedaagd wegens omkoopbaarheid en verduistering van
gelden. Eens trof het zóó, dat het juist de verjaardag van den slag
bij Zama was, waarop P. Scipio, in plaats van zich te verdedigen,
in wegslepende taal het volk naar het Capitool opriep, om den goden
voor die overwinning dank te brengen. Toch werden beide broeders
veroordeeld, en Publius verliet Rome, ging naar Liternum om niet meer
terug te keeren, en stierf vermoedelijk in 183.--14) L. Corn. Scipio
Asiaticus (v. a. Asiagenus), ook een zoon van no. 11, diende onder
zijn broeder (no. 13) in Hispania, was in 193 praetor in Sicilia, en
in 190 consul. In deze hoedanigheid voerde hij den syrischen oorlog
en verwierf zich den bijnaam Asiaticus, doch werd na zijn terugkeer
wegens verduistering van gelden veroordeeld (zie bij no. 13). Hij
bezat op verre na niet de veldheerstalenten van zijn broeder.--15)
P. Corn. Scipio, zoon van no. 13, een man van edel karakter, onttrok
zich om redenen van gezondheid aan de staatszaken. Hij was het, die
no. 18 tot zoon aannam.--16) L. Corn. Scipio, broeder van no. 15,
een onwaardige zoon zijns vaders, kwam in den oorlog met Antiochus
in handen van den vijand, maar werd later zonder losgeld vrijgelaten;
hij werd in 174 uit den senaat gestooten.--17) Cornelia, de edele
dochter van no. 13, moeder van Tib. en C. Sempronius Gracchus,
beroemd om hare deugden.--18) P. Corn. Scipio Aemilianus Africanus
minor, zoon van L. Aemilius Paullus, den overwinnaar van Perseus,
door no. 15 geadopteerd. Hij verwierf zijne eerste lauweren onder
zijn vader Paullus in den slag bij Pydna (168), diende later (151)
in Hispania onder L. Licinius Lucullus (Licinii no. 22) en in Africa
onder M'. Manilius (149). Hij verwierf zich zóóveel roem, dat hij,
schoon eerst 37 jaar oud, in 148 tot consul werd gekozen, om den
derden punischen oorlog ten einde te brengen. Na een zwaar beleg
vermeesterde hij in 146 het uitgeputte Carthago, vernietigde de stad,
en verkocht de inwoners als slaven, doch beweende op de puinhoopen het
jammerlijk lot der stad. Met groote eer werd hij te Rome ontvangen,
en hem de overgeërfde naam Africanus als loon voor eigen verdiensten
toegekend. In 142 was hij censor, en trachtte als zoodanig het
toenemend zedenbederf en de binnendringende oostersche weelde met klem
te keer te gaan. De rampspoedige numantijnsche oorlog verschafte hem in
134 zijn tweede consulaat. Na eerst de verslapte krijgstucht hersteld
te hebben, veroverde hij (herfst 132) het hardnekkig verdedigde
Numantia en kreeg den eernaam Numantinus. Zijne tegenkanting tegen
de hervormingsplannen van zijn zwager Tib. Gracchus, wiens zuster
Sempronia hij gehuwd had, deed hem de volksgunst verbeuren. In eene
stormachtige senaatszitting in 131 betuigde Scipio, dat z.i. Gracchus
terecht was omgebracht, waarop de volkstribuun C. Papirius Carbo
hem een landverrader noemde en het volk hem onder scheldwoorden en
verwenschingen naar huis begeleidde. Later, in April of Mei 129, wist
hij te bewerken, dat aan de III viri, gekozen ter uitvoering van de
lex Sempronia agraria van Tib. Gracchus, de rechtspraak onttrokken werd
(zie Agrariae leges), en na een senaatszitting door senatoren, volk en
bondgenooten naar huis begeleid, werd hij den volgenden morgen in zijn
bed dood gevonden. Scipio was een zeer geletterd man, die met Lucilius,
Terentius, en vooral met Polybius vertrouwelijken omgang had. De
innige vriendschapsband tusschen hem en C. Laelius Sapiens vormt de
inleiding van Cicero's geschrift de amicitia.--19) P. Corn. Scipio
Nasica, zoon van no. 12, had den naam de rechtschapenste burger van
Rome te zijn. Reeds als jongeling werd hem in 204 de eervolle zending
opgedragen, het beeld der mater Idaea, dat uit Pessinus in Galatia
te Ostia was aangebracht, van daar naar Rome over te brengen. In
194 streed hij als praetor in Hispania, in 191 als consul tegen
de Boiers, die zich onderwierpen. Hij stond bekend als een groot
rechtsgeleerde. De bijnaam Nasica, die in de familie bleef, beteekent
kromneus.--20) P. Corn. Scipio Nasica Corculum, zoon van no. 19 en
schoonzoon van no. 13, diende onder Aemilius Paullus in Macedonia. Hij
was consul in 162, maar moest toen, evenals zijn ambtgenoot C. Marcius
Figulus (zie Marcii no. 12), als vitio factus aftreden; in 155 was
hij wederom consul en versloeg en onderwierp toen de Dalmatiërs. In
159 was hij censor, in 150 werd hij pontifex maximus. Hij verzette
zich in het belang van Rome tegen de verwoesting van Carthago. Zijn
bijnaam Corculum had hij aan zijne rechtskennis en scherpzinnigheid
te danken; hij beteekent zooveel als: een man van geest en hart. Deze
Scipio stelde het eerste wateruurwerk te Rome op.--21) P. Corn. Scipio,
bijgenaamd Serapio wegens zijne gelijkenis op een veekooper van dien
naam, consul in 138, voerde in 133 de senaatspartij tot den gewapenden
aanval op Tib. Gracchus aan. Om hem voor de volkswoede te beveiligen,
droeg de senaat hem eene zending op naar Asia, waar hij overleed. Hij
was een zoon van no. 20.--22) P. Corn. Scipio Nasica Serapio, zoon van
no. 21, stierf in 111 tijdens zijn consulaat.--23) P. Corn. Scipio
Nasica, praetor in 93, zoon van no. 22, gehuwd met de dochter van
den redenaar L. Licinius Crassus.--24) L. Corn. Scipio Nasica, zoon
van no. 23, geadopteerd door zijn grootvader, den redenaar L. Crassus
(Licinii no. 12), en daarom L. Licinius Crassus Scipio genoemd.--25)
P. Corn. Scipio Nasica, ook een zoon van no. 23, gewoonlijk Metellus
Scipio genoemd, schoonvader van Pompeius. Zie Caecilii no. 18.--26)
L. Corn. Scipio Asiaticus (Asiagenus), consul in 83, een afstammeling
van no. 14, streed tegen Sulla, werd door dezen gevangen genomen, doch
weder vrijgelaten. Hij hernieuwde echter den oorlog tegen Sulla, moest
vluchten en stierf te Massilia. Hij was de schoonvader van P. Sestius,
dien Cicero verdedigd heeft (Sextii no. 5).--27) Cn. Corn. Blasio,
consul in 270 en 257, censor in 265.--28) L. Corn. Balbus, afkomstig
uit Gades (Cadix), diende in den strijd tegen Sertorius, eerst
onder Q. Metellus Pius, daarna onder Pompeius, van wien hij het
burgerrecht verkreeg (72). Later vergezelde hij Caesar, toen deze
propraetor in Spanje was. Tijdens het driemanschap werd hem het
burgerrecht betwist, maar Cicero, die tijdens zijn ongeluk den steun
van Balbus had genoten, verdedigde hem (56) met goed gevolg. Hoewel
Balbus vervolgens te Rome in het belang van Caesar werkzaam was en
ook pogingen aanwendde om Cicero voor dezen te winnen, was hij toch
niet ondankbaar tegen Pompeius, maar deed moeite om door bemiddeling
van invloedrijke personen eene schikking tot stand te brengen. Later
werkte hij mede om Caesar met Cicero te verzoenen. Ook met Octavianus
stond hij op goeden voet; in 40 was hij consul.--29) L. Corn. Balbus
minor, neef van no. 28, kreeg ook in 72 het burgerrecht, nam aan
Caesars veldtochten in Aegypte en Hispania deel. Als quaestor
(43) vergrootte hij de haven van Gades, maar maakte zich door
strengheid zeer gehaat. Als proconsul van Africa, 21-20, overwon hij
de Garamantes; hij was de laatste privaatman, die triumfeerde (19),
en de eerste, die geen Romein was van geboorte. Het theatrum Balbi is
door hem gebouwd (13).--30) M. Corn. Cethegus, consul 204, pontifex
maximus en begaafd redenaar, versloeg in 203 Hannibals broeder Mago
in het land der Insubriërs (in Cisalpina).--31) C. Corn. Cethegus,
consul 197, versloeg de Insubriërs en Cenomanen in Cisalpina. Later
werd hij naar Africa gezonden om de geschillen tusschen Masinissa en
Carthago te vereffenen.--32) P. Corn. Cethegus, consul 181, bracht
als proconsul in 180 met zijn ambtgenoot M. Baebius Tamphilus 40000
Liguriërs met hun vrouwen en kinderen naar Samnium over (z. Apuani),
en triumfeerde zonder oorlog gevoerd te hebben.--33) P. Corn. Cethegus,
door Sulla vogelvrij verklaard, maar later weder in genade aangenomen,
werd na Sulla's dood, niettegenstaande zijn verdorven karakter,
een man van grooten invloed.--34) C. Corn. Cethegus, deelgenoot aan
de samenzwering van Catilina, behoorde onder hen, die door Cicero
werden ter dood gebracht.--35) P. Corn. Dolabella, consul in 283,
overwon bij het Vadimonische meer de Boiers en de Etruriërs.--36)
Cn. Corn. Dolabella, aanhanger van Sulla, consul in 81, overwon
de Thraciërs als proconsul in Macedonia (79). In 77 werd hij door
Caesar aangeklaagd wegens afpersingen, doch vrijgesproken.--37)
Cn. Corn. Dolabella, praetor in 81, propraetor in 80 en 79 in Cilicia,
zoog de provincie uit. Zijn legaat C. Verres hielp hem hierbij,
doch verschafte later de bewijzen om hem te doen veroordeelen. Hij
ging in ballingschap.--38) P. Corn. Dolabella, berucht om zijne
uitspattingen, was met Cicero's dochter Tullia gehuwd tegen diens
zin. In den burgeroorlog liep hij van Pompeius tot Caesar over, streed
onder hem bij Pharsalus (48), liet zich vervolgens, om volkstribuun
te kunnen worden, door een plebejer Lentulus tot zoon aannemen, was in
47 een zeer woelig volkstribuun, vergezelde hierna Caesar naar Africa
en Hispania en werd door diens toedoen tot consul voor het jaar 44
verkozen. Na Caesars dood sloot Dolabella zich bij diens moordenaars
aan, tot Antonius hem met de provincie Syria tevreden stelde, waardoor
hij met Cassius weder in onmin geraakte. Op reis naar Syria beging
hij in Griekenland en Klein-Azië verschillende buitensporigheden,
zoodat de senaat hem vogelvrij verklaarde. Door Cassius aangevallen
en geen uitweg ziende, bracht hij zichzelf in 43 te Laodicea ad mare
om het leven.--39) L. Corn. Cinna, de bekende aanhanger van Marius,
was consul in 87, toen Sulla naar Asia vertrok. Hoewel hij aan Sulla
onder eede beloofd had de bestaande instellingen te zullen handhaven,
trad hij op met een aantal daarmede strijdige wetsvoorstellen, doch
werd door zijn medeconsul Cn. Octavius uit Rome verdreven. Met Marius
aan het hoofd eener aanzienlijke strijdmacht teruggekeerd, richtte
hij met hem een bloedbad aan onder de aanhangers van Sulla; doch toen
de door Marius in dienst genomen slaven niets meer ontzagen, lieten
Q. Sertorius en Cinna een groot aantal van hen neersabelen. Cinna
was nog driemaal consul, in 86, 85 en 84. In dit laatste jaar keerde
Sulla naar Italia terug, en werd Cinna door zijne eigene soldaten
te Ancona gedood.--40) L. Corn. Cinna, zoon van no. 39, sloot zich
na Sulla's dood bij den oproerigen consul M. Aemilius Lepidus aan,
streed vervolgens onder Q. Sertorius, mocht in 73 ten gevolge van
de lex Plautia terugkeeren, en werd onder Caesar praetor (44). Na
Caesars dood hield hij eene lofspraak op diens moordenaars, doch werd
bijna gesteenigd, terwijl zekere C. Helvius Cinna, dien men voor hem
aanzag, door het volk vermoord werd.--41) Cn. Corn. Cinna Magnus nam
deel aan eene samenzwering tegen Augustus, toen deze in Gallia was
(16-13), maar kreeg vergiffenis en werd later zelfs consul (5 na
C.).--42) Cornelia, dochter van no. 39, was gehuwd met Caesar, die
in weerwil van Sulla's aandrang weigerde haar te verstooten.--43)
L. Corn. Merula, consul in 193, leverde een bloedigen slag tegen
de Boiers, waarvan 17000 sneuvelden, terwijl 212 veldteekens in
zijne handen vielen. Daar hij echter ook 5000 man verloren had,
werd hem geen zegetocht toegestaan.--44) L. Corn. Merula werd in 87
consul in plaats van den verdreven Cinna (no. 39). Toen deze evenwel
terugkeerde, liet Merula zich de aderen openen en doodbloeden. Hij
was flamen Dialis, welk ambt na zijn dood 75 jaar onbezet bleef.--45)
L. Corn. Lentulus, consul in 327, gaf bij Caudium in 321 den raad,
door vrijwillige overgaaf het rom. leger voor geheelen ondergang
te behoeden. Deze raad legde te meer gewicht in de schaal, daar
Lentulus een der dappersten was. Ten onrechte wordt hem de bijnaam
Caudinus gegeven. De naam Lentulus is ontleend aan het verbouwen van
linzen.--46) Cn. Corn. Lentulus, consul in 201, had zeer verlangd,
in Africa tegen Carthago oorlog te voeren, maar voor hij uit Sicilië
naar Africa kon oversteken, was de vrede geteekend (201).--47)
P. Corn. Lentulus onthaalde in 169 het eerst het rom. volk op
gevechten van wilde dieren. In 162 was hij consul suffectus. Hij
was princeps senatus. Hij was een tegenstander van de Gracchen,
en streed op hoogen leeftijd nog in 121 in de rijen der optimaten
tegen C. Gracchus.--48) P. Corn. Lentulus Sura, een man van laag
karakter, algemeen geminacht. Niettemin was hij in 75 praetor,
in 71 consul, en hoewel hij in 64 uit den senaat werd gestooten,
in 63 andermaal praetor. In dit jaar werd hij wegens deelneming
aan de samenzwering van Catilina door Cicero ter dood gebracht.--49)
Cn. Corn. Lentulus Clodianus, consul in 72, streed met zijn ambtgenoot
L. Gellius Poplicola ongelukkig tegen de zwaardvechters onder
Spartacus. Beiden waren censors in 70, toen de censuur, door Sulla
afgeschaft, weder hersteld werd. Zie ook lex Cornelia Gellia. Hij
was een goed redenaar. Hij was ook een der legaten van Pompeius
in den zeerooversoorlog.--50) P. Corn. Lentulus Spinther, consul
in 57, een warm vriend van Cicero, voor wiens terugroeping uit de
ballingschap hij sterk ijverde. (Zie Cornelia (lex) de restituendo
Cicerone). Zie verder omtrent hem Caecilia Cornelia (lex). In den
burgeroorlog was hij op de zijde van Pompeius; hij werd door Caesar
gevangen genomen en gedood.--51) L. Corn. Lentulus Crus, tegenstander
van Clodius en van Caesar, consul in 49, volgde Pompeius en werd in
Aegypte vermoord.--52) L. Corn. Sulla Felix, geb. in 138, stamde uit
eene arme familie, en legde zich met ijver op de wetenschappen toe,
vooral op de grieksche taal- en letterkunde. Hij was een man van fijne
beschaving, doch losbandig en zedeloos. In 107 vergezelde hij Marius
als quaestor en leidde als zoodanig met veel takt de onderhandelingen
met koning Bocchus over de uitlevering van Jugurtha. Vervolgens
diende hij als legaat in de oorlogen tegen de Cimbren en Teutonen
(104-101). In 93 was hij praetor, in 92 propraetor in Cilicia. Hij
slaagde er in, Ariobarzanes, die door Mithradates verdreven was, op
den troon van Cappadocia te herstellen. Bij deze gelegenheid kwam hij
in het Cappadocische Comana, waar zijne soldaten den eeredienst van
Mâ-Bellona leerden kennen. In den bondgenootenoorlog diende Sulla
als legaat in 90 onder den consul L. Julius Caesar, in 89 onder
den consul L. Porcius Cato. In 90 had hij geen succes, maar in 89
veroverde hij Stabiae en Pompeii, verdreef de Samnieten uit Campania,
onderwierp de Hirpini, drong daarop in Samnium door, en veroverde
de hoofdstad Bovianum. Met onmenschelijke wreedheid woedde Sulla
tegen de gevangenen. Hierop werd hij consul (88) en kreeg Asia tot
provincie met het opperbevel in den mithradatischen oorlog. Sulla
verzette zich te vergeefs tegen de wetgeving van P. Sulpicius Rufus
(z. Sulpiciae leges), en vluchtte toen uit Rome naar zijn leger
in Campania. Daarop werd op voorstel van P. Sulpicius het bevel
aan Marius opgedragen. Op het bericht hiervan trok Sulla met zijn
leger naar Rome terug; Sulpicius werd gedood, Marius en anderen
vogelvrij verklaard. Na eenige wetten te hebben gegeven, stak Sulla
naar Griekenland over, waar hij eerst Athene na een hardnekkige
verdediging van vele maanden in Maart 87 bijna geheel uitmoordde,
en den Piraeus slechtte; daarna versloeg hij den mithradatischen
veldheer Archelaus bij Chaeronea, en een tweede leger bij Orchomenos
(86), en trok vervolgens naar Azië, waar hij in het voorjaar van 85 met
den koning vrede sloot, om de handen tegen Fimbria (zie Flavii no. 4)
en de democraten in Italië vrij te krijgen. Voordat hij naar Italië
vertrok, strafte hij Asia vreeselijk voor haar afval. Intusschen
was Marius naar Rome teruggekeerd en woedde met L. Corn. Cinna
(no. 39) tegen de aristocratische partij. In 83 kwam Sulla terug en
nu ontbrandde de vreeselijke burgeroorlog, die geheele streken van
Italië ontvolkte en met Sulla's zegepraal eindigde. De belangrijkste
slag in dezen oorlog is die bij de Porta Collina (1 Nov. 82), waarbij
de Samnieten, die op Rome losgetrokken waren, onder Pontius Telesinus
en den jongen Marius door Sulla verslagen werden; de krijgsgevangenen
liet hij daarna afmaken. Door den interrex L. Valerius Flaccus liet
hij eene wet voorstellen, waarbij hem de levenslange dictatuur werd
opgedragen, z. Valeria (lex) de Sulla dictatore. Het regende nu
vogelvrij- en verbeurdverklaringen; duizende landerijen werden aan
zijne soldaten toegewezen, hij omringde zich met eene lijfwacht van
10000 vrijgelatenen, en door een geheel stel wetten trachtte hij de
heerschappij van den senaat blijvend te bevestigen. Hij had echter
zelf het voorbeeld gegeven, hoe een veldheer alles vermocht omver te
werpen, als hij slechts zich van de genegenheid van zijn leger wist
te verzekeren, eene kunst, die Sulla in hooge mate verstond. Zie
verder Corneliae (leges) van L. Corn. Sulla van 81. Na twee jaar
(79) legde Sulla de dictatuur neder en trok zich terug op zijn
landgoed bij Puteoli, waar hij gedenkschriften begon op te stellen,
die echter niet door hem voltooid werden. Hij stierf reeds in 78 aan
de gevolgen van zijn losbandig leven. Hij was de eerste uit de gens
Cornelia, wiens lijk niet begraven, maar verbrand werd.--53) Faustus
Corn. Sulla, zoon van no. 52, diende onder Pompeius in het Oosten,
o.a. in 63 voor Jerusalem, welks muur hij het eerst beklom. Later
streed hij ook bij Pharsalus en bij Thapsus, en werd op de vlucht door
P. Sittius gevangen genomen en door Caesars soldaten omgebracht. Hij
was de schoonzoon van Pompeius.--54) P. Corn. Sulla, was voor 65 tot
consul gekozen, doch werd met zijn ambtgenoot P. Autronius Paetus
wegens ambitus veroordeeld. In 62 werd hij door den jongen L. Manlius
Torquatus (Manlii no. 14) beschuldigd van deelgenootschap aan de
tweede samenzwering van Catilina, waartegen Cicero hem verdedigde,
nadat Q. Hortensius Hortalus hem reeds verdedigd had tegen
eene aanklacht van Torquatus wegens deelneming aan de eerste
samenzwering. Hij streed ook bij Pharsalus, doch voor Caesar. In 45
werd hij waarschijnlijk door roovers vermoord.--55) C. Cornelius,
volkstribuun in 76. Zie Corneliae (leges).--56) L. Cornelius Sisenna,
praetor in 78, stierf in 67 als legaat van Pompeius op Creta. Hij
was een geleerd man, en schreef annales van zijn tijd, en gaf eene
vertaling uit der milesische vertellingen van Aristides.--56 b)
Cornelia Metella = Caecilia Metella, z. Caecilii no. 26.--57) Verder
vindt men nog de familienamen Merenda, Rufinus, Scapula. Onder de
Rufini verdient genoemd te worden: P. Cornelius Rufinus, consul
290 met M' Curius Dentatus; zij maakten samen een einde aan den
Samnietischen oorlog. In 277 was hij weder consul en streed toen tegen
Pyrrhus. In 275 werd hij door den censor C. Fabricius uit den senaat
gestooten, omdat hij meer dan 10 pond aan tafelzilver bezat. Hij was
berucht om zijn hebzucht.--58) Cornelius Nepos, geschiedschrijver, in
Gallia Transpadana geboren, bevriend met Catullus en Atticus en door
dezen ook met Cicero. Hij heeft verschillende werken geschreven van
historischen en geographischen aard, maar zeer oppervlakkig. 1º. 3
boeken Chronica. 2º. een werk Exempla getiteld, waaruit Valerius
Maximus (z. a.) geput heeft. 3º. een Chorographia. 4º. zijn hoofdwerk
is echter de viris illustribus libri XVI, waarin op oppervlakkige wijze
naast grieksche beroemdheden romeinsche behandeld waren, en waarvan nog
enkele stukken, het boek over de buitenlandsche veldheeren (Cornelii
Nepotis vitae excellentium imperatorum), het bekende schoolboek, en
verder twee biographieën uit het boek de latinis historicis, n.m. een
kleine van Cato en een uitgebreide van Atticus, over zijn.--59)
C. Cornelius Gallus, te Forum Julii (Fréjus) uit een nederigen stand
geboren, dichter en bevriend met Ovidius, Vergilius, e.a. Hij werd
door Augustus in 30 tot praefectus van Aegypte aangesteld. Later in
ongenade gevallen, benam hij zichzelf het leven (26). Zijne gedichten
zijn verloren.--60) A. Cornelius Celsus, zie Celsus.--61) C. Cornelius
Chrysogonus, zie Chrysogonus.--62) M. Cornelius Fronto, zie Fronto
(M. Cornelius).--63) Cornelius Severus, zie Severi no. 1.--64)
P. Cornelius Tacitus, zie Tacitus (P. Cornelius).

Corniculum, latijnsche stad ten N. van den Anio; ze is vroeg verdwenen.

Cornificii, plebejisch geslacht. 1) Q. Cornificius, onder wiens
bewaking de Catilinariër C. Cornelius Cethegus werd gesteld. Hij was
het, die het eerst in den senaat de heiligschennis van P. Clodius
Pulcher ter sprake bracht. Met Cicero dong hij, maar te vergeefs,
naar het consulaat.--2) Q. Cornificius, zoon van no. 1, aanhanger van
Caesar, na diens dood stadhouder van Africa vetus, en aanhanger van
den senaat en van Sextus Pompeius, sneuvelde in 41 in een slag tegen
het driemanschap bij Hadrumetum. Evenals zijn vader had hij met Cicero
omgang. Hij was redenaar en dichter.--3) L. Cornificius, aanhanger
van Octavianus.--4) Cornificius, een rhetor, wordt ten onrechte voor
den schrijver gehouden van de Rhetorica ad C. Herennium, een werk uit
den tijd van Sulla, dat in 4 boeken uitvoerig de rhetorica behandelt.

Cornu copiae, horen van overvloed, zie Amalthea.

Cornus, versterkte hoofdplaats der Sarden aan de Westkust van Sardinia.

Cornuti, plebejisch geslacht. 1) C. Caecilius Cornutus, een man van
strenge zeden en hierom Pseudo-Cato genoemd, volkstribuun in 61 en
praetor in 57, ijverde voor de terugroeping van Cicero uit diens
ballingschap.--2) M. Caecilius Cornutus, praetor urbanus in 43,
werd na den dood der beide consuls A. Hirtius en C. Vibius Pansa door
zijne troepen verlaten en sloeg de hand aan zich zelven.--3) Cornutus
(L. Annaeus). Zie Annaei.

Coroebus, Koroibos, 1) zoon van Mygdon, koning van Phrygië, die
uit liefde voor Cassandra Priamus te hulp kwam. Hij muntte uit door
dapperheid en was een van de weinige strijders, die onder Aeneas nog
een laatsten uitval waagden, terwijl de stad reeds brandde; bij deze
gelegenheid sneuvelde hij.--2) overwinnaar in de olympische spelen
in 776, het jaar waarmede de telling der Olympiaden begint.

Corollarium, krans met bladeren van goud, zilver of ander metaal,
die men aan geliefde tooneelspelers placht toe te werpen, vandaar =
toegift, fooi.

Corona. De Rom. maakten veel werk van bloemkransen, bij feestmalen
hadden zij dikwerf lange kransen om den hals, die op de borst afhingen,
en wel liefst van geurende rozen. Ook als militaire eerbewijzen
waren coronae in gebruik, doch alsdan van anderen aard. De corona
triumphalis, een laurierkrans, soms ook van goud vervaardigd, werd
door den zegepralenden veldheer en later door de keizers gedragen. De
corona ovalis, bij eene ovatio gedragen, was een myrtenkrans. De
corona obsidionalis of graminea, de eenvoudigste doch eervolste van
alle, viel den generaal ten deel, die een ingesloten rom. leger had
ontzet. Zij werd gevlochten uit gras, op de plaats zelve geplukt. De
corona civica, van eikenloof, zoo mogelijk met de eikels er aan en
met het devies ob civem servatum, werd gegeven voor het redden van een
kameraad in den slag. De corona muralis, in den vorm van een wal, was
voor hem, die het eerst de muren eener belegerde stad beklom. Evenzoo
werd degene, die het eerst in een vijandelijk kamp doordrong, beloond
met de corona vallaris of castrensis, die met kleine gouden palissaden
was versierd. De corona navalis of rostrata was versierd met gouden
scheepssnebjes. Goden en heroën en later ook wel de keizers vindt
men dikwerf met eene corona radiata, waarin reeds meer het begin
eener kroon is te zien. Ook is er een sterrenbeeld corona = de krans
van Ariadne.

Corone, Korone, stad in Messina aan de Messenische golf, in 371 door
de Messeniërs met behulp van Boeotiërs uit Coronea, op de plaats van
het vroegere Aepea gesticht, thans Coron.

Coronea, Koroneia, stad in Boeotia, bekend door de overwinning der
Boeotiërs op de Atheners in 447, en door die der Spartanen onder
Agesilaus in 394 in den corinthischen oorlog.

Coronides, Koronides, Asclepius, zoon van Coronis.

Coronis, Koronis, 1) dochter van Phlegyas, koning van Thessalië, bij
Apollo moeder van Asclepius. Nog voordat deze geboren was, schonk
zij hare liefde aan een gast van haar vader, den Arcadiër Ischys;
tot straf doodde Apollo haar, doch haar nog niet geboren kind werd
door hem gered.--2) dochter van Coroneus, koning van Phocis, werd,
terwijl zij den verliefden Poseidon ontvluchtte, door Athena in een
kraai veranderd.

Coronta, ta Koronta, stad in het Z. van Acarnania.

Coronus, Koronos, 1) zoon van Caeneus, koning der Lapithen, een van de
Argonauten, werd in den oorlog tegen Aegimius door Heracles gedood.--2)
zoon van Thersander, mythisch stichter van Coronea.

Corporis Custodes of Corpore Custodes, naam van de door
Augustus ingerichte, door Galba ontbonden, germaansche lijfwacht
der Julisch-Claudische Keizers. Onder hen vormen de Batavi de
meerderheid. Het zijn geen eigenlijke soldaten, toch zijn het allen
vrijen of vrijgelatenen, geen slaven. Men moet ze scherp onderscheiden
van de praetoriani, die steeds romeinsche burgers zijn (zie cohortes
praetoriae).

Corsiae, Korsiai, eilandjes bij Samos, waarschijnlijk = Corassiae.

Corsica, Korsike, doch bij de ouderen gewoonlijk Kyrnos geheeten, het
bekende eiland; de bewoners heeten Corsi. De bodem was onvruchtbaar,
de bevolking ruw en roofzuchtig. Na den eersten punischen oorlog
kwam het onder Rome met Sardinia, waarmede het ook verder als ééne
provincie vereenigd bleef.

Corsote, Korsote, stad in Mesopotamia, op een eilandje in den Euphraat,
in Xenophon's tijd reeds verlaten.

Cortona, Kortona, eene der twaalf hoofdsteden van Etruria, even ten
N. van het Trasimeensche meer, met pelasgische muren.

Coru pedion, Korou pedion, vlakte in Lydia bij Sardes.

Coruncanii, plebejisch geslacht. 1) Tib. Coruncanius, consul 280, was
de eerste plebejische pontifex maximus, een man van groote rechtskennis
en vroomheid. Hij was de eerste jurist, die bij zijn adviezen auditores
toeliet.--2) C. en L. Coruncanius, rom. gezanten, in 230 tot koningin
Teuta naar Scodra in Illyria gezonden, verbitterden haar zoozeer door
hunne vrijmoedige taal, dat zij één hunner liet ombrengen.

Corus, de Noordwestenwind, zie Windstreken.

Corvinus, bijnaam in de gens Valeria (Valerii no. 28).

Corvus, familienaam in de gens Valeria (Valerii no. 13). Ook de naam
van een belegeringswerktuig, enterhaak op de schepen.

Corvus, een raaf, die door Apollo gezonden werd om water uit een
bron te halen; bij de bron gekomen, zag hij een vijgeboom en bleef
nu eenige dagen wachten tot de vijgen rijp waren. Om zijn lang
uitblijven te verontschuldigen, nam hij een waterslang mede en
beweerde, dat deze iederen dag de bron had leeggedronken. Tot straf
voor dit bedrog verbood Apollo hem gedurende eenigen tijd te drinken,
en ter herinnering hieraan staat aan den hemel het sterrenbeeld Corvus
tusschen Hydra en Crater.

Corybantes, Korybantes, z. Rhea (Cybele).

Corycides nymphae, de Muzen, zoo genoemd naar de corycische grot
in Phocis.

Corycium antrum, Korykion antron, grot aan de zuidelijke helling van
den Parnassus, in Phocis. Zie ook Corycus no. 1.

Corycus, Korykos, 1) kaap en stad in Cilicia, dicht bij de monding
van den Calycadnus. In den omtrek groeide de beste saffraan. In de
nabijheid vond men de corycische grot (mythe van Typhon en Zeus).--2)
kaap in Ionia tusschen Teos en Erythrae.--3) kaap en stad in Pamphylia.

Corymbus, korymbos, ouderwetsch kapsel der atheensche vrouwen of der
Atheners in het algemeen, waarbij het haar op de kruin van het hoofd
saamgebonden werd; ook naam voor iemand, die het haar zoo draagt.

Corynetes, Korynetes, "knotsdrager", bijnaam van Periphetes en
Areïthoüs.

Coryphaeus, koryphaios, in het bizonder de leider van den koorzang
en dans in de tragedie en comedie, die ook uit naam van het koor het
woord voert, wanneer het niet zingt, maar spreekt.

Coryphasium, Koryphasion, kaap en stad op de Westkust van Messenia.

Corythus, Korythos, 1) zoon van Zeus, gehuwd met de Pleiade Electra,
stichter van Corythus, later Cortona.--2) zoon van Paris en Oenone,
werd door zijne moeder naar Helena gezonden, om de jaloerschheid
van Paris op te wekken; toen deze hem bij Helena aantrof, doodde hij
hem zonder hem te herkennen.--3) een van de Lapithen.--4) een van de
gasten op de bruiloft van Perseus.

Cos, Kos, ook Coos, Cous, Koos, grieksch eiland op de aziatische
kust, met eene gelijknamige hoofdstad, die een heerlijk panorama
opleverde, wanneer men uit zee kwam. De bevolking was dorisch. Het
eiland leverde voortreffelijken wijn, aardewerk, zalven en beroemd
lijnwaad op (Coae vestes). Asclepios of Aesculapius, aan wien het
geheiligd was, had hier een schoonen tempel, waarmede een beroemde
medische school verbonden was; Hippocrates en Apelles waren op Cos
geboren. Van den laatste was op het eiland eene Venus anadyomene,
die later door Augustus voor 100 talenten werd gekocht.

Cosa, ook Cossa, kuststad van Etruria, in 273 als latijnsche
kolonie aangelegd in het gebied van Volci (z.a.). Het was een sterke
vesting, waarvan de muren nog bestaan. In 199 kreeg de stad nieuwe
kolonisten. De haven heette portus Herculis of portus Cosanus.

Cosconii, plebejisch geslacht, waarvan enkele leden in verschillende
oorlogen en betrekkingen voorkomen.--1) C. Cosconius, praetor in 89,
versloeg in den bondgenooten-oorlog de Samnieten.--2) C. Cosconius,
bevriend met Cicero, tribunus plebis in 59, in 56 rechter in het
proces van P. Sestius.

Cossaea, Kossaia, landstreek op de grenzen van Susiana en Media,
door eene roofzieke en woeste bevolking bewoond.

Cossus, familienaam in de gens Cornelia. Z. Cornelii no. 3-5.

Cossyra, Kossyra, eil. tusschen Sicilia en Africa.

Cothon, Kothon, eene haven van Carthago.

Cothurnus, kothornos, een tot het midden van het been reikende laars,
van voren met riemen vastgemaakt. Deze laarzen werden vooral door
jagers gebruikt; later werden zij ook op het tooneel gedragen, waar
zij, van dikke zolen voorzien, den tooneelspelers in het treurspel
een hoogere gestalte gaven; vandaar wordt het woord ook metonymisch
gebruikt voor treurspel. Daar iedere laars zoowel aan den linker-
als aan den rechtervoet paste, wordt de naam ook gegeven aan iemand
die alle politieke partijen bevredigen wil.

Cotini, een keltisch volk in Germania, ten N. van de Donau, aan den
bovenloop van de rivier de Gran wonende.

Cotiso, koning der Geten in Dacia, die tijdens den burgeroorlog
tusschen Octavianus en Antonius over den Donau was gevallen, maar
later overwonnen werd.

Cotta, familienaam in de gens Aurelia, z. Aurelii no. 1-8.--In
den gallischen oorlog komt ook nog als legaat van Caesar zekere
L. Aurunculeius Cotta voor, die in den opstand der Eburones onder
Ambiorix (winter van 54/53) sneuvelde.

Cottabus, kottabos, een waarschijnlijk oorspronkelijk sicilisch
spel, dat door de Atheners dikwijls na den eten gespeeld werd. Het
bestond daarin, dat men op een bepaalden afstand een weinig wijn
uit een beker in kleine schaaltjes moest werpen, die in evenwicht
ophingen en door het gewicht zakkend op een of ander metalen voorwerp
stieten en daardoor geluid gaven, of die op water dreven en door het
gewicht zonken; in het al of niet gelukken van den worp of in den
meer of minder helderen klank van het metaal zag men dikwijls ook
een liefdeorakel.

Cottiae Alpes, zie Alpes. Dit berglandje werd onder keizer Nero met
Liguria tot eene provincie Alpes Cottiae vereenigd. Hoofdstad: Segusio
(Susa).

Cottius, opperhoofd van ligurische stammen om en bij het naar hem
genoemde Cottische Alpenland. Octavianus stelde hem als vorst aan
met den titel praefectus. Zijn zoon, ook Cottius geheeten, kreeg van
keizer Claudius den koningstitel. Onder Nero werd het vasalstaatje
als provincie ingelijfd.

Cottus, Kottos, een van de Centimani.

Cotyla, kotyle, inhoudsmaat, de helft van een sextarius, vooral voor
het meten van geneesmiddelen gebruikt.

Cotyora, Kotyora, kolonie van Sinope op de kust van Pontus, vanwaar
Xenophon en de 10000 Grieken zich inscheepten naar Sinope.

Cotys, Kotys, 1) koning van Thracië (383-359), om zijne wreedheid
berucht, schoonvader van Iphicrates. Ofschoon hij atheensch burger
was, was zijne politiek altijd den Atheners vijandig, en toen hij door
sluipmoord uit den weg geruimd was, werden zijne moordenaars door de
Atheners met het burgerrecht en gouden kransen begiftigd.--2) koning
der Odrysen, ondersteunde Perseus van Macedonië tegen de Rom.--3)
regeerde onder Augustus (12 n. C.-± 18 n. C.) over de helft van
Thracië, doch werd door zijn broeder Rhescuporis, die de andere helft
beheerschte, gevangen genomen en gedood.--4) zoon van den vorigen,
kreeg van Caligula Klein-Armenië, daar Thracië gedurende zijne
minderjarigheid rom. provincie geworden was. Tusschen 37/38 en 46
n. C. was Thracië weer zelfstandig onder de drie broers Rhoemetalces,
Cotys en Polemo.

Cotys, Cotytto, Kotys, Kotytto, thracische of phrygische godin, die ook
door Grieken en Rom. vereerd werd. Hare feesten, Cotyttia, Kotyttia,
die des nachts gevierd werden, kenmerkten zich door luidruchtigheid
en buitensporigheid. De dienaren van Cotys heetten Baptai.

Cous = Cos.

Cragus, Kragos, vulkanisch gebergte in Lycia, waar de mythe der
Chimaera tehuis behoort. Evenwijdig met den Cragus liep de Anticragus.

Cranaë, Kranae, eil. op de laconische kust bij Gytheum of bij Attica,
waar Paris en Helena op hunne vlucht overnachtten.

Cranaea, Kranaia, bijnaam van Athena te Elatea in Phocis.

Cranaüs, Kranaos, koning van Attica na Cecrops, ten tijde van Deucalion
en den zondvloed. Hij werd door zijn schoonzoon Amphictyon van den
troon gestooten. Naar hem heeten de oude Atheners Cranaï (Kranaoi)
en Athene Cranaa (Kranaa, Kranaai); zijne dochter Atthis gaf haar
naam aan Attica.

Craneum, Kraneion, cypressenbosch en uitspanningsoord bij Corinthe,
waar ook de cynische wijsgeer Diogenes des zomers placht te vertoeven.

Cranii, -ium, Kranioi, -ion, stadje aan de Westkust van het
eil. Cephallenia.

Cranon, Crannon, Kranon, Krannon, vroeger Ephyra, stad in Thessalia in
het gewest Pelasgiotis. Bij Crannon behaalde Antipater in den lamischen
oorlog de beslissende overwinning op de Grieken en Thessaliërs (322).

Crantor, Krantor, van Soli in Cilicië, academisch wijsgeer, leerling
van Xenocrates en Polemo; zijne werken worden door Cicero met lof
vermeld. Hij was de eerste, die commentaren op de werken van Plato
schreef, en bestreed de stoicijnsche leer.

Crassus, familienaam, vooral in de gens Licinia (Licinii no. 7-17). Hij
komt ook voor bij de Canidii, Otacilii, Papirii (Papirii no. 1-4).

Crater, krater, een groote vaas, die in de eetzaal stond, waarin wijn
met water vermengd werd en waaruit dit mengsel in de bekers der gasten
geschept werd.

Craterus, Krateros, 1) veldheer onder Alexander d. G., aanvoerder
van het landleger op den terugtocht uit Indië, voerde de veteranen
uit Azië naar hun vaderland terug (324), en zou Antipater als regent
van Macedonië vervangen, toen Alex. stierf. In den lamischen oorlog
besliste zijne komst den slag bij Crannon ten gunste van Antipater,
met wien hij daarna Perdiccas en Eumenes bestreed; in een slag tegen
laatstgenoemde sneuvelde hij (321).--2) Macedoniër, v. s. zoon van den
vorigen, schrijver eener Psephismaton Synagoge, verzameld uit de te
Athene bewaarde origineelen, van welk werk nog enkele overblijfsels
bestaan.--3) beroemd geneesheer, tijdgenoot van Cicero.

Crates, Krates, 1) atheensch blijspeldichter omstreeks 450, een van
de grondleggers der oude attische comedie; men schreef hem 14 stukken
toe.--2) Athener, leerling van Polemo en na diens dood gedurende korten
tijd hoofd der academie.--3) Thebaan, de voornaamste leerling van den
cynicus Diogenes en gedurende eenigen tijd leeraar van Zeno.--4) van
Mallus, te Tarsus opgevoed, werd aan het hof van Attalus de stichter
der pergameensche school van taalgeleerden; in zijne werken over
Homerus bestreed hij Aristarchus. In 167 begeleidde hij Attalus II
naar Rome en bleef daar wegens ziekte langen tijd. Hij is de eerste
van de Stoici, die Homerus vooral op het gebied van de geographie voor
onfeilbaar verklaart, en door allegorische uitlegging alles wat men
weet, bij Homerus meent terug te vinden. Zoodoende is hij de schepper
geweest van een nieuwe denkrichting, die ook op latere geslachten
grooten invloed heeft geoefend en nog oefent. Zie o. a. Philo Judaeus.

Crates, Cratis, vlechtwerk, horde, schanskorf en dgl. Enkele malen
komt de uitdrukking voor: sub crate necari. De veroordeelde werd op
den grond uitgestrekt onder eene teenen horde, die zóólang met steenen
werd bezwaard, tot de ongelukkige onder het gewicht den geest gaf.

Crathis, Krathis, rivier in het land der Bruttii, die bij Thurii in den
sinus Tarentinus uitstroomt. De Sybaris is een zijriviertje hiervan,
maar stroomde oorspronkelijk ten N. van de Crathis in zee. Ook een
kuststroompje in Achaia.

Cratinus, Kratinos, 1) Athener (520-423), de eigenlijke schepper
der oude attische comedie. Hij was de eerste die in zijne stukken
een politieke strekking legde en drie acteurs liet optreden. Hij
trad tamelijk laat als dichter op en behaalde met 21 stukken
negenmaal de overwinning, o. a. met zijn laatste stuk Pytine (de
wijnflesch), kort voor zijn dood opgevoerd, waarin hij zijn eigen
gebrek, dronkenschap, aan de bespotting van het publiek prijsgaf.--2)
atheensch blijspeldichter, die ongeveer eene eeuw later leefde dan
de vorige; van hem worden 8 stukken genoemd.

Cratippus, Kratippos, 1) schreef een vervolg op de geschiedenis van
Thucydides, tot welk werk, naar men meent, een onlangs in Egypte
gevonden fragment behoort. Zie Theopompus.--2) van Mytilene,
peripatetisch wijsgeer te Athene, leermeester van Cicero's zoon.

Cratis = Crates.

Cratylus, Kratylos, leerling van Heraclitus en van Protagoras,
leermeester van Plato, die een zijner werken naar hem noemde.

Cremaste, Kremaste, goudhoudende streek in Troas nabij Abydus.--Zie
ook Larissa no. 2.

Cremera, zijtak van den Tiber in Etruria, die langs Veii stroomt,
en bij wiens uitmonding in den Tiber in 479 de 306 Fabii sneuvelden.

Cremni, Kremnoi, scythische koopstad aan den mond van den Tanaïs
(Don) in de Maeotis.

Cremona, Kremone, romeinsche kolonie met latijnsch recht, in 219
aan den linkeroever van den Padus (Po) aangelegd, in 190 versterkt
met 6000 nieuwe kolonisten, een van de rijkste steden van Gallia
Cisalpina. Behalve tal van prachtige gebouwen had Cr. het grootste
amphitheater van Italië. In 41 leed het door de soldaten van Antonius,
in 69 na C. werd het door die van Vespasianus verwoest. Hoewel
Vespasianus de stad herbouwde, keerde de oude welstand niet terug.

Cremonis iugum, een berg der Alpen, thans Cramont of Grammont, tusschen
den Mont Blanc en den kleinen St. Bernard, ten Z. van Courmayeur.

Cremutius Cordus, geschiedschrijver ten tijde van Augustus en
Tiberius, die zijne vrijmoedige taal met den dood moest boeten,
en wiens geschiedwerken verbrand werden (25 n. C.).

Crenides, Krenides, zie Philippi.

Creon, Kreon, 1) koning van Corinthe, vader van Creusa.--2) zoon van
Menoeceus, regeerde over Thebe van den dood van zijn zwager Laius tot
de troonsbestijging van Oedipus en wederom na den dood van Eteocles en
Polynices; z. Antigone.--3) koning van Thebe, schoonvader van Heracles,
z. Amphitryo.

Creophylus, Kreophylos, cyclisch dichter van Samus of Chius, wordt
de vriend, leermeester of schoonzoon van Homerus genoemd. Een van
zijne nakomelingen zou de gedichten van Homerus naar Sparta gebracht
en aan Lycurgus gegeven hebben.

Crepida, een zool met of zonder hakleder, die op den voet werd
vastgeregen. Ne sutor ultra crepidam = schoenmaker, houd u bij
uw leest.

Crepundia (plur.), kleine stukjes kinderspeelgoed, die soms den
kinderen om den hals werden gehangen, hetzij als talisman, hetzij
als herkenningsteeken.

Cresilas, Kresilas, uit Cydonia op Creta, een van de beroemdste
bronsgieters van de 5de eeuw. Tot zijn beroemdste werken behoorden een
stervende gewonde, een gewonde Amazone (wedstrijd tusschen Phidias,
Polycletus en Cresilas) en een portretstatue van Pericles. Van de
laatste zijn nog een paar replieken over.

Cresphontes, Kresphontes, een van de drie zonen van Aristomachus,
den achterkleinzoon van Heracles, die de Peloponnesus heroverden;
bij de verdeeling kreeg hij Messenia, waar hij later bij een opstand
met twee van zijne zonen gedood werd.

Cressa, Kressa, cretensische vrouw, bijnaam van Ariadne en Aërope;
Cressa bos = Pasiphaë.

Crestonia, Krestonia, met de hoofdstad Crestone of Creston, Krestone,
Kreston, streek in Macedonia tusschen den Strymon en den Axius.

Creta, Krete, thans Candia of Creta, het grootste der grieksche
eilanden, van havens ruim voorzien, vruchtbaar, gezond van klimaat,
was reeds vroeg (zie Cnossus en Phaestus) het middelpunt van een zeer
hoog ontwikkelde beschaving, die men tegenwoordig in een vóórgrieksch
en een achaeisch tijdperk pleegt te onderscheiden. Na het verval
der myceensche beschaving dringen de Doriërs het eiland binnen. Bij
Homerus heet Creta nog hekatompolis en vooral in de Odyssea vindt
men nog vele herinneringen aan de vroegere macht en rijkdom van het
eiland. De bevolking was zeer gemengd, doch de dorische stam had
het overwicht. De dorische bevolking vormde de heerschende kaste, de
burgers. De hypekooi, eene vrije, doch onderworpen bevolking, kwamen
overeen met de perioikoi in Laconica. Dan volgden twee klassen van
lijfeigenen: de mnoitai, lijfeigenen van den staat, en de klarotai of
aphamiotai, lijfeigenen op de goederen van particulieren. Opvoeding
der jeugd vanwege den staat en gemeenschappelijke maaltijden waren
ook op Creta wet. Na de afschaffing van het koningschap had men 10
archonten met een senaat en een collegie van ephoren. Allengs splitste
Creta zich in verschillende republieken (de belangrijkste steden zijn
dan: Cnosus, Gortyn, Lyttus of Lyctus, Praesus, later Hierapytna,
en in het W. Cydonia), totdat Q. Caecilius Metellus Creticus 68-64
het eiland onderwierp en als provincie inrichtte. Sedert kwam Creta,
ook zedelijk, in diep verval, zoodat de bewoners met de Capadociërs,
Ciliciërs of Cariërs onder de kappa kaka gerekend werden: Kretes aei
pseustai, kaka theria, gasteres argai. Op Creta behooren de mythen
te huis van Minos, Daedalus, den Minotaurus, den cretensischen Zeus,
wiens graf men er liet zien, e. a. Naar Creta is het krijt creta
genoemd; de cretische aarde is echter niet krijt, maar porseleinaarde.

Creteus = Catreus.

Cretheus, Kretheus, 1) zoon van Aeolus en Enarete, stichter van Iolcus,
vader van Aeson, Pheres, Amythaon en Hippolyte.--2) een zanger, die
Aeneas op zijne tochten vergezelde en door Turnus gedood werd.--3)
vader van Neleus.

Cretio. Cretio hereditatis is de uitdrukkelijke verklaring, dat men
eene erfenis aanvaardt.

Creusa, Kreousa, 1) dochter van Oceanus en Gaea, bij Peneus moeder van
Hypseus.--2) dochter van Erechtheus, echtgenoote van Xuthus, moeder van
Achaeus en Ion.--3) dochter van Priamus, gemalin van Aeneas, moeder
van Ascanius; zij zoude in den nacht, waarin Troje genomen werd, met
Aeneas vluchten, maar zij raakte in de verwarring verloren en werd door
de moeder der goden op wonderbare wijze van de aarde weggenomen.--4)
dochter van Creon, onder wiens regeering Iason en Medea te Corinthe
kwamen. Om met Creusa te trouwen erstiet Iason Medea, die zich wreekte
door aan hare mededingster een vergiftigd kleed te zenden, dat zich aan
het lichaam vasthechtte en haar onder vreeselijke pijnen deed omkomen.

Crimissus of Crimisus, Krimissos, Krimisos, rivier in het W. van
Sicilia, zijrivier van den Hypsus, bekend door de overwinning van
Timoleon op de Carthagers in 339.

Criobolia, zie Rhea (Cybele).

Crisa, Krisa = Crissa.

Crispus, (= kroeskop), rom. familienaam in verscheidene geslachten. Zie
Marcii (no. 11), Salustii, Vibii (no. 6).--Flavius Julius Crispus,
oudste zoon van Constantijn den Gr., een rijk begaafd jongeling,
zoowel in vrede als in den oorlog uitstekend, werd in 326 na C. te
Pola in Istria, op bevel zijns vaders vermoord.

Crissa, Krissa, oude handelsstad in Phocis, met de haven Cirrha,
werd in 590 op last der Amphictyonen verwoest, daar het van de
bedevaartgangers naar Delphi tollen hief. Cirrha werd later als
havenstad van Delphi herbouwd.

Crithote, Krithote, stad in het N. van de thracische Chersonesus,
aan den Hellespont gelegen.

Critias, Kritias, 1) zoon van Dropides, vriend van Solon,
overgrootvader van Plato.--2) achterkleinzoon van den vorigen,
leerling van Gorgias en Socrates, verdienstelijk dichter en redenaar,
dikwijls in de werken van Plato vermeld, die een van zijne gesprekken
naar hem noemde. Aanvankelijk aanhanger der democratie, werd hij
later om onbekende redenen verbannen en kwam hij eerst na afloop
van den peloponnesischen oorlog naar Athene terug, waar hij zich als
hoofd van de dertigmannen zeer gehaat maakte door zijne gewelddadige
handelingen. Hij sneuvelde in 403 in een gevecht tegen Thrasybulus.

Crito, Kriton, 1) leerling en vriend van Socrates, naar wien Plato
een van zijne werken noemde.--2) dichter der nieuwe comedie; één
zijner stukken is in 168/7 opgevoerd.

Critolaus, Kritolaos, 1) van Phaselis, opvolger van Ariston als hoofd
der peripatetische school, een van de drie wijsgeeren, die in 155 door
de Atheners als gezanten naar Rome gezonden werden en die het eerst de
Rom. met grieksche welsprekendheid en wijsbegeerte bekend maakten. Hij
bleef te Rome, waar hij in hoogen ouderdom stierf.--2) strateeg van
het achaeisch verbond, heftig tegenstander der Romeinen, werd in 146
door Metellus bij Scarphe verslagen en verdween daarna spoorloos.

Crius, Krios, Kreios, zoon van Uranus en Gaea, een van de Titanen.

Crobylus, krobylos, ouderwetsch kapsel der Atheners, in het bizonder
der atheensche mannen, en van eenige barbaarsche volken, overigens
= Corymbus.

Crocodilopolis, Krokodeilon polis, stad in Midden-Aegypte aan het
meer Moeris, later Arsinoë geheeten.

Croesus, Kroisos, zoon van Alyattes, laatste koning der Lydiërs,
regeerde 560-546. Hij maakte de aziatische Grieken schatplichtig,
sloot een verbond met de grieksche eilandbewoners, en strekte zijn
rijk oostwaarts tot den Halys uit. Toen zijn zwager Astyages door
Cyrus onttroond was, verbond hij zich met de koningen van Aegypte en
Babylon tot een oorlog tegen het jonge perzische rijk, doch voordat
zijne bondgenooten hem hulp hadden kunnen zenden, trok Croesus, door
dubbelzinnige orakels misleid, over den Halys; na een onbeslisten slag
evenwel trok hij terug naar Sardes om zich beter tot den oorlog voor
te bereiden, maar Cyrus volgde hem, belegerde de stad en nam haar na
veertien dagen in. Croesus verloor zijn rijk, maar behield het leven,
naar het heette door goddelijke tusschenkomst; Cyrus behandelde hem
altijd met achting, hield hem steeds als een vriend en raadsman bij
zich en beval hem bij zijn dood ook aan Cambyses aan. De rijkdom
van Croesus is spreekwoordelijk geworden en zijne geschiedenis werd
beschouwd als een treffend voorbeeld van de onbestendigheid van het
geluk, waarop Solon hem reeds zou gewezen hebben, toen hij hem in
zijne gelukkigste dagen te Sardes bezocht.

Crommyon, Krommyon, stad op de Corinthische landengte, aan de
Saronische golf. Hier doodde Theseus het beruchte everzwijn.

Cromnus, Kromnos, stadje in het Z. van Arcadia, bij Megalopolis.

Cronides, Cronion, Kronides, Kronion, Zeus, de zoon van Cronus.

Cronium mare, het noordelijkste gedeelte van de Noordzee, ook
wel de zee ten Noorden van Schotland. De oude schrijvers bevatten
allerlei phantastische verhalen hieromtrent; volgens sommigen is ze
gestold, volgens anderen zoo drabbig, dat men er met de roeispanen
nauwelijks door kan komen. Al deze verhalen zijn een gevolg van de
ontdekkingsvaart van Pytheas van Massilia.

Cronus, Kronos, Saturnus (z. a.), de jongste der Titanen, zonen
van Uranus en Gaea. Op aansporing zijner moeder, die verbitterd was
omdat Uranus zijne jongere zonen, de Cyclopen en Hecatonchiren, in
den Tartarus geworpen had, overviel hij zijn vader, verminkte hem met
een sikkel op gruwelijke wijze, en dwong hem van de wereldheerschappij
afstand te doen. Sedert dien tijd regeerde Cr. met de Titanen gedurende
de gouden eeuw, hij huwde zijne zuster Rhea, maar daar zijn vader hem
voorspeld had, dat ook hij eens door een zijner kinderen onttroond zou
worden, verslond hij hen terstond na hunne geboorte; alleen Zeus werd
door zijne moeder gered, terwijl Cr. in plaats van hem een grooten
in doeken gewikkelden steen verslond. Toen Zeus opgegroeid was, kwam
hij in opstand tegen zijn vader; door Gaea en Metis ondersteund,
dwong hij hem eerst de verslonden kinderen uit te braken en daarop
begon hij den oorlog, waarvan de uitslag was dat Cr. met de Titanen,
die zijne partij gekozen hadden, in den Tartarus geworpen werd. Later
kwam echter eene verzoening tusschen vader en zoon tot stand, en sedert
dien tijd heerscht Cr. op de eilanden der gelukzaligen. Te Athene
vierde men zijn feest, de Kronia, onder gebruiken, die aan den gouden
tijd moesten doen denken, z. Saturnalia.--Cr. wordt algemeen beschouwd
als een oogstgod, door sommigen als een god van den tijd. Hij wordt
afgebeeld als een oud man, met langen baard, gezeten op een troon,
met het kleed over het hoofd getrokken en een sikkel in de hand.

Crossaea, Krossaia, streek op de grens van Chalcidice aan de golf
van Thermae.

Croton, Kroton, thans Crotone, welvarende en machtige stad in het
land der Bruttii, tusschen 700 en 650 door Achaeërs gesticht. De
stad was beroemd door hare wetgeving, door reinheid van zeden,
door de school van Pythagoras, en door voorliefde der inwoners voor
lichaamsoefeningen. Zij was de geboorteplaats van den kampvechter
Milo. Wel leden omstreeks 550 de Crotoniaten eene zware nederlaag
door de bewoners van Locri Epizephyrii, doch Croton herstelde zich en
kon nog in 510 het verwijfde Sybaris ten val brengen. Verdeeldheid
was evenwel oorzaak, dat de grieksche steden in Zuid-Italië zich op
den duur niet konden handhaven tegen de Syracusanen aan den éénen en
de Lucaniërs aan den anderen kant.--In den tweeden punischen oorlog
maakte Hannibal Croton tot een steunpunt zijner krijgsoperatiën,
waarop de Romeinen er in 194 eene rom. kolonie van maakten.

Crotona = Cortona.

Crustae, 1) goud- of zilverbeslag (ciseleerwerk), dat op zilveren
of bronzen vaatwerk werd opgelegd, in tegenstelling van emblemata,
inlegwerk.--2) marmeren platen, waarmede de wanden bekleed werden.

Crustumerium, oude latijnsche stad, reeds vroeg door de Romeinen
veroverd. Op het veroverde land werd de tribus Crustumina ingericht.

Crux, het kruis, een paal met een dwarshout er aan. De veroordeelde
werd eerst gegeeseld, vervolgens aan touwen omhoog geheschen en dan
aan handen en voeten aan het kruis vastgenageld, waarna men hem liet
hangen tot hij gestorven was. Deze straf werd alleen toegepast op
slaven, vreemdelingen en burgers van lagen stand.

Crypta, krypte. Hieronder moet men niet een ondergrondsche ruimte van
eenig gebouw verstaan, zooals wij onder eene crypte doen; maar een
lange gang met lichtopeningen of vensters in de muren, bij groote
hitte of slecht weder tot wandelplaats dienende. Meestal liep zulk
eene crypta om eenig groot gebouw of om eene binnenplaats heen. Zie
ook cryptoporticus.

Cryptoporticus, overdekte gaanderij, aan ééne zijde gesloten, aan de
andere zijde open in den vorm eener kolonnade, terwijl eene crypta
ter weerszijden muren had.

Cteatus, Kteatos, z. Actoriones.

Ctesias, Ktesias, van Cnidus, uit het geslacht der Asclepiaden, van
404/401 tot 387/4 lijfarts aan het perzische hof, waarna hij naar zijne
vaderstad terugkeerde. Ook in 397 had hij een tijd in zijn vaderstad
vertoefd. Hij is de schrijver van verscheiden werken; zijne perzische
geschiedenis, Persika, in 23 boeken, wordt veel door oude schrijvers
gebruikt, ofschoon hem dikwijls gebrek aan waarheidsliefde verweten
wordt. Van dit werk zijn, evenals van een ander, Indika, slechts
eenige fragmenten bewaard gebleven. Ctesias is meer een op sensatie
belust romanschrijver (vandaar zijn populariteit) dan een ernstig
historicus. Zijn Indika zijn belangrijker, omdat daarin de eerste
berichten omtrent Indië, vooral de dieren- en plantenwereld, voorkomen.

Ctesibius, Ktesibios, beroemd werktuigkundige te Alexandrië
onder Ptolemaeus Euergetes, leermeester van Hero, met wien hij
o. a. verscheiden toepassingen van luchtdruk uitvond. Hij of een
naamgenoot, die omstreeks 125 leefde, was de uitvinder van het orgel.

Ctesiphon, Ktesiphon, z. Demosthenes.

Ctesiphon, Ktesiphon, stad aan den Tigris, na den dood van
Alexander d. Gr. gesticht, tegenover Seleucia. Ctesiphon was lang het
winterverblijf der parthische koningen en eene sterke grensvesting. In
den keizertijd werd het bij herhaling door de Rom. veroverd, n.m. in
116 door keizer Traianus, in 165 door de legaten van Lucius Verus,
in 198 door Septimius Severus.

Cuberni = Gugerni.

Cubi, zie Bituriges.

Cubiculum, klein vertrek, van een rustbed of eene slaapstede
voorzien. Men onderscheidde de cubicula in diurna en nocturna. Lezen,
studeeren, zelfs schrijven geschiedde bij de Rom. veeltijds in liggende
houding.--De latere keizers namen ook de gewoonte aan, bij de openbare
spelen niet op een podium of balkon te zitten, maar in eene soort
loge of cubiculum op een rustbed liggende de spelen gade te slaan.

Cubitus, rom. lengtemaat = 1 1/2 rom. voet = bijna 45 centimeter.

Cucullus, kap aan een mantel, om bij slecht weder over het hoofd
te trekken.

Cugerni = Gugerni.

Cularo, zie Gratianopolis.

Culex, titel van een klein gedicht, dat op naam van Vergilius staat
en waarin de schim eener gedoode mug om eene begrafenis vraagt.

Culleus, 1) lederen zak, waarin de parricidae genaaid en in het water
geworpen werden.--2) rom. maat voor vloeistoffen = ruim 500 liter.

Cumae, Kyme, stad in Campania, de oudste grieksche volkplanting
in Italia, in de 8ste eeuw (737?) door de Chalcidiërs van Euboea,
met medewerking van kolonisten uit Eretria en uit Cyme (aan de
Oostkust van Euboea), waaraan de naam ontleend is, en van de Grai
(z. a.) uit Boeotië, gesticht. Vooral door toedoen van Cumae is de
grieksche beschaving in Italië doorgedrongen. Dáár hield volgens de
sage de beroemde Sibylle haar verblijf; dáár landde Aeneas en stierf
Tarquinius Superbus. Dicaearchia, later Puteoli geheeten, was de
havenstad van Cumae. In 474/3 kwam Hiero van Syracusae de stad tegen
de Etruscers te hulp, en versloeg hen in een bloedigen zeeslag. Toen
tusschen 443 en 415 de Samnieten Campania veroverden, viel ook Cumae
in hunne handen (421). De inwoners werden grootendeels als slaven
verkocht. In 338 werd de stad met Capua en andere Campaansche steden
civitas sine suffragio. Z. Praefecti Capuam Cumas.

Cunaxa, Kounaxa, stadje in Babylonia aan den Euphraat, waarbij Cyrus
de jongere sneuvelde in den slag tegen zijn broeder Artaxerxes Mnemon
(401).

Cuneus, wig. In den circus, het amphitheater en het theater zijn cunei
de wigvormige afdeelingen, waarin de zitplaatsen der toeschouwers
door de gangpaden verdeeld worden. In den oorlog is de cuneus eene
wigvormige slagorde, om door de gelederen van den vijand heen te
breken. De soldaten noemden ze ook wel caput porcinum, zwijnskop. Zie
verder: forceps (forfex). Later beteekent cuneus dikwijls slechts eene
kolonne, zonder dat men daarbij aan den wigvorm behoeft te denken,
ook wel een dichtgesloten vierkant.

Cuneus, de Zuidkust van Lusitania.

Cunobelinus, ten tijde van keizer Caligula, koning van de Trinobantes,
vader van Caratacus.

Cupido, z. Eros.

Cupra maritima, belangrijke zeestad in Picenum, tusschen Castrum
Firmanorum en Truentum, met een tempel van de in Picenum vereerde
godin Cupra mater = Juno.

Cupressus. De cipres, uit Creta afkomstig, was aan Pluto geheiligd. Een
cipres, vóór een huis in den grond geplaatst, gaf te kennen, dat er
een doode was. Evenzoo plaatste men hem bij brandstapels en plantte
men hem op graven. In de tuinen werden zij dikwijls, evenals palmen,
in allerlei vormen gesnoeid.

Cura of curatio, curateele. Deze werd uitgeoefend over krankzinnigen en
verkwisters. De curator had dan het beheer over het vermogen. Volgens
eene lex Plaetoria (z. a.) werd er ook een cura minorum ingesteld, om
jongelieden, die sui iuris geworden en de voogdij reeds ontwassen, maar
nog geen 25 jaar oud waren, in bescherming te nemen tegen aanslagen op
hunne onervarenheid. Voor zekere rechtsgeldige verrichtingen, b.v. het
voeren van een proces, was de medewerking van den curator noodig.

Curator is in het algemeen hij, die eene cura uitoefent. Curatores
noemde men ook zekere ondergeschikte beambten, opzieners,
b.v. curatores aquarum, cloacarum, viarum, monumentorum publicorum
tuendorum, enz. Zoo was o.a. Q. Catulus curator restituendi Capitolii.

Cures, Kyreis, oude hoofdstad der Sabijnen in het zuidelijkste gedeelte
van het Sabijnsche land, dat reeds vroeg bij Rome is ingelijfd,
geboorteplaats van Titus Tatius en Numa Pompilius. De inwoners heeten
Curenses of Curenses Sabini. De naam Quirites is dus niet van Cures
afgeleid, zooals men wel eens vermoed heeft.

Curetes, Kouretes, 1) de oudste inwoners van Acarnanië en Aetolië,
werden in een oorlog tegen Calydon door Meleager overwonnen.--2)
z. Rhea (Cybele).

Curia, vergaderzaal, in het bijzonder voor de vergaderingen van den
rom. senaat. De oudste was de curia Hostilia, waarvan de eerste
bouw aan Tullus Hostilius werd toegeschreven. Ze had een hooge
vooruitspringende stoep. Ze werd vergroot door Sulla, maar brandde
in 52 af bij de begrafenis van Clodius. De nieuwe Curia, door Caesar
begonnen, door Augustus voltooid en gewijd, Curia Julia geheeten, nam
een groot gedeelte van het vroegere Comitium in beslag. Verder had men
de curia Pompeia. De curia Calabra  op het Capitolium (z. Capitolinus
(mons)) diende tot priesterlijk gebruik. Vóór dit gebouw hadden de
comitia curiata calata plaats.

Curiae. Elke der drie oude rom. stamtribus, Tities, Ramnes en Luceres,
was in 10 afdeelingen verdeeld, die elk haar eigen vergaderlokaal,
curia, haar eigen sacra, en haar eigen priester, curio, hadden. Bij
de comitia curiata bracht elke curie ééne stem uit. Acht der curiae
zijn ons met name bekend: Foriensis, Rapta, Veliensis, Velitia, Titia,
Faucia, Acculeia en Tifata. De leden eener curia waren curiales. Ze
vierden twee feesten: de Fornacalia (z. a.) en de Fordicidia.

Curiata (lex), zie Comitia Curiata.

Curiatii, de drie albaansche gebroeders, die, volgens het bekende
poëtische verhaal, in den oorlog tusschen Alba Longa en Rome met
de drie rom. Horatii streden. In het Albaansch gebergte, aan den
weg van Albano naar Aricia, vindt men een etruscisch grafmonument,
dat langen tijd voor het graf der Horatii en Curiatii gehouden
is. Later komt deze naam ook te Rome voor. In 453 vindt men in een
overigens geheel ongeloofwaardig verhaal een consul P. Curiatius
Fistus Trigeminus vermeld, die in 451 een der tienmannen was, en in
188 een volkstribuun C. Curiatius, die de beide consuls van dat jaar
in hechtenis liet nemen.

Curiatius Maternus, redenaar en dichter tijdens Domitianus, van wiens
geschriften echter niets meer overig is. Hij is de hoofdpersoon
in Tacitus' Dialogus de Oratoribus,  in 77 n. C. ten zijnen huize
gehouden.

Curii, een plebejisch geslacht. 1) M'. Curius Dentatus trad als
volkstribuun in 296 tegen den consul App. Claudius (later Caecus) op,
toen deze de verkiezing van een plebejer zocht tegen te gaan. Dit
verhaal is onhistorisch. In 290 was hij zelf consul, versloeg met
zijn ambtgenoot P. Cornelius Rufinus de Samnieten, en onderwierp
de Sabijnen. In 275 ten tweede male consul zijnde, bracht hij aan
koning Pyrrhus een nederlaag toe, hetzij bij Beneventum, dat toen nog
Maluentum heette, hetzij ergens in Lucania in Arusinis campis. Het
dankbare volk verkoos hem terstond ten derden male, waarop Curius de
verbonden volken van Zuid-Italië overwon. In 272 stierf hij, terwijl
hij censor was. Uit den buit, op Pyrrhus behaald, liet hij de tweede
waterleiding van Rome, de Anio vetus (zie Anio) bouwen, welk werk
eerst eenige jaren na zijn dood voltooid werd. In 290 had hij, na de
onderwerping der Sabijnen, aan het water van den lacus Velinus een
uitloop gegeven, zie Avens. Bekend is zijne eenvoudige levenswijze en
zijne weigering, van de gezanten der Samnieten geschenken aan te nemen,
onder bijvoeging, dat hij liever over rijken wilde heerschen, dan zelf
rijk zijn.--2) Q. Curius, deelgenoot van Catilina's samenzwering,
verklapte de geheimen er van aan zijne minnares Fulvia, die ze op
hare beurt aan Cicero overbracht.

Curio, familienaam in de gens Scribonia, z. Scribonii no. 2 en 4-6.

Curio, priester eener curia. Aan het hoofd der 30 curiones stond
een curio maximus. Deze werd reeds in de 3de eeuw in de comitia
sacerdotum gekozen.

Curiosolites, gallisch volk in Aremorica.

Curium, Kourion, stad aan de Zuidkust van Cyprus, bij Kaap Curias,
he Kourias akra, naar men zeide, een volkplanting der Argivers.

Cursor, familienaam in de gens Papiria, z. Papirii no. 5-7.

Cursus, wedrennen met twee- of vierspannen. Bij een vierspan liepen
de vier paarden naast elkander; de twee middelste waren op de gewone
wijze aangespannen; de twee buitenste trokken aan touwen, die ter
zijde van den wagen waren vastgehaakt, en werden daarom equi funales
geheeten. Zie verder de artikels auriga en circus.

Cursus publicus, de staatspost, door keizer Augustus ingesteld. Daar
de kosten hiervan door de provinciales werden gedragen, werd dit in
latere eeuwen een drukkende finantiëele last voor de bevolking.

Curtii. 1) Mettus of Mettius Curtius, een Sabijn, die na den
maagdenroof tegen Rome streed en op de vlucht bijna in een moeras
omkwam. Later vestigde hij zich te Rome.--2) M. Curtius, een moedig
jongeling, sprong in 362 gewapend en te paard in een kloof, die
zich te Rome op het forum had gevormd en niet te dempen was. De
godspraak had verklaard, dat het kostbaarste, wat Rome bezat, er in
moest worden geworpen. Na Curtius' zelfopoffering sloot de kloof
zich weder. De plek werd ommuurd en behield den naam van lacus
Curtius.--3) C. Curtius Philo of Chilo, consul 445, bestreed de
wetsvoorstellen van den volkstribuun C. Canuleius. Het verhaal, en de
geheele persoon is waarschijnlijk onhistorisch.--4) Q. Curtius Rufus,
rom. geschiedschrijver ten tijde van keizer Claudius. Hij schreef een
werk de rebus gestis Alexandri Magni in 10 boeken, waarvan de eerste
twee en stukken van de andere boeken verloren zijn.

Curtius (lacus), zie Curtii no. 2 en Mundus.

Curubis, stad aan de Oostkust van Africa (Zeugitana), ten Z. van Clupea
(Aspis).

Curulis (magistratus en sella). Curulische overheden te Rome waren
zij, die het recht hadden in het openbaar een sella curulis als
zetel te bezigen, n.l. een tabouret met ivoren onderstel en over
elkaar gekruiste pooten, zooals onder het koningschap de koning
bezigde. Zulk een curulischen zetel hadden de consuls, de praetoren,
de censoren, omdat deze, ieder voor zijn deel, de erfgenamen waren der
koninklijke macht; verder de interrex, de dictator en zijn magister
equitum, terwijl ook aan de curulische aedilen deze onderscheiding was
verleend. Ook de tijdelijk ingestelde decemviri legibus scribundis
en tribuni militum consulari potestate waren curulische overheden,
derhalve alle magistratus maiores en de aediles curules. Bij de sella
curulis behoorde ook de purpergerande toga, toga praetexta.

Custodia libera, vrijwillige hechtenis in het huis van een of anderen
aanzienlijken burger, als waarborg, dat de beschuldigde niet zou
trachten te ontvluchten. Onder de keizers vindt men de custodia
militaris, waarbij de beschuldigde onder de bewaking van één of twee
soldaten staat, doch zich overigens met dezen vrij mocht bewegen. In
custodia militari bevond zich o.a. de apostel Paulus, toen hij te
Rome gevangen zat.

Cutiliae, oude sabijnsche stad, aan een meertje gelegen. De eigenlijke
stad was reeds vroeg verdwenen, doch dicht bij het meer, aan welks
water geneeskracht werd toegeschreven, vormde zich eene badplaats
Cutiliae of aquae Cutiliae. In het meer lag een drijvend eilandje,
dat men voor den umbilicus Italiae hield. In de nabijheid lag de villa,
waar Vespasianus stierf.

Cyaneae insulae, Kyaneia nesoi, twee drijvende rotsen in zee aan den
thracischen Bosporus (straat v. Constantinopel). Door de felle branding
sloegen deze rotsen voortdurend tegen elkander en verbrijzelden alles
wat er tusschen kwam. De Argonauten lieten eene duif er tusschen
door vliegen, en toen deze het er levend had afgebracht, stonden
de rotsen plotseling voorgoed stil. Zij werden ook Symplegades,
Symplegades, genoemd.

Cyathus, kyathos, 1) een lepel, waarmede wijn uit het mengvat in de
bekers geschept werd.--2) als maat bij Grieken en Rom. het 72ste deel
van een chous of congius, het 192ste van een hekteus of modius.

Cyaxares, Kyaxares, zoon en opvolger van Phraortes, koning van Medië
(625-585). Den oorlog tegen Assyrië, dien hij als bondgenoot van
Nabopolassar voerde, moest hij ten gevolge van een inval der Scythen
staken; toen hij hen na een verblijf van 15 (v. a. 28) jaar uit Azië
verdreven had, werd Niniveh omstreeks 606 veroverd en het assyrische
rijk vernietigd, z. Alyattes.

Cybebe, Cybele, Kybebe, Kybele, z. Rhea.

Cybistra, ta Kybistra, oude stad in Cataonia aan den noordelijken
voet van den Taurus, aan de zijde van Lycaonia; in den keizertijd
behoort de stad tot Cappadocia.

Cychreus, Kychreus, zoon van Poseidon en Salamis, dochter van
Asopus. Hij bevrijdde het eiland Salamis van een draak, die het
onbewoonbaar maakte, stichtte er een volkplanting, en regeerde er
tot zijn dood; daar hij geene kinderen had, liet hij de regeering
aan Telamon na.

Cyclades, Kyklades, de eilandengroep, die het heilige eilandje Delus
omringde voor zoover de eilanden door Ioniërs bewoond waren. Het
waren: Andrus, Tenus, Myconus, Syrus, Ceos, Cythnus, Siphnus, Naxus,
Parus. De ouden namen er 12 aan, doch omtrent de hier ontbrekende is
men het niet eens.

Cyclici, Kyklikoi, een groep epische dichters, navolgers van Homerus,
die echter meer dan deze een mythus of kring van mythen in zijn
geheel ter behandeling namen; bij voorkeur sloten zij zich, ook wat
den inhoud hunner werken betreft, bij Homerus aan. De eerste cyclici
leefden omstreeks het begin der 8ste eeuw.

Cyclopes, Kyklopes, drie zonen van Uranus en Gaea, die door hun
vader en later weder door Cronus in den Tartarus werden geworpen,
maar door Zeus bevrijd werden, hem hielpen in den strijd tegen de
Titanen en den bliksem voor hem smeedden; Apollo doodde hen in zijn
toorn, toen Asclepius door Zeus met den bliksem gedood was. Als smeden
noemde men hen later dienaren van Hephaestus, waarvan echter meer
dan drie waren; hun werkplaats was in den Aetna of op het eiland
Lipara, waar zij niet alleen den bliksem, maar ook wapenen voor
goden en helden vervaardigden. Ook sommige zeer oude bouwwerken,
samengesteld uit reusachtige steenklompen, waarvan de bewerking meer
dan menschelijke kracht scheen vereischt te hebben (cyclopische muren),
worden aan Cyclopen toegeschreven, die met Proetus uit Lycië naar
Argolis gekomen zouden zijn.--Bij Homerus zijn de Cyclopen een volk
van wilden en menscheneters, zij kennen recht, wet, noch godsdienst en
houden zich alleen met veeteelt bezig, terwijl zij zelfs met elkander
geen verkeer hebben; hun vruchtbaar land brengt zonder handenarbeid
alles voort wat zij noodig hebben.--De Cyclopen worden voorgesteld
als geweldige reuzen met één oog in het midden van het voorhoofd.

Cycnus, Kyknos, 1) zoon van Apollo en Thyria of Hyria, leefde als
jager tusschen Pleuron en Calydon. In weerwil van zijne buitengewone
schoonheid, verlieten hem al zijne vrienden om zijne terugstootende
manieren; alleen Phylius bleef hem getrouw en bewees hem allerlei
diensten. Eindelijk verloor echter ook deze het geduld en weigerde
een stier over te geven, dien hij op last van Cycnus gevangen had,
waarop deze zich in drift van een rots stortte; Apollo veranderde hem
echter gedurende den val in een zwaan. Zijne moeder weende zoo om zijn
verlies, dat zij wegkwijnde en in het meer Hyria veranderde.--2) zoon
van Poseidon en Calyce, door zijne moeder te vondeling gelegd, maar
door visschers gevonden en opgevoed; toen hij volwassen was, maakte
Poseidon hem koning van Colonae in Troas. Zijne beide kinderen, Tenes
en Hemithea, liet hij, op valsche aanklachten van hun stiefmoeder,
in een kist in zee werpen; zij landden op Tenedus, waar Tenes
koning werd. Later zag Cycnus zijn ongelijk in en kwam hij zijn zoon
terughalen; beiden kwamen den Trojanen te hulp toen de Grieken landden,
en reeds dadelijk geraakten zij in strijd met Achilles, die aan Cycnus,
daar hij onkwetsbaar was, een hevigen slag op het hoofd gaf, die hem
in onmacht deed vallen, waarop hij hem met den riem van zijn eigen
helm wurgde. Poseidon veranderde hem in een zwaan.--3) zoon van Ares
en Pelopea, een wreede reus, die bij Iton in Thessalië woonde en alle
reizigers aanviel om van hunne schedels een tempel voor zijn vader te
bouwen. Hij werd door Heracles gedood.--4) zoon van Ares en Pyrene,
eveneens een geweldige reus, die door Heracles gedood werd, ofschoon
Ares zelf hem bijstond; ook van hem zeide men dat hij in een zwaan
veranderd was. De strijd tusschen Ares en Heracles was zoo hevig,
dat Zeus hen door den bliksem scheiden moest.--5) zoon van Sthenelus,
koning der Liguriërs, die den dood van zijn vriend Phaëthon zoo hevig
betreurde, dat Apollo hem uit medelijden in een zwaan veranderde en
onder de sterren plaatste.

Cydippe, Kydippe, z. Acontius.

Cydnus, Kydnos, ijskoude rivier in Cilicia, die door de stad Tarsus
stroomt en waar Alexander de Groote zich eene ernstige ziekte op den
hals haalde.

Cydonia, Kydonia, thans Canea, oude, machtige stad op de N.W. kust
van Creta, het middelpunt van den voor-griekschen stam der Cydones,
Kydones. De inwoners waren uitstekende boogschutters. Cydonia mala
= kweeperen.

Cylipenus, bij vroege schrijvers de naam van de Oostzee.

Cyllene, Kyllene, ook mons Cyllenius, op de grenzen van Achaia en
Arcadia, de hoogste berg der Peloponnesus, geboorteplek van Hermes
of Mercurius, die er een tempel had en dikwijls door de dichters
Cyllenius wordt genoemd.--Ook eene havenstad in het N. van Elis.

Cyllenius, Kyllenios, bijnaam van Hermes, z. Cyllene.

Cylon, Kylon, 1) atheensch eupatride, overwinnaar in de olympische
spelen (640), schoonzoon van Theagenes, den tyran van Megara. Hij
trachtte zich van de alleenheerschappij meester te maken en bezette,
door een dubbelzinnig orakel misleid, de acropolis (612), doch kon zich
niet staande houden en werd door gebrek aan levensmiddelen gedwongen te
vluchten. Zijne aanhangers werden, hoewel hun lijfsbehoud toegezegd
was, verraderlijk vermoord, z. Alcmaeonidae.--2) van Croton, een
aanzienlijk man, die aan het hoofd der volkspartij de aristocratische
regeering en de aanhangers van Pythagoras (z. a.) verdreef.

Cymbalum, kymbalon, muziekinstrument ongeveer gelijk aan onze bekkens,
in gebruik bij de feesten van Bacchus en Cybele.

Cyme, Kyme, 1) bijgenaamd he Aiolike (in onderscheiding van het
Italiaansche Cumae) of he Phrikonis, beroemde aeolische havenstad op
de aziatische kust, geboorteplaats van Ephorus. Hier overwinterde de
vloot van Xerxes na diens terugkeer uit Griekenland. In 17 na C. leed
het zwaar door eene aardbeving. Van de Cymaeërs deden in Griekenland
allerlei dwaasheden de ronde.--2) stad aan de Oostkust van Euboea,
z. Cumae.

Cynegirus, Kynegeiros, v. s. een broeder van Aeschylus. Toen hij na
den slag bij Marathon een van de vertrekkende perzische schepen met
de handen wilde terughouden, werd hem de arm afgehouwen, ten gevolge
waarvan hij stierf.

Cynaetha, Kynaitha, stad in het N. van Arcadia, met een ruw slag
van inwoners.

Cynaethus, Kynaithos, beroemd rhapsode van Chius, zoude omstreeks 500
de gedichten van Homerus op Sicilië bekend gemaakt hebben; v. s. was
hij de dichter van een der zoogenaamde homerische hymnen.

Cynesii, Kynesioi, Kynetes, een volk in het W., bij Herodotus vermeld,
waarschijnlijk Iberiërs.

Cynici, Kynes, Kynikoi, heetten de wijsgeeren uit de school van
Antisthenes; waarschijnlijk is de naam afgeleid van het gymnasium
Cynosarges, waar Antisthenes, als niet volbloed Athener, onderwijs
geven moest; tevens vond men echter er in eene toespeling op het leven
der Cynici, dat door hun overdreven onthouding van genot en beperking
van behoeften naar veler oordeel iets dierlijks had. In later tijd
treden ze vooral op als boetpredikers. Ze hebben samen met de Stoici,
die meer voor de hoogere standen werkten, een enormen invloed geoefend
op het moderne denken.

Cynosarges, Kynosarges, een worstelperk voor onechte kinderen,
buiten Athene gelegen, aan de Zuidkant, en aan Heracles gewijd. Hier
onderwees Antisthenes (± 400) zijne wijsbegeerte, welke naar deze
plaats de cynische is genoemd.

Cynoscephalae, Kynos kephalai, naam van twee heuvels in het
Z.O. van Thessalia, bij Scotussa, die van verre gezien op hondskoppen
gelijken. Hier behaalde T. Quinctius Flamininus in 197 de overwinning
op Philippus van Macedonia.

Cynossema, Kynos sema, kaap van de thracische Chersonesus, daar waar
de Hellespont het nauwst is, ten Z. van Madytus, met het graf der in
een hond veranderde Hecuba.

Cynosura, Kynosoura, 1) voorgebergte in Attica, dat de baai van
Marathon in het O. afsluit.--2) smalle landtong aan de Oostkust van
Salamis, waar het zegeteeken van den grooten zeeslag van 480 opgericht
werd.--3) het zuidwestelijke deel van de stad Sparta.--4) eene nimf van
het gebergte Ida, voedster van Zeus, die onder de sterren verplaatst
werd, v. s. de Kleine Beer.

Cynthia, de pseudonym voor de geliefde van Propertius (z. a.); in
werkelijkheid heette ze Hostia.

Cynthius, -a, Kynthios, -thia, Apollo en Artemis, naar den berg
Cynthus, hun geboorteplaats.

Cynthus, Kynthos, kale berg op het eil. Delus, z. a.

Cynuria, Kynouria, distrikt ten O. van den Parnon, tusschen Argolis
en Laconica, een twistappel tusschen beide staten, tot het eindelijk
omstreeks 540 door de Spartanen voor goed aan de Argoliërs ontrukt
werd. Onder Philippus van Macedonia werd het weder met Argos vereenigd
(338). Naar de stad Thyrea wordt het landschap ook Thyreatis geheeten.

Cynus, Kynos, stad der opuntische Locriërs aan de Euboeïsche zeeëngte.

Cyparissia, Kyparissia, de cipressenstad, op de W.-kust van Messenia
aan de Cyparissische golf.

Cyparissus, Kyparissos, 1) zoon van Telephus, die van verdriet
verkwijnde omdat hij bij ongeluk een geliefkoosd hert had gedood, dat
hem door Apollo geschonken was; hij werd in een cipres veranderd.--2)
stadje in Phocis bij Delphi.

Cypria, Cypris, Kypria, Kypris, Aphrodite, zoo genoemd naar het eiland
Cyprus, den hoofdzetel van haar eeredienst.

Cyprianus (Thascius Caecilius), vroeger heidensch rhetor, later
christen en bisschop van Carthago, onderging in 258 na C. onder de
regeering van keizer Valerianus met grooten moed den marteldood. Hij
heeft verscheidene godsdienstige geschriften nagelaten. Vele
werken echter, die op zijn naam staan, zijn van oudere of jongere
tijdgenooten.

Cyprus, Kypros, voornaam grieksch eiland in den oosthoek der
Middellandsche zee. Reeds vroeg zijn de oudste bewoners door
Phoeniciërs teruggedrongen; na den trojaanschen oorlog kwamen
er grieksche volkplanters, en sedert dien tijd vindt men de oude
bevolking slechts in Amathus aan de Z. kust, de Phoeniciërs in het
nabij gelegen Cition; de andere steden zijn grieksch. Omstreeks 560
werd Cyprus door Aegypte onderworpen en werd vervolgens met Aegypte
perzisch. Het heeft toen verscheidene malen gepoogd, zich zelfstandig
te maken. In 499 sloot het zich bij den ionischen opstand aan, maar
werd spoedig weer onderworpen. Onder atheensche hegemonie was het
eiland vrij van 478-449. Ook koning Euagoras van Salamis (z. a.) wist
het eiland een tijdlang vrij te houden van de Perzen. In de 4e eeuw
is het geheel vergriekscht. Na den val van het perzische rijk werd
het macedonisch, kwam toen onder een zijtak der Ptolemaeën en werd
in 58 rom. provincie. Het eiland was rijk aan koper (aes Cyprium)
en aan timmerhout. De scheepsbouw werd er zoo veelvuldig uitgeoefend,
dat dichterlijk trabs Cypria voor schip gebezigd wordt. Het eiland was
zeer vruchtbaar. De ouden vergeleken den vorm van het eiland met dien
eener ossenhuid en noemden de N.O.-punt boos oura, ossestaart. Cyprus
was de hoofdzetel der Aphrodite- of Venusvereering; vandaar dat Venus
dikwerf Cypria wordt geheeten. De voornaamste steden zijn: Salamis,
Paphus, Soli, en de hierboven genoemde: Amathus en Cition.

Cypsela, ta Kypsela, 1) versterkte stad in Thracia aan den Hebrus
(Maritza) en aan de via Egnatia.--2) vesting in Parrhasia, in het
Z. van Arcadia.

Cypselus, Kypselos, 1) koning van Arcadië ten tijde van de terugkomst
der Heracliden; hij behield zijn rijk door zijne dochter Merope aan
Cresphontes tot vrouw te geven.--2) zoon van Eëtion en Labda, van
moederszijde verwant met de Bacchiaden. Daar dezen hem reeds als kind
trachtten te dooden, omdat hij hun volgens een orakel de heerschappij
over Corinthe zoude ontnemen, verborg zijne moeder hem in een kist
(kypsele), die later te Delphi gewijd werd en nog in de 2e eeuw na
C. daar te zien was. Toen hij volwassen was, werd het orakel vervuld;
hij stelde zich aan het hoofd der volkspartij, verjoeg de Bacchiaden,
en regeerde sedert gelukkig en zacht (657-627), bevorderde handel en
verkeer, en liet de stad met vele kunstwerken verfraaien. Zijn zoon
Periander volgde hem op.

Cyrenaica, Kyrenaïke, klein, maar bloeiend landschap op de N.-kust
van Afrika (thans plateau van Barca). Naar de vijf grieksche steden:
Cyrene en de bijbehoorende havenstad Apollonia, Barca, later haar
havenstad Ptolemaïs, Tauchira of Arsinoë, en Hesperis of Berenice
werd het staatje ook Pentapolis Cyrenaïca genoemd. Het land was
rijk aan water en hierdoor zeer vruchtbaar. In 322 kwam het onder de
Ptolemaeën. De laatste heerscher uit dit vorstenhuis, Ptolemaeus Apion,
vermaakte in 95 zijn land aan de Rom., die het later met Creta tot ééne
provincie vereenigden. Onder Traianus kwamen de in Cyr. gevestigde
Joden in opstand, waardoor het land grootendeels ontvolkt werd,
daar er op de Rom. en Cyrenaïkers een algemeene moord werd gepleegd.

Cyrene, Kyrene, dochter van Hypseus of Peneus, beminde van Apollo,
die haar uit Thessalië naar Libye wegvoerde, waar hij haar naam aan
de stad Cyrene gaf; zij was de moeder van Aristaeus.

Cyrene, Kyrene, hoofdstad van Cyrenaïca, in een heerlijk oord gelegen,
gesticht door Battus van het eiland Thera (631), wiens afstammelingen,
de Battiaden, tot 450 over de stad heerschten, zie Battus. Cyrene was
beroemd door zijne artsen. Het was de uitvoerhaven van het kostbare
silphium (silphion), dat als kruiderij en als geneesmiddel gebruikt
werd. Cyrene was de geboorteplaats o.a. van den wijsgeer Aristippus,
den aardrijkskundige Eratosthenes, den dichter Callimachus.

Cyrenius, Kyrenios = P. Sulpicius Quirinius (z. Sulpicii no. 21).

Cyreschata, ta Kyreschata, in Sogdiana, de uiterste grensvesting van
Cyrus' gebied aan den Jaxartes, door Alexander d. G. verwoest.

Cyrnus, Kyrnos = Corsica.

Cyropolis, Kyroupolis = Cyreschata.

Cyrrhestice, Kyrrestike, landschap in het N. van Syria, tusschen het
Amanusgebergte en den Euphraat, ten Z. van Commagene. Het droeg zijn
naam naar de stad Cyrrhus.

Cyrrhus, Kyrros, 1) stad in Cyrrhestice.--2) stad in het macedonische
gewest Emathia tusschen den Axius (Vardar) en den Haliacmon
(Vistritza), ten N. van Pella.

Cyrus, Kyros, 1) de stichter van het perzische rijk, zoon van Cambyses,
die als aan Medië onderhoorig vorst over Perzië regeerde, en Mandane,
de dochter van Astyages. Naar aanleiding van onheilspellende droomen
gaf zijn grootvader bij zijne geboorte aan Harpagus bevel het kind
te dooden; door toeval werd hij echter gespaard, op lateren leeftijd
herkend en aan zijne ouders teruggegeven. Maar Harpagus, die door
Astyages op wreede wijze voor zijne ongehoorzaamheid gestraft was,
spoorde Cyrus, nadat deze zijn vader was opgevolgd, tot opstand aan,
en door een enkelen slag, waarin Harpagus met een groot deel van het
leger tot hem overliep, bracht hij de heerschappij van de Mediërs op
de Perzen over (550). Hij breidde zijn rijk uit door de verovering van
Lydië (z. Croesus) en liet de grieksche steden van Klein-Azië door zijn
veldheeren Mazares en Harpagus onderwerpen, hij voerde ook oorlog tegen
Babylonië en nam de hoofdstad in door den Euphraat uit zijne bedding
af te leiden (538); den Joden gaf hij verlof naar hun land terug te
keeren. Hij sneuvelde in een slag tegen de Massageten (z. Oxus), die
hij aanvankelijk door list overwonnen had (529). Niet minder groot dan
als veroveraar was C. als koning; ook de veroverde landen behandelde
hij met zachtheid en met zorg voor hunne afzonderlijke belangen; door
verstandige maatregelen wist hij de eenheid van zijn uitgestrekt rijk
te bewerken.--V. a. was Cyrus niet met Astyages verwant, maar nam hij
als overwinnaar diens dochter Amytis tot vrouw; ook zou hij in den
oorlog tegen de Derbices (evenals de Massageten een scythisch volk)
gestorven zijn aan de gevolgen van een val van zijn olifant.--Verdicht
is het verhaal dat Cyrus zonder omwenteling, als opvolger van zijn oom
Cyaxares, den zoon en opvolger van Astyages, de regeering verkregen
zou hebben.--2) de jongere, tweede zoon van Darius Nothus, satraap
van Lydië, Phrygië en Cappadocië, ondersteunde Lysander krachtig
met geld in den oorlog tegen de Atheners, waarvoor hij later door
de Spartanen in zijne onderneming geholpen werd. Zijne moeder had
getracht hem, met voorbijgaan van zijn ouderen broeder Artaxerxes,
tot troonopvolger te doen benoemen, op grond dat hij geboren was
nadat zijn vader de regeering aanvaard had; dit mislukte echter, en
Artaxerxes, die hem niet vertrouwde en bovendien gehoor gaf aan de
inblazingen van Tissaphernes, nam hem spoedig na den dood van Darius
gevangen en veroordeelde hem ter dood, doch liet hem op voorspraak
zijner moeder weder vrij. Verbitterd door deze behandeling, vormde
Cyrus het plan zijn broeder te onttronen. Hij trachtte zich overal
vrienden en bondgenooten te verwerven, versterkte zijne krijgsmacht,
terwijl hij voor den schijn Tissaphernes beoorloogde, en nam troepen
grieksche huurlingen, te zamen ongeveer 13000, in dienst, die hij
hier en daar liet bezig houden totdat hij hen zoude noodig hebben. In
401 verzamelde hij zijn leger te Sardes en trok hij, de Grieken over
het doel van zijn tocht misleidende, eerst naar Cilicië, vervolgens
over den Euphraat tot Cunaxa, waar hij het veel sterkere leger van
zijn broeder ontmoette. Door de overwinning der Grieken, die op den
rechtervleugel stonden, scheen de slag reeds ten voordeele van Cyrus
beslist te zijn, toen hij, in drift op Artaxerxes toesnellende, door
een van de begeleiders des konings gedood werd.--De Grieken volbrachten
hun terugtocht, eerst onder Clearchus, later onder Xenophon, te midden
van moeilijkheden van allerlei aard.

Cyrus, Kyros, rivier, die op den mons Moschicus op de N. grenzen
van Armenia ontspringt, door de caucasische landschappen Iberia en
Albania stroomt en, door een zijarm met den Araxes vereenigd, zich
in de Caspische zee ontlast.

Cyssus, Kyssous, haven van Erythrae op de ionisch-aziatische kust.

Cytaeïs, Kytaïke, Medea, naar de stad Cytaea in Colchis.

Cytaea, Kytaia, stad in Colchis aan den Phasis.

Cythera, Cytherea, Cythereis, Cytheria, Kythere, Kythereia, Kythereis,
Kytheria, Aphrodite, zoo genoemd naar het eiland Cythera, waar zij
hoog vereerd werd.

Cythera, ta Kythera, thans Cerigo, eiland ten Z. van Laconica met de
gelijknamige stad en de haven Scandea, en met een beroemden tempel van
Aphrodite of Venus, die dan ook dikwijls Cytherea genoemd wordt. Het
eiland was eerst in het bezit van Phoeniciërs, vervolgens kwam het
achtereenvolgens in handen der Argiven, Spartanen en Atheners. Door
zijne ligging was het tegenover Sparta een strategisch punt van
groot gewicht.

Cynthus, Kythnos, eiland van de Cycladengroep, met warme bronnen,
ten Z. van Ceos gelegen. Het was bewoond door Dryopes.

Cytinium, Kytinion, een van de vier steden der dorische tetrapolis
(Cytinium, Boeum, Erineus, Acypha of Pindus).

Cytissorus, Kytissoros, zoon van Phrixus en Chalciope. Toen Athamas
na de vlucht van Phrixus geofferd zou worden, waarschijnlijk ter
verzoening van de bloedschuld, die hij door den dood van dezen op
zich meende geladen te hebben, kwam Cyt. met het bericht dat Phrixus
nog leefde en belette daardoor dat het offer plaats had. Daardoor
rustte op hem de toorn van Zeus Laphystius, en werd bepaald dat de
oudste van zijn geslacht altijd aan dien god geofferd zoude worden,
welke straf later alleen toegepast werd op hen, die betrapt werden op
de poging om het prytaneum te betreden. Deden zij geene poging hiertoe
of gelukte het hun onbemerkt binnen te komen, dan waren zij behouden.

Cytorus, Kytoros, oude stad aan de kust van Paphlagonia, stapelplaats
van Sinope. Het lag op of aan een berg van denzelfden naam, die rijk
aan buks- of palmboomen was.

Cyzicus, Kyzikos, bloeiende milesische kolonie op de zuidkust der
Propontis (zee van Marmara), op den hals van het schiereiland
Arctonnesus (= bereneiland), gesticht 756. Aan weerszijden der
landengte had de stad uitstekende havens, door eene doorgraving met
elkander verbonden. Tot het gebied der stad behoorde ook het versterkte
eiland Proconnesus (= reeëneiland), dat een gezocht, zwart en wit
gevlamd, marmer opleverde, waarnaar het in de middeleeuwen Marmara werd
genoemd. Hier versloeg Alcibiades in 410 de Spartanen te land en ter
zee, waarbij Mindarus sneuvelde. De groote bloei van Cyzicus dagteekent
van het verval van Miletus en Athene. Toen de vrede van Antalcidas
(387) de aziatische Grieken aan Perzië had prijsgegeven, gelukte het
den Cyziceners in 365, de perzische bezetting te verdrijven. Later
kwam de stad onder Macedonia, vervolgens bij Pergamus en ten slotte
onder Rome. Uit trouw aan de Rom. doorstond zij in 75 een zwaar beleg
van den pontischen koning Mithradates, en werd zij tot belooning door
L. Lucullus tot eene civitas libera verheven. Onder keizer Nero ging
deze vrijheid te loor, wegens mishandeling van rom. burgers. De gouden
munten der stad, kyzikenoi, waren alom in de handelswereld bekend
en gangbaar. Ook de cyziceensche balsem, uit het sap der irisplant
bereid, unguentum Cyzicenum of irinum, myron kyzikenon, was beroemd.






D.


Daae of Dahae, Daai, scythisch volk ten O. der Caspische zee. Zij
deden als ruiters dienst in de legers der Perzen, van Alexander
d. G. en van Antiochus III van Syria.

Dacia, Dakia, thans Zevenbergen en Rumenië, rijk aan granen, hout en
metalen, werd bewoond door een krijgshaftig thracisch volk (de Daci),
dat voortdurend de rom. grenzen bestookte. Zie ook Getae. Domitianus
kocht van hun koning Decebalus den vrede voor eene jaarlijksche
schatting; Traianus echter onderwierp het land in twee oorlogen
101-102 en 105-107 n. C. De verschillende gebeurtenissen uit deze
oorlogen zijn op de Columna Traiani in beeld gebracht. Traianus
bracht vele kolonisten naar Dacia over, vooral om de goudmijnen te
bewerken. Aurelianus liet het weder varen (270), terwijl de Gothen er
bezit van namen. De rom. bewoners werden toen naar den zuidelijken
oever van den Donau overgebracht, waar uit een stuk van Moesia eene
nieuwe provincie Dacia Aureliani werd gevormd; later komt deze voor
onder den naam Dacia ripensis, terwijl in het binnenland een nieuwe
provincie Dacia mediterranea werd ingericht, hoofdstad Serdica
(tgw. Sophia).

Dactyli Idaei, Daktyloi Idaioi, zeer oude daemonen, die op den berg
Ida in Phrygië of op Creta woonden en de eerste bewerkers van metalen
waren; in Griekenland gelden zij als priesters van Rhea Cybele en
worden zij steeds met de Curetes en Corybantes te zamen genoemd,
dikwijls niet van hen onderscheiden. Een van hen zou de stichter der
olympische spelen zijn.

Dadicae, Dadikai, volksstam op de grenzen van Sogdiane.

Daduchus, Dadouchos, fakkeldrager, vooral eene voorname betrekking
bij de eleusinische mysteriën, erfelijk in het geslacht van Callias
en Hipponicus, het geslacht der Kerykes.

Daedala, ta Daidala, stad en berg op de grenzen van Lycia en Caria. Ook
eene stad ergens in India.

Daedala, Daidala, feest ter eere van Zeus en Hera, in Boeotië
gevierd. Bij de kleine Daedala, die waarschijnlijk eens om de vier
jaar te Plataeae plaats hadden, werd een eik omgehouwen en daaruit
een beeld van Hera vervaardigd; bij de groote, die slechts eens om de
zestig jaar gevierd werden, waren dus veertien van die beelden gereed,
die door vertegenwoordigers van de veertien bondssteden naar den
Cithaeron gebracht werden; daar werd een stier en een koe geofferd,
en de beelden verbrand op een houten altaar, dat mede verbrandde.

Daedalion, Daidalion, zoon van Hesperus en Philonis, stortte zich
van verdriet over den dood zijner dochter Chione van den Parnassus
en werd in een havik veranderd.

Daedalus, Daidalos, 1) zoon van Metion of Palamaon, achterkleinzoon
van Erechtheus, beroemd beeldhouwer en bouwmeester en uitvinder van
een groot aantal werktuigen; hij was de eerste die beelden maakte,
waarvan de oogen open waren en de beenen van elkander stonden,
zoodat men zeide dat hij zelfs wandelende beelden maken konde. Uit
naijver doodde hij zijn neef en bekwamen leerling Talos, waarvoor hij
door den Areopagus ter dood veroordeeld werd ; hij redde zich echter
door de vlucht en ging naar Creta, waar hij door Minos goed ontvangen
werd. Onder de kunstwerken, die hij hier maakte, behoort het beroemde
labyrinth, dat tot gevangenis van den Minotaurus diende. Daar Minos
echter vermoedde, dat hij aan Ariadne den draad gegeven had, waarmede
Theseus zich uit het labyrinth gered had, liet hij Daedalus zelf met
zijn zoon Icarus in dien doolhof opsluiten; beiden ontsnapten echter
door middel van vleugels, welke Daedalus gemaakt had uit veeren met
was aan elkander verbonden. Icarus vloog te hoog op en kwam zoo dicht
bij de zon, dat het was smolt en hij in de naar hem genoemde Icarische
zee stortte; Daedalus kwam echter behouden bij Cumae in Italië aan,
waar hij een tempel voor Apollo stichtte. Daarop begaf hij zich naar
Sicilië, waar Cocalus (z.a.) hem gastvrij ontving en waar hij o.a. eene
onneembare vesting bij Agrigentum en een tempel voor Aphrodite op den
Eryx bouwde.--Ook in andere landen zag men later in merkwaardige oude
kunstwerken sporen van een bezoek van D.--2) sicyonisch beeldhouwer
omstreeks 400.

Daemon, Daimon, oorspronkelijk de naam dien men aan de goden gaf,
wanneer men dacht aan den goeden of slechten invloed dien zij op het
menschelijk leven uitoefenden. Later beschouwde men hen als wezens,
die tusschen heroën en goden in stonden, afgestorvenen uit de gouden
eeuw, die over het welzijn der menschen waakten, hun de gaven der
goden brachten en omgekeerd hunne gebeden ten hemel droegen. Maar
tegenover deze beschermgeesten (agathodaimones) stonden ook kwelgeesten
(alastores), die de menschen tot kwaad verleiden en in het ongeluk
storten. Door Socrates vond het geloof ingang, dat ieder mensch zijn
eigen daemon heeft, die hem gedurende zijn geheele leven beschermt,
en eindelijk kende men aan ieder mensch een goeden en een kwaden
daemon toe.--De Joden en Christenen gaven den naam daemon weder als
in de oudste tijden aan alle heidensche goden, maar verklaarden hen
allen voor booze daemonen of duivels.

Dahae = Daae.

Daia, romeinsch keizer 305-313 n. C., zie Maximinus (Galerius
Valerius).

Dalmatae, zie Dalmatia.

Dalmatia, Dalmatia, in ruimen zin, omvatte het kustland ten O. der
Adriatische zee, van Histria af tot aan den Drilon, de grens van
Illyris Graeca. De naam is door de Romeinen aan dit gewest gegeven
naar de hieronder genoemde Dalmaten, met wie ze lang oorlog gevoerd
hebben. Het werd ook Illyria Barbara genoemd, en nog in twee kustlanden
onderscheiden: Liburnia, het noordelijk deel, van Histria tot aan den
Titius, en Dalmatia in engeren zin, tusschen de rivieren Titius en
Drilon. De bevolking van dit kustland leefde van jacht, visscherij,
veeteelt en ook van zeeroof. Dientengevolge kwamen zij bij herhaling
met de Rom. in botsing. De eerste illyrische oorlog had plaats 229-228
tegen koningin Teuta, de tweede in 219 tegen Demetrius van Pharus. In
168 werd koning Gentius, omdat hij met Perseus van Macedonia een
bondgenootschap had gesloten, door den praetor L. Anicius in een
dertigdaagschen veldtocht verslagen en gevangen genomen, en zijn
rijk in drie cijnsplichtige distrikten verdeeld. Doch reeds vóór
Gentius hadden zich een aantal stammen losgerukt van het illyrische
rijk en onder den naam Dalmaten, Dalmatae, eene republiek gesticht
met Delminium tot hoofdstad. In 156 versloegen deze Dalmaten den
rom. consul C. Marcius Figulus (Marcii no. 12), doch zij werden in 155
onderworpen door P. Cornelius Scipio Nasica (Cornelii no. 20), doordat
hij hun hoofdstad innam. In 117 werden zij andermaal onderworpen door
L. Caecilius Metellus, die den naam Dalmaticus verwierf (Caecilii
no. 12). Bij herhaling stonden de Dalmatiërs weder op, in 78, 50-47,
16 en 11, en 6-9 na C. (opstand van Bato).

Dalmatius, stiefbroeder van Constantijn den Gr. Ook zijn zoon droeg
denzelfden naam. Na Constantijns dood verloor deze laatste, aan wien
Constantijn de Groote een deel van het rijk toegedacht had, in een
soldatenoproer het leven, zie Constantius II.

Dalminium of Delminium, hoofdstad van de dalmatische republiek.

Damalis, Damalis of he Bous, kaap en vlek in Bithynia aan den
thracischen Bosporus, op de plaats waar Io, in een koe veranderd,
de zeeëngte overzwom. Vandaar voer men, van Chalcedon komend, over
naar Byzantium.

Damarete, Damarete, gemalin van Gelon; naar haar heet een sicilische
munt = 10 att. drachmen, damareteion.

Damaratus = Demaratus no. 1.

Damascus, Damaskos, overoude stad in Coelesyria, aan de rivier
Bardines of Chrysorrhoas, in eene zeer vruchtbare streek onder een
heerlijk klimaat gelegen. Door verschillende besproeiingskanalen,
uit de rivier afgeleid, was dáár in de woestijn eene groote oase
ontstaan, waar verschillende karavaanwegen als in één middelpunt
samenliepen. Damascus was tot aan de verovering door de Assyriërs
(± 750) de hoofdstad van het machtigste der syrische (aramaeische)
staten, en geregeld met Israël in oorlog. De Assyriërs verwoestten stad
en omgeving, maar in den tijd der Perzen is het weer een belangrijke
handelsstad. In den tijd der Diadochen hoorde het nu eens tot het rijk
der Seleuciden, dan weder tot dat der Ptolemaeën. In 85 ontstond er
een onafhankelijk staatje onder een arabisch vorstenhuis, dat echter
reeds sedert Pompeius (66) onder Rome kwam te staan. De rom. keizers,
vooral Diocletianus, begunstigden de stad zeer, die beroemd werd door
hare wapenfabrieken (damascener klingen) en lijnwaadweverijen (damast).

Damasias werd in 582 archont te Athene, en gebruik makend van de
burgertwisten die sedert Solons vertrek woedden, bleef hij deze
waardigheid gedurende 26 maanden bekleeden; toen verbonden zich echter
alle partijen tegen hem en werd hij verjaagd.

Damasippus, naam in de gens Licinia (Licinii no. 19 en 20).

Damasithymus, Damasithymos, vorst van Calynda, ging met Xerxes naar
Griekenland en sneuvelde bij Salamis, door de goedgeslaagde list
van Artemisia.

Damastes, Damastes, 1) = Procrustes.--2) van Sigeum, geschiedschrijver,
omstreeks 400.

Damia, Damia, 1) godin van den wasdom, op verschillende plaatsen te
zamen met Auxesia vereerd, misschien bijnaam van Persephone. Op Aegina
vond men beelden van hen in knieënde houding, van olijvenhout.--2)
bijnaam der Bona Dea, v. s. dezelfde als no. 1.

Damocles, Damokles, gunsteling van Dionysius I, die steeds het geluk
van den tyran roemde. Daarom liet Dionysius hem op zekeren dag alles
genieten, wat hem zoozeer bekoorde, maar liet ondertusschen boven
zijn hoofd een scherp zwaard aan een paardenhaar ophangen als beeld
van de gevaren die een alleenheerscher bedreigen. Het zwaard van
Dam. is tot een spreekwoord geworden.

Damon, Damon, 1) atheensch toonkunstenaar en sophist, leermeester en
vriend van Pericles, wegens ongeloof verbannen.--2) van Syracusae,
die voor zijn vriend Phintias gijzelaar bleef, toen deze wegens
een waarschijnlijk verdichten moordaanslag op Dionysius II ter dood
veroordeeld was en eenigen tijd uitstel van straf gevraagd had. Tegen
de verwachting der hovelingen keerde Phintias nog juist bijtijds terug,
waardoor de tyran zoo getroffen was, dat hij beiden het leven schonk
en verzocht in hun vriendschapsbond opgenomen te worden, wat hem
echter geweigerd werd.

Damosia, de tent der spartaansche koningen, wanneer zij in het veld
waren; hoi peri damosian, hoi apo damosias, zij die met hen die
tent bewoonden.

Dana, Dana, of Thoana, Thoana, groote stad in Cappadocia,
waarschijnlijk dezelfde als Tyana (z. a.).

Danaë, Danae, z. Acrisius. Volgens eene italiaansche legende zou
zij met haar zoon in Italië gekomen zijn en de stad Ardea gesticht
hebben; daarna zou zij bij Pilumnus moeder geworden zijn van Daunus,
van wien Turnus afstamde.

Danai, Danaoi, heeten de Grieken in de gedichten van Homerus,
oorspronkelijk een volk in Argos.

Danaides, Danaïdes, Perseus, zoon van Danaë; Danaïdai, Argiven,
ook algemeen Grieken.

Danaides, Danaïdes, de vijftig dochters van Danaüs (z. a.).

Danapris, thans Dniëpr = Borysthenes.

Danastris, thans Dniëstr, oudtijds Tyras geheeten, rivier in Sarmatia.

Danaus, Danaos, zoon van Belus en Anchinoë, kreeg na den dood van
zijn vader de regeering over Libye, maar door zijn tweelingbroeder
Aegyptus en diens zonen bedreigd, vluchtte hij met zijne vijftig
dochters naar Argos, waar hij koning werd; hij bouwde den burcht van
Argos en leerde hoe men in tijden van droogte het land van water kon
voorzien. De vijftig zonen van Aegyptus volgden hem echter en vroegen
zijne dochters ten huwelijk; Danaüs gaf toe, maar overreedde zijne
dochters, hunne echtgenooten in den huwelijksnacht te vermoorden,
waaraan alle gevolg gaven, behalve Hypermnestra. De echtgenoot van
deze, Lynceus, doodde nu Danaüs zelf en al zijne schoonzusters, die
tot straf voor hare misdaad in de onderwereld eeuwig water moeten
scheppen in een bodemloos vat.

Dandaridae of Dandarii, Dandarioi, scythisch volk aan de Oostkust
van de Palus Maeotis (zee van Azow) ten N. van den Caucasus.

Danuvius, Danoubios, vroeger Ister (Hister), welke naam voor den
benedenloop ook in later tijd nog dikwerf voorkomt. Deze stroom,
thans Donau, was onder de keizers langen tijd de grensrivier van het
rom. rijk.

Daorsi, Daorizoi, kleine volksstam in Zuid-Dalmatia.

Daphnae Pelusiae, Daphnai hai Pelousiai, aegyptische grensvesting
tegen Arabia, nabij Pelusium.

Daphne, Daphne, 1) dochter van Peneus, werd door Apollo bemind; toen
zij, door hem vervolgd, de goden om hulp smeekte, werd zij in een
laurier veranderd.--2) nimf van den Parnassus, in de oudste tijden
priesteres bij het delphische orakel, toen dit nog aan Gaea behoorde.

Daphne, Daphne, voorstad der syrische stad Antiochia, een waar
lustoord, rijk aan laurierboomen en cypressen, met een beroemden
Apollo-tempel. Daphne was een lievelingsverblijf der Seleuciden,
later ook van Pompeius en andere Romeinen. In zedelijk opzicht stond
het slecht aangeschreven, men spreekt van Daphnici mores.

Daphnephoria, Daphnephoria, feest om de acht jaar ter eere van Apollo
te Delphi en in Boeotië gevierd, ter herinnering aan zijne reiniging
na het dooden van den Python.

Daphnis, Daphnis, zoon van Hermes en eene nimf, herder en jager op
Sicilië, bekwaam fluitspeler en de uitvinder der bucolische poëzie. Hij
zwoer trouw aan eene nimf, die hem beminde, en toen hij zijn eed
brak, strafte zij hem met blindheid of veranderde hem in een steen;
Hermes verplaatste hem echter onder de sterren.--V.a. stierf hij van
liefdesmart, daar hij zich tegen den wil van Aphrodite verzet had.

Daradax, Daradax, zijrivier van den Euphraat in Syria (Cyrrhestica).

Darapsa = Drepsa.

Dardanarii, opkoopers en speculanten in koren, die de prijzen zochten
op te drijven. Dit was onder de keizers strafbaar gesteld en behoorde
tot de delicta extraordinaria.

Dardania, Dardania, 1) gewest en stad van het trojaansche land, aan
den Hellespont, de zetel van Aeneas. Hiernaar worden de Trojanen ook
wel Dardani genoemd. De stad Dardania moet niet verward worden met
Dardanus.--2) het land der Dardani, Dardanoi, in Moesia Superior, het
tegenw. Servië. De Dardaniërs waren een morsig, doch muzikaal volk,
van illyrischen stam.

Dardanides, Dardanides, Dardanion, Priamus, Anchises
e.a. afstammelingen van Dardanus; Dardanidae, Dardanidai, Dardanioi,
Dardaniones, Dardanoi, Trojanen.

Dardanis, Dardanis, trojaansche vrouw, in het bijzonder Creusa (no. 3).

Dardanus, Dardanos, zoon van Zeus en Electra, de mythische stamvader
der Trojanen en dus ook der Romeinen. Hij stichtte in Phrygië de stad
Dardania en erfde later van zijn schoonvader Teucer de regeering;
sedert dien tijd werd het land naar hem Dardania genoemd, totdat
zijn kleinzoon Tros het den naam Troia gaf. Zijne vrouw Chryse had
van Athena als huwelijksgift het Palladium en de beelden der groote
goden gekregen, wier dienst hij eerst op Samothrace instelde en later
naar zijn rijk overbracht. Dardanus was v. s. in het trojaansche land
geboren, v. a. was zijn vaderland Samothrace, Arcadië, Creta of Italië.

Dardanus, Dardanos, stad aan den Hellespont op den aziatischen oever,
ten Z. van Abydus. De naam Dardanellen is hiervan afgeleid.

Dares, Dares, trojaansch priester van Hephaestus, zou nog voor
Homerus eene Ilias op palmbladen geschreven hebben. Het latijnsche
prozawerk, dat nog bestaat en eene vertaling van de Ilias van Dares
Phrygius heet te zijn, is een werk van weinig beteekenis, dat echter
door middeleeuwsche dichters veel gebruikt en nagevolgd is. Het is
waarschijnlijk uit de 5de eeuw na C., het Grieksche origineel, dat
verloren gegaan is, is misschien uit de 1ste of 2de eeuw n. C. Zie
Dictys.

Daricus, dareikos, perzische gouden munt, ook in Griekenland gangbaar,
ongeveer ter waarde van 22 att. drachmen. Het gewicht van den dariek
bedraagt gemiddeld 8.41 gram.

Darius, Dareios, 1) D. I. Hystaspis, zoon van Hystaspes, behoorde
tot het geslacht der Achaemeniden, diende onder Cambyses, was een
van de zeven perzische edellieden die tegen den valschen Smerdis
samenzwoeren, en werd, nadat deze vermoord was, ten gevolge van een
orakel tot koning verheven (521). In het begin van zijne regeering had
hij met een algemeenen opstand van de onderworpen landen te kampen,
toen echter Babylon na een lang beleg weder ingenomen was, gaven
de andere provinciën zich na elkander over. Daarop wijdde D. het
eerst zijn zorg aan het binnenlandsch bestuur: hij hervormde het
belastingstelsel, legde goede wegen aan, met vaste halten voor de
posterijen, en verdeelde het rijk in satrapieën. In 513 ondernam hij
met een leger van 700,000 (?) man een veldtocht tegen de Scythen;
door middel van een schipbrug trok hij over den Ister en deed een
inval in hun land, maar de Scythen trokken zich in hunne steppen terug
en vermeden een open gevecht, zoodat D. na vele verliezen door gebrek
genoodzaakt was onverrichter zake terug te keeren en verloren geweest
ware, indien de aziatische Grieken aan het verlangen der Scythen
voldaan hadden en de brug hadden afgebroken. Terwijl nu zijn veldheer
Megabazus de landen aan den Bosporus onderwierp, breidde hij zijn rijk
tot aan den Indus uit en veroverde hij ook Barca (510). Nadat de door
Aristagoras (z. a.) verwekte opstand der ionische Grieken bedwongen
was, wenschte D. de Atheners en Eretriërs, die de opstandelingen
geholpen hadden, te straffen. Hij zond daarom zijn schoonzoon Mardonius
met een groote vloot naar Griekenland (493), doch de meeste schepen
verongelukten bij het voorgebergte Athos; drie jaar later gingen
Datis en Artaphernes met een nog talrijker leger, die wel Eretria
verwoestten en de inwoners naar Azië overbrachten, maar bij Marathon
tegen de Atheners een volkomen nederlaag leden. Verdere plannen van
Darius tegen Athene en tegen het inmiddels afgevallen Aegypte werden
door zijn dood verijdeld (486).--2) D. II Ochus (Ochos), bastaardzoon
van Artaxerxes I, en daarom door de Grieken Nothus (Nothos) genoemd,
maakte zich door het vermoorden van zijn broeder van de regeering
meester (424). Hij liet zich geheel door zijne vrouw, Parysatis, en
door gunstelingen beheerschen en lokte door zijne zwakheid allerlei
onlusten en opstanden uit, die hij meest door list wist te dempen;
Aegypte konde hij echter niet onderwerpen. Hij stierf in 405.--3)
D. III Codomannus, kleinzoon van Artaxerxes II, werd na de vermoording
van Arses door Bagoas op den troon gebracht (336). Hij trachtte het
inwendig zeer verzwakte rijk te herstellen, en maakte een einde aan
het schrikbewind van Bagoas; in den oorlog tegen Alexander d. G. toonde
hij zich echter zwak; hij verloor de gevechten bij Issus en Gaugamela,
trachtte naar de oostelijke provinciën van zijn rijk te vluchten,
maar werd op weg door zijn satraap Bessus vermoord (331).

Dascon, Daskon, vesting en inham op Sicilia, ten Z. van Syracusae.

Dascylium, Daskylion, stad in Bithynia, aan de Propontis. Onder de
perzische heerschappij was het de residentie van de satrapen van
Phrygia minor, dat daarnaar ook he Daskylitis satrapeia of ho en
Daskyleio nomos heette.

Dassaretae, Dassaretai, stam in het Z.O. van Illyris Graeca. Hoofdstad
Lychnidus aan den lacus Lychnitis.

Datames, Datames, een Cariër, die onder Artaxerxes II tegen de
Cadusiërs streed en tot belooning voor zijn beleid en dapperheid
satraap van Cappadocië werd. Hij bewees den koning vele diensten en
werd zeer door hem onderscheiden, maar uit vrees dat Artaxerxes aan
zijne invloedrijke vijanden het oor zou leenen, kwam hij in opstand
(± 370). Langen tijd hield hij zich staande, maar eindelijk werd hij
verraderlijk vermoord (360).

Dataphernes, Dataphernes, was een van hen die Bessus aan Alexander
verrieden; niettemin bleef hij met Spitamenes den oorlog voortzetten,
totdat hij door de Dahae aan Alexander overgeleverd werd.

Datis, Datis, veldheer van Darius Hystaspis, die met Artaphernes de
nederlaag bij Marathon leed.

Datum, Daton, stad en streek in oostelijk Macedonia ten O. van den
Pangaeus mons, tegenover Thasus, met rijke goudmijnen.

Daulis, Daulis, sterke stad in Phocis ten O. van den Parnassus,
aan den weg van Chaeronea naar Delphi. Hier behoort de mythe van
Philomela en Procne te huis.

Daunia, het noordelijk gedeelte van Apulia, het land van Daunus, den
vader van den rutulischen koning Turnus (zie Aeneas) en schoonvader
van Diomedes. Daunius heros = Turnus; Daunia gens = Rutuliërs; dea
Daunia = Iuturna, Turnus' zuster; Daunias (bij Horatius) = Apulia.

Daunus, Daunos, zoon van Pilumnus en Danaë, of een Arcadiër, zoon
van Lycaon, koning van Daunia. Diomedes stond hem bij in den oorlog
tegen de Messapiërs en nam zijne dochter tot vrouw.

Dea Dia, waarschijnlijk de godin der voortbrengende kracht in de
natuur, een andere naam voor Ceres of Tellus, wier dienst te Rome
door de fratres arvales (z. Arvales fratres) waargenomen werd; te
harer eere werd jaarlijks gedurende drie dagen in Mei in de stad en
in een nabijgelegen heilig woud een feest gevierd.

Decanus, in den keizertijd een hoofdman van tien soldaten, die in
dezelfde tent gelegerd waren.

Decebalus, Dekebalos, koning van Dacia, van wien Domitianus den vrede
kocht (89 n. C.), maar die door Traianus geheel verslagen werd en
zichzelf het leven benam (106 n. C.). Zie Dacia.

Decelea, Dekeleia, attische gemeente ten N.W. van Athenae, bekend
door den deceleïschen oorlog (413-404), toen de Spartanen op raad
van Alcibiades de plaats bezetten.

Decemprimi, 1) eene commissie van 10 leden, die in de municipia aan
het hoofd van den senaat stond. In navolging van dezen vindt men in
den keizertijd, in het Oosten van het rijk decaproti, hoi deka protoi,
die echter een anderen werkkring hebben. De decaproti behoeven niet
tot de senaatsleden te behooren. Zij innen de belastingen en zijn
aansprakelijk voor het binnenkomen daarvan.--2) decemprimi heeten ook
de bestuursleden van den in decuriae  ingedeelden ordo der scribae
(z. apparitores).

Decemviri, een collegie van 10 mannen. 1) Decemviri agris dividundis,
commissie van landverdeeling uit den ager publicus onder het volk. Zie
Agrariae (leges), en wel Rogatio Servilia agraria van 63.--2) Decemviri
legibus scribundis, het uit de rom. geschiedenis bekende collegie der
tienmannen in 451-449, tengevolge der lex Terentilia in het leven
geroepen en waartoe App. Claudius behoorde. Zie Claudii no. 2 en
Tabularum (leges XII).--3) Decemviri (st)litibus iudicandis, een oud
rechterlijk collegie, dat in processen over vrijheid en burgerrecht
recht sprak, en dat reeds in de 5de eeuw bestond (z. Horatiae Valeriae
(leges)), als we ten minste aan mogen nemen, dat de woorden iudices
decemviri op hen betrekking hebben; v. s. is het college eerst in
de 3de eeuw, tusschen 242 en 227, ingesteld. De leden werden in de
tribuutcomitiën gekozen. Onder Augustus veranderde hun werkkring en
werden zij voorzitters der centumviri. Zij vormen een onderdeel van
de vigintiviri.--4) Decemviri sacrorum of sacris faciundis, belast
met het toezicht op de sibyllijnsche boeken, die op het Capitool
bewaard werden en die zij op last van den senaat raadpleegden
(zie Sibylla). Zij hebben het toezicht op de offers, die Graeco
ritu gebracht worden, oorspronkelijk ook op de supplicationes en
lectisternia, waartoe ex libris besloten was. In den beginne waren
er 2, later 10 (5 patricische en 5 plebejische), sedert Sulla 15.

Decentius, Caesar (onderkeizer) 350-353 n. C. Hij was een neef van
Magnentius, die hem aangesteld had om de aanvallen der Germanen af
te weren; tijdens zijn bestuur werd echter Gallia door de Germanen
verwoest. Hij doodde zichzelf, toen hij den dood van Magnentius vernam.

Decetia, stad der Aeduërs in Gallia Transalpina aan den Liger (Loire).

Decianus, naam in de gens Appuleia (Appuleii no. 4 en 5).

Decidius Saxa, naam van twee broeders, die in den burgeroorlog voor
Caesar en later voor Antonius streden. De een sneuvelde als propraetor
van Syria in 40 tegen de Parthen, die onder aanvoering van Q. Labienus
in de provincie gevallen waren.

Decimatio. Wanneer eene geheele troepenafdeeling van een rom. leger
zich had schuldig gemaakt aan iets, wat in een enkele met den dood
zou worden gestraft, b.v. muiterij, lafhartigheid in den strijd,
dan werd die afdeeling in het gelid geschaard, het lot wees aan,
waar men zou beginnen te tellen, en elke tiende man werd onmiddellijk
ter dood gebracht. Onder de keizers werd deze straf dikwijls verzacht
tot vicesimatio of centesimatio.

Decii, een plebejisch geslacht. 1) P. Decius Mus, krijgstribuun in
343, redde toen door zijn kloekmoedigheid het rom. leger, dat door de
Samnieten bij den berg Gaurus was ingesloten, en deed een bijna wissen
ondergang in eene luisterrijke zegepraal verkeeren. In 340 offerde
hij als consul zich in den strijd tegen de Latijnen op, en bezorgde
hierdoor den zijnen eene schitterende overwinning. Evenals de geheele
eerste samnietische oorlog, is ook het verhaal omtrent de opoffering
van Decius in den oorlog tegen de Latijnen verzonnen. Slechts staat
vast, dat Decius als consul gesneuveld is.--2) P. Decius Mus, zoon
van no. 1, consul in 312, 308, 297 en 295, censor in 304, streed
voorspoedig tegen de Etruscers, Samnieten en Umbriërs, en bezorgde
in 295 bij Sentinum, het voorbeeld zijns vaders volgende, door een
vrijwilligen dood zijn leger de overwinning op de Samnieten en de
Kelten.--3) P. Decius Mus, zoon van no. 2, consul in 279, viel in
den slag bij Asculum (Ausculum) tegen Pyrrhus. V. s. is het verhaal
omtrent het heldhaftig gedrag der Decii, n. m. dat ze zich aan de
onderaardsche goden wijdden en daarna den dood zochten, op dezen Decius
Mus toepasselijk.--4) P. Decius klaagde in 120 als volkstribuun den
gewezen consul L. Opimius aan, dat hij burgers onveroordeeld in den
kerker had geworpen. Cicero noemt hem als redenaar.--5) P. Decius (Mus)
sloot zich, om zijne schulden te kunnen betalen, aan Antonius aan en
nam deel aan den mutinensischen oorlog. Cicero zegt daarom spottend,
dat hij op het voorbeeld zijner voorvaderen zich voor zijne schulden
had opgeofferd.

Decimii, aanzienlijk geslacht uit Samnium.

Decius (C. Messius Quintus Traianus), uit Pannonia afkomstig,
rom. keizer 249-251 na C., opvolger van Philippus Arabs, regeerde goed,
doch vervolgde de Christenen. Op een tocht tegen de Gothen kwam hij
met zijn zoon in een moeras om.

Decumana porta, de poort aan de achterzijde der legerplaats. Zie
castra.

Decumanus, tiendpachter. Ager decumanus, tiendplichtig land. Miles
decumanus, soldaat van het tiende legioen. Zie ook auguria.

Decumates agri, zie agri decumates.

Decuria, afdeeling van 10 personen, later eene kleine afdeeling in
het algemeen, zonder dat men zich streng aan het getal 10 hield. Bij
de ruiterij was elke turma (30 man) in drie decuriae afgedeeld.

Decurio, de eerste van eene decuria ruiterij en als zoodanig de
hoofdman er van.--Decuriones worden in de municipia de leden van den
senatus municipalis genoemd, die ook ordo decurionum heet.

Decursio of decursus, 1) militaire oefening met pak en zak door
het geheele leger, waarbij verschillende krijgsbewegingen werden
uitgevoerd en waarbij de soldaten vooral geoefend werden, hunne
liniën en gelederen te bewaren.--2) een militaire optocht of parade
rondom een grafheuvel of een altaar, ter eere van een in den strijd
gevallene opgericht.

Dedicatio, plechtige inwijding van eenig openbaar gebouw, b.v. van
een tempel. Hij die den tempel wijdde, sloeg daarbij de hand aan de
deurpost en moest een wijdingsformulier nazeggen, dat de pontifex
maximus hem voorzeide. Daarbij te haperen gold als een slecht
voorteeken.

Dediticii waren zij, die zich onvoorwaardelijk aan de genade der
Rom. hadden moeten overgeven.--Zie ook Aelia Sentia (lex). Dediticii
konden noch cives noch Latini worden.

Deïanira, Deianeira, dochter van Oeneus, gemalin van Heracles
(z. Achelous) en de onschuldige bewerkster van zijn dood (z. Heracles),
waarom zij zich van het leven beroofde.

Deïdamea, Deidameia, 1) dochter van Lycomedes, werd bij Achilles,
die in meisjeskleederen aan het hof van haar vader leefde, moeder
van Neoptolemus.--2) vrouw van Pirithoüs.--3) zuster van Pyrrhus van
Epirus, gehuwd met Demetrius Poliorcetes.--4) dochter van Pyrrhus
van Epirus.

Deigma, gebouw in den Piraeus, waar monsters van koopwaren ter
bezichtiging uitgestald werden.

Deimos, zoon of dienaar van Ares.

Deïoces, Deiokes, een Mediër, die, nadat het volk zich van de Assyriërs
onafhankelijk gemaakt had, door zijne wijsheid en rechtvaardigheid
grooten roem verwierf en daarom tot koning verheven werd (709 of 700),
stichter van Ecbatana.

Deïoneus, Deioneus, 1) of Deïon, Deion, een van de zeven zonen van
Aeolus, werd koning van Phocis.--2) schoonvader van Ixion, werd door
dezen, toen hij de bruidsgeschenken van hem vorderde, verraderlijk
in een vuurpoel geworpen.--3) zoon van Eurytus.

Deïonides, Miletus, zoon van Apollo en Deïone.

Deiotarus, Deiotaros, tetrarch van Galatia in Azië, ondersteunde
de Rom. in den mithradatischen oorlog en ontving daarvoor van den
rom. senaat den titel van rex met een vergrooting van grondgebied. In
den burgeroorlog streed hij voor Pompeius; Caesar vergaf het hem
echter en liet hem het grootste gedeelte van zijn rijk. In 45
werd Deiotarus door zijn kleinzoon Castor en zijn arts Phidippus
aangeklaagd van een aanslag tegen Caesars leven, toen deze indertijd
bij hem had vertoefd. Cicero verdedigde den koning, en hoewel er geene
vrijspraak schijnt gevolgd te zijn, werd de zaak toch niet verder
vervolgd. Antonius bevestigde voor eene groote som gelds Deiotarus
weder in zijn vroeger gebied, maar later streed hij onder Brutus bij
Phillippi tegen de triumviri, met wie hij zich echter verzoende.

Deïphobe heette de sibylle van Cumae, dochter van den zeegod Glaucus.

Deïphobus, Deiphobos, zoon van Priamus en Hecabe, een van de
voornaamste trojaansche helden. Hij was steeds tegen de uitlevering
van Helena en trouwde haar na den dood van Paris. Bij de verovering
van Troje werd zijn huis verwoest en hij door Menelaus op wreedaardige
wijze gedood. Met Paris zou hij Achilles gedood hebben.

Deïphontes, Deiphontes, zoon van Antimachus, schoonzoon en opvolger
van Temenus (z.a.); v.a. vluchtte hij na den dood van zijn schoonvader
uit vrees voor zijne zwagers naar Epidaurus.

Deipnon, de hoofdmaaltijd der Grieken, in de oudste tijden omstreeks
den middag, later tegen den avond gebruikt, waarbij men dikwijls
gasten ontving, of die ook wel met bijdragen (apo symbolon) der
gezamenlijke deelnemers betaald werd. Bij aankomst der gasten werden
hun door slaven de zolen afgenomen en de voeten gewasschen, daarop
wiesch men de handen en nam men plaats op de rustbank, waarop men
liggende het maal gebruikte. Als spijzen worden genoemd gerstebrei
(bij armere lieden het voornaamste gerecht), groenten, vleeschspijzen
en visch; vorken of messen gebruikte men niet, wel lepels; onder het
eten hield men de handen schoon met fijngewreven broodkruimels. Na het
eten werden de schotels weggenomen, waschwater met een soort zeep,
soms ook bloemen en reukwerken rondgediend en begon het nagerecht
(deuterai trapezai) of drinkgelag (symposion) met een drankoffer
(spondai) waarbij men de woorden agathou daimonos uitsprak. Nadat
door het lot een tafelpresident (symposiarchos, basileus, archon)
was aangewezen, bleef men onder het genot van wijn, vruchten, kaas,
koek, enz., dan dikwijls nog lang bij elkander, terwijl men zich den
tijd verdreef met gesprekken, gezelschapsspelen, dikwijls ook met
voordrachten van fluitspeelsters of vertooningen van danseressen.

Deïpyle, Deipyle, dochter van Adrastus, gehuwd met Tydeus.

Dekaprotoi, z. Decemprimi no. 1.

Dekarchiai, dekadarchiai, colleges van tien personen, na den
peloponnesischen oorlog door Lysander met de regeering belast in de
meeste steden, die zich bij Sparta hadden aangesloten. De willekeur,
waarmede deze colleges, gesteund door spartaansche bezettingen en
harmosten, regeerden, maakte in korten tijd de spartaansche hegemonie
algemeen gehaat.

Delatio nominis, heet in den tijd der quaestiones perpetuae het
indienen eener aanklacht bij den praetor quaestionis.

Delatores, aanbrengers van misdrijven, waartegen straf bedreigd
was. Onder sommige keizers, toen majesteitsprocessen aan de
orde van den dag waren, maakten sommigen van dit aanbrengen eene
broodwinning, daar hun een vierde van de opgelegde boete of van het
verbeurdverklaarde vermogen des veroordeelden ten deel viel. Ook
persten zij dikwerf aanzienlijke sommen af door de bedreiging,
in geval van weigering eene aanklacht in te dienen. Ze worden ook
quadruplatores genoemd.

Delia, geliefde van Tibullus (z.a.); pseudonym voor Plania.

Delium, Delion, boeotisch stadje in het gebied van Tanagra, waar de
Boeotiërs in 424 de Atheners versloegen.

Delius, -ia, Delios, -ia, bijnamen van Apollo en Artemis, naar het
eiland Delus, waar zij geboren waren en waar Apollo hoog vereerd werd.

Dellius (Q.), dezelfde, aan wien Horatius een ode heeft gericht,
werd door Antonius in 41 naar Aegypte gezonden, om Cleopatra ter
verantwoording naar Tarsus te ontbieden. Later ging hij tot Octavianus
over. Hij heeft den oorlog tegen de Parthen beschreven, dien hij in
het gevolg van Antonius medemaakte.

Delmatia oude schrijfwijze voor Dalmatia.

Delmatius = Dalmatius.

Delminium = Dalminium.

Delphi, Delphoi, kleine maar beroemde stad van Phocis, langs den
Z.rand van den tweetoppigen Parnassus tegen den berg aan gebouwd,
met verscheidene tempels, waaronder die van den Pythischen Apollo de
voornaamste was. Delphi werd oudtijds als het middelpunt der aarde
beschouwd. De oudste tempel, die volgens de sage door Trophonius
en Agamedes gebouwd was, verbrandde in 548. Hij werd (530-514)
door de uit Athene verdreven Alcmaeoniden prachtig in dorischen
stijl herbouwd, waarbij de oostgevel, in plaats van in porus of
tufsteen, in parisch marmer werd opgetrokken. In 373 werd hij door
een aardbeving en een brand vernietigd, maar door de Amphictyonen
met het geld van den tempel in nieuweren stijl herbouwd. Ook
later is hij nog herhaaldelijk hersteld, tot hij ten laatste door
een aardbeving vernietigd werd. Hij bevatte een ontzaggelijken
tempelschat, een gouden beeld van den god en een heiligen steen,
die als de navel der aarde, omphalos tes ges, beschouwd werd, terwijl
nog vele andere standbeelden op den voorhof stonden. In den pronaos
las men de spreuken gnothi seauton en meden agan. Achter de cella
was een afzonderlijke ruimte, het adyton, waaronder of waarbij de
aardkloof zich bevond, waaruit zwaveldampen opstegen, die de Pythia
(zie hieronder) in geestvervoering brachten. (Het bericht omtrent
die zwaveldampen wordt tegenwoordig voor een fabeltje gehouden). In
den phocensischen oorlog (357-346) werd de tempel uitgeplunderd door
de huurtroepen der Phocensen, in 278 door de Galliërs, die ten getale
van 200000 Griekenland trachtten binnen te dringen, later door Sulla,
vervolgens door Nero, die honderden standbeelden uit Delphi naar Rome
liet voeren, terwijl het overschot later door Constantijn den Gr. naar
Constantinopel werd overgebracht. De stad verviel, en verschillende
aardbevingen vernielden ze en verdreven de bevolking. Op de plaats
lag later het dorp Kastri; nu heeft de fransche regeering dit doen
verplaatsen, en daarop is tusschen 1892 en 1901 opgegraven, wat er
nog over is. De tempel zelf lag in het midden van den temenos, een met
hooge muren omgeven sterk hellend terrein; in het zuidelijke gedeelte,
dat het laagst lag, vindt men voornamelijk thesauroi en geschenken, ten
N. van den tempel links het theater, rechts de lesche van de Cnidiërs,
een gebouw, waar de vreemdelingen plachten samen te komen. Het orakel
van Delphi was het meest beroemde der oudheid; eerst behoorde het aan
Gaea, Ge; deze schonk het aan Themis, Themis aan Phoebe, Phoebe aan
Phoebus Apollo, z. Pytho. Wanneer het orakel zou geraadpleegd worden,
plaatste zich eene der priesteressen of Pythiai, na zich gebaad en uit
de bron Cassotis gedronken en laurierbladeren in den mond genomen te
hebben, op een zetel, die op een drievoet rustte, en uit de geluiden,
die zij uitstiet, maakten de priesters het antwoord gereed. Door zijn
groot aanzien heeft het orakel meermalen op den gang der historische
gebeurtenissen invloed uitgeoefend. De pythische spelen hadden in de
vlakte van Crissa plaats, telkens in het derde jaar eener olympiade. De
eereprijs bestond in een lauwerkrans.

Delphinia, feest ter eere van Apollo als beschermer der zeevaart,
te Athene den 6en of 7den Munychion gevierd.

Delphinium, Delphinion, 1) stad aan de Oostkust van het eil. Chius.--2)
haven van Oropus in Attica, overvaartplaats naar Euboea.--3)
gerechtshof te Athene in den tempel van Apollo Delphinius, dat over
phonos dikaios recht sprak (zie Ephetae).

Delphinus, Delphin, Delphis, Delphin, 1) sterrenbeeld, waarin men
den dolfijn van Arion of van Amphitrite meende te zien.--2) een
werktuig waarvan men zich in den zeeoorlog bediende; het was een
groote klomp lood of ijzer, die aan den mast hing en met kracht tegen
het vijandelijke schip geslingerd werd.

Delta, het noordelijke deel van Aegypte, tusschen de verschillende
armen, waarin de Nijl zich splitst, door aanslibbing gevormd en uiterst
vruchtbaar, en met een groot getal steden. De naam is ontleend aan
den driehoekigen vorm.

Delubrum, de plaats van reiniging en verzoening, de tempel, vooral
dat gedeelte er van, waar het beeld der godheid stond.

Delus, Delos, Delos, het heilige Cycladeneiland, waar Apollo en Artemis
door Latona ter wereld waren gebracht. Apollo had er een wit marmeren
tempel met een altaar uit hoornen in elkaar gewerkt. Tot de viering
van Apollo's geboortefeest (Apollonia) zonden de grieksche staten
jaarlijks in de maand Thargelion plechtige gezandschappen. Om de vier
jaar werd dit feest vervangen door de Delia, een van de luisterrijkste
feesten van geheel Griekenland. Geen begrafenis mocht op Delus plaats
hebben; lijken werden naar het nabijgelegen Rhenea overgebracht. De
oudste bewoners waren Cariërs, daarna vestigden er zich Ioniërs. Na
den perzischen oorlog werd te Delus de bondskas van het atheensche
zeeverbond bewaard, totdat Pericles deze naar Athene overbracht
(454). Delus was in de 2de eeuw, toen het door de Romeinen aan Athene
werd toegewezen, en een vrijhaven werd, beroemd om zijne slavenmarkten,
die van heinde en verre werden bezocht. In den eersten mithradatischen
oorlog werd het (88) door den pontischen veldheer Menophanes of door
Archelaus geplunderd en verwoest, de mannelijke bevolking omgebracht,
vrouwen en kinderen in slavernij weggevoerd. In 69 werd het eiland
wederom geplunderd, nu door de zeeroovers, en sedert dien tijd is
het vervallen. Thans is Delus woest en verlaten. Naar het eiland en
den berg Cynthus wordt Apollo dikwerf Delius en Cynthius genoemd. Zie
Asteria.

Demades, Demades, atheensch redenaar van geringen stand, die in
het belang van Macedonië werkte en een geducht tegenstander van
Demosthenes was; bij Alexander d. G. stond hij in hooge gunst,
zoodat hij met Phocion tot hem gezonden werd, toen de Atheners na het
bedwingen van den thebaanschen opstand de wraak des konings vreesden
(z. Demosthenes). Antipater liet hem ter dood brengen, daar hij in
onderschepte brieven de bewijzen van een aanslag van Demades tegen
hem gevonden had (319). Zijn karakter wordt uiterst bedorven genoemd,
daarentegen roemen de ouden zijne onweerstaanbare welsprekendheid,
zijne geestigheid en gevatheid; niettemin waren zijne werken reeds
vroeg verloren.

Demagogos, leider der volkspartij in eene republiek (ook prostates
tou demou); gewoonlijk menschen die, niet door de ambten die zij
bekleedden, maar door persoonlijke eigenschappen, vooral door
welsprekendheid, grooten invloed hadden verworven. Terwijl een
bekwaam en braaf man, zooals Pericles, als demagoog veel kon doen om
het volk ten goede te leiden, gebruikten latere atheensche demagogen
hun invloed veelal om het volk tegen de rijken en aanzienlijken op
te hitsen, waardoor partijschappen ontstonden, die voor den staat
een werkelijk gevaar opleverden; vandaar dat het woord meestal eene
ongunstige bijbeteekenis heeft.

Demaratus, Demaratos, 1) koning van Sparta, zoon van Aristo,
tegenstander van zijn ambtgenoot Cleomenes I (z.a.). Toen hij van
de regeering ontzet was, ging hij naar Perzië, waar hij door Darius
met achting behandeld werd en een eigen grondgebied kreeg. Later
begeleidde hij Xerxes op zijn tocht naar Griekenland, doch zijne
raadgevingen en waarschuwingen vonden weinig gehoor.--2) corinthisch
koopman, die voor den tyran Cypselus vluchtte en naar Tarquinii ging;
hij was de vader van Tarquinius Priscus.

Demarchus, demarchos, bestuurder van een attischen demus; hij
werd voor een jaar door de leden van den demus gekozen, riep hun
vergaderingen bijeen en leidde ze, hield een register van de leden,
enz. Grieksche schrijvers over rom. geschiedenis geven denzelfden
naam aan de volkstribunen.

Demeter, Demeter, Ceres, dochter van Cronus en Rhea, godin van den
akkerbouw, van de geheele plantenwereld en vooral van het koren,
die de goede gaven der aarde doet opkomen (Anesidora). Zijzelve had
op vele plaatsen de menschen leeren zaaien en ploegen en had later
door Triptolemus (z.a.) de kennis daarvan over de geheele aarde doen
verbreiden. Daardoor was zij de oorzaak geworden, dat de menschen
hun vroeger zwervend leven vaarwel zeiden en zich tot staten en eene
geordende maatschappij vereenigden; zij is daarom ook de godin van wet
en orde (Thesmia, Thesmophoros) en van het huwelijk. Dikwijls wordt
zij als de vruchtbare aarde zelve beschouwd en daarom somtijds voor
dezelfde gehouden als Gaea of Rhea; ook haar naam werd door sommigen
als Ge meter verklaard. Zij is een van de oudste grieksche godheden en
werd reeds door de Pelasgen vereerd (Pelasgis), in lateren tijd raakte
haar dienst bij de dorische volken meer op den achtergrond. Zij was
bij Zeus moeder van Persephone, bij Poseidon van het paard Arion,
en bij Iasion van Plutus. De voornaamste mythus van Demeter heeft
betrekking op het zoeken en vinden van hare door Hades geroofde
dochter Persephone (z.a.), bij verscheiden groote feesten te harer
eere gevierd, vooral bij de eleusinische mysteriën, werd deze mythus
in herinnering gebracht, waarbij men, naar het schijnt, symbolisch
zeker verband zocht aan te toonen tusschen het jaarlijks afsterven
en herleven der natuur en het herleven van 's menschen ziel na den
dood.--Men offerde aan Dem. runderen, zwijnen, vruchten en honig; de
korenaar, de papaver, alle vruchtboomen, de pijnboom en de olm zijn
aan haar gewijd. Hare afbeeldingen gelijken veel op die van Hera,
echter heeft haar gelaat eene zachtere, minder strenge uitdrukking;
gewoonlijk heeft zij een krans van korenaren om het hoofd en een korf
met vruchten of de mystische fakkel in de handen.

Demetrias, Demetrias, sterke vesting in het thessalische landschap
Magnesia, aan de Pagasaeïsche golf, door Demetrius Poliorcetes gesticht
en langen tijd een sleutel van Griekenland.

Demetrius, Demetrios, 1) Poliorcetes, Poliorketes, zoon van Antigonus
I, geb. 337, onderscheidde zich reeds vroeg in de oorlogen, die
zijn vader tegen de andere veldheeren van Alexander te voeren
had. Hij streed met afwisselend geluk tegen Ptolemaeus en Seleucus
(z. Antigonus no. 1), en verwierf zijn bijnaam door de uitvinding
van merkwaardige belegeringswerktuigen, waardoor hij de stad Salamis
op Cyprus tot de overgave dwong, nadat hij de vloot van Ptolemaeus,
die aan de belegerden hulp kwam brengen, geheel verslagen had. Na
deze dubbele overwinning nam hij, evenals zijn vader, den titel van
koning aan (306). Na een mislukt beleg van Rhodus (304) trok hij
naar Athene, vanwaar hij vroeger (307) de macedonische bezetting
verjaagd had, maar dat thans weder door Cassander bedreigd werd;
bij zijne komst trok Cassander zich terug, en D. bleef te Athene,
waar hij, door het volk met overdreven eerbewijzen overladen, zich
aan allerlei uitspattingen overgaf, totdat Antigonus, door het
bondgenootschap van Cassander, Ptolemaeus, Lysimachus en Seleucus
bedreigd, hem naar Azië terugriep. Met den slag bij Ipsus (301),
waarbij Antigonus sneuvelde en D. slechts met een klein gedeelte
van het leger kon vluchten, scheen alles voor hem verloren te zijn,
vooral daar de Atheners weigerden hem in hunne stad te ontvangen,
maar snel besloten deed hij een aanval op de kustlanden van Thracië,
en verbond hij zich, zoodra er onder zijne vijanden oneenigheid begon
te ontstaan, met Seleucus, wien hij zijne dochter tot vrouw gaf. In
Syrië kwam spoedig daarop eene verzoening tusschen D. en Seleucus
en hunne tegenpartij tot stand. D. verzamelde opnieuw een leger en
eene vloot en trok naar Griekenland (296), waar hij Salamis, Aegina
en Athene innam en de Spartanen overwon. Vervolgens door Alexander,
den jongeren broeder van koning Antipater van Macedonië, te hulp
geroepen, verjoeg hij Antipater, maar ook Alexander liet hij dooden,
waarna hij tot koning van Macedonië uitgeroepen werd (293). Met geluk
streed hij tegen de oproerige Boeotiërs en tegen Pyrrhus van Epirus,
maar de groote toebereidselen, die hij maakte om de aziatische landen
van zijn vader te heroveren, riepen een nieuw bondgenootschap van
Seleucus, Lysimachus en Ptolemaeus tegen hem in het leven, en voor het
tot een gevecht kwam, werd D., die om zijn hoogmoed en heerschzucht
bij de Macedoniërs gehaat was, door zijn leger verlaten, zoodat hij
moest vluchten (288). Van Griekenland uit zette hij aanvankelijk
met geluk den oorlog voort, maar in het volgende jaar werd hij in
het land van Seleucus door eene zware ziekte overvallen en was hij
genoodzaakt zich over te geven. Seleucus hield hem tot zijn dood
(283) te Apamea gevangen. D. was een man van buitengewone bekwaamheid
in den oorlog, vol geestkracht in tegenspoed en gevaar, daarbij was
hij fijn beschaafd en kon hij in den omgang zeer aangenaam zijn, maar
door overmoed, onbezonnenheid en zekere neiging tot het avontuurlijke
en buitengewone kon hij van zijne voortreffelijke eigenschappen geen
partij trekken en stierf hij als gevangene, betrekkelijk jong, deels
van hartzeer, deels ten gevolge zijner uitspattingen.--2) D. II, koning
van Macedonië, zoon en opvolger van Antigonus Gonatas, regeerde 239-229
onder voortdurende oorlogen met de naburige volken.--3) D. Soter,
Soter, zoon van Seleucus Philopator, leefde tot zijn 23ste jaar als
gijzelaar te Rome. Na den dood van Antiochus IV (165) ging hij, zonder
toestemming, maar misschien niet tegen den wensch van den senaat,
naar Syrië, waar hij zijn neef Antiochus V dwong hem de regeering af
te staan. Wegens zijne wreedheid en dronkenschap gehaat, sneuvelde hij
in een gevecht tegen Alexander Balas (150).--4) D. Nicator, Nikator,
zoon van no. 3, die een tijd lang als gijzelaar te Rome geleefd
had, stiet Alexander Balas door de hulp van Ptolemaeus Philometor
van den troon (145), maar kon zich nauwelijks tegen de voortdurende
opstanden zijner onderdanen en tegen Antiochus VI staande houden. In
een oorlog tegen de Parthen, dien hij aanvankelijk met geluk voerde,
werd hij krijgsgevangen gemaakt en eerst een krijgstocht, dien zijn
broeder Antiochus tegen de Parthen ondernam, gaf hem de vrijheid
en de regeering weder (130); toen hij echter in zijn rijk terugkwam
moest hij spoedig weder voor Alexander Zabina vluchten en werd hij
door handlangers van dezen of door zijne vrouw Cleopatra (no. 7)
vermoord (126).--5) D. Eukairos, vierde zoon van Antiochus Grypus,
streed met Antiochus X om de regeering van Syrië; in een strijd tegen
zijn broeder Philippus werd hij door diens bondgenooten, de Parthen,
gevangen genomen; hij stierf als gevangene (94).--6) D. Phalereus,
Phalereus, leerling van Theophrastus. Door Cassander werd hem het
bestuur van Athene opgedragen, dat hij van 317-307 zoo verdienstelijk
waarnam, dat het dankbare volk hem 360 standbeelden oprichtte. Toen
echter Demetrius Poliorcetes de Macedoniërs verjoeg, moest hij als
een misdadiger vluchten. Hij begaf zich naar Thebe en van daar naar
Aegypte, waar hij bij Ptolemaeus Lagi groote achting genoot; Ptolemaeus
Philadelphus verbande hem echter naar Boven-Aegypte, waar hij in
283 aan de gevolgen van een slangebeet stierf. Hij was niet alleen
als staatsman, maar ook als wijsgeer, redenaar en dichter beroemd;
van zijne talrijke geschriften is echter niets overgebleven.--7)
van Pharus, stadhouder van koningin Teuta (z. a.) op Corcyra. Door
verraad won hij de gunst der Rom. en kreeg hij, na afloop van den
illyrischen oorlog, het geheele gebied dat vroeger door de Illyriërs
veroverd was (228). Later tegen de Rom. in opstand gekomen, werd
hij verjaagd en moest hij naar Philippus van Macedonië vluchten
(219).--8) D. Bellienus, vrijgelatene van een anderen D., verwekte
onlusten bij de Intimilii, die door Caelius op last van Caesar met
geweld onderdrukt moesten worden.--9) van Scepsis (± 150), schrijver
van een werk over de antiquiteiten uit den tijd van den trojaanschen
oorlog (Troikos diakosmos) in 30 boeken. Zijn mededeelingen omtrent
de ligging van het homerische Troje zijn eerst door de opgravingen
op het einde der vorige eeuw wederlegd.--10) D. Syrus, leeraar der
welsprekendheid, wiens lessen Cicero te Athene bijwoonde.--11) van
Magnesia, tijdgenoot van Cicero, schreef o.a. een boek over dichters
en schrijvers, die door gelijkheid van naam dikwijls met elkaar verward
werden.--12) van Gadara, vrijgelatene en gunsteling van Pompeius.--13)
gunsteling van Caesar, na wiens dood hij door Antonius tot stadhouder
van Cyprus benoemd werd.--14) van Sunium, leefde 40-90 na C. te Rome,
waar hij als cynisch wijsgeer in hoog aanzien stond.

Deminutio capitis = Capitis deminutio.

Demioi, demosioi, demokoinoi heetten te Athene de ondergeschikten
der elfmannen; het waren staatsslaven, die als gevangenbewaarders,
beulen e. dgl. dienst deden.

Demiourgoi, 1) de laatste van de drie phylen, waarin de bevolking
van Attica door Theseus verdeeld werd.--2) in sommige staten van
de Peloponnesus de hoogste overheidspersonen (z. bijv. Achaeisch
verbond).--3) eig. zij die voor het publiek werken; zoo noemde
men allen, die door hun eigen werk in hun levensonderhoud moesten
voorzien. Daar zulke personen uit den aard der zaak niet zooveel
tijd als anderen op de markt, in de gymnasia en dergelijke openbare
plaatsen konden doorbrengen, werden zij in vele staten als minder
bij de algemeene belangen betrokken beschouwd, en genoten zij over
het geheel weinig aanzien.

Democedes, Demokedes, van Croton, beroemd geneesheer, die op Aegina
(528), te Athene en op Samus met roem werkzaam was. Toen Samus
door Darius veroverd was (522), kwam hij als gevangene naar Susa,
waar hij Darius van een wond aan den voet en Atossa van een gezwel
aan de borst genas, maar toen de koning hem als zijn lijfarts wilde
behouden, wist hij te bewerken dat hij tot eene verkenningsreis naar
de grieksche kusten gezonden werd (520); bij Tarentum ontsnapte hij,
waarna hij naar zijne vaderstad terugkeerde en met de dochter van
den worstelaar Milo trouwde. Als aanhanger van Pythagoras verbond hij
zich met de aristocratische partij tegen de heerschende democratie;
toen echter (in 500) de Pythagoraeërs ten offer vielen aan de woede
van het volk, vluchtte hij naar Plataeae.

Demochares, Demochares, zoon van Laches en de zuster van Demosthenes,
die zijne opvoeding leidde en hem van zijne beginselen doordrong. Als
bestrijder van de macedonische partij had hij den grootsten invloed
onder Demetrius Poliorcetes, maar werd hij verdreven toen de macht
van Macedonië weder toenam. Als gezant naar Macedonië en Aegypte,
als financier en in meer andere betrekkingen heeft hij zich zeer
verdienstelijk gemaakt. Zijn werk over de geschiedenis van zijn tijd
is verloren gegaan. Zie ook Demosthenes.

Democritus, Demokritos, van Abdera, geb. 460 en op zeer hoogen
ouderdom gestorven. Hij erfde van zijn vader een zeer groot vermogen
en deed reizen naar Aegypte en het verre Oosten; in zijne vaderstad
teruggekeerd, wijdde hij zich geheel aan de studie der wijsbegeerte en
der natuurwetenschap. De atomistische leer, waarvan zijn leermeester
Leucippus de grondslagen gelegd had, werd door D. nader uitgewerkt
en tot een stelsel gemaakt. Volgens hem bestaat alles uit ondeelbare
stofdeeltjes (atoma), die soortelijk aan elkander gelijk zijn, maar in
grootte en gewicht verschillen; deze zijn eeuwig en in voortdurende
beweging, en uit hunne vereeniging, die onder den invloed van een
onberekenbaar toeval tot stand komt, ontstaan niet slechts werelden
en andere lichamen, maar ook de zielen en goden. Tusschen de atomen
is ledige ruimte, een niets (meden), dat evengoed bestaat als het
iets (den). De kennis, die alleen op zinnelijke waarneming berust,
is onvolledig en duister (skotie), de echte (gnesie) wordt door
onderzoek en studie verworven. Het hoogste goed is gemoedsrust
(euesto, euthymia, ataraxia), die men verkrijgt door in alle dingen
de juiste maat te houden; van daar misschien zijn bijnaam van lacher
(gelasinos). Van zijne talrijke werken, ook op taal- en letterkundig
gebied, waarvan de belangrijke inhoud en de stijl geroemd wordt,
is zeer weinig bewaard gebleven.

Demodocus, Demodokos, de blinde zanger aan het hof van Alcinous,
koning der Phaeaken.

Demoi, onderafdeelingen der attische phylen. Van ouds was Attica voor
administratieve doeleinden in demen of districten verdeeld; door de
nieuwe indeeling van Clisthenes werd hun aantal 100, zoodat 10 eene
phyle vormden. Later vindt men 174 vermeld, er worden zelfs 199 namen
van demen genoemd, waarvan echter vele waarschijnlijk op verkeerde
lezing berusten. Zij, die tot denzelfden demus behooren (demotai),
brengen gemeenschappelijk zekere offers (hiera demotika) en deelen
in de inkomsten en uitgaven van den demus. Het bestuur berustte bij
een demarchos, het beheer der financiën bij een tamias. Ieder burger
moest tot een demus behooren en zich op zijn 18de jaar in het register
(lexiarchikon grammateion), dat door den demarch gehouden werd,
laten inschrijven.

Demokoinoi, z. demioi.

Demonax, Demonax, van Cyprus, die ten tijde van Hadrianus te Athene
leefde. Ofschoon hij tot de richting der cynici behoorde, wijdde
hij zich ook aan de staatszaken en genoot hij algemeene achting. Hij
stierf op zeer hoogen leeftijd vrijwillig van honger, om de lasten
van den ouderdom te ontgaan.

Demophanes, Demophanes, z. Ecdemus.

Demophilus, Demophilos, 1) dichter der nieuwe attische comedie.--2)
geschiedschrijver, zoon van Ephorus (z. a.).

Demophoon, -phon, Demophoon, -phon, 1) zoon van Celeüs. Toen
Demeter bij Celeüs gastvrij ontvangen was, werd haar de zorg voor den
kleinen Demophon opgedragen; uit dankbaarheid wilde de godin het kind
onsterfelijk maken, waartoe zij hem bij dag met ambrosia zalfde en
des nachts in het vuur reinigde. Toen echter Metanira haar eens des
nachts verraste en van schrik luid gilde, zag Demeter in toorn van
haar plan af.--2) zoon van Theseus en Phaedra, ging met de Grieken
naar Troja, waar hij zijne grootmoeder Aethra (z. a.) bevrijdde. Op de
terugreis verloofde hij zich met Phyllis, dochter van den thracischen
koning Sithon; hij ging echter voor het huwelijk naar zijn vaderland,
en daar hij over den bepaalden tijd uitbleef hing Phyllis zich op;
zij werd in een amandelboom veranderd. Aan Diomedes, die bij zijne
terugkomst van Troja een inval in Attica deed zonder te weten in welk
land hij was, ontnam D. het palladium. Hij verdedigde de Heracliden
tegen Eurystheus, en regeerde ook nog, toen Orestes in Attica kwam.

Demopoietoi, vreemdelingen wien het burgerrecht geschonken was. Dit
geschiedde, ten minste in vroegere tijden, te Athene hoogst zelden
en alleen wegens bizondere verdiensten jegens het volk. Een voorstel
om iemand het burgerrecht te verleenen moest in twee opeenvolgende
volksvergaderingen aangenomen worden, en in de tweede moesten zich
minstens 6000 stemmen bij geheime stemming voor den voorgestelde
verklaren. Ook dan nog misten de nieuwe burgers sommige rechten; eerst
hunne kinderen, soms hunne kleinkinderen, genoten het burgerrecht in
zijn vollen omvang.

Demosioi, z. demioi.

Demosthenes, Demosthenes, 1) zoon van Alcisthenes, atheensch strateeg
in den peloponnesischen oorlog, ondernemend, omzichtig en bekwaam. In
426, toen hij met 30 schepen de kusten van de Peloponnesus plunderde,
vormde hij het plan door Aetolië, Doris en Phocis te dringen en een
inval in Boeotië te doen; door onbekendheid met land en volk mislukte
deze onderneming en leed D. zulke verliezen, dat hij uit vrees voor den
toorn der Atheners te Naupactus bleef. Toen hij echter den Spartanen
bij die stad en bij het amphilochische Argos gevoelige verliezen
had toegebracht, keerde hij naar Athene terug. In het volgende jaar
bezette hij Pylus in Messenië en sloot hij de spartaansche hoplieten,
die gekomen waren om hem te verjagen, op het eiland Sphacteria in;
na een lang beleg dwong hij, door Cleon (z. a.) geholpen, hen tot de
overgave. Toen in 413 de berichten, die Nicias van Syracusae zond,
steeds ongunstiger werden, werd D. met eene aanzienlijke vloot hem
te hulp gezonden; de geleden verliezen waren echter reeds te groot,
en D. vond bij zijn ambtgenoot te veel tegenstand, dan dat hij eenig
voordeel kon behalen of het leger en de vloot kon redden; na de
beslissende nederlaag werd hij, evenals Nicias, gevangen genomen en
door de verbitterde Syracusanen ter dood gebracht.--2) Athener, zoon
van Demosthenes, geb. 383, verloor op zijn zevende jaar zijn vader,
die hem een vrij aanzienlijk vermogen naliet, waarvan echter, toen
hij meerderjarig werd, bijna alles door zijne voogden verduisterd
of verkwist was. In het proces, dat hij hun deswege aandeed (364),
trad hij dus reeds zeer vroeg als redenaar op, zoodat sommigen ook
vermoedden dat de bij die gelegenheid door hem gehouden redevoeringen
niet door hem alleen, maar door of ten minste met de hulp van
Isaeus gemaakt waren. Deze was reeds vroeger zijn leermeester in de
welsprekendheid geweest, ofschoon hij natuurlijk ook andere redenaars
hoorde, en de natuurlijke nadeelen, waarmede D. te kampen had,
lichamelijke zwakte en een spraakgebrek, waren bij het onderwijs
zoovele moeielijkheden, die hij alleen door bewonderenswaardige
volharding kon te boven komen. Ofschoon D. het eerste proces tegen
een van zijne voogden won, gelukte het hem niet zich in het bezit
te stellen van het hem toekomende, en moest hij zich ten slotte
met de betaling eener betrekkelijk kleine som tevreden stellen;
dientengevolge vond hij het ook raadzaam met de twee andere voogden
eene schikking te maken. Daarna hield hij zich als logographos bezig
met het schrijven van pleidooien, waarmede hij naar het schijnt veel
succes had, doch deze werkzaamheid liet hij varen toen hij zich op de
staatszaken ging toeleggen. Op ongeveer dertigjarigen leeftijd begon
hij ook in de volksvergadering op te treden, v. s. nadat hij bij eene
vroegere poging uitgefloten, maar door een beroemd tooneelspeler tot
volharding aangemoedigd was. Voorshands hield hij zich met onderwerpen
van ondergeschikt belang bezig, maar weldra zag hij dat van buiten een
gevaar dreigde, dat den ondergang van Athene en geheel Griekenland ten
gevolge moest hebben: de toenemende macht van Macedonië. Sedert 351,
het jaar waarin hij zijn eerste Philippica hield, houdt D. niet op,
de Atheners tegen Philippus te waarschuwen, en hen te wijzen op hunne
verkeerdheden, waardoor het dezen mogelijk werd zich steeds grooter
gebied te verwerven en meer en meer invloed op de aangelegenheden der
Grieken te krijgen. Grievend moet het voor D. geweest zijn te zien,
hoe weinig zijne vermaningen vermochten, hoe zelden de door hem
voorgestelde maatregelen ten uitvoer gebracht werden, deels door
de onverschilligheid van het volk, deels door gebrek aan bekwame
veldheeren, maar vooral door het drijven van eene invloedrijke partij,
die in het belang van Macedonië werkte en waarvan Aeschines (z. a.) de
woordvoerder was. Het kon D. niet ontgaan, waartoe dit alles leiden
moest; toen dan ook Philippus na den tweeden heiligen oorlog eensklaps
het masker afnam en zelfs Athene bedreigde, was hij de eenige die
niet verrast werd, die kalm genoeg bleef om ook nu nog verstandige
maatregelen te nemen en oogenblikkelijk een bondgenootschap tusschen
Thebe en Athene tot stand te brengen, dat aanvankelijk Philippus met
goed gevolg scheen weerstand te bieden; de slag bij Chaeronea besliste
echter in het nadeel der Grieken. Vruchteloos waren ook de pogingen van
D. om na den dood van Philippus een algemeen grieksch bondgenootschap
tegen Macedonië in het leven te roepen; de snelheid en gestrengheid,
waarmede Alexander op Thebe wraak nam, boezemde ieder schrik in,
en alleen op voorspraak van Demades zag Al. af van zijn eisch, dat
met andere redenaars ook D. aan hem zoude uitgeleverd worden. Maar
hoe weinig gevolg de bemoeiingen van D. ook hadden, het volk erkende
steeds zijne edele bedoelingen en zijn vaderlandslievend streven;
zoolang men zich nog konde bedriegen omtrent Philippus' plannen, mocht
het al lachen, wanneer D. door zijne vijanden een overdreven pessimist
en "waterdrinker" genoemd werd, telkens wanneer zij een beslissenden
slag tegen hem meenden te slaan, toonde het volk hoezeer het hem
achtte. Toen D. Aeschines wegens hoogverraad aanklaagde, ontsnapte
deze, in weerwil van zijne invloedrijke vrienden, ternauwernood aan
eene veroordeeling; toen daarentegen Aeschines zich verzette tegen een
volksbesluit, waarbij aan D. wegens zijne verdiensten een gouden krans
werd toegekend, leed hij zulk een verpletterende nederlaag, dat hij een
langer verblijf te Athene onmogelijk achtte (z. Aeschines). Ook werden
aan D. verscheiden eerambten opgedragen, die hij alle met bekwaamheid
en dikwijls met groote kosten waarnam, en de hardnekkige tegenstand
der macedonischgezinden kon niet beletten, dat hem werd opgedragen de
lijkrede over de gesneuvelden bij Chaeronea uit te spreken. Ongelukkige
gevolgen had voor hem echter de komst van Harpalus (z. a.); ofschoon
hij eerst afgeraden had dezen in de stad te ontvangen, beweerde men
later dat hij zich had laten omkoopen om in het belang van Harpalus
te werken; hij werd tot eene boete van 50 talenten veroordeeld, en
daar hij die som niet kon betalen, werd hij gevangen gezet (324);
hij ontvluchtte echter na weinige dagen en bracht eenigen tijd op
Aegina en te Troezen door, totdat hij bij de algemeene beweging,
die door den dood van Alexander in geheel Griekenland ontstond,
teruggeroepen werd. Hij werd in triumf te Athene ingehaald en leidde
weder voor eenigen tijd met hart en ziel de toebereidselen voor den
oorlog tegen Macedonië; na de nederlaag bij Crannon vluchtte hij naar
den tempel van Poseidon te Calauria, waar hij, toen de troepen van
Antipater naderden om hem gevangen te nemen, zich door vergif van het
leven beroofde (October 322). Ruim 40 jaar later richtte het volk,
op voorstel van Demochares, een standbeeld voor hem op, als voor
een man die zijn vermogen voor het algemeen belang had opgeofferd,
den staat vele diensten bewezen en vele bondgenooten verworven had,
het volk steeds ten goede geraden had, en eindelijk in het gevaar
den dood boven het verzaken zijner beginselen had gekozen. Zijne
redevoeringen zijn voor een deel verloren gegaan, van de 61, die
zijn naam dragen, worden 16 voor onecht gehouden; de echte gelden als
modellen van welsprekendheid en dienen tot schitterende bewijzen van
zijne bekwaamheid en zijn ijver, zoowel als van zijne vaderlandsliefde
en zijn edel karakter. De belangrijkste en meest gelezen redevoeringen
zijn: kata Philippou a´ (begin 351), de 3 Olynthische (351-349), peri
tes eirenes (346), kata Philippou b´ (344), peri tes parapresbeias
(343, zie Aeschines), peri ton en Cherroneso (341), kata Philippou g´
(341), hyper Ktesiphontos peri tou stephanou (330, zie Aeschines).

Denarius, zilveren rom. munt = 10 as, (zie as), later, toen
de as in gewicht beperkt was = 16 as. De denarius is altijd in
waarde gelijkgesteld met de Attische drachme. De stempels waren
verschillend. Denarius aureus, bij verkorting alleen aureus geheeten =
25 zilveren denarii of 100 sestertiën. Zie aureus.

Denseletae of Dentheleti, Dentheletai, Dantheletai, thracisch volk
aan den Haemus, tusschen de rivieren Strymon en Nestus.

Dentatus, bijnaam in het geslacht der Curii.

Denuntiatio, de inleiding tot een proces, de mededeeling daarvan door
den eischer aan den gedaagde en de afspraak der partijen om voor den
praetor te verschijnen. Sedert M. Aurelius wordt denuntiatio vaak
gebezigd voor de gerechtelijke dagvaarding.

Deo, Deo, verkorte naam, die aan Demeter vooral bij de dichters
gegeven werd.

Depontani werden wel eens de burgers boven 60 jaar genoemd. Den
Romeinen zelf was de oorsprong van dezen naam duister. Misschien is de
uitdrukking hieruit te verklaren, dat toen de pontes ingevoerd werden
bij het stemmen, iuniores, hetzij in ernst of in scherts, geroepen
hebben: sexagenarios de ponte, met deze beteekenis, dat de oude heeren,
die door hun leeftijd geen diensten meer aan den staat verschuldigd
waren, ook maar van de stembus moesten wegblijven. Dat de zestigjarigen
echter het stemrecht gemist zouden hebben, is beslist onjuist.

Deportatio, verbanning naar eenige afgelegen strafkolonie,
zooals de cycladische eilanden, Donusa, Amorgos, Seriphus,
Gyarus, onder militaire bewaking en met verlies van burgerrecht en
bezittingen. Relegatio was slechts eenvoudige verbanning naar eene
bepaald aangewezen plaats, waar de balling overigens als vrij man
leefde, en zonder verdere rechtsgevolgen. Onder de republiek waren
deze straffen voor rom. burgers onbekend; zij dagteekenen uit den
tijd van Augustus. Bij Tacitus e. a. worden deportatio en relegatio
somtijds dooreen gebezigd.

Derbe, belangrijke stad in Lycaonia, aan de grenzen van Isauria, het
eerst genoemd als de woonplaats van den tyran Antipater, den vriend
van Cicero.

Derbices, Derbikkai, scythisch volk aan de noordelijke grenzen
van Perzië, in de steppen ten O. van de Caspische zee. Het zijn de
afstammelingen van de Massageten, waartegen Cyrus te velde trekt.

Dercetis, -to, Derketis, -keto, een syrisch meisje, moeder van
Semiramis; zij liet den vader van haar kind dooden en het kind
in een woestijn brengen, waar het door duiven gevoed werd; daarna
stortte zij zich in een meer bij Ascalon en werd zij in een visch
veranderd. De Syriërs vereerden haar onder den naam Atargatis als godin
te Hierapolis; zij wordt afgebeeld met het bovenlijf van eene vrouw,
dat in een vischstaart uitloopt.

Dercyl(l)idas, Derkyl(l)idas, Spartaan, die in den peloponnesischen
oorlog met roem diende. In 399 werd hem het bevel over het spartaansche
leger in Klein-Azië opgedragen; hij herstelde de onder zijn voorganger
Thibron verslapte krijgstucht, voerde met kracht den oorlog tegen
de Perzen, en wist vooral door zijn groote slimheid, om welke hij
Sisyphus bijgenaamd werd, groote voordeelen te behalen. Reeds hadden
de satrapen Tissaphernes en Pharnabazus een wapenstilstand met hem
gesloten om de vredesvoorwaarden op te stellen; toen echter de koning
van Perzië intusschen groote krijgstoerustingen maakte, kwam Agesilaus
in Azië en nam het opperbevel van D. over. Deze bleef nog eenigen
tijd bij het leger, en toen na den zeeslag bij Cnidus de Spartanen
overal verjaagd werden, handhaafde hij zich in Abydus en Sestus.

Dertona, Derthon, stad in Liguria, ten Z. van den Padus (Po),
rom. kolonie met den bijnaam Julia, thans Tortona.

Dertosa, Dertosa, thans Tortosa, stad der Ilercavones in Tarraconensis
nabij de monding van den Iberus (Ebro).

Designator, 1) bediende in het theatrum, die aan de toeschouwers hunne
plaatsen moest aanwijzen. De entréekaartjes, tesserae theatrales,
wezen den rang, de afdeeling (cuneus) en het nummer der plaats aan,
benevens den titel van het stuk.--2) aannemer van begrafenissen
en lijkstaatsies.--3) in de 3de eeuw n. C. een scheidsrechter bij
de wedrennen.

Destrictarium, vertrek waar men zich van stof, zweet en olie liet
reinigen, zie Strigilis en Balneum.

Dèsultores, 1) paardrijders, voltigeurs, die in vollen ren van het
paard sprongen, het bijhielden en er weder opsprongen, of ook wel
met twee paarden of meer hunne kunsten vertoonden en van het eene op
het andere oversprongen.--2) numidische en ook wel andere ruiters,
die twee paarden bestuurden, en wanneer het eene vermoeid was, in
vollen ren en volle wapenrusting op het andere oversprongen.

Detestatio sacrorum, plechtige afstand van de sacra zijner gens bij
arrogatio in eene andere, of verzaking van de sacra der familie bij
een testamentum comitiis calatis factum.

Deucalion, Deukalion, 1) zoon van Prometheus en Clymene, koning van
Phthia, was met zijne vrouw Pyrrha de eenige die behouden bleven,
toen Zeus het overige menschdom door eene overstrooming en een
plasregen van negen dagen verdelgde. Het schip, dat hij op raad van
Prometheus gebouwd had, landde bij het vallen van het water op den
Parnassus (v. a. Athos of Aetna). Verschrikt door de eenzaamheid
die hen omringde, raadpleegden zij het orakel van Themis, dat hun
beval de beenderen hunner moeder achter zich te werpen. D. begreep
dat hiermede steenen, als het ware de beenderen der moederaarde,
bedoeld werden; zij gehoorzaamden aan het orakel en de steenen van
D. werden mannen, die van Pyrrha vrouwen. Het graf van D. vond men
te Athene bij den tempel van den olympischen Zeus, dat van Pyrrha te
Cynus in Locris. Hunne kinderen waren Hellen, Amphictyon, Protogenea
e. a.--2) zoon van Minos en Pasiphaë, vader van Idomeneus, nam deel
aan den tocht der Argonauten en aan de calydonische jacht.

Deunx = 11 unciae. Als muntstuk bestond de deunx niet. De as had
12 unciae.

Deva, Deoua, thans Chester (afgeleid van Castrum), in de buurt van
Liverpool, stad in Britannia Romana. Ook de aanliggende baai of breede
riviermond, thans Dee, heette zoo.

Deverra, eene godin, die met Pilumnus en Intercidona aangeroepen werd
om eene kraamvrouw met haar kind tegen den invloed van Silvanus te
beschermen. Om zich de hulp van die godheden te verzekeren, liet men
des nachts drie mannen met bijl, stamper en bezem, de zinnebeelden
der beschaving, om het huis loopen.

Deversorium, zie Caupona.

Dexippus, Dexippos, 1) grieksch geschiedschrijver in de 3de eeuw n. C.,
wiens voornaamste werk de gebeurtenissen na den dood van Alexander
behandelde.--2) nieuw-platonisch wijsgeer in de 4de eeuw n. C.,
schrijver van commentaren op Aristoteles.

Dextans = 10 unciae of 5/6 as. Een muntstuk van dit bedrag bestaat
niet.

Di indigetes, enz., zie Dii indigetes, enz.

Dia, z. Dea Dia.

Dia, Dia, 1) oude naam van het eiland Naxus.--2) eilandje ten N. van
Midden-Creta.--3) eilandje in de arabische golf (Roode Zee), voor de
monding van de Aelanitische golf (Aelaniticus sinus).

Diablintes, een van de vier takken der Aulerci. Hoofdstad: Noviodunum,
tgw. Jublains.

Diacria, Diakria, het N.O. bergland van Attica. De Diacriërs waren het
armste en meest democratisch gezinde gedeelte der attische bevolking.

Diadikasia, in het algemeen de beslissing in een proces, in het
bizonder in eene rechtszaak, waarin verschillende personen dezelfde
aanspraken (bijv. op een voogdij, ambt e. dgl.) willen doen gelden;
ook in een proces tegen de staatskas, wanneer iemand beweerde recht
te hebben op verbeurdverklaarde goederen.

Diadochos, opvolger; in het bizonder wordt die naam gegeven aan hen,
die na den dood van Alexander d. G. over de deelen van zijn rijk
regeerden.

Diaeta, een complex van verschillende kamers in een Romeinsch huis,
die samen een woning op zich zelf vormen. In Pompeii heeft men
verscheidene zulke diaetae meenen te herkennen.

Diaeus, Diaios, van Megalopolis, sedert 149 strateeg van het achaeisch
verbond en aanvoerder in den oorlog tegen de Romeinen, die vooral door
zijn toedoen ontstaan was; nadat hij door Mummius bij Leucopetra op
den Isthmus verslagen was, maakte hij door vergif een einde aan zijn
leven (146).

Diagoras, Diagoras, 1) van Rhodus, een der beroemdste athleten van
Griekenland, vader en grootvader van athleten. Een van de gedichten van
Pindarus is aan hem gewijd.--2) van Melus, zoon van Teleclides, hield
zich in zijne jeugd met poëzie bezig, later werd hij een aanhanger van
Democritus. Hij leefde meestal te Athene, waar hij door het loochenen
der goden (vandaar zijn bijnaam atheos) en het bespotten der mysteriën
zooveel aanstoot gaf, dat de Atheners een prijs op zijn hoofd stelden
(411); hij vluchtte echter tijdig naar Corinthe. Deze verhalen zijn
echter niet geheel betrouwbaar.

Diagraphes, beambten te Athene, die ieders aanslag in buitengewone
belastingen (bijv. de eisphora) bepaalden en nalatige betalers
vervolgden.

Diaitetes, scheidsrechter. Te Athene werden civiele zaken, ter
besparing van onkosten, meestal in de eerste instantie door een
scheidsman behandeld. Op verzoek van den eischer wees de magistraat,
die met de leiding van het proces belast was, door het lot een van de
openbare scheidslieden aan, waarvan er meer dan honderd waren; van de
beslissing van den scheidsman kon men bij de Heliaea appelleeren. De
scheidsrechter kreeg bij elke zitting van beide partijen een drachme;
wegens misbruiken in het waarnemen zijner betrekking kon hij bij
de logisten aangeklaagd worden.--Bovendien kon men elk geschil bij
overeenkomst door een of meer scheidsrechters laten beslissen, die
men zelf koos; van hun uitspraak was echter geen appèl geoorloofd.

Diaktoros, bijnaam van Hermes, als uitvoerder van de bevelen van Zeus.

Diamartyria, het bewijs door getuigen, dat eene aanklacht al of niet
behoort in behandeling genomen te worden. De aangeklaagde kon eischen,
dat de aanklager door getuigen bewees, dat er geen beletsel (verjaring
e. dgl.) bestond om de zaak te behandelen, of anders zelf door getuigen
bewijzen dat zulk een beletsel wel bestond. Wie bij de diamartyria
geen vijfde deel van de stemmen voor zich had, verviel in de epobelia.

Diana, oorspronkelijk eene italiaansche maangodin, wier wezen in
nauw verband staat met dat van Janus, en wier dienst door latijnsche
plebejers in Rome was ingevoerd; later werd zij geïdentificeerd
met Artemis en werden alle attributen en mythen van deze op haar
overgebracht. Zij was voornamelijk de godin van het mindere volk,
ook slaven en slavinnen stonden onder hare bescherming. Haar feestdag
viel op den 13den Augustus, en de ludi saeculares waren aan haar en
Apollo gewijd.--Beroemd was de tempel, dien zij als beschermgodin
van het latijnsche stedenverbond op den Aventinus had. Ook te Aricia
(z. a.) had zij een beroemd heiligdom. Haar eeredienst in den tempel
op den Aventinus is ingericht naar dien van de Aricische Diana.

Dianium, kaap en stad van Tarraconensis, tegenover de Pityusen-eil. De
stad, oudtijds eene kolonie van Massilia en toen Hemeroscopium
geheeten, had een beroemden Diana-tempel. Sertorius gebruikte de
haven als marinestation.

Diapsephisis. Wanneer er vermoeden bestond, dat iemand zich
wederrechtelijk als atheensch burger had laten inschrijven, werd bij
volksbesluit bevolen, dat de demos, waartoe zulk een persoon behoorde,
zijn ledenregister zoude herzien. In eene vergadering der demotai
werd dan dit register voorgelezen, en over iedereen, wiens recht
men betwijfelde, werd gestemd; deze stemming heette diapsephisis. De
persoon, te wiens nadeele de stemming was uitgevallen, verloor zijn
burgerrecht zonder verdere straf te beloopen; indien hij echter
appelleerde en ook dan in het ongelijk gesteld werd, konden zijne
goederen verbeurd verklaard en hijzelf als slaaf verkocht worden.--Ten
tijde van Demosthenes gebeurde het eens, dat aan alle demen tegelijk
het herzien hunner ledenlijsten werd opgedragen.

Diasia, Diasia, een groot feest ter eere van Zeus Meilichios den 23sten
Anthesterion door de Atheners bij den Ilissus gevierd; het was een
verzoeningsfeest, waarbij ieder burger een offer bracht; wie geen stuk
vee kon betalen, gaf een gebak in den vorm van een schaap of varken.

Diaulos dromos, of alleen diaulos, een wedloop, waarin de dubbele
lengte van de renbaan afgeloopen werd.

Dicaea, thracische stad bij het meer Bistonis.

Dicaearchia, Dikaiarchia, havenstad van Cumae, later Puteoli.

Dicaearchus, Dikaiarchos, van Messana, leerling van Aristoteles,
beroemd als schrijver van wijsgeerige, geschied- en aardrijkskundige
werken, die echter alle bijna geheel verloren gegaan zijn. Zijn Bios
Hellados in 3 boeken was het oudste werk over beschavingsgeschiedenis.

Dichalkon, grieksch koperen muntstukje, een vierde van een obolus.

Dictator. De dictatuur, omstreeks 500 te Rome ingesteld, was in
den grond een herstel der koninklijke macht, doch slechts voor zes
maanden op zijn langst. Was de taak, waarvoor hij benoemd was,
vroeger afgeloopen, dan behoorde de dictator zijn ambt neer te
leggen. De dictator, oudtijds ook magister populi geheeten, als
aanvoerder van het voetvolk, werd benoemd door een der consuls,
natuurlijk krachtens een senaatsbesluit; op zijne beurt benoemde hij
zijn magister equitum, die zijn collega minor en, zoo noodig, zijn
plaatsvervanger was en met hem aftrad. Daar de onbeperkte volmacht
van den dictator ouder was dan de instelling van het volkstribunaat,
vermochten de volkstribunen niets tegen den dictator, die van zijnen
kant ook niets tegen hen vermocht uithoofde hunner onschendbaarheid,
zij konden elkander dus niet hinderen. De dictator was niet aan de
provocatio onderworpen, zie echter Valeriae (leges) de provocatione,
no. 3. In 217, na den slag bij het trasumeensche meer, was er geen
consul te Rome om een dictator te benoemen; hierom werd Fabius Maximus
(Cunctator) door het volk gekozen en niet tot dictator benoemd, maar
met dictatoriale macht bekleed, pro dictatore. Na afloop van den 2den
Punischen oorlog zijn geen dictatoren meer benoemd. In plaats van
een dictator te benoemen, behielp men zich met het senatus consultum
ultimum (z. a.). De benoeming van L. Cornelius Sulla door eene lex
Valeria (z. a.) tot levenslang (perpetuus) dictator was eene dier
onwettigheden, waaraan de laatste tijd der rom. republiek zoo rijk
is. De rom. geschiedenis kent dictators, vooral rei gerundae causa,
d. i. tot het voeren van een oorlog, maar ook seditionis causa,
comitiorum habendorum c., senatus legendi c., delectus habendi c.,
feriarum Latinarum c., clavi figendi c., d. i. voor het inslaan van
den gouden jaarspijker op het Capitool, quaestionis exercendae c.,
d. i. tot het leiden van een buitengewoon rechtsgeding. De officieele
term voor de benoeming is: dictatorem dicere. De grieksche vertaling is
autokrator, ook diktator. Tot de insigniën van den dictator behoorden
de sella curulis, de toga praetexta en 24 lictoren met roedenbundels
en bijlen. De eerste dictator was T. Lartius Flavus, de eerste uit
de plebs C. Marcius Rutilus, in 356. Ook bij het latijnsch verbond
komen dictators voor.

Dictator municipalis. In de municipia stonden meestal twee personen
aan het hoofd van het gemeentebestuur met den titel van duumviri iuri
dicundo. Evenwel komen enkele afwijkingen voor. Zoo stond b.v. te
Lanuvium, Aricia, Caere, Nomentum, Fidenae, Tusculum één persoon aan
het hoofd met den titel van dictator.

Dicte, Dikte, berg op Creta, waar Zeus geboren was. Bij rom. dichters
Dictaeus = cretensisch.

Dictynna, Diktynna, z. Britomartis.

Dictys, Diktys, 1) broeder van koning Polydectes van Seriphus, die
de kist aan land trok, waarin zich Danaë met haar kind bevond.--2)
D. Cretensis, van Cnossus, had naar men meende, Idomeneus in den
trojaanschen oorlog begeleid en op palmbladen een dagboek (Ephemeris)
geschreven, dat ten tijde van Nero bij gelegenheid van eene aardbeving
in zijn graf gevonden werd. Van dit werk bestaat eene latijnsche
vertaling van zekeren L. Septimius, die in de 4de eeuw n. C. leefde;
van het oorspronkelijk grieksche werk is onlangs een klein gedeelte
gevonden. Z. Dares.

Didaskalia, een gedenkschrift betreffende de opvoering van een
tooneelstuk, bevattende den titel van het stuk, den naam van
den schrijver, den tijd en de plaats der opvoering, enz. Van
deze documenten maakten latere schrijvers over geschiedenis der
letterkunde of van het tooneel, v. s. Aristoteles het eerst, veel
gebruik, en bij de meeste grieksche en latijnsche tooneelstukken,
die bewaard gebleven zijn, bestaat ook nog de didaskalia geheel of
gedeeltelijk.--D. beteekent in de eerste plaats het instudeeren
door den dichter van een koor, vooral voor tragedie en comedie,
dan ook het opvoeren zelf der tooneelstukken; ook de stukken, die
bij dezelfde gelegenheid ten tooneele kwamen, noemde men soms met
een gemeenschappelijken naam didaskalia.

Didia (lex) sumptuaria, tot beperking der uitgaven voor maaltijden,
niet slechts te Rome, maar in geheel Italia, 143, een uitbreiding
van de lex Fannia van 161.

Didii, aanzienlijk plebejisch geslacht. 1) T. Didius, consul in 98,
overwon als praetor de Scordiscers. Als proconsul versloeg hij de
Celtiberiërs in Hispania. Hij sneuvelde in den marsischen oorlog.--2)
C. Didius, legaat van Caesar, sneuvelde in Hispania in den strijd
tegen S. Pompeius.--3) M. Didius (Severus) Julianus, zie Juliani no. 3.

Dido, Dido, ook Elissa, Elissa, geheeten, was de zuster van den
tyrischen koning Pygmalion, en de echtgenoote van haren oom Acerbas
of Sichaeus. Toen Pygmalion haar man had doen vermoorden, vluchtte
Dido ± 870 met een aantal Tyriërs, en landde op de kust van Africa,
waar zij van zekeren koning Iarbas een stuk grond kocht en aldaar
de stad Carthago stichtte. Toen later Iarbas haar met geweld en
onder bedreiging met een oorlog tot vrouw begeerde, richtte Dido een
brandstapel voor zich op en doorstak zich daarop met een zwaard. Zij
werd door de Carthagers als godin vereerd. Vergilius brengt in zijne
Aeneis Aeneas en Dido samen, en laat Dido sterven tengevolge van
hopelooze liefde voor Aeneas. Dezen vorm van de sage heeft hij aan
Naevius en misschien ook aan Ennius ontleend.

Didrachma, -mum, didrachmon, grieksch zilveren muntstuk ter waarde
van twee drachmen.

Didyma, ta Didyma, stad in het gebied van Miletus, ook Branchidae
geheeten, met een beroemden tempel en een orakel van Apollo, waarvan
het geslacht der Branchiden de priesterlijke waardigheid vervulde. Door
Darius of door Xerxes werd de stad verwoest, doch later werd zij door
de Milesiërs herbouwd. De bouw werd echter nooit geheel voltooid. Zie
ook Branchidae.

Didymus, Didymos, 1) bijgenaamd Chalkenteros, beroemd alexandrijnsch
grammaticus, geb. in 63, wien door de ouden een fabelachtig aantal
werken, v. s. 3500, worden toegeschreven. Voornamelijk hield hij
zich bezig met commentaren en woordenboeken op Homerus, Sophocles,
Aristophanes e. a. dichters en de attische redenaars.--2) Claudius
Didymus, z. Claudii no. 40.

Dies Comitiales, z. Comitiales dies.

Dies Endotercisi, z. Festi dies.

Dies Fasti, z. Fasti.

Dies Festi, z. Festi dies.

Dies Nefasti, z. Nefasti dies.

Dies Profesti, z. Festi dies.

Diespiter, oude naam van Jupiter (Diovis pater).

Diffarreatio, eene in bizonderheden onbekende vorm van echtscheiding,
wanneer het huwelijk per confarreationem gesloten was. Deze
echtscheiding komt eerst sedert den keizertijd voor.

Digentia, een koel en helder beekje in het sabijnsche land, dat langs
het landgoed van Horatius stroomde en zich in den Anio stortte.

Digesta, een verzameling van juridische geschriften; vooral wordt met
dien titel, (gr. Pandektai) een gedeelte aangeduid van het wetboek
van Justinianus.

Digiti, door Cicero gebruikte latijnsche naam van de Dactyli Idaei.

Digitius (S.) werd door Scipio Africanus maior bij de inneming van
Carthago nova (210) met een muurkrans begiftigd. Zijn zoon was in
194 praetor en stadhouder van Hispania citerior.

Dii indigetes, de inheemsche, oorspronkelijk rom. goden, in
tegenstelling van de peregrini of novensides.

Dii manes, zie Manes.

Dii novensides (novensiles) of peregrini, goden wier dienst niet
oorspronkelijk rom., maar van elders ingevoerd was, in tegenstelling
met de di(i) indigetes.

Dii penates, zie Penates.

Dii selecti: hieronder verstaat Varro de voornaamste Romeinsche goden.

Di(i)polia of Bouphonia, feest te Athene den 14den Skirophorion ter
eere van Zeus Polieus gevierd. Men liet een stier van het heilige
koren, dat op het altaar lag, eten en offerde hem daarop als het ware
tot straf. De priester, die hem doodde, moest echter terstond na den
doodelijken slag vluchten, en de bijl, waarmede het offer voltrokken
was, werd in zijn plaats voor het gerecht gebracht, vervloekt en in
zee geworpen. De huid van het offerdier werd opgevuld en daarna voor
een ploeg gespannen. Sommigen zien in dit gebruik een overblijfsel
van een oude dierenvereering.

Dikastai kata demous, rechters, die over minder belangrijke zaken
en waarschijnlijk alleen in de demen buiten de stad oordeelden. Zij
waren door Pisistratus ingesteld, om de landlieden buiten de stad te
houden. Na zijn val werden ze afgeschaft, maar in 453 weder ingesteld
ten getale van 30. Na Euclides (403) werd het getal op 40 gebracht,
vanwaar zij gewoonlijk hoi tettarakonta genoemd worden.

Dikasterion, lokaal waar eene rechtbank zitting houdt, ook de
rechtbank zelve.

Dikastikon, de belooning der rechters te Athene, misthos
dikastikos. Door Pericles werd aan de rechters eene betaling van
een obolus voor iedere zitting toegekend, door Cleon werd deze
verdrievoudigd (triobolon heliastikon). De rechters ontvingen bij
hunne komst in het gerechtshof een bewijsje (symbolon), waarop zij na
afloop der zitting bij de kolakretai betaling kregen. Overdreven is
ongetwijfeld het bericht, dat jaarlijks 150 talenten als dikastikon
door den staat uitgegeven werden.

Dike, godin der gerechtigheid, dochter van Zeus en Themis, dikwijls als
straffende godin met de Erinyen vereenigd. Zij is dezelfde als Astraea.

Dike, proces, meer in het bizonder, in tegenstelling van graphe, ook
agon idios, dike idia genoemd, proces wegens persoonlijke beleediging,
mishandeling, toegebrachte schade, enz. De behandeling der dikai is
vooral daardoor van die der graphai verschillend, dat de aanklager
moet zijn de betrokken persoon of zijn kyrios, en dat beide partijen
tot dekking van de kosten zekere geldsom (prytaneia) moesten storten,
die de verliezende partij aan de winnende moest terugbetalen. De straf
bestond meestal in boete of schadeloosstelling, aan den aanklager
te betalen, echter konden de rechters in sommige ernstige gevallen
nog eene verhooging van straf (prostimema) bijv. gevangenisstraf,
erbij voegen, en volgde op herhaalde veroordeelingen somtijds
atimie. Vgl. graphe.

Dimachaeri, dimachairoi, een soort van zwaardvechters. Uit den naam
maakt men op, dat zij ieder met twee zwaarden gewapend waren.

Dimallum, Dimalos, ook -le, stad der Parthini in Illyris graeca,
aan de kust gelegen.

Dimensuratio provinciarum is de titel van een klein geschrift over
geographie uit de 4e eeuw n. C., zie Divisio orbis terrarum.

Dinarchus, Deinarchos, van Corinthe, geb. omstreeks 361, kwam jong naar
Athene en werd een leerling en vriend van Theophrastus en Demetrius
Phalereus. Als aanhanger van Cassander werd hij in 307 verbannen en
ging hij naar Chalcis op Euboea, van waar hij eerst in 292 terugkwam;
na den dood van Cassander liet Polyperchon hem ter dood brengen. Hij
leefde van het schrijven van pleitredenen, waarin hij Demosthenes
trachtte na te volgen; een van de drie redevoeringen, die zijn naam
dragen, wordt door velen voor onecht gehouden.

Dindymene, Dindymene, bijnaam van Rhea Cybele, naar haar tempel op
den berg Dindymum, volgens de overlevering door de Argonauten gesticht.

Dindymum, -mus, -ma (plur.), Dindymon, -mos, -ma, naam van twee bergen,
beide aan Cybele geheiligd, die hiernaar Dindymene heet. De eene lag
op de grenzen van Phrygia en Galatia, nabij de stad Pessinus, waar een
tempel was met het uit den hemel gevallen beeld der godin, dat in 204
naar Rome werd overgebracht. De andere berg lag op het schiereiland
van Cyzicus en had een tempel, die reeds door de Argonauten zou
gesticht zijn.

Dino, Deino, dochter van Phorcys, eene van de Graeae.

Dinochares, Deinochares, beroemd macedonisch bouwmeester, was
belast met den aanleg van Alexandrië en richtte den brandstapel voor
Hephaestion op. Van hem was het zonderlinge plan, uit den berg Athos
een beeld van Alexander te houwen, dat in de rechterhand eene stad
zoude dragen, en in de linker een schaal, waaruit eene rivier zou
stroomen. V. a. is zijn naam Dinocrates, Timochares, Chirocrates
of Stasicrates.

Dinocrates, Deinokrates, 1) z. Dinochares.--2) z. Philopoemen.

Dio, Dion, van Syracuse, zoon van Hipparinus, zwager van den jongen
Dionysius, geb. 409. Van nature met vele voortreffelijke eigenschappen
begaafd en sedert zijne jeugd beoefenaar der wijsbegeerte, genoot
hij algemeen hoog aanzien en oefende hij zelfs zoowel op den ouderen
als op den jongeren Dionysius een gunstigen invloed uit. Maar zijne
vijanden, vooral Philistus, wisten hem bij laatstgenoemden verdacht
te maken, zoodat hij in 366 verbannen werd; hij ging naar Athene
en leefde daar eenigen tijd, terwijl hij vooral met zijn vriend
Plato omging, die vroeger op zijn verzoek tweemaal Syracuse bezocht
had, en nu herhaaldelijk vergeefsche pogingen aanwendde om eene
verzoening tusschen hem en den tyran te bewerken. Toen eindelijk de
heerschappij van Dionysius steeds drukkender werd en zich vooral tegen
de betrekkingen van Dio richtte, besloot hij een poging te wagen, om
zijn vaderland te bevrijden. Met eene uiterst geringe macht landde hij
in het W. van Sicilië (357), terwijl Dionysius hem met een vloot aan de
kust van Italië afwachtte, en werd hij met vreugde door de Syracusanen
ontvangen; daar echter de burcht in handen van Dionysius gebleven was,
volgden nog langdurige gevechten en onderhandelingen, gedurende welke,
vooral door de tegenwerking van zijn vroegeren aanhanger Heraclides,
die nu bevelhebber van de vloot was, reeds oneenigheden tusschen
Dio en zijne partijgenooten uitbraken, die eenmaal zoo hoog liepen,
dat hij zich met de zijnen naar Leontini begaf; spoedig echter werd
hij teruggeroepen en eindelijk moest Dionysius zijne aanspraken
laten varen. Toen Dio nu echter zelf aan de regeering gekomen
was, verminderde spoedig de ingenomenheid met hem, en kreeg hij
door zijne overdreven gestrengheid en willekeurige handelingen vele
vijanden. Vooral Heraclides bleef zich tegen hem verzetten, en toen hij
dezen had laten ter dood brengen, steeg de ontevredenheid zoo hoog,
dat weldra bij sommigen het plan opkwam zich van den geweldenaar te
ontdoen. Zoo werd Dio, na eene regeering van ruim drie jaar, op een
feestdag in zijn eigen kamer vermoord (354). Zijn aandenken werd
echter hoog in eere gehouden en de Syracusanen richtten te zijner
gedachtenis een gedenkteeken op.

Dio Cassius (beter Cassius Dio) Cocceianus, Dion ho Kassios,
kleinzoon van Dio Chrysostomus, geb. te Nicaea 155 n. C., trad in
186 als redenaar te Rome op, werd senator, praetor, tweemaal consul
en stadhouder van Pergamus, Africa, Dalmatië en Pannonië. Na eenigen
tijd in Campania gewoond te hebben, ging hij naar Nicaea terug, waar
hij zijn leven eindigde. Van zijn groot grieksch werk, bevattende
in 80 boeken de romeinsche geschiedenis van de vroegste tijden tot
Alexander Severus, een werk dat hij op aansporing van een droomgezicht
onder handen nam en waaraan hij 22 jaren werkte, zijn 25 boeken (36-60)
volledig bewaard gebleven, van de andere bestaan grootere of kleinere
fragmenten en uittreksels. Het bevat belangrijke bijdragen voor de
geschiedenis van het keizerrijk, ofschoon ook veel, dat ons weinig
belang inboezemt, bijv. verhalen van wonderen, hofgeschiedenissen,
enz.; in taal en stijl tracht hij de oude grieksche schrijvers na
te volgen.

Dio Chrysostomus Cocceianus, Dion ho Chrysostomos, geb. te Prusa
omstreeks 50 n. C., hield zich aanvankelijk met rhetorische, later
met philosophische studiën bezig. Onder Nerva en Traianus leefde
hij, door beide keizers hoog geëerd, te Rome, van waar hij vroeger
onder Domitianus verbannen was. Van hem bestaan 80 in den vorm van
redevoeringen geschreven verhandelingen over wijsbegeerte en zedekunde,
uitmuntend door sierlijkheid en zuiverheid van taal, en zeer belangrijk
voor de kennis der toestanden in zijn tijd.

Diobelia, z. theorikon.

Diocaesarea, Diokaisareia, vroeger Sepphoris, aanzienlijke stad
in Galilaea; den nieuwen naam krijgt de stad na de verwoesting van
Jerusalem.

Diocles, Diokles, 1) zoon van Orsilochus, koning van Pherae.--2)
van Megara, om zijne dapperheid na zijn dood als heros vereerd; te
zijner eere vierde men te Megara jaarlijks het feest Diokleia.--3)
een van de vorsten te Eleusis, die door Demeter in de mysteriën
onderwezen werden.--4) van Phlius, dichter der oude attische
comedie.--5) demagoog te Syracuse tijdens den peloponnesischen
oorlog, aan wien vooral de barbaarsche behandeling der atheensche
krijgsgevangenen geweten wordt. Na afloop van den oorlog tegen de
Atheners bewerkte hij de wetten in democratischen geest, en men
verhaalde, dat hij zichzelf van het leven beroofd zou hebben, omdat
hij in strijd met zijn eigen wet gewapend in de volksvergadering
gekomen was (vgl. Charondas). Na een ongelukkig gevecht tegen de
Carthagers (409) werd hij verbannen, doch spoedig teruggeroepen.--6)
van Carystus, beroemd geneesheer vóór den tijd van Aristoteles.--7)
van Peparethus, grieksch geschiedschrijver uit de 3e eeuw, die over
de oudste geschiedenis van Rome schreef. Zijn werk heeft Fabius Pictor
(Fabii no. 25) als bron gebruikt.--8) rhetor uit den tijd van Augustus.

Diocletianus (C. Aurelius Valerius), van geringe afkomst, in Dalmatia
geboren, klom van gemeen soldaat onder keizer Probus tot stadhouder
van Moesia op, en werd in Nov. 284 na C. door zijn leger tot keizer
uitgeroepen. Daar hij inzag, dat bij de toenemende invallen der
barbaren het rom. rijk te uitgebreid was voor één regent, nam hij in
285 Maximianus tot Caesar, en in 286 tot Augustus en mederegent aan,
wien hij het W. des rijks toevertrouwde, terwijl hij zelf de zorg
voor het O. behield. In 293 namen zij nog twee hulpkeizers aan,
met den titel Caesar, als het ware kroonprinsen, om hen later als
Augusti op te volgen, n.l. Galerius voor het O., Constantius Chlorus
voor het W. Tevens werd elke helft van het rijk nog weer in tweeën
gesplitst (zie praefecturae). Als onderverdeeling van de praefecturae
had men nu 12 dioeceses (z. a.), die weer onderverdeeld waren in 101
provincies. Italië werd met de overige provincies gelijk gesteld,
en ook aan de grondbelasting onderworpen. Verder worden burgerlijk en
militair gezag gescheiden. Het burgerlijk gezag is in handen van de
4 praefecti praetorio, de legers worden gecommandeerd door duces. In
305 legde Diocletianus, die naar rust verlangde, zijne waardigheid
neder, om bij Salona stil te leven. Van zijn paleis aldaar zijn
nog overblijfselen. Hij stierf in 313. Diocletianus behoort tot
de keizers, die de Christenen streng vervolgden. Met hem begint de
(absolute) monarchie. De senaat wordt ter zijde geschoven. Alle gezag
gaat uit van den keizer, die zich Dominus laat noemen, en een streng
hofceremonieel, aan het Oosten ontleend, invoert. De keizers wonen nu
niet meer in Rome, maar meer aan de grenzen van het rijk, Maximianus
te Milaan, Diocletianus te Nicomedea. Toch heeft Diocl. nog veel in
Rome gebouwd, zie Thermae.

Diodorus, Diodoros, 1) van Iasus, bijgenaamd Cronus, megarisch wijsgeer
aan het hof van Ptolemaeus Lagi.--2) van Tyrus, te Athene leerling van
Critolaus en zijn opvolger als hoofd der peripatetische school.--3)
D. Siculus van Agyrium, leefde onder Augustus te Rome. Na dertig
jaar in Europa en Azië gereisd en met ernst zijne bronnen bestudeerd
te hebben, zette hij zich tot het schrijven van eene algemeene
geschiedenis (Bibliotheke historike) van de vroegste tijden tot Caesar
in 40 boeken, waarvan 15 (1-5, 11-20) geheel bewaard gebleven zijn,
terwijl van de overige fragmenten en uittreksels bestaan. Hoewel hij
zijne bronnen gewoonlijk zonder kritiek eenvoudig naschrijft en ten
gevolge van zijne streng synchronistische indeeling aan zijn werk geene
eenheid wist te geven, is het toch belangrijk door vele van elders
onbekende berichten, vooral betreffende de geschiedenis van Sicilië.

Diodotus, Diodotos, 1) Athener, op wiens voorstel de Atheners
het besluit introkken om de afvallige Mytilenaeërs te dooden
(z. Cleon).--2) van Erythrae, schrijver van Ephemerides Alexandrou,
een werk, dat verloren gegaan is, maar waarvan Plutarchus en Diodorus
gebruik gemaakt hebben.--3) geleerd stoicijnsch wijsgeer, leermeester
en vriend van Cicero, in wiens huis hij woonde en stierf (49/48),
en wien hij zijn vermogen naliet.

Dioecesis, dioikesis, onderafdeeling van het keizerrijk sedert
Diocletianus (z. a.).

Diogenes, Diogenes, 1) van Apollonia op Creta, ionisch wijsgeer uit
het einde van de 5e eeuw, die, evenals Anaximenes, de lucht als de
grondstof van alles aannam. Van zijn werk peri physeos zijn enkele
fragmenten bewaard.--2) de cynicus, ho Kyon, geb. 404 te Sinope. Met
zijn vader Hicesias, die als valsche munter veroordeeld was, vluchtte
hij als knaap naar Athene, waar hij leerling werd van Antisthenes. In
de praktijk dreef hij de leer van dezen, dat het geluk bestaat in het
gemis van behoeften, tot zulk een uiterste, dat hij bij de Atheners
tot een voorwerp van spot werd. Hij gebruikte het slechtste voedsel,
kleedde zich als een bedelaar, en nam inderdaad ook wel aalmoezen
aan; hij woonde in een klein, armoedig huisje, dat men spottend een
ton noemde, ofschoon hij meestal onder den blooten hemel of in eene
stoa sliep. Van geleerdheid of wijsgeerige bespiegelingen had hij
een afkeer; onbekommerd om den spot zijner tijdgenooten, hekelde
hij op zijn beurt de dwaasheden, maar evenzeer de beschaving van
zijn tijd. Plato noemde hem Sokrates mainomenos. Op eene reis naar
Aegina werd hij door zeeroovers gevangen genomen en op Creta als
slaaf verkocht; Xeniades van Corinthe kocht hem en vertrouwde hem de
opvoeding zijner kinderen toe, van welke taak hij zich tot genoegen
van zijne leerlingen en hun vader kweet. (V. s. is dit verhaal, zooals
zoovele omtrent hem, verzonnen). Daarna vrijgelaten, leefde hij des
winters te Athene, des zomers te Corinthe, waar hij in 323, naar men
verhaalde op straat, stierf.--3) van Seleucia in Babylon, leerling
van Chrysippus en eenigen tijd hoofd der stoicijnsche school, werd
met Carneades en Critolaus in 155 als gezant naar Rome gezonden. Van
zijne talrijke werken is niets overgebleven.--4) D. Laërtius, leefde
te Athene waarschijnlijk in het begin van de 3de eeuw n. C., schreef
een werk in 10 boeken over het leven en de leerstellingen van beroemde
wijsgeeren, dat een hoofdbron is voor de geschiedenis der wijsbegeerte,
ofschoon de tekst waarschijnlijk in hooge mate vervalscht is.

Dioikismos, de gewelddadige ontbinding eener aanzienlijke stad en
verdeeling van de inwoners in kleine landelijke gemeenten; een van
de middelen tot invoering eener aristocratische staatsregeling.

Diolkos, zie Isthmus.

Diomedeae insulae, nesoi Diomedeiai, vijftal eilandjes aan de Oostkust
van Italia, ten N. van den mons Garganus. Zij waren genoemd naar
Diomedes, die na den val van Troje, op de apulische kust zou geland
zijn. Op het grootste van deze eilanden, Trimerus (Trimetus), heeft
Julia, de kleindochter van Augustus, twintig jaar in ballingschap
geleefd.

Diomedes, Diomedes, 1) koning der Bistonen in Thracië, die de
vreemdelingen, welke in zijn rijk kwamen, aan zijne paarden tot
voedsel gaf. Heracles liet hem zelf dit lot ondergaan en bracht de
paarden aan Eurystheus.--2) zoon van Tydeus en Deipyle, nam deel aan
den oorlog der epigonen. Na afloop daarvan volgde hij zijn grootvader
Adrastus als koning van Argos op, en trok hij met 80 schepen met
de Grieken naar Troja, waar hij zich een van de dapperste helden
betoont, onder bescherming van Athena altijd in de voorste rijen
strijdt, en zelfs Aphrodite en Ares wondt. Met Odysseus dringt hij
door een onderaardschen gang in de stad en rooft het palladium,
dat hij later naar Argos medeneemt (z. echter Demophon). In Argos
teruggekeerd, vindt hij dat Aphrodite, uit wraak voor de haar bij
Troje toegebrachte wond, zijne vrouw Aegialea tot overspel verleid
heeft; daarom vertrekt hij, hetzij vrijwillig, hetzij uit vrees
voor hare lagen, naar Aetolië, en geeft zijn grootvader Oeneus de
regeering weder, die hem door zijn broeder Agrius ontnomen was. Op
de terugreis wordt hij door storm naar de kust van Italië gedreven en
landt hij in Daunia, hij ondersteunt koning Daunus tegen de Messapiërs,
neemt diens dochter Euippe tot vrouw, sticht vele steden (Beneventum,
Brundisium e. a.) en sterft op hoogen leeftijd. V. a. zoude hij op
het laatst van zijn leven naar Argos teruggekeerd en daar gestorven
zijn, of zoude hij op reis daarheen op een van de Insulae Diomedeae
verdwenen zijn, terwijl zijne tochtgenooten van verdriet over zijn
verlies in reigers (aves Diomedeae) veranderden. In verscheiden steden
van Italië en Griekenland werd hij als heros vereerd, te Argos stond
zijn dienst in nauw verband met dien van Athena. Behalve bovengenoemde
eilandjes zijn ook de Diomedei Campi in Apulia naar hem genoemd.--3)
latijnsch grammaticus uit de 4de eeuw na C., schreef 3 boeken de arte
grammatica, in hoofdzaak een uittreksel uit oudere dergelijke werken
en vol citaten uit oude schrijvers.

Diomedis Campi = Campi Diomedis.

Diomedon, Diomedon, atheensch admiraal uit den laatsten tijd van den
peloponnesischen oorlog, behaalde eenige voordeelen op de afvallige
bondgenooten, was een van de admiraals die den slag bij de Arginusae
wonnen en later door de Atheners ter dood veroordeeld werden, z. Leo
no. 4.

Diomeia, vroolijk feest ter eere van Heracles door de Atheners gevierd,
zoo genoemd naar den Athener Diomus, den eersten die hem als god,
en niet als heros, een offer bracht.

Diomosia, de eed, waarmede beide partijen in een rechtsgeding hunne
verklaringen bekrachtigen, z. antomosia.

Dion = Dio.

Dione, Dione, dochter van Oceanus en Tethys of van Uranus en Gaea,
bij Zeus moeder van Aphrodite. Oorspronkelijk was zij het vrouwelijk
evenbeeld van Zeus, en werd zij vooral te Dodona als zijne gemalin
vereerd; later werd zij als zoodanig door Hera verdrongen. Ook
Aphrodite heet soms Dione of meer Dionaia.

Dionysia, Dionysia, feesten ter eere van Dionysus, in het bijzonder
twee die in Attica gevierd werden: 1) de kleine of landelijke (D. ta
kat' agrous, en agrois, ta mikra), in de maand Poseideon (Dec. Jan.,
zie Annus) buiten de stad gevierd, dagen van uitgelaten vroolijkheid,
zang, dans, scherts en plagerij. In de verhalen van de lotgevallen
van Dionysus, die bij dit feest door op een wagen staande personen
voorgedragen werden, ligt de oorsprong van het attische drama. Eene
eigenaardige vermakelijkheid waren de askolia, waarbij men op een
gevulden en van buiten glad gemaakten zak moest springen en zich
staande houden.--2) de groote of stedelijke (D. ta megala, ta kat'
asty, astika, ook alleen D.), eerst ten tijde van Pisistratus
ingesteld, van 8 tot 13 Elaphebolion (Maart-April, z. Annus) met
groote pracht in de stad gevierd. Het oudste beeld van den god werd
door een schitterenden optocht rondgeleid, terwijl door talrijke koren
dithyramben gezongen werden, dikwijls door de beroemdste dichters voor
die gelegenheid vervaardigd; de hoofdzaak was echter het opvoeren
van nieuwe tragedies en comedies. In den tijd van den att. zeebond
kwamen bij dit feest ook de bondgenooten hunne bijdragen storten;
bovendien trokken de feestelijkheden zulk eene menigte landvolk en
vreemdelingen, dat men die dagen ook voor de geschiktste hield om
bekend te maken, welke onderscheidingen de staat aan verdienstelijke
burgers had toegekend.--Tusschen beide feesten en als het ware daarmede
tot een geheel vereenigd, vielen de Lenaea en de Anthesteria.

Dionysi(a)des, Dionysiades, -sides, treurspeldichter uit Tarsus,
tijdgenoot van Alexander d. G.

Dionysius, Dionysios, 1) van Phocaea, aanvoerder der Ioniërs in den
opstand tegen Perzië; na den slag bij Lade ging hij naar Sicilië, van
waar hij als vrijbuiter tegen Tyrrheners en Carthagers streed.--2) de
oude, geb. 431, van geringe afkomst, onderscheidde zich in den oorlog
tegen Carthago; nadat de strategen, die Agrigentum verloren hadden,
op zijne aanklacht van hun ambt ontzet waren, werd hij met anderen
in hun plaats benoemd; in deze betrekking wist hij het leger voor
zich te winnen, waarop hij zijne ambtgenooten afzette, met eene wacht
naar Syracuse trok en zich van de alleenheerschappij meester maakte
(405). Daar hij in den oorlog met Carthago niet gelukkig was, maakte
hij gebruik van de omstandigheid, dat hun leger door pest geteisterd
werd, om vrede te sluiten, waarbij echter een groot deel van Sicilië
in hun macht bleef. Nu versterkte hij Ortygia, nam een groot aantal
huursoldaten in dienst en maakte zich meester van alle grieksche steden
op Sicilië. Hij vergrootte de stad Syracuse, en bracht een groot deel
der bevolking van Naxus, Catana, Leontini enz., daarheen over. Den
oorlog tegen de Carthagers hervatte hij driemaal en voerde hij over
het geheel met geluk, hoewel hij geen blijvend voordeel kon behalen;
zelfs werd hij in 396 door Himilco in Syracuse belegerd, totdat de
pest in het carthaagsche leger weder zulke verwoestingen aanrichtte,
dat D. het na eene gemakkelijke, doch beslissende overwinning tot
het koopen van vrijen aftocht dwong. Ondertusschen had D. ook Croton
en Rhegium veroverd en andere grieksche steden in Beneden-Italië
aangevallen. Bij zijne onderdanen was hij algemeen gehaat wegens
zijne wreedheid, roekeloosheid en verregaanden achterdocht. Hij
liet zich veel voorstaan op zijne liefde voor kunst en wetenschap,
noodigde dichters en wijsgeeren aan zijn hof, maar wilde daarvoor
ook bewonderd worden om zijne eigene treurspelen; te Olympia werden
zijne werken bespot, maar te Athene won hij in 367 een prijs. Hij
stierf kort daarna, v.s. van vreugde over die overwinning, v.a. aan
de gevolgen zijner onmatigheid of door vergif, dat zijn zoon hem had
laten geven.--3) de jonge, zoon van den vorigen, in zijne opvoeding uit
wantrouwen door zijn vader verwaarloosd, kwam in 367 aan de regeering
en maakte spoedig vrede met de Carthagers. Daar hij van nature niet
wreed of onbekwaam scheen, meende Dio (z.a.) hem door de leeringen
van Plato, die naar Syracuse genoodigd werd, tot een ideaal vorst te
kunnen vormen, en inderdaad scheen dit korten tijd te gelukken, maar
weldra leende D. het oor aan vleiers en verkeerde raadgevers. Dio werd
verbannen, en hoewel Plato later nogmaals naar Syracuse geroepen werd,
bleek het dat hij allen invloed verloren had. Na het vertrek van Dio
ontaardde de regeering van D. in eene tyrannie, nog drukkender dan die
van zijn vader, en toen Dio in 357 terugkeerde, werd hij met open armen
ontvangen. D. ging naar Locri in Beneden-Italië, waar hij zich van de
heerschappij meester maakte en de burgerij wreed onderdrukte, totdat
hij zich in 346 den strijd der partijen te Syracuse ten nutte wist
te maken om daarheen terug te keeren en de regeering weder in handen
te nemen. Weldra riepen echter de Syracusanen, zijne onderdrukking
moede en bovendien door de Carthagers in het nauw gebracht, hulp
van Corinthe in; Timoleon kwam en dwong D. zich over te geven en de
regeering neder te leggen. Hij vertrok naar Corinthe (344), waar hij,
naar men verhaalde, als schoolmeester het overige van zijn leven
in armoede sleet.--4) van Miletus, logograaf, jonger tijdgenoot
van Hellanicus.--5) van Samus, leefde in den alexandrijnschen tijd
en schreef mythologische en historische werken, die door Diodorus
als bronnen gebruikt werden.--6) D. Thrax, (ho Thrax), grammaticus
te Alexandrië, leerling van Aristarchus, schrijver van de eerste
wetenschappelijke grieksche spraakkunst en van andere werken op het
gebied der philologie.--7) van Halicarnassus, leefde sedert 30,
waarschijnlijk als rhetor, te Rome, en schreef, behalve kleinere
werken, eene rom. geschiedenis (Rhomaïke archaiologia) van de oudste
tijden tot den eersten punischen oorlog; het is uitgekomen in 7;
hij had er 22 jaar aan gewerkt; van de 20 boeken, waaruit dit werk
bestond, zijn de eerste elf volledig, de overige in uittreksels
en fragmenten bewaard. Zijn streven is, de beschikking der goden
in de geschiedenis duidelijk te maken, en de Grieken met hunne
onderwerping aan Rome te verzoenen; zijn stijl is veelal opgesmukt,
vooral in de lange redevoeringen, die hij zijn hoofdpersonen in
den mond legt. Van zijne rhetorische en critische verhandelingen
zijn de meeste bewaard gebleven, zij zijn van groot belang voor
de geschiedenis der grieksche letterkunde.--8) van Halicarnassus,
bijgenaamd ho Mousikos, naar zijne Mousike historia, een groot werk
over de geschiedenis van kunsten en wetenschappen, waarvan slechts
enkele fragmenten bewaard zijn. Hij leefde ten tijde van Hadrianus.--9)
de reisbeschrijver (ho periegetes), uit den tijd van Keizer Hadrianus,
schreef in grieksche hexameters een overzicht van de aardrijkskunde,
waarin hij vooral Posidonius volgde, en dat door lateren veel gebruikt
en eenige malen in het Latijn vertaald werd, o. a. door Avienus.

Dionysus, Dionysos, Bacchus, zoon van Zeus en Semele, werd bij den
dood zijner moeder, daar de tijd zijner geboorte toen nog niet gekomen
was, door Zeus gedurende eenige maanden in zijn dij bewaard. Toen
het kind voor de tweede maal ter wereld kwam, gaf Zeus het aan de
nimfen van Nysa om op te voeden en te verzorgen. Nadat D. volwassen
was, plantte hij den wijnstok en gaf hij van den daaruit bereiden
drank aan de nimfen en andere bewoners van het woud te drinken;
terstond gaven allen zich aan hem over en vereenigden zij zich in
opgewonden geestvervoering om hem te begeleiden op den tocht, dien
hij ging ondernemen om zijne nieuwe gave over de geheele wereld te
verspreiden. Bijna overal, vooral bij Oeneus in Aetolië en in Attica
(z. Icarius), werd zijn geschenk dankbaar aangenomen en hijzelf als god
gehuldigd, tegenstanders bracht hij door indrukwekkende bewijzen zijner
macht tot zwijgen (z. Acoetes, Lycurgus, Pentheus). Toen eindelijk
zijne overwinning volkomen was, erkenden dan ook de olympische goden
zijne macht en zijn weldadigen invloed op de menschen en gaven hem
een plaats in hun midden. De god, in wiens hoede over het algemeen
boomen en boomvruchten staan (Antheus, Anthios, Dendrites, Hyes,
Phloios), is in het bizonder een god van den wijn, en daar het
kweeken van vruchten, evenals iedere tak van landbouw, den overgang
van een lageren tot een hoogeren trap van beschaving vooronderstelt
of ten gevolge heeft, geldt hij evenals Demeter voor den brenger van
zachtere zeden, wet en orde (Thesmophoros), veelal wordt hij ook
met deze godin in verband gebracht, zelfs wordt hij mede vereerd
in de eleusinische mysteriën, waar hij den naam Iacchus (Iakchos)
draagt, of als broeder of bruidegom van Core Koros heet. En terwijl
de wijn de menschen verkwikt en versterkt, hen van zorg en leed
bevrijdt (Lyaios), brengt hij ook het gemoed in hoogere stemming,
verhoogt zijne ontvankelijkheid voor indrukken en is de bewerker
van de geestdrift (enthousiasmos). Daarom is D. ook een bevorderaar
der schoone kunsten (Melpomenos) en een vriend der Muzen, en wordt
hij dikwijls in vereeniging met Apollo vereerd, met wien hij ook als
orakelgevend god overeenkomst heeft; de dithyrambus en het drama hebben
hun ontstaan aan zijn eeredienst te danken. Maar aan den anderen kant
wordt die hoogere stemming dikwijls tot luidruchtige uitgelatenheid,
waardoor zich verscheiden Dionysusfeesten kenmerkten, of tot mystieke
opgewondenheid (Bakchos, Bromios, Euios). Dit laatste vond men vooral
bij de nachtelijke feesten (Nyktelia), die in den herfst op den
Parnassus gevierd werden, waarbij vrouwen in dierenhuiden gekleed en
met den thyrsus in de hand als razend (Maenaden, Bacchanten, Thyaden,
enz.) over de toppen der bergen rondzwierven, terwijl zij onder een
oorverdoovend uitgillen van den kreet euoi, begeleid door de muziek
van fluiten en pauken, zelfs de dieren verscheurden die onder hare
handen kwamen, en het bloedige vleesch opaten. Deze luidruchtige,
zoogen. orgiastische, wijze van vereering, die van Thracië naar
Beotië en verder naar het overige Griekenland overgebracht was, was
de oorzaak dat men verband zocht tusschen D. en Rhea Cybele, Atys,
Sabazius e. a. aziatische godheden, wier dienst een dergelijk karakter
droeg.--De afbeeldingen van D. stellen hem nu eens voor als een man
met weelderige lokken en vollen baard, koninklijk van gestalte en in
een lang, golvend gewaad, dan eens als een jongeling met smachtende
trekken, bijna vrouwelijk van gelaat en lichaamsbouw; gewoonlijk
worden zijne haarlokken samengebonden door een haarband (mitra) of
door een krans van wijnloof en klimop en heeft hij een thyrsusstaf
in de hand. Vooral stelde men hem gaarne voor te midden van den stoet
(thiasos), bestaande uit nimfen, maenaden, Silenen, satyrs en dgl., die
hem op zijne verre tochten, welke zich v. s. tot Indië uitstrekten,
begeleid zouden hebben; te midden van dit woeste gezelschap ligt
de god, soms nevens zijn bruid Ariadne (z. a.), in zalige rust. Ook
vindt men hem in het gezelschap van de Chariten, Eros en Aphrodite. De
wijnstok en het klimop, en onder de dieren de panter, los, tijger,
ezel, dolfijn en bok zijn hem gewijd.--De Rom. identificeerden hem
met Liber en bij de orphische mysteriën droeg hij den naam Zagreus.

Diophanes, Diophanes, grieksch redenaar van Mytilene, leermeester
van Ti. Gracchus en als diens aanhanger met hem ter dood gebracht.

Diophantus, Diophantos, 1) atheensch redenaar, vriend en partijgenoot
van Demosthenes.--2) alexandrijnsch wiskundige uit het einde van de
3de of het begin van de 4de eeuw n. C., de eerste schrijver over
algebra. Van zijn werk Arithmetika is ongeveer de helft bewaard
gebleven.

Diopithes, Diopeithes, van Sunium, atheensch strateeg in den oorlog
tegen Philippus. Toen deze zich in vredestijd van de grieksche
steden in de Chersonesus wilde meester maken en D. dit trachtte te
verhinderen, beschuldigde Philippus hem te Athene als verbreker van
den vrede (343); hij werd echter door Demosthenes in de redevoering
peri ton en Cherroneso en zelfs door Phocion verdedigd (341). Hij
sneuvelde kort daarna.

Diores, Diores, 1) zoon van Amarynceus, sneuvelde als aanvoerder der
Epeërs bij het beleg van Troje.--2) vader van Automedon.--3) zoon
van Priamus, ging met Aeneas naar Italië en werd door Turnus gedood.

Dioscorides, Dioskorides, 1) epigrammendichter, van wien verscheiden
gedichtjes in de grieksche anthologie zijn opgenomen, leefde omstreeks
200.--2) grieksch steensnijder ten tijde van Augustus.--3) Pedanius
D., beroemd grieksch geneesheer uit Anazarbus, tijdgenoot van Nero,
schrijver van een werk over geneeskrachtige planten, dat nog tot in
de 15de eeuw als het voornaamste op dit gebied gold.

Dioscuri, Dioskouroi, Castor (Kastor) en Pollux (Polydeukes),
tweelingbroeders, door Zeus in de gedaante van een zwaan bij Leda
verwekt, of zonen van Tyndareos en Leda (Tyndaridae, Tyndaridai),
terwijl v. s. Castor de zoon van Tyndareos en Pollux die van Zeus
is. Zij waren heldhaftige jongelingen, Castor uitmuntend als ruiter,
Pollux als vuistvechter. Nog op jeugdigen leeftijd namen zij Aphidna
(z. a.) in, later verwierven zij grooten roem bij de calydonische
jacht en den tocht der Argonauten (z. Amycus). In den strijd tegen
de Apharetidae (z. a.) vond Castor, die als zoon van Tyndareos
sterfelijk was, den dood, en Pollux kreeg op zijne smeekingen van
Zeus vergunning de onsterfelijkheid met zijn broeder te deelen,
zoodat beiden telkens een dag in de onderwereld, den volgenden op
den Olympus doorbrengen. Te Sparta, waar hun dienst inheemsch is,
worden zij beschouwd als beschermers van den staat, later werden zij
meer algemeen vereerd als verdedigers van het gastrecht en gidsen
der zeevarenden, wien zij zich als St. Elmsvuur vertoonen. Dikwijls
verschijnen zij aan de menschen en verschaffen zij hun de overwinning
in een ongelijken strijd. Zoo hadden zij eens de Locriërs in Italië
tegen de achtmaal sterkere Crotoniaten bijgestaan en denzelfden dag
hunne overwinning bij de olympische spelen bekend gemaakt. Eveneens
streden zij in de gelederen der Romeinen bij het meer Regillus,
tengevolge waarvan hun een tempel op het forum gewijd werd, die elk
jaar den 15den Juli in plechtigen optocht door de romeinsche ridders
bezocht werd. Zij worden gewoonlijk als ruiters afgebeeld, met een
eivormigen helm op het hoofd en een speer in de hand, dikwijls ook
met een ster boven het hoofd. Te Athene werden zij Anakes, te Rome
ook wel Castores genoemd.

Dioscurias, Dioskourias, milesische volkplanting, bloeiende marktplaats
en koopstad in Colchis, sedert Traianus Sebastopolis bijgenaamd.

Diospolis, Diospolis, grieksche naam voor het aegyptische Thebae, ook
magna, he megale, bijgenaamd. Een eind stroomafwaarts lag Diospolis
minor, he mikra. Een derde lag in het Delta-gebied, in de nabijheid
van Mendes. Ook in Palestina (zie Lydda) en Phrygia vond men dezen
naam. Zie ook Cabira.

Diota, wijnkruik met twee ooren.

Diotimus, Diotimos, 1) Athener, aanvoerder van de vloot die aan de
Corcyraeërs tegen Corinthe te hulp gezonden werd (433).--2) atheensch
vlootvoogd in den corinthischen oorlog.--3) zoon van Diopithes,
atheensch vlootvoogd en aanhanger van Demosthenes.

Diotrephes, Diotrephes, Athener, die in 413 thracische hulptroepen
naar hun vaderland terugbracht en op weg Mycalessus verwoestte. In 411
werd hij door de 400 naar Thasus gezonden om er eene aristocratische
staatsregeling in te voeren, wat den afval van dat eiland ten
gevolge had.

Dioxippus, Dioxippos, 1) blijspeldichter der nieuwe attische
comedie.--2) atheensch vuistvechter, overwinnaar bij de olympische
spelen. Hij behoorde tot het geleide van Alexander den G., en overwon
eens ongewapend een gewapenden Macedoniër.

Dipaea, Dipaia, stadje in Arcadië, ten Z.O. van Mantinea, waar de
Lacedaemoniërs in 471 de Arcadiërs overwonnen, die zich van den
peloponnesischen bond hadden willen afscheiden.

Diphilus, Diphilos, 1) grieksch episch dichter uit de 5de eeuw.--2)
van Sinope, dichter der nieuwe attische comedie, tijdgenoot van
Alexander d. Gr. en Philemon, leefde gewoonlijk te Athene en stierf
te Smyrna. Sommige van zijne talrijke werken, waarvan slechts
enkele fragmenten bewaard gebleven zijn, werden door romeinsche
blijspeldichters, vooral Plautus, nagevolgd.--3) stoicijn, wegens
zijne omslachtige redeneeringen Labyrinth bijgenaamd; hij wordt door
Lucianus vermeld.--4) tooneelspeler, tijdgenoot van Pompeius.--5)
schrijver en voorlezer van L. Licinius Crassus (Licinii no. 12).--6)
beroemd geneesheer van Siphnus, leefde kort na Alexander d. G.,
schreef een groot werk over voedingsmiddelen.--7) schrijver van een
werk over de constructie en het gebruik van verschillende machines.

Diphridas, Diphridas, spartaansch ephoor (394), waarschijnlijk dezelfde
die in 391 door de Spartanen als bevelhebber over het leger naar Azië
gezonden werd, om Thibron op te volgen.

Diphthera, een lederen chiton, voornamelijk door landlieden en
herders gedragen.

Diploma, diploma, een dubbel gevouwen papier, eene soort van paspoort
voor hen, die in dienst of op kosten van den staat reisden, opdat zij
het onderweg noodige spoedig zouden kunnen krijgen. Onder de keizers
verstond men onder diploma een giftbrief van de hooge overheid,
waarbij gunsten of voorrechten werden uitgereikt.

Dipylon, to Dipylon, vroeger hai Thriasiai pylai geheeten, de
hoofdpoort van Athene, aan den N.W.-kant van de stad; van hier
gaan twee wegen, ééne naar Eleusis, ééne naar de Academia. Vóór de
poort lag ho exo Kerameikos, waar veel graven ontdekt zijn, aan de
binnenkant ho entos K. (z. Athenae aan het begin). De poort heeft
den naam gegeven aan de oud-Attische vazen van geometrischen stijl,
in de graven vóór de poort gevonden, de Dipylon-vazen.

Dirae = Furiae.

Dirce, Dirke, dochter van Helius, gemalin van Lycus, z. Antiope. Ook
naam van een bron bij Thebae.

Diribitores (diribere = dishibere) bij de comitiën waren zij, die de
uitgebrachte stemmen sorteerden en telden. Aug. liet hiertoe op den
Campus Martius een afzonderlijk gebouw, diribitorium, oprichten.

Dis = Pluto.

Discessio, meest gewone wijze van stemmen in den senaat, waarbij de
voorstemmers en tegenstemmers zich naar twee verschillende kanten
der zaal begaven.

Discordia, z. Eris.

Diskobolia, een bij de Grieken zeer geliefd spel, onderdeel van het
pentathlon, waarbij men met een steenen of ijzeren schijf (diskos),
die in het midden iets dikker was dan aan den rand, naar een bepaald
doel of om het verst wierp. De eigenaardige houding, die de speler
(diskobolos) op het oogenblik van den worp aannam, is dikwijls door
beeldhouwers voorgesteld.

Dispensator, in aanzienlijke huizen de slaaf, die de kas hield en de
boeken bijhield, op landgoederen de intendant of rentmeester.

Dithyrambus, dithyrambos, lied bij de feesten van Dionysus gezongen,
waarvan het onderwerp oorspronkelijk de avonturen van dien god, weldra
echter ook die van andere goden en helden waren. Aanvankelijk een ruw,
kunsteloos lied, dat door de feestvierenden naar willekeur gezongen
werd, kreeg het zijn eigenaardigen vorm door Arion, die het in strophen
en antistrophen verdeelde en door koren liet voordragen. Sedert dien
tijd bereikte de dithyrambische poëzie een hoogen trap van bloei, en te
Athene dongen bij de Dionysusfeesten de beroemdste lyrische dichters
in den dithyramben-wedstrijd mede naar den prijs. Het tijdperk van
haar verval begint op het einde der 5de eeuw; eerst kreeg de muziek
de overhand over de poëzie, daarna verwaarloosde men meer en meer
alle regelen der kunst, totdat men zich geheel liet leiden door
een teugellooze fantasie, die, zoowel dichterlijk als muzikaal,
niets anders voortbracht dan gezwollen bombast. In overeenstemming
hiermede werd de antistrophische vorm van de liederen opgegeven,
en werd de voordracht het werk van enkele virtuozen.

Dium, Dion, 1) stad op de landtong Acte in Chalcidice, met een
gemengde bevolking.--2) stad in het N. van Euboea.--3) stad aan den
voet van den Olympus en aan de Thermaeische golf, in het macedonische
landschap Piëria, met een beroemden tempel van Zeus. Hier waren
de ruiterstandbeelden opgericht, die de beeldhouwer Lysippus had
gegoten ter eere van de gesneuvelden aan den Granicus. Later werden
deze beelden naar Rome overgebracht.--4) kaap op de N. kust van Creta.

Dius Fidius, god der trouw, ook Semo Sancus geheeten, als eedformule
me Dius Fidius sc. iuvet. Dius Fidius = Jupiter Fidius, grieksch
Zeus Pistios. Hij had al in de 5de eeuw (sedert 466) een tempel op
den Quirinalis, en later ook een op het Tiber-eiland. Zie ook Fides.

Divico, aanvoerder der Helvetiërs in den oorlog van 107, toen het
rom. leger onder L. Cassius Longinus verslagen werd en onder het
juk moest doorgaan. Hij werd in 58 als gezant tot Caesar gezonden,
en sloeg toen een hoogen toon aan.

Divinatio, de kunst of gaaf, om uit gezochte of ongezochte teekenen
den wil der goden uit te vorschen of door goddelijke ingeving
de toekomst te voorspellen. Zie voor de Rom. de artikels auguria,
haruspices en extispicium, voor de Grieken manteia. Divinatio is ook
bij een strafproces dat gedeelte van het proces, waarbij door gissing,
d.w.z. zonder getuigenverhoor door de rechters bepaald moet worden,
wie aanklager zal zijn. Ook de redevoeringen van de advocaten heeten
divinatio. Zie Caecilii no. 30.

Divisio orbis terrarum, is de titel van een klein boekje over
geographie aan het einde van de 4de eeuw n. C., evenals de Dimensuratio
imperii uitgegeven naar oudere bronnen, waarschijnlijk de wereldkaart
van Agrippa.

Divisor, iemand, die zich belastte met het uitdeelen van geld en het
koopen van stemmen voor dezen of genen candidaat bij de verkiezingen;
men zou kunnen zeggen: een makelaar in stemmen.

Divitiacus, een van de hoofdpersonen bij de Aeduërs, bevriend met
Caesar. Zijn jongere broeder Dumnorix, die den Rom. vijandig was, had
hem in macht en aanzien een tijdlang overvleugeld; Caesar herstelde
hem weder in zijne macht. Uit naam van verschillende gallische staten
verzocht hij Caesar, hen te verlossen van de drukkende overheersching
van den Germaan Ariovistus.--Ook wordt nog een Divitiacus, koning der
Suessionen, bij Caesar als een machtig vorst vermeld, evenwel zonder
nadere bijzonderheden.

Divodurum, stad der Mediomatrici, aan de Mosella (Moezel), thans Metz.

Divona, stad der Cadurci in Aquitania, thans Cahors.

Divortium, echtscheiding. Bij de Rom. moest de ontbinding van het
huwelijk plaats grijpen overeenkomstig den vorm, waaronder het
gesloten was. Een huwelijk per confarreationem, oorspronkelijk
misschien onontbindbaar, werd ontbonden door diffarreatio (eerst
sedert den keizertijd); een huwelijk per aes et libram (coëmptio)
werd door remancipatio per aes et libram te niet gedaan; een huwelijk
zonder eenigen omslag gesloten, kon door eene eenvoudige mondelinge
of schriftelijke opzegging verbroken worden. De man zeide: tu tuas
res tibi habeto, foras exi; de vrouw: tu tuas res tibi habeto, redde
meas. Naarmate de laatstgenoemde soort van huwelijken meer in zwang
kwam, hadden ook de echtscheidingen menigvuldiger en lichtvaardiger
plaats. Zie repudium.

Divus, de titel van gestorven keizers na de consecratio. Zie
Apotheosis.

Diyllus, Diyllos, Athener, schreef een vervolg op de geschiedenis
van Ephorus tot 298. Hij leefde in de 3de eeuw.

Doberus, Doberos, aanzienlijke stad in het macedonische gewest Paeonia.

Dobreta (Dobretae), stad in Dacia, aan den linker-oever van de Donau,
ten O. van de IJzeren Poort, tgw. Turn Severin. De stad bestond reeds
tijdens de Flavische Keizers.

Dodecaschoenus, Dodekaschoinos, landstreek langs den Nijl, ter lengte
van 12 schoeni = 133 kilometer. Waarschijnlijk is dit het gebied in
den omtrek van de laatste katarrakt van den Nijl, tusschen Syene en
Philae. De veronderstelling, dat hiermede Nubia Inferior bedoeld wordt
(z. Napata), schijnt onjuist te zijn.

Dodona, Dodone, oude stad in Epirus in het landschap Thesprotia,
met een orakel van Zeus, het oudste van Griekenland. De tempel stond
aan den voet van den berg Tomarus; de uitspraken van het orakel
werden opgemaakt uit het ruischen der bladeren van heilige eiken in
een aangrenzend bosch en uit het gekletter van bekkens, die in de
boomen hingen. Dit geschiedde door priesters, Selloi of Helloi, die
met ongewasschen voeten den tempel betraden, en door priesteressen,
Peleiades, genoemd.

Dodrans = 9 unciae = 3/4 as.

Dokimasia, in het algemeen onderzoek, in het bizonder het onderzoek
naar iemands bevoegdheid om eene bepaalde plaats in den staat in te
nemen, waarop hij aanspraak maakt, bijv. om als burger ingeschreven te
worden, als redenaar in de volksvergadering op te treden, enz. Vooral
belangrijk was te Athene het onderzoek naar hen, die als overheden
of leden van den raad verkozen waren, waarbij gevraagd werd of de
verkozene aan alle door de wet gestelde voorwaarden voldeed, en of
hij door zijn vroeger leven de hem toegekende eer waardig was.

Dolabella, familienaam in de gens Cornelia, z. Cornelii no. 35-38.

Doliche, Doliche, 1) stad in Commagene ten W. van Zeugma, met warme
baden en een tempel van Zeus Dolichenos, Jupiter Dolichenus, een
aziatische godheid, waarvan de dienst vooral sedert de inlijving
van Commagene (71 n. C.), over het geheele Westen, en voornamelijk,
evenals die van Mithras, onder de soldaten sterk verbreid was. De
dienst werd zeer door de keizers begunstigd.--2) stad in het
thessalische gewest Perrhaebia ten N. van Oloösson.--3) = Dulichium,
een der Echinadische eilanden aan den mond van den Achelous.--4)
oude naam voor het eiland Icarus.

Dolichos, de wedloop in de lange renbaan, eene uitgestrektheid van
7, 12, 20 of 24 stadiën. Hij die aan zulk een wedloop deelneemt,
heet dolichodromos.

Dolon, Dolon, Trojaan, zoon van Eumedes, die als verspieder naar
het leger der Grieken ging, maar op weg door Diomedes en Odysseus
aangehouden werd; nadat hij medegedeeld had, welke toerustingen de
Trojanen gemaakt hadden, werd hij door de beide Grieken gedood.

Dolonci, Dolonkoi, een thracisch volk, naam van de niet-Grieksche
bevolking van de thracische Chersonesus.

Dolopes, Dolopes, machtige volksstam, waarvan het gebied tusschen
Thessalia, Epirus en Aetolia lag ingesloten en die deel nam aan den
oorlog tegen Troje. Een tak van hen bewoonde het eiland Scyrus.

Dolus, als rechtsterm, onrecht, wederrechtelijke handeling, dolus malus
geheeten, wanneer er opzettelijk bedrog wordt gepleegd. Daar dit in
den regel het geval is, staat dolus alleen meestal in de beteekenis
dolus malus. Beroemd is de omschrijving, die de praetor C. Aquillius
Gallus, tijdgenoot van Cicero er van gaf: si aliud simulatum esset,
aliud actum. Dolum praestare beteekent: schadevergoeding geven wegens
gepleegd bedrog. In crimineele zaken is dolus malus minder de handeling
zelve, dan wel het voorbedacht opzet daartoe.

Dominium, eigendom en eigendomsrecht. Volgens streng rom. recht kon
alleen hij zijn eigendomsrecht doen gelden, die het commercium had en
op eene door de wetten erkende wijze den eigendom had verkregen. Het
ius gentium, of, beter gezegd, het peregrinenrecht, dat te Rome
aldus werd genoemd, erkende echter voor niet-burgers ook andere,
niet streng civielrechtelijke wijzen om iets te verwerven. Nu ging
het echter niet aan, den civis achter te stellen bij den peregrinus
en zoo ontwikkelde zich uit het praetorische recht de leer van
quiritarischen en bonitarischen eigendom. Tot de res mancipi b.v.,
dat is tot zulke zaken, die formeel ten overstaan van getuigen per
aes et libram moesten worden overgedragen, behoorden niet slechts
grondbezittingen op italischen bodem, maar o.a. ook slaven en last- en
trekdieren. Wanneer nu zulke een res eenvoudig door overgave, traditio,
in andere handen was overgegaan, dan gaf dit voor den verkrijger geen
dominium ex iure Quiritium; doch de praetor kon toch het bezit als
geldig erkennen; dan noemde men zulk een bezit: in bonis habere.

Domitia (lex) de sacerdotiis, 104, van den volkstribuun Cn. Domitius
Ahenobarbus (zie Domitii no. 5). Deze wet bepaalde dat voor de
verkiezing van leden der priestercollegiën 17 van de 35 tribus (minor
pars) door het lot zouden worden aangewezen, en dat hij, die door
deze 17 tribus was gekozen, door het college zou gecoöpteerd worden.

Domitia (via), van Massilia langs de kust naar Spanje, in 120 door
Cn. Domitius Ahenobarbus (zie Domitii no. 4) aangelegd.

Domitianus (T. Flavius), jongste zoon van Vespasianus, volgde in 81
na C. zijn broeder Titus als keizer op. Stelselmatig was hij buiten
de regeeringszaken gehouden; toch regeerde hij de eerste twee jaren
beter, dan men kon verwachten, toen echter werd zijne regeering, naar
de gewone opvatting, een schrikbewind, een toonbeeld van wreedheid
en onzinnigheid. Hij vond genot in vervolging en bloedvergieten en
in den doodsangst zijner slachtoffers. Hij streed voorspoedig tegen
de Chatten (82-83), en met afwisselend geluk tegen de Daci (85-86
en 87-89), die hij uit Moesia verdreef. Den ongelukkigen afloop van
zijne oorlogen tegen de Marcomannen en Quaden, van wie hij zelfs den
vrede moest koopen, bemantelde hij door schitterende triomftochten,
terwijl hij zichzelf den titel van "Heer en God" toelegde. Toen hij
in 96 ook zijne gemalin Domitia ter dood wilde laten brengen, werd
hij met haar medeweten door eene samenzwering vermoord.

Domitii, een aanzienlijk plebejisch geslacht, waarin twee hoofdtakken
voorkomen, de Ahenobarbi en de Calvani. 1) L. Domitius zou den naam
Ahenobarbus (koperbaard, roodbaard) gekregen hebben, omdat in 496 de
Dioscuren (Castor en Pollux) hem de overwinning bij het meer Regillus
hadden bericht, en tot staving hunner geloofwaardigheid zijn zwarten
baard aangeraakt en in een rooden zouden veranderd hebben. Andere
schrijvers vermelden dit voorval, zonder aanwijzing welke overwinning
behaald was. De eerste Ahenobarbi komen eerst veel later voor.--2)
Cn. Dom. Ahenobarbus, consul in 192, overwon de Bojers. In 190 streed
hij in Asia, en had hij een groot aandeel aan den slag bij Magnesia,
waarin L. Scipio Antiochus versloeg. Als praetor urbanus wijdde hij
in 194 den tempel van Faunus, in 196 begonnen, zie hieromtrent ook
Scribonii no. 2.--3) Cn. Dom. Ahenobarbus, zoon van no. 2 was in
167 een der tien gezanten tot regeling der macedonische zaken.--4)
Cn. Dom. Ahenobarbus, zoon van no. 3, consul in 122, versloeg
de Allobrogers en Averners, wien hij door zijne olifanten grooten
schrik aanjoeg. Als censor in 115 verwijderde hij met zijn ambtgenoot
L. Caecilius Metellus Dalmaticus 32 leden uit den senaat. Hij liet
de via Domitia in Gallia Narbonensis, van Massilia langs de kust
naar Spanje, aanleggen.--5) Cn. Dom. Ahenobarbus, zoon van no. 4,
was als volkstribuun in 104 de maker der lex Domitia de sacerdotiis;
uit dankbaarheid koos het volk hem tot pontifex maximus. In 96 was
hij consul, in 92 censor met den vermaarden redenaar L. Licinius
Crassus (Licinii no. 12). Zij vaardigden een edict uit tegen de pas
opgerichte latijnsche rhetorenscholen.--6) L. Dom. Ahenobarbus,
ook een zoon van no. 4, in 100 tegenstander van den volkstribuun
L. Appuleius Saturninus, trad als praetor (98 of 97) in Sicilia
zeer streng op tegen de slaven, consul in 94, werd later op last
van den jongen Marius vermoord (82).--7) Cn. Dom. Ahenobarbus, zoon
van no. 6, schoonzoon van L. Cornelius Cinna, vluchtte voor Sulla
naar Africa (82) en sneuvelde daar in den strijd tegen Pompeius.--8)
L. Dom. Ahenobarbus, zoon van no. 5, gehuwd met Porcia, dochter van
Cato van Utica, onverzoenlijk tegenstander van Caesar, aediel in
61, praetor in 58, consul in 54, trachtte Corfinium tegen Caesar
te verdedigen, viel in diens handen, doch werd vrijgelaten en
sneuvelde bij Pharsalus.--9) Cn. Dom. Ahenobarbus, zoon van no. 8,
was bij zijn vader te Corfinium en Pharsalus. Het staat niet vast,
of hij tot de moordenaars van Caesar behoort heeft. Wel hoorde
hij tot hun partij. Als vlootvoogd van Brutus vernielde hij in 42
de vloot der driemannen (z. Domitii no. 15), doch hij verzoende
zich na den slag bij Philippi door tusschenkomst van C. Asinius
Pollio met Antonius. Daar hij echter diens betrekking tot Cleopatra
afkeurde, ging hij kort vóór den slag bij Actium tot Octavianus over,
maar stierf reeds eenige dagen daarna.--10) L. Dom. Ahenobarbus,
zoon van no. 9, schoonzoon van den drieman M. Antonius, consul in
16, drong met een leger van Illyricum uit (7) tot over den Albis
(Elbe). Later commandeerde hij aan den Rijn en in het N. van Germania,
waar hij pontes longi aanlegde. Hij was een goed veldheer, doch ruw en
gevoelloos en haatdragend.--11) Cn. Dom. Ahenobarbus, zoon van no. 10,
consul in 32 na C., gehuwd met Germanicus' dochter Agrippina, was de
vader van keizer Nero, die oorspronkelijk L. Domitius Ahenobarbus
heette, zie Nero.--12) Domitia, dochter van no. 10, gehuwd met
Passienus Crispus, werd door Nero, toen zij reeds hoogbejaard was,
vergiftigd, opdat hij zich haar vermogen zou kunnen toeëigenen.--13)
Domitia Lepida, ook eene dochter van no. 10, moeder van de beruchte
keizerin Valeria Messalina, werd op aanstoken van Agrippina omgebracht
(54).--14) Cn. Dom. Calvinus Maximus, consul in 283, streed met zijn
ambtgenoot P. Cornelius Dolabella tegen de Senonen. In 280 was hij
de eerste censor uit de plebs.--15) Cn. Dom. Calvinus, als tribunus
plebis in 59 tegenstander van Caesar; na vele knoeierijen werd hij,
na een interregnum van een half jaar, in 53 consul, daarna was hij
aanhanger van Caesar en voerde in den slag bij Pharsalus het centrum
van diens leger aan. Later (42) zag hij als admiraal der driemannen
zijne vloot in de ionische zee door die van Cn. Dom. Ahenob. (no. 9)
vernielen. Later (van 39-36) streed hij als stadhouder in Hispania. Na
zijn terugkeer triumfeerde hij, en herstelde de door brand vernielde
regia, aan wier muren hij in marmer lijsten liet aanbrengen van alle
consuls en van alle triumfen, de zoogenaamde Fasti Capitolini. Zie
Fasti no. 2.--16) Cn. Dom. Corbulo, uitstekend veldheer onder Claudius
en Nero, beroemd door zijne overwinningen op de Friezen en Chauken
(47 n. C.), de Armeniërs en de Parthen (55-66), door zijne zeldzame
rechtschapenheid en zijne ongehoorde reuzenkracht. Uit ijverzucht
zond Nero hem zijn doodvonnis toe in Griekenland, waar hij zich
vrijwillig het leven benam. De fossa Corbulonis op het eiland der
Batavieren, waarschijnlijk de Vliet, verbond Maas en Rijn. Corbulo
heeft ook gedenkschriften nagelaten, die echter verloren zijn.--17)
Domitia Longina, dochter van no. 16, gemalin van keizer Domitianus,
was eene schoone vrouw, doch niet van onberispelijke levenswijze. Zij
had verboden omgang met den tooneelspeler Paris. Toen dit uitkwam,
werd Paris gedood (± 82 n. C.), en zij verbannen, maar in 89 op
verzoek van het volk teruggeroepen. Later nam zij aan de samenzwering
tegen den keizer deel. Zij heeft haar man zeer lang overleefd. Zij
wordt ook Domitilla geheeten.--Niet tot de gens Domitia behooren:
18) Domitius Afer, redenaar; zie Afer.--19) Domitius Marsus, gevierd
dichter, vriend en tijdgenoot van Vergilius en Tibullus.--20) Domitius
Ulpianus, beroemd jurist; zie Ulpianus.--21) L. Domitius Aurelianus,
rom. keizer; zie Aurelianus.--22) Flavia Domitia, vrijgelatene, vrouw
van Vespasianus, doch gestorven voordat hij keizer werd, moeder van
Titus en Domitianus.

Domus. Hoewel er bij de romeinsche huizen evengoed verschil van
inrichting bestond als in andere landen en tijden het geval is,
komen er toch enkele vertrekken in zekere volgorde in voor, die
in geen rom. huis van eenig aanzien ontbreken. Als type van een
huis van matigen omvang geven wij hier den plattegrond van het
zoogenaamde huis van Pansa te Pompeji. Met het tuintje er achter,
dat op de teekening slechts gedeeltelijk is aangegeven, vormt het
erf een langwerpigen vierhoek, aan alle zijden door straten omgeven
en is dus eene insula. Aan drie zijden zijn tegen het huis kleinere
woningen en winkeltjes gebouwd (8 en 9), waaronder een betrekkelijk
groot huisje (9) waarin eene bakkerij werd uitgeoefend. Aan den
ingang van het eigenlijke heerenhuis vindt men eene inspringende
ruimte (V) vestibulum genoemd. Door de deur ianua, ostium (O) komt
men in den gang en vervolgens in het atrium (A), in welks midden men
het compluvium vindt (6). Ter weêrszijden van het atrium zijn eenige
cubicula (2) en aan het einde twee zoogenaamde alae (3), alcoves,
niet met deuren, maar met gordijnen afgesloten. In den tijd, dat
het italiaansche huis nog een vrijstaand boerenhuis was, hadden deze
alae vensteropeningen, waardoor het licht binnen kwam. Toen het huis
als stadshuis werd ingebouwd, vervielen deze vensters, en was men
verplicht de kleine dakopening van het atrium, het latere compluvium,
die oorspronkelijk vooral voor het uitlaten van den rook gediend had,
grooter te maken, waardoor het vertrek ten minste in den winter voor
bewoning minder doelmatig werd. Zie ook atrium. Achter het atrium is
het tablinum (T), en daarnaast een vertrek (1), dat hier vermoedelijk
tot bibliotheek diende. Een gang (5) leidt van het atrium naar de
binnenplaats (cavaedium) of peristylium (C of P), waarvan de 4 zijden
overdekt waren, terwijl het dak, om het regenwaterbekken, door zestien
zuilen wordt geschraagd. Rechts is eene eetzaal, triclinium (Tr.),
achteraan eene pronkzaal, oecus, door een gang (5) van de keuken,
culina, gescheiden, en geheel achteraan eene galerij of verandah (7),
die toegang gaf tot het viridarium of tuintje. Het rom. huis was als
het ware in zich zelf gekeerd, zonder vensters aan de straatzijde,
althans voor zoover de benedenverdieping betreft. Bij een groot getal
vertrekken had men dus meer dan één binnenhof noodig, hetzij dan
eene eenvoudige binnenplaats (cavaedium) of eene zuilengaanderij
(peristylium, porticus). De tweede afbeelding hierbij toont een
oud pompejaansch huis van buiten; waarbij vooral de inrichting
van het compluvium duidelijk zichtbaar is. De huizen hadden ook
bovenverdiepingen, waarvan de vertrekken evenwel slechts klein konden
zijn, daar boven het atrium geen vertrek kon zijn. Over het grieksche
huis zie men het artikel oikia, over de tegenstelling tusschen insula
en domus het artikel insula.

Donatistae, een sekte van Christenen, die zich in de vierde eeuw in
Afrika heeft afgescheiden, en genoemd is naar een zekeren bisschop
Donatus, zie ook Circumcelliones.

Donatus (Aelius), rom. taalgeleerde (± 350 na C.), wiens latijnsche
spraakleer in de middeleeuwen nagenoeg de eenige grondslag
der latijnsche taalstudie was. Wij bezitten van hem ook nog een
belangrijken commentaar op de blijspelen van Terentius, behalve op
den Heautontimorumenos, en talrijke aanhalingen (bij Servius) op de
Georgica en de Aeneis van Virgilius.

Donatus (Tib. Claudius), rom. taalgeleerde (± 400 na C.), moet niet
met den vorigen verward worden. Hij leverde eene levensbeschrijving
van Vergilius. Bovendien zijn er eenige fragmenten over van een
commentaar op Vergilius.

Donusa, -sia, Donousia, eilandje in de Aegaeische zee, nabij en
ten O. van Naxos, viridis genoemd om de groene marmersoort, die er
gevonden werd. Onder de keizers diende Donusa tot strafkolonie voor
gedeporteerden.

Dora, ta Dora, Doros, havenstad en vesting op de kust van Palaestina,
nabij den berg Carmel.

Dores, Dories, een van de vier hoofdstammen der Grieken. In zeer oude
tijden in Thessalië woonachtig, trokken zij omstreeks 1000 uit hun
zoogenaamd stamland Doris naar de Peloponnesus, die zij grootendeels
veroverden en van waar zij de bevolking verdreven. Van daar zonden zij
koloniën uit naar Creta, Azië (z. Doris no. 2), Italië en Sicilië. De
Doriërs onderscheiden zich door vele eigenaardige gebruiken van de
overige Grieken.

Dorieus, Dorieus, 1) zoon van Anaxandridas. Toen zijn broeder
Cleomenes, dien hij voor de regeering ongeschikt achtte, zijn vader
opvolgde (520), ging D. naar Libye om daar eene volkplanting te
stichten; hij werd echter van daar verdreven, ging naar het westen van
Sicilië (de streek bij den Eryx) en sneuvelde in een gevecht tegen de
Carthagers (500). Uit den tijd, waarin deze gebeurtenissen voorvallen,
blijkt reeds, dat Dorieus niet onmiddellijk na de troonsbestijging
van zijn broeder de expedities ondernomen heeft. V. s. had Dorieus de
inwoners van Croton bij de verwoesting van Sybaris (510) geholpen; deze
meening is onjuist.--2) zoon van Diagoras van Rhodus, overwinnaar bij
alle groote grieksche spelen. In den peloponnesischen oorlog streed hij
in spartaanschen dienst; hij werd door de Atheners gevangen genomen,
maar wegens zijn groote beroemdheid vrijgelaten (407).

Doris, Doris, dochter van Oceanus en Tethys, gemalin van Nereus,
moeder der Nereïden of Doriden; ook eene van de Nereïden.

Doris, Doris, 1) klein, onbeduidend landje in Midden-Griekenland,
alleen belangrijk, omdat de peloponnesische Doriërs het als hun
stamland beschouwden. Oorspronkelijk hadden hier Dryopes gewoond, maar
dezen waren door de Doriërs op hun tocht naar het Zuiden verdreven. Het
land had 4 stadjes, Pindus, Erineüs, Cytinium en Boeum, de dorische
tetrapolis genoemd.--2) kustland van Caria, in het Z.W. van Voor-Azië,
waartoe ook de eilanden Cos en Rhodus en enkele kleinere behoorden. De
steden Halicarnassus en Cnidus op het vasteland, Cos op het eiland
Cos en de drie rhodische steden Lindus, Ialysus en Camirus maakten
de dorische hexapolis uit. De bondsvergaderingen werden gehouden
bij het triopische heiligdom van Apollo en Demeter, op kaap Triopium
bij Cnidus.

Doriscus, Doriskos, stad op de thracische kust aan den mond van den
Hebrus (Maritza), in eene vlakte van gelijken naam gelegen.

Dorpia, de eerste dag der Apaturia.

Dorpon, avondmaal, oudtijds laat in den namiddag gebruikt. Toen
in lateren tijd het middagmaal (deipnon) later en later gebruikt
werd, werd ook de tijd van het avondmaal meer en meer verschoven,
en eindelijk verviel het geheel en al.

Dorus, Doros, zoon van Hellen en Orseis, of van Apollo en Phthia,
of van Poseidon, mythisch stamvader der Doriërs.

Dorylaeum, Dorylaion, stad met warme bronnen in Phrygia, belangrijk
kruispunt van verschillende groote wegen, aan de rivier Thymbris.

Dos, bruidschat. Bij Grieken en Romeinen was het gebruikelijk, dat
de vader of de familie der bruid haar naar stand en vermogen eene
passende huwelijksgift medegaven. Hoewel de man het beheer had over
en het vruchtgebruik van het vermogen zijner vrouw, mocht hij dit
toch niet vervreemden. Er konden toch bij overlijden of echtscheiding
gevallen voorkomen, dat de dos geheel of gedeeltelijk moest worden
teruggegeven aan de vrouw of hare familie. In grieksche staten was
dit regel. Retentio propter liberos werd gezegd, wanneer de man bij
scheiding een gedeelte van den bruidschat voor de kinderen behield,
propter mores, wanneer de vrouw door een minder passend gedrag
aanleiding tot scheiding had gegeven. Processen over de teruggave
van een bruidschat waren actiones rei uxoriae of de dote. Daar ieder
geval op zich zelf moest beoordeeld worden, behoorden zij tot de
actiones bonae fidei. Wat de vrouw uit het familiegoed medebracht,
was dos profecticia, wat er verder bijkwam, adventicia.

Dositheus Magister, schrijver eener latijnsche grammatica met
latijnsch-grieksche woordenlijst en vertaaloefeningen, leefde in de
vierde eeuw na C.

Dossennus, een soort harlekijn in de fabulae Atellanae.

Dotium, Dotion, stad en vlakte in Thessalia aan het meer Boebeis.

Douleia, slavernij, de toestand waarin iemand verkeert, die,
hetzij door geboorte uit ouders, die slaven zijn, hetzij door
krijgsgevangenschap, hetzij door verkoop, zijne persoonlijke vrijheid
en dus ook alle burgerlijke rechten miste. De slaven der Grieken waren
oorspronkelijk allen barbaren, terwijl men zich omgekeerd verplicht
rekende, Grieken vrij te koopen, die in slavernij geraakt waren. Hoewel
de slaaf volstrekt als het eigendom van zijn heer beschouwd werd,
stelden toch wet en gebruik, ten minste te Athene, aan de willekeur
van den heer eenige grenzen; wie een slaaf doodde, moest zich voor het
gerecht verantwoorden. Het groote aantal slaven (in sommige staten
veel grooter dan dat der vrijen) maakte het misschien raadzaam hen
niet door harde behandeling tot tegenweer te noodzaken. Particulieren
gebruikten hunne slaven niet alleen voor persoonlijke diensten, maar
lieten hen dikwijls ook min of meer zelfstandig als landbouwers,
handwerkslieden of fabrieksarbeiders werken, en lieten hen soms
tegen eene vooraf vastgestelde vaste betaling (apophora) hun loon
of winsten behouden. Ook de staat had slaven (demosioi), die deels
politiediensten verrichtten, deels bij sommige magistraten als
dienaars geplaatst werden. Als aanklager kon een slaaf niet optreden,
ook mochten zij geen getuigen zijn, hoewel aan hunne verklaringen,
op de pijnbank afgelegd, groote waarde gehecht werd. Aangeklaagd
konden zij waarschijnlijk niet worden wegens handelingen, die zij
op bevel van hunne heeren verricht hadden. De vrijheid konden zij
terug krijgen door zich los te koopen, of door beschikking van hunne
heeren, dikwijls bij testament, soms ook van staatswege, wanneer
zij vrijwillig in den oorlog medegestreden en zich onderscheiden,
of wanneer zij zware misdaden aangebracht hadden. De vrijgelatene
(apeleutheros) was echter niet van alle verplichtingen tegenover zijn
vroegeren heer (prostates) ontslagen, z. apostasiou graphe.

Drabescus, Drabeskos, stad in het macedonische gewest Edonis, aan
een oostelijken zijtak van den Strymon.

Drachma, drachme, de meest gebruikelijke zilveren munt der Grieken,
het 6000ste deel van een talent, ongeveer f 0,45.

Draco, Drakon, 1) archont en eerste wetgever der Atheners (621). Hoewel
zijne staatsregeling de bevoorrechte positie van den adel veel
verminderde, door het recht op het bekleeden van vele ambten aan
grondeigendom te verbinden, was dit, bij de algemeene verarming en
het drukkende schuldrecht, niet voldoende om een einde te maken aan de
heerschende ontevredenheid en de daardoor ontstane burgertwisten. Van
zijne wetten werden in de wetgeving van Solon alleen de strafbepalingen
tegen moord overgenomen.--2) van Stratonicea, schrijver van vele
grieksche werken over grammatica en metriek, waarvan slechts een
uittreksel bewaard is; hij leefde in de 2e eeuw n. C.

Draco, Drakon, Anguis, Serpens, het sterrenbeeld de draak, v. s. de
draak, die de appelen der Hesperiden bewaakt had, v. a. de Python,
of de door Cadmus gedoode draak. Zie ook Anguis als veldteeken.

Draconarius, soldaat, die den draco draagt.

Drangiane, Drangiane, gewest van het perzische rijk, in het midden van
Ariana. De bewoners heeten Zarangai (bij Herodotus Sarangeis), waarvan
de Grieken Drangai hebben gemaakt. Bij Herod. komen de Sarangers in
het perzische leger voor met eene soort van waterlaarzen. Hun land was
laag en moerassig. In het zuidelijk deel woonden de Ariaspae (z. a.).

Draudacum, sterkte van de Penesten in Illyris graeca.

Dravus, Drabos, zijtak van den Donau in Noricum en Pannonia, thans
Drave of Drau.

Drepanum, -a, Drepanon, ta Drepana, naam van meer dan ééne stad en
kaap, wegens de sikkelvormige ligging. O. a.: kaap op de N. kust van
Creta, kaap van de Peloponnesus nabij de invaart der corinthische
golf; stad en kaap op de N.W. kust van Sicilia, door den Carthager
Hamilcar gesticht als ligplaats der vloot, thans Trapani. Vergilius
laat Anchises hier sterven.

Drepsa, Drepsa, ta Drapsaka, sterke stad in Bactriana, aan de N.-zijde
van den Paropanisus.

Drilae, Drilai, colchisch bergvolk in N.O. Pontus, nabij de stad
Trapezus.

Drilon, Drilon, of Drinius, thans Drin, in zijn benedenloop grensrivier
tusschen Illyris graeca en Illyris barbara (Dalmatia).

Dromos, ook stadion, de renbaan in een grieksch gymnasium, een stadium
lang.--Op Creta werden de jongelingen, wanneer zij den leeftijd
bereikt hadden, waarop het hun geoorloofd was aan de oefeningen in
de gymnasia deel te nemen, dromoi of dromes genoemd.

Dropici, Dropikoi, perzische nomadenstam.

Druentia, rivier in Gallia Narbonensis, valt bij Avenio (Avignon)
in den Rhodanus (Rhône); thans Durance.

Druidae, Druides, Druidai, priesterschap bij de keltische bevolking
van Britannia en Gallia. Zij maakten den voornaamsten stand uit en
waren vrij van staatslasten; vandaar dat vele jongelingen, ook uit
den adel, onder de Druïden zochten te worden opgenomen. Hunne leer,
die godsdienst, rechtsgeleerdheid, genees-, natuur- en sterrenkunde
omvatte, alles in een mystiek gewaad gehuld, mocht niet in schrift
gebracht worden, zoodat het onderricht alleen mondeling was en
nieuwelingen soms een twintigtal jaren noodig hadden om in alles te
worden ingewijd. Éénmaal 's jaars hielden de gallische Druïden eene
plechtige samenkomst in het gebied der Carnuten, dat voor het midden
van Gallia werd gehouden. Dáár spraken zij recht tusschen twistende
partijen en zelfs tusschen staten en volken. Zij, die door hen in den
ban waren gedaan, waren overal van alle gemeenschap uitgesloten. Toen
de rom. beschaving den ouden keltischen eeredienst verdrong, ging
ook het aanzien der Druïden verloren. Door Keizer Claudius werd hun
eeredienst geheel verboden. Later werd die ook in Britannia uitgeroeid
door de verovering van het eiland Mona (Anglesey), waar die eeredienst
gevestigd was.

Drusiana fossa, zie Fossa.

Drusilla, 1) Livia Drusilla, derde vrouw van Augustus en moeder
van Tiberius. Zie Livii no. 8.--2) Drusilla, dochter van Germanicus
en Agrippina (zie Julii onder e) en dus eene zuster van Caligula,
gehuwd met zekeren Aemilius Lepidus, leidde een ontuchtig leven met
haren broeder en werd door dezen na haar dood (38 n. C.) onder den
naam Panthea onder de godinnen opgenomen.--3) Drusilla, dochter van
den joodschen koning Herodes Agrippa, gehuwd met Antonius Felix,
procurator van Judaea.

Drusus, familienaam in de gens Claudia (Claudii no. 26) en de gens
Livia (Livii no. 2-5, 8, 9).

Dryades, Hamadryades, Dryades, Hamadryades, boomnimfen; men meende
dat iedere boom zijn eigen nimf had, goddelijke wezens, die echter
stierven met den boom, dien zij onder hunne bescherming hadden.

Dryantides, Lycurgus, koning van Thracië, zoon van Dryas.

Dryas, Dryas, 1) een van hen, die naar de hand dongen van Pallene,
en dus, volgens besluit van haar vader, met zijne mededingers om
haar bezit moest worstelen. Toen hij alleen met Clitus overbleef,
liet zijn wagenmenner zich door Pallene, die Clitus beminde, omkoopen
om zijn wagen gedurende den strijd te laten omvallen, zoodat D. door
zijn tegenstander gedood werd.--2) zoon van den thracischen koning
Lycurgus, werd door zijn vader, die door Dionysus met waanzin geslagen
was, gedood.

Drymaea, Drymaia, stad in Phocis ten N. van den Cephisus, met een
tempel van Demeter Thesmophoros.

Drymus, Drymos of Drymos, sterkte in Attica op de grenzen van Boeotia.

Drymussa, Drymoussa, eiland in de Hermaeische golf, op de kust
van Ionia.

Dryope, Dryope, dochter van Dryops of van Eurytus, werd bij Apollo
moeder van Amphissus, en huwde later met Andraemon. Eens plukte zij
een lotusbloem, die oorspronkelijk de nimf Lotis geweest was, waarop
zij zelve in zulk een plant veranderd werd.

Dryopes, Dryopes, een oude grieksche volksstam, die oorspronkelijk
aan den Oeta bij Malis woonde. Later verspreiden zij zich, en vindt
men hen in Zuid-Euboea (steden: Carystus en Styra), op het eiland
Cythnus ten Z. van Attica, verder in Argolis (Hermione, Eion, Asine,
Nemea), later te Asine in Messenia, en elders.

Dryops, Dryops, zoon van Spercheus en Polydora of van Apollo en
Dia, stamvader der Dryopes. Ook de inwoners van Asine in Messenië
beschouwden hem als hun stamvader en vierden hem ter eere om het
andere jaar een feest.

Dubis, thans Doubs, zijtak van den Arar (Saône), stroomt langs Vesontio
(Besançon).

Dubius Avitus, legatus van Germania Inferior, overwon in 50 n. C. de
Friezen.

Dubris portus, thans Dover, havenstad der Cantii op de Zuidoostkust
van Britannia.

Ducenarius. Dit woord komt in verschillende beteekenissen voor, die
alle met het getal 200 samenhangen, als: een hoofdman over 200 man;
een rechter uit hen gekozen, wier vermogen slechts 200000 sestertiën
bedroeg; zij vormden sedert Augustus de 4de decuria van rechters (zie
iudex aan het slot); een keizerlijke procurator in de provinciën met
eene jaarwedde van 200000 sestertiën.

Ducetius, Douketios, een Siciliër, die in 461 zich aan het hoofd der
inboorlingen van het eiland stelde om hen van de heerschappij der
grieksche steden te bevrijden. Hij werd door de Syracusanen in 450
verslagen en naar Corinthe verbannen. Later keerde hij met kolonisten
naar Sicilia terug, en woonde te Cale Acte, tot hij in 440 stierf.

Duilia (lex) van den volkstribuun M. Duillius, 449, dat al wie voortaan
de plebs zonder tribunen zou laten, of een overheidsambt zonder
beroep op het volk zou in het leven roepen, gegeeseld en ter dood
gebracht zou worden. Aan het bestaan van deze wet wordt getwijfeld,
zie Duilii no. 1.

Duilia Maenia (Menenia) (lex), 357. Zie fenus.

Duilii, ook Duellii en Duillii geschreven, plebejisch geslacht. 1)
M. Duillius, een van de 4 volkstribunen, die in 471 volgens de lex
Publilia Voleronis door de plebs tributim gekozen werden. Het verhaal,
dat hij ook in 449 volkstribuun geweest is, en toen, als een wakker
en verstandig voorvechter voor de rechten der plebejers, toen de
tienmannen hunne macht misbruikten, de plebs tot eene secessio zou
bewogen hebben, is geheel verzonnen. Ook het bericht, dat op zijn
voorstel, na den zelfmoord van App. Claudius Crassus Inregillensis
Sabinus en Sp. Oppius Cornicen, aan de overige tienmannen, onder wie
ook een K. Duillius Longus voorkomt, amnestie verleend zou zijn,
verdient geen vertrouwen. Zie ook Duilia (lex). Volgens een ander
bericht zijn de overgebleven tienmannen verbannen, en hun goederen
verbeurd verklaard.--2) C. Duillius, consul 260, de bekende Romein, die
door middel van enterbruggen (corvi) bij Mylae de eerste overwinning
ter zee op de Carthagers behaalde, welk feit door de oprichting der
columna rostrata vereeuwigd werd. In 258 was hij censor, terwijl hij
levenslang het eerbewijs verkreeg, om, wanneer hij van een feestmaal
huiswaarts keerde, zich door een fakkeldrager en een fluitspeler te
doen vergezellen.

Dulgubini, een germaansche stam, ten W. van den Visurgis (Weser).

Dulichium, Doulichion, het grootste der Echinadische eilanden aan
den mond van den Achelous. Het behoorde tot het gebied van Odysseus,
die daarom dichterlijk ook wel Dulichius wordt genoemd.

Dymanes, een van de drie dorische phylae, zoo genoemd naar Dymas.

Dumnorix, hoofdman der Aeduërs, broeder van Divitiacus (zie
aldaar). Toen Caesar op het punt stond voor de tweede maal naar
Britannia over te steken, en Dumnorix, dien hij wantrouwde, wilde
medenemen, trachtte deze te ontvluchten, doch werd door Caesars
ruiterij, die hem achterhaalde, gedood.

Duoviri = Duumviri.

Dupondius, eene munt ter waarde van 2 as.

Dura, ta Doura, stad in Mesopotamia, aan den Euphraat, ten Z. van
Circesium.

Duris, Douris, 1) beroemd Attisch schilder van vazen in streng
roodfigurigen stijl, uit het begin van de 5 eeuw.--2) van Samus,
grieksch geschiedschrijver omstreeks 250, die door latere schrijvers
dikwijls aangehaald wordt, ofschoon men hem niet algemeen voor
geloofwaardig hield.

Durius, Dourios, rivier in Hispania, grensscheiding tusschen Lusitania
en Gallaecia (Tarraconensis), thans Douro.

Durocortorum, hoofdstad der Remers in Gallia, thans Reims.

Duronia, stad in Samnium, nabij de bergengte van Caudium.

Durostorum, vesting aan den Donau in Moesia Inferior, t.g.w. Silistria.

Duumviri. 1) Duumviri perduellioni iudicandae waren in den
rom. koningstijd rechters, die in 's koningsnaam recht spraken in
zaken van perduellio of hoogverraad. In het republikeinsche tijdperk
vinden wij deze duumviri nog eene enkele maal, o. a. in het proces
van Rabirius, door den praetor bij het lot aangewezen.--2) Duumviri
sacris faciundis, belast met het toezicht en het raadplegen der
sibyllijnsche boeken. Hun getal werd later op 10 en vervolgens op 15
gebracht. Zie decemviri s. f.--3) Duumviri iuri (iure) dicundo. In de
muncipiën en koloniën stonden veeltijds twee mannen aan het hoofd,
die, evenals te Rome de consuls, voor een jaar gekozen werden. Zij
hadden ook lictoren, doch met staven gewapend. Naast hen vindt men
in verschillende municipia duoviri aedilicia potestate.--4) Duumviri
viis purgandis. Het toezicht op het schoonhouden van en het onbelemmerd
verkeer in de straten van Rome buiten de muur van Servius Tullius tot
aan den eersten mijlpaal was opgedragen aan duumviri. Zij worden het
eerst genoemd in de lex Julia municipalis van 45. Augustus schafte
dit ambt af, waarschijnlijk vóór 12, en stelde toen curatores viarum
aan. Zij behoorden tot de zoogenaamde vigintisexviri (z.a.).--5)
Duumviri navales classi ornandae et reficiendae, buitengewone
commissarissen, in 311 voor het eerst vermeld, tot het uitrusten
eener vloot.--6) Duumviri aedi faciundae, reficiundae, dedicandae,
buitengewone commissarissen voor den bouw, de herstelling of de
wijding van een tempel.

Dymae of Dyme, Dymai, Dyme, eene der 12 bondssteden van Achaia, aan de
golf van Patras, bij de grens van Elis, later rom. kolonie. Ook eene
stad in Thracia aan de via Egnatia, aan den benedenloop van den Hebrus.

Dymantis, Hecabe, dochter van Dymas.

Dymas, Dymas, 1) Phrygiër, vader van Hecabe.--2) zoon van Aegimius,
stamvader der dorische Dymanes.

Dynamene, Dynamene, eene van de Nereïden.

Dyras, Dyras, riviertje in Malis, ten Z. van den Spercheus, dat
oudtijds in de Malische golf uitliep. Nu is het een zijriviertje van
den Spercheus.

Dyrr(h)achium, Dyrrachion, thans Durazzo, bloeiende koopstad
aan de Oostkust der Adriatische zee, door Catullus taberna Adriae
genoemd. De overtocht dezer zee had meestal plaats tusschen Brundisium
en Dyrrachium, vanwaar dan de via Egnatia over Thermae of Thessalonice
naar Byzantium voerde. In de grieksche geschiedenis heet D. Epidamnus,
doch de Rom., voor wie de laatste naam een ongunstigen klank had,
gaven aan de stad haar oudsten naam terug. De stad was eene kolonie
van Corcyra en Corinthe (gesticht 627); de burgeroorlog, waarin de
aristocratie hulp van Corcyra, de volkspartij hulp van Corinthus kreeg,
was het voorspel van den peloponnesischen oorlog.

Dysaules, Dysaules, broeder van Celeüs, werd door Ion uit Eleusis
verjaagd, en voerde te Phlius de eleusinische mysteriën in.

Dysorum, Dysoron oros, gebergte, met goudmijnen, ten W. van den
Beneden-Strymon, in Macedonia.

Dyspontium, Dyspontion, stad in Pisatis, na de onderwerping van het
landschap door de Eleërs verlaten.






E.


Ebora, rom. muncipium in Lusitania, ook Liberalitas Iulia genaamd,
thans Evora.

Eboracum, Eborakon, thans York, hoofdstad der Brigantes in
Britannia. De keizers Septimius Severus en Constantius Chlorus stierven
te York, Constantijn de Gr. werd er tot keizer uitgeroepen.

Ebudae insulae, Eboudai nesoi, ten N.W. van Caledonia (Schotland),
thans de Hebriden.

Eburodunum, hoofdstad der Caturiges (z.a.).

Eburones, Ebourones, germaansch volk in Belgica, dat langs de Maas
woonde, van Namen tot Roermond, door Caesar zoo goed als uitgeroeid,
omdat ze het romeinsche leger, dat in hun land overwinterde, bij den
opstand van 54/53 hadden afgemaakt.

Eburovices, keltisch volk in Normandië met de hoofdstad Mediolanum
(Evreux aan de Eure), een van de vier stammen der Aulerci.

Ebusus, Ebysos, thans Iviza, het grootste der Pityusen-eilanden bij
Hispania. Ook de stad heette Ebusus. Zij werd in den tweeden punischen
oorlog (217) door de Rom. tevergeefs bestormd.

Ecbatana, ta Ekbatana, ook Agbatana, hoofdstad van Media, zomerverblijf
der perzische en later der parthische koningen. Het was terrasgewijze
gebouwd tegen de helling van den boschrijken Orontesberg, en door
zeven verschillend gekleurde muren omgeven. Als stichter wordt
Deioces genoemd.

Ecdemus, Ekdemos, en Demophanes (v. a. Megalophanes), twee burgers
van Megalopolis, leerlingen van Arcesilaus, verdreven den tyran
Aristodemus uit hunne vaderstad, en hielpen Aratus in het verdrijven
van Nicocles uit Sicyon. Daarna gingen zij naar Cyrene, waar zij zich
door het geven van wijze wetten verdienstelijk maakten. Later keerden
zij terug en wijdden zij zich aan de opvoeding van Philopoemen.

Ecdicus, ekdikos, iemand, die, wanneer eene civitas in eene provincie
in rechten optrad, die civitas voor de rechtbank vertegenwoordigde. De
latijnsche benaming is cognitor civitatis.

Ecetra, Echetra, sterke volscische stad in Latium, vermoedelijk door
de Rom. verwoest.

Echecrates, Echekrates, van Phlius, leerling van Archytas, vriend en
misschien leermeester van Plato.

Echedorus, Echeidoros, macedonische riv., die ten O. van den Axius
in de golf van Thermae uitloopt.

Echemus, Echemos, koning van Arcadië, trok als bondgenoot van Atreus
den Doriërs bij hun inval in de Peloponnesus tegemoet, en doodde
Hyllus.

Echepolus, Echepolos, 1) Sicyoniër, die aan Agamemnon eene schoone
merrie gaf, om zich los te koopen van de verplichting om mede naar
Troja te gaan.--2) Trojaan, door Antilochus gedood.

Echetlus, Echetlos, een heros, op bevel van een orakel door de
Atheners vereerd sedert den slag bij Marathon, waar hij als landman
verschenen was, met een ploegschaar vele vijanden gedood had, en na
de overwinning verdwenen was.

Echetus, Echetos, wordt in de Odyssea genoemd als een wreed koning
van Epirus, die alle vreemdelingen mishandelde en zijn eigen dochter
de oogen uitstak.

Echidna, Echidna, dochter van Tartarus en Gaea, of van Chrysaor en
Callirhoë, een monster, half vrouw, half slang, woonde in Cilicië,
was bij Typhon moeder van de Chimaera, den Cerberus (Echidneus canis),
de lernaeische hydra e. a. monsters. Zij werd door den alzienden
Argus in den slaap gedood.--V. s. woonde zij in het land der Scythen,
en verwekte Heracles bij haar drie zonen, van welke een de stamvader
der scythische koningen werd.

Echinades, Echinades, zeeëgel-eilanden, aan den mond van den
Achelous vóór de kust van Acarnania gelegen, en gevormd door de sterke
aanslibbing van den stroom. Volgens de mythe waren het nimfen geweest,
die bij het offeren den riviergod hadden vergeten en toen met den
grond, waarop zij stonden, waren losgescheurd en door den stroom een
eind ver meegesleurd.

Echinos, doos waarin te Athene bij een proces de bewijsstukken enz.,
bewaard werden.

Echinus, Echinos, 1) stad in Acarnania aan de Ambracische golf.--2)
stad in het thessalische landschap Phthiotis aan de Malische golf.

Echinus, echinos, de eierlijst aan het kapiteel eener zuil. Zie
columna.

Echion, Echion, 1) een der mannen, gesproten uit de door Cadmus
gezaaide draketanden, huwde diens dochter Agave, en hielp zijn
schoonvader bij het bouwen van Thebae.--2) zoon van Hermes en
Antianira, beroemd om zijne snelheid in het loopen, nam deel aan
de calydonische jacht en den tocht der Argonauten.--3) een van de
Giganten, die den hemel bestormden; Athena veranderde hem door het
Medusahoofd in een steen.--4) verkeerde lezing voor Aetion, z. a.

Echionides, Pentheus, zoon van Echion no. 1.

Echo, Echo, boeotische Oreade, die Hera met haar gesnap bezig hield,
wanneer Zeus de nimfen bezocht. Toen deze list ontdekt werd, ontnam
Hera haar het gebruik harer tong, zoodat zij alleen de laatste woorden
herhalen kan van vragen, die men tot haar richt. Zij werd verliefd
op Narcissus, en daar deze haar niet beminde, kwijnde zij weg, en
bleef alleen hare stem over. Bij Pan was zij moeder van Iynx.

Ecnomus mons, Eknomos lophos, kaap aan de Z. kust van Sicilia tusschen
Agrigentum en Gela, waar L. Manlius Vulso in 256 de Carthagers
verslagen heeft.

Ecphantides, Ekphantides, een van de oudste dichters der oude attische
comedie, door zijn jongeren tijdgenoot Cratinus bespot.

Eculeus = equuleus.

Edessa, Edessa, 1) stad in het macedonische landschap Emathia, vroeger
Aegae, waarvan het eerst de vóórstad was.--2) stad in Osroene,
tusschen den Euphraat en den Chaboras, ook wel Osroë of Orrhoë
geheeten, onder de Seleuciden Antiochia Callirrhoë genoemd naar de
talrijke nabijgelegen bronnen van den Scirtus, in den keizertijd en
in de kruistochten weder bekend als Edessa.

Edetani, Edetanoi, volk in Tarraconensis aan de tegenw. golf van
Valencia. In hun gebied lagen de steden Valentia en Saguntum.

Edictum. Elke overheid te Rome kon binnen den kring harer
ambtsbevoegdheid verordeningen maken en afkondigen, zoowel voor
enkele op zichzelf staande gevallen als in het algemeen geldig
voor het geheele ambtsjaar. Zoo bevatten b.v. de edicta der aedilen
voorschriften omtrent markt- en handelsverkeer, openbare veiligheid
en dgl. Bepalingen, die nuttig bleken te werken, werden uit den aard
der zaak door de opvolgers van hunne ambtsvoorgangers overgenomen. Het
belangrijkste dezer edicten is het jaarlijksch edict van den praetor
urbanus en in de tweede plaats van den praetor qui inter peregrinos
ius dicebat. Zulk een edictum praetoris stond voor 's praetors woning
op een wit houten bord of album met zwarte letters te lezen. De
strenge bepalingen van het oud-rom. ius privatum moesten mettertijd
in milderen geest gewijzigd en uitgebreid worden. Wat nu de eene
praetor van den anderen overnam, werd edictum perpetuum of tralaticium
genoemd. Bijzondere bepalingen, in den loop van het ambtsjaar door
den praetor uitgevaardigd, heetten edicta repentina. Zoo ontstond
naast het oude ius civile (niet in strijd daarmede, doch daarop
gegrond) het ius praetorium of honorarium, z. a. Hiernaast wordt
ook vermeld het edictum aedilium curulium, aan wie de beslissing
in handelsgeschillen, en dus ook het vaststellen van de bepalingen,
daarop betrekking hebbende, was opgedragen.

Edoni, Edones, Edonoi, thracisch volk, door Philippus van Macedonia
onderworpen. Zij woonden ten O. van den Beneden-Strymon en waren
berucht door hun woesten Bacchusdienst; zie Myrcinus. Dichterlijk is
Edonus = thracisch, Edonis = Bacchante.

Eetion, Eetion, 1) koning van Thebe in Mysië, vader van Andromache,
met zijne zeven zonen door Achilles gedood.--2) koning van Imbrus,
kocht een zoon van Priamus uit de krijgsgevangenschap vrij.--3)
vader van Cypselus.

Effatum in het algemeen uitspraak, verkondiging, formulier in
godsdienstzaken, o.a. het formulier, dat de augur uitsprak bij de
wijding eener ruimte op aarde of aan den hemel tot templum. Vandaar
de uitdrukking effari templum.

Egeria, Aeg., Egeria, Aig., orakelgevende bronnimf, die gehuwd was met
Numa Pompilius, en volgens wier voorschriften Numa de godsdienstige
aangelegenheden regelde; na zijn dood vluchtte zij naar Aricia, waar
zij van droefheid in een bron veranderde. Zij was eene beschermgodin
van Rome en werd vooral door zwangere vrouwen aangeroepen. Zij had
een heiligdom voor de Porta Capena en een te Aricia.

Egesta, Egesta, bij de Rom. gewoonlijk Segesta, bij Vergilius Acesta
geheeten, een oude, niet-grieksche stad op de N.W.-kust van Sicilia,
volgens de latere sage door Trojanen gesticht. In de nabijheid vond men
twee riviertjes, die de namen Simoïs en Scamander droegen. De strijd
tusschen deze stad en Selinus gaf aanleiding tot den tocht der Atheners
naar Syracusae. Egesta had de hulp der Atheners ingeroepen. Sedert
263 was het met Rome verbonden.

Egestes = Acestes.

Enkaustike, zie Encaustica.

Enkoimesis, incubatio, het slapen in den tempel van een droomorakel,
waar men in den slaap door een droomgezicht antwoord meende te
ontvangen op vragen aan het orakel gedaan.

Enktesis, het bij verdrag aan de burgers van twee staten toegestane
recht, om in elkanders grondgebied vaste goederen te hebben; ook het
goed dat men volgens dit recht in eigendom heeft.

Enkyklios paideia, agoge, het onderwijs, dat men voor beschaafden
noodig achtte. Het omvatte in latere tijden grammatica, rhetorica,
philosophie, rekenkunde, muziek, geometrie en astronomie.

Egnatia of Gnathia, drukke havenstad in Apulia aan de via Appia nova,
ten N. van Brundisium, met slecht water.

Egnatia (via), de groote heerweg, die van Dyrrachium door Illyria,
Macedonia en Thracia naar Byzantium liep. Van Rome reisde men langs
den Appischen weg tot Capua, verder langs den nieuwen App. weg naar
Brundisium, stak dan de Adriatische zee over naar Dyrrachium en
zette den tocht langs den Egnatischen weg voort over Apollonia en
Thessalonica. De weg is aangelegd na de onderwerping van Macedonia
(146).

Egnatii, uit Samnium. 1) Gellius Egnatius was een der aanvoerders van
de Samnieten in de samnietische oorlogen. Hij sneuvelde in 295 in den
slag bij Sentinum.--2) Marius Egnatius, aanvoerder der Samnieten in den
bondgenooten-oorlog. In 90 lokte hij den rom. consul L. Julius Caesar
in eene hinderlaag en vernietigde bijna diens geheele leger, bij den
mons Massicus. In 89 sneuvelde hij. Na den oorlog vindt men Egnatii
in den rom. senaat.--3) C. Egnatius Rufus, rom. ridder, door Cicero
om zijne hulpvaardigheid geprezen.--4) M. Egnatius Rufus, zeer bemind
bij het volk, werd op last van Octavianus als samenzweerder ter dood
gebracht (19).--5) P. Egnatius Celer, stoisch wijsgeer uit Berytus. In
69 n. C. werd hij door Musonius Rufus wegens zijne handelswijze jegens
Barea Soranus (z. a.) aangeklaagd, en door den senaat veroordeeld.

Egnatuleius (C.), op wiens aansporing in 44 het vierde legioen van
Antonius tot Octavianus was overgegaan, kreeg op Cicero's voorstel
verlof om beneden den wettigen leeftijd naar de hooge staatsambten
te mogen dingen, maar wordt later niet meer genoemd.

Eion, Eïon, havenstad van Amphipolis.--2) = Eiones.

Eiones, Eïones, stadje der Dryopes in Argolis aan den Sinus Argolicus,
vroeg verwoest.

Eira = Ira.

Eirenes, te Sparta jongelieden van 20 tot 30 jaar; bij spelen en
gymnastische oefeningen hadden zij het opzicht over de agelai.

Eiresione, een met wol omwonden krans van olijftakken, die, met
bloemen en vruchten beladen, bij de Pyanepsia rondgedragen en aan den
tempel van Apollo en ook aan particuliere huizen opgehangen werd. Ook
het lied, dat daarbij gezongen werd en waarbij men giften verzocht,
en in het algemeen een lied van dien inhoud.

Eisangelia, een bizondere vorm van proces te Athene, die aangewend
werd bij zware misdaden en bij zulke, die voor den staat zelf gevaar
schenen op te leveren. De aanklager diende een klachtbrief (eisangelia)
bij den raad of de volksvergadering in, en wanneer deze aangenomen
werd, werd de aangeklaagde in hechtenis genomen, hoewel hij zich in
de meeste gevallen door het stellen van drie borgen daaraan onttrekken
kon. Wanneer de raad den aangeklaagde schuldig bevonden had, en meende
dat de hoogste boete, die hij kon opleggen (500 drachmen), als straf
niet toereikend was voor de misdaad, verwees hij de zaak naar de
thesmotheten of naar het volk. Aanklachten die bij de volksvergadering
ingekomen waren, konde zij zelve behandelen of naar de thesmotheten
verwijzen; bij misdaden, waarvoor geen straf bij de wet bepaald
was, werd vóór het onderzoek vastgesteld, welke straf ingeval van
veroordeeling zoude opgelegd worden. Sedert het begin der vierde eeuw
bepaalde de wet, op welke misdaden de eisang. kon worden toegepast;
kort daarna werd op die misdaden de doodstraf gesteld met verbod
van begrafenis in Attica.--De eisangelia had in sommige gevallen,
ook indien de aangeklaagde vrijgesproken werd, geen geldelijk nadeel
voor den aanklager ten gevolge, zooals andere processen.

Eisagoges, een collegie van vijf rechters, die uitspraak deden in de
meeste emmenoi dikai; ook worden zoo alle overheden genoemd, wanneer
zij eene bij hen ingediende aanklacht na voorloopige instructie voor
de rechtbank brengen.

Eisiteria, offer door de leden van den raad bij het aanvaarden hunner
betrekking gebracht. Z. exiteria.

Eisphora, buitengewone belasting op het vermogen, te Athene voor het
eerst door Pisistratus geheven, later vervangen door de phoroi, der
bondgenooten; in den Peloponnesischen oorlog voor het eerst in 428,
later in oorlogstijd dikwijls geheven. Wie die belasting niet betaalde,
werd gestraft met verbeurdverklaring zijner goederen, niet met atimie,
zooals andere schuldenaars van den staat. Zie ook symmoria.

Ekecheiria, zie Olympia, ta Olympia.

Ekklesia, volksvergadering. Te Athene besliste de volksvergadering over
alle aangelegenheden van den staat, wanneer de wet daarover niet anders
beschikt had, bijv. bij wetgeving, verkiezingen, het verklaren van
oorlog en sluiten van vrede, enz. In elke prytanie werden vier gewone
(tetagmenai) vergaderingen gehouden, in dringende gevallen werden
ook buitengewone (synkletoi, proskletoi, katakletoi) vergaderingen
beroepen. De onderwerpen, in de vergadering te behandelen, moesten door
den voorzitter vooraf bekend gemaakt worden (prographein ekklesian);
voor een van de gewone vergaderingen (de kyria ekkl.) waren zij bij de
wet vastgesteld. De vergaderplaats was in de oudste tijden de markt,
later gewoonlijk de Pnyx, nog later de schouwburg. Toegang tot de
vergaderingen, recht om aan de discussies deel te nemen en stemrecht
hadden alle burgers boven de 20 jaar oud, voor zoover zij niet door
atimie dat recht verloren hadden. De voorzitter, oudtijds de epistates
der prytanen, later die van de proedroi (z.a.), opende de vergadering
met een offer en gebed en legde daarna de punten ter behandeling aan
het volk voor (protithenai), die gewoonlijk begeleid werden door een
praeadvies van den raad (probouleuma), waarover dan eerst gestemd
werd (procheirotonia); vereenigde de vergadering zich niet daarmede,
dan kon iedereen een voorstel doen, dat de voorzitter echter niet
in stemming mocht brengen, wanneer het in strijd met de wet was, en
waarvan iedereen de behandeling kon verhinderen door de verklaring,
dat hij den voorsteller wegens de onwettigheid van het voorstel
(paranomon) zoude aanklagen. De stemming geschiedde door het opsteken
der handen (cheirotonein), of wanneer zij personen betrof met steentjes
(psephizesthai, dikwijls ook algemeen voor stemmen gebruikt).--Tot de
spartaansche volksvergadering (halia), hadden toegang alle Spartanen
boven de 30 jaar oud en in het volle bezit van hunne burgerlijke
rechten; in latere tijden wordt nog eene afzonderlijke vergadering
van homoioi vermeld, ofschoon het niet blijkt in welke verhouding
zulk eene vergadering tot de algemeene volksvergadering stond. De
meeste staatszaken worden door de gerousia behandeld; wanneer het
volk ter vergadering geroepen werd, had het alleen de bevoegdheid
de voorstellen van de gerousia of van den koning aan te nemen of te
verwerpen; veranderingen daarin te brengen of nieuwe voorstellen
te doen was niet geoorloofd, zelfs had men om het woord te voeren
de bizondere vergunning van den voorzitter noodig. De stemming had
plaats door geschreeuw, en, ingeval de uitslag twijfelachtig was,
door afzondering van voor- en tegenstemmers.

Ekklesiastikon, betaling voor het bijwonen der volksvergadering te
Athene, eerst één, later drie obolen, waarschijnlijk eerst na den
peloponnesischen oorlog ingevoerd. Ten tijde van Aristoteles was het
ekkl. tot een drachme verhoogd, en voor de kyria ekklesia tot 9 obolen.

Ekkletos polis, een staat, waaraan twee strijdende staten met onderling
goedvinden de beslechting van hun geschil opdragen.--Bij de verdragen
tusschen verschillende staten was soms bepaald, dat wanneer een
burger van den eenen staat in den anderen staat een proces verloor,
hij bij zijn eigen staat van dit vonnis in appèl kon komen; de staat,
waarbij men appelleert, wordt dan ook ekkletos polis, het proces
ekkletos dike genoemd.

Ekkyklema, een machine, waardoor de achtergrond van een tooneel
geopend wordt, om een huis of paleis van binnen te laten zien;
v. s. een kleine houten stelling, die door de groote achterdeuren
op het tooneel gerold werd, en waarop zich de personen bevonden,
die voorondersteld werden in het huis te zijn.

Ekloges, te Athene buitengewone beambten, belast met het invorderen van
aan den staat verschuldigde gelden, vooral die van de schatplichtige
bondgenooten.

Elaea, Elaia, oude stad in aziatisch Aeolis, aan de Elaïtische golf,
later haven van Pergamus.

Elaeus, g. -untis, Elaious, olijvenstad, kolonie van Teos op de punt
van de thracische Chersonesus, met het grafteeken van Protesilaus,
den eersten Griek, die op het trojaansch gebied aan wal sprong en
tevens sneuvelde.

Elagabalus = Heliogabalus.

Elana = Aelana.

Elaphebolia, Elaphebolia, feest ter eere van Artemis in de maand
Elaphebolion gevierd, waarbij haar een koek in den vorm van een hert
geofferd werd.

Elaphebolion, Elaphebolion, 9de maand van het Attische jaar
(Maart-April), zie annus.

Elatea, Elateia, stad en sterke burcht in Phocis, de sleutel van een
bergpas naar Thessalia. Philippus van Macedonia bezette dit punt in
338, waarvan de slag bij Chaeronea het gevolg was.

Elaver, ook Elaris, Elauris, thans Allier, zijtak van den Liger
(Loire), ontspringt op den mons Cebenna.

Elbo, Elbo, eiland tusschen den phatnitischen en den tanitischen
Nijlmond, waar de aegyptische koning Anysis zich schuil hield voor
den aethiopischen overweldiger Sabaco en later Amyrtaeus tegen den
perzischen koning Artaxerxes I.

Elea, later Velia, stad in Lucania aan de Tyrrheensche zee, door
vluchtelingen uit Phocaea gesticht ± 550, toen Cyrus de perzische
heerschappij over de Westkust van Klein-Azië uitbreidde. Hier
woonden de wijsgeeren Xenophanes, Parmenides en Zeno, de stichters
der eleatische school; zie Xenophanes.

Eleatische wijsbegeerte, z. Xenophanes.

Electra, Elektra, 1) dochter van Ocanus en Tethys, moeder van Iris en
de Harpyieën.--2) Pleiade, bij Zeus moeder van Dardanus en Iason.--3)
zuster van Cadmus, gaf haar naam aan een van de poorten van Thebe.--4)
dochter van Agamemnon en Clytaemnestra, zorgde bij den moord van haar
vader, dat Orestes in veiligheid gebracht werd; toen hij terugkeerde,
hielp zij hem op Clytaemnestra en Aegisthus wraak te nemen. Zij was
door haar moeder aan een armen daglooner uitgehuwd, die haar echter
met allen eerbied behandelde; later huwde zij met Pylades.--5)
dochter van Latinus; v. s. was Remus de zoon van Italus en Electra.

Electrides insulae, Elektrides nesoi, barnsteeneilanden, zie Glaesariae
insulae.

Electryon, Elektryon, zoon van Perseus en Andromeda, koning van
Mycenae, gehuwd met Anaxo, vader van Alcmene. Zie Amphitryo.

Elegia, elegeia (ta), ook elegeia, een soort lyrisch gedicht, de
eerste overgang van epische tot lyrische poëzie. In inhoud, wijze
van behandeling, dialect en versmaat (hexameters met pentameters
afwisselend, disticha) verwijdert zich de elegie oorspronkelijk niet
ver van het epos. De oudste (ionische) elegieën waren krijgsliederen
of behandelden de politiek, later bij de Atheners werden het meer
liederen uit het dagelijksch leven, tafel-, liefde- en klaagliederen,
de Alexandrijnen eindelijk kozen dezen dichtvorm bij voorkeur voor
geleerde onderwerpen. Bij de Romeinen werd sedert het einde der
republiek tot zeer laat van de elegie veel werk gemaakt.

Eleleides = Bacchae.

Eleon, Eleon, oude stad in Boeotia, ten O. van Tanagra.

Elephantine, Elephantine, eilandje met stad in den Nijl, op de
aethiopische grenzen dicht bij Syene, onder de Perzen en Rom. een
sterk bezette grenspost.

Elephenor, Elephenor, zoon van Chalcodon, vorst der Abanten, werd
voor Troje door Agenor gedood.

Eleus = Elaeus.

Eleusinia, Eleusinia, eleusinische mysteriën, groote feesten en
plechtigheden ter eere van Demeter en Persephone, die hier Cora heette,
waarbij reeds vroeg Dionysus onder den naam Iacchus werd opgenomen. De
mysteriën dienden ter herinnering aan den zwerftocht van Demeter na
den roof harer dochter en zouden door die godin zelve ingesteld zijn,
toen zij op dien tocht te Eleusis gastvrij ontvangen werd. Evenals
men in het verdwijnen en herrijzen van Persephone eene mythische
voorstelling zag van het schijnbaar sterven en herleven der natuur,
zoo werden ook de eleusinische plechtigheden op twee tijden van het
jaar gevierd, de groote ter herinnering aan Persephone's afdalen naar
de onderwereld in den herfst, de kleine ter viering van hare terugkomst
op aarde in de lente. De groote mysteriën begonnen den 15den Boëdromion
en duurden verscheiden dagen. De eerste vijf waren gewijd aan offers,
reiniging, enz.; de voornaamste dag was echter de zesde, Hiakchos
genaamd, wanneer een optocht van Athene naar Eleusis gehouden werd,
waaraan soms meer dan 30.000 menschen, allen bekranst, deel namen;
daar men dikwijls halt maakte en de reis meermalen gestoord werd door
allerlei scherts en plagerij, was het nacht, voordat men aan de plaats
zijner bestemming gekomen was. Daar werden dan fakkeldansen uitgevoerd
en heilige liederen gezongen, alles ter herinnering aan Demeter, haar
smart bij het missen en haar vreugde bij het vinden harer dochter. De
eigenlijke geheime feestviering had in een tempel (mystikos sekos)
plaats. Wat daar gebeurde, is niet in bizonderheden bekend; slechts
zooveel kan men uit de uitdrukkingen van oude schrijvers daaromtrent
opmaken, dat het lot van Persephone op zeer indrukwekkende wijze
dramatisch werd voorgesteld (deze voorstellingen heeten dromena);
zonder dat er eenig bepaald dogma verkondigd werd, moest bij de
ingewijden, door wat zij zagen en mede ondervonden, de hoop opgewekt
worden, dat ook zij eens, evenals de godin, uit het rijk van dood,
duisternis en verschrikking verlost zouden worden. Na afloop van het
sombere gedeelte der plechtigheid werd het daarmede verbonden vasten
gebroken door het gebruik van een drank kykeon, bereid uit water, meel
en prij, terwijl het geheele feest besloten werd door de plemochon,
waarbij men uit bijzondere schalen naar oost en west water plengde. Om
de vijf jaar werden de mysteriën met meer dan gewonen luister gevierd,
en naar het schijnt waren er soms ook feestspelen mede verbonden.--De
kleine mysteriën werden in de maand Anthesterion in de voorstad Agrae
gevierd en stelden het mystisch huwelijk tusschen Persephone en Iacchus
voor.--De mysteriën waren oorspronkelijk alleen voor Eleusiniërs,
later ook voor Atheners, vervolgens voor alle Grieken toegankelijk,
eindelijk werden ook barbaren ingewijd, mits een atheensch burger
(mystagogos) hen inleidde. Gewoonlijk ontving men de eerste wijding bij
de kleine mysteriën; alsdan mocht men de groote nog in hetzelfde jaar
als mystes bijwonen, eerst het volgende jaar werd men echter epoptes,
en mocht men als zoodanig ook bij de geheime plechtigheden tegenwoordig
zijn.--De feesten stonden onder het toezicht van den archon basileus,
en werden geleid door verschillende priesters, waarvan de voornaamste
de hierophantes was; op hem volgden de dadouchos, hierokeryx en
epibomios.--Lang stonden de eleusinische mysteriën bij de Grieken in
hoog aanzien. Zij werden opgeheven bij besluit van Theodosius den Gr.,
nadat reeds kort te voren de tempels en andere heilige gebouwen door
dweepzieke monniken in het gevolg van Alarik verwoest waren.

Eleusis, g. -inis, Eleusis, 1) stad in Attica nabij de grenzen
van Megaris. De stad was beroemd door hare mysteriën ter eere van
Demeter en Persephone, zie Eleusinia. De weg van Athenae naar Eleusis
heette hiera hodos. Eleusis had met Brauron den naam van polis.--2)
oude stad in Boeotia, aan den zuidelijken oever van het meer Copaïs,
vroeg te gronde gegaan door de overstroomingen van het meer.

Eleutherae, Eleutherai, demus van Attica op de boeotische grenzen.

Eleutheria, 1) feest ter eere van Zeus Eleutherius om de vijf jaar
te Plataeae gevierd, ter herinnering aan den gelukkigen afloop van
de perzische oorlogen.--2) feest op Samus.--3) huiselijk feest door
vrijgelaten slaven gevierd.

Eleutherocilices, Eleutherokilikes, rooversstam op den Amanus en
den Taurus, die zich den naam van vrije Ciliciërs gaven. Hoofdstad:
Pindenissus, bergvesting.

Eleutho, Eleutho = Ilithyia.

Elfmannen, zie Hendeka.

Elicius, bijnaam aan Jupiter gegeven als regengod; men trachtte in
tijden van droogte door een processie (het aquaelicium) van blootvoets
gaande matronae met loshangende haren, en van de ambtenaren zonder
teekenen hunner waardigheid, van Jupiter Elicius regen af te smeeken;
hierbij werd ook de regensteen, lapis manalis door de priesters onder
gebeden medegevoerd. Later heeft men J. El. vereenzelvigd met den
bliksemgod, en meende men, hem door zekere formules te kunnen dwingen
den bliksem uit den hemel naar beneden te zenden; hij had een tempel
op den Aventinus, door Numa gebouwd.

Elimea, Elimia, -iotis, Elimeia, Elimia, -iotis, landschap
van Macedonia, in het zuiden, op de thessalisch-epirotische
grenzen. Hoofdstad: Elima.

Elimberris (Climberris), hoofdstad der Ausci, in Aquitania, zie Ausci.

Elis, Elis, Eleia, het meest westelijke gewest der Peloponnesus, in
vier deelen verdeeld: Elis propria in het N.W., Acrorea in het N.O.,
Pisatis met de hoofdplaats Pisa, in het midden, en Triphylia, het land
der drie stammen: Caucones, Paroreatae, en Minyae, in het Z.--De stad
Pylus Triphyliacus was v. s. de woonplaats van den grijzen Nestor. In
Pisatis lag Olympia, aan den Alpheus, de beroemde schouwplaats
der olympische spelen. Uithoofde dezer spelen was Elis aan Zeus
Olympius geheiligd en onschendbaar en mocht door geene vijandelijke
legers betreden worden; tot op den peloponnesischen oorlog werd deze
onschendbaarheid geëerbiedigd. Om dezelfde reden had ook de stad
Elis, aan den Peneus gelegen, geene muren. Oudtijds was Elis door
Epeërs bevolkt; bij de dorische verhuizing viel het ten deel aan
den Aetoliër Oxylus en uit de samensmelting van Epeërs, Aetoliërs
en Doriërs ontstonden de Eleërs. De dorische naam van het land is
Alis. In Elis behooren de mythen te huis van Pelops en de schoone
koningsdochter Hippodamia en van den Augiasstal en den stroom Alpheus.

Elisa, Elissa = Dido.

Elison, Elisson, Elisa, beek, grens tusschen Elis propria en Pisatis.

Elische school, z. Phaedo.

Ellopia, Ellopia, 1) stad en kustland in het N. van Euboea, daarom
ook = Euboea.--2) oude naam der omstreken van Dodona in Epirus.

Elmantica = Salmantica.

Elone, Elone, stad in het thessalische landschap Perrhaebia, later
Limone, Leimone.

Elorus, Eloros, Heloros, zie Helorus.

Elpenor, Elpenor, een van de tochtgenooten van Odysseus, viel in
dronkenschap van het dak van Circe's paleis en brak den nek. Odysseus
ontmoette hem later in de onderwereld.

Elymais, Elymaïs (Elâm), landstreek in Susiane, bewoond door de
krijgshaftige Elymaeërs, die als boogschutters in het O. grooten
naam hadden.

Elymi, Elymoi, sicilische volksstam, die rondom den berg Eryx woonde,
verbonden met de Carthagers.

Elymia, Elymia, stad in Arcadia, ten Z. van Orchomenus.

Elymiotis = Elimea.

Elimus, Elymos, zoon van Priamus of Anchises, vluchtte uit Troje naar
Sicilië en werd de stamvader van de Elymi (z. a.).

Elysii of Elisii, germaansche volksstam tot de Lugii behoorend,
in het N.O. van Germania, vermoedelijk aan den bovenloop van de Oder.

Elysium, Elysion pedion, een veld aan het uiterste einde der aarde,
waarheen lievelingen der goden zonder te sterven verplaatst worden
om er een zalig leven te leiden. Volgens lateren is het een deel van
de onderwereld, waar de braven na hun dood verblijf houden.

Emancipatio. Hoewel volgens het rom. recht een vader krachtens zijne
patria potestas zijne kinderen kon verkoopen, zoo had dit recht toch
zijne grenzen. Hij kon zijn zoon niet vaker verkoopen dan driemaal,
overeenkomstig de wet der 12 tafelen. Hiervan maakten de Rom. gebruik
om een zoon van de patria potestas te ontslaan. De vader verkocht zijn
zoon per aes et libram ten overstaan van een libripens en vijf getuigen
door een schijnkoop aan een pater fiduciarius (zie fiducia). Deze liet
echter den zoon weder vrij, zoodat deze weder onder de vaderlijke
macht terugkeerde. Wanneer deze handeling nu driemaal herhaald was,
was de vaderlijke macht verbroken. De pater fiduciarius gaf den zoon
ten derde male aan den pater naturalis terug, doch deze had hem nu
niet meer in potestate, doch slechts in mancipio en kon hem hiervan
vrij verklaren, manumittere, waardoor hij sui iuris werd.

Emathia, Emathia, landschap van Macedonia ten W. van den Axius
(Vardar), de bakermat van het macedonisch koningshuis. Dichterlijk
is Emathia zoowel = Macedonia als = Thessalia.

Emathides, Emathides, negen dochters van Pierus, koning van Emathia,
die met de Muzen een wedstrijd durfden aangaan en in eksters veranderd
werden.

Emathion, Emathion, zoon van Tithonus en Eos, koning van Arabië,
werd door Heracles gedood.

Embades, schoenen, meestal door mannen uit de lagere standen gedragen.

Embaterion, 1) bij de Spartanen de muziek, die bij het marcheeren
geblazen werd, ook een anapaestisch lied, dat men op marsch zong.--2)
offer, voordat men zich inscheepte.

Emblemata, 1) inlegwerk, (in tegenstelling met crustae z. a.) goud in
zilver, of zilver in brons, waarvan de figuren "en relief" zijn.--2)
mozaiek.

Emerita Augusta = Augusta Emerita.

Emesa, Emesa, stad in Syria, aan den Orontes, met een prachtigen
zonnetempel, waar Heliogabalus opperpriester was, voordat hij romeinsch
keizer werd. Alexander Severus was te Emesa geboren. In de nabijheid
werd Zenobia van Palmyra in 272 na C. door Aurelianus verslagen.

Emmeleia, dans in het grieksche treurspel, waarschijnlijk meer
een gebarenspel, waardoor de inhoud der koorzangen aanschouwelijk
voorgesteld werd.

Emmenidae, Emmenidai, een adellijk geslacht te Gela en Agrigentum; na
den dood van den tyran Phalaris hadden zij te Agrigentum de regeering
in handen. De beroemdste van hen was Theron, wiens zoon Thrasydaeus
om zijne wreedheid verdreven werd (470). Hun stamvader was, naar zij
beweerden, Polynices.

Emmenoi dikai, te Athene processen, waarin binnen dertig dagen na de
aanklacht uitspraak gedaan moest worden.

Emodi montes, Emodon oros. De Emodi montes en de Imaus, Imaos, der
ouden grensden aan elkander, zonder dat men echter een juist begrip
van de ligging had. Vermoedelijk vormen de Emodi montes het westelijk,
de Imaus het oostelijk gedeelte van het Himalaya-gebergte.

Emona, stad in Pannonië aan den Nauportus (zijtak van den Savus),
tgw. Laibach. Bij latere schrijvers wordt de stad gerekend tot Italië
te behooren.

Empedocles, Empedokles, van Agrigentum (492-432), uit een aanzienlijk
en rijk geslacht, wierp als een van de leiders der volkspartij de
aristocratische regeering in zijne vaderstad omver (444), weigerde
de hem aangeboden koninklijke waardigheid en voerde eene zuivere
democratie in. Als staatsman, natuur- en geneeskundige, wijsgeer en
redenaar uitmuntend, werd hij als een gunsteling der goden beschouwd
en na zijn dood als heros vereerd. Op het einde van zijn leven ging
hij naar de Peloponnesus, en het schijnt dat hij buiten zijn vaderland
gestorven is; ook verhaalde men dat hij, om door zijne plotselinge
verdwijning indruk te maken, in den Aetna sprong, en dat dit later
verraden werd, doordat de berg een van zijne sandalen uitbraakte.--In
zijne leerdichten, peri physeos en katharmoi, waarvan nog verscheiden
fragmenten bestaan, verkondigt hij de eeuwigheid en onvergankelijkheid
der stof; hij neemt vier stoffelijke elementen (rhizomata) aan: vuur,
lucht, aarde en water, waarop twee ideale elementen, liefde en haat,
inwerken; onder de heerschappij der liefde is alle stof vereenigd tot
ééne massa of chaos (sphairos), heeft de haat alle macht, dan bestaan
alle stofdeeltjes afzonderlijk, tusschen deze beide uitersten ligt het
leven van individuën. Ontstaan en vergaan zijn dus ijdele woorden,
er is slechts vereeniging (mixis) en scheiding (diallaxis). De ziel
is een mengsel van alle elementen en is daardoor in staat alle te
kennen. Ook de leer van de zielsverhuizing schijnt Empedocles van
Pythagoras of de Orphici te hebben overgenomen.

Emporia, ta Emporia, landstreek in Africa aan de kleine Syrte, zeer
vruchtbaar en reeds vroeg met phoenicische koloniën bezet.

Emporium, Emporiae, Emporion, Emporiai, kolonie van Massilia in het
gebied der Indigetes, aan den O. uithoek der Pyrenaeën, tegenwoordig
Ampurias.

Emptio venditio (zonder et), koop en verkoop. Emptio bonorum, zie
bonorum emptio. Emptor familiae, de schijnkooper, zie fiducia.

Empulum, stadje in Latium, bij Tibur.

Empyromanteia, de kunst van waarzeggen uit het branden van het
offervuur, het eerst, naar het heette, onderwezen door Amphiaraus.

Empusa, Empousa, een spook of menschenetend monster met ezelspooten,
waarmede men kinderen bang maakte.

EN = Dies endotercisus, z. Festi (dies).

Enagonios, bijnaam van verscheiden goden als beschermers van
wedstrijden, vooral van Hermes.

Enarete, Enarete, dochter van Deïmachus, gemalin van Aeolus no. 1.

Encaustica, n.l. ars, enkaustike (techne), de kunst om met kleuren
te schilderen, welke met was waren aangemengd en vervolgens op het
beschilderde voorwerp voorzichtig werden ingebrand. Op die wijze
werden marmeren beeldwerken en ook architectuurstukken beschilderd. Men
kreeg op deze wijze levendige, schitterende kleuren, doch men schijnt
nog niet achter de bizonderheden der bewerking te zijn. Ook het
inbranden van figuren in ivoor met eene heet gemaakte graveerstift
wordt encaustiek genoemd. Voorbeelden van encaustiek op hout zijn de
portretten, die men in late aegyptische graven gevonden heeft.

Enceladus, Enkelados, een der Giganten, die met de goden streden;
hij werd overwonnen en ligt sedert onder den Aetna.

Encheleis, Encheleis, een volksstam in zuidelijk Illyrië.

Endeis, Endeis, dochter van Chiron, gemalin van Aeacus, moeder van
Peleus en Telamon.

Endeixis, in het attisch recht een vorm van aanklacht, ten gevolge
waarvan de aangeklaagde terstond in hechtenis genomen werd, tenzij
hij borgen stelde. Dit geschiedde bijv. wanneer een onbevoegde zich
burgerlijke rechten aangematigd had en in sommige gevallen bij moord.

Endotercisi (intercisi) dies, zie Festi (dies).

Endromis, endromis. Bij de Rom. beteekent dit woord een grof wollen
deken, die men na lichaamsoefeningen omsloeg, ten einde geen koude
te vatten. De endromis Tyria was van fijnere stof. Bij de Grieken
echter is endromis eene sterke, van voren dichtgeregen jachtlaars,
waarmede Artemis dikwijls werd afgebeeld, en die kuit en voet omsloot,
maar de teenen bloot liet.

Endymion, Endymion, zoon van Zeus of Aëthlius en Calyce, koning
van Elis, had bij Selene vijftig dochters; zijn graf was te
Olympia.--V. a. was hij een Cariër of van Elis naar Carië gegaan
en leefde hij daar op den berg Latmus. Selene beminde hem en steeg
elken nacht van haar wagen af om hem in zijn slaap te beschouwen en
te kussen, waarom hij tot Zeus bad dat hij eeuwig slapen en eeuwig
jong blijven mocht, wat hem werd toegestaan.--Andere verhalen noemen
Artemis in plaats van Selene en maken van End. een jager of herder.

Enechyrasia of enechyrasmos, het beslag leggen op goederen van iemand,
die na veroordeeling verzuimde op den bepaalden termijn te betalen.

Engyum of Engyïum, Engyon, Engyion, stad in het binnenland van
Sicilia, ten Z. van Apollonia, met een tempel der Magna Mater of,
volgens andere schrijvers, van de theai meteres.

Enipeus, Enipeus, rivier in Thessalia, zijtak van den Apidanus. De
riviergod werd bemind door Tyro, dochter van Salmoneus; Poseidon nu nam
de gedaante aan van Enipeus en verwekte bij Tyro twee zoons, Pelias
en Neleus. De mythe wordt ook verplaatst naar den Enipeus in Elis,
een zijtak van den Alpheus. Een derde rivier van denzelfden naam in
Macedonië ontspringt op den Olympus en stroomt bij Dium (no. 3) in zee.

Enispe, Enispe, oude stad in Arcadia, vroeg verdwenen.

Enna of Henna, Enna, oude stad der Siculi in het binnenland van
Sicilia, ho omphalos Sikelias geheeten, afhankelijk van Syracusae,
op een steile hoogte in eene zeer vruchtbare landouw gelegen, waar
veel tarwe verbouwd werd. Daarom was de stad met haren omtrek aan
Demeter geheiligd. In den sicilischen slavenopstand onder Eunus, die
in 132 onderdrukt werd, was Enna het brandpunt. Hier laat de mythe
Proserpina door Pluto schaken. Tegenwoordig is de streek dor en woest.

Ennaëteris, Ennaeteris, astronomische cyclus van acht jaar, met 96
maanden en 3 schrikkelmaanden = 2922 dagen, ingevoerd door Cleostratus
van Tenedus.--Ook feesten, die om de acht jaar gevierd worden,
heeten enneaterides.

Enneakrounos, zie Callirrhoë no. 5.

Ennea hodoi, naam der streek, waar later Amphipolis werd gesticht.

Ennius (Q.), rom. dichter, in 239 te Rudiae in Calabria geboren,
Griek door opvoeding en reeds vroeg met de grieksche letterkunde
bekend. M. Porcius Cato Maior vond hem in 204 als rom. soldaat op
Sardinia, merkte zijn talent op en nam hem naar Rome mede. Dáár
verwierf Ennius zich de vriendschap van verschillende aanzienlijke
Rom., o.a. van de Scipiones en de Fulvii Nobiliores, door wier
toedoen hij in 184 onder de rom. burgers werd opgenomen. Hij stierf
in 169. De Rom. zagen in Ennius den schepper hunner nationale
poëzie. Zijn voornaamste werk zijn zijne Annales, in 18 boeken, eene
doorloopende rom. geschiedenis in verzen, en wel niet in de oude,
harde saturnische, maar in epische versmaat. Hij was de eerste, die
den dactylischen hexameter op het Latijn toepaste. Vooral Vergilius
heeft voor zijne Aeneis aan Ennius zeer veel ontleend. Ook schreef
E. naar grieksche voorbeelden een aantal treurspelen, benevens andere
gedichten van gemengden inhoud, vooral Saturae (4 boeken), en in proza
een vertaling van de hiera anagraphe (sacra historia) van Euhemerus
(z. a.). Ten onrechte hebben sommige schrijvers verteld, dat hij in
het familiegraf der Scipio's begraven is.

Ennomus, Ennomos, 1) Mysiër, bondgenoot der Trojanen, beroemd als
vogelwichelaar.--2) Trojaan, door Odysseus gedood.

Ennosigaios, aardschudder, bijnaam van Poseidon.

Enodios, Enodia, op de wegen vertoevend, bijnaam van Hermes, Artemis,
Hecate en Persephone.

Enomotia, afdeeling van het spartaansche leger, het zestiende deel
van eene mora, bestaande uit 25, 32 of 36 man.

Enope, Enope, oude stad in Messenia, later Gerenia genoemd.

Enosichthon = Ennosigaios.

Entasis is de zwelling of verdikking, die men in het midden van de
dorische zuil opmerkt, en die het denkbeeld moet wekken, dat de zuil
iets zwaars te dragen heeft, zie columna.

Entella, Entella, stad aan den Crimisus in het W. van Sicilia, in
het gebied der Elymi.

Entimus, Entimos, Cretenser, die eene kolonie naar Gela op Sicilië
bracht.

Entoria, dochter van een rom. landman, werd bij Saturnus, die bij
haar vader zijn intrek genomen had, moeder van vier zonen. Saturnus
leerde haar vader wijn bereiden, en toen deze zijn buren van den
nieuwen drank gegeven had, en zij daardoor bedwelmd werden, meende
men dat hij hen vergiftigd had en steenigde men hem. Daarom hingen
zijne kleinzonen zich op. Een latere hongersnood werd als een straf
van den god beschouwd, en om hem en zijne zonen te verzoenen, bouwde
Lutatius Catulus aan de tarpeïsche rots een tempel voor Saturnus met
een altaar met vier aangezichten. Dit verhaal is een late nabootsing
van de sage van Erigone, zie Icarius.

Enyalius, Enyalios, bijnaam van Ares, v. a. een krijgsgod, zoon van
Ares en Enyo.

Enyo, Enyo, 1) eene oorlogsgodin, die Ares in den oorlog vergezelde; te
Athene stond haar beeld in den tempel van dien god. De Rom. hielden
haar voor dezelfde als Bellona.--2) een van de Graeae.--3)
cappadocische godin, = Rhea Cybele of Artemis.

Eora, z. Erigone.

Eordaea, Eordaia, stad en landschap in het hart van Macedonia, ten
W. van den mons Bermius, bewoond door de Eordi, Eordoi.

Eos, Eos, dochter van Hyperion en Thea, de rozenvingerige
(rhododaktylos), in saffraankleurige kleederen gehulde (krokopeplos)
godin van het morgenrood, stijgt des morgens vroeg uit den Oceaan
op en brengt aan goden en menschen het daglicht, terwijl zij voor
haar broeder Helius uit rijdt; later wordt zij godin van den dag
genoemd. Zij was gehuwd met Astraeus, bij wien zij moeder werd van de
winden en sterren; nadat hij in den Tartarus geworpen was, schaakte zij
achtereenvolgens Orion, Tithonus, Clitus en Cephalus. Een eeredienst
had zij niet. Bij de Rom. is zij dezelfde als Aurora, die echter eene
dochter van den zonnegod genoemd wordt.

Epacria, Epakria = Diacria.

Epangelia dokimasias, de verklaring, in de atheensche volksvergadering,
soms onder eede, afgelegd, dat men van plan was dengene, die zich
gereed maakte tot het volk te gaan spreken, wegens eene crimineele
handeling aan te klagen; zulk eene verklaring schokte natuurlijk
het vertrouwen van het volk in den spreker, maar moest ook door de
aangekondigde aanklacht gevolgd worden.

Epaminondas, Epameinondas, Thebaan, zoon van Polymnis, uit een arm
maar edel geslacht, geb. omstreeks 418. Met den grootsten ijver
legde hij zich toe op alles, wat tot de ontwikkeling van lichaam en
geest konde dienen; vooral schepte hij behagen in het onderwijs van
den pythagoreïschen wijsgeer Lysis, die, uit Tarente gevlucht, in het
huis van Ep. eene schuilplaats vond. Bescheiden en zelfverloochenend,
in het staatkundige vervuld van een ideaal, dat hoog boven het streven
der twistende partijen in zijne vaderstad stond, vervulde hij lang
eene betrekkelijk onbeduidende rol; afkeerig van burgertwisten, nam
hij ook geen deel aan de samenzwering van zijn vriend Pelopidas,
die in 379 een einde maakte aan de spartaansche overheersching en
de oligarchische regeering; toen echter de vrijheid heroverd was,
trad Ep. op den voorgrond. Hij bewerkte, dat de omwenteling bij
de burgerij krachtigen steun vond, dat de gevallen partij niet
te veel van de wraak der overwinnaars te lijden had, en dat de
meeste boeotische steden zich bij Thebe aansloten. Als gezant
bij de vredesonderhandelingen te Sparta (371) weigerde hij toe te
stemmen in de oplossing van den boeotischen bond; toen de oorlog
hervat werd, behaalde hij als boeotarch de schitterende overwinning
bij Leuctra (371), die men grootendeels te danken had aan de door
Ep. uitgevonden scheeve slagorde (loxe phalanx), waarin de linker
vleugel veel diepere opstelling had dan de rechter en het centrum
en, tegen de in gr. legers heerschende gewoonte, met den eigenlijken
aanval belast was (z. Taxis). Een gevolg van deze overwinning was,
dat de meeste peloponnesische staten van Sparta afvielen, en in het
volgende jaar trok Ep. zelf met een groot leger naar de Peloponnesus,
ten einde eenheid tusschen die staten tot stand te brengen; hij dringt
tot Sparta zelf voorwaarts en bewerkt het herstel van Messenië en de
stichting van Megalopolis door de Arcadiërs. In 368 werd Pelopidas
verraderlijk door Alexander van Pherae gevangen genomen en de Thebanen
zonden een leger om hem te bevrijden; toen dit leger door onbekwaamheid
van den aanvoerder in gevaar geraakt was, verlangde het dat Ep.,
die als gewoon soldaat aan den tocht deelnam, het opperbevel zou in
handen nemen; hij leidde den terugtocht en bij een tweede expeditie
dwong hij Alexander zich aan de eischen van Thebe te onderwerpen. Ook
wendde Ep. pogingen aan om zijne vaderstad tot eene zeemogendheid
te verheffen, die echter zonder gevolg bleven. Besluiteloosheid
bij de peloponnesische bondgenooten en de moeielijkheid hen op den
duur tot eendrachtige samenwerking te bewegen, noodzaakten Ep. nog
herhaaldelijk tot tochten naar de Peloponnesus, het laatst in 362,
toen hij weder zeer nabij Sparta kwam; daar hij echter zag, dat men
daar op zijne komst voorbereid was, trok hij terug tot Mantinea,
waar het tot een slag kwam. Ep. behaalde weder de overwinning en
joeg het geheele vijandelijke leger op de vlucht, maar werd doodelijk
gewond. Met hem eindigde de kortstondige grootheid van Thebe.

Epaphroditus, Epaphroditos, 1) geleerd grammaticus, zeer bevriend
met Flavius Josephus, kwam onder Nero naar Rome en leefde er tot
de regeering van Nerva; hij schreef commentaren op oude grieksche
dichters.--2) geheimschrijver van Nero, wien hij bij zijn zelfmoord
behulpzaam was, daarom werd hij (in 95) door Domitianus ter dood
veroordeeld.

Epaphus, Epaphos, zoon van Zeus en Io, werd koning van Aegypte en
stichter van Memphis.

Eparitoi, heette het gemeenschappelijk leger der Arcadiërs, toen de
arcadische steden na den slag bij Leuctra tot een bond vereenigd waren.

Epei, Epeioi, oude volksstam uit Thessalia, die lang vóór den
trojaanschen oorlog naar Aetolia was getrokken en zich later in het
N. van Elis had gevestigd. Zie Elis.

Eperatus, Eperatos, van Pharae, opvolger van Aratus als strateeg van
het achaeisch verbond.

Epetium, stad in Dalmatia, ten Z. van Salona.

Epeus, Epeios, 1) zoon van Endymion, was overwinnaar in den wedloop,
dien hij op bevel van zijn vader te Olympia met zijne broeders hield,
en kreeg daardoor de regeering over Elis.--2) zoon van Panopeus,
van een van de Cycladen, een van de strijders tegen Troje, beteekende
weinig als krijgsman, maar was beroemd als vuistvechter en als maker
van het houten paard van Troje. In latere verhalen wordt hij als
verachtelijk laf voorgesteld; v. s. zou hij naar Italië gekomen zijn
en Pisa en Metapontum gesticht hebben.

Ephebos, jong mensch die den huwbaren leeftijd bereikt heeft, tusschen
knaap en man. Te Athene werden de knapen op hun 18de jaar epheboi,
na twee jaar (epi dietes hebesantes) dienstplicht als grenswacht
(peripoloi), werden zij op hun 20ste jaar meerderjarig, kregen zij
toegang tot de volksvergadering en traden zij in den geregelden
krijgsdienst. Het kenteeken der epheboi is kort geschoren haar,
terwijl kinderen en mannen het haar lang dragen.

Ephedros, degene die, bij een wedstrijd waarvoor zich een oneven aantal
mededingers hebben aangegeven, bij de loting geen tegenpartij gekregen
heeft, en dus afwacht totdat hij, door het afvallen der overwonnenen,
gelegenheid krijgt aan den strijd deel te nemen.

Ephesia, Ephesia, feest ter eere van Artemis te Ephesus in de maand
Artemision gevierd. Hieraan namen alle Ioniërs van Klein-Azië deel. Er
werden agones hippikoi, gymnikoi en moosikoi gehouden. In later tijd
was hieraan een nachtelijk feest verbonden, dat berucht was wegens
zijne onzedelijkheid en niet toegankelijk was voor getrouwde vrouwen.

Ephesiae literae, Ephesia grammata, onverstaanbare woorden, ingegrift
op het beeld der ephesische Artemis; deze woorden werden op metalen
plaatjes of steenen gegraveerd, die dan als amuletten groote waarde
hadden.

Ephesis, hooger beroep, van een vonnis der heliastenrechtbank was
alleen in geval van veroordeeling bij verstek geoorloofd; van een
scheidsrechterlijk vonnis (zie diaitetes) kon men bij de Helaea
apelleeren tegen storting van zekere som als parabolon.

Ephestris, omslagdoek of mantel, bij koud weder door mannen en
vrouwen gedragen.

Ephesus, Ephesos, na de tuchtiging van Miletus de voornaamste der
12 ionische bondssteden op de aziatische kust, aan den mond van
den Cayster. Volgens de mythe was de stad oorspronkelijk gesticht
door Amazonen. Het was in elk geval een vóór-Grieksche stad (met
de opgravingen zijn vele myceensche vondsten voor den dag gekomen),
door de Cariërs gesticht. In ongeveer 1100 hebben de Ioniërs onder
Androclus er bezit van genomen. De stad was beroemd door haren
Artemis-tempel, die voor een van de zeven wonderen doorging. Omtrent
den dienst van deze Artemis zie men Artemis aan het einde. In 356,
juist in den nacht van Alexanders geboorte, stak Herostratus, om
zijn naam te vereeuwigen, den tempel in brand; doch deze herrees
nog prachtiger dan te voren. Lysimachus vergrootte de stad in 268 en
legde een nieuwe haven aan, daar de oude dicht geslibd was door de
aanslibbingen van den Cayster; maar haar toppunt van bloei bereikte
zij onder de rom. keizers als hoofdstad der provincie. Ephesus dreef
voortdurend een levendigen handel en was de voornaamste stapelplaats
van Klein-Azië. De wijsgeer Heraclitus (± 510) was hier geboren.

Ephetai, een rechterlijk collegie te Athene, v. s. door Draco
ingesteld, v. a. veel ouder. De 51 epheten moeten meer dan 50 jaar oud
zijn; zij waren in 3 gerechtshoven verdeeld, en spraken recht over
moord in alle gevallen, die niet volgens de wet voor den Areopagus
moesten gebracht worden.

Ephialtes, Ephialtes, 1) een van de Aloaden, z. Aloadae. V. a. een
van de Giganten, door Heracles en Apollo van zijne oogen beroofd.--2)
een daemon, die als nachtmerrie de menschen kwelt.--3) een Thessaliër,
die bij de Thermopylae aan Xerxes een bergpas verried, waardoor hij
Leonidas in den rug konde vallen. Door de Amphictyonen vogelvrij
verklaard, werd hij later gedood.--4) Athener, vooral bekend door
zijne maatregelen tot inkrimping van de macht van den Areopagus. Bij de
voorbereiding van die maatregelen werd hij door Pericles ondersteund;
korten tijd nadat zijne voorstellen waren aangenomen (462), werd
hij vermoord. Zijne braafheid en belangeloosheid worden dikwijls
hoog geroemd.--5) atheensch demagoog, bestrijder der macedonische
partij. Toen Alex. na de verwoesting van Thebe zijne uitlevering
eischte (335), vluchtte hij naar Azië, en bij het beleg van
Halicarnassus sneuvelde hij.

Ephori, ephoroi, 1) vijf spartaansche overheden, wier bevoegdheden,
oorspronkelijk waarschijnlijk tot een of ander onderdeel van het
staatsbestuur beperkt, zich in den loop der tijden zoo uitbreidden,
dat zij de overige magistraten, ook de koningen, ter verantwoording
konden roepen en hun zelfs geldboeten konden opleggen; zijzelf
waren eerst bij het neerleggen van hun ambt aan hunne opvolgers
rekening en verantwoording schuldig. Zoo kregen zij van zelf ook
eene groote politieke macht, die eindelijk zoo ver ging, dat zij
het toezicht hadden op het naleven der wetten, op zeden en tucht,
dat zij volksvergaderingen bijeenriepen en er voorstellen deden,
dat zij beslisten over het al of niet toelaten van vreemde gezanten,
enz.--De ephoren bekleedden hun ambt een jaar; zij werden oudtijds
door de koningen benoemd, later door het volk verkozen. Het ephoraat
is v. s. reeds door Lycurgus, v. a. eerst door Theopompus ingesteld;
misschien heeft laatstgenoemde den ephoren bij de wet de groote macht
toegekend, die zij later bezaten, en waardoor zij als de aangewezen
vertegenwoordigers der volksvergadering een tegenwicht vormden tegen
koningen en gerusia, zooals bij de wetgeving van Lycurgus bezwaarlijk
bedoeld kan zijn. Daarom verzetten zij zich tegen den door Agis III
bedoelden terugkeer tot de instellingen van Lycurgus; daarom begon ook
Cleomenes III zijne hervormingen met de afschaffing van het ephoraat,
dat na zijne nederlaag bij Sellasia echter hersteld werd.--2) een
geheim comité van vijf personen, door de oligarchische clubs te
Athene na den slag bij Aegospotami aangewezen om voor hunne belangen
te waken en de verdediging der stad tegen Lysander te belemmeren.

Ephorus, Ephoros van Cumae in Aeolis, leerling van Isocrates, de eerste
schrijver eener algemeene geschiedenis. Deze liep van de terugkomst
der Heracliden tot het jaar 356; zij werd door zijn zoon Demophilus
voortgezet tot 340, en uitgegeven in 30 boeken, waarvan slechts weinige
fragmenten bewaard gebleven zijn. Wegens de wijze, waarop hij zijn
stof behandelt, wordt hij soms de voorlooper van Polybius genoemd. Zijn
werk werd door de ouden zeer verschillend beoordeeld en door Diodorus
Siculus veel gebruikt; Diyllus e. a. schreven vervolgen erop.

Ephyra, Ephyra, oude naam van het latere Corinthus (z. a.), van eene
stad in Thessalia (later Crannon), in Epirus (later Cichyrus geheeten,
dicht bij de kust, hoofdstad van de thesprotische vorsten), in Aetolia,
in Elis (later Oenoë).

Epibomius, Epibomios, titel van een der priesters bij de eleusinische
mysteriën.

Epialtes, z. Ephialtes no. 2.

Epicaste, Epikaste, 1) = Iocaste.--2) dochter van Calydon, echtgenoote
van Augias.--3) dochter van Augias, moeder van Thessalus.

Epicharis, Epicharis, vrijgelaten slavin, die in de samenzwering van
Piso tegen keizer Nero betrokken was, doch zelfs door de pijnbank niet
tot bekentenis kon gedwongen worden, en toen zij ten tweede male zou
gepijnigd worden, zich met haar gordel wurgde.

Epicharmus, Epicharmos, van Cos, geb. 540, kwam reeds jong naar
Sicilië, leefde te Megara en, toen deze stad verwoest was, te Syracuse
aan het hof van Hiero, waar hij in 460 stierf. In zijn jeugd hield
hij zich veel bezig met wijsbegeerte, later wijdde hij zich echter
uitsluitend aan de poëzie en werd hij de eigenlijke schepper der
dorisch-sicilische comedie. Hij schreef 35 stukken, waarvan slechts
enkele fragmenten nog bestaan. Zijn fort is de mythologische travestie,
zooals blijkt uit de namen zijner stukken, zooals Bouseiris, Hebas
gamos, Komastai e Haphaistos. Andere stukken zijn meer verwant met
de Mimoi (z. Mimus). Hij heeft veel invloed gehad op de oud-attische
comedie, en vooral op de middel- en nieuwe comedie. Waarschijnlijk
ook op de Atellanae.

Epicheirotonia, 1) ep. ton nomon, de jaarlijksche herziening
der wetten, die te Athene in de eerste volksvergadering van het
jaar plaats had. Iedereen kon voorstellen, eene oude wet door eene
nieuwe te vervangen; alsdan werden uit de heliasten een zeker aantal
nomothetai gekozen, voor wie een formeel proces tusschen de oude en
de nieuwe wet gevoerd werd, waarbij door het volk aangewezen personen
als verdedigers (synegoroi, syndikoi) der oude wet optraden.--2)
ep. ton archon, bevestiging der overheden in de eerste vergadering
van iedere prytanie. Wanneer iemand bij die gelegenheid bezwaren
tegen een magistraat inbracht, werd deze geschorst, totdat de zaak
door de rechtbank der heliasten onderzocht was.

Epicnemidii (Locri), dat gedeelte der Locriërs, dat op en aan den
berg Cnemis woonde.

Epicrates, Epikrates, hielp Thrasybulus bij het verdrijven van de 30;
later werd hij ter dood veroordeeld wegens verraderlijke handelingen,
door hem als gezant gepleegd.

Epictetus, Epiktetos, 1) beroemd Attisch vazenschilder uit het laatste
deel van de zesde eeuw; hij werkte in de fabrieken van Nicosthenes en
anderen. Sommige van zijn vazen zijn nog in zwart-figurigen stijl,
anderen in rood-figurigen stijl.--2) geb. te Hierapolis in Phrygië,
leefde lang te Rome als slaaf van Epaphroditus no. 2; toen deze
hem vrijgelaten had, woonde hij de lessen van Musonius Rufus bij
en trachtte hij, hoewel met weinig gevolg, zijne opvatting van de
stoicijnsche leer te Rome ingang te doen vinden. Nadat Domitianus
alle philosophen uit Rome verbannen had (89 n. C.), ging hij naar
Nicopolis in Epirus, waar hij tot den tijd van Hadrianus leefde. Ver
verwijderd van de aanmatiging der toenmalige stoïcijnen, onthoudt
hij zich meestal van bespiegelingen en legt hij zich alleen toe op
de zedenleer. Evenals Socrates gaf hij zijn onderricht in voor ieder
toegankelijke gesprekken op openbare plaatsen en vereenigde hij een
aantal leerlingen rondom zich, waartoe ook Arrianus behoorde, die na
den dood van den meester zijne leer in een uitvoeriger (diatribai)
en in een meer beknopt (encheiridion) werk te boek stelde. Ep. zelf
heeft niets geschreven.

Epicurus, Epikouros, Athener, geb. 342 of 341, werd zeer jong door zijn
vader medegenomen naar Samus, waar deze als klerouchos eigendommen
had. Reeds zeer vroeg beoefende hij de wijsbegeerte en maakte hij
met verschillende stelsels kennis; 32 jaar oud trad hij eerst te
Mytilene, kort daarna te Lampsacus, met een eigen stelsel op, in
306 kwam hij naar Athene, waar hij reeds in 323 voor korten tijd
geweest was en waar hij tot zijn dood (270) talrijke leerlingen
rondom zich verzamelde.--Ep. vereenigt in zijne philosophie de
natuurkundige theorieën van Democritus met de leer van Aristippus
tot één geheel. Alles bestaat uit atomen, die door hunne neiging tot
vereeniging lichamen vormen; de ziel bestaat uit zeer fijne atomen,
die door het geheele lichaam verspreid zijn, en sterft met het lichaam;
de eenige bron van kennis is waarneming; het hoogste goed is genot,
dat echter niet alleen in beweging (chara, euphrosyne), maar ook
in rust (ataraxia, aponia) bestaat; geestelijk genot staat hooger
dan lichamelijk; de wijze onthoudt zich echter van die genietingen,
waardoor hij later grootere zou moeten derven of die later smart
ten gevolge hebben; de goden zijn gelukzalige wezens, die in de
ruimte tusschen de verschillende werelden wonen, zonder zich om de
menschelijke zaken te bekommeren.--Ep. wordt door de ouden geroemd
als een braaf, eenvoudig en matig levend man; zijne leerlingen, met
wie hij vertrouwelijk en gezellig omging, bleven hem met liefde en
eerbied gedenken, en slechts een enkele trachtte zijn stelsel verder
te ontwikkelen. Van zijne zeer talrijke geschriften--men spreekt van
bijna 300--is slechts zeer weinig bewaard gebleven.

Epicydes, Epikydes, 1) atheensch demagoog, tijdgenoot van
Themistocles.--2) Syracusaan, te Carthago geboren, nam langen tijd
te Syracuse aan het hof van Hieronymus en ook na diens dood de
carthaagsche belangen waar. Hij leidde voor een deel de verdediging
van Syracuse tegen de Romeinen, ging na de verovering van die stad
(212) naar Agrigentum, en toen ook dit gevallen was, keerde hij naar
Africa terug.

Epidamnus = Dyrr(h)achium.

Epidaurus, Epidauros, oud-ionische stad in Argolis, aan de Saronische
golf, met een beroemden tempel van den god Asclepius, die hier geboren
was. Het heiligdom is door het Grieksche archaeologische genootschap
opgegraven. Ook eene aanzienlijke stad in Dalmatia, aan de kust,
ook Epidaurum geheeten.

Epidaurus Limera, Epidauros he Limera, stad op de Oostkust van
Laconica, met een goede haven.

Epidemia, Epidemia, familiefeest, gevierd wanneer iemand behouden
van eene reis teruggekeerd was.

Epidius Marullus (L.), z. Caesetius Flavus.

Epidosis, te Athene vrijwillige gift aan de staatskas, vooral dat,
wat men bij de eisphora meer betaalt dan men verplicht is; ook het
onverplicht op zich nemen van liturgieën e. dgl.

Epigamia = Conubium.

Epigenes, Epigenes, 1) van Sicyon, een van de oudste grieksche
treurspeldichters, v. s. de eerste die onderwerpen behandelde, welke
niet in betrekking stonden met de mythen van Dionysus. Hij behoort
geheel tot de sage.--2) blijspeldichter in het begin der vierde
eeuw.--3) twee leerlingen van Socrates, de een zoon van Criton, de
andere van Antiphon.--4) van Rhodus, schrijver van een werk over den
landbouw.--5) ten onrechte bijg. Gnomonikos, van Byzantium, wiens
astronomische werken door Plinius en Seneca aangehaald worden.--6)
vazenfabrikant uit den tijd van Pericles.

Epigoni, Epigonoi, 1) z. Adrastus.--2) titel van een cyclisch gedicht,
door sommigen aan Homerus toegeschreven.

Epigraphes, Epignomones = Diagraphes.

Epikleros, heette te Athene eene vrouw, die het vermogen van haar
vader erft, wat alleen kon geschieden wanneer deze geene mannelijke
afstammelingen naliet. Zij was verplicht den naasten mannelijken
bloedverwant te huwen, ook wanneer zij reeds met een ander gehuwd
was. Daarentegen konden arme erfdochters (thettai) eischen, dat de
naaste mannelijke bloedverwant haar huwen of haar een behoorlijken
bruidschat geven zoude.

Epilachon, door het lot aangewezen plaatsvervanger van een bij het
lot aangewezen overheidspersoon of raadslid, om bij diens dood of
afzetting terstond zijne plaats in te nemen.

Epilenaia, z. Lenaea.

Epimenides, Epimenides, van Creta, waarzegger, priester en dichter,
over wiens leven allerlei verhalen vol wonderen in omloop waren. Zoo
verhaalde men dat hij in zijne jeugd in een grot in slaap gevallen
was, en daar 56 jaar geslapen had, dat hij een leeftijd van 150 of 300
jaar bereikt had, e. dgl. In 596 werd hij naar Athene geroepen om de
stad te reinigen van de heiligschennis der Alcmaeonidae (z.a.). Hij
wordt soms tot de zeven wijzen gerekend, en verscheiden werken van
hem worden genoemd, zooals orakels, reinigingsliederen, enz.

Epimetheus, Epimetheus, zoon van Iapetus en Clymene, broeder van
Prometheus (z.a.), bij Pandora vader van Pyrrha.

Epimethis, Pyrrha, dochter van Epimetheus.

Epiphanea, Epiphaneia, 1) stad in O. Cilicia, nabij de bergpassen
van den Amanus, vroeger Oeniandus geheeten. Pompeius verplaatste een
gedeelte der zeeroovers hierheen.--2) stad in Syria aan den Orontes,
vroeger Hamath geheeten, door Antiochus Epiphanes vergroot en naar
hem genoemd.

Epipolae, Epipolai, het N.W. en hoogst gelegen gedeelte der stad
Syracusae.

Epirus, Epeiros, land tusschen den Pindus en de Adriatische zee,
en tusschen Hellas en Illyria. Het land werd door illyrische stammen
bewoond, waarvan de Chaones, de Thesproti en de Molossi de voornaamste
waren. Deze Illyriërs hadden de oudere grieksche stammen, waartoe de
Graïci en de Helli of Selli (in Hellopia) behoorden, verjaagd. De
vorsten der Molossers breidden allengs sedert de 4de eeuw hunne
heerschappij over het geheele land uit. Onder hunne koningen, die
van Achilles beweerden af te stammen, is Pyrrhus (295-272), die
tegen de Romeinen oorlog voerde, de merkwaardigste. Later (234/3)
werd Epirus republikeinsch; het vormde toen een bondsstaat, waarvan
Phoenice de hoofdstad was, kwam vervolgens onder Macedonia en ten
slotte met dit rijk onder Rome (167). Van de vreeselijke verwoesting
door Aemilius Paulus heeft het land zich nooit kunnen herstellen. De
bewoners heetten Epirotae, Epeirotai.

Epirus nova = Illyris graeca.

Episemainesthai, z. Euthynai en Logistai.

Epistatai, 1) z. Prytaneis.--2) ep. ton demosion ergon, te Athene
commissies belast met het toezicht op openbare werken en vooral op
het gebruik der daartoe beschikbaar gestelde gelden.

Epistrophia, bijnaam van Aphrodite (z.a.).

Epitadeus, Epitadeus, spartaansch ephoor in het begin der vierde eeuw,
maakte, zooals men later aannam, veranderingen in het eigendomsrecht,
waarbij schenkingen bij het leven of bij testament wettig verklaard
werden; ten gevolge daarvan verminderde sedert dien tijd het aantal
grondeigenaars aanmerkelijk.

Epitrope, te Athene het vergelijk tusschen strijdende partijen, waarbij
zij hun geschil aan de beslissing van door hen gekozen scheidsrechters
onderwerpen. Van zulk een beslissing was geen hooger beroep.

Epitropes dike, aanklacht tegen iemand, die als voogd over minderjarige
kinderen, hunne belangen niet behoorlijk had waargenomen of zich aan
bedriegelijke handelingen had schuldig gemaakt; zulk eene aanklacht
moest door den pupil binnen vijf jaar na afloop der voogdij bij den
archont ingediend worden. Gedurende de voogdij kon een voogd wegens
zulke handelingen door ieder burger door middel van de epitropes
graphe bij den archont aangeklaagd worden.

Epobelia, een boete, die in sommige processen de aanklager beliep,
wanneer minder dan een vijfde van de rechters voor veroordeeling
gestemd hadden. De boete bedroeg een zesde van de som in kwestie.

Epodus, Epodos, 1) slotzang, het gedeelte van een lyrisch gedicht,
dat na de strophe en antistrophe gezongen werd.--2) versus intercalaris
of epiphthegmaticus, refrein.--3) in het algemeen lyrische gedichten,
waarin op een langer vers een korter volgt, met uitzondering van het
elegische distichon. Daarom hebben de grammatici den naam Epodon liber
aan het bundeltje gedichten van Horatius gegeven, die door hem zelf
om hun bijtenden inhoud iambi genoemd zijn.

Epoikoi, zij die van staatswege naar eene reeds bewoonde stad of
volkplanting gezonden worden, om zich daar te vestigen.

Epona, gallische godin van paarden, lastdieren, stallen, voerlieden,
enz., die sedert de 1ste eeuw n. C. ook in Rome vereerd werd.

Eponymus, eponymos, in het algemeen degene, naar wien iets genoemd
wordt, bijv. de oude heroën, van wie de attische phylen en demen hun
naam hebben, de eerste archont, die zijn naam aan het jaar geeft, enz.

Epoptes, ingewijde van den hoogsten graad bij de mysteriën, zie
Eleusinia.

Eporedia, thans Ivrea, stad van Gallia Cisalpina, nabij Augusta
Praetoria in het gebied der Salassers. Volgens eene uitspraak der
sibyllijnsche boeken zonden de Rom. er in 100 eene rom. kolonie
heen. Zie onder Agrariae leges: Lex Appuleia agraria van 100. Later
municipium.

Eporedorix, naam van twee aanzienlijke Aeduërs. De een viel in Caesars
handen in een veldslag tegen Vercingetorix (52); de ander was als
aanvoerder der aeduïsche ruiterij in Caesars leger, doch liep ten
slotte ook tot Vercingetorix over.

Epos, epe, epische of objectief-verhalende poëzie, behandelde
waarschijnlijk oorspronkelijk enkele gebeurtenissen uit de legenden
betreffende goden, heroën of edele geslachten, doch werd later
ontwikkeld tot het samenhangend verhaal van geschiedenissen uit het
heldentijdperk, zooals wij het bij Homerus vinden. Taal en metrum
van Homerus werden door alle latere epische dichters behouden,
zijne wijze van behandeling der stof werd door allen als model
beschouwd. Wat de behandelde onderwerpen betreft sloten zich de cyclici
(z. a.) het meest bij Homerus aan, lateren kozen ook soms geschiedenis,
terwijl alexandrijnsche dichters onderwerpen van verschillenden aard,
meest van geringen omvang, met meer geleerdheid dan kunst op epische
wijze behandelden. In de 5de eeuw na C. herleefde het epos nog voor
korten tijd, zonder echter iets van belang voort te brengen.--Tot de
epische poëzie rekent men ook de didactische, het leerdicht, waarvan
de werken van Hesiodus het oudste voortbrengsel zijn en waarvan de
oudste wijsgeeren zich bedienden om hunne theoriën bekend te maken,
terwijl in den alexandrijnschen tijd en later alle wetenschappen in
dezen vorm behandeld werden.--Ook in de rom. letterkunde komt het
epos reeds zeer vroeg voor; bij voorkeur behandelde men aanvankelijk
deelen der rom. geschiedenis; eerst door de studie der alexandrijnsche
poëzie kwam men ook tot beoefening van het grieksche heldenepos;
Vergilius verbindt beide richtingen door in zijne Aeneis inheemsche
sagen tot onderwerp te kiezen. Het leerdicht werd door de Rom. steeds
met voorliefde beoefend.

Eppius (M.), aanhanger van Pompeius, door Caesar na den slag bij
Thapsus begenadigd.

Eprius Marcellus (T. Clodius), een man van lage inborst, was onder
Claudius en Nero praetor, en daarna legatus pro praetore van Lycia en
Pamphylia, waar hij zich door zijne inhaligheid zeer gehaat maakte. Hij
was consul in 61 n. C. Vervolgens speelde hij bij Nero de rol van
verklikker. Hij wist Thrasea Paetus te doen veroordeelen (66). Ook in
de gunst van Vespasianus wist hij zich in te dringen; hij was (Juli
70-Juli 73) proconsul van Asia; toen hij echter eene samenzwering
tegen den keizer trachtte te bewerken, werd dit ontdekt en toen hij
in den senaat veroordeeld was, maakte hij zichzelven van kant (79).

Epulones. Vóór 196 was de zorg voor de maaltijden, waarmede sommige
godsdienstige feesten behoorden gepaard te gaan, aan de pontifices
opgedragen. De lex Licinia van den volkstribuun C. Licinius Lucullus
van 196 droeg deze taak op aan een bijzonder collegie van drie mannen,
triumviri epulones, welk getal later op zeven werd gebracht en door
Caesar, doch met behoud van den naam septemviri, op tien.

Epyaxa, Epyaxa, echtgenoote van den vorst (Syennesis) van Cilicië.

Equirria, een Marsfeest op 27 Februari en 14 Maart, waarbij een wedren
te paard op den campus Martius plaats had.

Equites (over de atheensche hippes z. a.). Eene lijfwacht van
ruiterij, celeres genaamd naar het gr. woord keletes, wordt reeds
onder de regeering van Romulus vermeld. Ze stonden onder een
tribunus celerum, v. s. onder 3 tribuni celerum. Onder de koningen
klom het getal equites tot 1800, in 18 centuriae verdeeld. Zes dezer
centuriën droegen den naam van sex suffragia. Vermoedelijk zijn dit
de drie dubbelcenturiën van Tarquinius Priscus: Ramnes, Tities,
Luceres priores en posteriores. De overige heeten XII centuriae
equitum. Na de verdrijving der koningen bleef het getal op 1800,
zij werden genomen uit rijke burgers der eerste klasse. Wanneer een
bepaalde census voor de equites is vastgesteld, weten we niet, maar
later bedraagt die 400.000 sestertiën van 2 1/2 as = f 40.000. Bij
de lex Roscia theatralis van 67 werd deze census hernieuwd, en
ook in den keizertijd is dit zoo gebleven. De ruiters ontvingen
van den staat geld (aes equestre z. a.) voor het aankoopen van een
paard, equus publicus, en tot onderhoud een zeker havergeld, aes
hordearium (z. a.). Wanneer de census gehouden werd, werden ook de
equites gemonsterd, recognitio. Hun paard aan den teugel leidende,
traden zij ieder op hunne beurt voor de censoren, en hoorden daar
de woorden traduc equum of vende equum. Het laatste was een teeken,
dat men van de lijsten der equites was geschrapt, hetzij wegens niet
voldoende onderhoud van zijn paard, hetzij de censors om eene andere
reden eene openbare bestraffing wilden toepassen. In 403 tijdens den
laatsten oorlog met Veii meldden zich een aantal jongelieden aan om
als vrijwillige equites op eigen kosten te dienen. Zóó had men toen
equites equo publico en equo privato. De laatsten stemden echter niet
in de riddercenturiën mede. Het geheele aantal equites bedroeg in 225:
22100. Oorspronkelijk waren de equites bestemd voor den ruiterdienst
te velde en hiervoor werden bij elk legioen 300 ruiters gevoegd, doch
deze dienst geraakte allengs in minachting, omdat het zwaartepunt der
rom. krijgsmacht in het voetvolk gelegen was. De Rom. bezigden liever
als ruiterij troepen van de bondgenooten in de provinciën, die veel
beter waren, en de equites Romani, niet langer als ruiterkorps dienst
doende, werden meer een bevoorrechte klasse van burgers, waaruit men
bij voorkeur hoofdofficieren, ordonnansen en den staf des veldheers
koos. De hoogere officiersrangen, die van tribuni militum en praefecti,
worden uitsluitend door equites bekleed, terwijl de hoogste rang,
die een pedes bereiken kan, die van primipilus is. Van ruiterbende
werden zij ridderkorps. In 123 stelde C. Gracchus als volkstribuun door
zijne lex Sempronia iudiciaria vast, dat de indices niet langer uit den
senaat zouden genomen worden, maar uit hen, die den riddercensus hadden
(zie iudex), en daar deze nu allen op ééne lijst moesten gebracht
worden, ook al behoorden zij niet tot de 1800, ontstond toen een
ridderstand, ordo equester. Kreeg een ridder toegang tot den senaat,
dan kon hij van den ridderstand niet langer deel uitmaken. Onder de
ridders vond men de eigenaars der groote handelshuizen (een senator of
senatorszoon mocht geen handel drijven, zie lex Claudia), de bankiers,
de belastingpachters of publicani. Zij vormden de geldaristocratie, die
dikwerf vijandig tegenover den senatorenstand stond. Met de senatoren
hadden de ridders den gouden ring gemeen (ius anuli); zij droegen de
tunica angusticlavia, met smallen purperstreep (zie clavus), en in
dienst of bij plechtige optochten de trabea, een mantel met purperen
strepen. Ook hadden zij bevoorrechte plaatsen in het theatrum, zie
Roscia (lex) theatralis. Omtrent het stemrecht der equites in de
com. centuriata zie men praerogativa. In den keizertijd worden vele
keizerlijke ambten, o. a. de praefectura Aegypti, en het bestuur van
vele kleine provincies en van de finantiën uitsluitend aan equites
opgedragen, met de titels praefecti en procuratores.

Equites illustres. Augustus schiep in den ridderstand een bepaalde
klasse van ridders, de eq. equo publico of eq. illustres, ook wel
eq. dignitate senatoria geheeten, die den senatorencensus van 1.000.000
sestertiën hadden, en waaruit de keizer de meeste zijner officieren
en hooge ambtenaren koos.

Equites singulares, in de 2de en 3de eeuw n. C. een regiment garde
kavallerie van de romeinsche keizers, meest bestaande uit vreemdelingen
(Germanen, vooral Batavi).

Equuleus, het folterpaard, een martelwerktuig, waarvan wij den
vorm niet kennen. De persoon, die gefolterd moest worden, werd er
op vastgebonden en dan uiteengerekt. Het werd niet voor burgers,
maar voor slaven gebezigd. Ook in de acta martyrum wordt het vaak
vermeld. Ook bij gerechtelijke verhooren werden slaven, die getuigenis
moesten afleggen, op een dergelijk folterwerktuig geplaatst.

Equus Tuticus of Aequum Tuticum, een stadje der Hirpini in Samnium
ten O. van Beneventum.

Er, Er, Pamphyliër, die in een slag gedood werd, tien dagen liggen
bleef en daarna op den brandstapel herleefde en verhaalde, wat hij
in de onderwereld gezien had.

Erae, Erai, kleine sterke havenstad op de aziatisch-ionische kust,
ten Z.O. van Erythrae, in het gebied van Teos.

Erana, Erana, hoofdvesting der Eleutherocilices op den berg Amanus. Ook
eene stad in Messenia, aan de W.-kust even ten N. van het eilandje
Prote.

Eranos, een in het grieksche recht veel voorkomend gebruik tot het
gezamenlijk uitleenen van gelden, zonder daarvoor rente te vorderen. Om
iemand geldelijk te steunen voor het doen van zaken of voor het
loskoopen van een krijgsgevangene, of ook alleen om gelden te beleggen,
geven een zeker aantal personen, ieder voor zich een zelfde geldsom
aan den voorzitter, archeranos of eranarches, handen, die deze geheele
som den vrager van den eranos ter hand stelt, onder de conditie, dat
deze de som in termijnen afbetaalt. De er. wordt genoemd òf naar de
grootte van ieders bijdrage, b.v. er. pentakosiodrachmos, òf naar de
grootte van de heele som b.v. er. eikosimnaios, tettarakontamnaios. De
rechten van de deelnemers, en de verplichting tot terugbetaling
van den ontvanger zijn voor overdraging vatbaar, en kunnen ook in
rechte gehandhaafd worden. Andere er., vooral in lateren tijd,
dienden om voor ééns, of geregeld op gemeenschappelijke kosten
feestvergaderingen te houden, of vereenigingen in stand te houden,
zooals er in de hellenistische wereld onder allerlei vormen voorkomen.

Erasinides, Erasinides, 1) atheensch veldheer, een van de overwinnaars
bij de Arginusen, die later ter dood veroordeeld werden.--2)
corinthisch veldheer, die den Syracusanen te hulp kwam, toen zij in
den peloponnesischen oorlog door de Atheners aangevallen waren (414).

Erasinus, Erasinos, 1) de eenige rivier van Argolis, die in den
zomer niet droog is; hij mondt na een zeer korten loop dicht bij de
plaats, waar de Inachus in het zand verloopt.--2) beek in Attica,
bij Brauron mondend.

Erasistratus, Erasistratos, 1) van Iulis, kleinzoon van Aristoteles,
beroemd heel- en ontleedkundige in de 3de eeuw, stichter eener
geneeskundige school. Hij woonde te Alexandria.--2) Athener, een van
de zoog. 30 tyrannen.

Erato, Erato, muze van het minnedicht en de mimiek, wordt afgebeeld
met eene lier in de hand, soms in gezelschap van Eros.

Eratosthenes, Eratosthenes, 1) een van de zoog. 30 tyrannen te Athene,
voorstander van de meer gematigde politiek van Theramenes, later door
Lysias aangeklaagd wegens den moord van diens broeder Polemarchus.--2)
van Cyrene, geb. 275, in Alexandrië onderwezen, leefde eenigen tijd
te Athene, en werd in 235 hoofd der alexandrijnsche bibliotheek,
welke betrekking hij bekleedde totdat hij, ruim 80 jaar oud, zich van
het leven beroofde, daar hij vreesde blind te worden (194). Behalve
zijne gedichten liet hij een groot aantal werken na over wiskunde,
wijsbegeerte, geschiedenis en chronologie, taal- en letterkunde,
alsmede zijn voornaamste werk: Geographika of Geographoumena in
drie boeken, welk werk de grondslag werd van eene wetenschappelijke
behandeling der aardrijkskunde, en door lateren zeer dikwijls gebruikt
werd. Van al deze werken is bijna niets bewaard gebleven.

Erchomenus, Erchomenos, oude naam voor: Orchomenus, z. a.

Ercte, Eirkte of Heirkte, bergvesting in N.W. Sicilia. Hai Heirktai,
vlek in Argolis dicht bij Nauplia.

Erechtheis, Erechtheis, een van de 10 phylae, waarin de bevolking
van Attica door Clisthenes verdeeld werd.

Erechtheum, Erechtheion, de plaats op de atheensche acropolis, waar
de tempels van Poseidon Erechtheus en van Athena Polias stonden, met
de zoutbron en den heiligen olijfboom, die uit den strijd tusschen
Poseidon en Athena over de naamgeving der stad was ontstaan. Zie
Athenae.

Erechtheus, Erechtheus, 1) zoon van Hephaestus en Gaea of Atthis,
opgevoed door Athena (z. Agraulus). Hij verdreef Amphictyon en werd
koning van Attica, stelde den eeredienst van Athena en de Panathenaea
in, en was rechter in den twist tusschen Athena en Poseidon over het
bezit van Attica; hij was de eerste die een vierspan gebruikte en werd
daarom als Voerman onder de sterren geplaatst. Er. was een zeer oud
attisch heros, die in het Erechtheum gemeenschappelijk met Athena
en Poseidon vereerd werd.--2) kleinzoon van den vorigen, zoon van
Pandion, koning van Athene. In den oorlog tegen de Eleusiniërs werd
hem de overwinning voorspeld, mits hij eene van zijne vier dochters
doodde; toen hij nu de jongste opofferde, beroofden zich ook hare drie
zusters van het leven, daar zij gezworen hadden met elkander te zullen
sterven. Er. versloeg in den strijd Eumolpus, die de Eleusiniërs hielp,
maar werd op verzoek van diens vader Poseidon door Zeus met den bliksem
gedood.--V. s. is deze Er. oorspronkelijk dezelfde als de vorige.

Erembi, Eremboi, onbekende volksstam, ergens in het oostelijk gedeelte
van het gebied der middellandsche zee wonende, v. s. verwant met de
Arabieren, v. a. = Aramaei.

Eremos dike, proces, waarin wegens het wegblijven van een der
partijen bij verstek vonnis wordt uitgesproken. De veroordeelde kon
vernietiging van zulk een vonnis vragen (antilachein ten eremon),
wanneer hij meende te kunnen bewijzen, dat er redenen geweest waren
om de behandeling der zaak uit te stellen.

Eresus, Eresos, stad op de Z.-W. kust van het eiland Lesbus,
geboorteplaats van de dichteres Sappho en van den wijsgeer Theophrastus
(± 300).

Eretria, Eretria, voorname havenstad op Euboea aan den Euripus,
waarschijnlijk gesticht door de Abantes, later een atheensche
kolonie, die zelve verscheidene volkplantingen naar de macedonische
kust uitzond en in de 7de eeuw een groot gebied (Andrus, Tenus,
Ceüs, Oropus) beheerschte. Omtrent haar strijd met Chalcis, zie
Chalcis. Met Athenae had het den opstand der Ioniërs in Azië tegen
Darius I ondersteund. Daarom werd het in 490 door Datis en Artaphernes
verwoest, terwijl de bewoners geboeid naar Perzië (Ardericca nabij
Susa) werden gezonden. De stad werd terstond weder bevolkt en neemt
deel aan den Perzischen oorlog.--Ook een stadje in het N. van het
thessalische landschap Phthiotis.

Eretri(a)ci, Eretriakoi, wijsgeeren uit de school van Menedemus, wiens
leerstellingen waarschijnlijk grootendeels met die der megarische
school overeenkwamen.

Eretum, Ereton, oude sabijnsche stad aan den Tiber.

Ereuthalion, Ereuthalion, erfde van zijn vriend Lycurgus de knots
van Areïthoüs (z. a.). Daarop vertrouwende, daagde hij alle helden
ten strijde uit, tot hij door Nestor gedood werd.

Ergades = Argades.

Ergane, Ergane, bijnaam van Athena (z. a.).

Ergastulum, slavengevangenis op de uitgestrekte landgoederen der
rom. grondeigenaars.

Erginus, Erginos, 1) zoon van Clymenus no. 2, koning van Orchomenus in
Boeotië. Om den dood van zijn vader te wreken, deed hij den Thebanen
den oorlog aan, overwon hen en legde hun een jaarlijksche schatting
op. Twintig jaar later vond Heracles te Thebe de gezanten van Erg.,
die gekomen waren om de verschuldigde schatting te halen; hij sneed
hun neus en ooren af en zond hen zoo terug. In den oorlog, die hierop
volgde, werd Erg. door Heracles gedood.--V. a. werd hij gedwongen
de reeds betaalde schatting dubbel terug te geven, waardoor zijn
land tot groote armoede verviel, en hij er eerst op hoogen leeftijd
de vroegere welvaart hersteld zag. Hij was de vader van Agamedes en
Trophonius.--2) zoon van Poseidon, helper en opvolger van Tiphys als
stuurman der Argonauten, beroemd door zijn snelheid in het loopen.

Erianthus, -thes, Erianthos, -anthes, vertegenwoordiger van Thebe
bij de vergadering, waarin na afloop van den peloponnesischen oorlog
over de vredesvoorwaarden beraadslaagd werd; op zijn voorstel stemden
Thebanen, Corinthiërs e. a. voor de geheele vernietiging van Athene.

E(e)riboea, 1) Eeriboia, stiefmoeder der Aloaden (z. a.).--2) Eriboia,
z. Periboea no. 5.

Erichthonius, Erichthonios, 1) = Erechtheus.--2) zoon en opvolger van
Dardanus, vader van Tros, beroemd om zijn rijkdom, vooral om zijne
drieduizend buitengewoon schoone merries.

Ericinium, stad in Thessalia bij Gomphi.

Eridanus, Eridanos, 1) mythische stroom, zoon van Oceanus en
Tethys. Herodotus vermeldt hem als eene rivier, die zich in
de noordelijke zee ontlast, en aan wier oevers barnsteen wordt
gevonden. Daar nu over Hadria (Adria), dat bij de monden van den Po
ligt, het uit het Noorden komende barnsteen werd uitgevoerd, hebben
latere schrijvers den Eridanus vereenzelvigd met den Padus.--2) beek
die ten O. van Athenae aan den voet van den Lycabettus ontspringt,
en door het N. van Athenae stroomend, in den Ilisus valt.

Erigon, Erigon, rivier in Macedonia, zijtak van den Axius.

Erigone, Erigone, 1) dochter van Icarius (z. a.), bij Dionysus, die
door haar vader gastvrij ontvangen werd, moeder van Staphylus. Ter
herinnering aan haar dood vierde men jaarlijks het feest Aiora of
Eora, waarbij men poppen aan boomen hing en ze zoo liet heen en
weer schommelen.--2) dochter van Aegisthus en Clytaemnestra, door
Orestes te gelijk met haar moeder gedood. V. a. hing zij zich op,
toen zij de vrijspraak van Orestes vernam, of werd zij zijne slavin,
of nam Artemis haar tot priesteres.

Erineüs, Erineos, eene der vier steden van Doris.

Erinna, Erinna, beroemde grieksche lyrische dichteres uit de 4de eeuw,
van wier leven niets zekers bekend is. Er zijn nog een paar epigrammen
van haar over.

Erin(n)yes, Erin(n)yes, wraakgodinnen, die bij ieder vergrijp tegen de
heilige plichten tegenover bloedverwanten, gastvrienden, smeekelingen,
enz., uit hunne woning in den Erebus naar de aarde oprijzen en den
misdadiger met haar verschrikkelijk gezang vervolgen en tot waanzin
drijven, zoodat hij nergens rust kan vinden. Zelfs de dood kan hare
vervolgingen niet doen eindigen; heeft de misdadiger zich echter
van zijne schuld gereinigd, dan worden zij welwillende godheden,
Eumenides, onder welken naam zij sedert de vrijspraak van Orestes op
sommige plaatsen vereerd werden.--Homerus spreekt soms slechts van ééne
Erinnys, gewoonlijk werden zij echter als drie zusters voorgesteld:
Alecto, Tisiphone en Megaera, dochters van Gaea, ontstaan uit het
bloed, vergoten bij de verminking van Uranus; in een treurspel van
Aeschylus vormen zij het koor en zijn zij dus in grooter aantal
aanwezig, zij worden daar voorgesteld als afgrijselijke oude vrouwen
in het zwart gekleed en met bloedrooden gordel, de beeldende kunst
maakte echter van haar gevleugelde jonkvrouwen met slangen en fakkels
in de handen. Men offerde aan de Er. zwarte schapen en plengoffers
zonder wijn.--De Rom. noemden deze godinnen Furiae of Dirae deae.

Eriphyle, Eriphyle, z. Amphiaraus en Alcmaeon.

Eris, Eris, godin der tweedracht, zuster van Ares en zijne gezellin
in den strijd, maar ook godin van den heilzamen wedijver.--Bij de
Romeinen heet zij Discordia en behoort zij in het gevolg van Bellona.

Eristici, Eristikoi, wijsgeeren uit de school van Euclides no. 3
(z. a.).

Eros, Eros, de god der liefde, volgens sommige dichters de oudste
der goden, die de stof bezielt met eene neiging tot vereeniging
en daardoor eigenlijk voor den schepper der wereld gehouden moet
worden. Gewoonlijk wordt hij echter meer beschouwd als de god der
liefde tusschen menschen, in die hoedanigheid geeft men hem tot vader
Zeus, Ares, Hermes, Hephaestus e. a., tot moeder Artemis, Iris, maar
meestal Aphrodite. Hij komt dan ook het meest voor in gezelschap
van deze en is het werktuig, waardoor zij den menschen hare macht
laat gevoelen; dikwijls volgt hij echter ook zijn eigen luimen en
verschoont dan zelfs zijn eigen moeder niet. Dartel en niets ontziende
treft hij goden en menschen met zijne pijlen, van welke de scherpe
liefde verwekken, de stompe juist voor liefde ongevoelig maken. Ook
de liefde en vriendschap tusschen mannen en jongelingen wordt door
hem beschermd, daarom is hem bijv. de heilige schaar der Thebanen
gewijd, en vereerden de Atheners hem als den god, die door Harmodius
en Aristogiton de bevrijding hunner stad bewerkt had. De roos en de
duif zijn hem gewijd.--Hij wordt afgebeeld als een schoone knaap,
later als een bevallig, meest gevleugeld kind, met boog, pijlen en
fakkel. Dikwijls wordt hij vergezeld door de Chariten, Muzen e. dgl.,
soms ook door met hem gelijksoortige wezens, die men Erotes noemt en
waarvan sommige een afzonderlijken naam dragen, als Pothos, Himeros,
enz.--De Romeinen geven hem den naam Amor of Cupido.--Zie ook Psyche.

Erotia, Erotia, Erotidia, feest om de vier jaar door de Thespiërs ter
eere van Eros als scheppend god gevierd; er bevond zich daar een ruwe
steen, die voor het oudste beeld van den god gehouden werd.

Erotianus, Erotianos, grieksch geneeskundige en taalgeleerde ten
tijde van Nero, schrijver van een woordenboek op Hippocrates.

Errhephoria = Arrhephoria.

Erucii, een plebejische familie.

Eruli = Heruli.

Erulus = Herilus.

Erycina, Erykine, bijnaam van Aphrodite naar den berg Eryx.

Erymanthus, Erymanthos, berg en rivier in Arcadia. De berg lag in het
N., de rivier, die er op ontsprong, stortte zich in den Alpheus. Op
den berg behooren de mythen te huis van Heracles en het erymanthische
zwijn en van Callisto, welke laatste dichterlijk ook Erymanthis ursa
wordt genoemd.

Erysichthon, Erysichthon, 1) zoon van Cecrops, die, van eene reis
naar Delus terugkeerend, nog bij het leven van zijn vader stierf.--2)
zoon van Triopas, koning in Thessalië, die boomen in een aan Demeter
gewijd bosch velde, en door de godin met een onverzadelijken honger
gestraft werd, zoodat hij ten slotte zijn eigen handen en voeten opat
en van honger stierf.

Erythea, -ia, Erytheia, het land van het avondrood; later dacht
men zich dit als een eilandje in de golf van Gades (Cadix), van waar
Heracles de runderen van den reus Geryones wegvoerde; in werkelijkheid
ligt hier geen eiland van dien naam.

Erythrae, Erythrai, 1) stad in Boeotia, ten O. van Plataeae.--2)
belangrijke stad in aziatisch Ionia, waarschijnlijk oorspronkelijk
door Cretensers gesticht; later komen hier Ioniërs bij; de stad bleef
belangrijk tot in den keizertijd.--3) havenplaats van de ozolische
Locriërs, ten Z. van Eupalium.

Erythraeum mare, Erythra thalatta, mare rubrum, thans de Indische
Oceaan. In ruimeren zin werd er soms de Arabische en sedert den tocht
van Nearchus (z. a.) de Perzische golf bij gerekend.

Erytus, Erytos = Eurytus no. 1.

Eryx, Eryx, zoon van Poseidon of Butes no. 2 en Aphrodite Erycina. Hij
werd koning der Elymi en was een geducht vuistvechter. Toen Heracles
met de kudde van Geryones op Sicilië kwam, daagde Er. hem tot een
tweegevecht uit, waarin hij gedood werd.

Eryx, Eryx, berg en stad op de Westkust van Sicilia hij kaap
Drepanum. Op den berg lag een beroemde tempel van Aphrodite Erykine,
Venus Erycina. Hier heeft Hamilcar Barcas zich in den eersten punischen
oorlog drie jaar lang verschanst (244-241).

Eryximachus, Eryximachos, zoon van Acumenus, atheensch geneesheer
van naam, een van de woordvoerders bij het Symposium van Plato.

Esquiliae, de 5de regio van Rome onder de verdeeling van Augustus. Zij
omvatte de noordelijke helft van den mons Esquilinus, met het park
van Maecenas enz.

Esquilina, eene der vier plaatselijke tribus, waarin Servius Tullius
Rome verdeelde. De porta Esquilina voerde naar Tibur en Praeneste.

Esquilinus (mons), een der heuvels, waarop Rome was gebouwd, in het
O. der stad.

Essedarii, zwaardvechters, die op de wijze der Britten en Galliërs
op strijdwagens streden. Zulk een wagen, esseda of essedum, was
tweewielig en van voren open.

Esubii of Sesubii, gallisch volk in het tegenw. Normandië.

Eteobutadae, Eteoboutadai, familie te Athene, waaruit de priesters
van Athena gekozen werden, zij stamden af van Butus no. 1.

Eteocles, Eteokles, 1) zoon van Oedipus en Iocaste. Nadat hun vader
Thebe verlaten had, kwam hij met zijn broeder Polynices overeen
dat zij beurtelings zouden regeeren, maar toen de tijd gekomen was
om de regeering aan Polynices over te geven, weigerde hij dit te
doen. Polynices ging daarop naar Adrastus, die den zoog. tocht der
zeven vorsten ondernam om hem op den troon te herstellen; beide
broeders vielen in een tweegevecht.--2) koning van Orchomenus in
Boeotië, die den dienst der Charites invoerde.

Eteoclus, Eteoklos, zoon van den argivischen koning Iphis, een van
de zeven vorsten, die met Adrastus tegen Thebe optrokken.

Eteocretes, Eteokretes, oudste bewoners van Creta, door de grieksche
veroveraars teruggedrongen naar het oostelijk gedeelte van het eiland;
hun stad is Praesus.

Etesiai, sc. anemoi, de Grieksche passaatwinden, die in de maanden
Juni tot September uit het Noorden of Noordwesten waaien.

Etovissa, Etybesa, stad der Edetanen in het O. van Tarraconensis,
nabij de kust.

Etruria, ook wel Hetruria, later Tuscia, bij de Grieken Tyrrhenia,
Tyrrenia, Tyrsenia genoemd, thans Toscane, het N.W. landschap van
Midden-Italië, een zeer vruchtbare landstreek. Waarschijnlijk
was het oudtijds door Umbriërs bewoond, terwijl de Tyrsenoi
(Tyrrenoi), Tusci, Etrusci, die hun naam aan het landschap en aan
de Tyrrheensche Zee gegeven hebben, van over zee uit het grieksche
oosten gekomen, waarschijnlijk in de 9de of 8ste eeuw v. Chr. zich aan
de Westkust hebben neergezet, en het land langzamerhand veroverend,
de oorspronkelijke bevolking onderdrukt hebben. V.a. zijn ze uit het
Noorden gekomen. Zij zijn van niet-indogermaanschen stam, en hun taal
is nog niet ontcijferd. Zij noemen zich zelf Rasenna, Zij hebben zich
reeds vroeg zeer ontvankelijk getoond voor de grieksche beschaving, en
Etruria was in de 7-5de eeuw het beste afzetgebied voor de produkten
van grieksche kunst en kunstnijverheid. In de etrurische graven van
Caere, Volci en andere steden heeft men duizenden grieksche vazen,
soms van hooge kunstwaarde, gevonden. Hun eigen kunst, nabootsing
deels van grieksche, deels van phoenicische waren, steekt bij
de grieksche zeer af. Slechts hun metalen spiegels en het zwarte
aardewerk (bucchero nero), na de onderwerping onder Rome verdrongen
door het roode arretijnsche werk (vasa Arretina), en hun tempel-
en huizenbouw verdient genoemd te worden. De Etruscers waren in de
7de en 6de eeuw het machtigste en het meest ontwikkelde volk van
Italië. Als zeevaarders en zeeschuimers beheerschten zij de naar hen
genoemde zee, en hielden de Grieken er uit (zie Alalia en Caere). Ze
veroverden een gedeelte van de Po-vlakte, waar Felsina, het latere
Bononia (thans Bologna) hunne hoofdstad was, onderwierpen Latium
(de drie laatste koningen van Rome zijn waarschijnlijk etruscische
vorsten) en vestigden zich zelfs een tijdlang in Campania, waar ze
Capua gesticht en een stedenbond gevormd hebben. Het land zelf is
verdeeld in vele staten, die slechts los met elkaar verbonden zijn,
en elkaar nu en dan onderling beoorlogen. De voornaamste steden zijn:
Arretium, Caere (= Agylla), Clusium, Cortona, Faesulae, Perusia,
Populonia, Rusellae, Tarquinii, Veii, Vetulonia, Volaterrae, Vulci
en Volsinii. Falerii, dat in Zuid-Etrurië ligt, behoort er niet
toe, want de inwoners, de Falisci, zijn van latijnschen stam. De met
sterke muren omgeven steden der Etruscers beheerschen en onderdrukken
het uitgestrekte grondgebied, dat er om heen ligt. Het bestuur is
aristocratisch ingericht, terwijl aan het hoofd van elken stadstaat
een priesterlijke koning staat met den titel Lucumo of Lar, welke
waardigheid erfelijk schijnt te zijn. De Etruscen waren krijgshaftig,
maar toen ze door handel, scheepvaart en industrie rijk waren geworden,
verslapten zij. De Grieksche schrijvers hebben vele verhalen omtrent
hun weelde en weelderigheid ons overgeleverd. In de 5de eeuw gaat
hun macht langzamerhand achteruit. In 474/3 leden zij bij een aanval
van de zeezijde op het campaansche Cumae een gevoelige nederlaag door
de Syracusanen onder Hiero, die Cumae te hulp gekomen waren. In het
laatst van de 5de eeuw moeten ze hun heerschappij over de Po-vlakte
afstaan aan de Kelten, en ongeveer in denzelfden tijd (396) wordt
Veii door de Romeinen vernietigd. In de 4de eeuw neemt nu de macht
van Etrurië sterk af, totdat het, in ongeveer 280, geheel van Rome
afhankelijk wordt. De bevolking, die zoo lang door de regeerende
aristocratie onder het juk schijnt gehouden te zijn, leverde onder
rom. bestuur sterke democratische elementen; vandaar dat Sulla en
later Octavianus er verscheidene soldatenkoloniën heenzonden.

Euadne, Euadne, 1) dochter van Poseidon en Pitane, bij Apollo moeder
van Iamus.--2) dochter van Iphis, gemalin van Capaneus, die zich te
gelijk met het lijk van haar echtgenoot liet verbranden.

Euagoras, Euagoras, een van de Teucriden, eene familie die vroeger
te Salamis op Cyprus geregeerd had, maar later door phoenicische
tyrannen vervangen was. Daar de toen regeerende tyran hem wegens
zijne afkomst en nog meer wegens zijne buitengewone begaafdheid
wantrouwde en uit den weg trachtte te ruimen, ging hij naar Cilicië,
van waar hij in 410 met eene zeer kleine legermacht terugkeerde,
zijn vaderland bevrijdde en koning werd. Hij bracht zijn rijk en het
geheele eiland tot een hoogen trap van welvaart en streefde er vooral
naar, betrekkingen met grieksche staten aan te knoopen en grieksche
beschaving in te voeren. In Conon, die na den slag bij Aegospotami bij
hem een toevlucht gevonden had, vond hij een voortreffelijk helper;
hij ondersteunde hem van zijn kant krachtig bij zijne pogingen om de
overmacht der Lacedaemoniërs te breken. Uit dankbaarheid hielpen de
Atheners hem met schepen, toen hij door de Perzen werd aangevallen,
zoodat hij, ook gesteund door een verbond met Aegypte, aanvankelijk
aanzienlijke voordeelen behaalde, en ofschoon Artaxerxes na den
vrede van Antalcidas met meer geluk den oorlog tegen hem voerde,
verkreeg hij toch na langen strijd in 380 een eervollen vrede. In
374/3 werd hij door een sluipmoordenaar gedood.--2) zoon van Nicocles,
kleinzoon van den vorigen (368-351), werd na eene korte regeering door
Pnytagoras van den troon gestooten, kwam met perzische hulp terug,
doch kon zich op den duur niet staande houden. Hij werd toen satraap
eener provincie in Klein-Azië, doch moest wegens knevelarij vluchten
en werd eindelijk op Cyprus vermoord (351).

Euander, Euandros, 1) zoon van Hermes en Themis, Carmenta of
Nicostrate, of van Echemus en Timandra, kwam 60 jaar voor den
trojaanschen oorlog met eene volkplanting uit Pallantium in Arcadië
naar Latium, en stichtte op de plaats, waar later Rome stond, eene
stad, die hij Pallantium of Palatium noemde en waarnaar de Palatinus
genoemd is. Hij leerde den bewoners van die streken schrijven, muziek
en andere kunsten, en voerde den dienst van verscheiden grieksche goden
in; ook hielp hij Heracles in zijn strijd tegen de omwonende volken
en gaf hij Aeneas hulptroepen onder bevel van zijn zoon Pallas. Hij
werd te Rome als inheemsch heros vereerd.--2) leerling van Lacydes
en diens opvolger als hoofd der academische school (sinds 215).

Euangelus, Euangelos, 1) schrijver van een werk over krijgskunde.--2)
dichter der nieuwe attische comedie.

Euarchus, Euarchos, 1) van Chalcis, voerde eene kolonie naar Catana
(± 725).--2) tyran van Astacus in Acarnanië bij het begin van den
peloponnesischen oorlog.

Euboea, Euboia, thans Negroponte, eiland, door den Euripus van
Hellas gescheiden. Hoewel het in de volle lengte door een woest
kalksteengebergte wordt doorsneden, had het, vooral aan de Westkust
en in het Noorden zeer vruchtbare vlakten. In het N. woonden Ellopes
en Perrhaebi, in het midden Curetes en Abantes, die vroeg door de
Ioniërs onderworpen zijn, in het Z. Dryopes. Het midden, waar Chalcis
en Eretria lagen, is het belangrijkste. Sedert de perzische oorlogen
kwam Euboea onder atheenschen invloed. Na den afval van 446 werd het
geheel door Athene onderworpen. In 411 viel het af, maar is later
toch meest op de hand van Athene. Na den slag bij Chaeronea hoort
het onder Macedonia. In 194 wordt het onafhankelijk, in 146 wordt het
bij het rom. rijk ingelijfd, en hoort soms tot de provincie Achaia,
meestal echter bij Macedonia.

Eubulides, Euboulides, 1) van Miletus, wijsgeer uit de school
van Euclides no. 3. Hij wordt ook genoemd als de leermeester van
Demosthenes, dien hij geholpen zou hebben zijn spraakgebrek te
overwinnen.--2) beroemd atheensch beeldhouwer uit het midden van de
2de eeuw.

Eubulus, Euboulos, 1) een van de beroemdste dichters der attische
comedie uit het overgangstijdperk; hij leefde omstreeks het midden
der 4de eeuw en schreef 104 stukken. Hij parodiëerde gaarne oudere
treurspeldichters, vooral Euripides.--2) atheensch redenaar en demagoog
(sedert 354), in hoog aanzien bij het volk; hij trachtte vooral de
financiën van den staat te versterken, die hij waarschijnlijk tot
het jaar 339 beheerd heeft, en was dus een voorstander van den vrede
tot elken prijs en een hevig tegenstander van Demosthenes; door zijn
invloed werd Aeschines (z. a.) vrijgesproken, toen Demosthenes hem
van verraderlijke handelingen had aangeklaagd. Van hem is de wet,
dat alle beschikbare staatsgelden voor het theorikon besteed moesten
worden, en dat ieder met den dood gestraft zou worden, die hierin
eene verandering voorstelde; eerst kort voor den slag bij Chaeronea
werd deze wet ingetrokken. Hij stierf in 330.--3) van Alexandria,
een philosoof uit de school der Sceptici, z. Pyrrho.

Euclides, Eukleides, 1) van Zancle, stichter van Himera.--2) eerste
archont te Athene in 403, het jaar van de amnestie, de wederinvoering
der wetten van Solon en de invoering van het ionische alphabet.--3)
van Megara, kwam dikwijls des avonds in vrouwenkleederen naar Athene
om Socrates te bezoeken, omdat de Atheners in dien tijd den Megarensers
op doodstraf het verblijf in hun stad verboden hadden. Na den dood van
Socrates vonden verscheidene van zijne leerlingen, die zich te Athene
niet veilig achtten, o.a. Plato, bij Eucl. eene schuilplaats. Hij
verbond de eenheidsleer der Eleaten met stellingen van Socrates en
werd de stichter der megarische school, die leerde, dat alleen het
goede, hoewel onder zeer verschillende namen, bestond. De verdediging
van deze leer vereischte vele dialectische spitsvondigheden, waarin
vooral zijne navolgers Eubulides no. 1 en Diodorus no. 1 uitmuntten
en waarom de wijsgeeren van zijne richting dikwijls eristikoi of
dialektikoi genoemd worden. Z. ook Stilpo.--4) beroemd wiskundige
te Alexandrië omstreeks 300, schrijver van verscheiden werken over
meetkunde, sterrenkunde en muziek. Zijn hoofdwerk, Stoicheia, wordt
nog tegenwoordig soms als leerboek der meetkunde gebruikt.

Eucrates, Eukrates, atheensch demagoog, uit den eersten tijd na den
val van Pericles.

Euctemon, Euktemon, 1) atheensch veldheer in den peloponnesischen
oorlog, eerste archont 408/7.--2) astronoom en geograaf uit de 2de
helft der 5de eeuw.

Eudamidas, Eudamidas, aanvoerder van een spartaansch leger, dat in
382 gezonden werd om Olynthus te belegeren, bij welke onderneming
hij sneuvelde.

Eudemus, Eudemos, 1) van Parus, logograaf in de zesde of vijfde
eeuw.--2) van Rhodus, een der beste leerlingen van Aristoteles,
zette als geneesheer vooral de wis- en natuurkundige navorschingen
van zijn meester voort. V. s. is hij de schrijver der Ethika Eudemeia,
naar voordrachten van Aristoteles opgesteld.

Eudocia, Eudokia, z. Athenais no. 2.

Eudorus, Eudoros, van Alexandrië, schrijver van verschillende werken
over de leer van Plato, Aristoteles en Pythagoras; hij was een
tijdgenoot van Augustus.

Eudoxia, eene Frankin, door den minister Eutropius aan den
nietsbeteekenenden keizer Arcadius tot gemalin gegeven. Van 399
tot 405 na C. voerde zij voor den keizer de teugels van het bewind,
en maakte zich door strengheid gehaat.

Eudoxus, Eudoxos, 1) van Cnidus, bestudeerde eenigen tijd in
Aegypte astronomie, was een verdienstelijk geneesheer, maar vooral
beroemd als wis-, sterren- en aardrijkskundige. Hij had te Cnidus
een observatorium en was de eerste, die de bolvormige gedaante der
aarde bewees. Omstreeks 370 voerde hij in zijne vaderstad verscheiden
veranderingen in de staatsregeling in. Ofschoon hij een leerling
van Plato was, verwierp hij vele van diens physische en ethische
leerstellingen.--2) van Cyzicus, omstreeks 120, schrijver van een
werk bevattende zijne waarnemingen op reizen naar Indië, Hispanië en
Africa. Van zijne aanteekeningen heeft Posidonius gebruik gemaakt.

Euenus, Euenos, 1) z. Idas.--2) koning van Lyrnessus, vader van
Briseis.--3) naam van twee elegische dichters, van welke één
leermeester van Socrates genoemd wordt. De sophist, die op eenige
plaatsen bij Plato vermeld wordt, is waarschijnlijk dezelfde persoon
als een van deze beide dichters.

Euenus, Euenos, vroeger Lycormas geheeten, een woeste bergstroom in
Aetolia. Ook eene rivier in Mysia.

Eueteria, Eueteria, bijnaam van Demeter te Corinthe.

Eugammon, Eugammon, van Cyrene, een van de cyclici, dichtte omstreeks
570 eene Telegonie, een vervolg op de Odyssee tot den dood van
Odysseus.

Euganei, bergvolk op de Raetische Alpen, voornamelijk naar de zijde
van Italië.

Euhemerus, Euemeros, van Messana, leefde aan het hof van Cassander
(311-297), en was de schrijver van de hiera anagraphe, naar den
vorm eene samenhangende geschiedenis van den mythischen tijd (hij
vertelt o.a. van een fabelachtig eiland Panchaea, z. a.), maar
eigenlijk meer eene verdediging van de stelling, dat alle goden en
heroën oorspronkelijk menschen geweest waren, wien men wegens hunne
uitmuntende eigenschappen na hun dood goddelijke eer was gaan bewijzen,
en wel het eerst op de plaatsen waar zij begraven waren. Deze leer,
naar hem Euhemerismus genoemd, vond vele aanhangers, maar ook ernstige
bestrijders; Ennius vertaalde het werk van Euh. in het Latijn, en de
kerkvaders beroepen zich dikwijls erop.

Euius, Euios, bijnaam van Dionysus, naar den kreet der Bacchanten:
euoi.

Eukleia, feest te Corinthe ter eere van Artemis gevierd, die daar en
te Thebe den bijnaam Eukleia had.

Eulaeus, Eulaios, rivier in Susiane, vereenigt zich met den Choaspes
en valt met dezen in den Tigris.

Eumaeus, Eumaios, zoon van koning Ctesius van het eiland Syria, die
als kind door zijn voedster ontvoerd en aan Laërtes verkocht werd. Hij
werd zwijnenhoeder bij dezen en later bij Odysseus. Toen zijn heer
onbekend in zijn vaderland terugkeerde, ontving Eum. hem vriendelijk;
Odysseus maakte zich dan ook het eerst aan hem bekend en bediende
zich van zijne hulp in den strijd tegen de vrijers van Penelope.

Eumelus, Eumelos, 1) z. Agron.--2) zoon van Admetus en Alcestis,
aanvoerder der Thessaliërs in den trojaanschen oorlog.--3) van
Corinthe, een Bacchiade, in het midden der 8ste of v. a. der 7de eeuw.

Eumenes, Eumenes, 1) van Cardia, geb. 362, geheimschrijver van
Philippus en later van Alexander d. G., die hem hoog schatte en hem
dikwijls tegen den haat en de afgunst der macedonische edelen moest
beschermen. Toen hij na den dood van Alex. zag, dat zijne pogingen om
de verschillende veldheeren tot overeenstemming te brengen vruchteloos
waren, sloot hij zich bij Perdiccas aan en bleef hij met trouw, moed
en bekwaamheid voor de rechten van het koninklijke huis strijden. Bij
de verdeeling van het rijk kreeg hij Cappadocië en omliggende landen,
en terwijl Perdiccas in Aegypte oorlog voerde, verdedigde hij Azië met
goed gevolg tegen Antipater en Craterus. Na den dood van Perdiccas werd
hij door Antigonus beoorloogd, tegen wien hij zich met een betrekkelijk
geringe macht vier jaar staande hield, totdat hij in 316 door het
verraad der Macedoniërs, die onder hem dienden, in de handen van
zijn vijand viel, die hem liet dooden. Zijn dagboek over de tochten
van Alex. (Ephemerides Alexandrou) wordt door oude schrijvers hoog
geprezen.--2) Eum. I, regeerde als opvolger van zijn oom Philetaerus
over Pergamus (263-241), vergrootte zijn rijk ten koste van Syrië,
overwon Antiochus Soter in een slag bij Sardes en was een beschermer
van kunsten en wetenschappen.--3) Eum. II, koning van Pergamus
(197-159), langen tijd een getrouw vriend der Rom., ondersteunde hen
tegen Nabis en Antiochus d. G., en werd wederkeerig door hen beschermd
in zijne oorlogen tegen Prusias van Bithynië en Pharnaces van Pontus;
bovendien werd zijn gebied met het grootste deel van het door Antiochus
afgestane land vergroot en werd hij eenige malen te Rome met groote
eer ontvangen. Door dit alles geraakte hij echter in een toestand
van afhankelijkheid, waaruit hij zich gaarne bevrijd zoude hebben,
daarom knoopte hij met Perseus van Macedonië onderhandelingen aan,
terwijl deze met Rome in oorlog was, wat door de Rom. zoo kwalijk
genomen werd, dat zij hem op alle wijzen in verlegenheid brachten,
en zelfs zijn broeder Attalus tegen hem trachtten op te zetten. Hij
was een beschermer van kunsten en wetenschappen, verbond geleerden
en dichters aan zijn hof, en breidde de door zijn vader gestichte
bibliotheek uit. Hij is ook de stichter van het groote altaar te
Pergamum, waarvan het beeldwerk nu te Berlijn is (z. Pergamum).

Eumenides, Eumenides, z. Erinnyes.

Eumenius, Eumenios, latijnsch rhetor en panegyricus in Gallia in de
3de eeuw en het begin der 4de eeuw n. C. Van hem, hoewel niet onder
zijn naam, zijn 7 lofredenen en ééne suasoria bewaard gebleven. Hij
is een tijdlang magister memoriae van Maximianus geweest, maar later
weder rhetor geworden in zijn vaderstad Augustodunum (Autun).

Eumolpidae, Eumolpidai, atheensche familie, waarin de waardigheid
van hierophant (z. Eleusinia) erfelijk was. Zij spraken ook recht in
processen wegens schending der mysteriën. Hun stamvader was Eumolpus.

Eumolpus, Eumolpos, zoon van Poseidon en Chione, ook zoon van Musaeus
genoemd, een Thraciër, priester van Demeter en dichter. Hij vestigde
zich te Eleusis, voerde er de mysteriën van Demeter en Dionysus in en
vierde ze het eerst met de dochters van Celeüs. Als bondgenoot der
Eleusiniërs sneuvelde hij in den oorlog, dien zij tegen Erechtheus
(z. a.) voerden. Verscheiden liederen, die op de mysteriën betrekking
hebben (teletai), ook de uitvinding van wijnbouw en boomkweekerij
worden hem toegeschreven.--Gewoonlijk neemt men aan, dat er drie of
vier personen van dien naam geweest zijn, en dat de mysteriën niet door
denzelfden Eumolpus zijn ingevoerd, die tegen Erechtheus sneuvelde.

Eunapius, Eunapios, van Sardes, grieksch rhetor op het einde der 4de
eeuw na C., vijand van het Christendom, schreef 23 levensbeschrijvingen
van wijsgeeren uit zijn tijd. Van zijn kroniek die van 270 tot 404
na C. liep, zijn eenige vrij aanzienlijke fragmenten over.

Euneus, Euneos, ook Euneus of Euneos, zoon van Iason en Hypsipyle,
koning van Lemnus, stond in handelsbetrekking met de Grieken voor
Troje.

Eunomia, Eunomia, eene van de Horae.

Eunomus, Eunomos, koning van Sparta, vader van Lycurgus, werd bij
een opstand gedood.

Eunus, Eunous, van geboorte een Syriër, slaaf te Enna op Sicilia,
aanvoerder van den grooten slavenopstand, die het eiland van
141 tot 132 teisterde en eerst door den consul P. Rupilius werd
onderdrukt. Eunus werd op de vlucht in eene spelonk ontdekt en gevat,
doch stierf vóór zijne terechtstelling.

Eupalium, Eupalion, stad bij de ozolische Locriërs, met de haven
Erythrae.

Eupatridai, 1) zij die behooren tot de eerste van de drie phylen,
waarin Theseus het volk van Attica verdeelde.--2) alg. menschen van
adellijke geboorte, ook vertaling van het lat. patriciï.

Euphemus, Euphemos, 1) zoon van Poseidon en Europa, onderstuurman
der Argonauten. Hij kreeg van Triton een kluit aarde, die, volgens
de voorspelling van Medea, aan zijne nakomelingen in het vierde
geslacht de heerschappij over Libye zoude bezorgen. De kluit werd
echter bij Thera verloren, en nu werd de voorspelling eerst in het
zeventiende geslacht vervuld, toen zijn afstammeling Battus van
Thera naar Libye kwam en Cyrene stichtte.--2) zoon van Troezenus,
aanvoerder der Ciconen en bondgenoot der Trojanen.

Euphorbus, Euphorbos, een van de dapperste Trojanen, de eerste die aan
Patroclus een wond toebracht, later door Menelaus gedood. Pythagoras
beweerde, dat hij vroeger als Euphorbus op aarde geleefd had.

Euphorion, Euphorion, 1) zoon van Achilles, bij Helena verwekt,
toen zij op de eilanden der zaligen leefden. Daar hij de liefde van
Zeus niet beantwoordde, werd hij door den bliksem gedood.--2) vader
van Aeschylus.--3) zoon van Aeschylus, bracht na den dood van zijn
vader eenige van diens stukken ten tooneele, en behaalde viermaal den
prijs; eenmaal ook met eene tetralogie van hemzelf tegen Sophocles
en Euripides.--4) van Chalcis op Euboea, geb. 276, schrijver van
vele geleerde werken en van gedichten in den alexandrijnschen trant;
hij stierf als bibliothecaris van Antiochus d. Gr. Vooral bij de
Rom. werd zijne poëzie hoog geschat. Cicero drijft den spot met hem
en zijn Romeinsche navolgers.

Euphranor, Euphranor, van Corinthe, beroemd beeldhouwer en schilder
omstreeks 380. Vooral zijne schilderijen in den zuilengang van Zeus
eleutherios aan de agora te Athene worden hoog geprezen.

Euphrates, Euphrates, belangrijke rivier, die met twee hoofdtakken
in Armenia ontspringt, door den Taurus heenbreekt en, met den Tigris
vereenigd, zich in de Perzische golf ontlast. De Perzische golf is
eerst door den tocht van Nearchus (no. 2) bekend geworden; de vroegere
schrijvers laten dus den Euphraat en den Tigris in de Roode Zee,
d. w. z. den Indischen Oceaan uitmonden. In Babylonia werd uit den
Euphraat veel water afgeleid door zijkanalen.

Euphratensis = Augustophratensis.

Euphron, Euphron, 1) van Sicyon, maakte van de onrustige tijden van
den spartaansch-thebaanschen oorlog gebruik om zich met behulp van
de arme burgers van het oppergezag meester te maken. Hij onderdrukte
zijne tegenpartij, doch werd weder verdreven, vluchtte naar Thebe en
werd daar vermoord (± 365).--2) dichter der nieuwe attische comedie
omstreeks 280, van wiens werken slechts weinige fragmenten bewaard
zijn.

Euphronius, Euphronios, een van de beroemdste attische vazenschilders
uit ± 500. Hij schildert in den streng roodfigurigen stijl.

Euphrosyne, Euphrosyne, eene van de Charites.

Eupithes, Eupeithes, 1) vader van Antinoüs, die, om den dood van zijn
zoon te wreken, het volk van Ithaca tegen Odysseus opruide. Het kwam
tot een gevecht, waarbij hij door Laërtes gedood werd.

Euploia, bijnaam van Aphrodite.

Eupolis, Eupolis, van Athene, een van de beste blijspeldichters
der oude attische comedie. Hij trad reeds op zijn zeventiende jaar
als dichter op en schreef 20 stukken, van welke 7 den eersten prijs
behaalden, en waarin de ouden dezelfde eigenschappen roemen als in die
van zijn tijdgenoot Aristophanes. Hij stierf nog voor het einde van
den peloponnesischen oorlog. Van zijne werken zijn alleen fragmenten
bewaard gebleven.

Eupompus, Eupompos, van Sicyon, leefde kort na den peloponnesischen
oorlog; hij was de stichter eener schilderschool, die zich vooral
op juistheid van teekening en groote nauwkeurigheid in de details
toelegde.

Euripides, Euripides, zoon van den Athener Mnesarchides, op den dag van
den slag bij Salamis op dat eiland geb., de derde der groote attische
treurspeldichters. Zijne ouders waren, naar men beweerde, van zeer
geringen stand; dit wordt echter tegenwoordig tegengesproken; zijne
moeder, Clito, Kleito, was zelfs van adel; hij genoot dan ook eene
zeer goede opvoeding. In zijne jeugd legde hij zich op de gymnastiek
en schilderkunst toe, later werd hij een leerling van Anaxagoras, een
toehoorder van Prodicus en Protagoras en een vriend van Socrates. Zijne
werken toonen den invloed van zijne philosophische studiën: zij
munten uit door groote kennis en juiste schildering van karakters en
hartstochten en bevatten vele treffende tooneelen; daarentegen missen
zij den verheven eenvoud van de stukken van Aeschylus en Sophocles;
zij zijn niet meer ontleend aan de algemeen bekende mythen, maar
geven dikwijls een oorspronkelijke, soms zeer romantische, bewerking
van een of andere bizonderheid daaruit, zoodat meestal een proloog
de toeschouwers moet inlichten over den inhoud van het stuk en de
betrekkingen tusschen de handelende personen. Zijn helden toonen in
hun denken en handelen meer de eigenschappen van gewone menschen; ook
wordt de handeling telkens afgebroken door wijsgeerige bespiegelingen,
terwijl ook de koorgezangen niet meer met het stuk zelf samenhangen,
maar geheel als bijzaak behandeld zijn; de ontknooping is dikwijls
niet op eene natuurlijke wijze te vinden, zoodat de tusschenkomst
van een god--deus ex machina--noodig wordt. Op godsdienstig gebied
verkondigt hij soms stellingen, die met het volksgeloof in strijd
zijn; op lateren leeftijd schijnt hij echter tot de algemeen gangbare
meeningen daaromtrent teruggekeerd te zijn, of ingezien te hebben,
dat het nutteloos was den strijd er tegen voort te zetten. Om al deze
redenen, ook naar aanleiding van allerlei nieuwigheden in metriek en
muziek, die hij op het tooneel bracht, werd hij door Aristophanes en
andere blijspeldichters meedoogenloos gehekeld als de vertegenwoordiger
van alles, wat zij in den geest van hun tijd afkeuren; over het
geheel kon hij zich niet beroemen grooten bijval gevonden te hebben:
slechts vijfmaal verkreeg bij den eersten prijs (het eerst in 441),
terwijl hij 92 (v. a. 98) stukken geschreven heeft, waarvan het
eerste reeds in 465 is opgevoerd. Na zijn dood vonden zij echter de
grootste bewondering en vielen juist zijne eigenaardigheden, die hem
van de andere groote treurspeldichters onderscheiden, in den smaak
van het publiek.--Ook zijn huiselijk leven gaf hem weinig stof tot
tevredenheid: zoowel in zijn eerste als zijn tweede huwelijk was hij
ongelukkig; zijne eerste vrouw verstiet hij wegens ontrouw, zijne
tweede vrouw verliet hem. Met staatszaken bemoeide hij zich niet;
toch schijnt hij weinig ingenomen te zijn geweest met de richting,
die men te Athene na den dood van Pericles had ingeslagen, en dikwijls
liet hij zijne ontevredenheid door een van de personen zijner stukken
uitspreken. Op het einde van zijn leven gaf hij gehoor aan eene
uitnoodiging van koning Archelaus van Macedonië, aan wiens hof hij
groote eer genoot; in 406 of 405 stierf hij er.--Van zijne werken
bestaan nog 18 treurspelen en 1 satyrdrama. De meest bekende hiervan
zijn: Alcestis (opgevoerd 438), Medeia (431), Hippolytus (428),
Iphigeneia en Taurois, Ion, Phoinissai, Iphigeneia he en Aulidi en
het satyrdrama Kyklops.--Ook een neef van den grooten dichter, die
denzelfden naam droeg, trad als treurspeldichter op, naar het schijnt
met weinig geluk. Zijn zoon, die ook Euripides heette, heeft enkele
stukken van zijn vader na diens dood doen opvoeren.

Euripus, Euripos, zeeëngte met eb en vloed, in het bijzonder de
zeeëngte bij Chalcis tusschen Euboea en het vasteland. Dat gedeelte
van de zeestraat, dat ten N. van Chalcis is, heet Euboeische zee.

Eurome of -mus, Eurome, Euromos, stadje in Caria, tusschen Mylasa en
Heraclea Latmi.

Europa, Europe, 1) dochter van Tityus, moeder van Euphemus.--2)
dochter van Phoenix en Perimede of van Agenor en Telephassa. Toen
zij eens aan het strand der zee wandelde, kwam Zeus tot haar in de
gedaante van een schoonen stier; het meisje streelde hem en waagde het
eindelijk zich op zijn rug te zetten, waarop hij in zee sprong en met
haar naar Creta zwom. Hier legde hij zijne aangenomen gedaante af en
bracht haar naar den berg Dicte. Zij werd bij hem moeder van Minos,
Rhadamanthys en Sarpedon en huwde later met Asterion (z. a.). Op
Creta genoot zij onder den naam Hellotis goddelijke eer.--3) Oceanide.

Europa, Europe, het werelddeel. Oorspronkelijk is de naam beperkt tot
Griekenland, behalve de Peloponnesus, en tot Macedonië; bij Herodotus
omvat het behalve het tegenwoordig Europa, ook het N. van Azië;
later is de Tanaïs (Don) en de Palus Maeotis de oostelijke grens;
bij sommigen echter de Phasis, bij anderen de Caucasische landengte
tusschen de Zwarte zee en de Caspische zee.

Europus, Europos, 1) stad aan den Axius (Vardar) in het
maced. landschap Emathia.--2) stad in Caria = Idrias (Stratonicea).--3)
stad in Syria.--4) zie Rhagae.

Eurotas, Eurotas, hoofdriv. van Laconica, waaraan Sparta lag. In zijn
bovenloop stroomt de Eurotas onder den grond door. De oevers waren
dicht bezet met riet en biezen, waaruit de spartaansche jongens zich
hun legerstede bereidden.

Eurus, Euros, oorspronkelijk de Oostenwind, later de Zuidoostenwind,
zie Windstreken.

Euryale, Euryale, 1) eene van de Gorgonen.--2) dochter van Minos,
moeder van Orion.--3) koningin der Amazonen, die Aeetes tegen de
Argonauten te hulp kwam.

Euryalus, Euryalos, 1) zoon van Mecisteus, een der Epigonen, Argonaut
en makker van Diomedes voor Troje.--2) een van de tochtgenooten van
Aeneas, beroemd door zijne vriendschap voor zijn makker Nisus, z.a.

Euryanax, Euryanax, zoon van Dorieus, een van de aanvoerders der
Spartanen bij Plataeae.

Eurybates, Eurybates, 1) heraut van Agamemnon.--2) heraut van Odysseus.

Eurybatus, Eurybatos, 1) van Ephesus, werd door Croesus naar de
Peloponnesus gezonden om troepen te werven, maar liep tot Cyrus over
en verried hem het plan van Croesus. Zijn naam werd spreekwoordelijk
voor een verrader gebruikt.--2) Lacedaemoniër, de eerste overwinnaar in
den worstelstrijd te Olympia (708).--3) bevelhebber der corcyraeische
vloot in den slag tegen de Corinthiërs bij Sybota (432).

Eurybiades, Eurybiades, Spartaan, opperbevelhebber der grieksche vloot
in den oorlog tegen Xerxes. Hoewel hij weinig uitrichtte, kenden de
Spartanen hem na den slag bij Salamis den prijs der dapperheid toe.

Euryclea, Eurykleia, dochter van Ops, slavin van Laërtes, voedster
van Odysseus, de eerste die hem bij zijne terugkomst herkende.

Eurydice, Eurydike, 1) Dryade, gehuwd met Orpheus (z. a.). Voor
Aristaeus, die haar met zijne liefde vervolgde, vluchtend, trapte
zij bij ongeluk op een vergiftige slang, die haar een doodelijke wond
toebracht.--2) of Aganippe, dochter van Lacedaemon, bij Acrisius moeder
van Danaë.--3) dochter van Adrastus, bij Ilus moeder van Laomedon.--4)
of Henioche, gemalin van Creon no. 2, hing zich op bij het vernemen van
den zelfmoord van haar zoon Haemon.--5) gemalin van Lycurgus, moeder
van Archemorus.--6) dochter van Clymenus, gemalin van Nestor.--7)
z. Arrhidaeus.

Euryganea, Euryganeia, z. Oedipus.

Eurylochus, Eurylochos, tochtgenoot van Odysseus, die door zijne
voorzichtigheid aan de tooverkunsten van Circe ontsnapte. Op het
eiland Thrinacia gaf hij den raad de runderen van den zonnegod te
dooden, daarvoor werd hij door Zeus met den bliksem getroffen.

Eurymachus, Eurymachos, 1) een van de minnaars van Hippodamea, door
Oenomaüs gedood.--2) een van de minnaars van Penelope, door Odysseus
gedood.--3) aanzienlijk Thebaan, werd bij de overrompeling van Plataeae
in het begin van den peloponnesischen oorlog gedood.

Eurymedon, Eurymedon, 1) koning der Giganten.--2) wagenmenner van
Agamemnon, te gelijk met zijn heer door Aegisthus gedood.--3) atheensch
veldheer, ging in 427 en 425 naar Corcyra om de democratische partij
te ondersteunen, en werd in 425 en wederom in 415 met eene vloot naar
Sicilië gezonden; in 413 sneuvelde hij voor Syracuse.

Eurymedon, Eurymedon, riv. in Pamphylia, waarbij de Athener Cimon in
466 de Perzen te land en ter zee versloeg.

Eurynome, Eurynome, 1) Oceanide, bij Zeus moeder der Chariten.--2)
huishoudster bij Odysseus.--3) moeder van Adrastus.--4) moeder van
Agenor.--5) bijnaam van Artemis in Arcadië.

Euryphron, Euryphron, van Cnidus, beroemd geneesheer, oudere tijdgenoot
van Hippocrates.

Eurypon, Eurypon, kleinzoon van Procles, derde koning van Sparta
uit het geslacht der Procliden, die naar hem dikwijls Eurypontiden
(Eurypontidai) genoemd worden.

Eurypylus, Eurypylos, 1) zoon van Euaemon, koning in Thessalië, een
der voornaamste helden voor Troje. Bij het verdeelen van den buit na
de inneming der stad viel hem eene kist ten deel, waarin een beeld
van Dionysus was, door Hephaestus gemaakt en aan Dardanus geschonken,
maar toen hij de kist opende, werd hij plotseling waanzinnig. Het
delphische orakel beval, dat hij, om genezing te vinden, de kist ergens
moest wijden waar ongewone offers gebracht werden; deze plaats vond
hij te Aroë in Achaia, waar men aan Artemis jaarlijks twee menschen
offerde. Na de komst van Eur. werden de menschenoffers afgeschaft,
en de dienst van Dionysus-Aesymnetes ingesteld.--2) zoon van Poseidon
en Celaeno, ging van Thessalië naar Libye, en regeerde in de omstreken
van Cyrene.--3) zoon van Poseidon en Astypalaea, koning van Cos.--4)
zoon van Telephus en Astyoche, bondgenoot der Trojanen, werd na vele
dappere daden door Neoptolemus gedood.--5) zoon van Thestius, werd
met zijne broeders door hun neef Meleager op de calydonische jacht
gedood, wegens eene beleediging, aan Atalante aangedaan.

Eurysaces, Eurysakes, zoon van Aiax no. 2 en Tecmessa, werd met zijn
vader te Athene als heros vereerd.

Eurysthenes, Eurysthenes, zoon van Aristodemus no. 1, regeerde met
zijn broeder Procles over Lacedaemon, hij was de stamvader van het
koninklijke geslacht der Eurystheniden Eurysthenidai.

Eurystheus, Eurystheus, zoon van Sthenelus en Nicippe, koning van
Mycenae, z. Heracles en Heracliden.

Eurytion, Eurytion, 1) Centaur, die naar de hand van de dochter
van Dexamenus, koning van Olenus, dong, en door Heracles, die haar
eveneens beminde, gedood werd. Hij wordt ook genoemd als degene, die
Hippodamea wilde schaken, en aanleiding gaf tot den strijd tusschen
Centauren en Lapithen.--2) zoon of kleinzoon van Actor, een van de
Argonauten, z. Peleus.--3) zoon van Ares en Erythia, bewaker der
kudden van Geryones.--5) zoon van Lycaon, bekwaam boogschutter,
tochtgenoot van Aeneas.

Eurytis, Iole, dochter van Eurytus.

Eurytus, Eurytos, 1) of Erytus, zoon van Hennes en Antianira,
Argonaut.--2) zoon van Melaneus, koning van Oechalia. Hij had zijne
dochter Iole beloofd aan hem, die zijne zonen in het schieten met
den boog zou overtreffen. Toen Heracles den prijs echter gewonnen
had, hield hij zijn woord niet, daarom doodde Heracles hem en zijne
zonen.--3) een van de Molioniden.--4) = Eurytion no. 2.--5) een van
de Giganten, bij de gigantomachie door Dionysus verslagen.

Eusebia of -bea, Eusebeia = Caesarea ad Argaeum.

Eusebius, Eusebios, van 313 tot 340 n. C. bisschop van Caesarea in
Palestina, niet te verwarren met zijn naam- en tijdgenoot, den bisschop
van Emesa in Phoenice. Eusebius van Caesarea, waar hij tusschen
260 en 264 geboren was, kan de vader der kerkgeschiedenis worden
genoemd. Onder zijne werken zijn beroemd de ekklesiastike historia en
het zoogenaamde Chronicon Eusebii, eene latijnsche omgewerkte vertaling
zijner pantodape historia, eene synchronistische geschiedenis tot
324 n. C., door Hieronymus (331-420), een der kerkvaders, bewerkt en
voortgezet tot 378.

Eustathius, Eustathios, Cappadociër, wijsgeer der nieuw-platonische
school, leerling van Iamblichus, in 358 n. C. gezant van keizer
Constantius bij den perzischen koning Sapores.

Euterpe, Euterpe, Muze der lyrische poëzie, afgebeeld met de dubbele
fluit in de handen.

Euthycrates, Euthykrates, Olynthiër, die zich liet omkoopen om zijne
vaderstad aan Philippus van Macedonië te verraden (348).

Euthydemus, Euthydemos, 1) atheensch veldheer in den peloponnesischen
oorlog met Nicias eenigen tijd aanvoerder der Atheners voor
Syracuse.--2) van Chius, leerde als sophist te Thurii en Athene;
naar hem is een van de werken van Plato genoemd.--3) broeder van
Lysias.--4) zoon van Diocles, leerling van Socrates.

Euthymus, Euthymos, beroemd vuistvechter van Locri in Italië ten
tijde van de perzische oorlogen; men verhaalde, dat hij zonder te
sterven van de aarde verdwenen was.

Euthynai, rekening en verantwoording, die ieder atheensch
overheidspersoon binnen een bepaalden tijd na zijn aftreden bij
de logisten moest afleggen; bij deze gelegenheid konde ieder burger
klachten tegen den afgetredene inbrengen over de wijze, waarop hij zijn
ambt had waargenomen. Bevonden de logisten, dat hij zich aan misbruik
van macht, verraad, verduistering of dgl. had schuldig gemaakt,
dan brachten zij hem na voorloopig onderzoek voor den rechtbank der
heliasten, ook in het tegenovergestelde geval werden zij voor de
rechtbank gebracht om van alle verdere verantwoordelijkheid ontslagen
te woorden (episemainesthai).

Euthynoi, te Athene 10 personen, een uit elke phyle, die den logisten
ter zijde stonden bij het nazien van de euthynai.

Eutropius, 1) geheimschrijver van keizer Valens en schrijver van een
Breviarium of beknopt overzicht der geschiedenis van het rom. rijk
van de stichting van Rome tot op den dood van keizer Jovianus 369
n. C. Het laatste gedeelte is het belangrijkste, omdat de schrijver
daar zijn eigen tijd beschrijft. In 380 is het door Paeanius in het
Grieksch vertaald. Het is zeer spoedig een schoolboek geworden en in
de M. E. geregeld als zoodanig gebruikt.--2) gesnedene, gunsteling
van keizer Arcadius, die zich in de plaats van den minister Rufinus
wist te dringen (395 n. C.) en de belangen van het rijk aan zijne
hartstochten opofferde. In 399 viel hij zelf in ongenade bij de
keizerin Eudoxia. Hij werd verbannen, doch weder door Arcadius
teruggeroepen, maar te Chalcedon door zijne vijanden vermoord.

Eventus, Bonus Eventus, god van het gedijen der veldvruchten, over
het algemeen een god die eene begonnen onderneming tot een goed
einde leidt. Zijn beeld stond op het Capitolium, zijn tempel op den
Campus Martius.

Evictio, eisch tot ontruiming van een eigendom, dat buiten weten van
den eigenaar in vreemde handen is.

Evocati zijn soldaten, die uit den dienst ontslagen en dikwijls met
landerijen begiftigd werden onder voorwaarde, dat zij, opgeroepen
wordende (nominatim evocare), zich op nieuw onder de vanen van hun
vorigen veldheer zouden scharen. Zij kwamen dan weder in dienst
met den rang van centurio. Ook een corps uitgelezen jongelui uit
den ridderstand, die door keizer Galba voor eigen bewaking waren
aangeworven.

Exangelos, op het grieksche tooneel een bode, die eene gebeurtenis
mededeelt, welke binnenshuis heeft plaats gehad.

Exaireseos dike = aphaireseos dike.

Exampaeus, Exampaios, zijtakje van den Hypanis (Bug), dat het water van
den Hypanis bitter of zout maakte. In werkelijkheid is het zoutgehalte
van het water van den Hypanis een gevolg van het indringen van het
zeewater in den mond der rivier.--Ook een plaats ten O. van den
Hypanis, ook Hirai hodoi geheeten.

Excubiae, wachtposten bij dag; (vigiliae, bij nacht). Onder de keizers
de wacht bij het paleis.

Execias, Exekias, beroemd Attisch schilder van zwart-figurige vazen
uit het midden van de 6de eeuw.

Exedra, exedra, receptie- en conversatiezaal in aanzienlijke huizen,
dikwijls met een halfrond uitgebouwd. Ook in de gymnasia der Grieken
en de badhuizen der Romeinen vond men dikwijls dergelijke zalen. De
grieksche wijsgeeren gaven er somtijds hunne lessen; de hoorders
plaatsten zich langs den kant van het halfrond, de spreker in het
midden.

Exiteria, offer, door de leden van den raad bij het nederleggen hunner
betrekking gebracht. Z. eisiteria.

Exodium, exodion, kluchtig tooneelstukje, bij de Rom. na ernstige
stukken opgevoerd; gewoonlijk werd daarvoor eene fabula Atellana
gebruikt. Zie ook Mimus.

Exomis, exomis, grieksche tunica, hetzij geheel zonder mouwen, hetzij
alleen met een linkermouw. Misschien bleef hierdoor ook een gedeelte
van de borst onbedekt.

Exomossia, 1) beëedigde opgave van redenen, waarom men een ambt of
eene liturgie niet kan op zich nemen.--2) beëedigde verklaring dat
men niets weet van eene zaak, waarin men als getuige is opgeroepen.

Exostra, exostra, 1) eene machine, op het tooneel gebruikt tot
hetzelfde doel als het ekkyklema, v.s. een soort balcon aan het huis
of paleis, dat zich op den achtergrond bevond.--2) een brug, die uit
een belegeringstoren naar buiten geschoven werd om op den muur der
belegerde stad te komen.

Exoules dike, aanklacht tegen iemand, die een ander met geweld uit
zijne bezittingen verdrijft, of hem verhindert iets in bezit te nemen,
dat hem bij rechterlijk vonnis is toegewezen. Werd de aangeklaagde
veroordeeld, dan moest hij den staat eene boete betalen, gelijk aan
dat wat hij den aanklager schuldig was.

Extispicium. Bij het offeren van eenig dier was het voor de divinatio
van groot belang, hoe de ingewanden lagen en er uitzagen. Vooral
de lever speelde hierbij een belangrijke rol. De lever had eene
pars familiaris, waaruit de offeraar de toekomst opmaakte voor
zich en zijn volk, en eene pars hostilis. Na het eerste onderzoek
werden de ingewanden in een pot gekookt en ook onder het koken
nauwlettend gadegeslagen. Deze kunst verstonden de rom. priesters in
het algemeen ook wel, doch in zeer ernstige gevallen worden extispices
of haruspices ontboden uit Etruria, waar de leer der ingewandzienerij
tot den hoogsten trap was opgevoerd, evenals de bliksemleer. Keizer
Claudius stelde een collegie van romeinsche haruspices in, dat echter
nooit tot aanzien kwam.






F.


F, zie fasti (dies).

Fabaria, zie Burchana.

Fabariae (Kalendae), z. Carna.

Fabaris = Farfar (Farfarus).

Fabianus Fornix, een boog over de Sacra via te Rome, op de plaats waar
die op het Forum uitkwam, opgericht door Q. Fabius Maximus Allobrogicus
(Fabii no. 20), en hersteld door zijn kleinzoon (Fabii no. 22).

Fabianus Papyrius, rom. wijsgeer ten tijde van Augustus en Tiberius,
een man van groote welsprekendheid en reinen levenswandel. Zijne
geschriften over wijsbegeerte en natuurlijke historie zijn verloren.

Fabii, eene der oudste patricische gentes te Rome, misschien van
sabijnschen oorsprong. 1) Q. Fabius Vibulanus, consul in 485 en 482,
een warm voorvechter der aristocratie. Onder zijn eerste consulaat
had de veroordeeling van Sp. Cassius Viscellinus plaats. Hij streed
in 485 tegen de Aequers en Volscers en maakte zich gehaat door
aan de soldaten niets van den buit te gunnen, doch alles te laten
verkoopen. In 480 sneuvelde hij in den strijd tegen Veii.--2)
K. Fabius Vibulanus, broeder van no. 1, consul in 484, 481 en
479, de eerste maal met grooten tegenstand der plebs door toedoen
der patriciërs verkozen, was eerst voortdurend in strijd met de
volkstribunen, die eene lex agraria wilden doordrijven. In zijn
derde consulaat echter deed hij zelf, maar vergeefs, den voorslag,
dat de senaat verdere pogingen in dien geest zou voorkomen door uit
eigen beweging veroverden grond onder de plebejers te verdeelen. Zie
echter Agrariae (leges) en Tribuni plebis. Op zijn voorstel trok in
479--volgens het niet al te betrouwbare geschiedverhaal--de geheele
gens Fabia, uitgezonderd een nog te jonge knaap, 306 man sterk, met
hare cliënten naar het riviertje de Cremera, om de grenzen tegen de
Vejers te beschermen. In 477 vonden zij, in eene hinderlaag gelokt,
allen den dood.--3) M. Fabius Vibulanus, broeder van no. 1 en 2, was
consul in 483 en 480, zoodat het consulaat zeven jaren achtereen in
de gens Fabia was. Hij voerde evenals zijne broeders oorlog tegen de
naburige volken en sneuvelde bij de Cremera.--4) Q. Fabius Vibulanus,
zoon van no. 3, de eenige overgeblevene van het geslacht, consul
in 467, 465 en 459, streed tegen Aequers en Volscen, en bewerkte de
uitzending eener rom. kolonie naar Antium (467). In 462 verzette hij
zich als praefectus urbi ten sterkste tegen het voorstel van den
tribuun Terentilius de legibus scribendis. In 450 was hij een der
tienmannen.--5) M. Fabius Vibulanus, zoon van no. 4, consul in 442,
consulairtribuun in 433, bewerkte de uitzending eener kolonie naar
Ardea (442), streed bij herhaling tegen Aequers en Vejenten en werd
pontifex maximus. Hij kwam vermoedelijk om bij den inval der Galliërs
in 390, daar hij Rome niet wilde verlaten.--6) Num. Fabius Vibulanus,
ook een zoon van no. 4, consul in 421, consulairtribuun in 415 en
407, streed als consul tegen de Aequers.--7) Q. Fabius Vibulanus,
evenals de beide vorigen een zoon van no. 4, was consul in 523 en
consulairtribuun in 416 en 414.--8) Num. Fabius Ambustus, zoon van
no. 5, veroverde als consulairtribuun in 406 Anxur. Hij was één der
drie gebroeders Fabii, die in 391 naar Clusium tot de Galliërs werden
gezonden. In 390 was hij weder consulairtribuun. Zie no. 10.--9)
K. Fabius Ambustus, broeder van no. 8, was consulairtribuun in 404,
401, 395 en 390. Ook hij behoorde tot het gezantschap naar Clusium
(zie no. 8 en 10).--10) Q. Fabius Ambustus, broeder van no. 8 en 9,
behoorde ook tot het gezantschap naar Clusium, en werd in 390 met
zijne broeders tot consulairtribuun gekozen. Na den aftocht der
Galliërs werd hij ter verantwoording geroepen wegens zijne schennis
van het volkenrecht. De dood, misschien zelfmoord, deed hem een vonnis
ontgaan. Het verhaal omtrent deze drie broeders is op allerlei wijzen
opgesmukt. In het oorspronkelijke verhaal treden slechts twee Fabii op
(no. 8 en 9), waarvan men niet zeker weet, of het broers zijn. No. 10
is tamelijk legendarisch.--11) M. Fabius Ambustus, zoon van no. 8,
consul in 360, 356 en 354, overwon achtereenvolgens de Hernicers
(360), de Faliscers en Tarquiniërs (356) en de Tiburtijnen (354). In
351 was hij dictator.--12) M. Fabius Ambustus, zoon van no. 9,
consulairtribuun in 381 en 369, ondersteunde de plannen van zijn
schoonzoon, den volkstribuun C. Licinius Stolo. Vermoedelijk echter was
hij het, die in 355 als interrex de verkiezing van twee patricische
consuls, hoewel tegen de lex Licinia Sextia geschied, voor geldig
verklaarde. Hier is alles onzeker. Z. ook Liciniae Sextiae (leges)
no. 1.--13) C. Fabius Ambustus streed als consul in 358 ongelukkig
tegen de Tarquiniërs, die 307 rom. krijgsgevangenen ombrachten.--14)
Q. Fabius Maximus Rullianus, zoon van no. 11, leverde als magister
equitum in 325 tegen het bevel van zijn dictator L. Papirius Cursor
een schitterenden slag tegen de Samnieten, doch ontging de straf voor
zijne ongehoorzaamheid slechts door de eenparige voorbede van senaat
en volk. Zijn ambt moest hij echter nederleggen. Dit verhaal is niet
geheel betrouwbaar. In 322 was hij consul, in 315 dictator, in 310 en
308 weder consul, in 304 censor, in 301 andermaal dictator, in 297
en 295 nogmaals consul. Hij was een van Rome's grootste veldheeren,
schoon niet altijd overwinnaar. O.a. werd hij in 315 als dictator
door de Samnieten bij Lautulae verslagen. In 310 ontzette hij het
door de Etruscers belegerde Sutrium, door in Noord-Etrurië in te
vallen. In 308 streed hij tegen de Samnieten. In 297 versloeg hij,
volgens een ongeloofwaardig bericht, met P. Decius Mus hen bij den
berg Tifernus, in 295 versloegen Fabius en Decius (z. Decii no. 2)
de verbonden Samnieten, Galliërs en Etruriërs bij Sentinum. Onder
zijne tijdgenooten komen ook nog Ambusti voor: Q. Fabius Ambustus
als dictator comit. habend. causa in 321, C. Fabius Ambustus als
mag. eq. in 315.--15) Q. Fabius Maximus, bijgenaamd Gurges (= vraat,
slokop) om zijne losbandigheid in zijne jeugd, zoon van no. 14
(waarschijnlijk is het verhaal omtrent zijn losbandigheid verzonnen
om den naam Gurges te kunnen verklaren). Op rijperen leeftijd begon
hij evenwel een ander gedrag te leiden. Als consul werd hij in 292
door de Samnieten verslagen, maar overwon daarna met hulp van zijn
vader den samnietischen veldheer Pontius (z. a.), in 276 versloeg
hij wederom als consul de Samnieten, Lucaners en Bruttiërs; in zijn
derde consulaat, 265, dempte hij een slavenopstand te Volsinii, doch
sneuvelde daarbij.--16) Q. Fabius Maximus Verrucosus (wegens eene wrat,
verruca, aan de lip aldus genoemd), consul in 233, 228, 215, 214 en
209, censor in 230, de bekende dictator in 217 na de nederlaag en den
dood van C. Flaminius bij het Trasumeensche meer. (Eigenlijk was hij
pro dictatore zie het artikel dictator.) In 233 zegepraalde hij over
de Liguriërs; in 219 was hij aan het hoofd van het gezantschap, dat
na de inname van Saguntum naar Carthago werd gezonden, waarbij hij,
volgens het bekende verhaal, den Carthagers de keuze liet tusschen
oorlog en vrede, waarop zij tot den oorlog besloten. Als dictator
volgde hij de taktiek, een slag in het open veld te vermijden, en
liever Hannibal af te matten, daar hij de overtuiging koesterde,
dat diens strijdkrachten en hulpmiddelen op vijandelijken bodem op
den duur uitgeput moesten raken. Spoedig echter begon dit stelsel bij
het rom. volk afkeuring te vinden, daar Hannibal zooveel mogelijk het
platte land verwoestte en de dorpen en hoeven in brand stak. Door
eene lex Metilia werd toen de magister equitum M. Minucius Rufus
ook met dictatoriale macht bekleed. Deze waagde een veldslag, en
zou geheel verslagen zijn, zoo niet Fabius ware toegeschoten en
hem gered had, waarop Minucius zich vrijwillig weder onder Fabius'
bevelen stelde. Naar deze wijze van oorlogvoeren heeft Fabius den
bijnaam van Cunctator gekregen; om zijn zacht karakter werd hij
ook Ovicula genoemd. Ook later voerde hij herhaaldelijk legers aan,
hetzij als consul, hetzij als proconsul, onder het commando van zijn
zoon. Bij vele geschiedschrijvers ook bij Livius, die hem legaat noemt,
vinden wij het verhaal hoe de vader den zoon, als hoogere in rang,
eer moet bewijzen. Het verhaal is vereeuwigd in het oud Amsterdamsche
stadhuis (het Paleis op den Dam). In 209 veroverde hij Tarentum. Hij
was een heftig tegenstander van Scipio's plan, om den oorlog naar
Afrika over te brengen. Fabius stierf in 203. Cicero roemt hem als
redenaar.--17) Q. Fabius Maximus, zoon van no. 16 (z. a.), consul in
213, stierf nog vóór zijn vader.--18) Q. Fabius Maximus Aemilianus,
zoon van L. Aemilius Paullus en broeder van P. Cornelius Scipio
Aemilianus, in 180 door een der Fabii Maximi geadopteerd, was een
vriend van den geschiedschrijver Polybius. In 145 en 144 voerde hij
als consul en proconsul oorlog in Lusitania tegen Viriathus.--19)
Q. Fabius Maximus Servilianus, ook wel onder zijn oorspronkelijken naam
Cn. Servilius Caepio voorkomende, door adoptie een broeder van no. 18,
streed ook als proconsul in 141 en 140 tegen Viriathus en sloot met
dezen een verdrag, dat echter door zijn broeder Q. Servilius Caepio
verbroken werd. Hij heeft annales geschreven.--20) Q. Fabius Maximus
Allobrogicus, zoon van no. 18, leidde als jongeling een losbandig
leven. Onder zijn oom P. Cornelius Scipio Aemilianus diende hij
als quaestor in den numantijnschen oorlog. In 121 behaalde hij een
groote overwinning op de Allobrogen in Gallia. Uit den buit richtte
hij te Rome een triumfboog, den fornix Fabianus, op. Cicero prijst
hem als redenaar.--21) Q. Fabius Maximus Eburnus, consul in 116, werd
later verbannen, omdat hij zijn zoon met den dood gestraft had.--22)
Q. Fabius Maximus kleinzoon van no. 20, diende in Hispania als legaat
onder Caesar (46), en werd in 45 consul. Hij stierf nog in ditzelfde
jaar. Tot suffectus werd toen gekozen voor den laatsten dag van het
jaar C. Caninius Rebilus (Caninii no. 2), met wiens waakzaamheid
Cicero den spot drijft.--23) Paulus Fabius Maximus, een bloedverwant
van Ovidius en bevriend met Augustus, vergezelde dezen op zijne reis
naar Posthumus Agrippa, doch werd toen verdacht aan Livia geheimen
verklapt te hebben. Kort daarna stierf hij.--24) C. Fabius Pictor,
de eerste beoefenaar der schilderkunst onder de aanzienlijke Rom.,
beschilderde in 302 (v. a. in 304) de wanden van den tempel van Salus,
door C. Junius Bubulcus Brutus (Junii no. 3) gewijd. Zijn talent vond
echter zoo weinig bijval, dat hij geene navolgers heeft gevonden.--25)
Q. Fabius Pictor, kleinzoon van no. 24, omstreeks 220, schreef in het
Grieksch zeer belangrijke annalen, van de komst van Aeneas in Italia
tot op zijn eigen tijd. Er bestond ook een Latijnsche vertaling
van.--26) Ser. Fabius Pictor, redenaar en geschiedkenner, was een
tijdgenoot van Cato maior en schreef een werk de iure pontificio.--27)
Verder komen onder de consuls, censoren, dictators nog de namen voor:
Fabius Buteo, Fabius Dorso, Fabius Licinus, Fabius Labeo, ook Fabius
Pictor. Iets bijzonders is van hen hier niet te vermelden. Ook wordt
nog een Q. Fabius Sanga, een vriend van Cicero, vermeld alsmede zekere
Q. Fabius Virgilianus, in 51 legaat in Cilicia, later aanhanger van
Pompeius.--28) Fabius Rusticus, een vriend van Seneca, door Tacitus
als redenaar geprezen, schreef eene geschiedenis van Nero, die verloren
is gegaan.--29) C. Fabius Valens, bewerkte als legatus legionis samen
met A. Caecina Alienus, dat Vitellius (Jan. 69 n. C.) tot keizer
werd uitgeroepen. Aan het hoofd van een legercorps versloeg hij met
Caecina de Othoniani bij Bedriacum. Later beheerde hij met Caecina
de staatszaken voor Vitellius. In den oorlog tegen Vespasianus werd
hij gevangen genomen en gedood.

Fabrateria vetus, volscische stad in Latium. Ten Zuiden hiervan is na
de verwoesting van Fregellae in 124 Fabrateria nova als rom. colonie
gesticht.

Fabricii, hernicisch geslacht uit Aletrium. 1) C. Fabricius Luscinus
verhuisde omstreeks 300 naar Rome. Als consul streed hij in 282
zegevierend tegen de Samnieten, Lucaniërs en Bruttiërs. Daarna werd
hij als gezant naar Tarentum afgevaardigd, doch daar wederrechtelijk
gevangen gehouden. In 280 streed hij onder den consul P. Valerius
Laevinus in den slag bij Heraclea tegen Pyrrhus. In 279 was Fabricius
als legaat in den slag bij Asculum (Ausculum). Daarna werd hij als
gezant tot Pyrrhus gezonden, met wien hij tot overeenstemming schijnt
gekomen te zijn; de vrede kwam echter niet tot stand, (zie Claudii
no. 5). In 278 was hij opnieuw consul. Hij ontving toen van 's konings
lijfarts een aanbod om den koning te vergiftigen, doch in plaats van
dit aan te nemen, gaf hij er den koning bericht van. In 275 was hij
censor en ging met gestrengheid alle noodelooze weelde tegen. Hij
stierf arm; de staat gaf aan zijne dochters een bruidschat.--2)
L. Fabricius bouwde in 62 den pons Fabricius van Rome naar de insula
Tiberina.--3) Q. Fabricius, volkstribuun in 57, deed een wetsvoorstel
tot terugroeping van Cicero, doch Clodius verhinderde de aanneming
er van.--4) A. Fabricius Veiento, z. Veiento (A. Fabricius).

Fabula (palliata), z. Palliata.

Fabula (praetexta), zie Praetexta (fabula).

Fabula (togata), zie Togata no. 2.

Fadii, plebejisch geslacht. 1) M. Fadius Gallus, een zeer geleerd
man en vriend van Cicero. Hij heeft een lofrede geschreven op Cato
Uticensis (45).--2) T. Fadius Gallus, volkstribuun in 57, deed
vruchtelooze pogingen om Cicero te doen terugroepen. Onder Cicero's
consulaat, 63, was hij quaestor te Rome geweest.

Faenius Rufus (L.), praefectus annonae sedert 55 n. C., werd na den
dood van Burrus met Tigellinus praefectus praetorio (62). Hij was een
onbaatzuchtig man. In 65 nam hij deel aan de samenzwering van Piso,
en hoewel hij zijn medeplichtigen verried, werd hij toch omgebracht.

Faesulae, ta Phaisyla, thans Fiesole, stad in het N. van Etruria,
nabij den Arnus (Arno). Hier hadden Catillina's benden hun kamp
opgeslagen. Onder Sulla werd er eene kolonie van gemaakt.

Fagutal, een van de bergen van het Septimontium, zie Roma.

Falacrinum, stad in het sabijnsche land, geboorteplaats van
Vespasianus.

Falarica = Phalarica.

Falces. Onder dezen naam verstaat men alle soorten van zeisen,
sikkels en snoeimessen. Falx supina is een groot gekromd mes, aan de
buitenzijde scherp (en dus als het ware achteroverliggend), waarmede
eene soort van zwaardvechters vochten, Thraces genoemd. Ensis falcatus
of ook hamatus is een kort zwaard, aan de punt sikkel- of eenigszins
haakvormig gekromd. Falces murales of asseres falcati waren lange
stelen of balken met sikkelvormige haken om de door den stormram
gebeukte muren te doen afbrokkelen. In den zeestrijd gebruikte men
gelijksoortige falces navales om het tuig der vijandelijke schepen
door te snijden. Currus falcati, zeisenwagens, zijn door Grieken en
Rom. nooit gebezigd.

Falcidia (lex) testamentaria van den volkstribuun C. Falcidius,
40. Deze wet bepaalde dat de legaten bij testament nooit meer dan
3/4 van het vermogen mochten bedragen.

Falerii, Phalerion, stad in het Z.O. van Etruria, wier inwoners,
de Falisci, waarschijnlijk verwant zijn met de Latijnen. Na den
val van Veii beginnen de oorlogen met Rome. Later sloten zij zich
bij Rome aan, tot ze in 293, toen het te laat was, tegen Rome partij
kozen. In 241, na den vrede met Carthago, stond de stad op, en werd in
6 dagen ingenomen en verwoest. De bewoners werden gedwongen, de hoogte
te verlaten en in de vlakte eene nieuwe nederzetting te stichten,
Aequum Faliscum, terwijl in de oude stad slechts de tempels bleven
staan. Iets verder af ligt Falerii Novi, dat later een colonie wordt,
en in den keizertijd gebloeid heeft. Als stichter van Falerii werd
Halesus (Falesus) aangenomen (z. a.).

Falernus (ager), in het N. van Campania tusschen den mons Massicus en
de rivier Volturnus, zie ook Campania. De falernische wijn was beroemd;
hij was hooggeel van kleur, en moest noch te oud, noch te jong zijn;
op 15 jaar was hij het best.

Falisci, zie Falerii.

Falsum. Valschheid en vervalsching waren volgens het oudste rom. recht
slechts in enkele gevallen strafrechterlijk vervolgbaar, b.v. valsch
getuigenis; zij konden evenwel tot een civiele rechtsvordering
aanleiding geven. Sulla's lex Cornelia de falso stelde de aquae et
ignis interdictio op testament- en muntvervalsching. Later, vooral
onder de keizers, werden er veel meer valsche handelingen onder
strafwetten gebracht.

Fama, eene godin, die losse en onzekere geruchten onder de menschen
verspreidt, personificatie van het loopend gerucht, waarvan geen
zegsman aan te wijzen is. Zij heeft vleugels, duizend oogen en duizend
monden, en heeft op hare afbeeldingen een spreektrompet voor den mond.

Fannia (lex) sumptuaria van den consul C. Fannius Strabo, 161. Deze
wet bepaalde de sommen, die op gewone dagen en op feestdagen voor
een gastmaal mochten worden besteed.

Fannii, plebejisch geslacht. 1) C. Fannius, volkstribuun 187,
werkte mede tot de veroordeeling van L. Corn. Scipio Asiaticus.--2)
C. Fannius Strabo, zoon van no. 1, consul in 161, was de ontwerper
der lex Fannia sumptuaria. Ook werden tijdens zijn consulaat de
grieksche philosophen en rhetoren uit Rome verbannen.--3) C. Fannius,
zoon van no. 2, was in 146 een der eersten, die de muren van Carthago
beklom; hij was volkstribuun in 142, consul in 122 door de hulp van
C. Gracchus, behoorde nochtans tot diens tegenstanders. Hij was een
schoonzoon van C. Laelius Sapiens. Hij was voorstander der stoicijnsche
wijsbegeerte en schreef annales, waarin hij vooral zijn eigen tijd
behandelde; verder stond hij bekend als redenaar.--4) M. Fannius was
in 80 praetor in het proces van Sex. Roscius Amerinus.--5) L. Fannius,
aanhanger van Sertorius, had de hand in het verbond tusschen dezen en
Mithradates.--6) C. Fannius, aanklager van P. Clodius Pulcher in 61,
tijdens het tweede driemanschap op de hand van Sex. Pompeius, later
aan de zijde van Antonius.--7) C. Fannius, in 59 als volkstribuun
ernstig tegenstander van Caesar's lex agraria.--8) Fannius Caepio,
wegens samenzwering tegen Augustus ter dood gebracht (22).--9) Fannius,
tafelschuimer en pruldichter, bediller van Horatius.--10) C. Fannius,
ten tijde van Traianus, schreef een werk over de terechtstellingen
onder Nero.--11) Fannia, eene vrouw te Minturnae, die Marius op zijne
vlucht herbergde.--12) Fannia, de dochter van P. Clodius Thrasea
Paetus en Arria minor, en de tweede vrouw van Helvidius Priseus
(z. Helvidii no. 3). Zij deelde tweemaal de ballingschap van haar
man. Onder Domitianus werd zij verbannen, en haar goederen verbeurd
verklaard. Na diens dood keerde zij naar Rome terug.

Fanum (van fari), een door een formulier gewijde en met muren omgeven
plaats, heiligdom, tempel.

Fanum Fortunae, aanzienlijke stad aan den Metaurus in Umbria in den
ager Gallicus, met een beroemden Fortuna-tempel.

Farfar (Farfarus), zijtakje van den Tiber, in den ager Sabinus.

Fasces, bundel roeden van olmen- of berkentakken, met een lederen
riem omsnoerd. In den bundel was ook de steel van een bijl gebonden,
doch zoo, dat het staal naar buiten stak. Dit zijn de fasces et
secures, die de lictoren der magistratus cum imperio droegen. Binnen
Rome echter lieten de consuls en praetoren de bijlen uit de bundels
weg. Bij strafoefeningen dienden de roeden tot geeseling, de bijl tot
onthoofding der veroordeelden. De lictoren droegen de bundels over den
linkerschouder. Ontmoette de overheidspersoon iemand van hoogeren rang
(bv. een praetor een consul of wel eene vestaalsche maagd), dan namen
de lictoren van den eersten hunne roeden van den schouder en lieten
ze zakken als teeken van eerbied (fasces submittere).

Fascinus, -num, z. Baskania.

Fasti, 1) f. dies, rechtsdagen, waarop de praetor de woorden do,
dico, addico, mocht uitspreken (zie praetor). In den rom. kalender
waren zij aangeduid met de letter F. Op een dies nefastus (N) mocht
dit niet. Een dies nefastus principio (NP) was vóór den middag N.,
na den middag F. Zie ook Nefasti dies.--2) de romeinsche kalender,
d. w. z. de opteekening der dies fasti, nefasti, intercisi, comitiales,
met vermelding der op iederen dag vallende feesten, spelen en offers,
waarbij nog aanteekeningen gevoegd waren omtrent geschiedkundige
gebeurtenissen, en omtrent den op- en ondergang van verschillende
sterrenbeelden. Deze kalender werd opgemaakt door de pontifices; een
gedeelte daarvan, de dies fasti, is voor het eerst door Cn. Flavius
(zie Flavii no. 2) in 304 uitgegeven. Een dichterlijke bewerking heeft
Ovidius gegeven in zijn Fasti, die de eerste 6 maanden van het jaar
behandelen. Verder verdienen vermeld te worden de fasti Praenestini van
M. Verrius Flaccus (zie Verrius).--Een aanwijzing van de voornaamste
romeinsche vaste feest- en gedenkdagen ten tijde van Augustus vindt men
achter in dit werk.--3) de lijsten van jaarlijks wisselende ambtenaren
(fasti consulares, praetorii), van de priesters (fasti sacerdotales,
fasti fratrum arvalium), en van de in ieder jaar gevierde triumfen
(fasti triumphales). Van hetgeen nog uit de oudheid over is, zijn wel
het meest bekend de zoogenaamde Fasti Capitolini, een chronologische
lijst van de consuls, censoren, dictatoren en magistri equitum, die
in 34 aan den buitenmuur van de regia werd aangebracht. Later (in
12) werd een relaas van zegetochten (fasti triumphales of beter acta
triumphorum (zie acta)) op afzonderlijke pijlers hieraan toegevoegd.

Fatui, Fatuae, misvormde en soms onnoozele menschen, die in de
huishouding der rom. grooten als huisnarren gebruikt werden. Dwergen,
nani, nanae, waren tot dit doel ook zeer in trek.

Fatum, de uitdrukkelijk uitgesproken en onherroepelijke wil der goden
ten opzichte van den mensch, dus zijn geheel levenslot, gelukkig
of ongelukkig, in het bijzonder de dood. Het meervoud beteekent de
afzonderlijke beschikkingen van het noodlot betreffende een persoon
of zaak; ook = Parcae. Vgl. moira.

Fatuus, naam van Faunus als orakelgevend god. De heiligdommen, waar
zijne orakels (droomorakels) gegeven werden, waren gewoonlijk in
boschrijke streken.--Volgens een verhaal zou hij zich eens door Numa
hebben laten dronken maken, en toen gedwongen zijn hem de geheimen
der godenwereld te openbaren.

Fauna, zie Faunus en Bona Dea.

Faunus, zoon van Picus, een oud-italisch veld- en boschgod, beschermer
van landbouw en veeteelt, en dus den menschen welgezind, hoewel hij
er vermaak in vindt hen in stille bosschen of in hun slaap (Incubus)
te plagen en te verschrikken. Als orakelgevend god wordt hij Fatuus
genoemd.--V. s. was hij een koning van Latium geweest, en door
Heracles gedood, toen hij dezen aan Mercurius wilde offeren, zooals
hij met vreemdelingen placht te doen.--Zijn voornaamste feest zijn de
Lupercalia (z. a.); een ander landelijk feest zijn de Faunalia, die
den 5den December werden gevierd; het was een dag van vroolijkheid,
waarop zelfs slaven en vee vrijheid genoten; men offerde bokken,
wijn, melk en wierook. F. had een tempel op de Insula Tiberina,
z. Domitii no. 2. Zijn dienst werd in den keizertijd verdrongen
door dien van Silvanus.--Nevens hem staat Fauna (Fatua), eene godin,
die dezelfde eigenschappen heeft als hij, en zijne vrouw of dochter
genoemd wordt. Faunus werd reeds vroeg voor denzelfden gehouden en
eveneens afgebeeld als Pan, en onder den invloed van deze meening
sprak men ook van Fauni, soms kinderen van hem en Fauna genoemd,
en ongeveer gelijk aan de grieksche satyrs.

Fausta, 1) dochter van L. Cornelius Sulla. Zij is driemaal gehuwd
geweest, de tweede maal met T. Annius Milo.--2) de gemalin van
Constantijn den Gr., die door hem in 326 n. C. gedood werd.

Faustina, naam der gemalin van Antoninus Pius en van hare dochter, de
gemalin van Marcus Aurelius. Beiden waren vrouwen van een losbandig
karakter. Ter eere van de eerste Faustina wijdde Antoninus Pius in
141 een tempel aan de Via Sacra te Rome, die na zijn dood ook aan
hem werd gewijd. Een deel van den tempel bestaat nog.

Faustulus, de herder, die de kinderen Romulus (z. a.) en Remus vond,
en aan zijn vrouw Acca Larentia (z. a.) bracht.

Faventia, thans Faënza, stad in Gallia Cisalpina, aan de via Aemilia
gelegen.

Favonius (M.), bewonderaar en naäper van Cato van Utica, tegenstander
van het eerste driemanschap, vooral van Pompeius toen deze machtig
was, hoewel hij na diens vlucht toch zijne zijde koos. Na Pompeius'
dood schonk Caesar aan Favonius vergiffenis; doch deze sloot zich
later bij Caesars moordenaars aan, werd in den slag bij Philippi (42)
gevangen genomen en op last van Octavianus omgebracht.

Favonius, de Westenwind, later de Noordwestenwind. Met het waaien
van dezen zachten wind begint in Italië de lente (1ste helft van
Februari). In Zwitserland Föhn geheeten. Zie Windstreken.

Favorinus, Phaborinos, rhetor onder keizer Hadrianus, uit Arelate in
Gallië, leerling van Dio Chrysostomus en bevriend met Plutarchus en
Fronto, schrijver van verschillende grieksche werken over allerlei
onderwerpen.

Febris, koortsafwerende godin, die te Rome drie tempels had, waar
genees- en toovermiddelen tegen de ziekte te verkrijgen waren.

Februus, oud-italisch god der lijkoffers, die aangeroepen werd om de
Larvae of spoken van de menschen af te houden. Naar hem was de maand
Februarius genoemd, waarin men na de Lupercalia geen vroolijk feest
vierde en niets van belang begon. V. a. was die maand genoemd naar
de februa, zie Lupercalia.

Feciales = Fetiales.

Felix, agnomen van L. Cornelius Sulla (Cornelii no. 52).--Felix
(Antonius), zie Antonius Felix.

Felsina, oude naam van Bononia (Bologna), toen de Etruscers nog in
het Po-dal woonden.

Fenestella (C.), ten tijde van Augustus en Tiberius, geschiedkenner
en annalist.

Fenni, de Finnen. Ze worden door Tacitus geschilderd als een wild
volk, dat uitsluitend van de jacht leeft, en slechts hutten kent
van rijshout.

Fennius Rufus, zie Faenius Rufus.

Fenus (van den stam fe- = phyo, evenals tokoi van tikto). De
rentevoet was oudtijds zeer hoog, wat in verband stond met het
gevaar, uitgeleende geldsommen te verliezen. Bij de Grieken is ons
niets bekend van wettelijke regeling dezer zaak; bij de Rom. vindt
men de eerste bepaling aangaande rente in de wetten der twaalf
tafelen. Deze wetten stelden een fenus unciarium als wettig maximum
vast. Waarschijnlijk beteekent dit, dat de rente 1 uncia van de as
= 1/12 (= 8 1/3 %) bedroeg voor het jaar van 10 maanden, zoodat de
rente per 12 maanden 10 % is. Doch hetzij de wet niet streng genoeg
was, hetzij men ze wist te ontduiken, men hield zich er niet aan,
althans in 357 achtten de volkstribunen M. Duillius en L. Maenius
(Menenius) het noodig, nogmaals het fenus unciarium door eene wet
vast te stellen, en de plebs nam de lex Duillia Maenia (Menenia)
gretig aan. Tien jaar later werd de wettelijke rente met de helft
verminderd, fenus semiunciarium. Het doel schijnt te zijn geweest,
door lagen rentevoet de menschen af te schrikken, geld tegen rente
uit te leenen; althans de lex Genucia ne fenerare liceret, van den
volkstribuun L. Genucius, in 342, verbood dit geheel en al. Maar men
kon het schulden maken niet voorkomen, het handelsverkeer werd door de
wet bemoeilijkt, zij was niet te handhaven, en de woeker herleefde,
in weerwil van nog verschillende wetten. Sulla hernieuwde de wet van
357, zie Corneliae (leges) van L. Cornelius Sulla, 88, no. 6. Het
handelsverkeer met Griekenland en het Oosten bracht eene nieuwe
renteberekening in zwang, n.l. met maandelijksche centesimae. De
usura centesima was 1 % 's maands, usurae semisses 1/2 %, trientes
1/3 %, quadrantes 1/4 %, sextantes 1/6 %, unciae 1/12 %. Interest op
interest heette anatocismus, anatokismos. Bankinstellingen waren den
Rom. niet onbekend; in 352 werd tijdelijk eene staatsbank opgericht
onder beheer van quinqueviri mensarii.

Feralia of parentalia, een feest te Rome ter eere der afgestorvenen,
wier geesten, naar men geloofde, in die dagen hunne oude woonplaatsen
mochten bezoeken. Het feest begon 13 Februari en duurde negen
dagen. Men bracht offers aan de schimmen van bloedverwanten en
versierde de graven. Zie ook Caristia.

Ferentarii, lichte, ongeregelde troepen, die met werpschichten en
steenen gewapend waren en op de vleugels dienst deden en den strijd
openden.

Ferentina, godin van het latijnsche verbond, dat zijne vergaderingen
placht te houden bij een aan haar gewijd bosch aan den voet van den
Albaanschen berg.

Ferentinum, stad der Hernici, in Latium, een tijdlang in de macht
der Volscen.

Ferentum, Ferentium, Ferentinum, stad in Zuid-Etrurië, geboorteplaats
van keizer Otho.

Feretrius, bijnaam van Jupiter, wien de spolia opima gewijd
werden. Zijn tempel was door Romulus gebouwd en door Augustus
vernieuwd.

Feriae werden vooral die godsdienstige feesten genoemd, die meer
dan één dag duurden. Feriae statae (stativae) waren feesten, die
jaarlijks op vaste dagen terugkeerden, conceptivae die, waarvan de
dagen ieder jaar door de pontifices worden vastgesteld en afgekondigd
(indicere). Dit zijn de landbouwfeesten, waarvan de viering van
den stand van het gewas afhankelijk is, o.a. de Sementivae, en de
Ambarvalia. Feriae imperativae zijn feesten, die ten gevolge van
buitengewone gebeurtenissen (overwinningen of prodigia) door den
senaat worden uitgeschreven, b.v. de supplicationes.

Feriae Latinae, groote feesten op den Albaanschen berg ter eere
van Jupiter Latiaris. De viering behoorde plaats te vinden onder
voorzitterschap der consuls, zoodra mogelijk na de aanvaarding van
hun ambt. Waren zij verhinderd, dan werd er meestal een dictator voor
aangewezen. Rome was in die dagen bijna verlaten (zie ook praefectus
urbi).

Feronia, italische godin, vooral vereerd aan den voet van den berg
Soracte, waar haar de eerstelingen der veldvruchten geofferd werden
en druk bezochte markten gehouden werden. Zij was eene godin der
vrijheid, en slaven, die zich in haar tempel te Anxur (Tarracina)
het hoofdhaar lieten afscheren, werden vrij. Ook een bron bij Anxur
was haar gewijd.--V. s. is zij dezelfde als Persephone.

Feroniae lucus, heilig woud met drukke marktplaats bij de etruscische
stad Capena aan den voet van den berg Soracte. Ook bij Anxur in Latium
lag een bosch aan Feronia gewijd.

Fescennium, oude stad der Falisci, in Zuid-Etrurië, juiste ligging
onbekend; hiernaar hebben de versus Fescennini, boertige, niet altijd
kiesche bruiloftsliederen, hun naam.

Festi (dies) waren dagen, die aan eene godheid gewijd en dus feestdagen
waren. Gewone dagen waren dies profesti. Van een dies intercisus of
naar een oudere schrijfwijze endotercisus, in den rom. kalender door
EN aangeduid, was het middelste gedeelte feestdag.

Festuca, roedje, stokje, zie manumissio.

Festus. 1) Porcius Festus, procurator van Judaea, opvolger van
Antonius Felix, 59-61 na C.--2) Sex. Pompeius Festus, taalkundige
waarschijnlijk uit de 3de eeuw n. C., schreef een werk in 20 boeken
de significatione verborum, ontleend aan een ouder en nog uitgebreider
woordenboek van Verrius Flaccus. Van het werk van Festus zijn slechts
groote brokstukken over; van het geheel bezitten wij een uittreksel,
door zekeren monnik Paulus Diaconus onder de regeering van Karel den
Gr. vervaardigd.--3) Rufus Festus, z. Rufus no. 3.--4) Rufus Festus
Avienus, z. Avienus.

Fetiales, priestercollegie te Rome, welks taak het was, bij
oorlogsverklaringen, vredesverdragen en verbonden de voorgeschreven
godsdienstige plechtigheden te vervullen. Zoolang het rom. gebied
nog klein was, werden zij ook als herauten uitgezonden, om van de
naburen herstel van grieven te vorderen (clarigatio) of den oorlog
te verklaren, waartoe zij naar de grenzen gingen en een werpspies
in het vijandelijke land slingerden. Toen het Rom. gebied hiertoe te
groot werd, werd de vijandelijke grond voorgesteld door eene mand met
aarde, bij den tempel van Bellona geplaatst (zie columna bellica). De
woordvoerder der fetiales werd pater patratus genoemd. Zij waren als
gezanten onschendbaar, en droegen, wanneer zij eene zending vervulden,
takken van heilig loof (verbena) of heilige kruiden (sagmina), op
het Capitool geplukt.

Fibrenus, riviertje in Latium, bij Arpinum. Juist daar, waar het in
den Liris uitstroomt, lag het ouderlijk huis van Cicero.

Fibula, perone, porpe, gesp, nestel. Terwijl in het Myceensche
tijdperk de kleederdracht meer overeenstemt met de tegenwoordige,
vindt men reeds in het Homerische tijdperk en verder gedurende de
geheele oudheid een wijze van kleeding, die van de onze geheel afwijkt;
de meeste kleeren worden eenvoudig omgeslagen om het lichaam, en dan
op één of beide schouders of op de borst met een gesp of nestel, het
best te vergelijken met onze veiligheidsspeld, vastgestoken. Alleen
bij de toga is de fibula niet in gebruik. Ook als ceintuurgesp en
als haarnaald komt de fibula voor.

Ficana, stadje in Latium aan de via Ostiensis, door Ancus Marcius
verwoest.

Ficul(n)ea, latijnsch stadje, verwoest door Tarquinius Priscus.

Ficus Ruminalis, zie Rumina.

Fidenae, Phidenai, stad in Latium, 8 kilometer ten Noorden van Rome,
op een rots aan den Tiber, tegenover de Cremera-beek gelegen. De stad
hoorde oorspronkelijk tot het bondgenootschap van Alba (de populi
Albenses), maar sloot zich meestal bij Veii aan, tot ze in 426 (door
den dictator Mam. Aemilius Mamercinus) veroverd en vernietigd werd.

Fidentia, rom. kol. in Gallia Cispadana aan de via Aemilia, tusschen
Parma en Placentia.

Fides, godin der goede trouw, afgebeeld als eene ernstige vrouw, in
het wit gekleed, gekroond met olijf- en laurierbladeren, met een korf
met vruchten of korenaren in de hand. Zij had verscheiden tempels
te Rome; in den oudsten, die bij het Capitolium lag en volgens de
sage door Numa gewijd was, werd zij als F. publica populi Romani
vereerd. In werkelijkheid is de tempel eerst gebouwd in 254 of 250,
maar de dienst was ouder. Haar wezen was verwant met Dius Fidius
(z. a.). Het zinnebeeld der trouw waren twee in elkaar gelegde handen.

Fidius, z. Dius Fidius.

Fiducia is eene zaak van vertrouwen, een nevencontract bij de
vrijwillige overgaaf van iets, waarbij de ontvanger beloofde, het
ontvangene terug te zullen geven. Zoo verkoopt een vader, die zijn
zoon wil emancipeeren, dezen driemaal aan een pater fiduciarius,
onder belofte, dat deze hem telkens weder zal vrijlaten. Ook gebeurde
het wel, dat een erflater zijne nalatenschap geheel of ten deele
door een schijnkoop aan een ander verkocht, onder belofte, dat de
emptor fiduciarius over de erfenis volgens den wensch des erflaters
zou beschikken. Dit middel werd te baat genomen om zekere gedeelten
eener erfenis te doen uitkeeren aan personen, die naar de wet geen of
slechts een beperkt erfrecht hadden, b.v. vreemdelingen en vrouwen. Het
nakomen van zulk eene belofte was wel een heilige plicht, doch het
strenge oude recht gaf geene dwangmiddelen aan. Ook bij het geven van
onderpand kwam fiducia te pas, n.l. dat de pandnemer bij aflossing
der schuld het pand zou teruggeven. Hier echter was, bij weigering,
eene actio fiduciae mogelijk. Als rechtsterm komt fiducia ook wel in
de beteekenis van pand voor.

Figulus, familienaam in de gens Marcia, z. Marcii no. 12 en 13.

Figulus (P. Nigidius), zie Nigidius.

Fimbria, familienaam in de gens Flavia, z. Flavii no. 3-5.

Firmicus Maternus (Julius), schreef eerst als Neo-Platonicus een werk
over astrologie (matheseos libri) in 337 n. C. verschenen. Later ging
hij tot het Christendom over en schreef een werk de errore profanarum
religionum, dat aan de keizers Constantius en Constans was opgedragen,
en waarin hij hen aanspoorde de heidenen te vervolgen.

Firmum, zeestad en lat. kolonie (sedert 264) in Picenum.

Firmus (Claudius), papyrusfabrikant in Alexandrië, maakte oproer onder
de regeering van keizer Aurelianus (273 n. C.); het oproer werd echter
spoedig gedempt en Firmus gedood.

Fiscus, eigenlijk een uit biezen of teenen gevlochten mand tot
verschillend gebruik. Het schijnt, dat de Rom. geldmanden gebruikten
in plaats van geldkisten; althans wij vinden fisci ook gebezigd
tot verzending van geld, evengoed als tot bewaring er van. Vandaar
beteekent fiscus ook wel de schatkist van den staat = aerarium. Onder
de keizers krijgt fiscus, in tegenstelling van aerarium, de beteekenis
van private kas des keizers, waarin ten laatste de meeste belastingen
gestort werden. Eindelijk neemt het woord ook de beteekenis aan van
opbrengsten aan den fiscus, dus van belasting.

Flaccus, familienaam in de gentes Fulvia (z. Fulvii no. 4-9) en Valeria
(z. Valerii no. 19, 20, 22-25, 41). Ook de dichter Horatius droeg
dezen naam.

Flagellum, flagrum. Een flagellum was een geeselwerktuig, bestaande
uit touwen met knoopen er in, die aan een steel bevestigd waren; een
flagrum had kettingen met ijzeren knoppen er aan. Flagellum caedit,
secat, scindit; flagrum pinsit, rumpit.

Flamen. De flamines te Rome waren 15 in getal, priesters van even
zooveel godheden. Er waren drie flamines maiores, priesters van
Jupiter, Mars en Quirinus, flamen Dialis, Martialis, Quirinalis. De
overige waren minores, zooals de fl. Volcanalis, Carmentalis,
Floralis, Pomonalis, enz. De voornaamste was de fl. Dialis, die de
toga praetexta, de sella curulis en een lictor had en ook zitting had
in den senaat. In zijn openbaar en huiselijk leven was hij aan een
groot aantal dikwerf lastige voorschriften gebonden. Hij mocht geen
leger onder de wapenen zien, geen knoop of ongebroken ring hebben,
daar dit zinnebeelden van slavernij waren. Elke dag was voor hem een
feestdag; hij mocht dus geen menschen aan den arbeid zien, en wanneer
hij over de straat ging, liepen praeclamitatores voor hem uit en
riepen den menschen toe, hun werk te staken tot de priester voorbij
was. Zijne vrouw, flaminica Dialis, was priesteres van Juno. Zijn
huwelijk moest per confarreationem gesloten zijn; echtscheiding was
hem verboden; stierf zijne vrouw, dan moest hij zijne waardigheid
nederleggen. Sedert den dood van L. Cornelius Merula in 87 (Cornelii
no. 44) is dit ambt 75 jaar lang onbezet gebleven. Na Caesars dood
werd een flamen Caesaris gekozen; de vergode keizers kregen ook
ieder hun flamen. De naam werd door de ouden afgeleid van filum,
draad, omdat de flamines nooit zich geheel blootshoofds aan het volk
mochten vertoonen, en derhalve, wanneer zij niet de priestermuts
(apex, albogalerus) droegen, zich een wollen draad om het hoofd
wonden. Tegenwoordig leidt men het woord af van flare = aanblazen
van het offervuur. De keus was in de hand van den pontifex maximus;
de voorgedragene werd comitiis calatis aangenomen en gewijd. Weigering
baatte niet veel. De benoeming was voor het leven, doch zoo men tegen
de voorschriften zondigde, moest men het ambt nederleggen.

Flaminia (lex) van den volkstribuun C. Flaminius in 232, ter verdeeling
van gronden in Picenum en Gallia onder arme rom. burgers. Zie
Agrariae leges.

Flaminia (via), van Rome naar Ariminum (Rimini) (z. Flaminii no. 1
en 2).

Flaminica, echtgenoote van een flamen.

Flaminii, plebejisch geslacht. 1) C. Flaminius, volkstribuun in 232,
dreef onder hevigen tegenstand van den senaat zijn akkerwet door
(zie lex Flaminia). Als praetor van Sicilia (227) maakte hij zich
daar zeer bemind. In 223 was hij consul en versloeg de insubrische
Galliërs aan den Addua (Adda), en bracht den oorlog ten einde, zonder
zich aan het senaatsbesluit, dat hem terugriep, te storen. In 220 was
hij censor, legde de via Flaminia aan (zie echter no. 2) en bouwde
in den campus Martius te Rome den circus Flaminius. In 217 was hij
andermaal consul, doch verliet Rome om het bevel tegen Hannibal op zich
te nemen, alvorens aan al de voorgeschreven vormen en plechtigheden
te hebben voldaan. Bij het meer Trasimenus door Hannibal in eene
bergengte gelokt en ingesloten, sneuvelde hij met het grootste deel
van zijn leger.--2) C. Flaminius, zoon van no. 1, streed in Hispania
(210) onder P. Cornelius Scipio (den lateren Africanus maior), en
later als praetor in 193. In 187 was hij consul. V. s. was hij de
aanlegger van de via Flaminia.--3) C. Flaminius was in 67 aedilis
curulis, in 66 index quaestionis inter sicarios.--4) C. Flaminius,
een van de deelnemers aan de samenzwering van Catilina. Bij hem hield
Catilina zich na zijn vlucht uit Rome eenigen tijd op in agro Arretino.

Flamininus, familienaam in de gens Quinctia, z. Quinctii no. 8 en 9.

Flammeum,--eigenlijk een adjectief, waarbij het subst. velum moet
gedacht worden--bruidssluier, rood of hooggeel van kleur en van groote
afmetingen, zoodat hij tot op de voeten hing. Aldus gesluierd, werd
de bruid naar de woning van den bruidegom geleid, waar deze haar van
het flammeum ontdeed. Schertsend bij dichters: flammea conterere,
bruidssluiers verslijten = hertrouwen. Ook de flaminica droeg, als
ze in functie was, een flammeum.

Flavia (lex), z. Flavii no. 6 en Agrariae leges.

Flavii, een plebejisch geslacht, afkomstig uit Etruria. Echter
komen onder dezen naam ook familiën voor uit andere streken van
Italia. 1) M. Flavius, volkstribuun in 327 en 323, stelde in 323
voor, de bevolking van Tusculum voor haar ontrouw voorbeeldig te
straffen. Tusculum had zich namelijk bij de Samnieten aangesloten. Door
smeekbeden bij het volk slaagden de Tusculaners er in, het onweder
af te wenden.--2) Cn. Flavius, zoon van een vrijgelatene, scriba
of klerk bij den aedilis App. Claudius Caecus, werd door hem in den
senaat opgenomen en wist zich voor het jaar 304 tot aedilis curulis
te doen verkiezen. In deze hoedanigheid maakte hij een rechtskalender
openbaar, waarin zoowel de rechtsdagen (dies fasti) waren aangewezen,
als ook een aantal vormen en formules (legis actiones), die men in
acht moest nemen bij het aanbrengen en behandelen van verschillende
zaken. Deze verzameling, die door hem op houten borden (alba) op het
forum werd openbaar gemaakt, draagt den naam van ius Flavianum.--3)
C. Flavius Fimbria, een homo novus, consul in 104. Hij werd later
wegens afpersingen aangeklaagd, maar vrijgesproken.--4) C. Flavius
Fimbria, aanhanger van Marius en Cinna, zoon van no. 3, liet in
86 in Asia, als legaat van den consul L. Valerius Flaccus, dezen
vermoorden om zelf het bevel te kunnen voeren. Vervolgens voerde hij
niet zonder geluk en beleid den oorlog tegen Mithradates, totdat in
85 Sulla in Asia kwam. Na vergeefsche pogingen om Sulla uit den weg
te ruimen door zijn eigen troepen verlaten, liet hij zich door een
slaaf dooden (84).--5) Flavius Fimbria, broeder van no. 4, streed
onder den consul C. Norbanus in 83 tegen Sulla. Hij stierf door
sluipmoord.--6) In Cicero's tijd komen nog een aantal Flavii voor,
als L. Fl., rom. ridder, getuige tegen Verres,--L. Fl., praetor in 59,
een vriend van Cicero, in 60 als volkstribuun voorsteller eener lex
agraria ten gunste van Pompeius' veteranen, welke wet echter niet tot
stand kwam,--C. Fl., een vriend van Cicero's schoonzoon Piso,--C. Fl.,
een vriend van Brutus, bij Philippi gesneuveld.--7) Flavius Scaevinus,
senator tijdens keizer Nero, nam aan de samenzwering van Piso deel
(65).--8) Uit de gens Flavia waren ook de drie achtereenvolgende
keizers Vespasianus, Titus en Domitianus; de laatste wordt dichterlijk
Flavius ultimus geheeten.--9) Flavius Clemens, z. Vespasianus aan
het slot.--10) Flavius Sabinus, z. Sabinus no. 3.

Flavius Josephus, Iosephos, in 37 na C. uit een joodsch
priestergeslacht te Jerusalem geboren. Hij genoot eene geleerde
opvoeding, ging vervolgens naar Rome, waar hij de gunst verwierf van
Nero's gemalin Poppaea Sabina; na zijn terugkeer brak weldra de opstand
zijner landgenooten uit, waarbij hij zich aansloot. Hij organiseerde
den opstand in Galilaea, maar werd na de inname van de vesting Iotapata
gevangen genomen. Later door Vespasianus in vrijheid gesteld, woonde
hij het beleg van Jerusalem door Titus bij, en wijdde zijne verdere
dagen te Rome aan de wetenschap. Hij heeft o. a. eene geschiedenis
van den joodschen oorlog geschreven, en eene joodsche geschiedenis
van de schepping tot 66 na C. Van belang is ook zijn geschrift contra
Apionem (z. Apion) of: Peri tes ton Ioudaion archaiotetos, waarin
hij de aanvallen van verschillende schrijvers tegen het Jodendom
tracht te weerleggen, en de oude en hooge beschaving van het oude
volk tracht te bewijzen.

Flavus, broeder van den vorst der Cheruscen Arminius, diende in het
rom. leger.

Flevo lacus, het meer Flevo, waaruit later de Zuiderzee is
ontstaan. Door dit meer liep de noordelijke Rijnarm, die zich door
het Flevum ostium (het Vlie) in zee stortte.

Flora, godin der bloemen en der lente, wier dienst door Titus Tatius
ingevoerd was, had een tempel bij den Circus Maximus. Men hield haar
voor dezelfde als Chloris.

Floralia, Flora-feesten van 28 April tot 1 Mei. Zij komen het eerst
voor in 238, bij de inwijding van den tempel van Flora. Sedert 173
worden zij jaarlijks gevierd, z. Ludi. Alles werd op dit feest met
bloemen versierd, terwijl men zich aan dartele, uitgelaten vroolijkheid
overgaf. De vrouwen droegen op die dagen bonte kleeren.

Florentia, thans Florence, ital. Firenza, stad en rom. kolonie in
Etruria, aan den Arnus (Arno).

Florus, schrijver van een Epitome rerum Romanarum, een beknopt
overzicht der rom. geschiedenis van den koningstijd tot Augustus. Hij
leefde ten tijde van Hadrianus en is dus waarschijnlijk identisch
met P. Annius Florus, een dichter, die met keizer Hadrianus bevriend
was. In dat geval is de naam Julius Florus van het beste handschrift
verschreven voor Publius, en Anneus (Annaeus) van de andere voor
Annius.--Onder de vrienden van den dichter Horatius komt een
Julius Florus voor, die Tiberius tweemaal op zijne krijgstochten
vergezelde. Quinctilianus spreekt van een beroemd redenaar Julius
Florus uit Gallia, terwijl in den gallischen opstand tijdens de
regeering van Tiberius een derde Julius Florus als een der heftigste
opstandelingen wordt genoemd bij de Treviren (21 n. C.). Toen de
opstandelingen verslagen waren, maakte hij zich van kant.

Focus, hestia, de haardstede, eenvoudig bestaande uit eene ijzeren
plaat of een steenen vloertje, waarop het vuur brandde, was eene
heilige plaats. De vluchteling, die zich daar nederzette, was
onschendbaar. Als de algemeene focus der stad Rome gold de tempel
van Vesta, Hestia.

Foedus, z. Civitates foederatae.

Foedus ferire, icere. Deze uitdrukkingen komen hier vandaan, dat bij
het bezweren van een verdrag, de woordvoerder der fetiales (z. a.),
de pater patratus, met een steenen hamer een big doodsloeg, met de
bede, dat het rom. volk, zoo het willens en wetens valschelijk tegen
het verdrag handelde, door Jupiter evenzoo mocht getroffen worden.

Foenus = Fenus.

Fonteii, plebejisch geslacht uit Tusculum. 1) Ti. Fonteius (Crassus)
was in 212, toen P. en Cn. Cornelius Scipio in Hispania sneuvelden,
legaat van den eerstgenoemden en voerde met L. Marcius Septimus
(Marcii no. 17) het bevel over het leger tot aan de komst van P. Scipio
(Africanus maior).--2) Fonteius werd in 91 als legaat met den proconsul
Servilius door eene bende uit Asculum vermoord. Dit was het signaal
voor het uitbreken van den bondgenootenoorlog.--3) M. Fonteius,
zoon van no. 2, was legaat in Hispania, en later propraetor in Gallia
Narbonensis geweest, toen hij door M. Plaetorius van afpersingen werd
beschuldigd (69). Cicero verdedigde hem, waarschijnlijk tevergeefs.--4)
P. Fonteius adopteerde P. Clodius Pulcher, opdat deze volkstribuun
zou kunnen worden.--5) C. Fonteius Capito herstelde te Brundisium met
Maecenas de verstandhouding tusschen Octavianus en Antonius (37). De
dichter Horatius maakte de reis daartoe mede.--6) C. Fonteius Capito,
consul 12 na C., vervolgens (23/24) proconsul in Asia.--7) Fonteius
Agrippa, onder Vespasianus proconsul in Asia (68 n. C.), vervolgens
in Moesia (69), sneuvelde tegen de Sarmaten.

Forceps, tang of Forfex, schaar. In de krijgskunst verstond men
hieronder eene slagorde in den vorm eener V, die men aan den cuneus
of wigvormige slagorde van den vijand tegenoverstelde. In den slag
bij Cannae voerde Hannibal deze manoeuvre uit tegen den cuneus der
Romeinen, maar hij misleidde den vijand door in den beginne zijn
centrum te laten vooruitrukken, en eerst in de hitte van den strijd
zijn flanken zoodanig te laten zwenken, dat de forfex tot stand kwam.

Fordicidia, feest op 15 April gevierd. Op het Capitolium en in iedere
curia werd eene drachtige koe, vacca forda, aan Tellus geofferd. Het
ongeboren kalf werd tot asch verbrand, die door de Vestaalsche maagden
bewaard werd om bij de Palilia tot reinigingsmiddel te dienen.

Forentum, liefelijk gelegen stadje aan den berg Vultur, op de grens
van Apulia en Lucania, ten Z. van Venusia.

Forfex, z. forceps.

Formiae, Phormiai, stad in het land der Aurunci in zuidelijk Latium
aan de via Appia en aan zee gelegen, in 188 door het plebiscitum
Valerium met het volledig burgerrecht begiftigd. De omstreken leverden
uitstekenden wijn en waren zeer gezocht voor buitenplaatsen. Ook
Cicero had er eene, zijn Formianum.

Formio, kustriviertje t. Z. van Tergeste (Triest), ten tijde van
Varro de oostelijke grens van Italië. Augustus heeft Istria bij Italië
gevoegd, en de grens verschoven tot aan de Arsia.

Formula, ingevoerd door de lex Aebutia van ± 200 en de leges Juliae
van Augustus, ter vervanging der oude legis actiones. De praetor
gaf aan den iudex een formulier, eene soort van instructie, waarin
hij aanwees, wat recht was en hoe de rechter uitspraak moest doen,
zoowel voor het geval, dat deze den klager in het gelijk, als dat
hij hem in het ongelijk stelde. Het definitief vaststellen van de
formula noemde men litis contestatio (z. a.), een naam ontleend aan
het oude legis actio-proces. De gevallen, waarvoor de praetor eene
formula gaf, stonden in diens edict vermeld. Voor de in iure cessio
en de processen der XViri en Centumviri bleven de vormen van het
legis actio-proces bestaan.

Fornacalia, een feest, dat oudtijds te Rome gevierd werd door hen, die
gezamenlijk een oven (fornax) hadden voor het roosteren van de spelt,
farris torrendi feriae, hetgeen aan het stampen (pinsere) voorafging;
ook later, toen ieder een molen had, bleef het feest bestaan en
sprak men van een dea Fornax. Het feest werd in de afzonderlijke
curiae op verschillende dagen in Februari gevierd. Zij, die op dit
feest verzuimd hadden te offeren, of niet wisten tot welke curia zij
behoorden, konden dit verzuim herstellen op de Quirinalia, 17 Februari,
welke dag hierom feriae stultorum heette.

Fornix, z. Arcus no. 2.

Fornix Fabianus = Fabianus Fornix.

Fortuna, ook Fors Fortuna, godin van het toeval, dat zoowel gelukkig
als ongelukkig zijn kan. Haar dienst was, naar men zeide, door Servius
Tullius ingesteld, die haar twee tempels gewijd had. Zij was oudtijds
vooral een landelijke godheid, en werd overigens het meest door vrouwen
vereerd, tegelijk met Mater Matuta en Pudicitia. Daar het lot van
den mensch voor een groot deel van het toeval afhangt, werd zij later
zeer algemeen vereerd, en had zij een groot aantal bijnamen, naar de
personen die, de plaatsen waar en de omstandigheden waaronder zij om
hare gunst baden, of naar de eigenschappen, die men haar toekende:
Publica, Privata, Patricia, Equestris, Virilis, Muliebris, Primigenia
(z. a.), Redux, Blanda, Dubia, Brevis, enz.--Later hield men haar
voor dezelfde als Tyche en werden haar ook dezelfde attributen gegeven.

Fortunatae insulae, hai makaron nesoi, de plaatsen, waar volgens
grieksche opvatting de zielen der afgestorvenen, vooral der helden
en groote mannen, verblijf hielden, later geïdentificeerd met de
Canarische eilanden ten W. van Afrika.

Forum, agora. Het forum bij uitnemendheid te Rome was het forum
Romanum, aan den voet van den Capitolijnschen berg gelegen en zich
uitstrekkende in Z. O. richting. Dit forum was het middelpunt van
het verkeer; dáár werden de rechtszaken behandeld, dáár waren de
wisselkantoren, dáár kon men op gezette tijden van den dag elkander
spreken. Tijdens den bloei der stad was dit forum omgeven met groote
gebouwen, als: het Vulcanal, den tempel der Concordia, de curia
Hostilia, de regia, waar de pontifex maximus woonde, den tempel van
Vesta, enz. Men vond er de rostra, de columna rostrata, den gulden
mijlpaal, milliarium aureum, standbeelden. Ten N. hiervan lag het
comitium, de plaats, waar oudtijds de curiaatcomitiën werden gehouden
(z. a.). Daar het plein op den duur voor het handelsverkeer te klein
werd, kwamen er van lieverlede andere marktpleinen (fora venalia) bij:
forum boaaium, suarium, piscarium, (h)olitorium (groenmarkt). Bovendien
legde Caesar ten N. van het forum Romanum een nieuw plein aan,
het f. Iulium of Caesaris, met een tempel van Venus Genetrix en
een beeld van Caesars paard. In aansluiting hieraan werden door
sommige keizers nog andere fora aangelegd, als: het forum Augusti,
het f. Vespasiani met den Vredestempel, het f. Nervae, en vooral
het prachtige f. Traiani, met het paard van Traianus, de grootsche
basilica Ulpia er aan grenzende en daarachter de Traianuszuil en de
tempel van Traianus.--In de rom. legerplaatsen had men ook een forum
naast (later vóór) de veldheerstent, bij de tenten der legaten.--In
de provinciën, en ook in Italia, hadden enkele plaatsen, die in het
bijzonder als marktplaatsen waren aangelegd (zie hieromtrent vicus
no. 3) den naam forum, o. a. Forum Appii, aan de via Appia in de
pontijnsche moerassen (Pomptinae paludes), Forum Clodii, in Liguria,
aan de kust, ten N. W. van Luca, Forum Iulii (Fréjus) op de kust van
Narbonensis, Forum Hadriani op het eiland der Batavieren.

Fosi, germaansch volkje, verwant met de Cheruscers.

Fossa, elke gracht of kanaal. Fossa Corbulonis, door Corbulo op
het eiland der Batavieren aangelegd ter verbinding van Rijn en
Maas waarschijnlijk de Vliet van Leiden naar Delft; Fossa Drusiana,
waarschijnlijk de Vecht, die bij Fectio (Vechten onder Bunnik) van
den (Krommen) Rijn afboog, en in den Flevo lacus, de latere Zuiderzee
uitmondde. Fossa Mariana, eigenlijk een nieuwe Rhônemond, door Marius
gegraven, ten O. der oude monden, die verzand waren.

Framea, de lange, dunne lans, met smalle, scherpe ijzeren punt,
der Germanen. Ze gebruikten die zoowel om te werpen als om te stooten.

Franci, het bekende germaansche volkenverbond der Franken, voor het
eerst vermeld omstreeks 240 na C. Het ontstond aan den Beneden-Rijn en
op onze grenzen uit de Sygambren, Bructeren, Chamaven, Chasuariërs of
Chattuariërs, Amsivariërs; hierin zijn later de Batavieren opgegaan. In
de 5de eeuw worden ze onderscheiden in de Salische Franken (zie Salii),
en de Ripuarische Franken (zie Ripuarii).

Fregellae, volscische stad in Latium aan den Liris, door de Samnieten
± 330 verwoest, waarop de Romeinen in 328 op eenigen afstand bij den
overgang van den Liris een latijnsche colonie Fregellae stichtten,
hetgeen een van de oorzaken was van het uitbreken van den tweeden
samnietischen oorlog. Na den Caudijnschen vrede verwoest, wordt het
later weer opgebouwd, en een machtige stad, die Rome trouw terzijde
staat, tot de stad in 125 opstond en door den Praetor L. Opimius
verwoest werd.

Fregenae, etruscische zeestad, op de grens van Latium, sedert 245
rom. kolonie.

Frentani, Phrentanoi, samnietisch volk aan de Adriatische zee. Hun
gebied grensde aan Apulia.

Frento, grensriv. tusschen het land der Frentani en Apulia.

Fretum Gaditanum, straat van Gibraltar.

Fretum Siculum, straat van Messina.

Frigidarium, de zaal voor koude baden in een rom. badhuis. Zie balneum.

Friniates, zie Briniates.

Frisiavones of kleine Friezen, de tegenwoordige Westfriezen; ze
behoorden tot het romeinsche rijk, en dienden in de rom. legers.

Frisii, het bekende volk der Friezen, sedert Drusus schatplichtige
bondgenooten der Rom. In 28 n. C. stonden zij op, wegens de
afpersingen van den primipilus Olennius, die de schatting van
ossenhuiden moest invorderen. Zij versloegen den stadhouder van
Germania inferior, L. Apronius, doch werden in 47 door Cn. Domitius
Corbulo onderworpen. Later namen zij deel aan den bataafschen opstand
onder Civilis.

Frontinus (Sex. Iulius), consul in 75, 98 en 100 na C., 76-77 proconsul
in Britannia, waar hij de Silures onderwierp. In 97 onder Nerva was
hij curator aquarum, eene aanzienlijke betrekking. Wij bezitten twee
geschriften van hem: Strategematon libri III (een vierde boek, dat
er bij gevoegd is, is niet van hem) en de aquis urbis Romae.

Fronto (M. Cornelius), uit Cirta in Africa, beroemd redenaar en
advocaat onder Hadrianus en Antoninus Pius, leermeester van Marcus
Aurelius en L. Verus. De brieven en vertoogen, die nog van hem overig
zijn en die in 1815 door den kardinaal Angelo Mai te Milaan ontdekt
zijn, hebben door hunne droogheid en gebrek aan smaak 's mans roem
niet verhoogd.

Frumentariae (leges), zie annona.

Frusino, hernicische stad in Latium, een tijd lang in het bezit der
Volscen; na den opstand van 306 is het een praefectura (z.a.); het
lag aan de via Latina.

Fucentia (Alba), zie Alba Fucentia.

Fucinus lacus, een vrij groot meer zonder zichtbare uitwatering, in
het gebied der Marsen, een vergaderbak van bergriviertjes. Daar het
door zijne overstroomingen dikwijls groote schade aanrichtte, liet
keizer Claudius een afwateringskanaal (emissarius) door de bergen
boren. Dit werk gelukte niet, en spoedig raakte het kanaal weder
verstopt. In 1855-1875 heeft de italiaansche bankier prins Torlonia
een dieperen afvoertunnel doen boren, zoodat thans de bodem van het
meer grootendeels is drooggelegd en in bouwland herschapen.

Fucus, blanketsel, was in de oudheid zeer in gebruik. De wenkbrauwen
werden zwart geverfd, met eene zwavelverbinding van antimonium,
de wangen rood met menie of met het sap eener zekere korstmosplant,
de huid werd wit gemaakt met cerussa of loodwit, psimythos, terwijl
de aderen aan de slapen blauw werden gekleurd.

Fufia (lex) de auspiciis, zie servare de caelo.

Fufia (lex) de religione. Toen P. Clodius Pulcher in 61 van
heiligschennis beschuldigd was, omdat hij in vrouwenkleederen de
aan mannen ontzegde sacra der Bona Dea had bijgewoond, en toen de
consuls hadden voorgesteld, de rechters door den praetor te doen
kiezen, stelde Clodius' vriend, de volkstribuun Q. Fufius Calenus,
voor, de rechters op een andere wijze te doen aanwijzen, in de hoop
dat er dan meer gelegenheid tot omkooping zou zijn, hetgeen gelukt is.

Fufia (lex) iudiciaria, van denzelfden, doch als praetor, 59. Deze
wet bepaalde o.a., dat de drie decuriën van rechters (zie lex Aurelia
iudiciaria) in afzonderlijke bussen zouden stemmen. Ook stelde zij
vast, hoeveel helpers iemand mocht medenemen, die in eenige provincie
een onderzoek naar gepleegde afpersingen ging instellen.

Fufidii, plebejisch geslacht, waarvan bij Cicero e. a. enkele leden
vermeld worden.

Fufii, plebejisch geslacht, waarschijnlijk uit Cales. 1) Q. Fufius
Calenus, tegenstander van Tib. Sempronius Gracchus.--2) Q. Fufius
Calenus (zie de beide leges Fufiae) bewerkte de vrijspraak van
Clodius. Later bewees hij diensten aan Caesar, en was in Gallia en
Hispania diens legaat. In 47 was hij consul. Na Caesars dood sloot
hij zich bij Antonius aan. Hij stierf in 40.--3) Fufius Geminus, in
34 stadhouder van Pannonia onder Augustus.--4) Q. Fufius Geminus,
gunsteling van Livia, op bevel van Tiberius omgebracht (30 of 31
n. C.).

Fulcinii, plebejisch geslacht. C. Fulcinius, rom. gezant, werd in 438
door de Fidenaten omgebracht. Onder keizer Tiberius komt een zekere
Fulcinius Trio als delator voor; o.a. klaagde hij in 16 n. C. Libo
(Scribonii no. 9), in 20 Piso (Calpurnii no. 7) aan; als vriend van
Seianus was zijn positie na diens val geschokt, en toen hem een proces
dreigde, benam hij zich het leven (35 n. C.).

Fulgur condere, zie bidental.

Fullo, voller, die kleederen wiesch en opmaakte. De stoffen werden
in groote kuipen met water, loog en urine gewasschen, waarbij het
stampen vervangen werd door treden met de bloote voeten. Dan werden
zij ingewreven met vollersaarde, creta fullonica, vervolgens gedroogd,
gezwaveld, gekaard, geborsteld en geperst.

Fulvia (rogatio), de civitate sociis Italicis danda, wetsvoorstel
van M. Fulvius Flaccus (125), om het burgerrecht aan de italiaansche
bondgenooten te geven. Het werd niet aangenomen.

Fulvii, plebejisch geslacht, waarschijnlijk uit Tusculum. 1)
M. Fulvius Paetinus, consul 299, versloeg de Umbriërs en veroverde
Nequinum (z. Narnia)--2) Cn. Fulvius Maximus Centumalus, versloeg
in 298 als consul de Samnieten bij Bovianum, en streed later als
propraetor tegen de Etruscers.--3) Cn. Fulvius Centumalus, overwon
als consul in 229 met een groote vloot de Illyriërs onder koningin
Teuta. Zijn zoon, die den zelfden naam draagt, sneuvelde in den
tweeden punischen oorlog te Herdonia tegen Hannibal (210).--4)
Q. Fulvius Flaccus, consul in 237, 224, 212, en 209, streed in zijne
eerste twee consulaten tegen de Galliërs en Liguriërs, in zijn derde
tegen den Carthager Hanno. In 211 veroverde hij met Appius Claudius
Pulcher (zie Claudii no. 8). Capua. Hij was pontifex maximus en in
210 dictator.--5) Cn. Fulvius Flaccus, broeder van no. 4, werd als
praetor door Hannibal te Herdonia in Apulië verslagen (212) en in het
volgend jaar veroordeeld tot ballingschap; hij ging naar Tarquinii.--6)
Q. Fulvius Flaccus, zoon van no. 4, in 182 praetor, in 181 propraetor
van Hispania Tarraconensis, beoorloogde de Celtiberiërs. In 179 was hij
consul en behaalde hij een overwinning op de Liguriërs. Later sloeg
hij in een vlaag van krankzinnigheid de hand aan zichzelf. Hij was
pontifex maximus en in 174 censor. Een neef van hem, ook Q. Fulvius
Flaccus geheeten, was consul suffectus in 180, en bracht 7000 Apuani
(z. a.) naar Samnium over.--7) M. Fulvius Flaccus, door Cicero een
middelmatig redenaar genoemd, consul in 125, aanhanger van C. Gracchus,
kwam met zijne beide zoons in 121 met Gracchus om. Van hem is de
rogatio Fulvia de civitate sociis Italicis danda, die echter niet
in stemming kwam (125).--8) Ser. Fulvius Flaccus, consul in 135,
versloeg de Illyriërs. Hij behoorde onder de redenaars.--9) C. Fulvius
Flaccus, consul in 134, streed tegen de opgestane slaven in Sicilia,
doch bracht den oorlog niet ten einde.--10) Ser. Fulvius Paetinus
Nobilior, consul in 225, versloeg met zijn ambtgenoot M. Aemilius
Paullus de Carthagers ter zee op hunne eigen kust bij het Hermaeische
voorgebergte, promunturium Mercurii 254, zij verloren echter daarna
hun vloot in een storm.--11) M. Fulvius Nobilior, streed als praetor
in 193 en volgende jaren in Hispania en overwon als consul in 189
de Aetoliërs. In 179 was hij censor. Hij heeft fasti geschreven. Hij
was een vriend en beschermer van Q. Ennius, die hem in zijne annales
verheerlijkt heeft.--12) M. Fulvius Nobilior, zoon van no. 11,
consul in 159.--13) Q. Fulvius Nobilior, ook een zoon van no. 11,
consul in 153, verschafte aan Ennius het rom. burgerrecht in 184,
toen hij triumvir coloniae deducendae was. Hij was de eerste, die het
consulaat op den 1sten Januari aanvaardde.--14) Fulvia, dochter van
M. Fulvius Bambalio, was eerst gehuwd met P. Clodius Pulcher, later
met C. Curio en ten derden male met M. Antonius. Zij was eene hevige
vijandin van Cicero. Zij haalde in 41 haar zwager L. Antonius over,
oorlog met Octavianus te beginnen, bellum Perusinum, (zie Antonii
no. 4 en 6).--15) Fulvia, minnares van Q. Curius, zie Curii no. 2.

Fundanii, plebejisch geslacht. 1) C. Fundanius Fundulus klaagde als
volkstribuun in 249 den consul P. Claudius Pulcher (Claudii no. 7)
aan, die tegen de auspicia met de Carthagers bij Drepana ter zee had
gestreden en verslagen was, en in 246 als aedilis plebis diens zuster,
omdat ze het volk hevig beleedigd had. In 243 streed hij als consul
tegen Hamilcar Barcas, en weigerde hem na den slag een wapenstilstand
voor het begraven der lijken.--2) C. Fundanius, eerst aanhanger
van Pompeius, ging tot de partij van Caesar over.--3) M. Fundanius,
in 66 door Cicero verdedigd.

Fundi, municipium in Latium aan de via Appia, met cyclopische muren. In
188 kreeg het, met Formiae en Arpinum volledig burgerrecht. De omtrek,
ager Caecubus (z. a.), was beroemd om zijn voortreffelijken wijn. Nabij
Fundi lag een diep meer, lacus Fundanus genoemd.

Furca, gaffel of gavel, groote tweetandige vork, als hooivorken,
enz.--Als strafwerktuig voor slaven is de furca een houten blok
in den vorm eener <, dat om den hals werd gelegd, terwijl de armen
aan de beide einden van den vork werden vastgebonden. Slaven, die
gekruisigd of gehangen moesten worden, werden zóó ter strafplaats
geleid; vandaar is furcifer als scheldwoord = galgebrok.

Furia (lex) testamentaria, uit de eerste helft der 2de eeuw, dat
niemand een grooter legaat dan van 1000 as mocht aanvaarden, op straffe
van het meerdere vierdubbel te moeten teruggeven. Uitgezonderd zijn
de naaste bloedverwanten.

Furia Atilia (lex) van de consuls L. Furius Philus en Sex. Atilius
Serranus in 136, dat de consul C. Hostilius Mancinus, die den
vernederenden vrede met de Numantijnen had gesloten, aan de vijanden
zou worden uitgeleverd.

Furia Caninia (lex) de manumissionibus, onder Augustus, beperkte de
overdreven vrijlatingen van slaven bij testament.

Furiae, z. Erinnyes.

Furii, patricisch geslacht, uit Tusculum. 1) P. Furius Philus,
overwon als consul in 223 de Galliërs. Hij was in 214 censor,
doch stierf gedurende zijn ambt, waarop zijn ambtgenoot de censuur
nederlegde.--2) L. Furius Philus, consul 136. Zie lex Furia Atilia.--3)
Sp. Furius Medullinus Fusus, consul 481, streed gelukkig tegen de
Aequers.--4) Sp. Fur. Medullinus Fusus, consul 464, streed tegen de
Aequers met afwisselend geluk.--5) Agrippa Fur. Medullinus Fusus,
consul 446, versloeg de Volscers.--6) L. Fur. Medullinus, consul
413 en 409 en zevenmaal consulairtribuun, overwon de Volscers.--7)
L. Fur. Medullinus, leverde als legaat van M. Furius Camillus
tegen diens wil slag aan de Volscen en werd door Camillus nog
van den ondergang gered. In 381 waren beiden ambtgenooten als
consulairtribuun.--8) Sp. Fur. Medullinus, consulairtribuun in 378,
verwoestte het volscische land.--9) M. Furius Camillus, in 403 censor,
daarna bij herhaling consulairtribuun, in 396 dictator, behaalde
grooten roem in den strijd tegen de Faliscers en vooral in 396 door
de verovering van Veii. Van verduistering van buit beschuldigd,
ging hij in 391 in ballingschap. Toen echter Rome door de Galliërs
was ingenomen, riepen de belegerden op het Capitool zijne hulp in,
en benoemden hem, schoon afwezig, tot dictator. Den aftrekkenden
Galliërs bracht hij, volgens het latere verhaal, eene gevoelige
nederlaag toe, waarvoor hij den naam van pater patriae ontving. Hij
hield de verhuizing van het volk naar Veii tegen, liet Rome met
spoed herbouwen en legde zijn ambt toen neder. Later was hij nog bij
herhaling consulairtribuun en nog driemaal dictator. Hij versloeg de
Volscers, Aequers, Etruscers en in 367 nogmaals de Galliërs. In 365
stierf hij aan de pest, 82 jaar oud. Veel van deze verhalen omtrent
Camillus worden door sommige geleerden voor verdicht gehouden. Aan
Camillus wordt een verandering in het krijgswezen toegeschreven,
zie Acies.--10) Sp. Furius Camillus, zoon van no. 9, was in 365 de
tweede praetor.--11) L. Furius Camillus, ook een zoon van no. 9,
was in 350 dictator, en weigerde toen hardnekkig, een plebejer tot
consul te laten kiezen, waarop hij zelf tot consul voor 349 gekozen
werd, met App. Claudius Crassinus (Claudii no. 4).--12) L. Furius
Camillus en C. Maenius, consuls in 338, genoten de zeldzame eer, dat
hun triumftocht over de onderworpen Latijnen door ruiterstandbeelden op
het forum vereeuwigd werd.--13) Een nazaat van deze Furii Camilli is:
M. Furius Camillus, consul 8 n. C., versloeg als proconsul van Africa
(17 n. C.) de Numidiërs, die onder leiding van Tacfarinas opgestaan
waren, en verwierf de insignia triumphalia.--14) Furius Camillus
Scribonianus, of L. Arruntius Camillus Scribonianus, consul 32 n. C.,
liet zich als legatus Illyrici bij het begin van de regeering van
keizer Claudius door zijn troepen tot keizer uitroepen, maar werd
reeds binnen vijf dagen vermoord. In zijn val werd o.a. Caecina Paetus
meegesleept.--15) Verder vindt men onder de Furii nog de Aculeones,--de
Bibaculi, waaronder een zekere M. Fur. Bib., een dichter ten tijde
van Caesar, dien Horatius in zijn verzen bespotte; hij was te Cremona
geboren, hij was, evenals Catullus, een tegenstander van Caesar,
en ook van Augustus; beiden heeft hij in zijn epigrammen bespot,--de
Purpureones, waaronder L. Fur. Purpureo, die in 200 als praetor de
Galliërs overwon en in 196 consul was,--de Pacili, die ook nog een paar
consuls hebben opgeleverd, en de Crassipedes. Een dezer laatsten is
na den dood van C. Piso Frugi een tijd lang met diens weduwe Tullia,
Cicero's dochter, verloofd geweest.--16) A. Furius Antias, uit Antium,
vriend van Q. Lutatius Catulus (consul in 102), dichtte Annales.

Furnii, plebejisch geslacht. 1) C. Furnius, volkstribuun in 50,
een vriend van Cicero, aanhanger van Caesar en later van Antonius,
vergezelde dezen in den parthischen oorlog en was in 35 stadhouder van
Asia. Hij verzoende zich later met Octavianus en was in 29 consul. Hij
had naam als redenaar.--2) C. Furnius, zoon van no. 1, onderwierp in
dienst van Augustus de Cantabriërs (25-23).

Furrina, romeinsche godin, wier beteekenis reeds aan de ouden onbekend
was. Haar feest, de Furrinalia, werd den 25en Juli gevierd.

Fustuarium, zware lijfstraf in het rom. leger. Wanneer door den
krijgsraad deze straf over een soldaat was uitgesproken, raakte zijn
centurio hem met een stok aan, waarop de andere soldaten met knuppels
en steenen zoo op den schuldige aanvielen, dat deze er meestal onder
bezweek.






G.


Gabali, Gabaleis, volksstam in Gallia Aquitanica, in de bergstreek,
waar de Oltis (Lot) en de Elaver (Allier) ontspringen. Zij waren aan
de Arverners onderhoorig.

Gabii, Gabioi, oude en eenmaal machtige stad van Latium, volkplanting
van Alba Longa. Zij werd volgens de overlevering door Tarquinius
Superbus op verraderlijke wijze veroverd. Later heeft Rome met
Gabii een verbond gesloten, waarbij de burgers onder de cives Romani
werden opgenomen, maar Gabii zijn eigen gemeentebestuur behield. In
Cicero's tijd was het stadje geheel vervallen. De steengroeven
van Gabii leverden de bouwstof (tufsteen, bij de Rom. soms tophus,
tgw. peperino geheeten) tot den herbouw van Rome na den grooten brand
onder keizer Nero.

Gabinia (lex) tabellaria van den volkstribuun A. Gabinius (139),
waarbij voor verkiezingen in de comitiën de geheime stemming door
middel van tabellae of tesserae werd ingevoerd. Zie Tabellariae
(leges).

Gabiniae (leges) van A. Gabinius, volkstribuun in 67: 1) de uno
imperatore etc., om aan Pompeius het opperbevel op te dragen tegen de
zeeroovers;--2) de versura, misschien uit den tijd van zijn consulaat
(58), een verbod om te Rome aan civitates in de provinciën geld te
leenen. Deze wet is een doode letter gebleven. Men denke slechts aan
de woekerrente, die M. Brutus (Junii no. 9) te Salamis op Cyprus wist
te bedingen.

Gabinii, plebejisch geslacht. De belangrijkste leden hiervan zijn:
1) A. Gabinius, volkstribuun in 139, de voorsteller der eerste
lex tabellaria.--2) A. Gabinius, aanhanger van Pompeius, en als
volkstribuun in 67 voorsteller der wet, om aan P. het opperbevel op
te dragen tegen de zeeroovers. In 66 was hij diens legaat in den
mithradatischen oorlog. In 58 was hij consul, in 57 ging hij als
proconsul naar Syria, dat hij schandelijk bestuurde, terwijl hij in
strijd met een senaatsbesluit Ptolemaeus Auletes op den troon van
Aegypte herstelde. Te Rome teruggekeerd, werd hij van verschillende
zijden aangeklaagd, maar met behulp van Pompeius ontkwam hij aan eene
veroordeeling wegens hoogverraad, doch niet wegens afpersingen. Na
Pompeius' dood kreeg hij van Caesar verlof uit zijne ballingschap
terug te keeren; hij diende Caesar vervolgens in Illyricum en stierf,
terwijl hij te Salonae door de Pompeiani belegerd werd (47), Cicero,
tot wiens verbanning hij had medegewerkt, was een verbitterd vijand
van hem, hoewel hij hem éénmaal verdedigd heeft.

Gabinus cinctus, een bijzondere wijze om de toga op te schorten, zonder
van een gordel gebruik te maken. Hierbij werd de slip van de toga,
die anders over den linker schouder naar achteren werd geslagen,
strak om het middel getrokken, zoodat daardoor een gordel werd
gevormd, waardoor de plooien der toga omhoog konden worden gehaald
en dus opgeschort. Bij deze dracht bleven ook de armen vrij. Men
gebruikte ze bij bijzondere godsdienstige handelingen; waarschijnlijk
is ze uit Gabii overgenomen in den tijd, toen die stad nauw met Rome
verbonden was. Een oorlogskleed, waarvoor het vaak gehouden wordt,
is het nooit geweest.

Gabreta silva, Gabreta hyle, in Germania, thans het Bohemerwoud.

Gadara, ta Gadara, groote sterke stad in Palaestina ten Z. O. van
het meer Gennesareth.

Gadera of Gades, ta Gadeira, oude volkplanting der Carthagers in
Baetica, thans Cadix. De Puniërs noemden het Gadir. In 206 sloot het
zich bij Rome aan, en werd het civitas foederata. Door Caesar werd
Gades met het burgerrecht begiftigd; het werd nu een municipium onder
den naam Augusta Iulia urbs Gaditana.

Gadrosia, Gadrosia = Gedrosia.

Gaea, Ge, Gaia, Ge de Aarde als godin. Zij is de oudste der goden,
daar zij onmiddellijk uit den Chaos ontstaan is, en heeft een zeer
talrijk kroost. Terstond na hare geboorte bracht zij Uranus, Pontus
en de bergen voort, daarna werd zij bij Uranus moeder van de Titanen,
Cyclopen en Hecatonchiren, bij Pontus van Nereus, Thaumas, Phorcys,
Ceto en Eurybia, uit het bloed van Uranus' (z. a.) wonden bracht zij
de Erinyen en Giganten ter wereld, terwijl ook de autochthonen als
hare kinderen beschouwd worden. Zij is de godin die alle leven doet
ontstaan, de menschen voedt en hen in hunne jeugd doet opgroeien
(Kourotrophos), maar die ook alles wat geleefd heeft weder in haar
schoot opneemt. Ook is zij eene orakelgevende godin en had zij het
eerst het orakel van Delphi bezeten. Later werden hare eigenschappen
grootendeels overgebracht op Rhea Cybele, Demeter, Hestia, e.a.--Bij
de rom. werd eveneens Tellus als godin vereerd.

Gaesati, Gaisatai, keltische huursoldaten, die in 222 door den consul
M. Claudius Marcellus bij Clastidium (ten Z. van den Padus of Po)
verslagen werden. Zij droegen hun naam vermoedelijk naar eene soort
werpspies, gaesum, waarvan de Rom. zich ook wel bediend hebben. Het
waren Kelten van over de Alpen, die door de Galliërs uit de Po-vlakte,
vooral door de Bojers en Insubriërs, in dienst werden genomen.

Gaesum, gaison, zie Gaesati.

Gaesus of Gaeson, Gaison, rivier in Ionia, die bij kaap Mycale in
zee valt.

Gaetuli, Gaitouloi, halfwilde inwoners van Gaetulia, een uitgestrekt
binnenland van Afrika, ten Z. van Numidia en Mauretania.

Gaius, beroemd rom. jurist, uit den tijd van Hadrianus en de
Antonijnen, schrijver der bekende Institutionum libri IV, uitgegeven
in 161 n. C. en in 1816 door Niebuhr in de bibliotheek te Verona
ontdekt. Andere werken van hem zijn verloren gegaan.

Gaius Caesar, zie Caligula.

Galaesus, Galaisos, riviertje bij Tarentum. De schapen, die in de
weiden aan zijne oevers graasden, waren bekend om de fijnheid en
witheid hunner wol.

Galanthis = Galinthias.

Galatae, Galatai, zie Celtae.

Galatea, Galateia, dochter van Nereus en Doris, z. Acis.

Galatia, Galatia, ook Gallograecia geheeten, Galatia he Hellenis
(onder Galatia alleen kan ook Gallia worden verstaan), landschap in het
binnenland van Asia minor. Omstreeks 278 had Nicomedes I van Bithynia,
om zich tegen Pergamus en Syria staande te houden, drie kleine
rondzwervende gallische stammen in dienst genomen: de Tolistoboii,
de Tectosages en de Trocmi. Toen Nicomedes hen niet meer noodig had,
trokken zij een tijd lang al plunderend in Azië rond, tot het ± 235
aan de naburen gelukte, hen in het naar hen genoemde Galatia bijeen
te drijven en daartoe te beperken. Tot Galatia behoorde destijds nog
een gedeelte van N.W.-Phrygia, van den mons Dindymus af, dat den
Galaten echter in 180 door de Rom. werd afgenomen. De hoofdsteden
waren: Pessinus, Ancyra (thans Angora) en Tavia. Zie Deiotarus. In 25
werden Isauria en Lycaonia met Galatia tot ééne rom. provincie Galatia
vereenigd. Wanneer de apostel Paulus zijn brief richt tais ekklesiais
tes Galatias, dan zijn daarmede de gemeenten in dat deel van Lycaonia
bedoeld, dat in zijn tijd bij Galatia hoorde, n.m. Antiochia Pisidiae
of ad Pisidas (z. Antiochia no. 3), Iconium, Lystra en Derbe, waar
hij het Evangelie verkondigd had (46/47 n. C.). In het eigenlijke
Galatia vond men geen of weinig Joden, bij wie Paulus steeds het
eerst aanklopte, en eerst heel laat Christelijke gemeenten. Deze
meening wordt echter niet algemeen gedeeld.

Galba, familienaam in de gens Sulpicia (Sulpicii no. 9, 11-17).

Galba (Ser. Sulpicius), rom. keizer van Juni 68 tot Januari 69 na
C. Hij was van aanzienlijke geboorte en achtereenvolgens veldheer en
stadhouder aan den Rijn, in Africa, in Hispania. Toen de voornaamste
generaals besloten hadden aan Nero's gruwelen een eind te maken,
werd Galba tot keizer uitgeroepen. Door strengheid en door aan de
soldaten het gewone geschenk bij zijne troonsbeklimming te onthouden,
wekte hij verbittering. Salvius Otho maakte hij tot zijn vijand, door
C. Calpurnius Piso Licinianus (Calpurnii no. 13) als troonopvolger
aan te nemen. Galba's troepen werden door die van Otho verslagen en
hijzelf in een soldatenoproer vermoord (15 Jan.).

Galea, helm. De rom. galea was van leder vervaardigd en voorzien van
stormbanden (bucculae) met metalen schubben. De centuriones droegen
er een vederbos (crista) op van roode of zwarte pluimen.

Galenus (Claudius), Galenos, geb. 129 n. C. te Pergamus, studeerde in
zijne vaderstad, te Smyrna, Corinthe en Alexandrië in de geneeskunde,
en werd een van de beroemdste geneesheeren der oudheid. Sedert
162 leefde hij bijna voortdurend te Rome als lijfarts van Marcus
Aurelius, Lucius Verus en Commodus. Hij stierf omstreeks 200, en liet
een buitengewoon groot aantal (ongeveer 250) grootere en kleinere
geschriften na, waarvan vele nog bewaard gebleven zijn. Deze werken,
die voornamelijk de geneeskunde met hare hulpwetenschappen in alle
onderdeelen behandelen, hadden nog in de 16de eeuw groot gezag; van
vele bestaan latijnsche, arabische en hebreeuwsche vertalingen. Zijne
werken op wijsgeerig en grammatisch gebied, waarvan het meeste
verloren gegaan is, bevatten vele wetenswaardige bizonderheden over
de geschiedenis van die wetenschappen.

Galepsus, Galepsos, stad op de chalcidische landtong Sithonia.

Galerius, voluit C. Galerius Valerius Maximianus, uit Illyria,
schoonzoon van Diocletianus en door dezen 1 Maart 293 tot Caesar of
kroonprins aangenomen. Na den afstand van Diocletianus volgde hij dezen
in de waardigheid van Augustus op over de oostelijke helft van het rijk
(305 na C.). Hij stierf in 311 na C., na eerst een tolerantie-edikt
voor de Christenen te hebben uitgevaardigd.

Galerius Trachalus, consul in 68 na C., een uitstekend redenaar. Men
zeide, dat hij de steller was der redevoeringen, die keizer Otho
uitsprak.

Galerus, muts van bont of vilt, ook wel valsche haartooi van
vrouwen. Zie ook albogalerus.

Galesus = Galaesus.

Galilaea, Galilaia, het noordelijke gedeelte van Palaestina, ten
W. van den Jordaan en het meer Gennesareth. Dit gewest, dat door
de Israëlieten meer in naam dan in werkelijkheid veroverd werd,
en waar de kanaänietische stammen niet werden uitgeroeid, kreeg den
naam Gelil-hag-gojim, distrikt der heidenen, welke naam tot Galilaea
verbasterd is. Steden: Capharnaum, Magdala, Tiberias en Taricheae aan
het meer van Gennesareth, verder Sepphoris (Diocaesarea), Bethlehem,
Nazareth, Megiddo. Galilaioi noemt keizer Julianus de Christenen.

Galinthias, Galinthias, dochter van Proetus, vriendin van Alcmene. Toen
Ilithyia op bevel van Hera de geboorte van Heracles belette, kwam
Gal. met uitgelaten vreugde verhalen, dat Alcmene reeds een zoon ter
wereld gebracht had, zoodat Ilithyia misleid werd en haar tegenstand
opgaf. Tot straf werd Gal. in een wezel veranderd, doch door de
Thebanen werden haar te gelijk met Heracles offers gebracht.

Gallaecia, vroeger Callaecia, thans de spaansche provincie Galicia, in
het N.W. van Hispania, met eene ruwe bevolking. De Gallaeci, Kallaikoi,
stonden bij de Romeinen in slechten reuk. De stad Brigantium, thans
Coruña, had een grooten vuurtoren.

Galli, z. Rhea (Cybele).

Gallia, Galatia of Keltike, het land der Galliërs. 1) Gallia
Cisalpina, dat gedeelte van N. Italia, dat gedeeltelijk door
keltische of gallische stammen bewoond werd, die omstreeks 400
door de vruchtbaarheid en het klimaat van Italië waren aangelokt
om over de Alpen te trekken en zich in de vlakte van den Po neer te
zetten. Het werd onderscheiden in G. Transpadana en G. Cispadana. Na
eene worsteling van een halve eeuw (240-191) moesten de cisalpijnsche
Galliërs, waaronder de Bojers, Insubriërs en Cenomanen de voornaamste
stammen waren, zich aan Rome onderwerpen. In 89 kreeg Cispadana, omdat
het in den bondgenootenoorlog trouw gebleven was, het rom. burgerrecht
door de lex Pompeia van den consul Cn. Pompeius Strabo en werden de
steden dus municipia. In 49 viel door eene lex Iulia van C. Julius
Caesar hetzelfde aan Transpadana te beurt. Niettemin bleef Cisalpina
tot in 43 provincie en had men dus het vreemde verschijnsel van
eene provincie, bevolkt met rom. burgers. Augustus voegde Cisalpina
met Liguria, het land der Veneters, Histria en de italiaansche
Alpenhellingen bij Italia en vormde er de 8ste, 9de, 10de en 11de
regio uit.--2) Gallia Transalpina, tusschen de Alpen, den Rijn,
den Oceaan en de Pyrenaeën. Het Z.O. gedeelte, ten N. van den sinus
Gallicus, werd reeds in 122 tot provincie gemaakt onder den naam Gallia
Narbonensis, naar de hoofdstad Narbo Martius, thans Narbonne, de eerste
rom. kolonie buiten Italië. Dit gedeelte wordt ook wel kortweg Gallia
provincia geheeten, waaruit de naam Provence is ontstaan. Het overige
gedeelte van Transalpina, door Caesar onderworpen, werd onderscheiden
in: Aquitania in het Z.W., Gallia propria, ook wel Gallia Celtica
geheeten en Belgica. Onder Augustus werd eene nieuwe indeeling in
4 provinciën tot stand gebracht: 1 Narbonensis, 2 Aquitania (z.a.),
dat aanmerkelijk werd uitgebreid, 3 Lugdunensis, naar de hoofdstad
Lugdunum, thans Lyon, 4 Belgica, dat ook naar het Z.O. werd vergroot,
met Durocortorum, thans Rheims, tot hoofdplaats. Verder werd, na
de terugroeping van Germanicus in 17 n. Chr., eene strook lands op
den linker Rijnoever van een eind boven Argentoratum (Straatsburg)
tot aan zee als militaire grens van Gallia gescheiden en tot twee
provinciën gevormd: Germania superior, met Mogontiacum (Mainz), en
Germ. inferior, met Colonia Agrippina (Keulen) tot hoofdstad. De naam
Germania werd gegeven, omdat deze strook bijna geheel met germaansche
stammen bevolkt was, die in verschillende tijdperken over den Rijn
waren gestoken en zich in Gallia hadden genesteld. Na Constantijn
vindt men eene geheel andere verdeeling in 17 provinciën.--Het aantal
volkjes en stammen in Gallia was zeer groot; tot de hoofdvolken
behoorden de Volcae, de Arverni, de Aedui, de Sequani, de Helvetii,
de Bituriges, de Aulerci.--3) Gallia braccata is een bijnaam voor
G. Narbonensis, omdat de inwoners daar lange broeken droegen, welke
dracht den Rom. vreemd was.--4) Gallia comata = Transalpina, omdat
de bewoners de haren lang droegen.--5) Gallia togata = Cisalpina,
sedert de inwoners als rom. burgers de toga mochten dragen.

Gallienus (P. Licinius Egnatius), rom. keizer 260-268 na C. In 253
was hij door zijn vader Valerianus tot Caesar benoemd, en toen V. door
de Perzen was gevangen genomen, volgde Gallienus hem op, zonder zich
verder veel om zijns vaders lot te bekommeren. Hoewel het hem aan
bekwaamheden niet ontbrak, regeerde hij slecht en gaf hij zich aan
allerlei onmatigheid over. Van verschillende zijden drongen de barbaren
over de grenzen, alom stonden tegenkeizers op (het zoogenaamde tijdperk
der 30 tyrannen), en eindelijk viel Gallienus zelf door sluipmoord.

Gallinaria, eil. bij de ligurische kust, rijk aan hoenders. Gallinaria
silva, een bosch op de kust van Campania, aan de grens van Latium,
tijdens de burgeroorlogen en in den keizertijd berucht om zijne
onveiligheid.

Gallio, naam van twee rhetoren, ten tijde van Nero. De oudste,
L. Iunius Gallio, was een vriend van Ovidius en van Seneca rhetor,
en adopteerde den broeder van den wijsgeer Seneca. Deze broeder,
die nu Iunius Annaeus Gallio heette, werd onder Nero ter dood gebracht.

Gallograecia = Galatia.

Gallonii, plebejisch geslacht. 1) P. Gallonius, een befaamde lekkerbek
te Rome, tijdgenoot van Laelius, ± 140.--2) C. Gallonius, aanhanger van
Pompeius en door dezen in 49 tot praefectus van Gades (Cadix) benoemd.

Gallus, Gallos, rivier in Galatia, zijtak van den Sangarius.

Gallus, familienaam in een aantal gentes, o.a. bij de Aquillii,
Asinii, Caninii, Sulpicii (Sulpicii no. 10). Er komen onder dezen
naam twee stadhouders van Aegypte voor: Aelius Gallus (zie Aelii)
en C. Cornelius Gallus (zie Cornelii no. 59). Het was deze laatste,
die zich om het leven bracht, toen hij door Augustus tot ballingschap
was veroordeeld.

Gallus (C. Vibius Trebonianus), rom. keizer 251-253 na C., vroeger
generaal van keizer Decius en medeplichtig aan diens vermoording, kocht
van de Gothen op smadelijke wijze den vrede. Onder zijn bewind werd
het rijk geteisterd door invallen van Perzen en Gothen, door oproeren
en pest. Hij nam zijn zoon C. Vibius Afinius Gallus Veldumnianus
Volusianus als Caesar tot mederegent aan, doch beiden sneuvelden op
een tocht tegen Aemilianus, opgestaan veldheer in Pannonia.

Gallus (Constantius), oudere broeder van keizer Julianus, Caesar van
351-354 n. C., toen keizer Constantius II hem liet ombrengen.

Gamala, vesting in Palaestina aan het meer Gennesareth.

Gambrium, Gambreion, stad in Aeolis, aan den Caïcus.

Gamelion, Gamelion, 7de maand van het Attische jaar (Jan.-Febr.),
z. Annus.

Gandarae, Gandaridae, Gandarai, Gandaridai, twee indische volksstammen
in het Indusgebied. De Gandarae wonen in de landstreek Gandaritis
in de vallei van den Cophen, de Gandaridae in Pendschab, tusschen de
rivieren Acesines en Hydraotes.

Gangra, hoofdstad van Paphlagonia; later Germanopolis genoemd.

Ganus, Ganos, sterkte in Thracia aan de Propontis, door koning Seuthes
aan de 10000 Grieken overgegeven.

Ganymedes, Ganymedes, ook Catamitus, zoon van Tros en Callirrhoë,
de schoonste aller stervelingen, die door de goden in den hemel werd
opgenomen om schenker van Zeus te zijn; tot vergoeding kreeg zijn
vader van Zeus een span goddelijke paarden. Volgens latere verhalen
werd hij door Zeus bemind en door diens arend of door hemzelf onder
de gedaante van een arend ontvoerd. Hij werd als Waterman onder de
sterren opgenomen.

Garamantes, Garamantes, zachtaardige volksstam in de oase Phazania,
thans Fezzan, in Libya (Afrika). Hunne bloeiende hoofdstad heette
Garama. Zij leefden van landbouw, veeteelt en handel. Garamantis
dichterlijk = afrikaansch.

Gargaphia, Gargaphia, dal en bron ten N.O. van Plataeae.

Garganus mons, Garganon oros, thans monte Gargano, boschrijk, in zee
vooruitspringend gebergte op de kust van Apulia.

Gargara of -rus of -rum, ta Gargara, to Gargaron, de zuidelijke top
van den berg Ida in Troas, met de stad Gargara, aan de Adramyttische
golf gelegen, aan den voet.

Gargarenses, Gargareis, mythisch volk aan den Caucasus, alleen uit
mannen bestaande. Ten einde kinderen ter wereld te brengen, leefden
de Amazonen een paar maanden 's jaars met hen, zonden dan de jongens
naar de vaders en behielden de meisjes.

Gargettus, Gargettos, demus in Attica ten N. van den Hymettus,
geboorteplaats van Epicurus, die hierom wel Gargettius wordt genoemd.

Garites, Gates, volk in het O. van Aquitania, in het tegenwoordige
dép. Gers.

Garsauritis, landstreek van Cappodocia (z.a.).

Garum, eene marinadesaus, uit het bloed en de ingewanden van zekeren
zeevisch bereid. O. a. gebruikte men ze bij oesters.

Garumna, Garounas, rivier in zuidelijk Gallia, thans de Garonne.

Garumni, volksstam aan de Garumna.

Gauda, numidische prins, die in het rom. leger tegen Jugurtha diende,
en later waarschijnlijk het rijk Numidia kreeg.

Gaudus = Gaulus.

Gaugamela, Gaugamela, vlek in Assyria. Tusschen deze plaats en Arbela
had de derde en beslissende slag plaats tusschen Alexander d. Gr. en
Darius Codomannus (331).

Gaulus, Gaulos, thans Gozzo, eilandje bij Melite (Malta), aldus
geheeten naar zijn ronden vorm.

Gaurus (mons), ook Gaurani montes, vulkanisch gebergte in Campania, ten
N. van Cumae, met uitgebrande, in meren herschapen kraters, waaronder
het Avernus-meer. Bij dezen berg behaalden de Rom. in 343, in den
zoogenaamden eersten samnietischen oorlog eene groote overwinning op
de Samnieten. Deze geheele oorlog is echter verzonnen. Zie Cornelii
no. 5. Langs de hellingen werd een heerlijke wijn geteeld.

Gauzanitis, Gauzanitis, landstreek in N.O. Mesopotamia, aan den
Chaboras.

Gaza, Gaza, zuidelijke grensvesting in het land der Philistijnen, eene
der vijf steden van dit volk, en een der sleutels van Palaestina. Zie
ook Cadytis. Alexander de Gr. belegerde de stad vijf maanden lang. In
96, in het tijdperk der Maccabaeën, werd zij door Alexander Jannaeus
een jaar lang belegerd en na de inneming verwoest. Zij werd herbouwd,
in 66 n. C. door de Joden verwoest, doch later opnieuw opgebouwd.--Ook
in Sogdiane lag eene stad, met name Gaza.

Gazaca of Gaza, Gazaka, hoofdstad van Media Atropatene.

Ge, Ge = Gaea.

Gebenna = Cebenna.

Gedrosia, Gedrosia, het zuidoostelijkst gewest van het perzische
rijk, aan de zeezijde. Op zijn tocht door Gedrosia verloor Alexander,
vooral door gebrek aan water, een groot gedeelte van zijn leger.

Geganii, patricisch geslacht te Rome, waarschijnlijk afkomstig uit
Alba Longa. In de eerste helft der republiek komen eenige hooge
overheidspersonen uit deze gens voor, met den familienaam Macerinus.

Geisericus, Gezerichos, Gizerichos, Geiserik, koning der Vandalen,
en stichter van het Vandaalsche rijk in N.-Afrika in 429 n. C. Zie
Vandali.

Geison is de vooruitspringende daklijst aan den dorischen tempel. Aan
den voorkant en de achterzijde vindt men een horizontaal en twee
opstaande geisa, die samen het bekende gevelveld vormen, dat bij
rijk versierde tempels met beeldwerk gevuld was. Door het sterk
vooruitspringen van de daklijsten was dit beeldwerk voor den regen
beschut. Aan de lange zijden heeft men een overhangend geison, als
voortzetting van het schuins afloopende dak.

Gela, Gela, bloeiende, machtige stad op de Zuidkust van Sicilia,
rhodisch-cretensische kolonie, in 689 gesticht aan een riviertje
van gelijken naam. De omstreken, campi Geloi, brachten veel koren
voort, vooral tarwe, vandaar wordt Gela pyrophoros genoemd. Het werd
spoedig overschaduwd door zijne eigene volkplanting Agrigentum, in 581
gesticht. Nadat de tyran Gelo omstreeks 485 de helft der bevolking
naar Syracusae had overgebracht, kwijnde Gela; van 466 af was het
zelfstandig. In 405 werd het door de Carthagers verwoest. Timoleon
bracht er nieuwe bewoners uit Ceos; in 280 werd de stad voor de tweede
maal en nu voor goed vernietigd door Phintias, tyran van Agrigentum.

Gelanor, Gelanor, zoon van Sthenelus, was koning van Argos toen
Danaüs in het land kwam, die evenals G. van Inachus afstamde en
op dien grond aanspraak op de regeering maakte. Terwijl het volk
vergaderd was om in deze zaak een besluit te nemen, kwam een wolf
de kudde van G. aanvallen en verscheurde den stier, waarop het volk,
hierin een voorteeken ziende, ten gunste van Danaüs besliste.

Gelduba, sterkte in het land der Ubiërs of Agrippinensers, tusschen
Vetera en Novaesium, thans Gelb.

Geleontes, zij die tot de eerste der vier oude attische phylen
behoorden.

Gellias, Gellias, v.a. Tellias, Tellias, rijk inwoner van Agrigentum,
bekend om zijne geestigheid en mildheid. Toen zijne vaderstad in 405
door de Carthagers werd ingenomen, stak hij den tempel van Pallas in
brand om hem voor ontwijding te behoeden, en kwam zelf daarbij om.

Gellii, een geslacht, uit Samnium afkomstig. 1) Gellius Statius,
veldheer der Samnieten, in 305 door de Romeinen gevangen genomen.--2)
Gellius Egnatius, zie Egnatii no. 1.--3) L. Gellius Poplicola,
consul in 72, niet zonder talent als redenaar, overwon eerst in den
slavenoorlog den aanvoerder Crixus, doch werd vervolgens met zijn
ambtgenoot Cn. Cornelius Lentulus Clodianus (Cornelii no. 49) door
Spartacus verslagen. In 70 trad hij met denzelfden Lentulus als censor
zeer streng op. Er werden toen 64 senatoren van de lijst geschrapt. In
67 was hij legaat van Pompeius in den zeerooversoorlog. Cicero
stond bij hem in hooge achting. Een broeder van hem, ook Gellius
Poplicola geheeten, was een hevig tegenstander van Cicero en een
vriend van P. Clodius.--4) L. Gellius Poplicola, zoon van no. 3,
werd beschuldigd zijn vader naar het leven te hebben gestaan,
doch vrijgesproken. Later komt hij onder de vijanden van Brutus
en Cassius en onder de aanhangers van Antonius voor. Hij was in 36
consul.--5) Cn. Gellius, annalist omstreeks 130.--6) Aulus Gellius,
rom. taalgeleerde, geb. omstreeks 130 n. C., een man van veelzijdige
studie en ontwikkeling. Zijne Noctes Atticae, een werk, gedurende
zijn verblijf te Athene in de winternachten begonnen, bevatten veel
wetenswaardigs op allerlei gebied.

Gelo, Gelon, van Gela, zoon van Dinomenes, bevelhebber der ruiterij
onder Hippocrates, regeerde sedert diens dood (491) over zijne
vaderstad. Toen de aristocraten van Syracuse, door het volk verdreven,
zijne hulp inriepen, bracht hij hen terug en maakte hij zich van de
regeering over die stad meester (485), terwijl hij Gela aan zijn
broeder overliet. Hij verplaatste inwoners van Camarina, Gela en
Megara naar Syracuse, breidde zijne heerschappij binnen korten tijd
over bijna geheel Sicilië uit, en kreeg zulk een groote macht, dat hij
in den perzischen oorlog op het opperbevel over de Grieken aanspraak
maakte. Hijzelf werd echter in dienzelfden tijd door de Carthagers
aangevallen, doch behaalde met zijn bondgenoot Theron van Agrigentum
in 480 bij de Himera een schitterende overwinning op het carthaagsche
leger onder Hamilcar. Hij stierf in 478 na eene gematigde, gelukkige
en vreedzame regeering, en werd na zijn dood als heros vereerd.

Geloni, Gelonoi, scythische of sarmatische volksstam tusschen Don en
Wolga, getatoueerd en daarom door Vergilius picti genoemd.

Gemelli colles, bergketen in het binnenland van W. Sicilia.

Geminii, geslacht uit Tusculum afkomstig.

Gemoniae (scalae) of Gradus gemitorii, een natuurlijke of in de
rots uitgehouwen trap, die naar den Tiber leidde. Hierheen werden de
lijken gebracht van hen die in de gevangenis terecht gesteld waren,
waarna ze later met haken in den Tiber werden gesleept.

Genabum, later Aureliani civitas, z. a.

Genauni, raetische volksstam in het dal van den Beneden-Inn, die
gewoon waren alle mannelijke krijgsgevangenen, jong en oud, om te
brengen. Drusus overwon hen (15 en 14).

Genava of Geneva, thans Genève, stad der Allobrogen, gelegen aan het
punt, waar de Rhodanus (Rhône) uit den lacus Lemannus stroomt.

Genesia, gedenkdag van een gestorvene, samenvallend met diens
verjaardag; verjaardag van een sterfgeval, de afgestorvene werd dan
door zijne bloedverwanten herdacht. Ook een algemeene gedenkdag der
dooden, te Athene de 5de Boëdromion. Z. Nekysia.

Genetrix, bijnaam van Venus te Rome, als stammoeder van de gens Iulia.

Genii, goddelijke wezens, die den mensch gedurende zijn geheel leven
begeleiden, beschermen en van het kwade terughouden. Ieder mensch had
zijn Genius, die grooteren invloed op zijn leven uitoefende dan de
andere goden, wier werkkring zooveel uitgebreider is. Men offerde hem
op verjaardagen en over het algemeen bij gewichtige gebeurtenissen
wijn, wierook en bloemen, en meende hem te dienen door het leven
vroolijk te genieten (Genio indulgere) en te beleedigen door het
tegenovergestelde (Genium defraudare). Aan booze Genii of aan Genii,
die den mensch zoowel ten kwade als ten goede leiden, schijnt men
niet algemeen geloofd te hebben. Zij werden gewoonlijk voorgesteld
als schoone jongelingen met vleugels. De Genii der vrouwen heeten
Iunones.--Ook aan volken, geslachten, steden en plaatsen kende men
soms een Genius toe; laatstgenoemde werden dikwijls afgebeeld als
slangen, die van een altaar vruchten eten. Vgl. Daemon.

Gennesara, limne Gennesaritis, het meer Gennesareth of Kinnereth of
meer van Tiberias, in Galilaea. Het wordt door den Jordaan gevormd.

Gens, to genos, in den rom. staat geslacht, op gemeenschappelijke
afstamming berustende. De leden van eene gens waren gentiles, en het
recht, dat men aan dit lidmaatschap ontleende, heette ius gentilicium
of gentilitatis. Oorspronkelijk werden alleen de patriciërs geacht tot
een geslacht te behooren; deze geslachten waren reeds sinds Tarquinius
Priscus onderscheiden in gentes maiores en g. minores (de later in
het patriciaat opgenomene). Later had men ook plebejische gentes,
en zelfs meermalen in dezelfde gens plebejische en patricische takken
of familiae.

Gentius, Gentios, Genthios, koning der Illyriërs, een woest vorst,
aan dronkenschap verslaafd. Door zijne zeerooverijen en zijn verbond
met Perseus van Macedonia wikkelde hij zich in een oorlog met Rome,
die met zijne eigene gevangenneming en die zijner familie en den
ondergang van zijn rijk eindigde, in 168.

Genua, Genoua, thans nog Genua, voorname stad aan de ligurische golf
(sinus Ligusticus), vóór den tweeden punischen oorlog door de Romeinen
bezet, in 205 door de Carthagers verwoest, later rom. municipium.

Genuciae (leges), van den volkstribuun L. Genucius, 342, 1) dat beide
consuls plebejers zouden mogen zijn; 2) ne foeneraere liceret, een
verbod, om geld tegen rente uit te leenen (z. Fenus); 3) een lex de
magistratibus: ne quis eundem magistratum intra decem annos caperet,
neu duos magistratus uno anno gereret.

Genucii, patricisch geslacht met plebejische takken, waarvan
verschillende leden als volkstribunen en krijgstribunen en consuls
voorkomen. De volkstribunen T. of P. Genucius in 476 en Cn. Genucius
in 473 waren warme voorvechters eener akkerwet; de laatste werd trots
zijne onschendbaarheid door sluipmoord omgebracht. In 445 komen de
Genucii voor als tegenstanders der wetsvoorstellen van Canuleius. De
verhalen omtrent deze personen zijn geheel verzonnen. De familiën dezer
gens zijn voornamelijk: de Augurini, de Aventinenses en de Clepsinae.

Genusus, rivier in Illyria, ten Z. van Dyrrachium.

Geomoroi, zij die tot de tweede van de drie phylen behoorden, waarin
Attica door Theseus verdeeld werd. In lateren tijd worden in vele
staten met dien naam adellijke grondbezitters aangeduid.

Gepidae, volk van gothischen stam, dat, toen de andere Gothen naar
de Zwarte Zee trokken, aan de Weichsel achter bleef. Het maakte in
450 na Chr. deel uit van Attila's scharen, vestigde zich in 454 in
Dacië en werd in 565 door de Longobarden onder Alboïn vernietigd.

Geraestus, Geraistos, kaap en stad op de Zuidpunt van Euboea, met
een Poseidontempel. Geraesticus portus echter was niet op Euboea,
maar de haven der aziatisch-ionische stad Teos.

Geranea, Geraneia, kraanvogelberg, bergketen op de corinthische
landengte. Over dit gebergte liep de scironische weg, een vrij
gevaarlijk pad van Megaris naar Corinthus, naar den roover Sciro
genoemd, die de reizigers uitplunderde en in zee wierp, totdat Theseus
hem met gelijke munt betaalde.

Gerastus, Gerastos = Geraestus.

Gerenia, Gerenia, oude stad van Messenia, waar Nestor werd opgevoed,
die hiernaar Gerenios genoemd werd. Zie ook Enope.

Gereonium (Gerunium), stad in het land der Frentani, ten zuiden van
Larinum. Ligging onzeker. Voor de muren van G. heeft Hannibal den
winter van 217/216 doorgebracht.

Gergis, Gergithus, Gergis, Gergithos, stad der Teucri in Troas, na
den ondergang van Troje gebouwd. Het lag waarschijnlijk ten O. van
Ilium, v. a. echter ten Z. daarvan. Een tweede Gergis of Gergithium
vond men in het gebied van Lampsacus.

Gergovia, sterke vesting der Arverni, in het tegenw. Auvergne,
waarvoor Caesar het hoofd stiet. Het lag in de nabijheid van hunne
hoofdstad Augustonemetum (Clermont).

Germalus = Cermalus.

Germani, Germanoi, bewoners van Germania, niet te verwarren met
Germanii.

Germania, Germania, het land tusschen den Rijn en de Weichsel of
Vistula, en tusschen den Donau en de Noord- en Oostzee, ook wel magna,
barbara, transrhenana bijgenaamd in tegenstelling der rom. provinciën
Germ. superior en inferior op den linkeroever van den Rijn. Deze
laatste provincies behoorden oorspronkelijk tot de tres Galliae, en
waren dus ingedeeld bij Belgica, maar werden na de terugroeping van
Germanicus (17 n. C.) daarvan afgescheiden. Zie Gallia. Ofschoon de
rom. legioenen onder Caesar, Drusus, Tiberius, Varus, Germanicus in
Germania trachtten door te dringen, gelukte het niet er vasten voet
te houden. De naam Germani, Germanoi, was door de Galliërs aan de
overrijnsche volken gegeven.

Germanicus Caesar was de zoon van Drusus en Antonia minor en
een broeder van den lateren keizer Claudius. Keizer Tiberius was
zijn oom van vaderszijde en nam hem tot zoon aan. Hij werd in 15
geboren. Nog bij het leven van Augustus maakte hij onder Tiberius de
veldtochten mede tegen de opgestane Pannoniërs en Dalmatiërs en tegen
de Germanen. Bij den dood van Augustus had hij het opperbevel over de
rom. legioenen aan den Rijn, dempte een soldatenoproer en streed nu
eens meer, dan eens minder gelukkig tegen de Chatten en Marsen. In 15
en 16 na C. drong Germanicus bij herhaling in Germania door, versloeg
Arminius en begroef in het Teutoburgerwoud het gebeente van Varus'
legioenen. In 17 riep Tiberius hem terug en zond hem naar het O.,
waar hij in 19 stierf, volgens gerucht aan vergif, hem vanwege den
syrischen stadhouder Cn. Piso toegediend. Germanicus werd om zijne
edele hoedanigheden diep betreurd en Tiberius zag zich genoodzaakt,
Piso aan de algemeene verbittering op te offeren, zie hieromtrent
Calpurnii no. 7. Bij zijne gemalin Agrippina had Germanicus negen
kinderen, waaronder den lateren keizer Caligula en Agrippina, de
moeder van Nero. Germanicus was ook redenaar en dichter. De naam
Germanicus was hem bij senaatsbesluit gegeven. Zie ook Iulii onder e.

Germanii, Germanioi, perzische volksstam. Zie Carmania.

Germanopolis, zie Gangra.

Gerousia, raad der ouden in aristocratische staten. Te Sparta bestond
die raad uit 28 leden en de beide koningen; de leden moesten ouder
dan 60 jaar zijn en bekleedden hun ambt levenslang. De raad sprak
recht over sommige zware misdaden, en besliste omtrent wetten en
besluiten, of zij aan de goedkeuring van het volk zouden onderworpen
worden. Oorspronkelijk de hoogste macht in den staat, werd de raad
echter in latere tijden door de ephoren overvleugeld.

Gerrha, Gerra, stad der Gerrhaei, Gerraioi, op de N.O. kust van
Arabia aan de Perzische golf. De Gerrhaeërs waren een handelsvolk,
uit Chaldaea afkomstig.

Geryon, -ones, Geryon, -yones, -yoneus, zoon van Chrysaor en
Calirrhoë, een monster met drie hoofden of drie lichamen, die over
het eil. Erythea in het verre Westen regeerde. Hij hield daar groote
kudden, die om hare schoonheid beroemd waren, en die Heracles op last
van Eurystheus roofde, nadat hij den reus Eurytion en den tweekoppigen
hond Orthrus, die ze bewaakten, gedood had. G. snelde hem na, maar
werd eveneens verslagen.

Gesoriacus portus, later Bononia, thans Boulogne aan het Kanaal,
stad der Morinen in Gallia Belgica, het gewone punt van overvaart
naar Britannia.

Geta (P. Septimius Antoninus) volgde in 211 na C. met zijn broeder
Caracalla hun vader Septimius Severus als keizer op, doch werd reeds
in 212 in de armen zijner moeder door Caracalla vermoord.

Getae, Getai, een thracisch volk, dat met de Daci verwant is, en
ten O. van hen woonde. Door de grieksche schrijvers worden de Daci
ook gewoonlijk Getae genoemd. Volgens Strabo onthielden zij zich
van dierlijk voedsel. Latere schrijvers verwarren hen met de Gothen,
die nadat de Romeinen het land verlaten hadden, een tijdlang in Dacië
gewoond hebben (zie Gothi en Dacia).

Gigantes, Gigantes, zonen van Gaea, geweldige reuzen met lange haren
en baard en draken in plaats van voeten. Nauwelijks geboren, begonnen
zij een strijd tegen de olympische goden; zij vereenigden zich op de
phlegraeische vlakte, stapelden bergen op elkander en trachtten, door
brandende boomstammen naar den Olympus te werpen, de goden van daar te
verjagen. Zeus, die door een orakel wist dat deze vijanden niet door
goden alleen konden overwonnen worden, riep Heracles te hulp en nu
werden alle Giganten gedood of werden eilanden en vuurspuwende bergen
op hen geworpen.--V. s. had ook Dionysus tot de nederlaag der Giganten
medegewerkt, door met zijne Satyrs op de kampplaats te verschijnen,
allen op ezels rijdende, die zoo vreeselijk begonnen te balken, dat
de vijanden de vlucht namen.--Bij Homerus zijn de Giganten een aan de
goden verwant volk, dat wegens zijne boosheid door Zeus verdelgd werd.

Gigonus, Gigonos, kaap en stad op Chalcidice aan de Thermaeïsche golf.

Giligammae, Giligammai, volksstam op de kust van Libye, in Marmarica
en Cyrenaïca.

Gisco, Giskon, naam van eenige carthaagsche veldheeren. Een was de
zoon van Hamilcar, die in 480 bij de Himera op Sicilia sneuvelde
tegen Gelo van Syracusae. Een andere Gisco, zoon van Hanno, streed
in 340 tegen Timoleon. Een derde, bevelhebber van Lilybaeum in 241,
werd na den eersten punischen oorlog door de muitende huurtroepen
gevangen genomen en ter dood gemarteld.

Glabrio, familienaam in de gens Acilia.

Gladiatores, zwaardvechters, in den regel krijgsgevangenen, die in
zwaardvechtersscholen door vecht- of schermmeesters geoefend werden
en dan door hunne eigenaars verhuurd werden om bij lijkstaties,
feesten, openbare spelen ten genoegen der toeschouwers op leven en
dood met elkander te vechten. Het gebruik om gladiatoren te laten
vechten is van Etruscischen oorsprong, en het eerst in Rome ingevoerd
in 264, als lijkspelen; als openbare spelen voor het eerst in 105,
zie Ludi aan het einde. De Rom. waren tuk op bloedige spelen en deze
waren een krachtig middel voor eerzuchtigen om zich de gunst van
den grooten hoop te verwerven. Uit een opvoedkundig oogpunt werden
deze spelen aanbevolen, om een krijgshaftigen zin op te wekken en in
den strijd de gevoelszenuwen te stalen. In de oefenscholen gaf men
voorzichtigheidshalve den zwaardvechters slechts houten wapenen ten
gebruike, terwijl deze verblijven als gevangenissen waren ingericht,
met de noodige voorzorgen tegen ontvluchting. Er waren verschillende
soorten van zwaardvechters, op verschillende wijze gewapend, ten einde
aan de spelen de noodige verscheidenheid bij te zetten. Hierbij eene
afbeelding van de gladiatorenkazerne te Pompeii. Oorspronkelijk was
het een zuilengang geweest, die bij het aangrenzende theater hoorde;
later, waarschijnlijk in den tijd van Nero, werd het gebouw voor het
aangegeven doel geschikt gemaakt, door de zuilengangen met kleine
slaapkamers, twee rijen boven elkaar, te omgeven. Het middenterrein
diende voor oefeningen. Een van de cellen diende als gevangenis.

Glaesariae insulae, ook wel Electrides insulae geheeten =
Barnsteen-eilanden, de voor onze en de duitsche kust liggende
Noordzee-eilanden, waarvan het meest bekende was Burchana (Borkum).

Glaesum (glas), het germaansche woord voor barnsteen (sucinum,
elektron), dat deels op de Noordzee-eilanden aanspoelde (zie vorig
artikel), deels aan de kusten der Oostzee gewonnen werd, in het land
der Aestii.

Glanis = Clanis.

Glauce, Glauke, 1) eene van de Nereïden.--2) = Creusa no. 4.--3)
haven bij het voorgebergte Mycale.

Glaucia, familienaam in de gens Servilia.

Glaucias, Glaukias, 1) beroemd geneesheer, schreef commentaren op
Hippocrates.--2) van Aegina, beroemd beeldhouwer omstreeks 500.

Glaucus, Glaukos, 1) Pontios, een visscher van Anthedon, die eens
na het proeven van tooverkruiden zich gedrongen gevoelde in zee te
springen en onder de zeegoden werd opgenomen.--V. a. had hij tot de
Argonauten behoord, en was hij bij een gevecht tegen de Tyrrheniërs
in zee gevallen en in een zeegod veranderd; hij wordt ook bouwmeester
of stuurman van de Argo genoemd. Hij is vooral de god van schippers
en visschers, wien hij in gevaren gaarne hulp verleent, en werd aan
de kusten vereerd als een orakelgevend god; zelfs Apollo zou hij in
de kunst van voorspellen onderwezen hebben. Hij wordt gewoonlijk
voorgesteld als een grijsaard, wiens lichaam in een vischstaart
eindigt.--2) zoon van Sisyphus en Merope, koning van Corinthe of van
Potniae. Hij versmaadde de macht van Aphrodite, die zich wreekte door
zijne paarden razend te maken, toen hij aan de lijkfeesten van Pelias
deel nam, zoodat zij hem van den wagen afwierpen en verscheurden. Hij
gold na zijn dood voor een daemon (Taraxippos), die bij de isthmische
spelen de paarden schuw maakte.--3) achterkleinzoon van den vorigen,
zoon van Hippolochus, als aanvoerder der Lyciërs een van de dapperste
bondgenooten der Trojanen, gastvriend van Diomedes.--4) zoon van
Minos en Pasiphaë, viel als kind bij het spelen in een vat met honig,
zoodat niemand wist waar hij gebleven was. Polyidus, een waarzegger
uit Corinthe of Argos, werd door Minos gedwongen te openbaren waar het
kind te vinden was, en toen hij niet voldoen kon aan den tweeden eisch
van den koning, dat hij den doode het leven zou teruggeven, werd hij
met het lijk in een gewelf opgesloten. Plotseling naderde eene slang,
Polyidus doodde haar, waarop een tweede slang aankwam met een kruid in
den bek, waardoor zij de eerste slang deed herleven. Polyidus legde
nu het kruid ook op den dooden knaap met hetzelfde gevolg. Eindelijk
werd hij nog door Minos gedwongen, Glaucus de kunst van waarzeggen te
leeren, maar vóór zijn vertrek bewerkte hij dat Gl. die kunst weder
vergat. Zooals hij voorspeld had, sneuvelde Gl. later voor Troje.--5)
van Chius, beroemd beeldhouwer uit de 7de eeuw, uitvinder van het
soldeeren en van verscheiden verbeteringen in het bewerken van metaal.

Gnathia = Egnatia.

Gnidus = Cnidus.

Gnomische poëzie, gedichtjes, die in korten en bondigen vorm
een zedelijk beginsel, eene uit de ondervinding geputte les en
dgl. verkondigen. Zulke uitspraken (gnomai) komen bij alle dichters
voor, maar werden door sommige grieksche dichters als een afzonderlijke
dichtsoort behandeld; de voornaamste dichters zijn Solon, Phocylides
en Theognis; de Rom. hielden zich weinig er mede bezig.

Gnossus, Gnosus = Cnosus.

Gnostici, gnostikoi worden de schrijvers genoemd, die in de 1ste
en 2de eeuw de waarheid der christelijke leerstellingen, behalve
door het gezag der openbaring, ook door wijsgeerige bewijsgronden
trachtten te betoogen. De kerk heeft een harden strijd moeten voeren
met deze afwijking van de christelijke leer. De geschriften der
Gn. zijn grootendeels te loor gegaan; alleen vindt men vele citaten
bij de kerkvaders.

Gobryas, Gobryas, 1) een van de zeven Perzen, die den valschen
Smerdis onttroonden, later schoonzoon van Darius Hystaspis, maakte den
veldtocht tegen de Scythen mede. Hij was de vader van Mardonius.--2)
veldheer van Artaxerxes Mnemon.

Golgi, Golgoi, stad in het binnenland van Cyprus, ten O. van Idalium,
sicyonische kolonie.

Gomphi, Gomphoi, vesting in Thessalia op de grens van Epirus, ten
Z.W. van Tricca, door Caesar verwoest, later herbouwd.

Gon(n)us of -i, Gon(n)os, -oi, stad der Perrhaebiërs aan den ingang
van het dal Tempe, nabij den Peneus, in Thessalia. Het was eene
belangrijke vesting.

Gordianus, naam van drie rom. keizers, vader, zoon en kleinzoon. 1)
en 2) M. Antonius Gordianus Africanus, vader en zoon. In 235 na
C. was keizer Alexander Severus gedood in een opstand onder den ruwen
krijgsman Maximinus, die zich van het gezag meester maakte. Tegen hem
riep het leger in 238 in Africa den ouden, tachtigjarigen Gordianus als
keizer uit, een rijk, beschaafd man, verwant met de Antonijnen, en niet
alleen als proconsul in Africa, maar ook in Italia en te Rome algemeen
geacht. Hij nam zijn zoon tot mederegent aan; doch deze sneuvelde reeds
na twee maanden in een slag tegen den stadhouder van Numidia, waarop
ook de vader zich het leven benam.--3) M. Antonius Gordianus Pius Felix
was van moederszijde een kleinzoon van no. 1. Na den dood van zijn oom
en zijn grootvader, waren door den senaat M. Clodius Pupienus Maximus
en D. Caelius Calvinus Balbinus tot keizers uitgeroepen, terwijl de
jonge Gordianus, 13 jaren oud, op verlangen des volks den titel van
Caesar kreeg. In dezen tijd beginnen de invallen der Gothen met de
verwoesting van de stad Istrus in Maesia Inferior. Nog in het zelfde
jaar 238 werden Pupienus en Balbinus door de praetorianen omgebracht
en Gordianus tot Augustus uitgeroepen. Door de wijze raadgevingen van
zijn minister Timesitheus, die ook zijn schoonvader werd, regeerde
hij 6 jaren niet zonder geluk, tot hij in het begin van 244 op een
veldtocht tegen Sapores van Perzië aan den Euphraat dicht bij Circesium
door zijn praefectus praetorio, M. Julius Philippus, vermoord werd,
die daarop tot Augustus werd uitgeroepen.

Gordium, Gordieum, Gordion, Gordieion, oude hoofdstad der phrygische
koningen, ten tijde van Augustus in Iuliopolis verdoopt, aan den
Sangarius. Zie Gordius.

Gordius, -ias, Gordios, Gordias, een phrygisch landbouwer, op wiens
ploeg zich eens een arend zette, wat verklaard werd als een teeken
dat hij eenmaal de koninklijke waardigheid zou verkrijgen. Toen
kort daarna de Phrygiërs bij binnenlandsche onlusten het orakel om
raad vroegen, werd hun bevolen hem tot koning te kiezen, dien zij
zouden ontmoeten, terwijl hij op een wagen naar den tempel van Zeus
reed. G. was de eerste, die aan deze voorwaarde voldeed, hij werd tot
koning uitgeroepen en werd de stamvader van een nieuw vorstenhuis. Hij
bouwde de stad Gordium, die residentiestad bleef, en wijdde daar den
wagen, waarop hij gezeten was toen hij tot koning werd uitgeroepen,
en waaraan de kunstig gelegde gordiaansche knoop was, die volgens
een orakel door een toekomstig beheerscher der wereld zou losgemaakt
worden, en dien Alexander de G. doorhakte.

Gordyaei, Gordyaioi, krijgshaftige bevolking van Gordyene. De oude
naam leeft nog voort in Koerden. Gordyaei montes, geb. van Gordyene,
in het Z. van Armenia.

Gordyene = Corduene.

Gordys, Gordys, zoon van Triptolemus, die zijn vaderland verliet en
zich in het naar hem genoemde landschap Gordyene nederzette.

Gorgias, Gorgias, 1) van Leontini, kwam reeds tamelijk bejaard (hij
was ± 483 geboren) in 427 als gezant naar Athene, en trok daar zeer
de aandacht door zijne kunstige en sierlijke redevoeringen. Kort
daarna deed hij een reis door Griekenland, en verwierf overal door
zijne openbare redevoeringen (epideixeis) en door zijn onderwijs
in de redekunst, roem en geld. Hij stierf te Larissa in Thessalië,
geruimen tijd na Socrates, misschien eerst 375. Hij was een der
eerste sophisten en hield zich ook met wijsbegeerte bezig; in zijn
werk peri tou me ontos e peri physeos komt hij tot het besluit dat
niets in werkelijkheid bestaat, dat men, al bestond er iets, het toch
niet zou kunnen leeren kennen, en dat men, al ware ook dit zoo, zijne
kennis toch niet aan anderen zou kunnen mededeelen. De welsprekendheid
kan dus volgens hem niet dienen tot het verkondigen van een waarheid,
die niet bestaat of althans niet te vinden is, maar is het werktuig om
persoonlijke meeningen, juist of onjuist, ingang te doen vinden. Hij
is de schepper van de Grieksche woordkunst, en van de verschillende
redefiguren (Gorgieia schemata); er zijn nog twee redevoeringen van
hem over, Helenes enkomion en Palamedes, die lang voor onecht zijn
gehouden.--2) atheensch rhetor, gedurende eenigen tijd leermeester
van Cicero's zoon, schrijver van een werk over rhetorische figuren,
waarvan een latijnsch uittreksel van Rutilius Lupus bestaat.

Gorgidas, Gorgidas, Thebaan, boeotarch in 378. Rondom hem en zijn
vriend Epaminondas vereenigden zich onder de oligarchische regeering
een aantal jongelieden, die na het herstel der democratie in den
oorlog tegen Sparta uitmuntten, en uit welke Pelopidas later de
zoog. heilige schare vormde.

Gorgobina, stad der Bojers, ergens tusschen den Liger (Loire) en den
Elaver (Allier), naar welke streek dit volk met Caesars goedvinden
verhuisd was.

Gorgones, Gorgous, Gorgones, drie dochters van Phorcys en Ceto,
wier namen zijn Stheno, Euryale en Medusa (z. a.). Zij wonen nabij
de Hesperiden en worden voorgesteld als vreeselijke wezens met
slangen in plaats van haar op het hoofd, een gordel van slangen,
groote slagtanden, vleugels en koperen klauwen; wie haar aanzag
werd versteend. Later werden zij echter als schoone jonkvrouwen
afgebeeld, vooral Medusa. Bij Homerus komt slechts ééne Gorgo voor,
wier schrikverwekkend hoofd op de Aegis staat.

Gorgopis, Gorgopis, meertje bij Corinthus.

Gortyn of -tyna, Gortyn, -tyna, eene der hoofdsteden van Creta, in het
Z. van het eiland. In 1884 is hier een belangrijk opschrift ontdekt,
dat een gedeelte bevat van het stadrecht van Gortyn uit ± 400, voor
de geschiedenis van het grieksche recht van het hoogste belang.

Gortynia, Gortynia, stad in het macedonische gewest Emathia.

Gothi, Gothones, Gotthoi, Skythai, een van de Oost-Germaansche
volkeren; zij woonden in de eerste eeuw na Chr. aan den rechter oever
van de Beneden-Weichsel (Vistula), maar waren daarheen gekomen uit
Scandinavië (Gothland); ze werden--in tegenstelling met de meeste
Germanen--door koningen geregeerd. Tusschen 150 en 230 na Chr. zijn ze
in vele afdeelingen langzamerhand naar de Noordkust van de Zwarte Zee
verhuisd, en hebben door die verhuizing waarschijnlijk de aanleiding
gegeven tot den Markomannenoorlog (166-180), daar de stammen die
daaraan hebben deelgenomen, door de Gothen voor zich uitgedreven
zijn. In de 2de helft der 3de eeuw splitsen ze zich in Oost-Gothen
(Austrogoti, Ostrogothi) of Grutungi, en in West-Gothen (Visigothi)
of Tervingi. Een 3de gedeelte van den stam, de latere Gepiden, was
aan de Weichsel achter gebleven. Sedert ongeveer 257 zijn Oost- en
West-Gothen meester van Dacië, en blijven daar wonen tot ongeveer 376.

De eigenlijke Gothentochten, eerst te land, later ter zee, beginnen
in 238, en duren tot 269, toen keizer Claudius Gothicus hen bij
Naissus (Nisch) versloeg. Omstreeks 376 na C. dwongen de Hunnen de
Oostgothen, zich met hen te vereenigen; doch de Westgothen vroegen
aan keizer Valens eene woonplaats in het rom. rijk, en trokken,
200000 strijdbare mannen sterk, met hunne gezinnen den Donau over,
om zich in Moesia en Thracia te vestigen, waarheen nog eene schaar
Oostgothen hen volgde. De hebzucht en het bedrog der rom. ambtenaren
was oorzaak van een oorlog, waarin Valens (z. a.) omkwam. De Gothen
plunderden en verwoestten nu het Balkan-schiereiland, totdat in
382 keizer Theodosius de Groote hen tot onderwerping dwong. Onder
de regeering van Arcadius begonnen de geschillen en plunderingen
opnieuw; zie Alaricus. Alariks opvolger Ataulf voerde de Westgothen
naar Gallia, waar in 415 Wallia een westgothisch rijk stichtte met
Tolosa (Toulouse) tot hoofdstad.--Toen in 453 met Attila's dood het
Hunnenrijk uiteenspatte, trokken ook de Oostgothen over den Donau
en bleven zich in de Donaugewesten ophouden, tot zij in 495 onder
hunnen koning Theodorik Italië veroverden. Als oudste overblijfsel
van germaansche taal bezitten wij nog eene gothische bijbelvertaling
van bisschop Ulfilas uit de vierde eeuw. De Gothen behoorden als
Christenen tot de Arianen.

Gothini = Cotini.

Gracchus, familienaam in de gens Sempronia (Sempronii no. 7-13).

Gradivus, bijnaam van Mars, als god die in den strijd vooraan gaat. Hij
had een tempel voor de Porta Capena te Rome.

Graeae, Graiai, drie dochters van Phorcys en Ceto, die alleen den
weg naar de Gorgonen, hare zusters, kenden; hare namen zijn Dino,
Pephredo en Enyo. Zij hebben een schoon, blozend gelaat, maar grijze
haren, en met elkander slechts één oog en één tand. Soms worden zij
als zwanen voorgesteld. Zij wonen aan den westelijken rand der aarde,
waar noch zon, noch maan schijnt. Z. Perseus.

Graecia. De oude Grieken noemden hun land Hellas (z. a.), de Rom. gaven
er als provincie den naam Achaia aan. Den algemeenen naam Graeci
(Graïci) ontleenden de Rom. aan de Graï, een volksstam uit Boeotia,
(uit het gebied van Tanagra en Oropus), die samen met kolonisten
uit Chalcis, Eretria en Cyme (aan de O.-kust van Euboea), Cumae in
Campania gesticht hebben. Graïci is ook de naam van een griekschen stam
in Epirus. V. a. hebben de Rom. de naam Graeci aan dezen stam ontleend.

Graecia magna, he megale Hellas, naam voor Beneden-Italië, wegens het
groote aantal grieksche volkplantingen aldaar, die nagenoeg de geheele
kust in bezit genomen hadden. Onderlinge veeten ondermijnden de macht
dezer staatjes, die bovendien aan den eenen kant door Syracusae,
aan den anderen door de lucanische Samnieten werden bedreigd. Op
het laatste oogenblik verbonden de grieksche steden zich nog onder
hegemonie der stad Thurii, doch de slag bij Laüs in 390 leverde het
land in handen der Samnieten, en, voor zoover de grootere steden nog
vrij bleven, werd hun gebied toch beperkt tot den bodem der stad. In
272 was geheel Zuid-Italië aan de Rom. onderworpen.

Graecostasis, een eenigszins verhoogd, open terras, locus substructus,
aan de Z. zijde van het Comitium, grenzende aan het Forum, tegenover
de Curia Hortilia. De gezanten van Grieken en andere volken wachtten
er het oogenblik af, dat de rom. senaat hun audiëntie zou verleenen.

Graecus, Graikos, zoon van Thessalus, koning van Phthia, aan wien de
Grieken hun naam (Graeci) ontleenen.

Graii, dichterlijk = Graeci. Zie echter ook Graecia.

Graioceli, volksstam in Gallia Transalpina, aan de Grajische Alpen,
nabij den M. Cénis.

Grammateus, schrijver, klerk. De schrijvers der magistraten, deels
door hen zelf gekozen, deels hun door het volk toegevoegd, waren
meestal lieden van geringen stand, soms zelfs staatsslaven. Dit
was echter niet het geval met den gr. tes boules, die door den raad
verkozen werd, den gr. kata prytaneian, die voor iedere prytanie door
het lot werd aangewezen, en den gr. tes poleos, die door het volk
werd verkozen.--Bij het achaeïsch en aetolisch verbond behoorden de
grammates tot de hooggeplaatste ambtenaars.

Gramme, linea alba, een met krijt besmeerd touw, dat over de renbaan
gespannen was, totdat alle paarden in eene rij ervoor stonden; als de
wedren begon, werd het touw snel weggetrokken. De inrichting diende
om te beletten dat een paard vroeger afging dan de andere.

Grampius mons, beter Graupius mons, gebergte in Britannia Barbara,
waar Agricola zijne laatste, zoo schitterende overwinning behaalde,
alvorens keizer Domitianus hem terugriep. Dit is het eenige
gebergte in Britannia waarvan de naam bij een rom. schrijver vermeld
wordt. Aardrijkskundigen uit de 18de eeuw hebben ten onrechte op een
gedeelte der Highlands dezen naam overgebracht (Grampian mountains),
die in het land zelf niet gehoord wordt.

Granicus, Granikos, rivier in Mysia, uitstroomende in de Propontis
(zee v. Marmara). Aan deze rivier behaalde Alexander d. Gr. zijne
eerste overwinning op de Perzen, in 334, en L. Licinius Lucullus in
73 de zege op Mithradates.

Granii, een plebejisch geslacht. 1) Granius Flaccus, oudheidkundige
ten tijde van Caesar of Augustus, schreef de indigitamentis en de iure
Papiriano.--2) M. Granius Marcellus, proconsul van Bithynia, werd
in 15 n. C. door zijn quaestor Caepio Crispinus aangeklaagd wegens
majesteitsschennis, maar vrijgesproken. Of hij ook vrijgesproken is
van afpersing, waarvan hij ook aangeklaagd was, staat niet vast.--3)
Granius Licinianus, romeinsch geschiedschrijver, waarschijnlijk uit
den tijd der Antonijnen, van wiens annales eenige fragmenten over zijn.

Graphe, schriftelijke aanklacht, in het bizonder, in tegenstelling
met dike, aanklacht wegens een vergrijp tegen de maatschappelijke
orde of tegen den staat. Ieder burger, die in het volle bezit zijner
rechten was, niet alleen de betrokken persoon, konde als aanklager
optreden, hij werd echter, indien niet een vijfde van de rechters
voor veroordeeling stemde, met 1000 drachmen beboet, en verloor het
recht iemand wegens eene soortgelijke zaak aan te klagen (z. ook
Anakrisis). Op eene veroordeeling volgde geldboete, atimie of
doodstraf.--Vgl. dike.

Gratiae, z. Charis.

Gratianopolis, vroeger Cularo, thans Grenoble, stad der Allobrogen
in Gallia Transalpina.

Gratianus (Fl.), geb. te Sirmium in 359 n. C., oudste zoon van
keizer Valentianus I, sedert 367 mederegent en in 375 opvolger zijns
vaders in het W. des rijks, terwijl zijns vaders broeder Valens het
O. bestuurde (364-378 n. C.). Gratianus was een veelbelovend jongeling,
om zijne zachtheid en reinheid van zeden algemeen bemind. Ausonius,
de dichter der Mosella, was zijn leermeester geweest. Afwisselend
hield Gratianus zich in Italia en Gallia op, waar hij dan meestal in
de civitas Trevirorum (Trier) verblijf hield. Hij was een ijverig
Christen, en hij onttrok aan den ouden godsdienst en de priesters
daarvan den steun van den staat. Hij stond sterk onder den invloed
der geestelijkheid, vooral van bisschop Ambrosius van Milaan. Hij
had te kampen met de Lentienses, een afdeeling der Alemannen, die
hij in 378 bij Argentovaria (Argentaria, ten Z. van Straatsburg)
versloeg. In 383 brak in Britannia een opstand in het leger onder
Maximus uit en toen deze laatste in Gallië geland was, werd Gratianus
door zijn troepen bij Parijs verlaten en op de vlucht te Lyon vermoord.

Gratidii, plebejisch geslacht uit Arpinum. 1) M. Gratidius, een bekwaam
redenaar en een man van fijne beschaving, sneuvelde in den oorlog
van M. Antonius (den redenaar) tegen de cilicische zeeroovers, in
102. Zijne zuster Gratidia was Cicero's grootmoeder.--2) M. Gratidius
was onder Q. Cicero legaat in Asia, 61-59.--3) M. Marius Gratidianus,
zoon van no. 1 en door zekeren Marius (niet den bekenden) als zoon
aangenomen, werd door Sulla vogelvrij verklaard en door Catilina
vermoord.

Gration, Gration, een van de Giganten, door Artemis gedood.

Gratius (Grattius), afkomstig uit Falerii en daarom Faliscus
bijgenaamd, rom. dichter, tijdgenoot en vriend van Ovidius. Van hem is
nog een leergedicht over de jacht, getiteld Cynegetica, grootendeels
bewaard gebleven.

Graupius mons, zie Grampius mons.

Graviscae, oude stad in Etruria, tot het gebied van Tarquinii
behoorende, sedert 181 rom. kolonie, bekend door goeden wijn, doch
ook door haar vochtig en koortsig klimaat (gravis aër), tengevolge
van de verpestende uitwasemingen der Maremmen.

Gregorius, Gregorios, 1) uit Neocaesarea, bijgenaamd Thaumatourgos,
geb. omstreeks 213 n. C., was een leerling van Origenes, en werd door
zijn invloed tot het Christendom bekeerd; hij heeft als bisschop zeer
veel gedaan voor de uitbreiding van het Christendom in Pontus. Van
hem zijn nog verscheidene geschriften over.--2) van Nazianzus,
bijgenaamd ho Theologos, studeerde te gelijk met Basilius, die daar
zijn vriend werd, en met Julianus te Athene, ongeveer 354 n. C. Hij
heeft vele geschriften van theologischen inhoud, maar ook gedichten en
brieven nagelaten. Bij hem komt sterk tot uiting de innige vermenging
van Christendom en het beste deel der antieke beschaving. Voor
de geschiedenis van belang zijn zijne Invectivae in Julianum. Hij
is gestorven omstreeks 390.--3) van Nyssa, broeder van Basilius,
bisschop van Nyssa. Ook van hem zijn vele geschriften over.

Groma, een woord uit de taal der augurs, misschien verbasterd uit het
grieksche gnomon. 1) een werktuig om den grond op te meten, Gromatici
zijn landmeters. De voornaamste schrijvers over landmeetkunde,
agrimensores of gromatici, zijn: Frontinus, Balbus, Hyginus (misschien
twee verschillende schrijvers), en Siculus Flaccus.--2) het punt,
vanwaar men bij het afbakenen eener ruimte voor eene legerplaats,
eene stad, enz. de opmetingen begon.

Grudii, een volk in Belgium, ergens aan den Scaldis (Schelde),
misschien bij het tegenwoordige dorp Groede in Staats-Vlaanderen.

Grumentum, aanzienlijke stad in het hart van Lucania aan de via
Popilia.

Gruthungi (Greuthungi), naam der Oost-Gothen tijdens hun verblijf in
Dacië (± 257-± 376 n. C.).

Gryllus, Gryllos, 1) vader van Xenophon.--2) zoon van Xenophon,
sneuvelde in den slag bij Mantinea; de Atheners beweerden, dat hij
het was, die Epaminondas doodelijk gewond had.

Gryneus, bijnaam van Apollo, naar de aeolische stad Grynia, waar hij
een tempel had.

Grynia, Grynium, Gryneia, Gryneion, oude havenstad in aziatisch Aeolis,
met een tempel en een orakel van Apollo Gryneus.

Gryps, Gryphus, Gryps, griffioen, een fabelachtig dier met het lichaam
van een leeuw, den kop en de vleugels van een arend. Zij bewaken
het goud van het verre Oosten of Noorden en voeren om dat goud een
eeuwigen strijd tegen de Arimaspen (z. a.).

Gugerni of Guberni, germaansch volk aan den linkeroever van den Rijn
tusschen Keulen en het eiland der Batavieren. Ze dienden veel in de
romeinsche legers, vooral onder den naam Traianenses (naar Colonia
Traiana, Xanten). Men neemt veelal aan, dat ze afstammen van de door
Tiberius naar den linkeroever van den Rijn verplaatste Sygambren
(z. a.).

Gulussa, Golosses, tweede zoon van den numidischen vorst Masinissa,
broeder van Micipsa en vader van Massiva.

Gymnetes, eigenlijk lichtgewapenden, in Argos een gedeelte van de
onderworpen oude inwoners, die ongeveer in denzelfden toestand waren
als de heloten in Sparta en als lichtgewapenden dienden.

Gynaikeion, z. Gynaeceum.

Gynaikonomoi, Gynaikokosmoi, ambtenaars, door Demetrius Phalereus
aangesteld, om te zorgen voor de handhaving van de wetten op de
weelde. Deze wetten bevatten bepalingen over feestmaaltijden, de
inrichting van woningen, den opschik van vrouwen, e. dgl.

Gustatio, het gebruiken van eenige spijs tusschen de eigenlijke
maaltijden in; zie verder Coena.

Guttones = Gothi.

Gyara (plur.) of Gyarus, Gyaros, een arm eiland uit de groep der
Cycladen, ten Z. van Andrus gelegen, onder de rom. keizers als
verbanningsoord gebruikt.

Gyas, Gyes, een van de Centimani.

Gygaeus lacus, Gygaia limne, meertje in Lydia ten N. van Sardes,
aan de overzijde van den Hermus, later Coloë, Koloe, geheeten. Aan
de oevers van dit meer waren de graven der oude lydische koningen.

Gyges, Gyges, gunsteling van den lydischen koning Candaules. Door de
hulp van diens gemalin, en volgens een verhaal onder bescherming van
een tooverring, die hem onzichtbaar maakte, doodde hij Candaules,
en maakte hij zich omstreeks 685 van de regeering meester. Hij was
de stamvader van het geslacht der Mermnaden. Hij breidde zijn rijk
uit en trachtte vriendschappelijke betrekkingen met Griekenland aan
te knoopen, hoewel hij later de aziatische Grieken aan zich zocht
te onderwerpen. Hoewel hij zich in het begin van zijne regeering
genoodzaakt had gezien den koning van Assyrië te huldigen, hielp
hij Psammetichus zich van het assyrische rijk onafhankelijk te
maken. Waarschijnlijk sneuvelde hij in een oorlog tegen de Cimmeriërs.

Gylippus, Gylippos, spartaansch veldheer, werd in 414 met een leger en
eene vloot naar Sicilië gezonden, om de Syracusanen tegen de Atheners
te ondersteunen. Vooral zijn beleid veroorzaakte de vernietiging der
atheensche legermacht, hij verzette zich echter tegen het ter dood
brengen van Nicias en Demosthenes. Later maakte hij zich schuldig aan
diefstal van buitgemaakte goederen en moest hij uit Sparta vluchten.

Gymnasiarchia, Gymnasiarchia, eene liturgie, die de verplichting
medebracht om hen, die zich voor den fakkelwedloop oefenden, te
onderhouden en waarschijnlijk ook gedurende den tijd van oefening te
bezoldigen. Er waren te Athene tien gymnasiarchen, één uit iedere
phyle.--In den keizerstijd was de gymnasiarch iemand die toezicht
hield op de gymnasia en de daar gehouden oefeningen.

Gymnasium, Gymnasion, plaats voor oefeningen in de gymnastiek. Een
gymnasium vond men in elke grieksche stad, en groote steden hadden er
gewoonlijk meer dan één. Oorspronkelijk waarschijnlijk zeer eenvoudige
inrichtingen in de open lucht, trokken de gymnasia, bij de groote
belangstelling die de Grieken voor de gymnastiek gevoelden, een groot
aantal bezoekers, die er kwamen hetzij om zich te oefenen, hetzij
om naar de oefeningen van anderen te zien. Zoo werd het gymnasium
een middelpunt van het publiek leven, en werd het ook door velen
bezocht, die alleen tijdverdrijf of gezellig verkeer wenschten, en
zoo was dit ook de plaats, waar wijsgeeren, rhetoren, enz., zich bij
voorkeur ophielden, daar zij wisten hier altijd talrijke toehoorders
te vinden. Bij den aanleg van een gymnasium moest dus met dit drukke
bezoek rekening gehouden worden, en dientengevolge werd een groot
deel van de ruimte bestemd voor doeleinden, die niet onmiddellijk met
gymnastische oefeningen in verband staan. Op vorenstaande schets,
waarvan het donkergetinte de overblijfsels van het gymnasium te
Ephesus voorstelt, waaruit men door beschrijvingen der ouden zich
gemakkelijk eene voorstelling van het geheel kan maken, is C het
Ephebeum, een groote zaal, bestemd voor de oefeningen der jongelieden,
R R R waarschijnlijk speelzalen, en wel de langwerpige ruimte het
sphaeristerium, ingericht voor het balspel, T T oefenplaatsen in de
open lucht, rondom met verhoogde voetpaden voor de toeschouwers,
W de renbaan met een groot aantal verhoogde zitplaatsen voor de
toeschouwers, X X X, A en S open zuilengangen met plaatsen voor
openbare voordrachten (exedrae), B een overdekte zuilengang, V V V
beplante wandelplaatsen; de overige vertrekken zijn kleed-, bad- en
stookkamers, bewaarplaatsen, enz. De door zuilen ingesloten ruimte
A A A A (peristylium) heeft een omtrek van twee stadiën.

Gymnesiae insulae = Baleares.

Gymnopaediae, Gymnopaidiai, een groot feest, gedurende verscheiden
dagen in de maand Juli te Sparta met muziek, dans en gymnastiek
gevierd. De oorspronkelijk godsdienstige beteekenis van dit feest
raakte reeds vroeg op den achtergrond; sedert den slag bij Thyrea
(omstreeks 540) herdacht men op die dagen de 300 in dien slag
gesneuvelde Spartanen. Het waren de eenige dagen, waarop de burgers
vreemdelingen ontvingen, die gewoonlijk in groote menigte kwamen
toestroomen.

Gymnosophistae, Gymnosophistai, eene secte van indische wijsgeeren,
die naakt in de bosschen leefden; wanneer zij oud of ziekelijk werden,
lieten zij zich levend verbranden.

Gynaeceum, Gynaikeion, Gynaikonitis, het gedeelte van het huis, dat
meer bizonder door de vrouwen bewoond werd, en waar vreemde mannen
niet werden toegelaten; het lag gewoonlijk in het achterste gedeelte
van het huis of op een bovenverdieping. In het eerste geval lagen de
verschillende vertrekken, evenals in het mannenverblijf, rondom eene
aule. Zie Oikia.

Gyndes, Gyndes, een zijtak van den Tigris, die boven Ctesiphon in
den Tigris valt. Cyrus leidde, volgens het naieve verhaal, op zijn
tocht naar Babylon het water van den Gyndes in 360 kanalen af.

Gyrtone, Gyrton, -one, oude stad in het thessalische landschap
Pelasgiotis, aan den Peneus. De bewoners heetten oudtijds Phlegyae,
Phlegyai.

Gytheum of -ium, Gytheion, -ion, aan de Laconische golf, belangrijke
zeestad en oorlogshaven der Spartanen. In 455 werd hier de spartaansche
vloot door den Athener Tolmidas vernield, en in 371 werden de
vruchtbare en wijnrijke omstreken door Epaminondas verwoest.






H.


Hades, Haides, Aides, Aidoneus, Plouton, Pluto, Dis, zoon van Cronus
en Rhea, kreeg na de overwinning op de Titanen bij de verdeeling
der heerschappij de onderwereld voor zijn deel, waar hij als een
onderaardsche Zeus (Zeus katachthonios) met Persephone heerscht. In
de oudste tijden stelde men zich voor dat hijzelf met zijne beroemde
zwarte paarden (klytopolos) de schimmen der afgestorvenen van de aarde
kwam halen, later werd Hermes de geleider der zielen (psychopompos),
terwijl Hades ze in zijn rijk opneemt en goed opgesloten houdt, opdat
zij niet uit hun somber verblijf ontsnappen. Als onderaardsch god
is hij de schenker van den rijkdom, die hetzij als metaal, hetzij in
den vorm van gewassen uit de aarde voortkomt, vandaar de naam Pluto,
dien hij in het dagelijksch leven en in de mysteriën draagt. Zijn
helm maakte den drager onzichtbaar. Er zijn van H. weinige mythen,
ook neemt hij in den eeredienst geen belangrijke plaats in, vandaar dat
hij ook door de kunst zelden afgebeeld werd; men stelde zich hem voor
gelijkend op Zeus en Poseidon, maar met donkere trekken en over het
voorhoofd hangende haren, hij draagt den sleutel der onderwereld en
wordt door Cerberus vergezeld. De cipres en narcis waren hem gewijd,
men offerde hem zwarte schapen, terwijl men het hoofd afwendde;
als men tot hem bad, sloeg men met de handen op den grond.

Hadranum = Adranum.

Hadria = Adria.

Hadrianopolis, Adrianou polis, thans Adrianopel, bloeiende stad in
Thracia aan den Hebrus (Maritza), door keizer Hadrianus gesticht,
en beroemd om hare wapenfabrieken. Ook in Phrygia en in Cyrenaïca
vond men steden van dezen naam.

Hadrianus (P. Aelius), in 76 na C. te Italica in Spanje geboren, was
na zijns vaders dood onder opzicht van Traianus opgevoed. Tijdens de
troonsbeklimming van Traianus diende Hadrianus in Moesia. Zelf was
hij een bloedverwant van den keizer en huwde eene bloedverwante van
dezen. Hij vergezelde hem op zijne krijgstochten in Dacia en Pannonia
en maakte zich bij Traianus zóó onmisbaar, dat deze besloot hem tot
zijn opvolger te bestemmen. Volgens het gewone verhaal overleed
Traianus echter, voordat de noodige schikkingen gemaakt waren,
zonder een testament na te laten, doch wist de keizerin Plotina te
bewerken, dat Hadrianus als opvolger werd erkend (117). V. a. heeft
Traianus hem nog op zijn doodsbed geadopteerd. Hadrianus begon met
drie provinciën in het O., Armenia, Assyria en Mesopotamia, die over
den Euphraat lagen, prijs te geven, en dezen stroom als grensrivier
aan te nemen. Hij zocht geen oorlog, maar streefde er naar, in vrede
te regeeren, de schatkist te stijven, de belastingen te verminderen,
en een goed regent te zijn. Hij doorreisde, grootendeels te voet,
zijn gebied van het eene einde tot het andere. In 122 n. C. legde hij
in Britannia ter bescherming tegen de invallen der Caledoniërs het
Vallum Hadriani aan (z. a.). Onbekrompen bevorderde hij wetenschap
en kunst, stelde bezoldigde onderwijzers aan, en legde veel ten
koste aan openbare werken en prachtige gebouwen. Zoo stichtte
hij te Rome den grooten tempel van Roma en Venus, het Athenaeum
(z. a.), het Mausoleum Hadriani (thans, uitgebreid, de Engelsburg)
over den Tiber; hij stichtte bij Tibur (Tivoli) eene villa, die
eene afspiegeling van zijn geheele rijk moest worden en waar niet
slechts kunstvoorwerpen werden aangebracht, maar ook natuurtooneelen
uit de provinciën werden nagebootst; in het onmetelijke park vond
men bouwwerken uit allerlei landen. Athene, zijne lievelingsstad,
had veel verfraaiingen aan hem te danken, evenals ook nog andere
steden in meerdere of mindere mate. Hij stichtte ook nieuwe steden,
en liet Jerusalem herbouwen, waarheen hij eene rom. kolonie zond en
waaraan hij den naam gaf van Aelia Capitolina. Toen hij echter op de
plaats, waar Salomo's tempel had gestaan, een tempel voor Jupiter
Capitolinus liet bouwen (130 n. C.), brak een vreeselijke opstand
los, die eerst na een driejarigen oorlog (132-134) door 's keizers
veldheer Julius Severus werd bedwongen en die aan bijna 600000 Joden
het leven kostte. Ondanks zijne goede eigenschappen kan men Hadrianus
toch menige zwakheid tegenover gunstelingen, en, waar zijne ijdelheid
gekrenkt werd, meer dan ééne daad van willekeur en wreedheid ten
laste leggen. Geene kinderen hebbende, nam hij L. Ceionius Commodus
(die na zijn adoptie L. Aelius Caesar heette) tot zoon en opvolger
aan en na diens dood T. Aurelius Fulvus Boionius Arrius Antoninus,
die na zijn adoptie Imp. T. Aelius Caesar Antoninus heette en hem
als Antoninus (Pius) opvolgde. Hadrianus stierf te Baiae in 138.

Hadrumetum = Adrumetum.

Haedi, twee sterren uit het sterrebeeld van den Voerman (Auriga),
wier op- en ondergang storm en regen aankondigden.

Haedilia, heuvel bij het landgoed van Horatius.

Haedui = Aedui.

Haemodes = Emodi montes.

Haemon, Haimon, 1) zoon van Pelasgus, naar wien Haemonia, het latere
Thessalië, heette.--2) zoon van Lycaon, stichter van Haemonia in
Arcadië.--3) zoon van Creon, z. Antigone.  V. s. werd hij door de
sphinx gedood.

Haemonia, Haimonia, mythische en dichterlijke naam voor Thessalia
(zie Haemon). Haemonius = thessalisch; Haemonia puppis = de Argo,
het schip der Argonauten; Haemonius iuvenis = Iason; Haemonius heros =
Achilles; Haemoniae artes = tooverkunsten.

Haemonides, priester van Apollo en Diana, die onder Turnus streed en
door Aeneas gedood werd. Van zijne prachtige wapenrusting werd een
zegeteeken ter eere van Mars opgericht.

Haemus, Haimos, zoon van Boreas, koning van Thracië, die zich en
zijne gemalin Rhodope in zijn overmoed Zeus en Hera noemde. Daarom
werden zij in bergen veranderd, die hunne namen behouden hebben.

Haemus, Haimos, thans Balkan, gebergte tusschen Moesia en Thracia. Een
der passen, de westelijke, droeg den naam van porta Traiani.

Hageladas = Ageladas.

Halae, naam van twee demen in Attica. De eene, Halai Araphenides,
met een tempel van Artemis, lag aan de Oostkust; de andere, Halai
Aixonides, lag in het Z.

Halcyone = Alcyone.

Halcyonium mare = Alcyonium mare.

Hales, Haleis, gen. -entos, riv. in Lucania, die bij Velia in zee
stroomt; ook een riviertje op het eiland Cos. Eene derde, Hales,
bekend om haar ijskoud water, liep langs Colophon, in Ionia, in de
Icarische zee uit.

Halesa, Alaisa, rivier en handelsstad, later rom. municipium op de
N. kust van Sicilia.

Halesus, Halaesus, bloedverwant van Agamemnon, die naar Italië kwam
en een dapper bondgenoot van Turnus werd in den strijd tegen Aeneas;
hij werd door Pallas gedood. V. s. was hij de stichter van Falerii.

Halex, gen. -ecis, Halex, riv. in het land der Bruttii, grens tusschen
het gebied van Rhegium en dat van Locri Epizephyrii.

Halia, z. Ekklesia.

Haliacmon, Haliakmon, rivier in Macedonia, die eerst naar het Z. en
dan naar het N.O. stroomt en zich in de Thermaeische golf ontlast.

Haliartus, Haliartos, oude stad in Boeotia aan den zuidelijken rand
van een meertje, dat bij hoogen waterstand met het Copaïsche meer
ineenvloeide. Xerxes verwoestte de stad, die herbouwd werd, en voor
welker muren Lysander in 394 sneuvelde. In den oorlog tegen Perseus
verwoestten de Rom. haar andermaal (171). Sedert dien tijd is het
met haar bloei voor goed gedaan.

Halias, gen. -ados, Halias, zuidelijke punt van Argolis, met eene
visschersbevolking. Halies en een stadje Halice, Halike, ten Z. van
Hermione.

Halicarnassus, Halikarnassos, beroemde stad in Caria, oorspronkelijk
lid der aziatisch-dorische hexapolis; het dialekt is echter deels
dorisch, deels ionisch; de moederstad Troezen was ionisch, vóór de
oude bevolking door de Doriërs verdrongen werd; geboorteplaats der
geschiedschrijvers Herodotus en Dionysius. Onder de latere perzische
koningen werd het in plaats van Mylasa de residentie der satrapen
van Caria. Hier was één van de zeven wonderen der wereld, n.l. het
praalgraf van Mausolus (zie Mausoleum). De stad kreeg een gevoeligen
knak door de verwoesting door Alexander den Gr.

Halicyae, Halikyai, Al., rom. municipium op Sicilia, ten O. van
Lilybaeum, tusschen Selinus en Segesta.

Halirrhothius, Halirrothios, zoon van Poseidon en Euryte, vervolgde
Alcippe, de dochter van Ares en Agraulus, met zijne liefde en werd
daarom door Ares gedood. Poseidon klaagde Ares bij de rechtbank der
twaalf goden aan, die op den Areopagus eene zitting hielden en den
aangeklaagde vrij spraken.

Halitherses, Halitherses, zoon van Mastor, waarzegger op Ithaca,
die Telemachus tegen de vrijers van Penelope steunde.

Halizones, Halizones, volk in Bithynië, bondgenooten der Trojanen. In
hun land waren de bijen tam en leefden in gemeenschap met de menschen.

Halmydessus = Salmydessus.

Halmyris, Halmyris limne, zoutmeer ten Z. der Donaumonden.

Haloa, Haloa, feest ter eere van Dionysus, Demeter en Persephone,
op denzelfden tijd als de kleine Dionysia te Athene en Eleusis gevierd.

Halonesus, Halonesos, ook met -nn geschreven, eilandje in de Aegaeische
zee tusschen Peparethus en Scirus, om welks bezit een heete strijd
ontstond tusschen de Atheners en Philippus van Macedonia.

Halteres, halteres, springstokken en springgewichten, halters, die men
hij het springen en andere gymnastische oefeningen in de handen hield.

Haluntium = Aluntium.

Halus, Halos, stad in Phthiotis, tot het gebied van Achilles
behoorende.

Halycus, Halykos, rivier op Sicilia, die op de zuidkust bij Heraclea
Minoa in zee valt.

Halys, Halys, thans Kisil-Irmak = roode rivier, de grootste stroom
van Asia minor, die op den Antitaurus ontspringt, achtereenvolgens
naar het Z.W., N.W., N. en N.O. stroomt en ten laatste in den Pontus
Euxinus valt. Deze rivier is geschiedkundig bekend als de grens
tusschen de rijken van Croesus en van Cyrus; later vormde hij met
den mons Taurus een tijd lang de grens van Asia minor.

Hamadryades, Hamadryades = Dryades.

Hamaxitus, Hamaxitos, stadje aan de Z.W.-kust van Troas, waarvan de
inwoners door Lysimachus gedwongen werden, naar Alexandria Troas te
verhuizen. In den omtrek werden zoutgroeven gevonden.

Hamaxobii, Hamaxobioi, nomadisch volk nabij de Palus Maeotis (zee
van Azow).

Hamilcar, Amilkas, naam van verschillende carthaagsche veldheeren. 1)
zoon van Mago en vader van Gisgo. Hij sneuvelde in 480 aan de
Himera bij de zware nederlaag, die Gelo van Syracusae den Carthagers
toebracht.--2) Ham., die in 309 bij het beleg van Syracusae sneuvelde,
terwijl Agathocles de Carthagers in hun eigen gebied bestookte.--3)
veldheer op Sicilia in den eersten punischen oorlog, door de Rom. in
Afrika (258) krijgsgevangen gemaakt. Later strijdt hij weer tegen
de Numidiërs en Mauretaniërs, die opgestaan waren.--4) Hamilcar,
bijgenaamd Barcas = bliksem, de vader van Hannibal. In 247 naar Sicilia
gezonden, hield hij zich zes jaar tegen de Rom. staande, terwijl zijne
vloot bij herhaling op de italiaansche kusten stroopte. Na den vrede
dempte hij met Hanno den opstand der carthaagsche huurtroepen in
Africa (241-238) en stak kort daarna naar Hispania over, waarheen
hij zijn negenjarigen zoon Hannibal medenam. In acht jaar tijds
(237-229) onderwierp hij het grootste gedeelte des lands aan
Carthago, totdat hij in den winter van 229/8 in een gevecht tegen
de Vettonen sneuvelde. Hij liet drie zoons na: Hannibal, Hasdrubal
en Mago.--5) carthaagsche generaal, die in 218 op Melite (Malta)
door de Rom. gevangen werd genomen.--6) carth. veldheer, die in 200
in Gallia Cisalpina het bevel voerde en den oorlog, ook na den vrede,
op eigen hand voortzette, totdat hij in 197 sneuvelde.

Hamippoi, bij de Boeotiërs een troep voetknechten, waarvan iedere man
aan een ruiter toegevoegd was, met dezen in en uit het gevecht ging,
en naast hem te voet streed. In de eerste helft der vierde eeuw werd
ook bij het atheensche leger zulk een corps ingevoerd.

Hammon = Ammon.

Hannibal, Annibas, naam van verschillende carthaagsche veldheeren. 1)
zoon van Gisco, stierf in 406 op Sicilia aan de pest.--2) veldheer in
den eersten punischen oorlog, die Agrigentum zeven maanden tegen de
Rom. verdedigde (261), en later als vlootvoogd bij Mylae in 260 door
den consul Duillius verslagen werd.--3) een zoon van Hamilcar no. 3,
die in 250 het ingesloten Lilybaeum te hulp kwam, en later in den
oorlog met de carthaagsche huurtroepen omkwam.--4) oudste zoon van
Hamilcar Barcas, in 237, negen jaar oud, met zijn vader naar Hispania
gegaan, nadat deze hem den Rom. eeuwigen haat had laten zweren. Eerst
diende Hannibal onder zijn vader, na diens dood (229/8) onder zijn
zwager Hasdrubal; toen deze in 221 was vermoord, werd Hannibal door het
leger tot aanvoerder uitgeroepen. De carthaagsche senaat bekrachtigde
deze keus, ofschoon niet zonder heftige tegenkanting der partij van
Hanno. Hannibal, die het veldheerstalent van zijn vader met het
staatsmansbeleid van zijn zwager vereenigde, onderwierp spoedig
geheel Hispania, en volvoerde toen, door het met Rome verbonden
Saguntum te belegeren, zijn plan om Rome tot eene oorlogsverklaring
te drijven. Ten einde den vijand op diens eigen bodem aan te tasten,
trok H. met een groot leger, en een aantal olifanten, langs onbekende
en dikwerf ongebaande wegen over de Alpen en kwam na ontzaggelijke
verliezen met nog geen 30000 man in Italië (herfst van 218). Bijna
onmiddellijk hierop versloeg hij aan den Ticinus den consul
P. Cornelius Scipio (Cornelii no. 11), bij de Trebia den anderen
consul Tib. Sempronius Longus (Sempronii no. 14), en in 217 bij het
Trasimeensche meer den consul C. Flaminius. Tegenover den dictator
Q. Fabius Maximus, die den slag ontweek, richtte H. niet veel uit,
doch des te verschrikkelijker was de nederlaag der Rom. bij Cannae,
in 216, onder de consuls L. Aemilius Paullus en C. Terentius Varro. Nu
ging Zuid-Italië en ook Capua voor de Romeinen verloren. Toch kwam
H. niet verder, daar hij niet voldoende door Carthago gesteund werd,
en de Romeinen juist nu alle krachten inspanden. Eindelijk ontbood
hij in 208 zijn broeder Hasdrubal uit Spanje, die echter in 207 door
de beide consuls C. Claudius Nero en M. Livius Salinator bij den
Metaurus verslagen werd en sneuvelde. Meer en meer moest Hannibal
zuidwaarts trekken, totdat hij in 203 geroepen werd om Carthago zelf
te verdedigen tegen P. Cornelius Scipio. De slag bij Zama (202) viel
ten voordeele der Rom. uit. Nog eenige jaren bestuurde H. na den vrede
Carthago, zoodat het weer tot bloei kwam, maar werd in 195 (v. a. 196),
genoodzaakt te vluchten, en begaf zich toen tot koning Antiochus van
Syria, dien hij tot een oorlog met Rome overhaalde, zie Antiochus
no. 5. H. ried den koning te vergeefs aan, de Romeinen in hun eigen
land aan te vallen. Toen ook Antiochus het onderspit had gedolven,
week H. naar Bithynia tot koning Prusias (190). Ook hier vervolgden hem
de Rom. met onverzoenlijken haat, en uit vrees, dat Prusias voor hun
herhaalden aandrang zou zwichten en hem in hunne handen zou leveren,
maakte H. in 183 door vergif een einde aan zijn leven.

Hanno, Annon, carthaagsche naam. 1) Hanno de zeevaarder, die tusschen
466 en 450 een ontdekkingstocht langs de Westkust van Afrika deed,
waarvan de beschrijving, in het Grieksch vertaald, onder den titel
periplous nog bestaat.--2) veldheer in den strijd tegen Agathocles van
Syracusae, sneuvelde in 310.--2a) veldheer op Sicilia in het begin
van den eersten punischen oorlog, die te Messana voor de Rom. moest
wijken en daarom te Carthago ter dood werd gebracht. Een andere Hanno
werd in 262 bij Agrigentum verslagen, toen hij met een groot leger
tot ontzet van die stad was opgedaagd.--3) Hanno de Groote, stadhouder
van Libya, kon in 241 den opstand der huurtroepen niet onderdrukken,
en zag toen Hamilcar Barcas boven zich gesteld. Hierom vatte hij een
doodelijke haat op tegen het geslacht der Barcini. Tegen Hamilcar en
Hannibal was Hanno het hoofd der vredespartij. Na den slag bij Zama was
Hanno onder de gezanten, die te Rome om vrede kwamen verzoeken.--4)
Bovendien komen onder de generaals van Hannibal nog Hanno's voor,
en ook een op Sicilia in 211.

Harii, germaansche stam, tot de Lugii, de latere Vandalen, behoorend,
aan den bovenloop van de Viadua (Oder).

Harma, Harma, vlek in Boeotia ten N.W. van Tanagra.

Harmatus, Harmatous, kaap en stad in aziatisch Aeolis, aan de Zuidkust
van Troas, tegenover Methymna.

Harmodius, Harmodios en Aristogiton, twee jonge Atheners, verbitterd
door eene beleediging, welke Hipparchus de zuster van Harmodius had
aangedaan, vormden het plan de Pisistratiden te vermoorden. Het gelukte
hun op de Panathenaea in 514 Hipparchus te dooden, maar Harmodius werd
op de plaats zelve door de lijfwacht afgemaakt, en Aristogiton werd
gevat en door Hippias ter dood gebracht, nadat hij op de pijnbank
de vrienden van den tyran als deelgenooten van de samenzwering had
aangegeven. Zij werden, hoewel ten onrechte, als martelaars voor
de vrijheid beschouwd; henzelf werd bijna goddelijke eer bewezen,
terwijl hunne afstammelingen verscheiden voorrechten genoten.

Harmonia, Harmonia, dochter van Ares en Aphrodite. Toen zij met
Cadmus trouwde, kwamen alle goden op hare bruiloft, en kreeg zij
o.a. geschenken van Aphrodite een kleed en een halssnoer, die later
vele ongelukken te weeg brachten. Z. Amphiaraus en Alcmaeon.

Harmostai, 1) twintig magistraten te Sparta, belast met het toezicht
over de perioeci.--2) bevelhebbers der bezettingen, die de Spartanen
na den peloponnesischen oorlog naar de afhankelijke staten zonden,
om tot steun voor de oligarchische partijen te dienen, z. dekarchiai.

Harmozea, Harmozeia, stad en omstreken in Carmania aan de invaart
der perzische golf.

Harpagium, -gea, Harpagion, ta Harpageia, stadje in Mysia aan den
Propontis, vanwaar Ganymedes door den adelaar van Zeus werd weggevoerd.

Harpago als belegeringswerktuig is een lange houten staak of steel,
aan welks uiteinde verscheidene ijzeren haken zaten en waarmede men de
tinnen of de borstwering van den stadsmuur trachtte los te rukken. In
een scheepsgevecht is het een enterhaak, manus ferrea.

Harpagus, Harpagos, 1) z. Cyrus. Wegens zijne ongehoorzaamheid liet
Astyages zijn zoon dooden en hem bij een feestmaal het vleesch van
het kind voorzetten.--2) veldheer van Darius Hystaspis.

Harpalus, Harpalos, 1) Macedoniër, leefde langen tijd aan het
hof van Philippus, werd om onbekende redenen verbannen, doch door
Alexander d. G. teruggeroepen en tot schatmeester aangesteld. In die
hoedanigheid volgde hij Alex. naar Azië, doch moest in 332 wegens een
of ander vergrijp vluchten; hij keerde echter terug, toen de koning
hem volledige vergiffenis geschonken had. Te Babylon, waar hij het
beheer over onmetelijke schatten had, gaf hij zich gedurende Alex.'s
tocht naar Indië aan buitensporige weelde over, zoodat hij bij diens
terugkomst het raadzaam achtte te vluchten; met 5000 talenten en 6000
huurlingen ging hij naar Athene, om zijn geld en zijne troepen voor
een oorlog tegen Alex. aan te bieden. De Atheners wezen hem eerst af,
later ontvingen zij hem echter (z. Demosthenes), maar toen Antipater
hem opeischte, nam hij de vlucht naar Taenarum en van daar naar Creta,
waar hij vermoord werd.--2) grieksch sterrenkundige, die reeds vóór
Meton pogingen deed den griekschen kalender te regelen.

Harpalyce, Harpalyke, dochter van den thracischen koning Harpalycus,
die door haar vader van jongs af als man werd opgevoed; zij muntte uit
in alle kunsten van den oorlog en was zoo vlug, dat zij de snelste
paarden kon inhalen en zelfs over water loopen kon. Na den dood van
haar vader leefde zij met eenige makkers in de wouden van roof, totdat
zij door herders omsingeld, gevangen genomen en gedood werd. Bij het
verdeelen van den buit, dien men bij haar vond, ontstond zulk een
twist tusschen de herders, dat verscheidene van hen gedood werden;
daarom meende men dat de goden vertoornd waren over den dood van Harp.,
men beschouwde haar als een goddelijk wezen en trachtte door offers
en feesten haar schim te verzoenen.

Harpasus, Harpasos, riv. in Caria, die langs de stad Harpasa stroomde
en zich in den Maeander stortte. Eene andere rivier van denzelfden
naam, ook Acampsis geheeten, liep op de oostelijke grens van Armenia
in den Pontus Euxinus uit.

Harpocrates, Harpokrates, een aegyptisch god, die met den vinger op
den mond wordt afgebeeld en daarom voor den god der stilzwijgendheid
gehouden wordt. Hij schijnt dezelfde te zijn als Horos.

Harpocration (Valerius), Harpokration, grieksch taalkundige van
Mendes, wiens leeftijd onbekend is, schrijver van een Lexikon ton
deka rhetoron, een taal-, oudheid- en geschiedkundig woordenboek op
de werken der attische redenaars.

Harpyiae, Harpuiai, godinnen van den stormwind, Aëllo en Ocypete,
dochters van Thaumas en Electra; men stelde zich voor dat menschen,
die spoorloos verdwenen waren, door haar waren weggeroofd. Later komen
zij in grooter aantal voor (Celaeno, Thyella, e. a.) als kwelgeesten,
die bijv. den blinden Phineus zijne spijzen ontrooven of ze door hare
aanraking verontreinigen, totdat Zetes en Calaïs haar verjagen en
vervolgen tot de Strophadische eilanden, waar zij beloven Phineus niet
meer lastig te zullen vallen. V. a. werden zij bij die gelegenheid
gedood. Zij worden afgebeeld half als vrouw, half als roofvogel,
soms met uitgehongerd gelaat en met klauwen aan handen en voeten.

Harudes of Charudes, Charoudes, germ. volk in het leger van Ariovistus
(58). Hun eigenlijke woonplaats is op de Chersonesus Cimbrica
(Jutland), waar ze naast de Cimbren wonen.

Haruspices. In kritieke gevallen werden door den rom. senaat haruspices
uit Etruria ontboden, waar de leer der divinatio het meest tot een
volledig stelsel ontwikkeld was. Hunne taak was het dan, uit de
ingewanden der offerdieren uit te vorschen, of de goden al dan niet
gunstig gezind waren. Zie extispicium. In gewone gevallen deden de
rom. priesters zelf hunne waarnemingen. Deze haruspices behoorden tot
den Etruscischen adel. Van hen te onderscheiden zijn de particuliere
haruspices, die zich sinds de 2de eeuw te Rome vestigden en voor
geld waren te raadplegen of als mercennarii in dienst traden van
ambtenaren. Hun gezag werd door den senaat niet erkend.

Hasdrubal, Asdroubas, carthaagsche naam. 1) zoon van Hanno, in den
eersten punischen oorlog met ruim 30000 man en 130 olifanten naar
Sicilia overgestoken (251), doch in 250 bij Panormus (Palermo) door
L. Caecilius Metellus (Caecilii no. 2) verslagen.--2) schoonzoon van
Hamilcar Barcas, dien hij in 228 als carthaagsch opperbevelhebber
in Hispania opvolgde. Hij stichtte Carthago nova (thans Carthagena),
en sloot met de Rom. een verdrag, waarbij de Iberus als grensrivier
tusschen beide staten werd aangewezen en tevens de onzijdigheid van
Saguntum werd erkend. In 221 werd hij uit persoonlijke wraakzucht door
een Hispaniër vermoord.--3) zoon van Hamilcar Barcas en broeder van
Hannibal. Toen Hannibal naar Italië trok, nam Hasdrubal het bevel in
Hispania op zich (218) en handhaafde zich met roem tegen de gebroeders
P. en Cn. Cornelius Scipio, die in 211 sneuvelden. In 211 echter
verscheen een jongere Scipio, de latere Africanus maior, in Hispania;
Carthago nova ging voor Hasdrubal verloren; zie verder Cornelii
no. 13. Op de roepstem zijns broeders trok hij in 208 naar Italia,
waar hij echter door de beide consuls M. Livius Salinator (Livii no. 7)
en Claudius Nero (Claudii no. 22), die zich ongemerkt vereenigd hadden,
werd aangevallen bij Sena Gallica aan den Metaurus. Hasdrubal sneuvelde
(207). Het afgehouwen hoofd werd over den wal van Hannibals legerplaats
geworpen, om hem aldus bericht te geven van zijns broeders dood.--4)
zoon van Gisco, onderbevelhebber van no. 3, die tot 206 in Hispania
streed, vervolgens in Africa oorlog voerde, eerst tegen Masinissa,
daarna tegen de Rom. Hij was niet gelukkig in den oorlog; men weet aan
hem de nederlaag van Hannibal bij Zama en hij moest door vergif een
einde aan zijn leven maken. Door zijne dochter Sophonisbe aan koning
Syphax ten huwelijk te geven, haalde hij dezen tot een bondgenootschap
met Carthago over.--5) behalve de reeds genoemde komen er in den
tweeden punischen oorlog nog meer Hasdrubals voor, o. a. in 215
op Sardinia.--6) veldheer in 151 tegen Masinissa en in den derden
punischen oorlog tegen de Rom. Hij zegevierde over den rom. consul
M'. Manilius, doch moest later voor Scipio de wijk nemen naar den
burg. Hijzelf gaf zich ten laatste over en werd als gevangene naar
Italia gevoerd, waar hij stierf. Zijne vrouw en kinderen stortten
zich in de vlammen.--7) Zie Clitomachus no. 2.

Hasta, lans. Hasta pura, lansschacht zonder punt (cuspis), een
eereteeken voor soldaten wegens betoonden moed. Bij verkooping van
buit werd eene hasta in den grond gestoken; evenzoo had de praetor
eene hasta naast zich staan bij gerechtelijke verkoopingen; vanhier
de uitdrukkingen sub hasta venire, bona hastae subicere en dgl. Ook
het gerechtshof der centumviri had eene hasta in den grond geplant.

Hasta = Asta.

Hastati, oorspronkelijk soldaten, die met eene lans gewapend
waren. Toen echter het rom. voetvolk voor het grootste gedeelte
gewapend werd met de kortere, doch zwaardere werpspeer, die den naam
van pilum droeg, (sedert den tijd van Camillus, zie acies) ging de
naam hastati over op de jongere manschap; uit de soldaten van rijperen
leeftijd werden de principes gevormd en uit de oudgedienden de pilani
of triarii. De hastati en principes droegen, behalve zwaard en schild,
ook het pilum, terwijl de pilani in plaats daarvan de hasta kregen. Zie
centuria.

Hatra, zie Atrae.

Hatria, zie Adria.

Hattuarii (Attuarii), zie Chasuarii.

Hebe, Hebe, dochter van Zeus en Hera, godin der jeugd. Toen Heracles
onder de goden was opgenomen, kreeg hij haar tot gemalin en werd zij in
hare betrekking als schenkster der goden door Ganymedes vervangen. Zij
werd op vele plaatsen vereerd, meestal in vereeniging met Hera of
Heracles; soms wordt zij Ganymeda of Dia genoemd.

Hebraei = Iudaei.

Hebron, Hebron, oude stad in Palaestina, ongeveer ten Z. van Jerusalem.

Hebrus, Hebros, thans Maritza, voorname rivier van Thracia, met breede
zijstroomen en een uitgebreid stroomgebied. Hij ontspringt op den
mons Rhodope (Despoto-dagh) en den Scomius en valt met twee armen
bij Aenus in zee. Aan den Hebrus werd Orpheus door de thracische
Bacchanten vermoord.

Hebudae = Ebudae.

Hecabe, Hekabe, dochter van Dymas of Cisseus of Sangarius, tweede
vrouw van Priamus, moeder van Hector, Paris (z. Aesacus), Cassandra
en vele andere kinderen, die zij allen tengevolge van den trojaanschen
oorlog zag omkomen of in slavernij wegvoeren. Zij zelve werd als slavin
aan Odysseus gegeven. Den dood van haar zoon Polydorus wreekte zij
door de zonen van Polymnestor te dooden en hemzelf de oogen uit te
krabben. Het voorgebergte Cynossema werd als haar graf beschouwd, en
ter verklaring van dien naam verhaalde men, dat zij na hare wraakneming
op Polymnestor in een hond veranderd en in zee gesprongen was, of
dat de Grieken, daar zij hen met scheldwoorden placht te overladen,
haar den naam van teef gegeven hadden, of dat zij haar om diezelfde
reden gesteenigd, maar onder den steenhoop inplaats van haar lijk
dat van een hond gevonden hadden.

Hecaërgus, -ge, Hekaergos, -erge, vèrtreffende, bijnaam van Apollo
en Artemis.

Hecamede, Hekamede, van Tenedus, dochter van Arsinoüs; toen Achilles
het eiland veroverde, werd zij aan Nestor tot slavin gegeven.

Hecataeus, Hekataios, 1) van Miletus, zoon van Hegesander, de
eerste geschiedschrijver genoemd, daar hij de eerste was, die verder
ging dan eene omschrijving in proza van mythen en legenden, en in
zijne werken, Periodos ges en Geneelogiai, de resultaten van zijne
onderzoekingsreizen in verre landen neerlegde. Herodotus heeft geregeld
van zijn werk gebruik gemaakt, maar hem ook dikwijls bestreden. Bij den
opstand van de Ioniërs tegen de Perzen trad hij als een der leiders op,
maar zijn wijze raadgevingen werden niet opgevolgd.--2) van Abdera,
geschiedschrijver, die geruimen tijd bij Ptolemaeus in Alexandrië
gewoond heeft. Hij was een leerling van Pyrrho; hij heeft geschreven
over de poëzie van Homerus en Hesiodus, en verder een romantische
geschiedenis van Aegypte, en een werk over de Hyperboraei. Hij schrijft
in denzelfden geest als zijn jongere tijdgenoot Euhemerus. Excepten
uit zijne werken vinden we bij Diodorus Siculus. Op zijn naam is ook
nog een joodsch werk over de Joden overgeleverd dat van veel later
tijd is.--3) tyran van Cardia ten tijde van Alexander d. G.

Hecate, Hekate, dochter van Zeus en Hera of Demeter of Pheraea, de
dochter van Aeolus, of van Perses en Asteria. Zij was de eenige van het
geslacht der Titanen, die aan Zeus trouw bleef, daarom schonk hij haar
na zijne overwinning macht in den hemel, op aarde en op zee. In haar
drievoudig gebied werkt zij heilrijk, en geeft zij haren vereerders
wijsheid en geluk. Maar tevens is zij ook godin der onderwereld en als
zoodanig wordt zij het meest vereerd en heeft zij ook aandeel aan de
mysteriën; zij was het die de schaking van Persephone had gezien, aan
Demeter bericht er van gegeven had en haar bij het zoeken naar hare
dochter had geholpen. Zij is vooral de godin der spoken, die zij des
nachts uit de onderwereld doet opstijgen om de menschen te kwellen
en angstig te maken; zij zelve zwerft 's nachts, door de schimmen
der afgestorvenen en door zwarte honden begeleid, over de graven en
beschermt de tooverheksen bij hare bezweringen en bij het bereiden
van hare toovermiddelen.--Hec. was waarschijnlijk oorspronkelijk
de godin der nieuwe maan, daarom wordt zij soms geïdentificeerd met
Artemis, die zelve ook Hecate genoemd wordt.--Zij had slechts weinige
tempels, maar talrijke beelden (hekataia, hekatesia) en altaren op
marktpleinen, voor de poorten en de deuren der huizen; vooral op
driesprongen plaatste men beelden van haar met drie hoofden of drie
lichamen (Enodia, Trioditis, Trivia, Trikephalos, Trimorphos, Triceps,
Triformis). Men offerde haar honden, zwarte lammeren en honig en op den
laatsten dag der maand plaatste men bij hare beelden allerlei spijzen,
die door arme lieden werden weggehaald. Zij wordt beschreven als
eene vreeselijke gestalte met slangen inplaats van haren en voeten,
een paarde-, een honde- en een leeuwekop, enz.; afgebeeld wordt zij
echter soms onder eene eenvoudige menschelijke gedaante, meestal met
drie hoofden of drie lichamen; hare attributen zijn honden, slangen,
touwen, sleutels, fakkels, dolken, appels, enz.--Bij de Romeinen
werd zij vooral in den keizertijd vereerd. Diocletianus stichtte te
Antiochië een heiligdom voor haar, waarin men met 365 trappen afdaalde.

Hecato, Hekaton, van Rhodus, stoicijnsch wijsgeer in de 2de eeuw,
leerling van Panaetius, stond bij zijne tijdgenooten en bij lateren
in hoog aanzien. Van zijne talrijke werken is weinig bewaard gebleven.

Hecatombaeon, Hekatombaion, 1ste maand van het Attische jaar (midden
Juli-midden Augustus), z. Annus.

Hecatompylus, Hekatompylos, hoofdstad van Parthyaea of Parthyene,
later residentiestad der parthische koningen, totdat zij hun residentie
naar Ctesiphon overbrachten.

Hecatonnesi, Hekatonnesoi, de 100 eil., eene eilandengroep aan de
Adramyttische golf, tusschen Lesbus en de aziatische kust.

Hector, Hektor, oudste zoon van Priamus en Hecabe, echtgenoot van
Andromache, vader van Astyanax, een man die aan teedere liefde voor
vrouw en kind, voor ouders en medeburgers, buitengewonen heldenmoed
paarde, waarvan hij, als leider der verdediging van Troje tegen
de Grieken, onder bescherming van Apollo schitterende bewijzen
gaf. Gedurende den tijd dat Achilles uit wrok tegen Agamemnon zich
van den strijd onthoudt, brengt H. de Grieken geducht in het nauw,
zelfs dringt hij tot hunne schepen door en begint hij die in brand te
steken. Wel gelukte het Patroclus in de wapenrusting van Achilles de
Trojanen op de vlucht te jagen, maar hijzelf werd door H. gedood. Toen
H. kort daarna door Achilles (z. a.) verslagen was, beschermden Apollo
en Aphrodite zijn lijk tegen de smadelijke behandeling van zijn vijand,
totdat het op bevel van Zeus zelf aan Priamus teruggegeven en plechtig
begraven werd.

Hecuba = Hecabe.

Hegelochus, Hegelochos, 1) een tooneelspeler, die eens bij de opvoering
van een treurspel de woorden galen' horo uitsprak als galen horo, wat
groot gelach verwekte en niet spoedig vergeten werd.--2) bevelhebber
der vloot van Alexander d. G. gedurende de eerste jaren van zijne
veldtochten, onderwierp Tenedus, Chius e. a. eilanden.

Hegemon, Hegemon, 1) van Thasus, dichter van de oude attische comedie,
ook bekend door zijne parodieën op de gedichten van Homerus.--2)
atheensch staatsman ten tijde van Demosthenes, behoorde tot de
macedonische partij.

Hegemone, Hegemone, 1) bijnaam te Sparta en in Arcadië aan Artemis
gegeven.--2) eene van de Charites.

Hegemonia, in het algemeen leiding, voorzitterschap, in het bizonder de
eerste rang onder staten, die gemeenschappelijke belangen te verdedigen
hebben. De staat, die de hegemonie had, leidde de beraadslagingen over
die belangen, voerde in den oorlog de verbonden troepen aan, bepaalde
hoeveel iedere staat aan geld en manschappen moest bijdragen, enz.

Hegesias, Hegesias, 1) cyrenaeisch wijsgeer, leefde in de 3de eeuw
te Alexandrië. In zijn werk, Apokarteron, leert hij dat genot het
doel van het leven is, dat de mensch echter niet hopen kan dit doel
ooit te bereiken, en dat het dus beter is te sterven dan het leven te
verdragen. Vele van zijne leerlingen (Hegesiakoi) pleegden inderdaad
zelfmoord, vandaar dat hij den bijnaam Peisithanatos kreeg.--2)
redenaar en sophist van Magnesia, omstreeks 300, wordt, hoewel hij
tal van navolgers had, wegens zijn gezwollen en gemaakten stijl door
de ouden streng gelaakt. Hij is de schepper van den Aziatischen
stijl (Asianismus). Als geschiedschrijver wordt hem gebrek aan
waarheidsliefde verweten.

Hegesilochus, Hegesilochos, 1) leider eener oligarchische partij op
Rhodus, die in 356 met de hulp van Mausolus van Carië de democratie
omverwierp en de regeering in handen nam; hij maakte zich berucht door
zijne losbandigheid. Na den dood van Mausolus werd de democratie
hersteld.--2) rhodisch staatsman, in 171 voorstander van een
bondgenootschap met de Rom. tegen Macedonië.

Hegesinus, Hegesinous, van Pergamus, leerling van Euander en zijn
opvolger als hoofd der academische school, leeraar van Carneades.

Hegesippus, Hegesippos, 1) atheensch redenaar, vriend en partijgenoot
van Demosthenes; van hem is waarschijnlijk de redevoering peri
Halonnesou, die onder de werken van Demosthenes tot ons gekomen is.--2)
oudste schrijver over kerkgeschiedenis, tijdens Marcus Aurelius. Zijn
werk, 5 boeken Hypomnemata, is verloren, maar wordt vaak geciteerd door
Eusebius.--3) of Egesippus, naam, waaronder in de ME. de latijnsche
vertaling van Flavius Josephus (z.a.) geciteerd wordt, die uit de
4de eeuw n. C. dateert, en aan Ambrosius wordt toegeschreven.

Hegesistratus, Hegesistratos, 1) zoon van Pisistratus, regeerde na
het verdrijven der Mytilenaeërs over Sigeum.--2) Samiër, zoon van
Aristagoras, kwam uit naam der Samiërs de hulp der grieksche vloot
inroepen en bewoog Leotychides naar Samus te zeilen, wat aanleiding
gaf tot den beroemden slag bij Mycale (479).

Hekatoncheires = Centimani.

Hektemoroi, waren oudtijds in Attica boeren, die gepachten grond
bebouwden, en vijf zesden van de opbrengst aan den grondeigenaar
moesten afstaan. Bij niet-vervulling van deze verplichting werden
zij met hun zoons diens lijfeigenen.

Helena, Helene, 1) dochter van Zeus of Tyndareos en Leda, beroemd
door hare weergalooze schoonheid. Reeds op zeer jongen leeftijd werd
zij door Theseus geschaakt en naar Aphidnae gebracht, maar spoedig
door hare broeders, de Dioscuren, bevrijd. Later dongen zooveel
jongelingen naar hare hand, dat Tyndareos haar aan niemand durfde
geven, uit vrees dat onder de mededingers een geweldige strijd zoude
ontstaan; op raad van Odysseus nam hij eindelijk allen den eed af,
dat zij den uitverkorene niet zouden bestrijden, maar integendeel tegen
aanvallen en beleedigingen zouden verdedigen. Helena koos nu Menelaus
tot echtgenoot en kreeg bij hem eene dochter, Hermione. In zijne
afwezigheid liet zij zich schaken door Paris, den zoon van Priamus,
en nam zij vele schatten naar Troje mede. Dit was de aanleiding
tot den trojaanschen oorlog, waaraan de meeste grieksche vorsten,
gedeeltelijk door hun eed gebonden, deel namen. Wegens hare schoonheid
wordt zij ook te Troje, in weerwil van de rampen van den oorlog,
algemeen geëerd en bewonderd; niettemin had zij berouw over haar
misstap en verlangde zij naar haar vaderland terug. Na den dood
van Paris huwde zij met Deïphobus, een anderen zoon van Priamus,
dien zij v. s. bij de inneming van de stad aan de Grieken in handen
leverde. Toen Menelaus haar terugvond, wilde hij haar eerst dooden,
maar hare schoonheid redde haar, hij nam haar mede naar Sparta,
waar zij nog lang met hem in vrede en geluk leefde, en na haar dood
in hetzelfde graf met hem bijgezet werd.--V. a. was zij met Paris in
Aegypte gekomen, waar Proteus haar en de geroofde schatten terughield
en na den oorlog aan Menelaus teruggaf. Een schijngestalte vergezelde
Paris naar Troje, daar de oorlog volgens beschikking van het noodlot
gevoerd moest worden.--V. a. was zij na den dood van Menelaus door hare
stiefzonen verjaagd en naar Rhodus gevlucht, waar zij, als oorzaak van
den grooten oorlog, aan een boom werd opgehangen; na haar dood werd
zij daar vereerd als Helena Dendritis.--Nog werd verhaald dat zij in
het leven teruggeroepen werd en naar het eiland Leuce verplaatst, waar
zij met Achilles huwde en hem een zoon Euphorion baarde.--2) dochter
van Paris en Helena.--3) dochter van Aegisthus en Clytaemnestra.--4)
(Flavia Iulia), moeder van Constantijn d. G., Christin.--5) dochter
van Constantijn d. G., gemalin van keizer Julianus.

Helena, Helene, vroeger Cranaë, rotseilandje bij de Zuidspits van
Attica. Zie ook Illiberis.

Helenus, Helenos, zoon van Priamus en Hecabe, beroemd waarzegger. Hij
werd door de Grieken gevangen genomen of liep tot hen over, en
openbaarde hun op welke wijze Troje genomen kon worden. Na het
eindigen van den oorlog ging hij met Neoptolemus naar Epirus; toen
deze gestorven was, huwde hij Andromache en kreeg hij een deel van
het rijk, waarin hij een vesting bouwde, geheel naar het model van
Troje. Hij liet de regeering aan Molossus, den zoon van Neoptolemus
en Andromache, na.--V. a. vluchtte hij, toen Neoptolemus Hermione
tot vrouw nam, met Andromache en Molossus naar Molossië.

Helepolis, helepolis, een door Demetrius Poliorcetes uitgevonden
belegeringswerktuig; het was een verplaatsbare toren met negen of
minder verdiepingen, beneden van een stormram voorzien en op de hoogere
verdiepingen ingericht tot het werpen van lichtere projectielen. Iedere
verdieping had van buiten een galerij met borstweringen voorzien en
het geheel was met ijzer beslagen.

Helia = Velia.

Heliadae, Heliadai, zeven zonen van Helius en Rhode. Zij hadden van hun
vader vernomen dat de godin Athena de plaats, waar men haar het eerst
zou offeren, tot haar woonplaats zou kiezen, daarom haastten zij zich
haar een offer te brengen, doch vergaten het te verbranden, zoodat
zij hun doel niet bereikten. Zij waren zeer bekwaam in sterrenkunde
en scheepvaart en boven allen muntte Tenages uit, waarom zijne
broeders hem uit afgunst doodden en, toen hun misdaad ontdekt werd,
naar verschillende landen vluchtten. Zij werden als heroën vereerd
door de Rhodiërs, die ook Heliaden genoemd worden, en tot aandenken
aan hen de gewoonte behielden het offer niet te verbranden.

Heliades, Heliades, zusters van Phaëton, die zijn dood onophoudelijk
beweenden. Hare tranen veranderden in barnsteen, en zijzelve werden in
boomen veranderd, waaruit een vocht vloeit, dat, wanneer het gestold
is, tot barnsteen wordt.

Heliaia, de rechtbank der gezworenen (heliastai) te Athene. Jaarlijks
werden door het lot 6000 burgers boven de 30 jaar, die in het
bezit hunner burgerrechten waren, 600 uit elke phyle, als heliasten
aangewezen, die in 10 sectiën van 500 verdeeld werden, terwijl 1000
als plaatsvervangers overbleven. Voor ieder proces wordt een zeker
aantal rechters bepaald, men vindt rechtbanken vermeld van 200, 300,
400, soms van 1000 of 1500 leden, zeer zelden kwamen alle 6000 bij
elkander. Voor het bijwonen der zittingen werden de rechters sedert
Pericles betaald, z. Dikastikon.

Helice, Helike, oude hoofdstad van Achaia, met een beroemden
Poseidon-tempel. Bij eene vreeselijke aardbeving in 373 werd de stad
door de zee verzwolgen. In hare plaats werd Aegium hoofdstad van den
achaeischen bond.

Helicon, Helikon, berg in het Z. van Boeotia, aan de Muzen geheiligd,
rijk aan bosch, dat door grasrijke weiden wordt afgewisseld, met
vruchtbaren bodem en vele bronnen. Onder de bronnen zijn beroemd:
Aganippe en Hippocrene, de paardebron, door den hoefslag van Pegasus
te voorschijn geroepen. Heliconiades = de Muzen.

Heliodorus, Heliodoros, 1) ho periegetes, omstreeks 150, Athener,
die de acropolis in 15 boeken beschreef, een werk, dat bijna geheel
verloren gegaan is.--2) rhetor te Rome, vriend van Horatius.--3)
Syriër, rhetor te Rome en secretaris van Hadrianus, later praefect
van Aegypte.--4) schrijver van een werk over metriek.--5) van Emesa,
v. s. bisschop van Tricca, schreef omstreeks 400 na C. een griekschen
roman Aithiopika, bevattende de liefdesavonturen van een Thessaliër
Theagenes en eene aethiopische prinses Chariclea.

Heliogabalus of Elagabalus, Heliogabalos. De eigenlijke naam was Varius
Avitus Bassianus. Hij was verwant met de Severi op de volgende wijze:


      L. Septimius    Iulia,              Iulia   Maesa
      Severus,        geh. met             |    |
      rom. keizer     Sept.            zusters  |
      193-211         Severus                   |
     \                         /   \            |            /
      \----------\ /----------/     \----------\ /----------/
                  V                             V
       Caracalla,    Geta,        Soaemis,        Mammaea,
        211-217.    211-212.      geh. m.         geh. m.
                                  Varius          Gessius
                                  Marcellus.      Marcianus
                                     |                |
                                Heliogabalus          |
                                                Alex. Severus.

              Verwantschap van Heliogabalus met de Severi.


Heliogabalus was priester van den zonnetempel te Emesa in Syria. Door
zijne groote gelijkenis op (M. Aurelius Antoninus) Caracalla, kwam
Iulia Maesa op het denkbeeld, den schoonen, doch onbeteekenenden
knaap, die slechts 14 jaar oud was, voor een zoon van Caracalla te doen
doorgaan. Zóó werd hij onder den naam M. Aurelius Antoninus tot keizer
uitgeroepen (218-222). Hij beging als keizer allerlei laffe dwaasheden,
stelde o. a. een senaat voor vrouwen in, onder wiens bestuur de modes
zouden geregeld worden, en gaf zich onbeteugeld aan uitspattingen
en wellust over, terwijl hij zich overigens geheel door zijne moeder
Soaemis liet beheerschen. Hij had zijn neef, den edelen Alex. Severus,
tot mederegent aangenomen (221); toen hij echter dezen naar het leven
stond, werd hijzelf met zijne moeder door de soldaten omgebracht.

Heliopolis, Heliou polis, stad in Coelesyria tusschen den Libanon
en den Antilibanon, ook Baälbek = Baälsstad genoemd, eene prachtige
stad, de hoofdzetel van den Baälsdienst. Antoninus Pius liet hier
een schoonen tempel voor Jupiter bouwen.--2) stad in Aegypte, aan het
begin der Nijldelta, hoofdzetel van den aegyptischen zonnedienst. De
stad leed veel door den veldtocht van Cambyses. In den griekschen
tijd is de stad vervallen.

Helius, Helios, Sol, zoon van Hyperion en Thea of Euryphaëssa,
broeder van Selene en Eos, de zonnegod. Iederen morgen komt hij in het
uiterste Oosten uit den Oceaan op en voert zijn schitterenden wagen,
bespannen met vier paarden, die zoo vurig zijn, dat zelfs Zeus ze niet
kan besturen, langs den hemel, om 's avonds in het Westen weder in den
Oceaan neder te dalen, van waar hij v. s. des nachts in een gouden boot
slapend naar het O. terugkeert. Hij is, daar hij met zijne stralen
overal doordringt, alziend (panderkes) en dus alwetend, daarom werd
hij bij plechtige verzekeringen en eeden als getuige aangeroepen. Op
het eiland Thrinacia weidden zijne dochters, Phaethusa en Lampetie,
voor hem 7 kudden runderen en 7 kudden schapen, elke van 50 stuks,
een getal dat nooit grooter of kleiner werd, en op vele plaatsen,
waar hij vereerd werd, vond men aan hem gewijde kudden. Zijne kinderen
waren o.a. Aeetes, Circe en Phaëthon.--Hel. werd vrij algemeen in
Griekenland vereerd, vooral op Rhodus, waar zijn 100 voet hoog beeld
stond, de zoogenaamde colossus van Rhodus, het werk van Chares. Men
offerde hem witte paarden, verder rammen, stieren en geiten; de haan
en de arend waren hem gewijd. Op zijne afbeeldingen draagt hij een
stralenkrans en een wijden mantel en heeft hij een wereldbol in de
hand, soms staat hij op zijn wagen. Vgl. Apollo.

Helium ostium, de zuidelijke mond van den Rijn, de oude Maasmond,
die toen veel breeder was dan tegenwoordig.

Hellanicus, Hellanikos, van Mytilene, jongere tijdgenoot van Herodotus,
logograaf, wiens vrij talrijke werken verloren gegaan zijn. Hoewel
hij veel gereisd en veel gestudeerd had, wordt hem door sommige oude
schrijvers gemis aan oordeel en onnauwkeurigheid verweten.

Hellanodikai, een commissie van burgers uit Elis, belast met de
regeling van en het toezicht op de olympische spelen, zij fungeerden
tevens als kamprechters. Aanvankelijk was dit aan één persoon
opgedragen, later vindt men 2, nog later 9, 10 of 12 rechters vermeld.

Hellas, Hellas. In Homerus' tijd was Hellas alleen de naam eener stad
in het zuid-thessalische landschap Phthiotis of Phthia, het gebied van
Achilles. In het historische tijdperk is Hellas = Graecia, n. l. 1)
Midden-Griekenland, thans Livadia,--2) de Peloponnesus,--3) de door
ligging en beschaving tot Griekenland behoorende eilanden. Epirus en
Thessalia, samen ook wel Noord-Griekenland genoemd, werden door de
oude Grieken niet tot Hellas gerekend. Daar de Grieken hun land niet
als één geheel beschouwden, maar als een complex van verschillende
staatjes en volken, hadden zij voor Hellas geene bepaald aangegeven
aardrijkskundige grens, en daar ook buiten Hellas Grieken woonden,
is de uitdrukking he pasa Hellas niet altijd juist te bepalen,
en meermalen = al wat Grieksch is. In engeren zin is Hellas alleen
Midden-Griekenland, met de landschappen Attica, Megaris, Boeotia,
Locris, Doris, Phocis, Aetolia en Acarnania. Als rom. provincie heette
Griekenland Achaia.

Helle, Helle, dochter van Athamas (z. a.) en Nephele. Door hare
moeder van den dood gered, vluchtte zij met haar broeder Phrixus
uit hun vaderland en verdronk in de zee, die naar haar Hellespont
genoemd wordt.

Hellen, Hellen, zoon van Deucalion en Pyrrha, of van Zeus en Dorippe,
vader van Dorus, Aeolus en Xuthus, stamvader der Hellenen.

Hellenes, Hellenes. Vóór Homerus bestaat er geen gemeenschappelijke
volksnaam voor de bevolking van Griekenland. In verschillende
streken komen verschillende stammen voor: Abantes, Curetes, Caucones,
Leleges, Epei, Dryopes, Danaï, Dolopes, Myrmidones, welke laatsten bij
Homerus ook Hellenen worden genoemd naar hunne stad Hellas. Mettertijd
verdwijnen deze stammen door samensmelting, verhuizing, enz., en komen
twee andere namen, Pelasgi en Hellenes, er voor in de plaats. Beide
stammen kwamen uit Thessalia, de Pelasgen het eerst. De Hellenen
drongen de Pelasgen weder op den achtergrond en de naam Hellenen
werd de algemeene volksnaam.--Als gemeenschappelijke naam der Grieken
bezigt Homerus wel den naam Achaei, waarschijnlijk waren deze in zijn
tijd de voornaamste stam. De grieksche schrijvers evenwel splitsen de
Hellenen weder in vier stammen: Aeoles, Achaei, Iones, Dores. Het is
hier de plaats niet, over de afkomst en onderlinge verhouding dezer
stammen gissingen te maken. De Ioniërs en Doriërs werden allengs
de hoofdstammen.

Hellenismus, de algemeen gebruikelijke naam voor de Grieksche
beschaving na Alexander den Groote. De oostersche volkeren hebben
de Grieksche beschaving overgenomen en vervormd, en wederom invloed
uitgeoefend op de eigenlijk Grieksche beschaving. Hellenistisch wordt
de kunst, de poëzie, de geschiedbeschrijving, de philosophie en de
godsdienst zoowel van de Grieken als van de oostersche volkeren.

Hellenotamiai een college van 10 door de volksvergadering gekozen
atheensche ambtenaars, die de bijdragen der bondgenooten moesten
innen en de bondskas beheerden. Deze bijdragen beliepen in
den peloponnesischen oorlog ongeveer 1300 talenten; de kas werd
aanvankelijk op Delus, sedert 454 op voorstel van Pericles te Athene
bewaard. Zie Pericles.

Hellespontus, Hellespontos, zee van Helle, die volgens de mythe
daar zou verdronken zijn, thans de straat der Dardanellen. Ook het
aziatische kustland langs de zeeëngte en zelfs nog verder oostwaarts
wordt somtijds Hellespontus genoemd. In den lateren keizerstijd
was dit ook de naam der rom. provincie, die uit Troas en een deel
van Mysia gevormd was en Cyzicus tot hoofdstad had.--Hellespontias,
een van den Hellespont komende wind.

Helli, Helloi = Selli.

Hellomenum, Hellomenon, havenstad aan de O.-zijde van het eiland
Leucas.

Hellopia, Hellopia = Ellopia.

Hellotia, Hellotia, 1) feest te Corinthe ter eere van Athena, die
hier den bijnaam Hellotis had.--2) feest op Creta ter eere van Europa,
die hier onder den naam Hellotis goddelijke eer genoot.

Helmantica = Salmantica.

Helorus of -um, Heloros, -on, stad aan de Oostkust van Sicilia ten
Z.Z.W. van Syracusae, aan den mond van de rivier Helorus.

Helos, Helos, stadje aan de Laconische golf, te midden van moerassen
gelegen; vandaar de naam. De ouden leidden, op den klank af, den
naam Heloten van deze stad af. Ook eene lage streek in Elis aan den
Alpheus droeg dezen naam.

Helotes, Heilotes, Heilotai, de afstammelingen der vroegere bewoners
van Lacedaemon, die door de dorische veroveraars van vrijheid en
goederen beroofd waren en als staatsslaven aan particulieren ten
gebruike gegeven werden, voor wie zij als lijfeigenen het land
bebouwden. Van de opbrengst van het land hadden zij een bij de wet
bepaalde hoeveelheid aan hunne heeren af te staan, het overige was
voor hen, zoodat zij onder gunstige omstandigheden eenig vermogen
konden verwerven. Het was den heeren niet geoorloofd hen te dooden of
buitenslands te verkoopen, ook mochten zij niet zonder toestemming
van den staat vrijgelaten worden. Daarentegen kregen zij somtijds
van staatswege de vrijheid voor dapperheid, in den oorlog betoond,
waarin zij als lichtgewapenden, zeer zelden als hoplieten, later
ook als matrozen dienden. Z. Neodamodeis. Het burgerrecht kregen
zij hoogst zelden. Z. echter Mothakes. In 464 stonden zij na eene
groote aardbeving op en trokken zij zich in de vesting Ithome terug,
vanwaar zij 10 jaar lang een oorlog voerden, die eindigde met hun
vrijen aftocht uit de Peloponnesus. Hun groot aantal boezemde den
Spartanen voortdurend vrees voor dergelijke voorvallen in, die zich
in strenge, soms gewelddadige maatregelen uitte. Z. krypteia.

Helvaeones of Helvecones, germaansche stam tot de Lugii, de latere
Vandalen, behoorend, tusschen Viadua (Oder) en Vistula (Weichsel).

Helvetii, Helouetioi, een machtig keltisch volk tusschen den mons Iura
(Jurageb.), den Rhodanus (Rhône) en den Rhenus (Rijn), verdeeld in vier
pagi of kantons, waarvan twee, de pagus Tigurinus en de p. Verbigenus
nader bekend zijn. Z. ook Toygeni. De Helvetiërs sloten zich aan bij
de Cimbren; de Tiguriners brachten in 107 onder Divico den rom. consul
L. Cassius Longinus (Cassii no. 3) eene beslissende nederlaag toe;
Cassius sneuvelde en zijn leger moest onder het juk doorgaan. Een
ander gedeelte der Helvetiërs keerde na de nederlaag der Cimbren in
101 weder naar hun land terug. In 58, bij Caesars komst in Gallia,
ondernamen de Helvetiërs weder een groote volksverhuizing, doch
werden door Caesar met ontzaggelijk verlies teruggeslagen; van de
263000 menschen bleven slechts 110000 over. Sedert dien tijd begon
men den ager Helvetiorum met rom. sterkten te bezetten. Na den dood
van keizer Otho, toen de Helvetiërs Vitellius niet wilden erkennen,
werden zij als wilde dieren opgejaagd en vervolgd. De ager Helvetiorum
behoorde tot Belgica, en strekte zich oorspronkelijk tot aan de
Bodensee uit. Sedert de indeeling van het rijk door Diocletianus
behoorde het oostelijke gedeelte en de geheele Bodensee tot Raetia.

Helvidii, rom. geslacht, uit Samnium afkomstig. 1) P. Helvidius
Rufus, bij Cicero vermeld, een vriend van Cluentius.--2) Helvidius
Priscus dempte met veel beleid in 51 na C. de onlusten in Cappadocia;
v. s. is dit dezelfde als no. 3.--3) C. Helvidius Priscus, schoonzoon
van Thrasea Paetus, was een man van republikeinsche gezindheid en
een beoefenaar van wetenschap en wijsbegeerte, vooral van die der
Stoicijnen. Onder Nero bekleedde hij de quaestuur, de praetuur
en het volkstribunaat, doch werd om zijn staatkundige gevoelens
verbannen. Hij werd door Galba teruggeroepen; Vespasianus verbande
hem nog eens, en liet hem later, omdat hij niet ophield zich tegen den
keizer vijandig te betoonen, ter dood brengen.--4) Helvidius Priscus,
zoon van no. 3, stierf onder Domitianus in den kerker, wegens een
spotdicht op den keizer.

Helvii, plebejisch geslacht. Een uit dit geslacht, C. Helvius Cinna,
werd bij Caesars begrafenis bij vergissing vermoord door het volk,
dat het op L. Cornelius Cinna (zie Cornelii no. 40) had gemunt. Ook
een dichter van dezen naam wordt genoemd als maker van een gedicht
Smyrna, vriend van Catullus. Waarschijnlijk is het dezelfde. De moeder
van Cicero was eene Helvia, evenals de moeder van Seneca (den zoon).

Helvii, gallisch volk tusschen den mons Cebenna en den
Rhodanus. Hoofdstad: Alba Augusta.

Hemeroscopium, Hemeroskopeion, zie Dianium.

Hemesa = Emesa.

Hendeka, een college van 10 magistraten met een schrijver, die te
zorgen hadden voor het toezicht op en de bewaking van gevangenen,
voor het voltrekken van doodvonnissen, enz. Zij die op heeterdaad
betrapt waren bij eene misdaad, waarop dood- of gevangenisstraf stond,
werden voor de elfmannen gebracht, die in geval van bekentenis konden
vonnissen, en anders de zaak voor eene rechtbank brachten, waarbij
zij de instructie leidden.

Heneti, Enetoi, volksstam aan den Parthenius in Paphlagonia,
bondgenooten van Priamus, koning van Troje. Dit volk verdween; de
ouden meenden het teruggevonden te hebben in de Veneti, in Gallia
Cisalpina. Zie Veneti.

Heniochi, Heniochoi, zeerooversvolk op de N.O. kust van den Pontus
Euxinus, aan den Caucasus, ten N. van Dioscurias.

Heniochos, z. Auriga.

Henna = Enna.

Hephaestia, Hephaistia, stad op Lemnus, aan den N.O. kant.

Hephaestion, Hephaistion, 1) zoon van Amyntor, boezemvriend van
Alexander d. Gr. en officier in zijn leger; hij stierf te Ecbatana
en werd door Alex. met buitensporig rouwbetoon betreurd en als een
heros vereerd.--2) grammaticus te Alexandrië, schrijver van een
zeer uitgebreid werk over metriek waarvan een door hemzelf bewerkt
uittreksel bewaard gebleven is; hij leefde omstreeks 150 na C.

Hephaestus, Hephaistos, Vulcanus, zoon van Zeus en Hera, god van
het vuur. Daar hij kreupel en leelijk was, wierp Hera hem kort na
zijne geboorte van den Olympus, hij viel in zee, waar hij 9 jaar
door Thetis en Eurynome verzorgd werd. Daarna keerde hij naar den
Olympus terug, maar toen hij eens bij een twist tusschen zijne
ouders te ijverig voor zijne moeder partij trok, greep Zeus hem bij
een been en wierp hem weder uit den hemel. Het duurde een geheelen
dag eer hij bijna levenloos op Lemnus neerkwam, waar hij vriendelijk
opgenomen en verpleegd werd. Later werd hij onder de olympische goden
opgenomen en werd hem Charis, Aglaia of Aphrodite tot echtgenoote
gegeven, maar daarmede verliest hij zijne beteekenis als god eener
natuurkracht en wordt hij de kunstvaardige werkman (Klytotechnes,
Klytoergos), die door de kracht van het vuur metalen bearbeidt
en de merkwaardigste kunstwerken ten dienste van goden en helden
vervaardigt. Zijne werkplaats wordt oorspronkelijk op den Olympus,
later onder verschillende vuurspuwende bergen gedacht, vooral op
Lemnus en Sicilië. Als kunstenaar staat hij in nauwe betrekking
tot Athena, te Athene werd voor hen beiden een feest gevierd, de
Chalkeia. De voornaamste plaats van zijn eeredienst, die overigens niet
algemeen was, was Lemnus, waar de Cabiri als zijne helpers beschouwd
werden. Afbeeldingen zijn zeldzaam, gewoonlijk wordt hij voorgesteld
als een krachtig man, in werkmanskleederen en met een hamer in de hand.

Heptanomis, Heptanomis, het land der zeven nomoi of distrikten,
grieksche naam voor Midden-Aegypte, hoofdstad Memphis.

Hera, Hera, Juno, oudste dochter van Cronus en Rhea, opgevoed
door Oceanus en Tethys, zuster en gemalin van Zeus, met wien zij
300 jaar heimelijk gehuwd was, voordat hij de heerschappij over de
goden verwierf en haar openlijk als zijne gemalin deed erkennen. Als
zoodanig wordt zij door goden en menschen zeer hoog geëerd, ook Zeus
zelf bewijst haar eerbied en laat haar soms over donder, bliksem
en storm beschikken. Maar haar trotsch en onbuigzaam karakter maakt
het dikwijls noodig, dat hij ook haar zijn oppermacht laat gevoelen,
en aan den anderen kant geven zijn talrijke liefdesavonturen en de
onverzoenlijke haat, waarmede zij de door hem beminde vrouwen en
hare kinderen vervolgt, dikwijls aanleiding tot de hevigste twisten,
zelfs smeedde zij eens met Poseidon en Athena eene samenzwering
tegen haar gemaal, die slechts door de tusschenkomst van Aegaeon
hunne plannen kon verijdelen. Met geweld vermag zij echter niets
tegen hem, en wanneer het haar al eens gelukte door list haar wil
tegen den zijnen door te drijven, moet zij daarvoor meestal boeten;
zoo werd zij eens, toen zij Heracles op zee bijna had doen omkomen,
door Zeus met gouden boeien aan den aether opgehangen met een zwaar
aambeeld aan iederen voet. Haar huwelijk met Zeus is ook de grondslag
van de vereering, die zij bij de menschen geniet, en treedt bij hare
feesten en plechtigheden steeds op den voorgrond; daarom is zij ook
de godin van het huwelijk (Gamelia, Zygia, Teleia) en der geboorten
(Eileithuia). Haar dienst is door geheel Griekenland verbreid, Samus
is geheel aan haar gewijd, hare lievelingssteden zijn Argos (Argeia),
Mycenae en Sparta; daarom evenzeer als uit toorn wegens het oordeel
van Paris, ondersteunt zij de Grieken krachtig in hun oorlog tegen
de Trojanen. De koekoek, de pauw, de kraai en de granaatappel waren
haar gewijd. Op hare afbeeldingen wordt zij voorgesteld met eene volle
krachtige gestalte, waardige en ernstige gelaatstrekken, groote oogen
(boopis) en zware lokken, zij zit soms op een troon, draagt een ruim
en lang gewaad, kroon of sluier, en heeft in de hand een schepter,
granaatappel, offerschaal e. dgl.

Heraclea, Herakleia, naam van een aantal steden, waaronder de
voornaamste zijn: 1) Heraclea in Acarnania, aan de Ambracische
golf.--2) H. in het elische gewest Pisatis.--3) H. in Lucania, aan
de Tarentijnsche golf, geboorteplaats van den schilder Zeuxis, thans
Policoro. Hier behaalde Pyrrhus in 280 zijn eerste overwinning op de
Rom.--4) H. in Syria, aan de kust, ten N. van Laodicea no. 1.--5) H. in
Thracia, aan de Propontis, nabij de invaart van den Hellespont, ten
O. van Pactye.--6) Heraclea Perinthus, meer oostwaarts dan het vorige,
aan de Noordkust der Propontis gelegen, vroeger Perinthus geheeten,
eene zeer aanzienlijke stad.--7) Heraclea Pontica, op de bithynische
kust aan den Pontus Euxinus gelegen, belangrijke handelsstad, doch
welker bloei in den grooten mithradatischen oorlog geknakt werd. De
wijsgeer Heraclides (no. 5) was hier geboren.--8) Heraclea Chersonesi,
thans Sebastopol, in de Chersonesus Taurica (Krim).--9) Heraclea
Latmi, aan den voet van den berg Latmus aan de latmische golf, bij
Miletus.--10) Her. Sintice, in het macedonische gewest Sintice,
aan den Strymon.--11) Her. Lyncestis, in het maced. landschap
Lyncestis, aan de via Egnatia.--12) Her. Trachinia, in Trachis,
even ten W. van de Thermopylae, zie Trachis.--13) Her. Caccabaria,
ten O. van Massilia (Marseille). Tgw. Cavalaire.--14) Her. Minoa,
op de Zuidkust van Sicilia, ten W. van Agrigentum, misschien door
cretensische kolonisten Minoa genoemd naar Minos, overigens kolonie van
Selinus, ± 500 door Spartanen veroverd en Heraclea geheeten. Omstreeks
460 werd het carthaagsch; in 133 zonden de Rom. er een kolonie heen.

Heracleopolis, Herakleous polis, naam van twee aegyptische
steden. Her. maior lag in Midden-Aegypte tusschen het meer Arsinoë
en den Nijl; Her. minor lag in de Nijldelta aan den pelusischen mond
en is later door de lagune Menzaleh verzwolgen.

Heracleoticum ostium of Canobicum ostium, Herakleotikon, Kanobikon
stoma, meest westelijke Nijlmonding.

Heracles, Herakles, Hercules, zoon van Zeus en Alcmene, de gemalin
van Amphitryo. Op den dag, die voor zijne geboorte bestemd was
liet Zeus zich in de vergadering der goden het woord ontvallen,
dat heden een man zou geboren worden, die over alle mannen van
zijn geslacht (de Persiden) zoude heerschen. Hera, die den zoon van
Alcmene reeds vóór zijne geboorte haatte, liet dit woord met een eed
bevestigen, en bewerkte toen als godin der geboorte dat op dien dag
niet Heracles, maar Eurystheus, de zoon van Sthenelus, geboren werd
(z. Galinthias). Tegelijk met Her. werd ook Iphicles, de zoon van
Amphitryo, geboren, en reeds toen zij nog in de de wieg lagen, zond
Hera twee monsterachtige slangen om de kinderen te dooden, Her. greep
ze echter en drukte ze dood. Hij werd verder door de beste leermeesters
opgevoed, o.a. door Linus, den toonkunstenaar, die hem eens voor zijn
weinige vorderingen in de muziek berispte en daarvoor een slag met de
luit kreeg, zoodat hij op de plaats dood bleef. Verschrikt door zijne
woeste kracht, zond Amphitryo hem als herder naar den Cithaeron, waar
hij tot zijn achttiende jaar bleef, en waar hij zich verdienstelijk
maakte door het dooden van een leeuw, die het gebied van Thespiae
onveilig maakte. De huid van dezen (of van den nemeïschen) leeuw
diende hem in het vervolg tot kleeding. Naar Thebae teruggekeerd,
bevrijdde hij de Thebanen van de schatting, die zij aan Erginus
(z. a.) hadden te betalen; uit dankbaarheid gaf koning Creon hem
zijne dochter Megara tot vrouw. Kort daarna eischte Eurystheus dat
hij zich, volgens het bij hunne geboorte door Zeus bezworen woord,
onder zijne bevelen zoude stellen, een eisch, die Her. zoo woedend
maakte, dat hij tot waanzin verviel, zijn eigen drie kinderen en twee
van Iphicles doodde, en voor zijn geheele omgeving gevaarlijk werd;
tot bezinning gekomen, vroeg hij vol berouw het orakel van Delphi,
door welk middel hij zijn schuld zou kunnen verzoenen; het antwoord
luidde, dat hij Eurystheus moest gehoorzamen, dat deze hem twaalf
werken zoude opdragen, en dat hij door de vervulling van die taak de
onsterfelijkheid deelachtig zou worden. Bij deze gelegenheid werd hij
door het orakel voor het eerst Heracles genoemd, terwijl hij tot dien
tijd den naam Alcides of Alcaeus gedragen had. Het eerste werk, dat
Eurystheus hem opdroeg, was het dooden van den nemeïschen leeuw. Daar
dit monster, een voortbrengsel van Typhon en Echidna, niet met wapenen
gedood of gewond konde worden, dreef hij het met knotsslagen in zijn
hol, greep het daar met beide handen aan en verstikte het. Toen hij
het gedoode dier naar Mycenae bracht, boezemde dit bewijs van zijne
wonderbare kracht Eurystheus zulk een schrik in, dat hij hem gebood
voortaan niet meer in zijne nabijheid te komen, maar buiten de poort
te blijven, waar Copreus hem nieuwe bevelen zoude brengen.--Vervolgens
moest hij de hydra dooden, die in de moerassen van Lerna bij Argos
huisde en den geheelen omtrek onveilig maakte. Dit was een reusachtige
slang, door Typhon en Echidna voortgebracht, met 7, 9, 50 of 100
koppen, waarvan één onsterfelijk was. Door vurige pijlen joeg hij het
monster op, en terwijl het trachtte zich om zijn lichaam te slingeren,
hieuw hij de koppen af; maar voor elken afgeslagen kop verschenen
twee nieuwe; bovendien werd hij voortdurend in de voeten gebeten
door een grooten kreeft, die door Hera naar de kampplaats gezonden
was. Met groote moeite gelukte het hem den kreeft te vertrappen,
vervolgens schroeide hij met gloeiende boomstammen de wonden dicht,
die hij aan de hydra toebracht, zoodat geen nieuwe koppen konden
aangroeien, eindelijk begroef hij den onsterfelijken kop onder een
zwaar rotsblok. In het vergiftige bloed der hydra doopte hij zijne
pijlen.--Zijne derde onderneming was tegen het wilde zwijn, dat de
landen rondom den berg Erymanthus verwoestte. Op zijn tocht daarheen
nam hij zijn intrek bij den Centaur Pholus, die hem gastvrij ontving
en ter eere van hem een vat wijn opende, waaruit zulk een zoete geur
opsteeg, dat alle andere Centauren er door aangelokt werden. Toen
zij hem het vat wilden ontnemen, ontstond een woedend gevecht, de
Centauren werden gedood of verjaagd, en zelfs Pholus en Chiron kregen
in de verwarring tegen den wil van Her. doodelijke wonden. Het zwijn
wist hij uit het woud naar een dik besneeuwd veld te jagen, waar hij
het zoolang vervolgde, tot het uitgeput nederzonk. Daarop nam hij het
op zijne schouders en droeg het levend naar Mycenae.--Daarna eischte
Eurystheus dat hij de hinde van Cerynea, een berg tusschen Arcadië en
Achaia, levend vangen zoude. Hij vervolgde dit dier, dat aan Artemis
gewijd was, gouden horens en koperen pooten had, een jaar lang,
eer het hem gelukte het met een pijlschot in een poot te treffen en
zich er van meester te maken.--Vervolgens werd hij uitgezonden tegen
de stymphalische vogels, die zich in menigte bij de stad Stymphalus
hadden nedergezet, ijzeren klauwen, snavels en vleugels hadden, en
hunne vederen evenals pijlen afschoten. Met een koperen ratel joeg hij
ze op, daarna doodde hij sommige en verjoeg hij de overige, die naar
het eiland Aretias vluchtten, waar de Argonauten ze later vonden.--Ten
zesde haalde hij voor Admete, de dochter van Eurystheus, den gordel van
Hippolyte (z. a.), de koningin der Amazonen. V. s. zou hij op den tocht
daarheen het rijk van Amycus veroverd en aan Lycus, koning van Mysië,
die hem gastvrij ontving, gegeven hebben. Op de terugreis landde hij
op de kust van Troje en doodde er een zeemonster, waardoor hij Hesione
het leven redde (z. Laomedon).--Zijn zevende werk was het reinigen
van de stallen van Augias (z. a.).--Daarna haalde hij den stier van
Creta (z. Minos) en bracht hij hem levend naar Mycenae. Daar werd het
dier weder losgelaten en nu liep het in Attica rond, tot Theseus het
in de vlakte van Marathon ving en doodde.--Vervolgens ging hij naar
Thracië, vanwaar hij de paarden van Diomedes (z. a. no. 1) medebracht;
bij deze gelegenheid zoude hij Abdera gesticht hebben.--Het rooven van
de runderen van Geryones (z. a.), zijn tiende werk, was een van de
moeielijkste en gevaarlijkste. In voortdurenden strijd met allerlei
onbekende en woeste volken, trok hij door Europa en Libye naar het
meest westelijke punt der aarde, waar hij, ter herinnering aan dien
verren tocht, de zuilen van Heracles oprichtte. Toen hem hier de
zonnestralen te hevig kwelden, durfde hij zelfs tegen Helius zijn
boog spannen, eene vermetelheid, die de god zoo weinig kwalijk nam,
dat hij hem zijn gouden vaartuig leende, om naar Erythea over te varen,
waar hij zijne taak te vervullen had. Met zijn buit trok hij nu door
Hispanië, Gallië, Italië en Sicilië naar Griekenland terug. Ook
op deze reis moest hij zich en zijne runderen meer dan eens tegen
vijandelijke aanvallen verdedigen (z. Cacus, Eryx, Alcyoneus), allerlei
moeielijkheden werden hem door Hera in den weg gelegd, toch kwam hij
eindelijk behouden te Mycenae aan. V. s. waren hem oorspronkelijk door
het orakel slechts tien werken opgelegd, zoodat nu zijne dienstbaarheid
ten einde zoude zijn, maar Eurystheus verklaarde zich niet voldaan met
de uitvoering van het tweede en zevende werk. Want de slang van Lerna
had hij niet kunnen dooden zonder de hulp van zijn wagenmenner Iolaus
(z. a.), en Augias had hij niet kunnen dwingen hem het beloofde loon
te betalen. Daarom droeg hij hem nog twee nieuwe werken op, en wel
vooreerst drie gouden appelen uit den tuin der Hesperiden (z.a.) te
halen. Waar die tuin was, wist niemand hem te zeggen, zoodat hij lang
op goed geluk ronddwaalde, totdat hij Nereus met geweld dwong hem het
geheim te openbaren, dat hij in het verste Westen zoude vinden wat hij
zocht. De tocht daarheen was weder rijk aan gevaarlijke ontmoetingen
(z. Antaeus, Busiris, Emathion), eindelijk kwam hij aan den Caucasus,
waar hij den gier van Prometheus (z. a.) doodde en van dezen den raad
ontving de appelen niet zelf te halen, maar Atlas te verzoeken het
voor hem te doen. Atlas voldeed aan dit verzoek, terwijl Her. inmiddels
het hemelgewelf voor hem droeg, maar nu wilde hij ook zelf de appelen
aan Eurystheus brengen en zijn last intusschen op de schouders van
zijn plaatsvervanger laten rusten. Her. verklaarde zich bereid dien
wensch in te willigen, wanneer hij slechts even een kussen op zijn
schouder mocht leggen. Atlas liet zich misleiden en nam den hemel
voor een oogenblik weder op, waarna Her. zich van de appelen meester
maakte en hem liet staan.--Als laatste en moeielijkste werk werd hem
opgedragen den hond Cerberus (z.a.) uit de onderwereld te halen. Nadat
hij zich in de eleusinische mysteriën had laten inwijden, daalde hij
bij Taenarum in de onderwereld af, waar hij een algemeenen schrik
verspreidde en van Hades verlof kreeg zijne taak te vervullen.--Nu was
hij van zijne dienstbaarheid bevrijd, hij gaat naar Thebae, geeft zijne
vrouw aan zijn vriend Iolaus, en gaat daarop naar Eurytus (no. 2)
om de hand van diens dochter Iole te verwerven. Toevallig werden
omstreeks dienzelfden tijd paarden of runderen van Eurytus gestolen,
en deze zendt zijn zoon Iphitus uit om bij Her., dien hij van den
diefstal verdenkt, een onderzoek in te stellen; hierover vertoornd,
neemt Her. Iphitus mede naar den burcht van Tiryns, waar hij hem van
boven naar beneden werpt. Tot straf voor deze misdaad laat hij zich
op bevel van het delphische orakel voor drie jaar als slaaf verkoopen,
en komt hij in handen van Omphale, koningin van Lydië. In haar dienst
bevrijdde hij haar land van roovers, ook nam hij in dien tijd deel aan
de calydonische jacht en aan den tocht der Argonauten, die hem echter
in Mysië achterlieten, omdat hij niet tijdig aan boord kwam. Op zijn
terugtocht naar Lydië ontmoette hij de Cercopen (z. a.). Bij Omphale
teruggekeerd, verviel hij door zijne liefde voor haar tot zulk een
verwijfdheid, dat hij haar zijn leeuwenhuid en knots afstond en zelf
haar spinnewiel ter hand nam.--Na het verstrijken van den tijd zijner
slavernij trok hij met 18 schepen naar Troje en vervolgens naar Elis,
om zich op Laomedon (z. a.) en Augias (z. a.) te wreken; daarop ging
hij naar Pylus en doodde Neleus met al zijne zonen, behalve Nestor,
die toevallig afwezig was; Neleus had namelijk geweigerd hem na den
moord van Iphitus te reinigen. Zelfs Hades, die aan de zijde der
Pyliërs streed, werd door den held zwaar gewond. Van hier trok hij
naar Sparta en doodde hij Hippocoön (z. a.) en zijne twaalf zonen; de
regeering gaf hij aan Tyndareos terug, op voorwaarde dat zij eens op
zijne eigene nakomelingen zou overgaan. Te Calydon aangekomen, vatte
hij liefde op voor Deïanira, de schoone dochter van koning Oeneus,
die echter ook bemind werd door Achelous (z. a.); toen deze gedwongen
was van zijne aanspraken afstand te doen, huwde Her. met Deïanira en
bleef hij geruimen tijd bij zijn schoonvader wonen, totdat hij eens bij
ongeluk aan een jongen bloedverwant van dezen een doodelijken slag gaf,
waarna hij besloot zich te verwijderen. Op zijne reis naar Trachis
trok hij over de rivier Euenus, die hij doorwaadde, maar om Deïanira
er over te brengen, had hij de hulp van den Centaur Nessus noodig;
deze nam haar op zijn rug, maar toen hij haar midden op den overtocht
geweld wilde aandoen, doorschoot Her. hem met een van zijne vergiftigde
pijlen. Te Trachis werd hij gastvrij ontvangen door koning Ceyx,
voor wien hij de Dryopen onderwierp. Gedurende zijn verblijf aldaar
ondernam hij op bevel van Apollo den strijd tegen Cycnus (no. 3), en
ondersteunde hij Aegimius (z. a.) in zijn oorlog tegen de Lapithen,
bij welke gelegenheid hij Amyntor (z. a.) doodde. Eindelijk begaf
hij zich weder naar Oechalia om zich op Eurytus te wreken, hij nam
den burcht in, doodde hem en zijne zonen, en voerde rijken buit mede,
waaronder ook de schoone Iole. Toen Deianira dit vernam, herinnerde
zij zich dat Nessus haar bij zijn dood een zalf gegeven had, die haar,
naar hij beweerde, de liefde van haar gemaal zou doen herwinnen, indien
hij haar soms mocht willen ontrouw worden. Vreezende dat Iole haar
mededingster zoude worden, bestreek zij een prachtgewaad met die zalf,
en zond het aan Her. om het te dragen bij het offer, dat hij aan Zeus
wilde brengen. Her. had echter nauwelijks dit kleed aangetrokken, of
hij werd door de hevigste pijnen overvallen, zoodat hij in waanzin den
brenger er van in zee werpt; de zalf was namelijk niets anders dan het
gestolde bloed van Nessus, gevloeid uit de wond, die Her. zelf hem had
toegebracht met een zijner pijlen, en dus vergiftigd met het bloed van
de slang van Lerna. Toen hij vernam wat er gebeurd was en inzag dat
zijn einde nabij was, liet hij zich op den top van het Oetagebergte
brengen, en besteeg daar den brandstapel. Terwijl de vlam opstijgt,
daalt Athena onder donder en bliksem met een vierspan van den hemel en
voert den held naar den Olympus, waar zij met Apollo hem in den kring
der goden leidt, Hera zich met hem verzoent en Hebe hem tot gemalin
gegeven wordt.--Her., oorspronkelijk de heros der Doriërs in Thessalië,
werd in den loop der tijden de voornaamste held van geheel Griekenland;
men neemt aan dat, tengevolge daarvan, een aantal verhalen van groote
daden, aanvankelijk aan anderen toegeschreven, zich aan zijn naam
hebben vastgeknoopt, en dat ook buitenlandsche, vooral oostersche,
legenden met zijne geschiedenis verbonden zijn. Latere navorschers
hebben getracht dit te bewijzen en hebben zijne daden zelfs over
24 verschillende personen verdeeld. Men vereerde hem algemeen
in Griekenland, hetzij als heros, in navolging van hen, die zijn
hemelvaart hadden bijgewoond, hetzij als god, naar het voorbeeld van
den Athener Diomus, in zijne hoedanigheden als roemrijk overwinnaar
in al zijne ondernemingen (Kallinikos, Victor), als verdelger van
monsters en weldoener der menschheid (Alexikakos, Soter, Pacifer), als
waarzeggend god (Mantis), als beschermer van gymnasia en wedstrijden,
de oefenscholen van mannelijke kracht (Enagonios), enz. Te Athene,
Thebe e. e. werden te zijner eere bizondere feesten (Herakleia)
gevierd. De beeldende kunst stelde hem soms als kind of jongeling voor,
maar meestal als een krachtig gebouwd man, met korten hals en breede
borst, betrekkelijk klein hoofd, zwaar kort haar, gewapend met boog,
knots en leeuwenhuid.

Heracleum, Herakleion, 1) zuidelijkste kaap van Italia, ook Herculis
promunturium geheeten, thans Spartivento.--2) kaap in Pontus,
ten O. van Amisus.--3) stad in Macedonia, nabij de thessalische
grenzen en het dal Tempe.--4) stadje in het noord-syrische gewest
Cyrrhestica, waar P. Ventidius in 38 de Parthen versloeg.--5) stad in
de Nijldelta, waarnaar de canobische Nijlmond ook de heracleotische
wordt genoemd.--6) = Herculaneum.--7) haven van Cnosus.

Heraclidae, Herakleidai, zonen en afstammelingen van Heracles. De
kinderen, die bij den dood van den held in de Peloponnesus
achterbleven, werden reeds spoedig door Eurystheus vervolgd en
genoodzaakt in Attica een toevluchtsoord te zoeken. Theseus of
Demophon nam hen welwillend op, en toen Eurystheus met geweld hunne
uitlevering wilde afdwingen, werd zijn leger verslagen en hij door
Hyllus, den oudsten zoon van Heracles, gedood. Steunende op een
orakel, dat hun geluk op hunne onderneming beloofde, indien zij de
derde vrucht afwachtten, beproefden Hyllus en zijne afstammelingen
nog meermalen de regeering over de Peloponnesus te verwerven, totdat
Temenus, Cresphontes en Aristodemus, achterkleinzonen van Hyllus, er
in slaagden, het schiereiland te veroveren, dat zij onder elkander
verdeelden: Temenus kreeg Argos, Cresphontes Messenië, en de zonen
van Aristodemus (z. a.) Lacedaemon. Dit verhaal van de terugkomst
der Heracliden strekt om de rechten der Doriërs, die de Peloponnesus
veroverd en de oude bevolking onderworpen hadden, te steunen op de
vroeger door Heracles verworven aanspraken.--Ook de koningen van
Macedonië noemden zich Heracliden en beweerden van Temenus af te
stammen.--In Lydië regeerde gedurende meer dan vijf eeuwen een dynastie
van Heracliden, waarvan Candaules de laatste was; de stamvader van deze
dynastie zou door Heracles bij eene slavin van Jardanus verwekt zijn.

Heraclides, Herakleides, 1) bevelhebber der ruiterij onder den
jongen Dionysius; later verbannen, nam hij deel aan de onderneming
van Dio, doch spoedig verwekte hij onrust en werd hij op last van
Dio gedood.--2) beroemd geneesheer, vader van Hippocrates.--3)
van Tarentum, zeer geleerd geneesheer in de eerste eeuw, men zegt
dat hij in zijne talrijke werken niets schreef, wat hij niet zelf
onderzocht had.--4) van Erythrae, een geneesheer die over de werken
van Hippocrates schreef. Hij leefde ten tijde van Strabo.--5)
Her. Ponticus, een rijk en aanzienlijk man van Heraclea Pontica,
woonde te Athene de lessen van Plato en Speusippus bij, en hielp zijne
vaderstad zich van den tyran Clearchus te bevrijden. Hij stierf aan
eene beroerte. Bij voorkeur beoefende hij de sterrenkunde, en hij zoude
reeds de beweging van de aarde om haar as gevonden hebben. Overigens
getuigden zijne talrijke wijsgeerige, taal- en geschiedkundige
werken van groote geleerdheid, maar weinig oordeel.--6) van Cyme,
ouder tijdgenoot van Alexander d. G., schrijver van een perzische
geschiedenis.--7) z. Heraclitus no. 3.

Heraclitus, Herakleitos, 1) van Ephesus, omstreeks 500. Hij leefde
geheel en al voor de studie en sloeg zoowel het verzoek van zijne
medeburgers af om aan het staatsbestuur deel te nemen, als eene
uitnoodiging om aan het hof van Darius Hystaspis te komen. De
resultaten zijner studie heeft hij neergelegd in een werk (peri
physeos), dat hem bij de ouden den naam skoteinos bezorgde; de taal
er van is moeielijk te verstaan, en de daarin ontwikkelde stellingen
moeielijk te begrijpen. De grondstof van het heelal, tevens de
alwetende en albesturende goddelijke geest, is volgens Her. het vuur,
waaruit langs den weg naar beneden (hodos kato) alles ontstaat, en
waarin zich langs den weg naar boven (hodos ano) alles oplost. Maar
de stof beweegt zich in ieder voorwerp langs beide wegen te gelijk,
of eigenlijk zijn de twee wegen slechts een (hodos ano kato mie),
daarom kan men evenmin zeggen dat iets is als dat het niet is; zoowel
het eene als het andere is waar, ontstaan en vergaan zijn in alles ten
nauwste verbonden, alles is in onophoudelijke beweging en verandering
(panta rhei). De stoffelijke voorwerpen ontstaan door tweespalt in
den boezem der godheid, de geheele wereld is to hen diapheromenon
auton hauto, maar onder den invloed van liefde en vrede gaat zij
van tijd tot tijd weder in de godheid op, om daarna zich evenals
te voren er van af te scheiden. Verscheiden fragmenten van dit
werk zijn bewaard gebleven. De leer van Her. is later de grondslag
geworden van het stelsel der Stoicijnen.--2) van Tyrus, leerling van
Philo van Larisa, academisch wijsgeer.--3) ook Heraclides genoemd,
schrijver van Allegoriai Homerikai, waarin de mythen van Homerus in
den geest der stoicijnsche wijsbegeerte verklaard worden. Hij leefde
waarschijnlijk onder de eerste rom. keizers.

Heraea, Heraia, feesten ter eere van Hera, op verschillende plaatsen
in Griekenland gevierd, vooral op Samus, Mycenae, Corinthe, en zijne
koloniën, en met bizonderen luister te Argos.

Heraea, Heraia, 1) stad in Arcadia aan den Alpheus.--2) zie Hybla.

Heraei montes, Heraia ore, bergketen op Sicilia, loopt van het midden
naar de Z.O. punt.

Heraeum, Heraion, 1) de westelijkste punt der Corinthische
landengte.--2) stad aan de Propontis (zee van Marmara), ten W. van
Perinthus.--3) Her. promunturium, z. Iunonis promunturium.

Herbessus, Herbessos, ook Erb. 1) stad der Siculi ergens bij
Syracusae.--2) stadje in het gebied van Agrigentum, op Sicilia.

Herbita, Herbita, stad in het hart van Sicilia, ongeveer N.waarts
van Enna.

Herculaneum of -num, Herakleion, oude oscische, later tyrrheensche,
vervolgens grieksche stad in Campania, aan den voet van den Vesuvius
aan zee gelegen, sedert 88 rom. kolonie. In 63 na C. werd het door eene
aardbeving zwaar geteisterd en zestien jaar later bij de uitbarsting
van den Vesuvius onder een lavastroom bedolven. Bij het graven van
een put in 1721 werd het ontdekt; doch eene opgraving op groote schaal
als te Pompeii is niet mogelijk, omdat op den heuvel, die zich boven
H. gevormd heeft, nu Resina ligt. Toch heeft men een schat van kostbare
voorwerpen aan het licht gebracht; in belangrijkheid en omvang kon
de stad zich echter met Pompeii niet meten, daar ze hoogstens 2500
à 3000 inwoners kan geteld hebben.

Hercules = Heracles. De sagen betreffende Heracles verbreidden zich
reeds vroeg over Sicilië en Zuid-Italië, en kwamen zoo ook naar Rome,
waar zijn dienst van uit Tibur is ingevoerd. Oorspronkelijk was die
dienst bij de Ara Maxima een sacrum gentilicium van de Pinarii en
Potitii (zie Pinarii); App. Claudius heeft ze tot staatsgodsdienst
gemaakt, en sedert dien tijd offert de praetor urbanus jaarlijks Graeco
ritu. Hercules werd bij de Ara Maxima vooral door de kooplieden
vereerd, die hem de decuma, het tiende van de winst beloofden;
de opbrengst werd gebruikt voor een volksmaaltijd, hetgeen ook een
grieksch gebruik is. Bij Hercules zwoeren de mannen: me hercule. Men
zocht daarom overeenkomst tusschen hem en inheemsche godheden, Semo
Sancus, Dius Fidius, enz., later werd hij meer de beschermende genius
der stad Rome (Custos, Defensor, Salutaris), ook had hij een tempel
met de Muzen gemeen. Ook offerde men bij voorkeur aan hem na gelukkig
te boven gekomen gevaren; zie verder Cacus.

Herculis (fretum), ook fretum Herculeum, fretum Gaditanum, thans
straat van Gibraltar. Zie Columnae Herculis.

Herculis Monoeci portus, massilische kolonie op de ligurische kust,
thans Monaco, met een tempel van Hercules Monoecus, Monoikos.

Herculis portus, zie Cosa.

Herculis promunturium = Heracleum no. 1, thans kaap Spartivento.

Herculis silva, in Germania, ten O. van den Visurgis (Weser), misschien
het Süntelgebergte.

Hercynia silva, Herkynia hyle, Herkynios drymos, algemeene naam
voor het boschrijke gebergte, dat zich, volgens Caesar 60 dagreizen
lang en 9 breed, van den Rijn tot aan de Carpathen uitstrekte
(Taunus, Spessart, Rhön, Thüringer- en Frankenwald met de noordelijke
vertakkingen naar den Harz, Fichtel, Ertsgeb., Sudeten, Reuzengeb.). In
lateren tijd, toen de verschillende gedeelten afzonderlijk genoemd
werden, bleef de naam Herc. silva nog in gebruik voor het oostelijke
gedeelte van het Reuzengebergte, een enkele maal ook voor de streken
aan den Rijn.

Herdonia, Herdonia, stadje in Apulia ten Z. van Arpi, dat zich in
216 bij Hannibal aansloot. Het werd in 212 en 210 te vergeefs door
de Romeinen belegerd; ten slotte sloopte Hannibal de stad en voerde
de inwoners over naar Metapontum.

Herdonii. Turnus Herdonius uit Aricia werd op last van Tarquinius
Superbus ter dood gebracht wegens opruiing der Latijnen tegen den
koning.--Appius Herdonius, een Sabijn, overrompelde in 460 met behulp
van eene schaar cliënten en vluchtelingen het Capitool, doch moest
weder zwichten en boette zijn aanslag met den dood.

Hereditas, heredes. Om volgens het strenge rom. recht eene erfenis te
kunnen aanvaarden, moest men het commercium hebben. Bij dit erfrecht
komen een aantal uitdrukkingen voor, die hier eene korte verklaring
mogen vinden. Heredes sui zijn de erfgenamen, die bij het overlijden
in de manus of in de potestas van den afgestorvene stonden, dus
zijne echtgenoote en zijne kinderen (en somtijds kleinkinderen),
voor zoover deze niet door emancipatie of huwelijk of adoptie uit
zijne potestas waren geraakt. De vestaalsche maagden, als sui iuris
zijnde, konden nooit heredes sui zijn. De heredes sui waren de wettige
erfgenamen in den eersten graad. Ontbraken deze, dan kwamen in de
tweede plaats de agnaten van den overledene, d.w.z. zij, die vroeger
met hem onder dezelfde patria potestas hadden gestaan, zijne moeder,
broeders, zusters. Ontbraken ook deze, dan kwamen in de derde plaats
de gentiles in aanmerking. Cognaten waren dus uitgesloten, evenals
geëmancipeerde kinderen; doch het praetorische recht (z. a.) kwam hier
aan de billijkheid te gemoet door hunne rechten toch te erkennen,
en, voor zoover het dan ook geen eigendomsrecht kon geven, hun toch
het bezitrecht, bonorum possessio, toe te kennen. Overigens traden
de wettige erfgenamen slechts op voor zoover niet door wettige
testamentaire bepalingen anders was beschikt.--Hereditatis cretio
heet de uitdrukkelijke verklaring, dat men de erfenis aanvaardt.--Pro
herede gestio wordt gebezigd, wanneer men eenvoudig als erfgenaam
handelend optreedt.--Heres ex asse is de universeele erfgenaam;
ex semisse, de erfgenaam voor de helft; ex triente, die voor een
derde, enz.--De erfgenaam, die eene erfenis aanvaardde (hereditatem
adire), moest zoowel het passief, als het actief van den boedel
overnemen, ook de sacra, iets wat lastig kon wezen. Vandaar wordt de
uitdrukking heriditas sine sacris spreekwoordelijk gebezigd voor een
buitenkansje.--Vrouwen hadden slechts een beperkt erfrecht, zie lex
Voconia.--Onder de keizers verdween het agnatenrecht meer en meer,
om plaats te maken voor dat der cognaten.

Heredium, rom. vlaktemaat = 2 iugera = ongeveer 1/2 hectare.

Herennia (lex) van den volkstribuun C. Herennius in 60, om door
de tribuutcomitiën den bekenden P. Clodius tot de plebs te doen
overgaan. Het plebisciet ging niet door; Clodius werd eerst in 59
plebejer door adoptie.

Herennii, samnietisch geslacht, dat ook in Campania vertakkingen
had en ook te Rome leden telde. Sommigen worden vermeld als groote
kooplieden. Onder de juristen, van wie uittreksels in de Pandecten
zijn opgenomen, behoort Herennius Modestinus, uit de eerste helft
der derde eeuw na C., een leerling van Ulpianus.--Zekere Herennius
Senecio, ten tijde van keizer Domitianus, werd door dezen ter dood
veroordeeld, omdat hij het leven van Helvidius Priscus op vrijmoedige
wijze beschreven had.--Herennius Philo, zie Philo no. 8.

Herillus, Herillos, van Carthago, leerling van Zeno, maakte een
onderscheid tusschen het levensdoel (telos) van den wijze, nl. kennis,
en dat van de groote menigte, hetwelk hij hypotelis noemde, en dat
in rijkdom en dgl. bestaat.

Herilus, zoon van Feronia, koning van Praeneste, die van zijne moeder
drie lichamen gekregen had en door Euander gedood werd.

Hermae, Hermai, vierhoekige zuilen met een kop, v. s. zoo genoemd
omdat de Pelasgen Hermes zonder handen en voeten afbeeldden. Te Athene
stonden op verschillende plaatsen in het midden van de stad en voor
de huizen zulke hermen; binnenshuis vond men ze veelal als versiering
aangebracht; in Italië werden zij vooral als grenspalen gebruikt. De
kop stelde gewoonlijk Hermes voor, een dergelijke zuil met een kop
van Athena, Heracles e. a. noemde men Hermathena, Hermeracles, enz.

Hermaeum promunturium, Hermaia akra, naam van eenige kapen. 1)
N.O. punt van het carthaagsche gebied, door de Rom. Mercurii
prom. geheeten, thans kaap Bon.--2) N.O. punt van het eiland
Lemnus.--3) kaap aan de europeesche zijde van den thracischen Bosporus
(straat v. Constantinopel), waar Darius een brug sloeg.--4) Hermaios
lophos, heuvel op Ithaca, het eiland van Ulysses.

Hermagoras, Hermagoras, 1) grieksch rhetor uit de 2de eeuw, die
door zijne stelselmatige behandeling der redekunst groot aanzien
verwierf. Zijne leerlingen noemden zich Hermagorei.--2) grieksch
rhetor onder Augustus en Tiberius, leerling van Theodorus van Gadara.

Hermaphroditus, Hermaphroditos, zoon van Hermes en Aphrodite. Als knaap
baadde hij zich eens in een bron, en bekoorde door zijn schoonheid de
bronnimf Salmacis zoozeer, dat zij hem om zijne liefde smeekte. Toen
zij geen gehoor vond, bad zij dat hunne lichamen altijd tot één
verbonden mochten worden, hare bede werd verhoord, en uit hunne
vereeniging ontstond een tweeslachtig wezen half man, half vrouw.

Hermarchus, Hermarchos, van Mytilene, leerling van Epicurus en diens
opvolger als hoofd der school.

Hermeas, Hermeias, vriend van Aristoteles, had eenigen tijd de
regeering over Atarneus, die hem in 345 door de Perzen ontnomen werd.

Hermes, Hermes, Hermeias, Mercurius, zoon van Zeus en Maia, geboren op
den berg Cyllene (Kyllenios), een god van alles, waarbij behendigheid,
gevatheid en list te pas komen, en beschermer van allen, die in deze
eigenschappen uitmunten. Reeds op den dag zijner geboorte stal hij
50 runderen van Apollo, en wist hij ze zoo behendig weg te leiden en
te verbergen, dat Apollo ze nauwelijks vinden kon en de tusschenkomst
van Zeus moest inroepen om ze terug te krijgen. Hij liet ze hem echter
behouden in ruil voor de lier, die Hermes gemaakt had van de schaal
eener schildpad, die hij op zijn eersten tocht had gevonden. Wegens
zijne schranderheid maakte Zeus hem heraut der goden en zendt hij hem
in menig geval uit om zijn wil ten uitvoer te brengen (Diaktoros); in
deze hoedanigheid geleidt hij ook de schimmen der afgestorvenen naar de
onderwereld (Psychopompos, Psychagogos). Voor de menschen is hij een
welwillend en zegenend god (Eriounios, Akaketa), gids bij moeielijke
en gevaarlijke ondernemingen (Hegemonios), vooral voor herauten en
gezanten, god van den koophandel, waarbij men door verstand en overleg
winst behaalt, om dezelfde reden trouwens ook van diefstal en bedrog;
ieder onverwacht voordeel, bijv. als men op weg iets vindt, is een
geschenk van hem (hermaion). Vele dingen, die het leven veraangenamen,
hebben de menschen hem te danken (Charidotes), hij geeft rijkdom
(Ploutodotes), vooral van vee (Nomios), en welbespraaktheid (Logios,
Facundus), hij is de uitvinder van de lier, veldfluit, letters,
getallen, maten, gewichten, gymnastiek (Enagonios), enz. Eindelijk
zorgt hij, evenals Apollo, voor de veiligheid op straten en wegen
(Enodios); van geen god vond men zooveel beelden op den openbaren
weg als van hem (z. Hermae).--Zijn eeredienst heeft zich van Arcadië
uit reeds vroeg over geheel Griekenland verbreid. Men offerde hem
den 4den van elke maand zwijnen, lammeren, rammen, honig, wierook,
enz. Hij wordt afgebeeld als een schoon en welgemaakt jong man met
verstandige en vriendelijke gelaatstrekken; als bode van Zeus heeft hij
soms vleugels aan de voeten (Alipes) en aan zijn breedgeranden reishoed
(petasos), in de hand heeft hij den caduceus, een tooverstaf, die hem
door Apollo geschonken was en waarvan men later een herautsstaf maakte
(Caducifer), of een geldbeurs, schildpad, harp, zwaard, enz.

Hermesianax, Hermesianax, van Colophon, elegisch dichter ten tijde
van Alexander d. G. Van een zijner werken is een moeilijk verstaanbaar
fragment bewaard gebleven.

Herminii, een geslacht, waarschijnlijk van etruscische afkomst. 1)
T. Herminius Aquilinus, was met Horatius Cocles een der verdedigers
van de Tiberbrug tegen de benden van Porsena (508). In 506 was hij
consul. Hij sneuvelde in 496 bij het meer Regillus.--2) Lar Herminius,
consul in 448.

Herminius mons, Herminion oros, gebergte in Lusitania (Portugal), thans
Sierra de la Estrella, tusschen den Durius (Duero) en den Tagus (Taag).

Hermi(n)ones, algemeene naam voor de volksstammen van Midden-Germania,
als: Cheruscers, Chatten, Hermunduren, Marcomannen, Quaden.

Hermione, Hermione, dochter van Menelaus en Helena, was vóór den
trojaanschen oorlog door haar vader, of gedurende dien oorlog door
haar grootvader, aan Orestes verloofd; toen Menelaus echter terugkwam,
huwde hij haar aan Neoptolemus uit, volgens eene belofte, die hij dezen
voor Troje gedaan had. Daardoor ontstond een twist tusschen Orestes
en Neoptolemus, waarbij deze door Orestes, of op diens aandrijven
door de Delphiërs, gedood werd. Bij Orestes werd zij daarna moeder
van Tisamenus.

Hermione, Hermione, stad der Dryopes aan de Z. O. kust van Argolis.

Hermippus, Hermippos, 1) dichter der oude comedie, die in zijne stukken
vooral Pericles, Aspasia en Hyperbolus aanviel. Ook parodieën en iamben
van hem worden vermeld.--2) van Smyrna, leerling van Callimachus no. 3,
beschreef de levens van de zeven wijzen en latere wijsgeeren.--3)
van Berytus, grammaticus ten tijde van Traianus en Hadrianus.

Hermocopidae, Hermokopidai, personen, beschuldigd van het verminken
der Hermen te Athene. Z. Alcibiades.

Hermocrates, Hermokrates, staatsman en veldheer te Syracuse, leidde
onder groote tegenwerking van de democratische partij de verdediging
van de stad tegen de Atheners (414). Later onderscheidde hij zich
als aanvoerder van de sicilische vloot, die de Spartanen in den
peloponnesischen oorlog ondersteunde. In 410 werd hij als aristocraat
verbannen; daarop wist hij door ondernemingen tegen de Carthagers
de gunst van het volk te winnen en eene omwenteling te bewerken. Hij
werd echter niet teruggeroepen, en toen hij nu beproefde met geweld
terug te keeren, werd hij in een gevecht gedood (407). Hij was de
schoonvader van den ouden Dionysius, wiens vader eveneens Herm. heette.

Hermodorus, Hermodoros, 1) van Ephesus, door zijne medeburgers
verbannen, hielp te Rome, naar men verhaalde, de tienmannen bij het
samenstellen der twaalf tafelen.--2) van Salamis, bouwmeester te Rome
omstreeks 140.

Hermogenes, Hermogenes, 1) Tigellius Herm., toonkunstenaar ten
tijde van Augustus, naar het schijnt een vijand van Horatius.--2)
van Tarsus, trad reeds op zijn 15de jaar (omstreeks 170 na C.) als
rhetor te Rome op en werd algemeen bewonderd, na 10 jaar verloor
hij zijne geestvermogens; hij stierf op hoogen leeftijd. Van zijne
geschriften over de redekunst, die bij lateren veel gezag hadden,
zijn eenige bewaard gebleven.

Hermolaus, Hermolaos, page van Alexander d. G., aanhanger van
Callisthenes no. 1. Door Alex. beleedigd, smeedde hij een aanslag
tegen diens leven, die echter ontdekt werd, waarna hij met zijne
medeplichtigen gesteenigd werd.

Hermon, Hermon, gebergte aan de N.-grens van Palaestina, een
zuidwestelijke uitlooper van den Antilibanon.

Hermopolis, Hermou polis, naam van twee aegyptische steden: 1)
H. maior, in Midden-Aegypte, aan den Nijl, waar de tol geheven werd
van de uit Thebaïs afkomende schepen.--2) H. minor, in de Delta aan
den Canobischen Nijlarm.

Hermotimus, Hermotimos, van Clazomenae, had het vermogen met zijn geest
in verre landen rond te zwerven, terwijl zijn lichaam in diepen slaap
achterbleef. Bij zulk eene gelegenheid werd zijn lichaam door zijne
vijanden verbrand, zoodat de ziel niet er in terug kon keeren. Zijne
stadgenooten richtten hem een tempel op.

Hermunduri, Hermoundouroi, suevische volksstam in Midden-Germania,
waarvan de naam nog voortleeft in den naam Thuringen. In den tijd
van Tacitus waren ze met de Romeinen bevriend. Tot aan den raetischen
limes wonende (ten Westen van de Marcomannen), mochten ze vrij de grens
passeeren, en in Augusta Vindelicorum (Augsburg) handeldrijven. Sedert
den Marcomannenoorlog worden ze niet meer genoemd, en verdwijnen zij
onder den algemeenen naam Suevi.

Hermus, Hermos, rivier, die op den mons Dindymus in Phrygia ontspringt,
in allerlei bochten door de phrygische vlakte en vervolgens door
Lydia loopt en zich ten laatste ten N. van Smyrna in de Hermaeische
golf stort. Een zijriviertje hiervan is de Pactolus.

Hernici, Hernikoi, klein sabijnsch volk met de hoofdstad Anagnia,
dat zich in 486 bij de Latijnen aansloot en sedert dezen tijd tot
Latium werd gerekend. V. a. dateert dit verbond eerst uit de 4de
eeuw. Zij traden toen tevens tot het rom.-latijnsche verbond toe. Toen
dit verbond uiteenspatte, werden de Hernici na herhaalde oorlogen
eindelijk in 306 geheel tot onderwerping gebracht. Zie Anagnia.

Hero, Hero, z. Leander.

Hero, Heron, van Alexandrië, uit de 2de helft der 2de eeuw, beroemd
wiskundige, de grootste natuurkundige der oudheid, leerling van
Ctesibius; van zijne werken zijn sommige bewaard gebleven, andere
alleen in een arabische vertaling.

Herodes, Herodes, bijgenaamd de Groote, een Idumaeër van geboorte,
werd in 37 door M. Antonius tot koning van Judaea aangesteld. Om zijne
macht te bevestigen, huwde hij eene afstammeling der Makkabaeën,
Mariamne, die om hare schoonheid bekend was. Met rom. hulp weerde
hij de Syriërs af, nam Jerusalem in, dat hij verfraaide, en waar
hij den tempel liet afbreken en veel schooner en grooter herbouwen,
maar bleef toch bij de Joden als Edomiet en overweldiger gehaat. Hij
beging ongehoorde wreedheden, zooals den bethlehemschen kindermoord,
de uitroeiing der Makkabaeën; ook zijne vrouw en twee zijner zonen
liet hij ombrengen. Hij stierf in het jaar na Christus' geboorte
(v. a. echter 4 v. C.) en liet drie zoons na, die ieder van Augustus
een stuk van huns vaders gebied kregen. De oudste, Archelaus, werd
ethnarch van Judaea, Samaria en Idumaea; doch reeds 6 na C. werd hij
door den keizer afgezet en verbannen, en zijn land onder een procurator
bij de provincie Syria ingedeeld. De tweede zoon, Herodes Antipas,
kreeg Galilaea en Peraea als tetrarch, en werd in 39 na C. door
Caligula verbannen. Hij was het, die Johannes den Dooper aan de wraak
zijner gemalin opofferde. Om zijn slimheid wordt hij door Jezus
de vos genoemd (Lucas 13, 32). De derde, Philippus, werd tetrarch
van de overjordaansche gewesten Trachonitis, Auranitis, Batanaea,
Graulonitis en Ituraea, en bleef dit tot aan zijn dood, 34 na C.

Herodes Agrippa I, kleinzoon van Herodes den Gr., was te Rome opgevoed
en behoorde tot de vrienden van Caligula. In 38 n. C. werd hij door
dezen over een gedeelte van Palaestina aangesteld. Keizer Claudius
voegde er in 41 het overige bij. Agrippa stierf in 44 te Caesarea,
door zijne onderdanen zeer betreurd.--Zijn zoon, Herodes Agrippa
II, werd later tetrarch van een gedeelte van Palaestina. De Joden
verdreven hem; hij nam deel aan het beleg van Jerusalem door Titus,
en hield zich vervolgens te Rome op, waar hij in 100 stierf.

Herodes Atticus (Tib. Claudius). Zie Atticus Herodes.

Herodianus, Herodianos, 1) Aelius Her., van Alexandrië, zoon van
Apollonius Dyscolus, kwam onder M. Aurelius naar Rome en werd
rom. burger. Van zijne talrijke werken over grieksche taalstudie,
die langen tijd zeer groot gezag hadden, is slechts een enkel
weinig belangrijk fragment over; bizonder uitvoerig behandelde hij
de prosodie, de accentenleer, enz.--2) grieksch geschiedschrijver
in de 3de eeuw na C., die een niet onbelangrijke geschiedenis van
zijn tijd, van den dood van M. Aurelius tot het begin der regeering
van Gordianus III, heeft nagelaten. Hij leefde meestal te Rome in
ondergeschikte betrekkingen.

Herodicus, Herodikos, 1) van Selymbria, leerling van Hippocrates,
omstreeks 420, schreef als geneeskundige over gezondheidsleer en
heilgymnastiek.--2) van Leontini, broeder van Gorgias.--3) Babyloniër,
grammaticus van de pergameensche school, leerling van Crates.

Herodorus, Herodoros, van Heraclea, logograaf omstreeks 400, verzamelde
de mythen betreffende Heracles, de Argonauten, e.a.

Herodotus, Herodotos, 1) geb. omstreeks 484 te Halicarnassus, zoon
van Lyxes, werd reeds vroeg door den tyran Lygdamis genoodzaakt zijn
vaderstad te verlaten; hij begaf zich naar Samus, van waar hij eerst
terugkeerde om bij het verdrijven van den tyran behulpzaam te zijn;
hij was echter bij zijne medeburgers niet bemind, en ging na eenigen
tijd te Athene verblijf gehouden te hebben, waar hij veel met Pericles
en Sophocles omging, zich in 444 te Thurii vestigen, dat toen juist
door de Atheners op de plaats van het oude Sybaris gesticht was;
hier stierf hij omstreeks 424. De door Her. nagelaten geschiedenis
in 9 boeken, waaraan de alexandrijnsche geleerden de namen der Muzen
gegeven hebben, munt zoozeer uit boven de werken zijner voorgangers op
dit gebied, dat men hem niet zonder reden den vader der geschiedenis
genoemd heeft. Hij is de eerste, die zich niet tevreden stelt met
het bijeenzoeken en te boek stellen der overlevering, maar ook de
geloofwaardigheid er van onderzoekt en kritiek uitoefent, wanneer hem
dit althans niet onmogelijk wordt gemaakt door zijne onbekendheid met
de talen van de volken, die hij bezocht, of door zijn blind geloof aan
de mededeelingen van priesters, door wie hij zich bij voorkeur laat
inlichten. Hij onderscheidt zich vooral daardoor van de logografen, dat
hij zich van het begin af schijnt voorgesteld te hebben een omvangrijk
werk te schrijven, waarin wel bij gelegenheid het wetenswaardige
uit de geschiedenis van vele landen en volken wordt ingevlochten,
maar dat ten slotte toch één hoofdonderwerp heeft: den eeuwenouden
strijd tusschen Grieken en barbaren, die in de perzische oorlogen
tot eene beslissing komt. Naar dit plan loopt zijn verhaal geregeld
voort van de troonsbestijging van Gyges tot de inneming van Sestus na
den slag bij Mycale, en, hoe talrijke en soms omvangrijke episoden en
uitweidingen ook den draad er van schijnen af te breken, altijd keert
hij weder tot zijn onderwerp terug en overal blijft hij belangrijk en
onderhoudend. Als bronnen voor zijn werk heeft hij ongetwijfeld oudere
epische dichters en logografen geraadpleegd, voornamelijk echter
bevat zijn werk dat, wat hij op zijne verre reizen zelf gezien en
vernomen heeft, want Her. heeft bijna alle in zijn tijd voor Grieken
toegankelijke landen bezocht: Klein-Azië, het O. tot Babylon, de
kusten der Zwarte zee, Aegypte, Griekenland, Beneden-Italië en vele
eilanden, overal nasporingen gedaan, gedenkteekenen van oude tijden
onderzocht, enz. Aan zijn werk arbeidde hij met lange tusschenpoozen
gedurende zijn geheele leven, waarschijnlijk heeft hij er niet de
laatste hand aan gelegd en is het niet bij zijn leven uitgegeven;
wel hield hij nu en dan, bij feestelijke vergaderingen, te Olympia,
Athene, Thebe en Corinthe, onder grooten bijval voorlezingen van
enkele gedeelten. Hoewel in eene dorische stad geboren, schreef
Her., in navolging van epici en logografen, in het ionisch dialect,
dat trouwens te Halicarnassus ook gesproken werd; zijn eenvoudige,
verhalende stijl weerspiegelt als het ware zijn waarheidsliefde en
onpartijdigheid, die soms in twijfel getrokken zijn, maar bij ieder
nieuw onderzoek meer boven bedenking verheven blijken.--2) van Thebe,
overwinnaar in de isthmische spelen.--3) beeldhouwer, tijdgenoot van
Praxiteles.--4) van Tarsus, leermeester van Sextus Empiricus.--5)
beroemd geneesheer, die ten tijde van Hadrianus te Rome leefde.

Heroöpolis, Heroon polis, stad in Aegypte aan het kanaal van Traianus
(zie Augustamnica), eene voorname stapelplaats voor den karavaanhandel
en de zetel van den Typhondienst. Naar deze stad droeg de N.W. inham
der Arabische golf den naam van sinus Heroöpoliticus.

Herophilus, Herophilos, van Chalcedon, beroemd geneesheer te
Alexandrië ten tijde van en na Alexander d. G., groot ontleedkundige,
de grondlegger der empirische school, die door eenige van zijne zeer
talrijke leerlingen gesticht werd.

Heros, Heros, was de naam, dien de Grieken gaven aan personen uit
oude tijden, die door hun moed, deugd en verstand als grondleggers
en verbreiders der beschaving beschouwd kunnen worden en wier groote
daden tot zegen der menschheid hadden gestrekt. Zij worden kinderen der
goden (diogeneis) genoemd, maar zijn evenals de menschen sterfelijk,
hoewel zij door hunne buitengewone eigenschappen ver boven gewone
menschen verheven zijn. Van lateren oorsprong is het geloof, dat zij
na hun dood niet naar de onderwereld afdalen, maar als halfgoden op de
eilanden der gelukzaligen een beter leven blijven leiden. Daarbij kwam
dan de voorstelling, dat zij belang bleven stellen in dat, waaraan zij
hun leven gewijd hadden, en dat zij door hun voorspraak bij de goden
trachtten te bewerken, dat hun werk ook na hun dood vruchten bleef
dragen. Daarom was het raadzaam, zich van hunne welwillendheid te
verzekeren, en daarom genoten zeer vele heroën op bepaalde plaatsen
of van wege bepaalde personen goddelijke eer; zoo vereerde bijna
iedere stad haar stichter als heros; zelden gebeurde het echter dat de
vereering van een heros algemeen werd. Men bouwde hun ter eere tempels
en altaren; de offers, die men hun bracht, verschilden echter veel
van de offers voor de goden en waren in hoofdzaak niets anders dan
doodenoffers. Het woord wordt ook als eerenaam gebruikt voor personen,
die in een of ander opzicht uitmunten.

Herostratus, Herostratos, van Ephesus, stak den tempel van Artemis
te Ephesus in brand, ten einde zijn naam onsterfelijk te maken. Hij
werd met den dood gestraft, maar het besluit der ionische steden,
dat zijn naam niet genoemd zou mogen worden, bleef natuurlijk zonder
gevolg. Denzelfden nacht, waarin Her. zijne misdaad pleegde, werd
Alexander d. G. geboren.

Herse, Herse, dochter van Cecrops, bij Hermes moeder van Cephalus,
z. Agraulus.

Hersilia, gemalin van Romulus, na haar dood onder den naam Hora
Quirini als godin vereerd.

Heruli of Eruli, Herouloi, of Er., een germaansche nomadenstam. Zij
waren uitmuntende krijgslieden en leverden huurtroepen, nu eens
aan andere Germanen, dan weder aan de Rom. Zoo vindt men ze bij
de Gothen in de derde eeuw na C.; ze woonden toen, en ook in de
vierde eeuw aan de Zuidkust van de Maeotis, in het N. van de Krim,
waar vroeger Scythen gewoond hadden, en later in Italië, waar hun
aanvoerder Odoacer in 476 het westrom. rijk vernietigde.

Hesiodus, Hesiodos, geb. te Ascra, waarheen zijn vader uit het
aeolische Cyme verhuisd was, werd door zijn broeder Perses met behulp
van omgekochte rechters van zijn erfdeel beroofd, waarom hij zijn
vaderland verliet en zich waarschijnlijk te Naupactus vestigde;
v.s. werd hij vermoord en werd zijn lichaam naar Orchomenus
in Boeotië overgebracht. Door zijne Erga kai Hemerai, een werk,
waarvan het begin tegen zijn broeder gericht is, en dat verder lessen
bevat over landbouw, scheepvaart, enz., werd hij de schepper van het
didactische epos. Onder de andere werken, die te recht of ten onrechte
aan Hes. worden toegeschreven, is het voornaamste de Theogonia, eene
eerste poging om eenigen samenhang te brengen in de verwarde verhalen
omtrent de familiebetrekkingen der goden. Hes. leefde in de 8ste eeuw.

Hesione, Hesione, z. Laomedon en Telamon.

Hesperia, Hesperia, het avondland, het Westland, bij de Grieken een
naam voor Italia, bij de Rom. voor Hispania. Ter onderscheiding wordt
dit laatste ook wel Hesperia ultima geheeten.

Hesperides, Hesperides, 3, 4 of 7 dochters van Nyx en Erebus of
van Atlas en Hesperis, bewaakten met behulp van den draak Ladon in
een tuin in het verre Westen de gouden appelen, die Gaea aan Hera
als bruiloftsgeschenk gegeven had. De drie appelen, die Heracles
op bevel van Eurystheus gehaald had, werden door Athena bij de
Hesp. teruggebracht.

Hesperides of Hesperis, stad in Cyrenaïca, zie Berenice no. 2.

Hesperidum insulae aan de kust van Afrika, buiten de straat van
Gibraltar. Sommige schrijvers bedoelen hiermede de Fortunatorum insulae
(de Canarische eilanden), anderen de Kaap-Verdische eilanden.

Hesperium promunturium, Hesperion keras, voorgebergte aan de Westkust
van Afrika, tgw. kaap Verde, zie Hesperidum insulae.

Hesperus, Hesperos, Vesper, zoon van Astraeus of Cephalus en
Eos, of van Atlas, werd, toen hij op den berg Atlas astronomische
waarnemingen deed, van de aarde weggenomen en als avondster aan den
hemel geplaatst. Hij was de vader van Hesperis en dus de grootvader
der Hesperiden.

Hestia, Hestia, Histie, Vesta, dochter van Cronus en Rhea, godin van
den huiselijken haard. Poseidon en Apollo hadden om hare hand gedongen,
maar zij had gezworen eeuwig maagd te blijven, en had daarvoor van
Zeus de gunst verworven, dat zij aan ieder offer aandeel zou hebben,
in ieder huis als beschermende godin vereerd zou worden. De haard,
het middelpunt van het huiselijk leven, en volgens oud gebruik het
altaar der familie, was haar heiligdom, waar de huisvader haar bij
iedere gewichtige gebeurtenis offers bracht. Voor zoo heilig werd
deze plaats gehouden, dat smeekelingen en vervolgden daar een veilige
wijkplaats vonden, en dat men zwoer bij Zeus, de gastvrije tafel
en den huiselijken haard; vandaar dat smeekelingen en de heiligheid
van den eed onder bescherming van Zeus en Hestia stonden. De staat,
als een groot huisgezin beschouwd, had ook zijn gemeenschappelijken
haard in het prytaneum waar ter eere der godin (Prytanitis) een
eeuwig vuur onderhouden werd; bij het uitzenden van volkplantingen
wordt van dit vuur medegegeven, om daarmede het vuur op haar altaar
in de nieuwe stad te ontsteken.--Eigen tempels had zij weinig, maar
in vele tempels van andere goden had zij een afzonderlijk altaar,
bovendien werden haar bij het begin en het einde van ieder bizonder
plechtig offermaal plengoffers gebracht. Men offerde haar eerstelingen
der vruchten, jonge koeien, enz. Zij wordt afgebeeld met ernstige en
waardige gelaatstrekken, in een eenvoudig sluitend kleed.

Hestiaea, Hestiaia, later Oreüs, z. a.

Hestiaeotis, Hestiaiotis, 1) het gebied der euboeïsche stad
Hestiaea.--2) landschap in het N.W. van Thessalia.

Hesychius, Hesychios, van Alexandrië, schrijver van een belangrijk
grieksch woordenboek, leefde waarschijnlijk op het einde der 6de eeuw
n. C.

Hetairai, eigl. vriendinnen, in het bizonder publieke vrouwen. Door
haar vrijeren omgang met mannen bereikten zij dikwijls een trap van
geestbeschaving, waarop andere vrouwen zich op verre na niet plaatsen
konden; te Athene wisten zij dikwijls ook de voortreffelijkste
mannen te boeien. In sommige steden, bijv. te Corinthe, waren zij
als hierodouloi, aan den tempel van Aphrodite verbonden, en kwam de
opbrengst van haar bedrijf ten bate van dien tempel. Aphrodite zelve
had te Athene, Ephesus, enz., den bijnaam van Hetaira.

Hetairiai, politieke clubs, te Athene en ook wel in andere
democratische staten vereenigingen van oligarchen, waarvan de leden
elkander onderling beschermden tegen onderdrukking van de regeerende
partij en in processen en bij verkiezingen bijstonden, en die,
wanneer de kans schoon scheen, ook medewerkten tot omverwerping
der democratie. In aristocratisch geregeerde staten bestonden
waarschijnlijk ook dergelijke clubs van vijanden der bestaande
staatsinrichting.

Hetairoi, naam van de zware ruiterij in het macedonische leger. Zij
stonden op den rechtervleugel, en bij de veldslagen van Alexander
d. G. beginnen zij in den regel het gevecht.

Hetruria = Etruria.

Hiarbas of Iarbas, Iarbas, 1) zoon van Jupiter Ammon en eene
garamantische (= libysche) nymf, koning der Gaetuliërs, van wien Dido
een stuk land kocht tot den bouw van Carthago, en die vruchteloos
naar hare hand dong.--2) koning van Numidia. In den burgeroorlog van
Marius en Sulla koos hij de partij van Marius, doch werd door Pompeius
tot de overgave genoodzaakt en ter dood gebracht (81).

Hibernia, ook Iuverna, Iverna, Ivernia, Iërna genoemd, Iouernia,
Ierne, thans Ierland. De Romeinen kenden het bij name, doch hebben
er nimmer vasten voet trachten te krijgen.

Hiberus, zie Iberus.

Hicetas, Hiketas, 1) tyran van Leontini, door de Syracusanen te hulp
geroepen tegen den jongen Dionysius; toen men echter merkte dat hij
zich van de stad trachtte meester te maken, vroeg men de Corinthiërs
om hulp; hij werd door Timoleon tweemaal verslagen, eindelijk gevangen
genomen en ter dood gebracht (339).--2) tyran van Syracuse, opvolger
van Agathocles, na eene regeering van negen jaar verdreven (278).--3)
van Syracuse, pythagoreïsch wijsgeer, leerde v.s. het eerst de beweging
der aarde om hare as.

Hiëmpsal, Iampsas, 1) zoon van den numidischen koning Micipsa en neef
van Jugurtha. Terstond na zijns vaders dood (118) geraakte hij met
Jugurtha in twist en werd door dezen uit den weg geruimd, in 116.--2)
numidische prins, door Hiarbas verdreven, maar door Pompeius hersteld.

Hiera, Hiera, 1) een der Liparische eilanden, ook Thermessa genaamd,
ten N. van Sicilia.--2) een der Aegatische eilanden, ten W. van
Sicilia.--3) eilandje in de zee tusschen Thera en Therasia, door een
uitbarsting ontstaan, in 197 of in 66.

Hierapolis, Hierapolis, stad in Phrygia nabij de grenzen van Caria,
niet ver van den Maeander, met een tempel van Cybele. Ook eene stad
in Syria, W.-waarts van den Euphraat, vroeger Bambyce geheeten,
zetel van den eeredienst der godin Atargatis (Derceto, z. a.).

Hierapytna, Hierapytna, grieksche stad aan de Z.-kust van Creta,
in 140 gesticht in het gebied der Eteocretes.

Hiericus, Hierichous, Jericho = palmstad, sterke stad van Palaestina,
ten N.O. van Jerusalem. In den omtrek groeide de beroemde balsemstruik,
uit welks bast door insnijdingen de balsem werd verkregen. De weg
van Jericho naar Jerusalem liep door eene wildernis, die om haar
onveiligheid berucht was.

Hiero, Hieron, 1) oudste broeder van Gelo, regeerde tijdens diens
leven over Gela en volgde hem, hoewel hij volgens G.'s testament
gedurende de minderjarigheid van diens zoon het regentschap zou
bekleeden, als tyran van Syracuse op (478). In het begin had hij met
veel tegenstand, zelfs van den kant van zijn broeder Polyzelus, te
kampen, en kwam het zelfs tot een oorlog met Agrigentum; de twisten
werden echter door het verstandig gedrag van H. weldra bijgelegd en
hij wist zich in de regeering te handhaven. Hij onderwierp Naxus
en Catana, versloeg als bondgenoot der Cumaeërs de Etruriërs ter
zee (474), en verjoeg den wreeden tyran Thrasydaeus uit Agrigentum
(473). Hij wordt hoog geroemd als beschermer van kunsten en letteren,
Aeschylus, Simonides, Bacchylides leefden langen tijd aan zijn hof. Hij
stierf in 467 in de door hem gestichte stad Aetna.--2) Syracusaan van
koninklijke afkomst, dapper en bekwaam legeraanvoerder, werd in 270,
toen te Syracusae een democratische opstand uitbrak, door het leger
tot veldheer gekozen, kwam door de hulp der aristocratische partij in
de stad, dempte den opstand, wist zich van de muitende huurtroepen te
ontslaan en een nieuw leger te vormen, waarmede hij de Mamertijnen
bij Mylae versloeg. Daarop werd hij tot koning uitgeroepen (264) en
poogde hij de macht van Syracusae te herstellen; inderdaad bereikte
de stad door zijne wijze regeering zekere mate van welvaart, maar in
de oorlogen tusschen de Romeinen en Carthagers kon hij niet onzijdig
blijven. Aanvankelijk koos hij de partij der Carthagers, maar reeds na
een jaar ging hij na de overwinning van App. Claudius tot de Rom. over,
verplichtte zich schatting te betalen, stond een deel van zijn gebied
af en regeerde over het overige onder romeinsche bescherming; hij
bleef de getrouwe bondgenoot der Romeinen tot zijn dood (215).--3)
beroemd vazenfabrikant in Athene, uit het begin van de 5de eeuw.

Hierocles, Hierokles, beroemd rhetor van Alabanda, wiens voordrachten
Cicero hoorde.

Hierodouloi, andres (gynaikes, parthenoi) hieroi (-rai), tempeldienaars
van minderen rang, die bij het brengen van offers, den priester
bijstonden, den tempel onderhielden, enz. Z. ook Hetairai.

Hierokeryx, z. Eleusinia.

Hieromenia, heilige maand, schorsing van alle openbare bezigheden
wegens een godsdienstig feest. In weerwil van den naam duurde de
hieromenia, gewoonlijk slechts eenige dagen, een maand alleen bij
de groote nationale feesten; in het laatste geval was er ook een
algemeene schorsing van vijandelijkheden (ekecheiria) mede verbonden.

Hieromnemones, z. Amphictyones.

Hieron oros, Mons Sacer, berg in Thracië, aan de Propontis, dicht
bij de Chersonesus Thracica. Hierop lag een versterking.

Hieronica (lex) frumentaria, de door Hiero II van Syracusae
vastgestelde verordening voor de verpachting der korentienden, enz.,
die door de Rom. was in stand gehouden.

Hieronymus, Hieronymos, 1) treurspel- en dithyrambendichter, tijdgenoot
van Aristophanes, die hem om zijn hoogdravenden stijl bespot.--2) van
Rhodus, peripatetisch wijsgeer, leerling van Aristoteles, schrijver
van verscheiden philosophische en geschiedkundige werken.--3) van
Cardia, diende onder Alexander d. G., werd na diens dood in de oorlogen
tusschen zijne opvolgers door Antigonus gevangen genomen, en bekleedde
sedert onder dezen en onder zijn opvolgers tot in hoogen ouderdom
burgerlijke en militaire betrekkingen. Hij schreef eene belangrijke
geschiedenis van zijn tijd.--4) van Syracuse, kleinzoon en opvolger
van Hiero (no. 2), koos in den tweeden punischen oorlog de zijde der
Carthagers. Wegens zijne wreedheid en verkwisting gehaat, werd hij na
13 maanden geregeerd te hebben vermoord.--5) van Stridon, de kerkvader
(348-420 n. C.), leefde sedert 386 in een klooster te Bethlehem,
vertaalde den bijbel en de kroniek van Eusebius (z.a.), en schreef
een werk De viris illustribus, dat uitsluitend Christenen behandelt.

Hierophantes, de voornaamste priester bij de eleusinische mysteriën;
de waardigheid was erfelijk in het geslacht der Eumolpiden.

Hierosolyma (plur.), ta Hierosolyma, Jerusalem, hebr. Jerûsjalajim,
vroeger Jebus, door David op de Jebusieten veroverd en tot hoofdstad
verheven. Na Salomo bleef J. de hoofdstad van het rijk van Juda tot
aan de verovering en verwoesting door Nebukadnezar (586). Na den
terugkeer der Joden uit de babylonische ballingschap (537) werd de
stad herbouwd. In 70 na C. werd zij door Titus geheel verwoest. In
130 legde Hadrianus er eene rom. kolonie aan, Aelia Capitolina. De
stad van David bepaalde zich tot den heuvel Sion (burg) en den berg
Moryah, waarop Salomo zijn tempel bouwde. Omstreeks 700 werd de heuvel
Ophel met het Kaasmakersdal of Tyropoëon binnen den muur getrokken,
benevens de N.-waarts van Sion gelegen stadswijk Acra. Herodes Agrippa
ommuurde ook de zoogenaamde nieuwe stad, Bezetha. Ten N. en O. lag het
dal van Josaphat met de beek Kedron, en aan de overzijde de Olijfberg
(mons Oliveti).

Hilaira, Hilaeira, eene van de dochters van Leucippus, z. Apharetidae.

Hilarotragoedia, z. Rhinthon.

Hilleviones, naam, dien de ouden aan de bewoners van Scandia of
Scandinavië gaven. Het zijn Germanen. Zie Scandia.

Himation, z. Pallium.

Himella, beek in het sabijnsche land, in den Avens uitloopende.

Himera, Himera, naam van eene stad op de N.-Kust van Sicilia en
van twee rivieren, waarvan de eene noordwaarts stroomt en bij de
gelijknamige stad in zee valt, en de andere, zuidwaarts stroomende,
de grensscheiding vormde tusschen het gebied van Gela en dat van
Agrigentum. Dat zij denzelfden naam dragen, komt hiervandaan,
dat men oudtijds in de dwaling verkeerde, dat beide rivieren uit
dezelfde bron ontsprongen.--De stad Himera was eene volkplanting van
Zancle (Messina). In het begin der vijfde eeuw heerschte in H. zekere
Terillus. Door Thero, tyran van Agrigentum verdreven, wendde hij zich
om hulp tot de Carthagers, die een leger onder Hamilcar zonden. Toen
had in 480 de verschrikkelijke slag aan de Himera plaats, waarin
Hamilcar sneuvelde en Thero, met Gelo van Syracusae vereenigd, het
carthaagsche leger vernietigde. Later gelukte het den Himeraeërs,
met behulp van Hiero van Syracusae, zich van Agrigentum vrij te
maken. In 409 evenwel landde een carthaagsch leger van 100.000 man
onder Hamilcars kleinzonen Hannibal en Himilco op Sicilia. Selinus
viel, vervolgens Himera, daarna Agrigentum. Op de plek, waar Hamilcar
gesneuveld was, werden 3000 gevangenen als zoenoffer geslacht. Himera
werd met den grond gelijk gemaakt en aan de overzijde der rivier
eene nieuwe stad Thermae, ta Therma, gesticht. De badplaats zelf heet
gewoonlijk Thermai hai Himeraiai, de inwoners Thermitai, Thermitani. Te
Himera was de lierdichter Stesichorus (± 600) geboren; Thermae was
de geboortestad van den tyran Agathocles.

Himerius, Himerios, van Prusa (315-386 n. C.), Grieksch rhetor en
sophist, deed verscheiden reizen en vestigde zich te Athene, vanwaar
Iulianus hem naar Antiochië liet komen en hem tot zijn secretaris
aanstelde. 24 redevoeringen van hem zijn bewaard gebleven.

Himilco, Himilkon, naam van een carthaagsch zeevaarder, die (±
550) een tocht langs de Westkust van Europa, tot aan de tineilanden
(Cassiterides insulae) ondernam. Hij wordt als bron vermeld bij Avienus
(z.a.). Ook werd deze naam door verschillende carthaagsche veldheeren
in de sicilische en punische oorlogen gedragen.

Hipparchos, bevelhebber der ruiterij. Te Athene was de ruiterij
over de beide vleugels van het leger verdeeld, en waren er dus twee
hipparchen, die jaarlijks bij stemming verkozen werden; bovendien was
er een hipparch voor Lemnus. In het achaeisch en aetolisch verbond
waren zij na de strategen de voornaamste ambtenaars.

Hipparchus, Hipparchos, 1) zoon van Pisistratus, had onder de regeering
van zijn broeder Hippias veel invloed, dien hij vooral ten gunste
van dichters en letterkundigen aanwendde; hij werd in 514 vermoord
(z. Harmodius).--2) dichter der nieuwe attische comedie.--3) van
Nicaea in Bithynië, werkte 160-120 te Rhodus en Alexandrië, maar ook
in zijn vaderstad als wis- en sterrenkundige, en verwierf zeer grooten
roem door de nauwkeurigheid zijner waarnemingen en berekeningen en
door zijne ongeloofelijke werkzaamheid. Hij is de eerste Griek,
die de trigonometrie beoefend heeft. Van zijne geschriften is er
nog één op sterrenkundig gebied over. Zijne aardrijkskundige werken
(pros Eratosthenen) worden vaak door Strabo geciteerd.

Hipparinus, Hipparinos, 1) vader van Dio.--2) zoon van den ouden
Dionysius, na Dio's dood tyran van Syracuse (353-350).

Hipparis, Hipparis, rivier die door het moeras van Camarina, op de
Z.kust van Sicilia, stroomde.

Hippemolgi, Hippemolgoi, een scythische nomadenstam in het N., wier
voedsel hoofdzakelijk uit paardenmelk bestond.

Hippes, atheensche burgers uit de tweede der vier door Solon
ingestelde phylen, met een eigendom, dat 300-500 medimnen of metreten
kon opleveren; zij waren verplicht een strijdros te onderhouden en
voornamelijk deze klasse leverde ruiters voor het leger; daar de
ruiterij ten tijde van Solon echter niet meer dan 100, en nooit meer
dan 1200 man sterk was, dienden de meeste burgers ook uit deze klasse
als hoplieten. Ook de spartaansche hippes, eene koninklijke lijfwacht
van 300 man, streden te voet, eerst in den peloponnesischen oorlog
werd een werkelijk ruitercorps opgericht. Bij de Grieksche wijze van
oorlogvoeren, was de beteekenis der ruiterij gering. Antieke ruiterij
is niet in staat een charge uit te voeren. De ruiterij rijdt dus op
den vijand in, en, dichtbij gekomen, tracht ieder ruiter afzonderlijk
den vijand schade toe te brengen. Daar echter de stijgbeugel nog niet
uitgevonden was, was de ruiter niet in staat, met zijn lans krachtige
stooten toe te brengen; de lans werd dus meestal gebruikt om te werpen.

Hippias, Hippias, 1) zoon en opvolger van Pisistratus (528). Hij
regeerde verstandig en gematigd, verminderde de belastingen,
en begunstigde dichtkunst en letterkundige studiën. Na den dood
van Hipparchus begon hij, niet gerust over de toekomst, strenger
te regeeren en maakte hij zich soms aan gewelddadige handelingen
schuldig. Inderdaad kregen kort daarna, terwijl hij bezig was
Munychia te versterken, de Spartanen van het delphische orakel het
bevel, Athene te bevrijden (z. Alcmaeonidae). Een eersten aanval
sloeg H. met behulp van thessalische ruiterij af, maar toen bij een
tweeden tocht zijne kinderen in handen vielen van Cleomenes I, die
het spartaansche leger aanvoerde, zag hij zich genoodzaakt Attica te
verlaten (510). Hij begaf zich naar Sigeum. Hij gaf echter de hoop
niet op eens terug te keeren, en knoopte daartoe betrekkingen aan met
de Lacedaemoniërs en later met Darius Hystaspis; hij volgde de Perzen
naar Attica en stierf in of kort na den slag bij Marathon.--2) van
Elis, tijdgenoot van Socrates, sophist van zeer uitgebreide kennis,
die te Athene en in andere grieksche steden openbare voordrachten
hield, waarin hij de geldigheid van conventie en geschreven recht
betwistte, en aandrong op zoo sterk mogelijke ontwikkeling van ieders
individualiteit. In de twee werken van Plato, die zijn naam dragen,
wordt hij als ijdel en oppervlakkig ten toon gesteld.

Hippius, Hippia, Hippios, Hippia, bijnaam van Poseidon, Athena,
Hera e. a. goden en godinnen.

Hippo, Hippon, 1) Hippo Regius, basilikos, thans Bona, op de numidische
kust aan de golf van Hippo, later rom. kolonie, met ijzermijnen in
den omtrek. In 430 n. C. werd de stad door de Vandalen verwoest.--2)
Hippo Diarrhytus, diarrytos, in dat gedeelte van het carthaagsche
gebied, dat Zeugitana heette.--3) stad der Carpetani in Tarraconensis,
ten O. van Toletum.--4) Hippo of Hipponium, als rom. kolonie Vibo
Valentia geheeten, z.a.

Hippocentauri, Hippokentauroi, z. Centauri.

Hippocles, Hippokles, zoon van Menippus, atheensch strateeg, trachtte
in 412 te vergeefs de peloponnesische schepen te nemen, die van Sicilië
terug kwamen. Een van de tien mannen, die tusschen de afzetting van
de 30 en het herstel der democratie te Athene de regeering in handen
hadden, draagt denzelfden naam; of het dezelfde persoon is, is onzeker.

Hippocoon, Hippokoon, 1) zoon van Oebalus en Batea, verdreef met de
hulp zijner 12 zonen zijn broeder Tyndareos en maakte zich meester
van de regeering over Sparta; hij werd met zijne zonen door Heracles
gedood.--2) Thraciër, vergezelde Rhesus naar Troje.--3) tochtgenoot
van Aeneas, bekwaam boogschutter.

Hippocrates, Hippokrates, 1) vader van Pisistratus.--2) Alcmaeonide,
grootvader van Pericles.--3) broeder en opvolger van Cleander als
tyran van Gela. Door de inwoners van Zancle, zijne bondgenooten, tegen
de Samiërs te hulp geroepen, breidde hij, steunend op zijn talrijk
huurleger, zijne macht door schandelijk verraad uit, onderwierp ook
Naxus, Callipolis en Leontini, noodzaakte de Syracusanen door zijne
overwinning bij de rivier Helorus (492) hem Camarina af te staan,
en sneuvelde bij een aanslag op Hybla (491).--4) zoon van Ariphron,
atheensch strateeg, sneuvelde in den slag bij Delium (424).--5) van
Chius, schrijver van het oudste leerboek der meetkunde. Hij leefde
in de 2de helft van de 5de eeuw.--6) van Cos, de beroemde grieksche
geneesheer, geb. 460. Hij behoorde tot het geslacht der Asclepiaden
en ontving het eerste onderwijs in de geneeskunde van zijn vader
Heraclides en van andere artsen in zijn vaderland; ook de sophisten
Prodicus en Gorgias worden zijne leermeesters genoemd, door sommigen
ook Democritus. Van zijn leven is weinig bekend; in zijn jeugd deed
hij groote reizen, tijdens de pest in den peloponnesischen oorlog hield
hij zich te Athene op, hij stierf in zeer hoogen ouderdom te Larisa in
Thessalië. Door nauwkeurige waarnemingen en grondig onderzoek verhief
hij de geneeskunde tot wetenschap, zijne werken werden dan ook door
Grieken, Romeinen en Arabieren ijverig bestudeerd en dikwijls van
commentaren voorzien. Vele daarvan werden echter reeds door de ouden
voor onecht gehouden, van de 72, die nu nog zijn naam dragen, worden
gewoonlijk slechts 6 als echt beschouwd; het meest bekende draagt
den naam Aphorismoi.--Ook zijne beide zonen, Thessalus en Draco,
zijn schoonzoon, Polybus, en zijne twee naar hem genoemde kleinzonen
waren artsen van naam en schrijvers van geneeskundige werken.

Hippocrene, Hippou krene, Hippokrene, Fons Caballinus, bron op den
Helicon, ontstaan door den hoefslag van Pegasus, waarvan het water
ieder, die er van dronk, in dichterlijke geestvervoering bracht.

Hippodamea, Hippodameia, 1) dochter van Oenomaüs (z.a.), koning van
Elis, en Asterope. Bij Pelops werd zij moeder van Atreus, Thyestes en
nog 4 of 11 zonen en 2 dochters. Zij spoorde hare zonen aan tot den
moord van Chrysippus, zoon van Pelops en Axioche, en werd daarom door
haar gemaal verstooten; zij stierf in Argolis.--2) echtgenoote van
Pirithous; op hun bruiloft ontstond de strijd tusschen de Centauren
en Lapithen.--3) = Briseis.--4) echtgenoote van Amyntor, moeder van
Phoenix.--5) dochter van Anchises, gemalin van Alcathous.

Hippodamus, Hippodamos, van Miletus, beroemd bouwmeester ten tijde van
Pericles, de eerste die in Griekenland regelmatig gebouwde straten
aanlegde. Hij werd vooral beroemd door zijn werk aan den Piraeus,
te Thurii en te Rhodus. Ook wordt hij genoemd als de schrijver van
een ontwerp eener ideale staatsinrichting.

Hippodromus, hippodromos, renbaan voor paarden en wagens. De
bovenstaande teekening stelt zulk een baan voor: een driehoekige
ruimte K, waarin de toebereidselen voor den wedloop gemaakt worden
en waar een altaar voor Poseidon Hippius staat, wordt aan eene zijde
afgesloten door een zuilengalerij D, aan de twee andere zijden door
eenigszins gebogen lijnen (abcd), gevormd door de stallen (oikemata)
voor de paarden en wagens; alle deelnemers plaatsten zich in een rij
voor een touw (kalodion, hysplex), dat van den top van den driehoek,
het uitgangspunt (aphesis), naar de beide zijden van de baan gespannen
was; op een gegeven teeken (een metalen arend verhief zich in de lucht)
werd dit touw weggetrokken en de wedloop begon; de baan was in twee
deelen verdeeld door een lagen aarden wal (choma) van F naar G, aan
welks verste einde een altaar van Taraxippus F stond; hier moesten
de rijders keeren en langs den anderen kant van den wal terugrijden
tot het einddoel G. De baan werd ingesloten door zitplaatsen voor
de toeschouwers AEB, die men liefst tegen een heuvel plaatste; waar
geen heuvel was, maakte men eene kunstmatige verhooging; bij E was
een uitgang.

Hippolochus, Hippolochos, 1) zoon van Bellerophon, koning van Lycië,
vader van Glaucus.--2) zoon van Antimachus, Trojaan, door Menelaus
gedood.

Hippolyte, Hippolyte, koningin der Amazonen; zij bezat een kostbaren
gordel, haar door Ares geschonken, dien Heracles voor Admete, de
dochter van Eurystheus, halen moest. Hipp. ontving den held goed
en was bereid den gordel te geven, maar Hera spoorde haar en haar
volk tot tegenstand aan; in den strijd, die hierdoor ontstond, viel
Hipp. V. a. werd zij, niet Antiope (z. a.), door Theseus mede naar
Athene genomen.

Hippolytus, Hippolytos, 1) een van de Giganten.--2) zoon van Theseus
en Hippolyte of Antiope. Zijne stiefmoeder Phaedra beminde hem, en
daar hij haar geen wederliefde schonk, belasterde zij hem bij Theseus
alsof hij haar tot ontrouw had willen verleiden. In overijling bad
Theseus, dat Poseidon zijn zoon zou straffen, en deze liet, toen
Hipp. langs het strand reed, een monster uit zee opkomen, waardoor
de paarden schuw werden, op hol gingen, en hun meester voortsleepten
tot hij stierf. Artemis openbaarde echter zijne onschuld aan Theseus,
liet hem door Asclepius in het leven terugroepen, en bracht hem naar
haar heilig woud bij Aricia, waar hij onder den naam Virbius vereerd
werd.--3) Christelijk schrijver uit de eerste helft der derde eeuw,
leerling van Irenaeus, v. s. wegens kerkelijke twisten (hij was
tegelijk met Callistus bisschop van Rome) uit Rome verbannen en bij
de Christenvervolging van keizer Decius als martelaar gestorven. In
dat deel van zijne werken, dat bewaard gebleven is, vindt men vele
bizonderheden over wijsbegeerte, godsdienst en bijgeloof der ouden.

Hippomedon, Hippomedon, een van de zeven vorsten, die met Adrastus
tegen Thebe optrokken; bij de belegering van die stad sneuvelde hij.

Hippomenes, Hippomenes, zoon van Megareus, echtgenoot van Atalante
(z. a.).

Hipponax, Hipponax, van Ephesus, iambograaf omstreeks 540; van zijn
leven is alleen bekend dat hij om politieke redenen naar Clazomenae
vluchtte, zie ook Bupalus.

Hipponicus, Hipponikos, naam van verscheiden leden van een adellijk
atheensch geslacht. Hiertoe behooren: 1) iemand die zich verrijkte
door gebruik te maken van een vertrouwelijke mededeeling betreffende
de seisachtheia van Solon; men houdt dit verhaal en de persoon zelve
tegenwoordig voor verzonnen.--2) zijn kleinzoon, bijgenaamd Ammon,
behield de schatten, die hem toevertrouwd waren door een Eretriënser,
die na de verovering van zijn vaderstad naar Perzië medegevoerd werd
(490). Ook dit verhaal is verzonnen.--3) zoon van Callias no. 1 en
Elpinice (z. Cimon no. 2), sneuvelde in den slag bij Delium (424). De
vrouw van Pericles was vroeger met hem gehuwd geweest, zijne dochter
Hipparete werd de vrouw van Alcibiades.--4) zoon van Callias no. 2,
schoonzoon van Alcibiades.

Hipponium, zie Hippo no. 4.

Hipponous, Hipponoos, z. Bellerophon.

Hippophagi, Hippophagoi, 1) scythisch volk in Persis.--2) volk in
aziatisch Sarmatia, de tegenwoordige Kalmukken.

Hippotes, Hippotes, vader van Arne of van Aeolus no. 2 (z. a.).

Hippothoon, Hippothoon, zoon van Poseidon en Alope (z. a.). Na den dood
van zijn grootvader Cercyon gaf Theseus hem de regeering over Eleusis.

Hippothoontis, Hippothontis, een van de 10 phylae, waarin de bevolking
van Attica door Clisthenes verdeeld werd.

Hippothous, Hippothoos, 1) vader van Aepytus no. 2.--2) zoon van
Priamus.--3) van Larisa, bondgenoot der Trojanen, door Ajax no. 2
gedood.

Hippotoxotai, een politiemacht van bereden boogschutters te Athene; men
gebruikte hiervoor staatsslaven. In het begin van den peloponnesischen
oorlog was hun aantal 200.

Hirpini, Hirpinoi, volk in het Z. van Samnium. Hoofdstad: Aeculanum.

Hirrus (C. Lucceius of C. Lucilius), z. Lucilii no. 4.

Hirtia (lex) van A. Hirtius (46). Zij sloot de aanhangers van Pompeius
van alle ambten uit.

Hirtius (A.), uit een plebejisch geslacht, diende onder Caesar in
Gallia, en vergezelde hem later naar Aegypte. Als praetor stelde
Hirtius in 46 de hierboven vermelde wet voor. In 45 ging hij met Caesar
naar Hispania. Overigens was hij meer schrijver dan krijgsman en bracht
hij bij voorkeur zijn tijd door op zijn landgoed bij Praeneste. In 43
was hij consul met C. Vibius Pansa. Hoewel Hirtius na Caesars dood
tot Antonius had overgeheld, gevoelde hij zich spoedig door diens
aanmatigingen afgestooten, waartoe misschien de vertrouwde omgang
met Cicero bijdroeg. Met Pansa en den jeugdigen Octavianus trok hij
tegen Antonius op, doch sneuvelde in den slag hij Mutina (Modena),
terwijl Pansa daags daarna aan zijne wonden bezweek. Het achtste
boek der Commentarii de bello Gallico is van Hirtius afkomstig;
waarschijnlijk heeft hij ook het bellum Alexandrinum geschreven.

Hirtuleius (L.), onderbevelhebber van Q. Sertorius in Hispania,
die den rom. veldheeren in de jaren 79-76 verschillende nederlagen
toebracht, doch in 75 sneuvelde.

Hispalis, Hispalis, thans Sevilla, aanzienlijke koopstad der
Turdetani in Baetica, aan den Baetis (Guadalquivir). Caesar maakte
er eene rom. kolonie van, Iulia Romula of Romulensis. Hispalis was
door Phoeniciërs gesticht. De Baetis was tot hier voor zeeschepen
bevaarbaar.

Hispania, Hispania, door de Grieken Iberia genoemd, tegenw. Spanje
en Portugal, was tot in de derde eeuw den Rom. bijna onbekend. Na den
eersten punischen oorlog zochten de Carthagers zich in H. schadeloos
te stellen voor het verlies der italiaansche eilanden. In den tweeden
oorlog ging ook H. voor hen verloren. De Romeinen verdeelden het
land, voor zoover hunne heerschappij zich binnenwaarts uitstrekte,
in twee provinciën: H. citerior en H. ulterior of Baetica, naar
den Baetis (Guadalquivir). Oorspronkelijk strekte het eerste zich
slechts uit langs de kust, maar langzamerhand werd ook het binnenland
veroverd. In 180-178 werden de Celtiberiërs door Tib. Sempronius
Gracchus, den vader der beide Gracchen, onderworpen en hun land,
een groot gedeelte van het binnenland bij H. Citerior gevoegd. In
138 werd Lusitania, een landstreek in het Z.W., onderworpen, en
aan Baetica toegevoegd. De volledige onderwerping van het geheele
schiereiland had eerst in 19 plaats, toen Agrippa de Cantabriërs en
Asturiërs onderwierp. Nu werd H. in 3 provincies verdeeld: Citerior,
Ulterior Baetica en Ulterior Lusitania, waaronder ook Gallaecia en
Asturia hoorden. Nog vóór den dood van Augustus werden Gallaecia en
Asturia bij H. Citerior gevoegd, dat voortaan gewoonlijk Tarraconensis
heet, naar de hoofdstad Tarraco; de andere twee provincies heeten nu
Baetica en Lusitania. De bevolking bestond uit keltische en iberische
stammen; de Iberiërs waren donker van tint. Vooral in Baetica troffen
de Romeinen reeds een ver gevorderden trap van beschaving aan; vandaar
dat geen andere provincie in gelijke mate als Hispania rom. zeden en
gewoonten overnam. Seneca, Lucanus, Martialis, Quintilianus, Traianus,
Hadrianus waren uit Hispania geboortig. Alleen stond de bevolking
ook reeds toen bekend om hare luiheid en morsigheid. De bodem was
in het Z. uiterst vruchtbaar en leverde ook verschillende metalen en
edelgesteenten op. In het tijdperk der volksverhuizing werd Hispania
afwisselend overstroomd door Vandalen, Sueven, Alanen en Westgothen.

Hispellum, voornaamste stad in Umbria, thans Spello.

Hister, zie Danuvius.

Histiaea, Histiaeotis = Hestiaea, Hestiaeotis.

Histiaeus, Histiaios, tyran van Miletus onder perzische
opperheerschappij. Toen Darius Hystaspis in het land der Scythen
ingevallen was, verzette Hist. zich tegen het plan om de brug over den
Ister af te breken, waarvan de ondergang van het perzische leger het
onvermijdelijk gevolg zou geweest zijn. Daarvoor werd hij met land in
Thracië begiftigd, later begon Darius hem echter te wantrouwen en riep
hij hem, naar het heette uit vriendschap, tot zich naar Susa. Later
werd hij naar de kust gezonden, om den opstand van Aristagoras
(z. a.) te dempen, waartoe hij hem heimelijk zelf had aangemoedigd;
daar hij echter zag dat de satraap Artaphernes hem niet vertrouwde,
vluchtte hij. Hij werd door de Chiërs gevangen genomen, maar weder
vrijgelaten, en daar de Milesiërs weigerden hem te ontvangen, ging
hij naar Byzantium, leefde daar eenigen tijd als zeeroover en werd
eindelijk door Harpagus gevangen genomen en te Sardes door Artaphernes
ter dood gebracht (498).

Historiae Augustae scriptores = Scriptores historiae Augustae.

Histria, Istria, schiereiland in het N. der Adriatische zee, door de
ruwe Istri bewoond en in 177 onderworpen. Ten tijde van Varro, die
een aardrijkskundig werk geschreven heeft, behoorde het westelijk
gedeelte tot aan de Formio, bij Italië; Augustus heeft het gewest
geheel bij Italië ingelijfd. Steden: Tergeste (Triest) en Pola.

Homeridae, Homeridai, familie of genootschap op Chius, van Homerus
afstammend of naar hem genoemd; zij hadden zich tot taak gesteld de
gedichten van Homerus ongeschonden te bewaren en de kennis er van
algemeen te maken. In lateren tijd werden ook rhapsoden zoo genoemd,
en over het algemeen zij, die zich met de gedichten van Homerus
bezig hielden.

Homerus, Homeros, is volgens de overlevering de dichter van de Ilias
en Odyssee, de twee beroemde heldendichten, die van den grootsten
invloed waren op de beschaving der Grieken, gedurende hun volksbestaan
den grondslag van alle verdere studiën vormden, en nog tot heden als
modellen van epische poëzie beschouwd worden. Hij zou een zoon van
Maeon, arm en blind geweest zijn; van zijn leeftijd wisten de ouden
reeds niets, zoodat sommigen beweerden dat hij in de 12de eeuw, anderen
dat hij later, sommigen zelfs dat hij niet vóór de 7de eeuw geleefd
zou hebben; zeven steden beroemden zich de vaderstad van Hom. geweest
te zijn, hoewel men erkende dat in dien strijd Smyrna en Chius de beste
aanspraken konden doen gelden. De meest gezaghebbende meening was, dat
de gedichten van Homerus in het midden der 9de eeuw in Ionië ontstaan
waren.--Hoe dit zij, deze gedichten leefden gedurende vele eeuwen,
waarin de schrijfkunst slechts weinig in gebruik was, in den mond van
het volk, en hadden hunne verbreiding voornamelijk te danken aan de
rhapsoden (z. a.) die bij feestelijke gelegenheden gedeelten er van
voordroegen. Het ligt voor de hand dat sommige gedeelten meer in den
smaak vielen dan andere, en dus meer gehoord werden, dat sommige, te
lang voor eene voordracht, bekort moesten worden, dat andere, wat hun
omvang betreft juist voor de voordracht geschikt, van een passend begin
of slot moesten worden voorzien, kortom, onder deze omstandigheden
waren de gedichten lang niet in al hunne deelen even algemeen bekend,
en stonden zij op velerlei wijze aan vervalsching en verminking
bloot, totdat, naar men meent onder Pisistratus en zijne zonen,
de verspreide deelen door deskundigen verzameld en tot één geheel
verwerkt werden. Deze maatregel bevorderde de studie der gedichten van
Hom. zeer, in den bloeitijd van Athene was dan ook de kennis er van
zeer algemeen, en personen, die de geheele Ilias en Odyssee van buiten
konden opzeggen, waren niet zoo zeldzaam als men zou denken. Toen
later te Alexandria de studie der taal- en letterkunde een hooge
vlucht nam, kozen de beste alexandrijnsche geleerden, o. a. Zenodotus
en Aristarchus, de werken van Hom. ter behandeling, trachtten met veel
moeite den tekst te verbeteren, of schreven geleerde verklaringen er
bij. Reeds onder hen werd door sommigen, die daarom chorizontes genoemd
werden, de meening verdedigd, dat de Odyssee niet in denzelfden tijd
ontstaan kon zijn als de Ilias, dat tusschen beide gedichten misschien
wel eene tusschenruimte van 100 jaar lag, en dat zij dus niet van
denzelfden dichter konden zijn. Nieuwere geleerden beweren echter,
dat ook de afzonderlijke deelen van elk der beide werken te veel van
elkander verschillen, om ze aan denzelfden maker toe te schrijven, dat
bovendien zulke groote werken in een tijd, waarin de schrijfkunst zoo
weinig algemeen was, niet hadden kunnen ontstaan, of ten minste weder
spoedig hadden moeten vergeten zijn, en dat men dus moet aannemen,
dat zoowel Ilias als Odyssee vóór Pisistratus niet anders bestaan
hebben dan als afzonderlijke liederen, waarin eerst toen eenige
samenhang gebracht zou zijn. Deze meening vindt bij sommigen zooveel
bijval, dat men zelfs getracht heeft die oorspronkelijke liederen
aan te wijzen, anderen verwerpen haar geheel, terwijl nog anderen
toegeven dat beide gedichten uit de vereeniging van zulke kleinere
liederen bestaan, maar aannemen dat die vereeniging veel vroeger,
waarschijnlijk omstreeks het midden der 9de eeuw, tot stand gebracht
zou zijn door iemand die Homerus heette, of misschien juist door dat
werk den naam Homerus (samenvoeger) gekregen heeft. Tegenwoordig is
de meest algemeene meening, dat elk van beide gedichten in hoofdzaak
van denzelfden dichter is, doch dat daaraan op verschillende tijden,
deels door hemzelven, deels door anderen, grootere en kleinere stukken
zijn toegevoegd.--Behalve Ilias en Odyssee zijn nog eenige kleinere
gedichten bewaard gebleven, die werken van Homerus heeten te zijn;
deze zijn echter alle van lateren tijd en van zeer ongelijke waarde.

Homerus latinus, z. Silii no. 7.

Homoioi, gelijken. De wet van Epitadeus (z. a.) had tengevolge dat,
in strijd met de instellingen van Lycurgus, het grondbezit te Sparta
zich weldra in weinige handen bevond, terwijl de meerderheid der
burgers tot armoede verviel. Deze ongelijkheid van vermogen bracht
ook ongelijkheid in burgerlijke rechten mede, en nu noemden zich de
rijke grondeigenaars homoioi, in tegenstelling van de armere burgers,
hypomeiones.

Homole, Homole, berg, aan Pan gewijd, in Thessalia, nabij het
dal Tempe.--Homole of Homolium, Homolion, stad in het N. van het
thessalische landschap Magnesia.

Homona, Homonadenses, Homonades of Omana, Omanades, stad en roofzuchtig
bergvolk in Pisidia, in het Taurusgebergte.

Honorius (Flavius), zoon van keizer Theodosius den Gr., die bij
de deeling des rijks het Westen kreeg, terwijl aan zijn ouderen
broeder Arcadius het Oosten werd toegewezen, 395 na C. Honorius was
een nietsbeteekenende knaap. Zijn minister en voogd Stilicho, een
voortreffelijk veldheer, wist wel de invallen van germaansche volkeren
af te weren, maar deed niets tot ontwikkeling van den jongen vorst,
hoewel deze zijne dochter had gehuwd. In 408 liet H., aan valsche
inblazingen gehoor gevende, zijn schoonvader ombrengen en nu drongen
de barbaren van alle zijden het rijk binnen en namen de eene provincie
na de andere weg. De Westgothen onder Alarik veroverden zelfs Rome. Zie
Alaricus. Eindelijk zag H. zich genoodzaakt, zijn veldheer Constantius
tot mederegent aan te nemen en hem zijne zuster Placidia, weduwe van
den westgothischen koning Athaulf, tot vrouw te geven. H. stierf zes
jaar later, in 423.

Hopletes, burgers die tot de tweede der vier oude attische phylen
behoorden.

Hoplitai, zwaargewapende infanteristen, het voornaamste deel van een
grieksch leger. Zij droegen een harnas, helm en beenplaten van metaal,
en waren gewapend met een kort zwaard, een langwerpig schild (aspis),
en een werpspies van ongeveer 8 voet. De taak der zwaargewapenden was
in gesloten gelederen op den vijand aan te rukken en diens slagorde
te verbreken. Zij kregen, wanneer zij in dienst waren, betaling voor
soldij en onderhoud voor zichzelven en een bediende; deze betaling
was echter in verschillende tijden en omstandigheden hooger of lager.

Horae Quirini, zie Hersilia.

Horae, Horai, dochters van Zeus en Themis, godinnen der orde
in de natuur en der afwisselende jaargetijden, verder ook van
maatschappelijke orde, wet en recht. Zij zijn dienaressen van
Zeus en zijn belast met het openen en sluiten van de poorten des
hemels. Gewoonlijk worden drie Horen genoemd: Eunomia, Dice en Irene,
te Athene vereerde men slechts twee: Thallo en Carpo, later nam men
vier aan in overeenstemming met het aantal jaargetijden. Tempels
hadden zij te Athene, Corinthe e. a. plaatsen.--Zij worden afgebeeld
als schoone jonge vrouwen, luchtig gekleed en met bloemen en vruchten
versierd.

Horatiae Valeriae (leges) van de consuls M. Horatius Barbatus
en L. Valerius Poplicola Potitus, 449: 1) ut, quod tributim plebs
iussisset, populum teneret;--2) dat de volkstribunen, de plebejische
aedilen en de iudices decemviri sacrosancti zouden zijn;--3) dat geen
nieuw overheidsambt zonder provocatio in het leven zou worden geroepen,
op straffe des doods. Dit zijn geen eigenlijke wetten (leges) geweest,
maar de voorwaarden, waarop de eendracht tusschen patres en plebs
hersteld werd. Bovendien is de eerste wet, evenals de lex Publilia
Philonis van 339 v. s. een anticipatie van de lex Hortensia van
287. Aan het bestaan van de derde wet wordt door sommige geleerden
getwijfeld. Zie Valeriae leges de provocatione. Met iudices decemviri,
in de 2de wet genoemd, worden volgens de gewone opvatting de decemviri
stlitibus iudicandis bedoeld; z. echter aldaar.

Horatii, een patricisch geslacht. 1) De drie gebroeders, die,
volgens het verhaal, onder de regeering van Tullus Hostilius
den oorlog met Alba Longa beslechtten door een strijd met de drie
Curiatii, en waarvan de eenig overgeblevene zijne zuster zou hebben
neergestooten, omdat zij haren bruidegom, een der gesneuvelde Curiatii,
beweende. V. s. is dit hoog poëtische verhaal aan een fabula praetexta
van Ennius ontleend.--2) M. Horatius Pulvillus, een der consuls uit
het eerste jaar der rom. republiek; hij wijdde den tempel van Jupiter
Capitolinus.--3) P. Horatius Cocles (de éénoogige) verdedigde de houten
paalbrug over den Tiber tegen de aandringende soldaten van Porsena,
totdat zijne medeburgers de brug achter hem hadden afgebroken. Toen
sprong hij in de rivier en kwam behouden in de stad terug, in weerwil
eener hagelbui van pijlen. Zijne medeburgers richtten voor hem een
standbeeld op en schonken hem zooveel land, als hij in een dag kon
omploegen.--4) C. Horatius Pulvillus, consul in 477, sloeg de aanvallen
der Volscen en Etruscers af, die Rome bijna hadden vermeesterd. In 457
was hij andermaal consul en overwon toen de Aequers.--5) M. Horatius
Barbatus, consul in 449, herstelde met zijn ambtgenoot L. Valerius
Poplicola wat de tienmannen bedorven hadden, verzoende de beide standen
te Rome, bracht de beroemde leges Horatiae Valeriae (z.a.) tot stand,
en behaalde eene groote overwinning op de Sabijnen.--6) Niet tot deze
gens behoorde de beroemde dichter Q. Horatius Flaccus, de zoon van
een vrijgelatene, geboren te Venusia in het jaar 65. Zijn vader zorgde
met den meesten ijver voor zijne opvoeding en ging te Rome wonen, om
zijn zoon de beste meesters te kunnen geven. Op zijn negentiende jaar
ging H. te Athene zijne studiën voltooien. In 44 was hij krijgstribuun
in het leger van Brutus en deelde in de nederlaag bij Philippi. In
dezen burgeroorlog verloor hij zijn vaderlijk erfgoed, zoodat hij
als scriba zijn brood moest verdienen. Doch de dichters Varius en
Vergilius bevalen hem bij Maecenas aan, die hem bij zich ontbood
(38), en hem wel eerst na 9 maanden opnieuw tot zich riep, maar hem
toen ook in den kring zijner vrienden opnam, waarvan hij spoedig een
onmisbaar lid werd. Van Maecenas kreeg hij (33) een klein landgoed,
het Sabinum bij Tibur, ten geschenke, dat zijn geliefkoosd verblijf
werd. Hij stierf, kort na Maecenas, in het jaar 8, ongehuwd. Horatius
bracht als lierdichter het eerst grieksche maten van de oude Grieksche
dichters op latijnschen bodem over. Zijne levensrichting was over het
algemeen de epicureïsche; gaarne genoot hij het goede; toch kon hij ook
sober en eenvoudig leven en zich naar de omstandigheden schikken als
de beste stoicijn. In het staatkundige was de slag hij Philippi het
graf zijner idealen geweest, in Octavianus zag hij voortaan den man,
die den lang gehoopten vrede aan de wereld zou schenken. Wij bezitten
van hem: Carmina of Odae (4 boeken), Epodon liber (z. Epodus no. 3),
het Carmen saeculare, Satirae (2 boeken), Epistulae (2 boeken),
waarvan de beroemdste de Epistula ad Pisones of Ars poetica.

Horta, eene Romeinsche godin wier tempel steeds open staat. Overigens
is van haar niets bekend.

Horta, Hortanum, stad in Etruria, waar de Nar in den Tiber stroomt.

Hortator of pausarius, de man, die op het schip de maat aangaf bij
het roeien, hetzij met een hamer, hetzij met de stem, soms ook met
de fluit.

Hortensia (lex) van 287 van den dictator Q. Hortensius, ut eo
iure, quod plebs statuisset, omnes Quirites tenerentur. Hiermede
werden de plebiscita voor goed gelijk gesteld met leges, en de
voorafgaande goedkeuring der tribunicische rogationes door den
senaat afgeschaft. Eene andere lex Hortensia verklaarde de nundinae
of marktdagen tot dies fasti.

Hortensii, een plebejisch geslacht. 1) L. Hortensius, volkstribuun in
422, een warm ijveraar voor de belangen der plebs.--2) Q. Hortensius,
in 287 tot dictator gekozen om eene secessio plebis te bezweren, de
auctor der lex Hortensia de plebiscitis.--3) Q. Hortensius Hortalus,
(geb. 114), een van Rome's grootste redenaars, de evenknie van Cicero,
en een handig en geslepen verdediger, niet altijd keurig in de keus
zijner middelen. In 69 bekleedde hij het consulaat. In den burgeroorlog
had hij onder Sulla gediend en verder bleef hij de aristocratische
partij toegedaan. Hij stierf in 50. Hij was zeer vermogend en had zijn
huis weelderig en met fijnen smaak ingericht; zijne keuken, wijnkelder
en vischvijvers waren beroemd en zijne overdreven zorg daarvoor maakte
hem wel eens tot een mikpunt van spotternij. Wij hebben geen enkel
geschrift van hem; hij dichtte ook, doch zijne verzen konden den
toets van zedelijkheid niet doorstaan. Ook schreef hij annales. Hij
was een vertegenwoordiger van den asiatischen stijl (Asianismus),
z. Hegesias no. 2.--4) Hortensia, dochter van no. 3, wordt genoemd
als een voorbeeld van vrouwelijke welsprekendheid. Zij heeft in 42 de
rechten der gehuwde vrouwen, die door een zware belasting getroffen
werden, met succes ten overstaan van de triumviri verdedigd.

Horus, Horos, een aegyptisch god, zoon van Isis en Osiris,
waarschijnlijk de god der opgaande zon, door de Grieken voor denzelfden
gehouden als Apollo. Meer bekend bij Grieken en Rom. was echter een
jongere Horus, een zwakke zoon van Osiris en in diens ouderdom geboren,
naar men meent de god der ondergaande zon of winterzon. Onder den naam
Harpocrates (z. a.) wordt hij vooral vereerd als god van het zwijgen.

Hospitium. Tusschen aanzienlijke familiën in verschillende steden en
gewesten bestonden vaak banden van gastvriendschap. Bij het sluiten
van zulk een band (foedus) werden de namen van beide familiën op eene
zoogenaamde tessera hospitalis geschreven, eene soort van liniaal,
zóó dat aan weerszijden een naam stond. Zulk eene tessera wordt dan
doorgebroken en elke familie ontving eene helft. Op vertoon daarvan
had men niet slechts aanspraak op herberging, maar ook, zoo noodig,
op hulp en bescherming. De band ging op de erfgenamen over en werd als
heilig beschouwd. De rom. grooten hadden zulke hospitia de geheele
wereld door. Niet slechts echter bijzondere personen sloten zulke
banden van gastvriendschap, zij komen ook voor tusschen staten,
in welk geval van weerszijden vorstelijke personen en gezanten
op staatskosten werden gehuisvest en onthaald. Dit heet hospitium
publicum. Ook bestonden er hospitia tusschen tal van civitates in
den vreemde en aanzienlijke familiën te Rome, waarmede dan tevens
aan deze familie het patronaat werd opgedragen, d. w. z. de taak om
de vreemde civitas in rechten als anderszins te vertegenwoordigen,
hare burgers te Rome te beschermen en hare belangen voor te staan,
ongeveer zooals in onze nieuwere maatschappij de consuls doen.

Hostilia, nu nog Ostiglia geheeten, stadje aan den Padus (Po),
met een druk veer over de rivier, aan den weg van Bononia (Bologna)
naar Mantua en Verona.

Hostilia curia, zie Curia.

Hostilianus (Gaius Valens), Caesar onder zijn vader Decius, 249 n. C.,
na diens dood (251) keizer, sterft weldra aan de pest.

Hostilii, een oud, patricisch geslacht, waarvan enkele leden in den
tweeden en derden punischen oorlog en de oorlogen tegen Perseus en
Antiochus III voorkomen. C. Hostilius Mancinus, consul in 137, werd
door de Numantijners tot den vrede gedwongen, dien de rom. senaat
evenwel verwierp. Mancinus werd toen uitgeleverd (z. Furia Atilia
(lex)), doch de N. weigerden dit offer te aanvaarden. Later werd
M. uit den senaat gestooten.

Hostis was oudtijds = peregrinus, terwijl in het oude fetiaalrecht
perduellis voor vijand werd gebruikt. Later beteekende hostis een
buitenlandschen vijand, perduellis een binnenlandschen, terwijl diens
handeling, hoogverraad, door perduellio wordt uitgedrukt. Wanneer
een onderworpen vijand opstaat, is hij een rebellis; wanneer burgers
oproer maken, is het eene seditio.

Hostis iudicatio is een senaatsbesluit, waarbij van bepaalde personen
verklaard werd, dat zij zich door hun daden tot vijanden van den staat
gemaakt hadden, en dat zij dientengevolge van burgerrecht vervallen,
vogelvrij en, zoo ze ambtenaren waren, ambteloos geworden waren. Dit
besluit was vaak een toevoeging aan het senatus consultum ultimum
(z. a.), en werd door de senaatspartij gebruikt als middel om
woelingen te onderdrukken; het eerst is het toegepast tegen Ti.,
daarna tegen C. Gracchus, in 100 tegen Saturninus en Glaucia. De
aan de senaatsregeering vijandige partij heeft altijd terecht de
bevoegdheid der magistraten ontkend, om aan deze onwettige verklaring
van den senaat gehoor te geven; vele van de consuls, die er zich door
hadden laten bewegen om gevangenen terecht te stellen, zijn later met
eenigen tijd van ballingschap gestraft, zooals o. a. Cicero wegens
het dooden der Catilinarii in 63 (z. Clodiae (leges) no. 5).

Hybreos graphe, aanklacht wegens mishandeling. Het proces werd voor
de heliasten (z. Heliaia) gevoerd en de straf werd naar omstandigheden
door de rechters bepaald.

Hylles, een van de drie dorische phylae (z. a.), naar Hyllus genoemd.

Hunni, Hounnoi, aziatisch volk, dat oorspronkelijk in Mongolië woonde,
en ± 375 n. C. over den Rha (Wolga) drong, de Alanen en Oostgothen
onderwierp, andere volken voor zich uit dreef en vooral onder Attila,
den "geesel Gods" (zie Attila) het romeinsche rijk teisterde. Na
Attila's dood (453) viel het groote Hunnenrijk uiteen en ± 500 was
de naam van Hunnen weder verdwenen. Omtrent een vroeger optreden van
de Hunnen zie men Bactria.

Hypaithros heette de ruimte in het midden van een tempel, wanneer
zij, zooals bij groote gebouwen soms het geval was, niet van een dak
voorzien was. Men verkeert omtrent deze quaestie nog geheel in het
duister; behalve het Pantheon te Rome zijn ons dergelijke tempels
niet bekend. Z. verder onder Templum.

Hypaspistes, 1) schildknaap, een slaaf, die op marsch voor zijn heer
schild, helm, enz. droeg.--2) in het macedonische leger lichtgewapende
infanteristen, meer voor aanval dan voor verdediging bestemd, van een
korte lans en een lang zwaard voorzien. Uit hen werd de koninklijke
lijfwacht (agema) gekozen.

Hypekooi, op Creta = perioikoi.

Hypogrammateus = grammateus (z. a.) tes poleos, ook gr. tou demou of
gr. tes boules kai tou demou genoemd.

Hypomeiones, z. Homoioi.

Hyacinthus, Hyakinthos, 1) zoon van Amyclas en Diomede, een
buitengewoon schoon jongeling, die door Apollo en Zephyrus bemind
werd. Toen Apollo eens met hem aan de oevers van den Eurotas met
den discus speelde, dreef Zephyrus uit jaloerschheid de werpschijf
van Apollo naar het hoofd van Hyac., zoodat deze doodelijk gewond
werd. Apollo veranderde hem in de bloem, die zijn naam draagt. Te
zijner eere vierden de Spartanen jaarlijks te Amyclae een groot feest,
de Hyacinthia, dat drie dagen duurde; de eerste dag was een treurdag,
waarop men aan Hyac. in stilte offers bracht, de beide volgende dagen
hield men feestelijke optochten en wedspelen.--2) Lacedaemoniër,
die ten tijde van Aegeus te Athene woonde. Toen Minos Athene met
oorlog bedreigde (z. Aegeus), kregen de Atheners van het orakel den
raad de kinderen van een vreemdeling te offeren; zij kozen daarvoor
de dochters van Hyac. Niettemin werden zij door Minos overwonnen.

Hyades, Hyades, Suculae, sterrenbeeld aan den kop van den Stier,
dat bij het begin van den regentijd opgaat (pluviae, tristes). Zij
worden dochters van Atlas en Aethra of Pleione, of van Oceanus of van
Melisseus genoemd, en waren de voedsters van Dionysus (nysaeische
nimfen) of van Zeus (dodonaeïsche nimfen) geweest en ter belooning
onder de sterren geplaatst. V. a. hadden zij zich dood getreurd om
het verlies van hun broeder Hyas, die op de jacht omgekomen was.

Hyaea, Hyaia, vlek in het gebied der ozolische Locriërs.

Hyampea, Hyampeia, een van de toppen van den Parnassus = Lycoreus.

Hyampolis, Hyampolis, stad in Phocis bij Elatea, door Hyanten
gesticht. De stad werd eerst verwoest door Xerxes, later door Philippus
van Macedonia.

Hyantes, Hyantes, oude bewoners van Boeotia, door de Cadmeërs naar
Phocis verdreven, waar zij Hyampolis stichtten. Een groot gedeelte
vestigde zich in Aetolia. Hyantius, Hyanteus bij dichters = boeotisch,
hyantis = aetolisch.

Hyarotes, Hyarotes = Hydraotes.

Hybla, Hybla, naam van drie steden op Sicilia, H. maior, he meizon
of megale, v. s. ook Hybla Geleatis (Gereatis), Hybla he Geleatis,
he Gereatis geheeten, lag aan den Aetna; H. minor, he mikra of Hybla
ta Megara, ook wel Megara Hyblaea, v.s. ook Hybla Geleatis geheeten,
lag ten N. van Syracusae, en werd Megara genoemd naar dorische
kolonisten uit Megaris. De inwoners heetten Megares Hyblaioi. In den
tweeden punischen oorlog werd het door de Rom. verwoest. Het derde,
H. Heraea, Heraia of he elatton, lag aan den weg van Syracusae naar
Gela. Uit een der drie Hybla's kwam de beroemde honig, Hyblaeum mel.

Hyccara, (plur.), ta Hykkara, stad der Sicani op de N.kust van Sicilia,
in 415 door de Atheners veroverd en geplunderd en toen aan Segesta
afgestaan.

Hydaspes, Hydaspes, zijtak van den Acesines, waarbij Alexander de
Gr. zijne overwinning op koning Porus behaalde. Vergilius noemt hem
minder juist Medus Hydaspes, daar het perzische rijk zich niet tot
aan dezen stroom uitstrekte. Horatius noemt hem fabulosus = alleen
bekend van hooren zeggen, n.l. bij de Rom.

Hydraotes, Hydraotes, een zijtak van den Acesines, evenals de Hydaspes.

Hydrea, Hydrea, thans Hydra, eilandje bij Argolis. De bevolking is
van dryopischen stam.

Hydrochous, Hydrochoos = Aquarius.

Hydrophoria, Hydrophoria, reinigings- en verzoeningsfeest ter eere van
Apollo of de onderaardsche goden of ter herinnering aan de slachtoffers
van den zondvloed van Deucalion, op vele plaatsen van Griekenland in
het voorjaar gevierd.

Hydruntum of Hydrus, Hydrous, thans Otranto, stad op de kust van
Calabria, met eene uitstekende haven.

Hygiea, Hygieia, dochter van Asclepius, godin der gezondheid. Zij wordt
gewoonlijk gemeenschappelijk met haar vader vereerd, maar staat ook
in nauwe betrekking tot Athena, die ook den bijnaam Hygiea heeft. Op
hare afbeeldingen heeft zij een slang in de hand, die zij uit een
schaal laat drinken.

Hyginus (C. Iulius), een vrijgelatene van Augustus, geboortig uit
Hispania, opzichter der palatijnsche bibliotheek. Hij was een vlijtig
beoefenaar van taal- en oudheidkunde. Men veronderstelt, dat hetgeen
wij op naam van Hyginus bezitten, een fabularum liber en een poëticon
astronomicon niet van dezen Hyginus afkomstig is. Onder Traianus,
v.a. ± 300, komt nog een Hyginus gromaticus voor (z. Groma).

Hylas, Hylas, zoon van Theodamas en Menodice, lieveling van Heracles,
met wien hij deelnam aan den tocht der Argonauten. Toen Hylas
in Mysië aan land gegaan was om water te scheppen, werd hij door
bronnimfen geroofd, Heracles ging hem zoeken en bleef zoo lang uit,
dat de Argonauten zonder hem vertrokken.--Ter eere van Hylas vierden
de inwoners van Prusias een feest, waarbij geofferd werd bij de bron,
waarin hij verdwenen was, en men in de bergen het zoeken van Heracles
nabootste.

Hyle, Hyle, oud boeotisch stadje, aan het Hylische meertje.

Hylias, Hylias, grensrivier tusschen het gebied van Croton en dat
van Sybaris in het land der Bruttii.

Hylice, Hylike (sc. limne), meer. Zie Hyle.

Hyllus, Hyllos, zoon van Heracles en Deïanira, de stamvader der
Heracliden (z.a.), die in de Peloponnesus regeerden. Na een eersten
inval in de Peloponnesus ging hij naar Thessalië, waar Aegimius hem
een derde gedeelte van zijn land afstond, bij een tweeden inval werd
hij door Echemus gedood.

Hyllus, Hyllos, zijtak van den Hermus, in aziatisch Ionia.

Hymen, Hymenaeus, Hymen, Hymenaios, zoon van Apollo en Calliope of
Urania of van Dionysus en Aphrodite, bevrijdde eens een aantal jonge
meisjes, die door zeeroovers gevangen genomen waren; daarom gedachten
deze hem, toen zij trouwden, in het bruiloftslied, en sedert dien
tijd wordt hij als een god van het huwelijk beschouwd, die in het
bruiloftslied wordt aangeroepen. Hij komt voor in gezelschap van
Aphrodite en Eros, zijne afbeeldingen gelijken op die van Eros,
ofschoon hij grooter en ernstiger voorgesteld wordt; gewoonlijk is
hij met rozen bekranst en draagt hij een fakkel en sluier in de hand.

Hymettus, Hymettos, berg in Attica ten O. van Athenae, voor een
gedeelte met geurigen thym begroeid en hierom bekend door zijn
voortreffelijken honig. De berg is ook bekend om zijn marmergroeven.

Hypacyris, Hypakyris, ook wel -caris, rivier in europeesch Sarmatia,
onzeker welke.

Hypaepa, ta Hypaipa, stadje in Lydia aan de Z. helling van den
Tmolus. Het was bekend om zijne schoone vrouwen.

Hypanis, Hypanis, naam van twee rivieren in Sarmatia, die van
tegenovergestelde zijden in den Pontus Euxinus (Zwarte zee)
stroomen. De eene heet thans de Bug, de andere, die op den Caucasus
ontspringt, de Kuban. Ook = Hyphasis.

Hypata, Hypata of ta Hypata, bergstadje in het gebied der Aenianen
tusschen Thessalia en Hellas. In de nabijheid was de vergaderplaats
der heksen en toovenaars, de grieksche Blocksberg. De Hypataeërs
hadden den naam, bekwame toovenaars te zijn.

Hypatia, Hypatia, de begaafde dochter van Theon (no. 3), beoefende
evenals haar vader wis- en sterrenkunde en ook wijsbegeerte; zij werd
bij een opstand van de Christenen in 415 n. C. gedood.

Hyperbolus, Hyperbolos, atheensch demagoog van geringe afkomst,
die na den dood van Cleon als medestander van Alcibiades optrad en
veel invloed verwierf. Door de blijspeldichters wordt hij voortdurend
bitter bespot. In 417 werd hij door het ostracisme (z. a.) verbannen,
hij vestigde zich op Samus, waar hij in 411 door de oligarchische
partij vermoord werd.

Hyperborei, Hyperboreioi, een fabelachtig volk, meer noordelijk wonende
dan de Noordewind (Boreas), en over wie deze dus nooit zijn kouden
adem liet gaan. In hun land ging de zon slechts éénmaal 's jaars op
en onder; hun land was een heerlijk land, waar alles spoedig rijpte,
hun leven was een leven van geluk, zonder ooit eenigen twist of
tweedracht. Zij konden 1000 jaar oud worden, doch meestal stortten
zij zich vóór dien tijd, des levens zat, in zee. Zij waren aan den
dienst van Apollo gewijd. Hyperboreus dichterlijk = noordsch.

Hyperborei montes, een gebergte in het gebied of naar den kant der
Hyperborei, misschien eene duistere voorstelling van de Carpathen of
van het Oeralgebergte.

Hyperenor, Hyperenor, een van de Sparten, zie Cadmus.

Hyperides, Hypereides, -rides, zoon van Glaucippus, een van de tien
attische redenaars, leerling van Plato en Isocrates, in de politiek
aanhanger van Demosthenes, hoewel hij zich in de zaak van Harpalus
(z.a.) tegen hem keerde en zelfs als zijn beschuldiger optrad. Evenals
Dem. en om dezelfde redenen werd hij door Alexander na de verovering
van Thebe opgeëischt, maar niet uitgeleverd; ook aan den lamischen
oorlog nam hij deel, en na den ongelukkigen afloop er van vluchtte
hij naar Aegina, waar hij gevat en op bevel van Antipater ter dood
gebracht werd (322). Van zijne redevoeringen zijn er in de vorige
eeuw zes in Egypte teruggevonden.

Hyperion, Hyperion, een van de Titanen, vader van Helius, Selene en
Eos. Ook Helius wordt dikwijls Hyperion genoemd.

Hyperm(n)estra, Hyperm(n)estra, zie Danaüs.

Hyphasis, Hyphasis, een zijtak van den Acesines.

Hypocaustum, vertrek, waarvan de vloer verwarmd werd door buizen of
kanalen met heete lucht; vooral bij badkamers en in badhuizen werd
deze wijze van verwarming toegepast.

Hyporchema, hyporchema, vroolijk lied ter eere van Apollo, met mimiek
en dans voorgedragen.

Hypothebae, Hypothebai, oude stad in Boeotia, waaronder men of Potniae
of wel de benedenstad van Thebae, rondom de Cadmea of burcht verstond.

Hypotheca, hypotheke, onderpand voor geleend geld, dat in het bezit
van den schuldenaar blijft, en wanneer hij zijne schuld niet betaalt,
ter voldoening van den schuldeischer verkocht wordt.

Hypsipyle, -pylea, Hypsipyle, -pyleia, dochter van Thoas, koningin
van Lemnus toen de Argonauten op dat eiland landden. Zij bleven er
een jaar, en Hyps. werd bij Iason moeder van twee zonen, Thoas en
Euneus. Kort te voren hadden de vrouwen van Lemnus alle mannen in
één nacht gedood, daar deze ontrouw geworden waren en thracische
meisjes op het eiland gehaald hadden. Later ontdekte men echter, dat
Hyps. haar vader gered had, zij moest vluchten, werd door zeeroovers
gevangen genomen en aan Lycurgus, koning van Nemea, verkocht. Wegens
den dood van Opheltes (z. a.) werd zij in de gevangenis geworpen,
doch door hare beide zonen bevrijd.

Hypsus, rivier in het W. van Sicilië, die aan de Z.-kust, dicht hij
Selinus uitmondt.

Hyrcania, Hyrkania, smalle, onvruchtbare landstreek en perzische
provincie ten Z. en Z.O. der Caspische zee, ten Z. door bergketenen
begrensd, waar tal van wilde, verscheurende dieren werden
aangetroffen. De Hyrcaniërs hadden evenals andere volken van Iran
de gewoonte, de lijken door honden te laten verslinden. De rijken
hielden tot dit doel zelfs honden van edel ras.

Hyrcanum mare, z. Caspium mare.

Hyrcanus, zoon van den joodschen koning Alexander Jannaeus, uit
het geslacht der Maccabaeën, leefde in hevigen strijd met zijn
broeder Aristobulus. Deze laatste riep in 64 de tusschenkomst van
Pompeius in, doch werd, daar hij dezen trachtte te misleiden, door
P. gevangen genomen. Hyrcanus werd nu als leenvorst met den titel
van hoogepriester-ethnarch, archiereus kai ethnarches, op den troon
geplaatst, in welke waardigheid hij door Caesar in 47 bevestigd
werd. In 37 liet Antonius hem onthoofden.

Hyrgis, Hyrgis, thans de Donetz, zijtak van den Tanaïs (Don)
in Sarmatia.

Hyria, Hyria, 1) meer in Aetolia, ten W. van het meer Trichonis.--2)
stad in Boeotia, nabij den Euripus, vlak bij Aulis, en tot het gebied
van Tanagra behoorend.--3) stad in Italia aan den weg van Tarentum
naar Brundisium, ook Uria geheeten.

Hyrmine, Hyrmine, ook Horminae, stad in het N. van Elis, nabij de kust.

Hyrtacides, zoon van Hyrtacus = Nisus no. 2.

Hysiae, Hysiai, 1) stad in het Z. van Argolis, bij de landstreek
Thyreatis of Cynuria. Zij werd in den peloponnesischen oorlog door
de Spartanen verwoest.--2) vlek in Boeotia, niet ver van het slagveld
van Plataeae.

Hystaspes, Hystaspes, aanzienlijke Pers, vader van Darius I. Op zijne
reizen naar Indië maakte hij kennis met de leer der Brahmanen, die
hij later aan de Magiërs mededeelde. Dit verhaal heeft misschien
betrekking op een anderen Hystaspes, die de leer van Zarathustra
(Zoroaster, z.a.) ingevoerd heeft.






I.


Iacchus, Iakchos, naam van Dionysus in de eleusinische mysteriën;
hij had een tempel te Athene, en bij den feestelijken optocht naar
Eleusis ter gelegenheid van de mysteriën werd zijn beeld voor den
stoet uitgedragen.

Iacetani, volksstam in Hispania tusschen de Pyrenaeën en den mond
van den Iberus (Ebro). Z. ook Lacetani.

Iadera, Iadera, stad op de kust van Illyricum, in Liburnia.

Ialmenus, Ialmenos, zoon van Ares en Astyoche, regeerde nevens zijn
broeder Ascalaphus in Orchomenus en streed voor Troje. V.s. was hij
na den trojaanschen oorlog koning van het eiland Aretias.

Ialysus, Ialysos of Ialysos, eene der drie oudste steden van het eiland
Rhodus. Het lag in het Noorden, dicht bij het latere Rhodus. Lindus en
Camirus waren de beide andere steden. Volgens de overlevering waren
zij gesticht door Ialysus, Lindus en Camirus, drie broeders. Zie
verder Rhodus.

Iambe, Iambe, dochter van Pan en Echo, dienstmaagd van Celeüs. Door
hare vroolijkheid wist zij het eerst de over het verlies harer dochter
treurende Demeter tot lachen te bewegen; tot belooning werd zij de
eerste priesteres van die godin en ter herinnering hieraan werden de
feesten van Demeter met scherts en spotternij gevierd.

Iambische poëzie, een dichtsoort, voornamelijk gebruikt voor spot-
en hekeldichten (carmen maledicum). Zij heeft waarschijnlijk haar
oorsprong te danken aan het plagen en schertsen bij de feesten van
Demeter (z. Iambe) en werd door Archilochus tot een bepaalden kunstvorm
ontwikkeld. Van de epische poëzie, die tot dien tijd alleen beoefend
was, onderscheidt zij zich door eenvoudiger taal en vluggere versmaat,
daar in iederen voet de arsis tweemaal zoo lang is als de thesis.--Na
Archilochus waren de meest bekende iambografen Simonides, Hipponax,
Solon, en onder de Romeinen Catullus, Horatius, Martialis.

Iamblichus, Iamblichos, 1) van Babylon, grieksch romanschrijver in de
2de eeuw na C. Van zijn groote roman Babyloniaka is nog een uittreksel
over.--2) van Chalcis in Coelesyria, neo-platonisch wijsgeer onder
Constantijn d. G., leerling van Porphyrius. In zijne werken tracht
hij de stelsels van Plato en Pythagoras te vereenigen, hij verdedigt
alle godsdienstige begrippen, zoowel van Grieken en Romeinen als
van verscheiden oostersche volken, tegen het Christendom en leert
dat waarzeggerij en tooverij noodzakelijk zijn om de betrekking
tusschen goden en menschen in stand te houden. Hijzelf werd door
zijne leerlingen voor een heilig wonderdoener gehouden. Hij heeft
vooral invloed gehad op keizer Julianus.

Iamnia, Iamneia, aanzienlijke stad in het Z.W. van Palaestina, niet
ver van de zee.

Iamus, Iamos, zoon van Apollo en Euadne. Hij werd door Aepytus
opgevoed, en toen hij volwassen was, ging hij op bevel van Apollo
naar Olympia, waar hij als waarzegger beroemd werd, en de stamvader
werd der Iamiden (Iamidai), een geslacht van priesters en waarzeggers
te Olympia.

Iana, echtgenoote van Janus, oud-italische maangodin, waarschijnlijk
dezelfde als Diana.

Ianiculus (mons), een der bergen van Rome, aan de overzijde
van den Tiber. Op den top lag eene versterking, arx, waar bij
volksvergaderingen eene roode vaan opgesteld en door eene wacht
bewaakt werd. Deze gewoonte dagteekende uit den tijd, toen men nog
op zijne hoede moest zijn tegen een onverwachten overval der naburige
volken. Werd de vlag weggenomen, dan moest de vergadering uiteengaan.

Ianus, de god van deuren en poorten; vandaar heet hij Clusius
(Clusivius), sluiter, en Patulcius, opener. Daar iedere deur, om zoo
te zeggen, naar binnen en naar buiten ziet, wordt Janus afgebeeld met
twee gezichten (Janus Geminus, Biceps, Bifrons); zoo komt hij het eerst
op de munten voor, en wel op den ouden koperen as, terwijl men voor de
kleinere stukken koppen van grieksche goden nam. Verder is Janus de god
van alle begin, en de eerste maand des jaars (Januarius), en de eerste
dag van elke maand (Kalendae) is aan hem gewijd; ook het eerste uur van
den dag; vandaar heet hij Pater Matutinus. Hij waakt ook over het begin
van het leven van ieder mensch, en heet als zoodanig Consevius. Zijn
priester is de rex sacrorum, die hem o.a. op den 9 Jan. (Agonium)
een ram offert in de regia. Een tempel had Janus oorspronkelijk niet,
slechts een doorgang (Janus Geminus) aan den N.O.hoek van het forum
was hem gewijd, ook Janus Quirinus geheeten, omdat hij toegang geeft
tot de staatsmarkt, het forum Romanum. Deze doorgang moest steeds
openstaan, tenzij er nergens oorlog was. Volgens de sage heeft Numa
dezen Janus gesticht en ééns gesloten; in historischen tijd is hij
viermaal gesloten geweest, ééns in 235, na het einde van de oorlogen
op Sardinië en in Ligurië, en drie maal tijdens Augustus. Na den
zeeslag bij Mylae (260) heeft C. Duilius, de overwinnaar in dien
slag, Janus een tempel gewijd vóór de Porta Carmentalis, aan het
forum holitorium. Zijne beelden hebben gewoonlijk een sleutel in
de linkerhand, in de andere een staf zooals de portiers; bij deuren
en poorten plaatste men gewoonlijk een borstbeeld van hem met twee
aangezichten, die naar binnen en naar buiten gericht waren. Deze
aangezichten waren meestal gelijk, soms echter was het eene jong,
het andere oud, of het eene mannelijk, het andere vrouwelijk.

Iapetus, Iapetos, zoon van Uranus en Gaea, een van de Titanen,
die deel nam aan den oorlog tegen Zeus en daarom in den Tartarus
is opgesloten. Hij was de vader van Atlas, Menoetius, Prometheus en
Epimetheus. V. a. een van de Giganten, zoon van Tartarus en Gaea.

Iapis = Iapyx no. 2.

Iapodes of Iapydes, Iapodes, illyrisch-keltisch bergvolk in
Illyricum, op de grenzen van Liburnia en Histria. Hun land werd
Iapydia genoemd. Zij tatouëerden zich. Onder Augustus werden zij voor
goed onderworpen.

Iapygia, Iapygia, oude naam voor de Z.O. punt van Italia, thans Terra
d'Otranto. Bij dichters = Calabria of ook wel Apulia.

Iapygium promunturium, Iapygia akra, ook wel prom. Sallentinum,
Z.O. kaap van Italia, thans Capo di Leuca.

Iapyx, Iapyx, 1) zoon van Lycaon of van Daedalus, voerde eene kolonie
van Cretensers naar Iapygië, dat naar hem genoemd is.--2) geneesheer
van Aeneas.--3) de Noordwestenwind, die gunstig is voor hen, die van
Brundisium naar Griekenland varen; bij de Romeinen heet hij gewoonlijk
Favonius. Zie Windstreken.

Iarbas, zie Hiarbas.

Iardanus of -us, Iardanes, -os, naam van twee riviertjes, het eene
op Creta nabij de stad Cydonia, het andere in Elis ten N. van Phea.

Iardanis, Iardanis, Omphale, dochter van den lydischen koning Iardanus.

Iasides, Iasides, zoon of afstammeling van Iasus of Iasion,
bijv. Amphion, Palinurus, e. a.

Iasion, Iasius, Iasion, Iasios, zoon van Zeus of Corythus en Electra,
geliefde van Demeter, die hem een zoon baarde, Plutus. Hij werd
door Zeus uit minnenijd met den bliksem gedood. Met zijn broeder
Dardanus werd hij op Samothrace in de mysteriën ingewijd, die hij
ook op Sicilië ingevoerd zoude hebben.

Iasis, Atalante, dochter van Iasus.

Iaso, Iaso, dochter van Asclepius, godin der geneeskunde.

Iason, Iason, 1) zoon van Aeson, koning van Iolcus. Toen deze door
zijn broeder Pelias van de regeering beroofd was, liet hij Iason
naar Chiron brengen, die hem opvoedde. Op zijn twintigste jaar kwam
Ias. naar Iolcus terug en eischte dat Pelias de regeering aan Aeson zou
teruggeven; deze beloofde aan dien eisch te zullen voldoen, wanneer
Ias. voor hem het gouden vlies (z. Phrixus) uit Aea wilde halen; hij
gaf voor dat hem dit werk door een orakel was opgedragen, maar dat hij
zich te oud gevoelde om het ten uitvoer te brengen. V. a. had Ias. bij
zijne eerste ontmoeting met Pelias toevallig een schoen verloren, en
had deze hem de onderneming opgedragen om hem te verwijderen, daar een
orakel hem gewaarschuwd had voor iemand met één schoen. Ias. ondernam
nu aan het hoofd der Argonauten (z. a.) den hem opgedragen tocht. Toen
hij in Aea aangekomen was en aan koning Aeetes zijn verlangen had
kenbaar gemaakt, verklaarde deze zich bereid de gouden vacht te
geven, indien hij twee vuurspuwende stieren met metalen hoeven voor
den ploeg spande, daarmede een stuk gronds omploegde, in de voren
draketanden zaaide en de daaruit opgekomen mannen doodde; verder
moest hij nog een reusachtigen draak dooden, die de vacht bewaakte
en nooit sliep. Door de toovermiddelen van Medea (z. a.) was Ias. in
staat deze moeilijke taak te vervullen, en toen Aeetes uitvluchten
zocht, roofde hij met hare hulp de vacht en vluchtte hij met zijne
reisgezellen en met Medea. Aeetes vervolgde hen, doch te vergeefs
(z. Apsyrtus en Alcinous). Te Iolcus teruggekeerd, vonden zij dat
Aeson en zijn geheel geslacht door Pelias vermoord waren; door een
list van Medea werd Pelias (z. a.) gedood en Ias. gaf de regeering
vrijwillig of gedwongen aan Acastus over. Hij trok daarop met zijne
echtgenoote naar Corinthe, vatte liefde op voor Creusa (no. 4) en
huwde haar; toen zij door de wraak van Medea gedood was, bracht ook
hij zich om het leven. V. a. had hij zich eens op de landengte van
Corinthe onder de Argo te slapen gelegd, en was hij door het instorten
van het oude schip gedood.--2) tyran van Pherae, kwam omstreeks 378
aan de regeering en maakte zich in weinige jaren van de heerschappij
over een groot deel van Thessalië meester. Hij was de bondgenoot van
de Thebanen tegen de Spartanen, ofschoon hij na den slag bij Leuctra
beide partijen tot matiging aanspoorde. Terwijl hij, naar men algemeen
geloofde, met groote plannen omging, nl. om geheel Griekenland onder
zijne heerschappij te brengen en den oorlog tegen Perzië te hervatten,
werd hij in 370 vermoord.

Iasus, Iasos of Iassos, stad op de kust van Caria, met veel
vischvangst, aan den sinus Iassicus. In de nabijheid stond onder den
blooten hemel een standbeeld van Hestia, dat zelfs bij regen nimmer nat
werd. De stad was gesticht door Argiven, later bevolkt door Milesiërs.

Iaxartes, Iaxartes, rivier in aziatisch Scythia, thans Syr-Daria,
uitloopende in het Aral-meer; in de oudheid nam men echter aan,
dat ze evenals de Oxus in de Caspische zee mondde; wel kende men
een Oxia palus van hooren zeggen, maar dat de Oxus en Iaxartes
hierin uitliepen, wist men niet. Z. ook Oxus. De Oxeiane limne,
door Ptolemaeus vermeld, is niet het Aral-meer, maar de lacus Oaxus,
een bronmeer in het Pamir-gebergte, waarschijnlijk het Victoriameer.

Iazyges, Iazyges, machtig sarmatisch volk aan de palus Maeotis (zee
van Azow). Later trokken zij westwaarts en vestigden zich tusschen
de Tisia (Theiss) en den Danubius. In de 4de eeuw na Chr. komen ze
steeds als bondgenooten van de Quaden voor.

Iberia, Iberia, 1) grieksche naam voor Hispania.--2) landschap ten
Z. van den Caucasus en ten O. van Colchis, thans Georgië, waarmede
de Rom. onder Pompeius kennis maakten. Dit zeer vruchtbare gewest
was geheel door bergen ingesloten en slechts door enkele passen
toegankelijk. De bevolking was niet oorlogzuchtig, woonde in goed
gebouwde huizen en was in kasten verdeeld.

Iberus, Iber, rivier in Hispania, thans Ebro, een tijd lang
grensscheiding tusschen rom. en carthaagsch Hispania.

Ibycus, Ibykos, van Rhegium, grieksch lierdichter, die eenigen tijd
aan het hof van Polycrates op Samus leefde en overigens een zwervend
leven leidde. Op eene reis naar Corinthe werd hij door struikroovers
gedood, terwijl een zwerm kraanvogels over zijn hoofd heenvloog,
die hij aanriep om zijn dood te wreken. Toen nu kort daarna weder
een zwerm van dezelfde vogels gedurende een feest over den schouwburg
van Corinthe vloog, riep een der moordenaars onwillekeurig uit: "de
kraanvogels van Ibycus!" waardoor de schuldigen ontdekt en gestraft
werden. Vandaar het spreekwoord: hoi Ibykou geranoi. Zijne gedichten
behandelden voor een deel mythische onderwerpen, beroemder echter
waren bij de ouden zijne minnedichten.

Icaria of Icarus, Ikaria, Ikaros, vroeger Doliche geheeten, eiland in
de Aegaeïsche zee, ten W. van Samus, volgens de mythe genoemd naar
Icarus, wiens lijk hier aan land spoelde. De omliggende zee werd
Icarium mare geheeten.

Icaris, Icariotis, Penelope, dochter van Icarius no. 2.

Icarius, Ikarios, 1) ook Icarus of Icarion, atheensch landbouwer,
die van Dionysus den wijnbouw leerde. Toen hij eenige herders wijn
had laten proeven en zij daardoor bedwelmd geworden waren, doodden zij
hem, in de meening, dat hij hen vergiftigd had. Zijne dochter Erigone
(z. a.) zocht hem langen tijd, geholpen door haar trouwen hond Maera;
toen zij zijn lijk vond, hing zij zich aan een boom op. De goden
plaatsten Ic. als Bootes of Arcturus, Erigone als de Maagd, Maera als
Procyon (Icarius canis) aan den sterrenhemel. Vgl. Entoria.--2) zoon
van Oebalus, werd met zijn broeder Tyndareos door hun halfbroeder
Hippocoon uit Lacedaemon verdreven, maar later door Heracles
teruggebracht. Hij had de hand zijner dochter Penelope beloofd aan
dengene, die in den wedloop de overwinning zoude behalen. Odysseus
was de overwinnaar en voerde haar als zijne gade mede naar zijn rijk,
hoewel Ic. hem smeekte in Lacedaemon te blijven.

Icarus, Ikaros, 1) zoon van Daedalus (z. a.).--2) koning van Carië,
z. Thestor.

Iccius, een vriend van Horatius, die in 24 aan den krijgstocht van
Aelius Gallus tegen de Arabieren deelnam en later op Sicilia leefde,
waar hij misschien de landgoederen van Agrippa beheerde. Hij was een
beoefenaar der wijsbegeerte.

Icelus, Eikelos, z. Morpheus.

Iceni of Simeni, Simenoi, machtig volk in Britannia, in het
tegenw. Norfolk en Suffolk, het volk van koningin Boadicca (z. a.).

Ichnae, Ichnai, 1) stad in het macedonische landschap Bottiaea,
dicht bij den Axius (Vardar).--2) stad in de thessalische landstreek
Phthiotis.--3) stad in het N. van Mesopotamia, ten N. van Nicephorium,
waar Crassus eene overwinning op de Parthen behaalde.

Ichthyophagi, Ichthyophagoi, naam van onderscheidene van vischvangst
levende volksstammen aan de kusten der Indische zee en hare inhammen
en op de Westkust van Afrika.

Icilia (lex) sacrata, van den volkstribuun Sp. Icilius in 492 of 471,
dat alwie een volkstribuun, die tot het volk sprak, zou belemmeren
of in de rede vallen, door een concilium plebis tot elke straf kon
veroordeeld worden.

Iciliae (leges) van den volkstribuun L. Icilius, 1) dat de secessio
bij de dwingelandij der tienmannen niemand tot vergrijp zou worden
aangerekend (449).--2) dat de mons Aventinus, die nog ager publicus
was, aan de patricische erfpachters ontnomen en onder de plebejers
verdeeld zou worden (456). Zie Icilii.

Icilii, plebejisch geslacht, dat tusschen 493 en 408 verscheidene
volkstribunen heeft opgeleverd en bij de secessiones in 494 en 449
eene belangrijke rol speelde. O. a. is Sp. Icilius (v. a. Acilius) één
van de 4 volkstribunen geweest, die ten gevolge van de lex Publilia
Voleronis voor het eerst tributim in 471 zijn gekozen. De berichten
omtrent de secessiones van 494 en 449 zijn tamelijk waardeloos, en dus
ook de namen der daarbij optredende personen. Zie ook onder Duilii
no. 1. Volgens sommigen is het feit dat Sp. Icilius in 471 tribunus
plebis was, het eenige historisch betrouwbare bericht omtrent deze
familie en de op hun naam staande wetten.

Iconium, Ikonion, volkrijke en welvarende hoofdstad van Lycaonia in
Asia minor.

Ictinus, Iktinos, beroemd bouwmeester te Athene ten tijde van
Pericles. Tot zijne belangrijkste werken behooren het Parthenon en
de tempel van Demeter en Persephone te Eleusis.

Icus, Ikos, een van de noordelijke Cycladen, in de nabijheid van
Peparethus.

Ida, Ide, dochter van Melisseus, een van de beide nimfen, die Zeus
opvoedden.

Ida, Ide, Ide, boschrijk gebergte in Troas en het achterliggende
Phrygia. Het was ook rijk aan bronnen. Idaea mater = Cybele, die
hier vereerd werd; Idaeus puer = Ganymedes. Ook op Creta was een
Ida-gebergte, met de grot, waarin Zeus was groot gebracht.

Idaea mater, Idaia, bijnaam van Rhea Cybele, naar den berg Ida,
den hoofdzetel van haar eeredienst.

Idaei Dactyli = Dactyli Idaei.

Idaeus, Idaios, 1) zoon van Dardanus en Chryse, die met zijn vader
in Phrygië kwam, en op den berg Ida den dienst van Rhea Cybele
instelde.--2) trojaansch heraut.--3) zoon van Dares.

Idalia, Idalia, bijnaam van Aphrodite, naar den berg Idalium, waar
zij een beroemden tempel had.

Idalium, Idalion oros, phoenicische stad in het binnenland van Cyprus,
met een Aphrodite-tempel.

Idas, Idas, een van de Apharetiden (z. a.), ontvoerde Marpessa, de
dochter van Euenus, koning van Aetolië, op een gevleugelden wagen, die
hem door Poseidon geschonken was. Euenus vervolgde hem, vergezeld door
Apollo, die eveneens het meisje begeerde, maar daar hij hem niet konde
inhalen, stortte hij zich in de rivier Lycormas, die sedert dien tijd
Euenus heet. Door Apollo in Messene gevonden, waagde Idas een gevecht
met den god, maar Zeus scheidde hen en besliste dat Marpessa moest
kiezen. Daar zij vreesde dat Apollo haar niet trouw zoude blijven,
gaf zij aan Idas de voorkeur.

Idistavisus, vlakte aan den Visurgis (Weser), nabij de Porta
Westphalica, waar Germanicus op de Cheruscers de nederlaag van Varus
wreekte (16 n. C.).

Idmon, Idmon, een waarzegger, die de Argonauten vergezelde, ofschoon
hij wist, dat hij onderweg zou omkomen. Hij stierf in Bithynië aan
eene ziekte of aan den beet van een slang of een wild zwijn. De stad
Heraclea was, naar het heette, rondom zijn graf gebouwd.

Idomene, Eidomene, stad in het macedonische gewest Mygdonia, aan den
Axius (Vardar).

Idomeneus, Idomeneus, zoon van Deucalion no. 2, koning van Creta. Als
een van hen, die naar de hand van Helena (z. a.) gedongen hadden,
trok hij later mede tegen Troje op, waar hij zich door dapperheid
onderscheidde. Op de terugreis door een geweldigen storm overvallen,
deed hij de gelofte, dat hij aan Poseidon zou offeren wat hem in zijn
vaderland het eerst zoude ontmoeten, en hij volbracht die gelofte,
ofschoon zijn eigen zoon het slachtoffer er van werd. Toen ten
gevolge hiervan door den toorn der goden een pest op Creta uitbrak,
werd Id. verjaagd; hij ging naar de kust van Calabrië, vanwaar hij
later naar Colophon ging of naar Creta terugkeerde. Zijn graf meende
men te Cnosus te vinden, waar hij met Meriones als heros vereerd werd.

Idothea, Eidothea, dochter van Proteus.

Idrias, Idrias, stad en landstreek in Carìa, zie Stratonicea.

Idubeda, gebergte in Hispania, ten Z. van en ongeveer evenwijdig met
den Iberus (Ebro), een deel van het tegenw. Cantabrisch gebergte.

Idumaea, Idymaia, Edôm, het land ten Z. van Palaestina.

Idus, de 15de dag der maanden Maart, Mei, Juli en October, in de
overige maanden de 13de. Oorspronkelijk vielen de Idus samen met de
volle maan, daarom zijn zij in het bijzonder gewijd aan Jupiter. Zie
verder annus.

Idylle, eidyllion, een klein gedicht, bevattende schetsen uit het
dagelijksch leven van herders en andere op het land levende personen
van lageren stand.

Ientaculum, een licht ontbijt 's morgens vroeg voor degenen, die
niet konden wachten tot het prandium, dat later in den voormiddag
werd genomen en het karakter van een lunch droeg.

Iërne = Hibernia.

Ietae, Ietai, stad en berg op Sicilia, ten Z.W. van Panormus (Palermo).

Igilium, eilandje nabij de kust van Etruria, tegenover den mons
Argentarius.

Ignominia, het verlies van goeden naam, eene oneer of openbare
vernedering, welke men zich op den hals haalde door verkeerde
handelingen of eene minder voegzame leefwijze, die wel niet onder het
bereik der strafwetten vielen, maar toch van den kant der censoren
eene openlijke berisping of terugzetting ten gevolge konden hebben. Zie
ook infamia.

Iguvium, Igouion, aanzienlijk municipium in het hart van Umbria,
aan de Z.W. helling van den Apenninus met een beroemden tempel van
Jupiter, thans Eugubbio (Gubbio). Onder de puinhoopen van den tempel
werden in de 15de eeuw na C. door een boer zeven koperen platen met
opschriften in het Umbrisch gevonden, die meer dan duizend umbrische
woorden bevatten en onder den naam van tabulae Eugubinae nog op het
raadhuis te Eugubbio (Gubbio) bewaard worden.

Ilaira = Hilaira.

Ile, troep, schaar, in het bizonder afdeeling ruiterij. De macedonische
lichte ruiterij (sarissophoroi) bestond uit 8 ilai van 128 man,
de zware uit 15 van 200 man, waarbij nog eene zestiende kwam als
koninklijke eerewacht (agema, ile basilike).

Ilercavones, Ilergavonenses, volk in Hispania aan den mond van den
Iberus (Ebro). Hoofdstad: Dertosa (Tortosa).

Ilerda, thans Lerida, hoofdstad der Ilergetes in Hispania. Caesar
versloeg hier Afranius en Petreius, legaten van Pompeius, in 49.

Ilergetes, aanzienlijk volk in Hispania tusschen den Iberus (Ebro)
en de Pyrenaeën, met de steden Ilerda (Lerida) en Osca (Huesca).

Ilia = Rea Sylvia.

Iliades, Iliades, 1) Ganymedes, zoon van Ilus.--2) Romulus of Remus,
zoon van Ilia.--3) soms algemeen voor Trojaan.

Ilienses, 1) inwoners van Ilium.--2) volksstam op Sardinia.

Ilion, -um, Ilion, Ilios = Troia.

Ilione, Ilione, dochter van Priamus en Hecabe, gehuwd met
Polymestor. Zie Polydorus no. 2.

Ilipa, stad aan den Baetis (Guadalquivir) in Baetica, ten N. van
Hispalis (Sevilla).

Ilis(s)us, Ilis(s)os, riv. in Attica, die op den Hymettus ontspringt
en langs Athenae stroomt.

Ilithyia, Eileithuia, Eleutho, dochter van Zeus en Hera, godin
die de vrouwen bij het baren helpt. Soms wordt van meer dan eene
Il. gesproken; Hera en Artemis worden ook dikwijls Il. genoemd. Zij
komt overeen met de rom. Juno Lucina.

Ilium, -on, Ilion, Ilios = Troia.

Illiberis, Illiberis, 1) stad in Baetica, nabij de bronnen van den
Singulis (Xenil), thans Elvira.--2) stad in Gallia tusschen Narbo
Martius en de grens van Hispania, eerst aanzienlijk, later vervallen,
door Constantijn den Gr. herbouwd en naar zijne moeder Helena genoemd,
thans Elne.

Illiturgis, Ilourgeia, belangrijke bergstad der Turduli, geheel in het
Oosten van Baetica, aan den Baetis (Guadalquivir), in 210 door Scipio
(Africanus) veroverd en verwoest, later herbouwd als Forum Iulium.

Illurgavonenses = Ilercavones.

Illustres, titel der hoogste klasse van ambtenaren onder Constantijn
den Gr. Hiertoe behoorden de praefecti der vier praefecturae,
waarin het rijk verdeeld was, en de zeven hoogste hofbeambten:
de quaestor sacri palatii, minister van justitie en wetgeving, de
magister officiorum of hofmaarschalk, de comes sacrarum largitionum,
minister van financiën, de comes rerum privatarum, administrateur
van 's keizers bijzonder vermogen, de praepositus sacri cubiculi of
opperkamerheer, de beide comites domesticorum (equitum en peditum)
of bevelhebbers der lijfwacht.

Illyricum, Illyris, to Illyrikon, Illyris. Het bergland tusschen
Epirus en Histria, langs de Oostkust der Adriatische zee werd bij
de Grieken Illyris of Illyria, bij de Rom. Illyricum genoemd. Het
zuidelijke gedeelte tot aan den Drilon heette Illyris Graeca, met
de steden Dyrrhachium (Epidamnus) en Apollonia, en hoorde in den
romeinschen tijd tot Macedonia; het noordelijke heette Illyris
Barbara of Romana. Van dit laatste werd wederom het Z.O.deel
Dalmatia, het N.W. Liburnia genoemd. De rom. provincie Illyricum
omvatte het tegenw. Dalmatië met Bosnië en Herzegowina. In het jaar
8 na C. kreeg de geheele provincie den naam Dalmatia (z. a.). Onder
Diocletianus werd het geheele rom. rijk in vier praefecturen verdeeld;
de praefectura Illyrici strekte zich toen uit van den Donau tot over
geheel Griekenland; het oude rom. Illyricum behoorde er echter niet
meer toe, zoodat de residentie Sirmium juist aan een uithoek lag,
terwijl ten O. de mons Rhodope (Despotodagh) de grens vormde.

Ilus, Ilos, 1) zoon van Dardanus en Batea, volgde zijn vader in de
regeering over Dardania op; daar hij kinderloos stierf, was zijn
broeder Erichthonius zijn opvolger.--2) zoon van Tros en Callirrhoë,
behaalde eens in Phrygië bij een wedstrijd in het worstelen de
overwinning, en kreeg als prijs 50 jongelingen en 50 meisjes benevens
een koe, met de opdracht van het orakel, om eene stad te stichten
waar de koe zich zou nederleggen. Dientengevolge bouwde hij op een
heuvel de stad Ilium, en toen hij Zeus om een teeken bad, dat hij
het orakel goed begrepen had, vond hij den volgenden morgen voor zijn
tent het Palladium.--V. s. had hij Tantalus en Pelops uit Paphlagonië
verdreven.--3) zoon van Mermerus van Ephyre, bij wien Odysseus een
middel ging halen om zijne pijlen te vergiftigen, wat hem echter
geweigerd werd.--4) = Ascanius (z. a.). Zie ook Iulus.

Ilva, z. Aethalia.

Ilvates, ligurisch volk, dat aan de Noordzijde van den Apenninus ten
N.O. van Genua woonde.

Imachara, stad in het binnenland van Sicilia ten N.O. van Henna.

Imagines, zie ius imaginum.

Imaus, Imaon oros, zie Emodi montes.

Imbrasia, Imbrasia, bijnaam van Hera, naar haar tempel aan de rivier
Imbrasus; ook bijnaam van Artemis.

Imbrasus, Imbrasos, 1) rivier op het eiland Samus.--2) riviertje op
Euboea, bij Taminae uitmondend.

Imbrus, -os, Imbros, eiland in het noordelijk gedeelte van de
Aegaeïsche zee, bergachtig en boschrijk, een zetel van den dienst
der Cabiren. Miltiades (z. a.) veroverde van uit de Chersonesus het
eiland, dat voortaan in het bezit bleef van Athene.

Immaradus, Immarados, zoon van Eumolpus, sneuvelde met zijn vader in
den oorlog tegen Erechtheus.

Imperator. Wanneer een veldheer eene luisterrijke overwinning had
behaald, begroetten zijne soldaten hem met den titel imperator. Zijne
lictoren doorvlochten alsdan hunne bijlbundels met lauriertakken,
terwijl hij in een omlauwerden brief (litterae laureatae) den
senaat bericht van zijne overwinning zond en achter zijn naam den
imperatorstitel voegde. Wanneer hij dan in Italia teruggekeerd was,
bleef hij met zijn leger buiten Rome gekampeerd, en verzocht den
senaat een zegetocht binnen Rome te mogen houden. Kwam hij evenwel
vóór dien tijd binnen de stad, dan verspeelde hij zijne aanspraken
en zijn titel. Niet altijd werd de triumftocht toegestaan. In dit
geval gebeurde het somtijds, dat de imperator een zegetocht op
den albaanschen berg hield, ook wel eens, dat hij tegen den wil
van den senaat onder de bescherming van één of meer volkstribunen
zijn feestelijken intocht in de stad hield. In 143 werd den consul
App. Claudius Pulcher (Claudii no. 12) de eer eener zegepraal geweigerd
en een der volkstribunen dreigde hem van zijn wagen af te rukken,
zoo hij toch den triumftocht ondernam. Toen sprong zijne dochter
Claudia, eene Vestaalsche maagd, op den zegewagen, sloeg haar arm om
haar vader heen, en niemand waagde verder eenig verzet. Zie verder
triumphus. Augustus en de volgende keizers kregen het imperatorschap
voor hun leven, dus als blijvenden titel, waarmede het veldheerschap
over al de legers van het rijk gepaard ging. Zij voeren den titel
vóór hun naam.

Imperium, was een bestanddeel van de macht van overheidspersonen,
die geroepen konden worden om een leger aan te voeren of recht te
spreken. Verder was daaraan verbonden het ius cum populo agendi,
d.w.z. het recht om de comitia bijeen te roepen, het ius cum
patribus agendi, het recht om den senaat bijeen te roepen, en het ius
coërcitionis, het recht van bestraffing. Dit recht hadden de consuls,
de praetoren, de dictator, de magister equitum, de interrex. Ook
behoorde het bij de tijdelijk ingestelde ambten der decemviri legibus
scribundis en der tribuni militum consulari potestate. Het imperium
werd na de aanvaarding van het ambt verleend door eene lex curiata,
die den wettig gekozen ambtenaar niet mocht geweigerd worden.

Impluvium, zie compluvium en atrium.

Inachides, Inachides, Epaphus, kleinzoon van Inachus. Soms in het
algemeen voor een argivisch man, bijv. Perseus.

Inachis, Inachis, Io, dochter van Inachus, ook Isis, wanneer zij met
Io vereenzelvigd wordt. Soms in het algemeen voor eene argivische of
grieksche vrouw.

Inachus, Inachos, 1) zoon van Oceanus en Tethys, die na den watervloed
van Deucalion de vlakte van Argos bewoonbaar maakte door al het water
te vereenigen tot eene rivier, die vandaar zijn naam draagt. Hij
vestigde het argivische rijk, waarvan hij de eerste koning was. Toen
Poseidon en Hera over het bezit van Argos twistten, besliste hij ten
gunste van Hera; door den toorn van Poseidon is Argos arm aan water. De
dochter van Inachus was Io (Inachia iuvenca).--2) rivier van Argolis,
die, voor zij de kust bereiken kan, in het zand verloopt. Zij is in
den zomer droog.

Inarime = Aenaria.

Inaros, Inaros, lybisch koning, die onder Artaxerxes I een grooten
opstand van Aegypte tegen de Perzen verwekte, waarbij hij door de
Atheners ondersteund werd (459-454). Wel werd een perzische vloot
op den Nijl vernietigd, Memphis ingenomen en nog andere voordeelen
behaald, doch toen de atheensche vloot door Megabyzus vernietigd was
(454), kon In. zich niet lang meer staande houden, hij gaf zich over,
en werd vijf jaar later gekruisigd.

Inauguratio, zie Augures.

Incensus werd de burger genoemd, die zich bij den census verzuimde aan
te geven, ten einde den krijgsdienst te ontduiken. Het was volkomen
logisch dat men hem als slaaf verkocht en wellicht in den oudsten
tijd ter dood bracht, daar hij zichzelf het burgerrecht niet waardig
had gekeurd.

Incubatio = enkoimesis.

Incubus, z. Faunus.

India, India. Dit land was den Grieken weinig meer dan bij naam
bekend, totdat Alexander de Gr. tot aan den Hyphasis, een der takken
van den Indus, doordrong. Seleucus Nicator, de stichter van het
Seleucidenrijk, kwam in India tot aan den Ganges en sloot met den
indischen vorst Sandracotta een verbond. Toen evenwel onder zijne
opvolgers Ariana weder verloren ging, werden de betrekkingen met
India weder verbroken. Omtrent grootte en vorm hadden de ouden zeer
onvolledige begrippen. Bij naam echter kenden en onderscheidden zij
eenige gedeelten, als India intra en extra of trans Gangem, entos
kai ektos tou Gangou, waaronder zij Voor- en Achter-Indië verstonden,
de Aurea Chersonesus (Malakka), het eiland Taprobane (Ceylon), dat zij
zich reusachtig groot voorstelden, de insula Agathodaemonis (Sumatra),
Jaba (Java), enz.

Indibilis, vorst der Ilergeten in Hispania Tarraconensis. In den
tweeden punischen oorlog wist Scipio (Africanus) hem door eene
edelmoedige behandeling voor de rom. belangen te winnen. Indibilis
betoonde zich evenwel trouweloos, doch werd door Scipio weder in genade
aangenomen. Na diens vertrek viel hij opnieuw af, en sneuvelde toen.

Indicetae of Indigetes, Indiketai, volk in den N.O. uithoek van
Tarraconensis. Hoofdstad: Emporium of Emporiae.

Indigetes dii = Dii indigetes.

Indigitamenta zijn gebedsformulieren, die door de pontifices in hun
archief bewaard werden, en waarin steeds meerdere godheden aangeroepen
werden, of ook wel ééne godheid onder meerdere namen, uit vrees de
goddelijke hulp, die men inriep, anders niet deelachtig te zullen
worden. Hierdoor werd het aantal goden van den oudsten Romeinschen
eeredienst door splitsing van de eigenschappen tot in het oneindige
vermeerderd. Zoo was Terminus (z. a.) oorspronkelijk een bijnaam van
Jupiter. Vooral bij geboorte en huwelijk, in de eerste levensjaren
van het kind en bij den landbouw werden dergelijke goden aangeroepen;
bij het zaaien o.a. 12 verschillende goden. Bovendien drukte men zich
met opzet, om geen godheid uit te sluiten, erg algemeen uit, en voegde
aan de formule nog toe: sive deus sive dea, of sive mas sive femina,
of ook wel sive quo alio numine fas est nominare.

Induciomarus, 1) een aanvoerder der Treviri in Gallia ten tijde van
Caesar, door diens legaat Labienus verslagen en gedood (54).--2)
een hoofd bij het gezantschap der Allobroges te Rome onder Cicero's
consulaat (63).

Indus, Indos, 1) rivier, die door Cabalia of Cibyratis stroomt en
tegenover het eiland Rhodus in zee valt.--2) rivier, thans nog Indus
geheeten, ook Sindh, ten W. van Voor-Indië, eens de grens van het
groote rijk der Perzen. Een zijtak is de Acesines, die wederom den
Hydaspes, den Hydraotes, den Zadadrus en den Hyphasis opneemt. Tot
aan den Hyphasis drong Alexander d. Gr. door. De genoemde bijrivieren
vormen den Pendsjâb, het land der vijf stroomen.

Inessa of Inesa, oude naam der stad Aetna, aan den voet van den berg
Aetna (z. a.).

Infamia, sterker dan ignominia, eerloosverklaring, waarmede het
verlies van enkele rechten gepaard ging als: ius suffragii, ius
honorum, de bevoegdheid om in rechten op te treden of getuigenis af
te leggen. De infamie kon een gevolg zijn van eene veroordeeling;
zij kon ook ex edicto praetoris toegepast worden wegens onteerende
handelingen of het uitoefenen van een verachtelijk bedrijf.

Infelix arbor. Sommige boomen werden bij de Romeinen infelices arbores
geheeten, zooals bijv. de oleaster of wilde olijf. Daar zulke boomen
aan de onderaardsche goden gewijd waren, werden zij ook wel gebezigd,
om er misdadigers aan op te hangen of te kruisigen.

Inferum, s. Tyrrhenum mare, de Tyrrheensche of Toscaansche zee,
ten W. van Italië.

Infula, stemma, een breede, meestal wollen haarband of doek, die
om het hoofd gewonden en door een vitta (lint) vastgehouden werd,
zoodat de einden aan weerszijden afhingen. Zij was een zinnebeeld
van onschendbaarheid, en werd o. a. door de vestaalsche maagden en
later ook door de keizers gedragen.

Ingaevones, gemeenschappelijke naam der germaansche volken, die
langs de kusten der Noordzee woonden; tot hen behoorden de Cimbren
en Teutonen, de Chauken en de Friezen.

Ingauni, Ingaunoi, volk op de ligurische kust, met de stad Album
Ingaunum, ten Z.W. van Genua. Tgw. Albenga.

Ingenuus, de eerste van de zoogenaamde dertig tyrannen (zie triginta
tyranni no. 2), die zich na de gevangenneming van keizer Valerianus, in
Pannonië tot Augustus liet uitroepen. Keizer Gallienus trok van Gallië
uit hem tegemoet, en versloeg hem in 258 n. C. bij Mursa in Pannonië.

Iniuria, eerroof en persoonlijke beleediging. De wetten der XII tafelen
vermeldden twee soorten: lichamelijke beleediging (o.a. membrum ruptum,
os fractum) en spotliederen (occentatio), v. s. ook het uitspreken van
betooveringsformulieren (malum carmen incantare). Het ius praetorium
breidde echter het begrip iniuria aanmerkelijk uit en stond ook voor
andere gevallen eene actio iniuriarum toe.

Ino, Ino, dochter van Cadmus en Harmonia, echtgenoote van Athamas
(z.a.). Na haar dood werd zij door Poseidon onder de godheden der zee
opgenomen, en onder den naam Leucothea op vele zeeplaatsen vereerd. Op
Rhodus droeg zij den naam Italia, en verhaalde men, dat zij bij
Poseidon moeder geworden was van zes zonen en eene dochter.--V.a. was
zij door de Nereïden naar de monden van den Tiber gebracht, en toen
Juno haar ook daar vervolgde, naar Rome gevlucht, waar Carmentis haar
gastvrij opnam. Op raad van deze nam zij een inheemschen naam aan,
en sedert wordt zij als Matuta (z. a.) vereerd.

Inous, Inoos, Melicertes, zoon van Ino.

Inquilinus, 1) de huurder van een huis, tegenover colonus, de pachter
van een stuk land. In den lateren keizertijd worden beide uitdrukkingen
dooréén-gebruikt voor den colonus.--2) de inwoner van een municipium,
die naar Rome verhuist. Zoo noemde Catilina Cicero, die uit Arpinum
stamde, hetgeen de verontwaardiging van den senaat opwekte.

Inscriptio als rechtsterm, het opmaken van het procesverbaal eener
aanklacht en de onderteekening daarvan door den aanklager. Zie
subscriptio.

Instaurativi (ludi), z. Ludi.

Instita, geplooide strook of aanzetsel, onder aan het romeinsch
vrouwengewaad, waardoor dit laatste slepend werd. Vermoedelijk kon
de instita aan- en afgehaakt worden.

Institutiones, z. Gaius.

Insubres, Insoubroi, machtige gallische stam in Gallia Transpadana,
waarmede de Romeinen lang oorlog hebben moeten voeren. Hunne hoofdstad
was Mediolanium (Milaan).

Insula, groot alleenstaand huis of wel een blok huizen, aan alle
zijden door straten ingesloten. Daar de huurwoningen te Rome in
groote blokken werden gebouwd, kreeg insula allengs de gewijzigde
beteekenis van huurwoning, in tegenoverstelling van domus als eigen
huis. De slaaf of vrijgelatene, wien het opzicht over het blok en het
ophalen der huur was opgedragen, werd insularius genoemd. Een enkele
maal wordt dit woord ook gebezigd voor den huurder eener woning.

Insula Allobrogum, de vlakte tusschen de Isara (Isère) en den Rhodanus
(Rhône).

Intemilii, volk op de ligurische kust met de stad Album Intemilium,
aan den voet der Alpes maritimae (Zee-Alpen).

Interamna, 1) stad in het Z. van Umbria, thans Terni, aan de rivier den
Nar en aan de via Flaminia gelegen, lat. kolonie, geboorteplaats van
keizer Tacitus. De inwoners werden Interamnates Nahartes genoemd. Niet
ver boven de stad de beroemde watervallen (zie Avens).--2) stad in
Latium aan den Liris, sedert 312 lat. kolonie.

Interamnia Praetuttiorum, stad in het land der Praetuttii in Picenum.

Intercatia, stad der Vaccaei in Hispania, ten N. van den Durius
(Douro).

Intercessio, tusschenkomst of verzet van een overheidspersoon te
Rome tegenover een ambtgenoot of tegenover lagere overheden en
der volkstribunen tegenover alle andere magistraten (den dictator
uitgezonderd). Zie appellatio. Hierbij deed zich het merkwaardige
verschijnsel voor, dat de praetoren, hoewel ondergeschikt aan de
consuls, toch, omdat zij onder gelijke auspiciën werden gekozen,
collegae van de consuls waren. Al waren zij nu ook collegae minores,
toch konden zij dus de comitiën, door consuls gehouden, storen. Als
rechtsterm wordt intercessio gebruikt, wanneer de eene burger ten
behoeve van den ander tusschen dezen en het gerecht treedt, bijv. door
zich borg te stellen.

Intercidona, zie Deverra.

Intercisi (dies), zie Festi (dies).

Interdictum, een procesvorm, waarbij de praetor een tusschenuitspraak
deed, hetzij in den vorm van een bevel (decretum) of van een verbod
(interdictum). De naam interdictum is echter voor beide gevallen
de heerschende geworden. Het diende dikwijls tot tijdelijke
bevestiging van een bestaande toestand, bijv. tot aanwijzing, wie
in het bezit der betwiste zaak zou blijven, totdat de rechter het
vonnis had uitgesproken. Dikwijls ook diende het tot inleiding van
een proces, waarbij dan de praetor voor beide partijen een interdict
uitvaardigde, bijv. een verbod den rechtmatigen bezitter overlast aan
te doen. Hieruit ontstond dan eene actie, waarbij de eene partij de
andere beschuldigde tegen het bevel des praetors te hebben gehandeld,
en die dan door dezen naar een iudex of naar recuperatores werd
verwezen. Er zijn verschillende gevallen van interdicta.

Internum mare, he eso of entos thalatta, door de Rom. ook dikwijls
nostrum mare genoemd, de tegenw. Middellandsche zee.

Interpres, algemeene naam voor tusschenpersonen, onderhandelaars,
tolken, ook voor makelaars in stemmen bij verkiezingen.

Interrex, mesobasileus. Wanneer de koning te Rome gestorven was
en geen opvolger terstond de regeering overnam, nam de senaat het
bestuur op zich en wees door het lot uit zijn midden een interrex
voor den tijd van vijf dagen aan, waarop dan een tweede, derde enz.,
volgden, ieder voor vijf dagen. Elke interrex benoemde zelf zijn
opvolger. Ook onder de republiek kwam dit meermalen voor. Wanneer
b.v. beide consuls gesneuveld waren of als vitio creati hun ambt
hadden moeten neerleggen, dan keerden de auspiciën, zooals de term
luidt, tot de patres (d. w. z. de patricische leden van den senaat)
terug, en moesten er zoolang interreges optreden, totdat er een nieuwe
consulsverkiezing had plaats gehad. Daar de comitiën eenigen tijd te
voren moesten worden aangekondigd, konden de eerste interreges deze
nooit houden. Deze waardigheid is nimmer anders dan door patriciërs
bekleed.

Intestabilis is hij, die wegens infamia niet waardig is als getuige
in rechten op te treden en ook geen ander als getuige kan oproepen. In
ruimeren zin is een homo intestabilis een gemeen, eerloos mensch.

Inui castrum, vervallen zeestadje bij Ardea in Latium.

Inuus, bijnaam van Faunus.

Io, Io, dochter van Inachus, priesteres van Hera te Argos. Zeus beminde
haar, en om haar aan de jaloersche vervolgingen van Hera te onttrekken,
veranderde hij haar in een koe. Hera wist echter te verkrijgen dat
die koe aan haar werd afgestaan en liet haar bewaken door Argus
Panoptes (z. a.); toen deze door Hermes gedood was, kwelde zij haar
door een horzel, die haar voortdurend stak en razend maakte. Om aan
deze pijniging te ontkomen, zwierf Io lang door de meest verwijderde
landen der aarde, totdat zij in Aegypte hare vroegere gedaante terug
kreeg en moeder werd van Epaphus.

Iobates, Iobates, koning van Lycië, z. Bellerophon.

Iocaste, Iokaste, moeder en later echtgenoot van Oedipus (z. a.). Toen
zij vernam dat zij met haar zoon gehuwd was, hing zij zich op.

Iol, zie Caesarea no. 6.

Iolaus, Iolaos, zoon van Iphicles, wagenmenner en vriend van
Heracles. Hij was den held behulpzaam bij het bestrijden van de slang
van Lerna, door een naburig woud in brand te steken en de gloeiende
boomstammen aan te geven, waarmede de wonden van het monster
dichtgeschroeid moesten worden. Bij de eerste olympische spelen
behaalde hij de overwinning. Later trok hij met veertig zonen van
Heracles naar Sardinië, waar hij een volkplanting stichtte en bij de
woeste inwoners meer beschaafde zeden invoerde; van deze onderneming
teruggekeerd, vond hij zijn vriend nog juist tijdig genoeg om den
brandstapel voor hem op te richten, ook was hij de eerste die hem een
offer bracht.--Toen de Heracliden door Eurystheus vervolgd werden,
kwam hij uit de onderwereld terug om hen te helpen, v. s. was hij
het die Eurystheus doodde of gevangen nam.

Iolcus, Iolkos, Iolkos, oude stad in het thessalische gewest
Pelasgiotis, aan de Pagasaeïsche golf, de plaats van vertrek der
Argonauten.

Iole, Iole, dochter van Eurytus, koning van Oechalia, door Heracles
(z. a.) bemind; na zijn dood werd zij volgens zijn bevel de vrouw
van Hyllus.

Ion, Ion, 1) de stamvader der Ioniërs, zoon van Xuthus en Creusa,
huwde met Helice, de dochter van den koning van Aegialus, volgde zijn
schoonvader in de regeering op, en noemde het volk Ioniërs. Door
de Atheners in hun oorlog tegen de Eleusiniërs te hulp geroepen,
wordt hij hun aanvoerder en na de overwinning hun koning; zijne
zonen waren Hoples, Geleon, Aegicores en Argades, naar wie de vier
ionische phylae genoemd zijn.--V. a. zoon van Apollo en Creusa, door
zijne moeder te vondeling gelegd, en door Hermes naar Delphi gebracht,
waar hij opgroeit en dienaar van den tempel wordt. Volgens een orakel
nam Xuthus, die Creusa tot vrouw gekregen had, maar kinderloos
gebleven was, hem tot zoon aan; Creusa, die vermoedt dat hij een
onechte zoon van Xuthus is, wil hem vergiftigen, maar Apollo redt
hem door een wonder en laat door de Pythia de verhouding tusschen
moeder en zoon openbaren.--2) van Chius, tijdgenoot van Pericles,
leefde in zijn jeugd geruimen tijd te Athene. Hij was de schrijver
van verscheiden treurspelen en andere gedichten, tevens wijsgeer en
geschiedschrijver, een man van smaak en fijne beschaving, zooals hij
in zijn dagelijkschen omgang zoowel als in zijne werken toonde. Er
zijn nog fragmenten van zijn werken over.--3) rhapsode van Ephesus,
naar wien een van Plato's werken genoemd is.

Iones, Iones, een van de vier hoofdstammen der Grieken, die Attica,
vele eilanden in de Aegaeïsche zee en een groot deel der Westkust
van Kl. Azië bevolkt hebben. De ionische stam staat bovenaan, wat
zeevaart en handel betreft. Zie ook Ionia en Achaia.

Ionia, Ionia, 1) oude naam voor het landschap Achaia in
de Peloponnesus, voordat de Achaeërs de Ioniërs van daar
verdreven hadden.--2) kustland met de voorliggende eilanden in
Klein-Azië. Volgens de overlevering dagteekent de eerste ionische
nederzetting aldaar, op de lydische kust, van ± 1044, toen onder
aanvoering van Codrus' zonen Neleus en Androclus eene groote
schaar naar Lydia overstak. Hier vormde zich allengs het ionisch
stedenverbond: Phocaea, Clazomenae, Erythrae, Teos, Lebedus, Colophon,
Ephesus, Priene, Myus, Miletus en de eilanden Samus en Chius. Ook de
aeolische stad Smyrna voegde zich, vrijwillig of gedwongen, hierbij. Op
kaap Mycale stond het Panionium, het gemeenschappelijk heiligdom van
Poseidon, den ionischen stamgod. Croesus dwong de ionisch-aziatische
Grieken de opperheerschappij van Lydia te erkennen; met Lydia kwamen
zij in 545 onder Perzië. In 500 stonden zij vruchteloos tegen koning
Darius I op, doch de perzische oorlogen maakten hen vrij, totdat de
vrede van Antalcidas in 387 hen opnieuw aan Perzië prijs gaf. Verder
deelden zij de lotgevallen van Klein-Azië. Ionia was het vaderland
van de dichters Homerus, Mimnermus, Anacreon, van de schilders Zeuxis,
Apelles, Parrhasius, van de wijsgeeren Thales, Anaximander, Anaxagoras,
Xenophanes, van de geschiedschrijvers Hecataeus, Dionysius Milesius,
e. a.

Ionium mare, Ionios pontos, de zee ten W. van Griekenland en
Epirus. Het spreekt van zelf dat de uitgebreidheid eener open zee
niet binnen grenzen te bepalen is. Sommigen breiden de ionische zee
dan ook uit tot Sicilia; zelfs wordt de Adriatische zee wel Ionios
mychos genoemd.

Iophon, Iophon, zoon van Sophocles en Nicostrate,
treurspeldichter. Hoewel zijne werken soms flauw en langdradig
genoemd worden, schijnen zij toch aanleiding gegeven te hebben tot
het vermoeden, dat zijn vader hem er bij hielp. Het verhaal dat hij
zijn vader op hoogen leeftijd voor de phratrie geroepen zou hebben, om
hem wegens zwakte van geestvermogens het beheer van zijne bezittingen
te doen ontnemen, en dat deze het onware van die bewering zou hebben
aangetoond door den rechters zijn laatste werk, den Oedipus op Colonus,
voor te lezen, is waarschijnlijk niets dan een verzinsel.

Joppe, Ioppe, thans Jaffa, oude havenstad op de kust van Judaea
in Palaestina.

Jordanes, Iordanes, hoofdrivier van Palaestina, de Jordaan, ontspringt
op den Hermon, vormt in zijn bovenloop het meer Merôm en verderop het
meer Gennesareth, waaruit hij met een sterk verval naar de doode Zee
(lacus Asphaltites) stroomt.

Ios, Ios, een der cycladische eilanden, ten Z. van Naxus, met eene
stad van denzelfden naam, thans Nio. Men beweerde, dat er het graf
van Homerus te zien was. Het eiland werd door Ioniërs bewoond.

Josephus (Flavius), zie Flavius Josephus.

Iovianus (Flavius Claudius), uit Moesia, werd, na den dood van
Julianus in 363 na C., door de troepen tot keizer uitgeroepen, doch
stierf binnen acht maanden, op zijn terugtocht naar Constantinopel.

Iphianassa, Iphianassa, 1) dochter van Agamemnon, waarschijnlijk
dezelfde als Iphigenia.--2) dochter van Proetus.

Iphias, Euadne, dochter van Iphis.

Iphicles, -clus, Iphikles, Iphiklos, 1) zoon van Amphitryo en
Alcmene, halfbroeder van Heracles en zijn metgezel bij verscheiden
ondernemingen, ook nam hij deel aan de calydonische jacht. In den
oorlog tegen Erginus gedroeg hij zich zoo dapper, dat Creon hem zijne
jongste dochter tot vrouw gaf. Hij sneuvelde in den strijd tegen
de Molioniden (z. Augias) of tegen Hippocoön (z. a.).--2) zoon van
Thestius, een van de Argonauten, nam ook deel aan de calydonische
jacht, en werd na afloop daarvan door Meleager gedood.--3) zoon van
Phylacus of Cephalus, Argonaut, beroemd door zijne snelheid in het
loopen, z. Melampus.

Iphicrates, Iphikrates, atheensch veldheer van geringe afkomst,
werd op twintigjarigen leeftijd (393) aanvoerder der huurtroepen in
den corinthischen oorlog. Eene nederlaag, die hem door de Spartanen
toegebracht werd, leerde hem inzien, hoe weinig bruikbaar deze
troepen tegen een geregeld grieksch leger waren, en van dien tijd
besteedde hij de grootste moeite om ze behoorlijk te organiseeren,
aan krijgstucht te gewennen, geregeld te laten oefenen, enz.; ook
gaf hij hun wapenen, die meer overeenkwamen met de bestemming van
dit krijgsvolk, o. a. het kleine, ronde schild (pelte, vanwaar de
naam peltasten). Algemeen was de verwondering in Griekenland, toen
Iph. met deze peltasten eene spartaansche afdeeling (mora) hoplieten
geheel vernietigde (390). Wegens zijn verzet tegen de aanmatiging
der Argiven werd hij uit de Peloponnesus teruggeroepen, daarop ging
hij naar Thracië, waar hij den oorlog tegen de Spartanen voortzette;
de vrede van Antalcidas ontnam hem echter de voordeelen, die hij hier
behaald had. In de volgende jaren ondernam hij verscheiden tochten
naar Thracië, hij herstelde Seuthes in de regeering en beoorloogde
Cotys, later sloot hij echter een verbond met dezen en trouwde hij met
diens dochter. Hij stond aan het hoofd van een grieksch huurleger,
dat de Perzen zou helpen bij de herovering van Aegypte (374), maar
ten gevolge van een twist met Pharnabazus keerde hij onverrichter
zake terug. Daarna werd hij met eene vloot naar Corcyra gezonden, dat
door de Spartanen belegerd werd, en ofschoon deze reeds teruggeslagen
waren, toen hij aankwam, behaalde hij toch bij deze gelegenheid eenige
voordeelen. Het bevel over deze vloot was oorspronkelijk aan Timotheüs
opgedragen, en de ergernis der voornamen over diens afzetting gaf
zich lucht in eene aanklacht tegen Iph., waartegen deze zich echter
met glans verdedigde. Als bevelhebber in den thebaanschen oorlog, in
Thracië en Macedonië, richtte hij niet veel uit, en de voordeelen, die
hij door zijne politiek behaalde, waren niet duurzaam. Ten slotte werd
hem in den bondgenootenoorlog met Chares en Timotheüs het opperbevel
gegeven (356), en toen hij op aanklacht van Chares (z. a.) beboet was,
verliet hij Athene. Hij schijnt in 353 in Thracië gestorven te zijn.

Iphidamas, Iphidamas, 1) zoon van Busiris, werd met zijn vader door
Heracles gedood.--2) zoon van Antenor.

Iphigenia, Iphigeneia, dochter van Agamemnon en Clytaemnestra, of van
Theseus en Helena, door Clytaemnestra als kind aangenomen. Toen de
Grieken op weg naar Troje in de haven van Aulis werden teruggehouden
door een windstilte, die Artemis uit toorn tegen Agamemnon of
Menelaus gezonden had, verklaarde Calchas, dat Iph. aan Artemis
geofferd moest worden. Onder voorwendsel dat zij met Achilles zoude
trouwen, werd zij in het leger gehaald, maar toen zij reeds op het
altaar lag, stelde Artemis eene hinde in haar plaats en ontvoerde
haar naar Tauris. Daar deed zij vele jaren dienst als priesteres bij
de menschenoffers aan Artemis (z. a.) Tauropolos, totdat Orestes er
landde, zijne zuster herkende, en haar met het beeld der godin naar
Griekenland ontvoerde. Te Brauron en te Megara meende men haar graf te
vinden en werden haar offers gebracht.--V. a. was zij niet gestorven,
maar onder den naam Hecate tot godin verheven, of werd zij na haar dood
naar het eiland Leuce verplaatst, waar zij als Orsilochia met Achilles
huwde. Artemis zelve draagt op sommige plaatsen den bijnaam Iph.

Iphimedea, Iphimedeia, -mede, dochter van Triops, echtgenoote van
Aloeus, bij Poseidon moeder van de Aloaden.

Iphinoë, Iphinoe, eene van de Proetiden.

Iphis, Iphis, 1) koning van Argos, zoon van Alector, vader van
Eteoclus en Euadne. Toen zijne beide kinderen dood waren, gaf hij de
regeering over aan Sthenelus, den zoon van Capaneus.--2) zoon van
Sthenelus, verloor het leven bij den tocht der Argonauten in een
gevecht tegen Aeetes.--3) z. Anaxarete.--4) dochter van Ligdus en
Telethusa. Daar haar vader voor hare geboorte gezegd had, dat hij
zijn kind zou moeten dooden, indien het eene dochter was, daar hij
geen geld had om een meisje op te voeden, gaf haar moeder voor, dat
zij van een jongen bevallen was. Iphis werd nu als jongeling opgevoed,
en toen zij volwassen was en haar vader wilde dat zij zoude trouwen,
veranderde Isis haar in een man, zoodat het bedrog niet ontdekt werd.

Iphitus, Iphitos, 1) zoon van Eurytus, Argonaut, door Heracles
(z. a.) verraderlijk gedood.--2) zoon van Naubolus, koning van
Phocis.--3) koning van Elis, herstelde met Lycurgus de olympische
spelen.

Ipsus, Ipsos, Ipsos, stadje in Phrygia, ten N. van Synnada, waar
Antigonus in 301 in den slag tegen Seleucus en Lysimachus sneuvelde.

Ira, Eira, bergvesting in het N. van Messenia, die in den tweeden
messenischen oorlog elf jaar (679-668) door Aristomenes tegen de
Spartanen werd verdedigd.

Irassa, Irasa, Irassa, vruchtbare streek en stad in Cyrenaïca.

Iris, Iris, dochter van Thaumas en Electra, die met de snelheid
van den wind (Podenemos, Aellopous) de bevelen der goden, vooral
die van Hera, aan de menschen overbrengt. V. s. was zij bij Zephyrus
moeder van Eros. Bij latere dichters is zij de personificatie van den
regenboog. Op hare afbeeldingen heeft zij de gestalte van eene vlugge
jonkvrouw en draagt zij een schitterend kleed, gouden vleugels aan
de schouders en een staf in de hand; soms wordt zij afgebeeld met
een kan, waarmede zij aan de wolken water toevoert.

Iris, Iris, rivier in Pontus, die langs Comana en Amasea stroomt en
zich na een bochtigen loop ten O. van Amisus in den Pontus Euxinus
(Zwarte zee) stort.

Irus, Iros, 1) zoon van Actor, vader van Eurytion. Toen deze door
Peleus gedood was, wilde Irus het als zoenoffer aangeboden vee niet
aannemen, daar hij van geen verzoening wilde weten. Peleus liet het
daarop in vrijheid rondloopen, het werd door een wolf verscheurd,
die in een steen veranderd werd en lang op de grens van Locris en
Phocis staan bleef.--2) onbeschaamd bedelaar op Ithaca, door Odysseus
bij zijne terugkomst weggejaagd. Spreekwoord: Iro pauperior.

Is, Is, rivier en stad in Mesopotamia, aan den Euphraat. In den omtrek
werd asphalt gevonden, waarmede de muren van Babylon waren opgemetseld.

Isaeus, Isaios, 1) van Chalcis, een van de tien attische redenaars,
leerling van Lysias en Isocrates, leermeester van Demosthenes; zijn
onderwijs in de welsprekendheid wordt hoog geroemd. Van de talrijke
redevoeringen, die hij als pleitbezorger voor anderen schreef, zijn elf
bewaard gebleven, die alle over erfeniskwesties handelen.--2) sophist,
die onder Traianus reeds op hoogen leeftijd uit Assyrië naar Rome kwam.

Isagoras, Isagoras, atheensch aristocraat, na de verdrijving der
Pisistratiden tegenstander van Clisthenes, dien hij door de hulp
van Cleomenes I voor korten tijd verdreef. Daarna werd hij tot
eersten archont gekozen (508) en begon hij de staatsinstellingen in
aristocratischen geest te hervormen. Weldra werd hij echter op zijne
beurt verjaagd, en de pogingen van Cleomenes om hem met geweld terug
te brengen mislukten.

Isara, naam van twee rivieren in Gallia Transalpina, 1) een zijtak van
den Rhodanus (Rhône), thans de Isère.--2) een bijstroom der Sequana
(Seine), thans de Oise geheeten.

Isauria, Isauria, in het Z. van Lycaonia, op de grenzen van Pisidia
en Cilicia. Het land was bergachtig en werd door een woest rooversvolk
bewoond. Wel behaalde P. Servilius Vatia (Isauricus) in 76 eene groote
overwinning op hen, en vernietigde Pompeius hunne roofschepen en
lijfde hun gebied in (65), doch geheel ten onder gebracht werden zij
niet. Zie Galatia aan het slot. Sedert de 3de eeuw na C. ondernemen
ze, verbonden met de bewoners van westelijk Cilicië, die nu ook Isauri
heeten, geregeld groote strooptochten.

Ischolaus, Ischolaos, spartaansch veldheer, sneuvelde bij den eersten
tocht van Epaminondas tegen Sparta in een gevecht tegen Arcadiërs
(370).

Ischys, Ischys, Arcadiër, zoon van Elatus, z. Coronis no. 1.

Isionda, Isionda, Isinda, oude stad in het Z.W. van Pisidia.

Isis, Isis, aegyptische hemelgodin, moeder der opgaande zon (Horus) en
gemalin der middagzon (Osiris). Zij was een van de weinige godheden,
die in geheel Aegypte vereerd werden, vandaar dat, toen men eene
verklaring poogde te vinden van de geheimzinnige mythen, die op
hare verhouding tot de zon betrekking hebben, die mythen op zeer
verschillende wijzen uitgelegd werden, waarbij aan het wezen van Isis
tal van beteekenissen werden toegeschreven, die haar oorspronkelijk
geheel vreemd waren. Zoo werd zij godin van het Nijldal, maangodin,
godin van leven en vruchtbaarheid, helpster bij geboorten, godin
van ziekte en gezondheid, koningin der onderwereld, waarvan zij de
sleutels bewaart en waar zij recht spreekt over de dooden, godin van
zee en stormen, wetgeefster, beschermster van het huwelijk en den
staat, enz. Door de Grieken werd zij daarom vereenzelvigd met Demeter,
Persephone, Hecate, Hera, Artemis, Io en vele andere godinnen, en haar
voor een groot deel geheime, dikwijls met onzedelijkheid gepaarde,
eeredienst vond bij hen vrij algemeen ingang. Ook bij de Rom. werd de
dienst van Isis tegen het einde der republiek ingevoerd en, hoewel
herhaaldelijk verboden, was hij in den keizertijd door het geheele
rijk verbreid. Een offerplechtigheid ter eere van Isis is op blz. 338
voorgesteld.--Latere wijsgeeren zagen in Isis, wegens haar uitgebreiden
werkkring, de personificatie der grondstof van het heelal of de alles
beheerschende godheid.--Hare afbeeldingen gelijken op die van Hera,
hare attributen zijn slangen, korenaren, lotus, de halve maan, het
sistrum, e. a.

Ismarus, Ismaros, berg en stad in het gebied der Ciconen op de
thracische kust. Bij dichters Ismarius = thracisch.

Ismene, Ismene, dochter van Oedipus en Iocaste. Zij bleef haar vader
in zijn ongelukken getrouw en kwam hem in zijne verbanning inlichten
omtrent thebaansche toestanden. Hoewel zij haar zuster Antigone
(z. a.) had afgeraden tegen het bevel van Creon te handelen, was zij
bereid de gevolgen van hare daad mede te dragen.

Ismenias, Ismenias, 1) rijk Thebaan, hoofd van de partij, die Sparta
vijandig gezind was, geen democraat, zooals sommige schrijvers
melden. In den corinthischen oorlog, waartoe hij, van Perzië uit
met geld ondersteund, door zijn politiek aanleiding gegeven had,
onderscheidde hij zich als veldheer. In 383 was hij polemarch, toen
echter de Spartanen, door zijn ambtgenoot Leontiades geholpen, de
Cadmea bezet hadden, werd hij gevangen genomen en als onruststoker
ter dood veroordeeld.--2) zoon van den vorigen, vluchtte bij den
dood van zijn vader naar Athene en bleef er tot 379. Hij werd met
Pelopidas te Pherae gevangen gehouden (368) en vergezelde hem bij
zijn gezantschap naar Perzië.

Ismenus, Ismenos, riviertje in Boeotia, dat door Thebae stroomt,
het water der bron Dirce opneemt en in het meer Hylice valt. Hierna
heeten de Thebaansche vrouwen bij Ovidius: Ismenides.

Isocrates, Isokrates, een van de tien attische redenaars. Hij was
de zoon van een rijk Athener, geb. 436, en genoot het onderwijs
van de beroemdste sophisten van zijn tijd en ook van Socrates. Zijn
vader verloor in den peloponnesischen oorlog zijn vermogen, hijzelf
verwierf zich echter grooten rijkdom, vooral door zijn onderwijs in de
welsprekendheid, dat zeer gezocht was; v.s. had hij 100 leerlingen,
die hem ieder 1000 drachmen betaalden; voor eene redevoering zou
hij eens van Nicocles 20 talenten gekregen hebben. Zijn aanzien was
groot, niet alleen bij zijne leerlingen, maar ook in wijderen kring,
zelfs met vreemde vorsten (Philippus, Euagoras, Nicocles) stond hij
in betrekking. Zelf trad hij uit bedeesdheid en wegens zijn zwakke
stem nooit in het openbaar als redenaar op, hij schreef echter voor
anderen pleitredenen, totdat hij in 388, na een kort verblijf op Chius,
te gelijk met het openen zijner school, zich in een nieuwe richting
ging bewegen als schrijver van verhandelingen, die den vorm van
redevoeringen (feestredenen, leerredenen) behouden hebben, ofschoon
zij niet bestemd zijn om voorgedragen, maar om gelezen te worden
(logoi epideiktikoi kai symbouleutikoi). De voornaamste hiervan zijn:
Panegyrikos (380), Plataïkos (373), Archidamos (365), Symmachikos e
peri eirenes (357), Areopagitikos (354), Philippos (346), Panathenaïkos
(342-339). Zijn taal is zuiver en eenvoudig, zijne perioden kunstig
samengesteld; ook worden zijne werken, waarvan 21 bewaard gebleven
zijn, als modellen van welsprekendheid geroemd, terwijl zij tevens
getuigen van zijne vaderlandsliefde en vele juiste beschouwingen
bevatten over de verwarde toestanden van zijn tijd. Over de waarde
zijner kunst, die hij voor het praktische leven zeer hoog schat en
waaraan hij, in tegenstelling met andere rhetoren, ook een zedelijke
beteekenis toekende, is hij soms in polemiek met Plato. Uit verdriet
over den afloop van den slag bij Chaeronea maakte hij, 98 jaar oud,
een einde aan zijn leven.

Isoteles. Een metoikos, die zich op een of andere wijze jegens
den staat verdienstelijk had gemaakt, werd beloond met de
isoteleia. Daardoor werd hij, wat zijn geldelijke verplichtingen
tegenover den staat betreft, en soms ook in andere opzichten, met de
burgers gelijkgesteld.

Issa, Issa, eilandje op de dalmatische kust, thans Lissa. De inwoners
waren flinke zeelieden; hunne booten werden lembi Issaei genoemd.

Issedones, Issedones, groot scythisch volk in Azië, aan de grenzen
van Serica (China).

Issus, Issos, Issoi, stad in het O. van Cilicia, aan de Issische golf,
waarbij Alexander de Gr. in 333 zijne tweede groote overwinning op
de Perzen behaalde.

Istaevones = Istuaevones.

Ister, Istros, leerling van Callimachus, schrijver eener Atthis,
en van vele andere werken. Er zijn alleen fragmenten over.

Ister, Istros, zie Danuvius.

Isthmia, Isthmia, de isthmische spelen, na de olympische en de
pythische het voornaamste feest der Grieken. Zij werden om de twee
jaar onder voorzitterschap der Corinthiërs, en na de verwoesting van
Corinthe onder dat der Sicyoniërs, op de landengte van Corinthus
ter eere van Poseidon Isthmius gehouden, en bestonden uit de
gewone wedstrijden in loopen, vechten, rijden, enz., waarbij later
voordrachten van gedichten of muziek kwamen. De overwinnaar kreeg
een palmtak en een krans van eppe. De isthmische spelen werden tot
laat in den rom. keizertijd gevierd en druk bezocht, daarom werden
hier dikwijls afkondigingen van algemeen belang gedaan; hier werden
de Grieken door T. Quinctius Flamininus en later door Nero vrij en
autonoom verklaard.

Isthmius, Isthmios, bijnaam van Poseidon als den god, wien de
isthmische spelen gewijd zijn.

Isthmus, Isthmos, landengte, bij uitnemendheid die van Corinthus. Op
deze landengte stond de tempel van den isthmischen Poseidon en werden
te zijner eer de isthmische spelen, ta Isthmia, gevierd. Dwars over
de landengte, tusschen de Saronische golf en de Corinthische, liep
eene soort van overtoom of rolbaan, diolkos (z. a.). Op deze wijze
werd de gevaarlijke omvaart van kaap Malea vermeden.

Istria = Histria.

Istropolis, Istropolis, Istros, stad op de kust van Moesia, ten Z. der
Donaumonden, kolonie van Miletus.

Istrus, Istros = Istropolis. Zie ook Danuvius.

Istuaevones, oude naam voor één der onderafdeelingen der Germanen,
de Rijn-Germanen, waarvan de Sicambri den voornaamsten stam vormden.

Italia, Italia. Voordat Augustus de Alpenlanden onder Rome's
heerschappij bracht, begon Italia in het N. eerst aan den voet
der Alpen, en zelfs kon het noordelijk gedeelte, het dal van den
Po en zijne bijrivieren, geschiedkundig eerst tot Italia gerekend
worden, sedert Augustus het in zijne verdeeling van Italia in elf
regiones opnam. Wel had Gallia Cispadana in 89, Transpadana in 49 het
rom. burgerrecht gekregen, doch niettemin bleef Gallia Cisalpina nog
provincie. Ethnografisch behoorde het ook niet tot Italia, daar het
geheel door ligurische en gallische stammen was bezet. Zie Gallia
Cisalpina.--Het eigenlijke oude Italia begon eerst dáár, waar het
land zich op eenmaal versmalt, en waar zich de Rubico, vóór Sulla de
Aesis, in de Adriatische, de Macra in de Tyrrheensche zee stort. De
naam Italia wordt afgeleid van een oud umbrisch woord vitlu, rund
(vitulus), en wordt oorspronkelijk alleen gebezigd van de uiterste
Zuidpunt, de streek van het Sila-gebergte, dan van het heele Zuiden
tot aan de rivieren de Laüs en de Siris (in Lucania), en ten slotte
door de siciliaansche Grieken, de Sikeliotai, op geheel eigenlijk
Italia toegepast. In den oudsten tijd komen verschillende deelen
onder verschillende namen voor, die ook wel, vooral bij dichters, voor
het geheel worden gebezigd, als: Ausonia of Opica, oorspronkelijk de
Z.W. kust, Daunia en Iapygia aan de Z.O. kust, Oenotria, het wijnland,
Tyrrhenia of Etruria, Saturnia of Latium, terwijl de Grieken het ook
Hesperia, het avond- of Westland noemden. Onder de oudste bewoners
worden de Umbri in Midden-Italia vermeld, die ook Etruria bewoonden,
doch door de Etrusei in Umbria werden teruggedrongen. De Ausones,
Aurunci of Osci woonden in Apulia, Campania (waaruit zij door Samnieten
verdrongen werden) en in een deel van Latium. De Aborigines waren
de stamvaders der Latijnen. Dan had men den sabellischen stam,
waartoe de Sabini, Peligni, Marsi, Marrucini, Frentani, Hernici
en anderen behoorden en die zich onder den algemeenen naam van
Saunitae of Samnites over Samnium, Campania en Lucania uitbreidden. De
kustbewoners van Apulia en Calabria waren misschien van illyrischen,
de Bruttii van siculischen oorsprong. De kusten der zuidelijke helft
(Beneden-Italië, Italia inferior, Magna Graecia) waren met grieksche,
meest achaeïsche en dorische, koloniën bezet. In één woord, Italia
vertoonde het bontste mengelmoes van verschillende bevolkingen en
stammen, die elkander den bodem betwistten. Midden-Italia omvatte
de landschappen Etruria, Umbria, Picenum, Samnium, Latium, Campania;
Beneden-Italia bevatte Lucania, Bruttii, Apulia, Calabria. De namen
der XI regiones, waarin Augustus Italia verdeelde, zijn de volgende:
1o. Latium et Campania, 2o. Apulia et Calabria, 3o. Lucania et Bruttii,
4o. Samnium, 5o. Picenum, 6o. Umbria, 7o. Etruria, 8o. Aemilia,
9o. Liguria, 10o. Venetia, 11o. Transpadana.

Italica, 1) rom. municipium in Baetica aan den Baetis (Guadalquivir),
nabij Hispalis (Sevilla), door Scipio (Africanus maior) gesticht.--2)
zie Corfinium.

Italicum bellum, zie Marsicum bellum.

Italus, Italos, aloud koning der Oenotriërs of der Siculi, zoon van
Telegonus en Penelope. Hij was gehuwd met Electra, dochter van Latinus,
en werd de vader van Remus of Romus.

Itanus, Itanos, stad op de Oostkust van Creta, met purperververijen.

Ithaca, Ithake, thans Thiaki, een der tegenw. Ionische eilanden,
het kleine, maar beroemde eiland van Ulysses, tusschen Cephallenia
en het vasteland gelegen. Tegenwoordig meenen echter vele geleerden
het Homerische Ithaca in Leucas teruggevonden te hebben.

Ithome, Ithome, berg in het midden van Messenia, slechts van ééne
zijde toegankelijk, waarvan de Messeniërs in hun eersten oorlog
tegen Sparta (743-724) eene bergvesting maakten, die zij 10 jaar lang
verdedigden. Aan den voet van den berg legde Epaminondas in 369 de stad
Messene aan, waarvan Ithome de citadel werd. Ithome en de acropolis van
Corinthus werden de beide horens, kerata, van de Peloponnesus genoemd.

Itius portus, to Ition, havenstad der Morini in Gallia, van waar Caesar
naar Britannia overstak, thans Calais of Wissant; v. a. identisch
met Gesoriacus portus (Boulogne s. m.).

Iton of Itonus, Iton, Itonos, oude stad in het midden van het
thessalische landschap Phthiotis, met een beroemden tempel van Athena.

Ituraea, Itouraia, bergl. ten N.O. van Palaestina, tusschen Batanaea
of Basan en de woestijn gelegen, ten O. van Bostra. De Ituraei waren
woeste roovers, en beroemde boogschutters. Augustus voegde Ituraea
aan het gebied van Herodes den Gr. toe; keizer Claudius deelde het
bij Syria in.

Ityca, Ityke = Utica.

Itylus, Itylos, zoon van Zethus en Aedon (z. a.), die door zijne
moeder bij vergissing gedood werd.

Itys, Itys, zoon van Tereus en Procne (z. a.), die door zijne moeder
en tante gedood werd.

Iuba, Iobas, koning van Numidia, zoon van Hiëmpsal II, welke laatste
een zoon was van Gauda. Indertijd had Hiëmpsal de party van Sulla
gekozen, was daarop door de mariaansche partij verdreven, doch door
Pompeius in zijn rijk hersteld. In 63/62, nog tijdens het leven van
zijn vader, haalde Juba zich de vijandschap van Caesar op den hals;
toen dus de burgeroorlog uitbrak, koos hij partij tegen Caesar; hij
versloeg Caesars legaat C. Curio met diens geheele leger, doch de
nederlaag der pompejaansche partij bij Thapsus in 46 noodzaakte hem
tot de vlucht, en toen nu ook de zijnen hem begonnen in den steek te
laten, bracht hij in wanhoop zichzelf om het leven. Zijn zoon Juba,
nog een kind, werd door Caesar naar Rome gebracht en ontving daar eene
zorgvuldige rom. opvoeding, zoodat hij later als geleerde grooten naam
had. Hij schreef vooral over geschiedenis en aardrijkskunde. Augustus
gaf hem in 25 het westelijk gedeelte van zijn vaderlijk rijk, het
latere Mauretania Caesariensis, en bovendien het eigenlijke Mauretania
(M. Tingitana) tot koninkrijk. Juba was gehuwd met Cleopatra Selene
(zie Cleopatra no. 11). Hij overleed in 23 n. C., en werd opgevolgd
door zijn zoon Ptolemaeus. Hij vestigde zijn residentie te Iol,
dat hij verdoopte in Caesarea (z. a. no. 6).

Iudaea, Ioudaia, het Z. gedeelte van Palaestina, ten W. door de zee,
ten O. door den Jordaan begrensd. In later tijd werd onder dezen
naam ook wel geheel Palaestina als rom. provincie verstaan. Zie
verder Palaestina.

Iudex. In civiele processen was het regel, dat de twistende partijen
voor den praetor verschenen. De praetor nam kennis van de zaak,
onderzocht of er eene actie in zat, d.w.z. of een der op zijn album
vermelde gevallen van rechtsvordering op het geval van toepassing
was; hij besliste echter zelf niet, of de eischende partij gelijk had
(zie echter iudicium extra ordinem). Hij stelde alleen het ius vast,
d. i. hij omschreef, wat recht was in geval de klager in zijn recht
bleek te zijn, en wat er geschieden moest ingeval dit niet bleek. De
vaststelling van den procesdag, de oproeping der getuigen geschiedden
door den praetor, doch de beslissing, de uitspraak, het iudicium,
werd door hem opgedragen òf aan een enkelen rechter, iudex, arbiter,
òf in sommige gevallen aan een college van drie of vijf rechters,
iudices recuperatores. Zulk een iudex kreeg van den praetor eene
bepaalde instructie, waarin hem voor elk geval de uitspraak was
voorgeschreven; hij had dus alleen te onderzoeken, of de eischer
zijn recht bewijzen kon. De pleidooien en het getuigenverhoor hadden
dus voor den rechter plaats. Wanneer iemand door den praetor werd
opgeroepen, om als alleenstaand rechter op te treden, nam hij een
consilium amicorum mede, ten einde hem als adviseurs ter zijde te
staan. Het gewoonterecht eischte dit. Doch zijne uitspraak was de
beslissende sententia iudicis, die geen hooger beroep toeliet.

De iudices bij de quaestiones perpetuae speelden eene andere rol. Deze
quaestiones waren processen in strafzaken, waarbij de straf eens en
voor goed door eene wet was vastgesteld. Het kwam er dus slechts op
aan, of de schuld van den beklaagde bewezen kon worden of niet. Hier
vormden derhalve de iudices een hof van gezworenen, waar meerderheid
van stemmen gold. De wet bepaalde het aantal gezworenen, alsmede
hoeveel er door aanklager en aangeklaagde mochten gewraakt worden
(reiectio iudicum).

Jaarlijks werd door den praetor urbanus eene lijst opgemaakt van hen,
die voor het rechtersambt in aanmerking kwamen (album iudicum). Eerst
bestond de lijst alleen uit leden van den senatorenstand; de lex
Sempronia van C. Gracchus (123) bracht hierin verandering door de
senatoren uit te sluiten en het rechtersalbum samen te stellen uit
hen, die den riddercensus hadden (zie equites). Sulla's lex Cornelia
iudiciaria (81) gaf het rechtersambt aan den senaat terug. Ten
gevolge van de reorganisatie van het strafrecht door Sulla ingevoerd,
waren er voortaan 8 quaestiones, waarbij de meeste strafdelicten
waren ingedeeld; daar er slechts zes praetoren beschikbaar waren, en
sommige quaestiones, vooral die inter sicarios, gewoonlijk gesplitst
moesten worden, wezen de praetoren voor elk van de overige een iudex
quaestionis (z. a.) aan. De lex Aurelia van L. Aurelius Cotta (70)
verdeelde de iudicia tusschen den senaat, den ridderstand en de
tribuni aerarii, zoodat bij elke quaestio perpetua het gerechtshof
uit drie afdeelingen of decuriae bestond. Caesars lex Iulia sloot de
aeraartribunen wederom uit; M. Antonius voerde wederom eene derde
decurie zonder census in, voornamelijk uit centuriones en veterani
samengesteld; Augustus nam vier decuriën aan; de leden der vierde
decurie werden ducenarii geheeten naar hun census van slechts 200000
sestertiën. Uit de rechterslijsten werd door den praetor, wien het
aanging, voor iedere zaak het voorgeschreven aantal rechters door
loting aangewezen, sortitio iudicum. Ingeval de wet bepaalde, dat in
plaats der gewraakte rechters andere zouden geloot worden, heette dit
subsortitio. Een arbiter behoefde niet uit het album iudicum te worden
gekozen. Dikwijls gaven de twistende partijen zelf aan den praetor op,
wien zij liefst als arbiter wenschten aangewezen te zien.

Iudex pedaneus, chamaidikastes. In het keizerstijdperk kwam de
rechtspraak meer en meer in hand der overheden, en werd het iudicium
extra ordinem de heerschende vorm. Soms evenwel werd in civiele zaken
een onderzoek opgedragen aan een hulp- of onderrechter, die pedaneus
wordt genoemd.

Iudex quaestionis. Daar er voor de quaestiones perpetuae niet zooveel
praetoren beschikbaar waren als het getal quaestiones bedroeg,
moesten wel enkele praetoren twee rubrieken van misdaden voor hunne
rekening nemen. Zij konden zich dan wel met de instructie van twee
quaestiones belasten, maar niet altijd bij beide als voorzitter van
het gerechtshof optreden. In dit geval belastten zij een iudex met
het voorzitterschap, die dan iudex quaestionis was. Dit was sedert
Sulla geregeld een oud-aediel.

Iudicio (in), in iure. Bij civiele gedingen moeten streng gescheiden
worden de handelingen in iure en in iudicio. In iure is al datgene,
wat voor den praetor plaats vindt; in ius ambulare, ire, venire = tot
den praetor gaan. In iudicio is alles, wat voor den rechter geschiedt.

Iudicium domesticum. De rom. vader was rechter over zijn gezin en kon
krachtens zijn ius vitae et necis zware misdaden zijner kinderen,
ja, zijner vrouw, zelfs met den dood straffen. Wanneer hij echter
als huisrechter optrad, moest hij evengoed als elke alleen uitspraak
doende rechter (zie iudex) zich eenige buren en bloedverwanten als
consilium toevoegen.

Iudicium extra ordinem. Aldus wordt een iudicium geheeten, wanneer
dezelfde overheid de zaak in iure en in iudicio behandelt, b.v. wanneer
de praetor zelf uitspraak doet (zie iudex). Er konden zich gevallen
voordoen, die niet naar een iudex konden verwezen worden, omdat zij
naar het strenge rom. recht niet vervolgbaar waren, b.v. van een
pupil, die nog te jong was om als rechtspersoon te kunnen optreden,
tegen zijn voogd, en waarin toch eene tusschenkomst van hoogerhand
wenschelijk was. Doch de uitspraak van eene overheid was geen vonnis,
geene sententia iudicis, maar slechts een decretum, dat herroepen
kon worden door dengene, die het had uitgevaardigd en dat ook niet
verbindend was voor diens opvolger. Onder de republiek was het iudicium
extra ordinem zeldzaam; onder de keizers werd het de heerschende vorm,
en kon men zelfs van eene overheid op eene hoogere en in het hoogste
ressort op den keizer zelven appelleeren, iets wat onder de republiek
onbekend was.

Iudicium privatum. Dit komt, wat den aard betreft, overeen met hetgeen
bij ons een civiel rechtsgeding heet, met dien verstande, dat bij de
Rom. minder strafzaken waren dan bij ons, en dus vele zaken, die bij
ons tot strafvervolging zouden leiden, bij hen slechts tot een civiel
proces aanleiding gaven. Zie verder het begin van het artikel iudex.

Iudicium publicum. De strafrechtpleging was in Rome oorspronkelijk
in handen van de ambtenaren (zie coercitio), maar ging voor zoover
het burgers betrof door de verschillende leges de provocatione
over op de volksvergadering. Bij res capitales werd nu de zaak
geïnstrueerd door een quaestor, en bij veroordeeling en appel op het
volk werden dan de comitia centuriata door een magistratus cum imperio
bijeengeroepen, die dan het vonnis bekrachtigden of vernietigden (zie
Contio). Bij boetezaken werden de opgelegde boeten bij overschrijding
der provocatie-grens door de tribuni en aediles plebis voor het
concilium plebis, door de magistratus populi voor de comitia tributa
gerechtvaardigd. Daar echter het volk niet tegenover alle personen
en in alle zaken een onpartijdig rechter was en het bijeenroepen der
comitiën dikwerf op groote bezwaren stuitte, riep de volkstribuun
L. Calpurnius Piso in 149 voor processen over afpersingen in de
provinciën (repetundae) de eerste zoogenaamde quaestio perpetua in het
leven. Bij zulk eene quaestio was de straf door de wet aangewezen;
het proces werd nu gevoerd voor een hof van gezworen rechters, die
nu alleen over schuld of onschuld uitspraak hadden te doen en die
voor elke zaak in het door de wet bepaalde getal door het lot werden
aangewezen (zie iudex). Allengs werd het aantal quaestiones perpetuae
uitgebreid, evenals het aantal praetoren. Ieder burger kon thans als
klager optreden. De praetor, wien de quaestio aanging, instrueerde de
zaak en was in den regel voorzitter van het hof; zoo niet, dan werd
hij als zoodanig vervangen door een iudex quaestionis (z. a.). Met
de invoering der quaestiones perpetuae ging echter niet noodzakelijk
de opheffing van het iudicium populi gepaard; de overheidspersonen,
die het ius agendi cum populo hadden, konden altijd nog eene wet tot
veroordeeling van dezen of genen voorstellen, doch uit den aard der
zaak werd deze vorm van strafgeding zeldzamer.

Iugarius vicus, straat in Rome, die aan den zuidelijken voet van het
Capitool van de porta Carmentalis naar het forum liep.

Iugerum, rom. vlaktemaat, 240 voet lang en 120 voet breed = omstreeks
1/4 hectare.

Iugum, zygos. Bij de ouden liep een tweespan van paarden of andere
trekdieren onder een juk of dwarshout, dat op den nek der dieren lag
en met riemen aan het tuig werd bevestigd, terwijl het uiteinde van den
disselboom op dit juk rustte en er met een zwaren riem aan vastgebonden
was. Soms was dit juk golvend om het beter aan den nek der dieren te
doen sluiten, somtijds ook recht. Bij een vierspan liepen alleen de
beide middelste onder het juk.--Het juk, waaronder nu en dan overwonnen
legers moesten doorgaan, bestond uit twee speren, die in den grond
waren gestoken en waaraan eene derde horizontaal was vastgebonden.

Iugurtha. Masinissa, koning van Numidia, had, voorzoover bekend is,
drie zoons: Micipsa, Gulussa en Mastanabal. Micipsa volgde zijn
vader op en regeerde van 148 tot 118. Hij had twee zoons, Hiëmpsal
en Adherbal, bovendien had hij een onechten zoon van Mastanabal,
Jugurtha, tot zoon aangenomen en tot medeërfgenaam van zijn rijk
benoemd. Aan het hoofd der numidische hulptroepen diende Jugurtha onder
P. Cornelius Scipio in 134 voor Numantia, waar hij grooten lof verwierf
om zijn moed en zijn beleid. Na Micipsa's dood ontstond er spoedig
twist tusschen de prinsen; Jugurtha, die naar de alleenheerschappij
streefde, ruimde zijne beide neven uit den weg, terwijl hij door
omkooping op groote schaal den rom. senaat de oogen deed sluiten voor
hetgeen er in Numidia gebeurde. Doch eindelijk, toen het rom. volk
over de omkoopbaarheid van den senaat oproerig begon te worden, werd
aan Jugurtha de oorlog verklaard. De eerste veldheer, die tegen hem
werd afgezonden, de consul L. Calpurnius Bestia (111), bezweek zelf
voor het numidisch goud; daarop kwam in 110 de consul Sp. Postumius
Albinus (Postumii no. 14), die al spoedig het bevel aan zijn broeder
Aulus overliet, om te Rome de comitiën te houden. Door list wist
Jugurtha zijn tegenstander te verschalken; het rom. leger moest zich
overgeven en onder het juk doorgaan. Q. Caecilius Metellus (Caecilii
no. 13), consul in 109, bestreed Jugurtha gedeeltelijk met diens eigen
wapens en noodzaakte hem, naar zijn schoonvader Bocchus, koning van
Mauretania, te vluchten. Beiden leden in 107 eene gevoelige nederlaag
door C. Marius, die Metellus in het opperbevel was opgevolgd. Bocchus,
voor zijn eigen troon bevreesd, leverde zijn schoonzoon uit aan
L. Sulla, die als quaestor in Marius' leger diende (105). Jugurtha
moest den zegetocht van Marius opluisteren, waarna men hem zes dagen
lang in den kerker met den hongerdood liet worstelen en toen worgde.

Iulia (lex) van den consul L. Iulius Caesar (90), waarbij aan de
italiaansche bondgenooten, die bij den algemeenen opstand aan Rome
trouw gebleven waren, en evenzoo aan de Latijnen het burgerrecht
werd toegekend.

Iuliae (leges) van C. Iulius Caesar.--1) lex de publicanis (door Caesar
in het leven geroepen in zijn eerste consulaat, in 59), dat aan de
belastingpachters in Asia het derde deel der pachtsommen zou worden
terugbetaald wegens de verliezen, die zij in den mithradatischen oorlog
hadden geleden.--2) lex agraria, zoogenaamd lex Campana, zie onder
Agrariae (leges). Deze wet, evenals de vorige, van het jaar 59, werd
door Caesar doorgedreven, niet zonder hevigen tegenstand van den senaat
en van Caesars ambtgenoot M. Calpurnius Bibulus.--3) lex de repetundis
(59), eene uitvoerige wet van meer dan 100 artikelen. O.a. beval
zij, dat de verschuldigde gelden ook op hen zouden verhaald worden,
die van den veroordeelde geld hadden ontvangen. Deze wet diende
tot grondslag voor alle latere verordeningen op dit punt.--4)
tot bekrachtiging der schikkingen, door Pompeius in Asia gemaakt
(59).--5) lex de exsulibus, van het jaar 49 gedurende Caesars eerste
dictatuur comitiorum habendorum causa. Door deze wet werden zij,
die in de laatste jaren van misdrijven waren aangeklaagd en volgens
rom. gewoonte vóór de uitspraak van het vonnis in ballingschap waren
gegaan, in hun vroegeren staat hersteld (restitutio in integrum). Het
was dus eene amnestie, waarvan echter T. Annius Milo met name was
uitgesloten. Het bestaan van deze wet wordt met recht betwist; wel
werden eenige personen, vooral eenigen, die volgens de lex Pompeia
de ambitu veroordeeld waren, teruggeroepen, maar een bepaalde wet
de reditu damnatorum is niet aan te nemen. Wel heeft M. Antonius na
Caesar's dood uit de acta Caesaris eene lex Julia de exulibus, die
natuurlijk apocryph was, gepubliceerd.--6) lex de pecuniis mutuis
s. de aere alieno. In den burgeroorlog hadden velen geleden en was
het crediet geschokt. Hierom beval de wet de benoeming van arbitri,
die de geleden verliezen zouden taxeeren, waarna dan in verhouding
daarvan een gedeelte der schulden zou worden geroyeerd. Ook deze wet
dagteekent van het jaar 49. Hiermede ging, om het oppotten van geld
te voorkomen, een bepaling gepaard, waarbij o.a. verboden werd, meer
dan 15000 denarii aan contant geld te bezitten. Een aanvulling hiervan
was de lex Julia de modo credendi et possidendi intra Italiam van 47,
waarbij de kapitalisten verplicht werden een gedeelte van hun vermogen
in grondbezit aan te leggen, en de schulden op het grondbezit drukkend,
tot een bepaald bedrag beperkt werden.--7) lex de civitate Transpadanis
danda, evenzeer van 49.--8) lex iudiciaria, tot opheffing der derde,
uit tribuni aerarii bestaande decurie rechters (zie iudex). Deze wet
is van het jaar 46, toen Caesar, na de pompejaansche partij overal
verslagen te hebben, te Rome was teruggekeerd. Hij was in dit jaar ten
derden male consul.--9) leges de vi et de maiestate, waardoor zij,
die voor deze misdaden veroordeeld werden, niet slechts met aquae
et ignis interdictio, maar bovendien met geheele of gedeeltelijke
verbeurdverklaring van hun vermogen werden gestraft. Ook van 46.--10)
lex de collegiis (46), tot opheffing der collegia, die niet van
oudsher en wettig bestonden. Er hadden zich te Rome verschillende
politieke clubs gevormd, die vooral bij verkiezingen ijverig in de weer
waren. Tegen deze vereenigingen was Caesars wet gericht. V. s. zijn
deze bepalingen bij edict vastgesteld.--11) lex de sacerdotiis (46),
waarbij enkele priestercollegiën uitgebreid werden en o. a. bekrachtigd
werd, wat toch reeds gebeurde, dat ook afwezigen tot priesters konden
gekozen worden.--12) lex sumptuaria (46), waarbij o.a. het gebruik
van draagstoelen, edelgesteenten, enz., beperkt werd, en op de markt
wachters aangesteld werden, om wat boven het verbod gekocht werd,
in beslag te nemen, ja zelfs in sommige gevallen aan lictoren en
soldaten werd gelast, in de huizen binnen te gaan en wat buiten de
perken der wet was, van tafel weg te nemen.--13) lex de provinciis
(46), dat geen stadhouder in een praetorische provincie langer
dan één, in eene consulaire langer dan twee jaar zou blijven.--14)
lex de liberis legationibus (46), onzeker van welken inhoud. Door
Cicero's lex Tullia was dit gezantschap-titulair tot den duur van één
jaar beperkt. Caesar schijnt het weder te hebben uitgebreid. Deze
wet is waarschijnlijk een onderdeel van de lex de provinciis.--15)
lex municipalis (45), eene wet op het bestuur, de inrichting, het
politiewezen, enz., der rom. municipiën.

Iuliae (leges) van C. Iulius Caesar Octavianus, 18. 1) lex sumptuaria,
ter beperking vooral van de buitensporige uitgaven voor maaltijden
en huiselijke feesten.--2) lex de adulteriis et de pudicitia,
met strenge strafbepalingen.--3) leges de ambitu, de annona (tegen
korenwoeker), de peculatu, enz., lex de iudiciis privatis van 17.--4)
lex de maritandis ordinibus, zie lex Iulia et Papia Poppaea.

Iulia et Papia Poppaea (lex) de maritandis ordinibus, eigenlijk de lex
Iulia van Octavianus (18), gewijzigd en uitgebreid in 9 na C. door
de consuls M. Papius Mutilus en Q. Poppaeus Secundus. Zij had tot
doel de bevordering der huwelijken, door aan het hebben van wettige
kinderen voorrechten te verbinden. Zie ius liberorum.

Iulia Papiria (lex) de multarum aestimatione van de consuls L. Iulius
Iulus en C. Papirius Crassus (430), verving de veeboete door een boete
in geld. Ze bepaalde de waarde van een schaap op 10, van een os op
100 asses librales, zoodat de multa suprema (zie lex Aternia Tarpeia)
voortaan bedroeg 3020 a. l. Bovendien werd bepaald, dat de boete de
helft van het vermogen van den burger niet mocht overtreffen.

Iulia Plautia (lex), dat van gestolen goed geene usucapio geldig
was. Van deze wet is niets zekers bekend; misschien zijn het bepalingen
ontleend aan twee leges de vi, de lex Julia en de lex Plautia.

Iulia Titia (lex) de dando tutore bepaalde, dat in de provinciën door
den stadhouder de voogd zou benoemd worden voor het geval, waarin te
Rome de lex Atilia (z. a.) voorzag.

Iuliani. 1) Salvius Iulianus, beroemd jurist te Rome, in Africa
geboren, stelde onder keizer Hadrianus op diens last het edictum
perpetuum op. In de Pandecten komt zijn naam meermalen voor.--2)
P. Salvius Iulianus, zoon van no. 1, een voortreffelijk en algemeen
bemind generaal van Antoninus Pius, werd op last van Commodus ter
dood gebracht.--3) M. Didius Severus Iulianus, had onder Antoninus
Pius en diens opvolger hooge ambten bekleed, had in Belgica met succes
tegen de Chauken en Chatten gestreden; was daarna stadhouder geweest
van Dalmatia, van Germania Inferior (± 181 n. C.) en van Bithynia en
Pontus. Toen na den dood van Pertinax de praetorianen den keizerstroon
aan den meestbiedende verkochten, werd Didius Iulianus keizer voor de
som van ongeveer 300 millioen sestertiën. Na eene regeering van 66
dagen werd hij door den senaat afgezet en door de soldaten vermoord
(193 na C.). Zijn opvolger was Septimius Severus.

Iulianus (Flavius Claudius), neef van Constantijn den Gr., zoon van
diens broeder Julius Constantius, geboren in 332 n. C., om zijn afval
van het Christendom gewoonlijk Apostata genoemd, was te Constantinopel,
te Nicomedea en te Athene in de letteren en wijsbegeerte onderwezen en
gevoelde reeds vroeg een afkeer van het Christendom, waarin hij was
opgevoed. Toen na den dood van Constantijn den Gr. diens drie zoons,
Constantinus, Constantius en Constans de heerschappij verdeelden,
lieten zij hunne bloedverwanten ombrengen; slechts twee neven, Gallus
en Iulianus bleven gespaard (338). Een tijdlang werd Iulianus met
zijn broeder Gallus naar een eenzaam landgoed, Macellum bij Caesarea
in Cappadocië, verbannen. In 351 werd Gallus door keizer Constantius
tot Caesar benoemd, en sedert dien tijd genoot Iulianus meer vrijheid;
in 352 is hij onder den invloed zijner neoplatonische leermeesters
heimelijk tot het Heidendom overgegaan. Constantius liet in 354 Gallus
ombrengen en zond in 355 Iulianus met den titel van Caesar naar Gallia
om de invallen der Germanen tegen te gaan. Daar voerde Iul. gelukkig
oorlog, o.a. versloeg hij in 357 de Alemannen bij Argentoratum
(Straatsburg), doch moest alle voorzichtigheid in acht blijven nemen
om niet Constantius' argwaan op te wekken. In 360 echter wierp hij
het masker af, zijn leger riep hem tot keizer uit, Constantius rukte
wel tegen hem op, doch stierf op marsch (Nov. 361), en Iulianus werd
algemeen als keizer erkend. Hij kwam er nu openlijk voor uit, dat hij
een aanhanger was van den ouden godsdienst, begunstigde de heidenen,
en zette de Christenen achteraf. Vooral zijn edikt, waarbij hij de
christelijke rhetoren en sophisten verbood, de heidensche boeken
bij hun onderwijs te gebruiken, zette kwaad bloed. Zijn plan was,
een heidensche kerk te stichten, naar het model van de Christelijke,
maar zijn theologie ontleende hij aan de leer der Neo-platonici,
terwijl zijn moraal die der Neo-cynici was. Zijne plannen vonden
zeer weinig instemming. In 363 trok hij uit op een veldtocht tegen
de Perzen, en drong door tot onder de muren van Ctesiphon, maar
moest toen langs een anderen weg terugkeeren. Bij een plotselingen
overval snelde hij, uithoofde der hitte ongeharnast ten strijde en
werd door een lanssteek doodelijk gewond. Zoo stierf hij (Juni 363)
slechts 31 jaar oud, volgens zijne vijanden met de woorden: tandem
vicisti Galilaee! Met zijn dood viel ook deze laatste poging om het
Heidendom te herstellen. Er zijn nog een aantal brieven en vele zeer
belangrijke geschriften van Iulianus overig. Hij schreef Grieksch,
en beschouwde Griekenland als zijn tweede vaderland.

Iulii, een oud patricisch geslacht, dat onder Tullus Hostilius van
Alba Longa naar Rome verhuisde en waarvan twee familiën naam verworven
hebben, eerst de Iuli en later de Caesares. Zij leidden, althans in
lateren tijd, hun oorsprong af van Aeneas' zoon Ascanius of Iulus. 1)
C. Iulius Iulus, consul in 489.--2) C. Iulius Iulus, consul in 447,
legde met veel takt de geschillen bij tusschen de beide standen.--3)
Onder de krijgstribunen met consulaire macht komen nog eenige Iulii
Iuli voor; in 352 is een C. Iulius Iulus dictator, in 473 komt een
consul voor met den ongewonen voornaam Vopiscus, wiens kleinzoon in
393 censor was. Verder komen een enkele maal de familienamen Libo
en Mento voor.--4) L. Iulius Caesar, consul in 90 bij het uitbreken
van den bondgenootenoorlog, bezorgde door zijn lex de civitate het
rom. burgerrecht aan de trouw gebleven socii in Italia. In den oorlog
was hij niet gelukkig, zie Egnatii no. 2. In 89 was hij censor. In 87
werd hij als aristocraat door de mariaansche partij omgebracht.--5)
C. Iulius Caesar Strabo Vopiscus, broeder van no. 4, wordt als
redenaar en dichter geprezen. Hij heeft o.a. tragedies geschreven,
maar niets van zijn werken is bewaard gebleven. Ook hij kwam in 87
om, daar een vriend zijn schuilplaats verried.--6) L. Iulius Caesar,
consul in 64, stemde in 63 voor den dood van P. Cornelius Lentulis
Sura, zijn zwager, omdat deze tot de samenzwering van Catilina
behoorde. In 52 diende hij onder C. Iulius Caesar in Gallia. Na
diens dood behoorde hij tot de hevige tegenstanders van zijn neef
M. Antonius, die hem daarop vogelvrij verklaarde, doch later ongemoeid
liet, op voorbede van Iulia (no. 7).--7) Iulia, zuster van no. 6 en
moeder van M. Antonius, den drieman.--8) L. Iulius Caesar, zoon van
no. 6, behoorde tot de aanhangers van Pompeius, en streed ook nog in
Africa tegen Caesar, die hem echter, toen hij na Cato's dood Utica aan
Caesar had overgegeven, genade schonk. Kort hierna overleed hij.--9)
C. Iulius Caesar, grootvader van no. 11. Hij stierf plotseling, terwijl
hij bezig was zich te kleeden.--10) C. Iulius Caesar, zoon van no. 9 en
vader van no. 11, stierf ook plotseling, in 85.--11) C. Iulius Caesar,
zoon van no. 10, geb. 13 Juli 100, de bekende veldheer en dictator,
de grootste man zijner eeuw. Zijne moeder was eene Aurelia. Zijne
verwantschap met C. Marius, die met Iulia, Caesars tante, gehuwd was,
en met Cinna, wiens dochter Cornelia hij zelf had gehuwd, maakten hem
bij Sulla verdacht, vooral toen hij weigerde, zijne vrouw te verstooten
(82). Caesar achtte het derhalve geraden, zich uit Rome te verwijderen
en zich in het sabijnsche land eenigen tijd schuil te houden. Toen
Sulla's toorn eenigszins bedaard was, stak Caesar naar Asia over,
waar hij onder den praetor M. Minucius Thermus zijn eersten veldtocht
medemaakte (80). In 78 keerde Caesar naar Rome terug, op het bericht
van Sulla's dood. In 77 klaagde hij den gewetenloozen Cn. Cornelius
Dolabella (Cornelii no. 36) van afpersingen aan, en hoewel de
rechters (weder uit den senaat gekozen) Dolabella vrijspraken,
bereikte Caesar toch in zooverre zijn doel dat hij de opmerkzaamheid
op zich vestigde en de hoop der volkspartij deed herleven. Doch de
aristocratie was nog te machtig, en voorzichtigheidshalve verliet
C. andermaal Rome en ging naar Rhodus, waar hij de lessen van den
rhetor Molo in de welsprekendheid bijwoonde. Na zijn terugkeer
wendde hij alle krachten aan, om de gunst van het volk deelachtig
te worden door minzaamheid, dienstvaardigheid en mildheid. Nog
als knaap was hij door toedoen van Marius reeds tot flamen Dialis
gekozen, welke verkiezing Sulla echter in 82 ongeldig verklaarde;
achtereenvolgens werd hij nu in 73 pontifex, in 68 quaestor, in 65
aedilis curulis, in 63 pontifex maximus, in 62 praetor urbanus. Men
verdacht er Caesar, evenals Crassus van, deel te hebben gehad aan de
Catilinarische samenzwering. Als aediel had hij schitterende spelen
gegeven en prachtige bouwwerken laten oprichten, maar ook de door
Sulla omvergeworpen zegeteekenen van Marius en Cinna hersteld; als
voorzitter van de quaestio de sicariis veroordeelde hij in 64 twee
vroegere aanhangers van Sulla, die een aantal vogelvrijverklaarden
hadden omgebracht. In 61 was hij propraetor in Lusitania en Baetica,
van waar hij met roem en rijken buit terugkeerde. In 60 sloot
hij het geheim verbond, het zoogenaamde eerste driemanschap, met
Pompeius en Crassus, en bekleedde in 59 het consulaat (zie Iuliae
(leges)). Om den band hechter te maken, gaf hij zijne dochter Iulia
aan Pompeius tot vrouw. Door de lex Vatinia van den volkstribuun
P. Vatinius werden aan Caesar Gallia Cisalpina en Illyricum als
provinciën toegewezen, waarbij de senaat nog Gallia Transalpina
voegde. Tevens werden hem 4 legioenen toegewezen. Negen jaar bracht
Caesar in Gallia door (58-49). Wel was hem het stadhouderschap slechts
voor 5 jaar opgedragen, maar de lex Trebonia van den volkstribuun
C. Trebonius in 55 had het met 5 jaar verlengd (het triumviraat was
reeds in April 56 te Luca hernieuwd). In die negen jaar onderwierp
hij geheel Gallia en Belgica en breidde in overeenstemming daarmede
zijn leger uit. De commentarii de bello Gallico leeren ons, hoe
meesterlijk hij van alle oneenigheden der Galliërs wist partij te
trekken om zegevierend voorwaarts te dringen. Iulia echter stierf
in 54 en Crassus in 53, en hiermede was de band tusschen Caesar en
Pompeius verbroken. Pompeius begon Caesars wassende macht bedenkelijk
te achten en toen de senaat aan C. beval, zijn leger af te danken
en zijn ambt neder te leggen, terwijl Pompeius weigerde hetzelfde
te doen, trok C. den 10den Januari 49 de Rubico over, het begin
van den burgeroorlog, en veroverde binnen 2 maanden geheel Italia,
terwijl Pompeius en de zijnen naar het Oosten gingen. Daarop begaf
C. zich naar Hispania, waar hij de onderbevelhebbers van Pompeius,
C. Afranius en M. Petreius bij Ilerda versloeg; vervolgens, na eerst
het consulaat aanvaard te hebben, ijlde hij in het begin van 48 naar
Epirus en Thessalia, leed wel bij Dyrrachium eene nederlaag, doch
behaalde bij Pharsalus op het sterke, door Pompeius bijeengebrachte
leger eene volkomene overwinning (6 Juni 48). Pompeius vluchtte
naar Aegypte, doch werd vermoord nog voor hij te Alexandrië aan land
stapte. Caesar regelde nu in Aegypte de troonsopvolging ten gunste
der schoone Cleopatra, en had toen nog een oorlog door te staan
met haar broeder Ptolemaeus XII, die in den Nijl verdronk (bellum
Alexandrinum, zie Cleopatra no. 10). Na vervolgens in Azië Pharnaces
van Pontus en Deiotarus van Galatia voor hunne aanhankelijkheid aan
Pompeius gestraft te hebben, kwam C. in 47 te Rome terug, doch stak
weldra naar Africa over, waar hij de pompejaansche partij vernietigde
(slag bij Thapsus 46) en het oostelijk gedeelte van Numidia, tot
aan de Ampsaga, inlijfde. In 46 hield hij te Rome een vierdubbelen
triomftocht over Gallia, Aegypte, Pontus en Africa. In dit jaar valt
ook de regeling van den rom. kalender met behulp van den sterrenkundige
Sosigenes. Nog eenmaal moest hij te velde trekken tegen Pompeius'
zonen, die in Hispania een leger op de been hadden gebracht (slag bij
Munda, 45). Hij werd met eerbewijzen overladen, en onder verschillende
titels bezat hij eene onbeperkte macht. In 49 was hij dictator, in
48 was hij consul, in 46 dictator en consul tegelijk, in 45 was hij
tot dictator voor zijn leven en consul voor tien jaar benoemd, met den
titel van imperator; als praefectus morum bezat hij censorische macht;
de keuze der overheden werd hem overgelaten; hij mocht zijne beeltenis
op de munt laten slaan, enz. Doch bij de aristocratische partij bleef
een geheime wrok bestaan, en deels uit persoonlijke eerzucht, deels uit
ijdelen waan, dat met Caesars dood de oude republiek zou herleven en de
aanzienlijke familiën weder in het bezit harer vroegere macht zouden
komen, vereenigden zich een zestigtal samenzweerders en overvielen
C. den 15den Maart 44 in den senaat, waar hij, door 23 dolksteken
doorboord, voor het standbeeld van Pompeius nederviel. Zijne begrafenis
gaf tot hevige tooneelen aanleiding, vooral toen zijne testamentaire
beschikkingen ten gunste van het volk bekend werden.--Behalve de
eerste 7 boeken de bello Gallico hebben wij van hem nog 3 boeken de
bello civili. Zijne redevoeringen en brieven, door de ouden bewonderd,
zijn verloren gegaan, evenals zijne taalkundige werken. Als veldheer,
staatsman, redenaar, kortom op welk gebied hij zich bewoog, overal
muntte hij uit. Hij had een vriendelijk en openhartig karakter, een
grenzenlooze eerzucht en ijzeren volharding.--12) Iulia, zuster van
no. 11, gehuwd met M. Attius Balbus. Eene dochter uit dit huwelijk,
Attia, huwde C. Octavius, en werd moeder van Augustus.--13) Iulia,
dochter van no. 11 en van Cornelia (Cornelii no. 42), in 59 gehuwd
met Pompeius, eene verstandige vrouw, die, zoolang zij leefde, eene
breuk tusschen haar vader en haar man wist te voorkomen. Het was eene
eenigszins vreemde verhouding, dat haar man zes jaar ouder dan haar
vader was. Zij stierf in 54 bij eene bevalling.--14) C. Octavius, later
C. Iulius Caesar Octavianus genoemd en in de geschiedenis onder den
titel van Augustus bekend, was de zoon van C. Octavius (zie hierboven
no. 12) en door zijn oudoom Caesar tot zoon aangenomen. Hij was in 63
geboren en verloor reeds in 59 zijn vader, waarna zijne moeder Attia
met L. Marcius Philippus hertrouwde. Terwijl hij zich te Apollonia met
zijne letterkundige studiën bezig hield, ontving hij het bericht van
Caesars dood. Hij spoedde zich naar Italia, en was zoo voorzichtig,
zich van Brundisium uit door een paar rom. legioenen, die hij daar
aantrof, naar Rome te doen vergezellen. Over de gebeurtenissen,
die toen volgden, zie men Antonii no. 4 en 6, Pompeii no. 13.--Na
den slag bij Actium in 31 en den daarop volgenden dood van Antonius
en Cleopatra regelde Octavianus de zaken in het Oosten en keerde als
alleenheerscher te Rome terug. Hier werd hij met eerbewijzen overladen;
hij legde echter 13 Jan. 27 de onbeperkte macht, die hij sinds Nov. 43
als triumvir bezat (zie Tresviri no. 9), vrijwillig neder, en gaf aan
senaat en volk de republikeinsche vrijheid terug. Drie dagen later
verleende de senaat hem den titel Augustus, en gaf hem tevens het
grootste deel der pas afgestane macht terug. Van dezen dag dateert het
Romeinsche keizerrijk of principaat. Augustus wilde slechts de eerste
der burgers, princeps civium zijn. Hij behield het consulaat, dat
hij tot 23 geregeld bekleedde, verder de tribunicia potestas, die hem
in 36 voor onbepaalden tijd, in 30 levenslang was verleend. Hierdoor
had de princeps de bevoegdheid van het tribunaat, was onschendbaar en
kon alle rechten van het ambt uitoefenen zonder beperking van tijd of
plaats. Verder verleende de senaat hem het imperium proconsulare over
alle provincies, waar legers stonden, die hij door legati pro praetore
liet besturen, en het oppertoezicht over de andere provinciën, die
onder het beheer van den senaat bleven. Verder had hij het recht een
lijfwacht te hebben, de cohortes praetoriae. Hij deelde zijn macht
met den senaat, die nu o. a. ook voor zijne leden hooggerechtshof
werd. Voor Rome brak nu een tijd van rust en vrede aan, dubbel welkom
na het eindelooze bloedvergieten der laatste 18 jaren. Onder zijne
voornaamste regeeringsdaden behooren de verdeeling van Italië in 11
en van Rome in 14 regiones, de oprichting van cohortes vigilum en
cohortes praetoriae, de verdeeling der provinciën in keizerlijke en
senatorische (zie hierboven), de aanstelling van een praefectus urbi
en twee praefecti praetorio. De oorlogen, die hij nu voerde, hadden
geene nieuwe veroveringen ten doel, maar òf behoud van het bestaande
òf meer volledige onderwerping der volken in het rom. gebied. Zoo
brachten zijne stiefzoons Drusus en Tiberius de Alpenvolken ten
onder tot aan den Donau, om de grenzen van het rijk te bevestigen;
vervolgens trachtten zij de rom. heerschappij tussen Rijn en Elbe op
vaste grondslagen te vestigen, welk plan later door de nederlaag van
Varus in duigen viel; Agrippa onderwierp de Cantabriërs en Asturiërs in
Hispania. Zelf trok Augustus in 20 naar het Oosten en ontving van den
parthischen koning de op Crassus en Antonius veroverde veldteekenen
terug. Hij stierf te Nola in 14 na C. Zijne weduwe Livia hield zijn
dood geheim, totdat Tiberius de noodige maatregelen had kunnen treffen,
om zich in het bezit der heerschappij te stellen.--15) Voor de min
of meer verwarde familiebetrekkingen van het huis van Augustus mogen
de volgende opgaven dienen.

Augustus is driemaal gehuwd geweest: 1) met Claudia, dochter van
den beruchten P. Clodius Pulcher, uit welk huwelijk geene kinderen
waren;--2) met Scribonia, zuster van L. Scribonius Libo, in 40, een
huwelijk uit staatkunde gesloten, dat in 39 weder ontbonden werd,
juist op den dag harer bevalling van eene dochter Iulia;--3) met
Livia Drusilla, wier vader Livius Drusus in den slag bij Philippi was
gesneuveld. Zij was gehuwd met Tib. Claudius Nero en had twee zoons,
in de geschiedenis bekend als Tiberius en Drusus. Augustus overreedde
haar man, haar aan hem af te staan en nam toen Tiberius en Drusus
als zoons aan.

a) Augustus en Scribonia.

Iulia, driemaal gehuwd, 1) met M. Claudius Marcellus, jong gestorven
(zie Claudii no. 37),--2) met M. Vipsanius Agrippa, gest. 12,--3)
met den lateren keizer Tiberius.

Wegens haar ergerlijken levenswandel werd zij in 2 door haar vader
naar het eiland Pandataria en later naar Rhegium verbannen, waar zij
in 14 na C. stierf.

Kinderen uit Iulia's tweede huwelijk.

* C. Caesar, † 4 na C., gehuwd met Drusus' dochter Livilla.
* L. Caesar, † 2 na C.
* Agrippa Postumus, 14 na C., na Augustus' dood door Tiberius uit den
  weg geruimd.
* Iulia, om haar zedeloos gedrag in 9 na C. verbannen, † 28 na C.
* Agrippina, gehuwd met Germanicus.

De verbanning der beide Iulia's (de dochter naar het eiland Trimerus
(Trimetus) was eene deportatio.

b) Livia en Tib. Claudius Nero.

* Tiberius (keizer), geh. met Vipsania Agrippina, van wie hij tegen
  zijn zin moest scheiden, daar Augustus hem Iulia opdrong.
* Drusus (zie Claudii, no. 26) geh. met Antonia minor, dochter v. den
  drieman M. Antonius (Antonii no. 11).

c. Tiberius en Vipsania Agrippina.

Drusus Caesar, gehuwd met Drusus' dochter Livilla, weduwe van
C. Caesar. In overeenstemming met haar minnaar Seianus, praefectus
praetorio onder Tiberius, ruimde zij haren echtgenoot uit den weg
(23 n. C.). Zij werd met Seianus ter dood gebracht (31).

* Germanicus, gest. 4 jaar oud.
* Tiberius, door keizer Caligula omgebracht.
* Iulia, geh. met Nero, den zoon v. Germanicus, later met C. Rubellius
  Blandus (Rubellii no. 1), Op aanstoken v. Messalina werd zij
  omgebracht.

d) Drusus en Antonia minor.

* Germanicus (z. a.), geh. met Agrippina dochter van Iulia (zie boven).
* Claudius (keizer), (zie onder).
* Livilla, geh. 1) met C. Caesar,--2) met Drusus Caesar, (zie boven).

e) Germanicus en Agrippina

verloren van hunne 9 kinderen drie door den dood en lieten 6 kinderen
na, n.l.: 3 dochters, Agrippina, Drusilla en Livilla, 3 zoons, Nero,
Drusus en C. Caesar.

Van de zoons werden Nero en Drusus op last van Tiberius ter dood
gebracht; C. Caesar is de latere keizer Caligula. Nero was gehuwd met
Iulia, de kleindochter van Tiberius (zie boven). Agrippina (z. a.) is
de moeder van keizer Nero geweest. Drusilla, eigenlijk Iulia Drusilla,
werd de bijzit van haren broeder Caligula (zie Drusilla no. 2). De
jongste zuster, Iulia Livilla, werd onder Claudius op aansporing van
Messalina omgebracht.

f) Kinderen van keizer Claudius.

1) Uit zijn huwelijk met Plautia Urgulanilla werd een zoon Drusus
geboren, die als knaap stikte doordat eene peer hem in de keel
schoot. Eene dochter Claudia, na de echtscheiding geboren, erkende
hij niet als de zijne.--2) Uit het huwelijk met Aelia Petina had
hij eene dochter Antonia, die tweemaal gehuwd is.--3) Bij Valeria
Messalina had hij eene dochter Octavia, gehuwd met keizer Nero, en
een zoon, eerst Germanicus, doch vervolgens Britannicus geheeten, die
door Nero vergiftigd is (55).--4) Van zijne vierde vrouw, Agrippina,
de dochter van Germanicus, kreeg hijzelf geene kinderen. Haar zoon
uit een vroeger huwelijk, de latere keizer Nero, werd echter door
Claudius als zoon aangenomen.

N.B. De afstammelingen van Tiberius en Drusus, de aangenomen zonen van
Augustus, voerden, voor zoover zij van het mannelijk geslacht waren,
allen den familienaam Caesar. De vrouwelijke leden moeten allen ook
Iulia geheeten hebben, zooals van sommige vermeld wordt.

Iulius Tutor, aanvoerder van de Galliërs in den bataafschen opstand,
zie Civilis.

Iuliobona, zie Caletes.

Iulis, Ioulis, hoofdstad op het eiland Ceos.

Iulus, Ioulos = Ascanius, zoon van Aeneas. Hij had twee zoons,
waarvan de oudste ook Iulus, de jongste Silvius heette.

Iunia (lex), de peregrinis van den volkstribuun M. Iunius Pennus,
126. Door deze wet werd aan de peregrini het verblijf te Rome
ontzegd. Eene wet van gelijke strekking was de lex Papia, in 65. Beide
wetten worden door Cicero sterk veroordeeld.

Iunia Licinia (lex) van de consuls D. Iunius Silanus en L. Licinius
Murena, 62. Zij verbood, wetten heimelijk in het aerarium te brengen,
hetgeen vermoedelijk beteekent, dat de nieuwe wetten voortaan onder
getuigen in het archief moesten worden gedeponeerd.

Iunia Norbana (lex), onder keizer Tiberius, 19 na C. Deze wet bepaalde,
dat slaven, die modis minus iustis waren vrijgelaten (dus niet per
vindictam, per censum of per testamentum), niet het burgerrecht
zouden erlangen, maar een rechtstoestand zouden hebben in den trant
der vroegere latijnsche koloniën. Zulke vrijgelatenen worden Latini
Iuniani geheeten. Zie ius Latii.

Iunii, een oud patricisch geslacht, dat, evenals de Iulii, van
trojaanschen bloede heette te zijn. Het eerst wordt genoemd--1)
M. Iunius, gehuwd met Tarquinia, eene zuster van Tarquinius
Superbus. Hij werd met zijn oudsten zoon door den koning
omgebracht.--2) L. Iunius Brutus (= de stompzinnige), zoon van
no. 1. Hij ontsnapte den dood door zich als half onwijs voor te
doen. Hij begeleidde de zonen van Tarquinius op een reis naar Delphi,
en was de éénige, die de orakelspreuk begreep, die de god hun op
hun vraag meegegeven had: wie het eerst te Rome zijn moeder kuste,
zou te Rome regeeren; hij nu kuste den grond, en werd zóó doende
later de eerste consul van Rome. Toen de verbittering des volks tegen
Tarquinius Superbus en diens zonen door de onteering van Lucretia tot
eene uitbarsting was gekomen, bewoog Brutus het leger tot den afval
en werd een van de eerste consuls. Hem trof het harde lot, dat hij
zijne beide zoons ter dood moest veroordeelen wegens samenzwering ten
gunste van den verdreven koning. In hetzelfde jaar (509) sneuvelde hij,
daar hij en 's konings zoon Aruns in den slag elkander gelijktijdig
doorstaken. Er werd een standbeeld voor hem opgericht. Deze Iunii
behooren tot het gebied der legende.

Iunii, een plebejisch geslacht, waarvan geene verwantschap met het
vorige te ontdekken is. 1) L. Iunius Brutus, een der voorvechters der
eerste secessio plebis en in 493 een der eerste volkstribunen. Zie
echter tribuni plebis en secessio.--2) Dec. Iunius Brutus Scaeva,
consul in 325, streed voorspoedig tegen de Vestini in Samnium. De
berichten omtrent dezen veldtocht zijn niet geheel betrouwbaar.--3)
C. Iunius Bubulcus Brutus, consul in 317, 313 en 311, in 312
magister equitum van den dictator C. Sulpicius Longus, en in 309
van L. Papirius Cursor, in 302 zelf dictator, streed roemrijk tegen
Samnieten en Aequers, wijdde in 302 (v.a. 304) den tempel van Salus
(z. Fabii no. 24).--4) D. Iunius Brutus, bijgenaamd Callaïcus, consul
138, overwon de Callaeci (Galliciërs) in Hispania en de Lusitaniërs
(in Portugal) (138-137). Hij heeft Olysipo (Lissabon) aan den mond van
de Taag versterkt, en Valentia no. 1 gesticht. Hij wordt een vrij goed
redenaar genoemd, en was een man van fijne beschaving.--5) D. Iunius
Brutus, consul in 77, gehuwd met Catilina's vriendin Sempronia.--6)
D. Iunius Brutus, zoon van no. 5, diende onder Caesar in Gallia,
waar hij de Veneti versloeg (56) en tegen Vercingetorix streed. In
den burgeroorlog was hij admiraal van Caesar en werd door hem tot
stadhouder van Gallia Cisalpina benoemd. Toch sloot hij zich bij de
samenzweerders aan, vermoedelijk uit oprechte overtuiging. Na Caesars
dood had hij met Antonius, die hem zijne provincie betwistte, een
oorlog te voeren (bellum Mutinense, zie Antonii no. 4). Toen Octavianus
ook de moordenaars van Caesar begon te vervolgen, en het meerendeel van
Brutus' troepen afvallig werd, vluchtte hij naar M. Brutus, doch werd
onderweg door een vriend, een gallisch opperhoofd, Camillus, gevangen
genomen en op last van Antonius omgebracht.--7) M. Iunius Brutus,
rechtsgeleerde (± 136), schrijver van een werk de iure civili.--8)
M. Iunius Brutus, ook een groot rechtsgeleerde en geleerd man, stelde
als volkstribuun in 83 voor, eene sterke rom. kolonie naar Capua te
zenden, wat door Cicero zeer wordt afgekeurd. In den burgeroorlog
was hij bij de mariaansche partij. Hij verdedigde Mutina tegen
Pompeius. Na Sulla's dood sloot hij zich bij den oproerigen consul
M. Aemilius Lepidus aan, doch werd op last van Pompeius vermoord,
77.--9) M. Iunius Brutus, ook wel eens Q. Caepio Brutus geheeten, daar
hij door Q. Servilius Caepio (Servilii no. 18 z. a.) geadopteerd was,
zoon van no. 8 en van Servilia, de beroemde stiefzuster van Cato van
Utica (Servilii no. 19), ontving onder de leiding van zijne moeder en
van zijn oom eene zorgvuldige opvoeding. Bij het uitbarsten van den
burgeroorlog volgde hij eerst de vanen van Pompeius, na den slag bij
Pharsalus evenwel werd hij de gunsteling van Caesar, die om der moeder
wille den zoon van Servilia genegen was en spoedig Brutus zelven lief
kreeg om zijne voortreffelijke eigenschappen. In 45 gaf Caesar hem
het stadhouderschap over Gallia Cisalpina, waarvan Brutus zich met
onbaatzuchtigheid kweet. Ook Cicero achtte hem hoog, droeg hem zijne
geschriften Orator, de finibus bonorum et malorum en de Tusculanae
disputationes op en liet hem de hoofdrol vervullen in het werk de
claris oratoribus. In 44 droeg Caesar aan Brutus de praetura urbana op,
waardoor hij C. Cassius teleurstelde en hevig verbitterde. Door dezen
liet Brutus zich medesleepen in de samenzwering tegen zijn weldoener,
niet uit persoonlijke eerzucht, maar in den waan dat Caesars dood
de wedergeboorte der republiek zou zijn. Na den moord begaf Brutus
zich niet terstond naar zijne provincie Macedonia, maar toefde nog
in Italia, in de hoop, dat de openbare meening te Rome zich tegen
M. Antonius en Octavianus zou keeren. Eerst in Sept. ging Brutus
naar Macedonia, dat onderwijl door den senaat aan M. Antonius was
toegewezen, die deze provincie weer voor Gallia Cisalpina verruilde
(zie Antoniae leges no. 8, en Antonii no. 4 en 5), en aan zijn broeder
C. afstond. Ook later verloren Brutus en Cassius een kostbaren
tijd met niets doen, en lieten den driemannen den tijd zich te
versterken. Bij Philippi in Macedonia had de beslissende slag plaats
(herfst van 42). Brutus en Cassius hadden omstreeks 90000 man. In
den eersten slag zegevierde Brutus op Octavianus, doch Antonius op
Cassius, die zich in wanhoop liet dooden. In den tweeden slag werd
ook Brutus verslagen, waarop hij zich zelf in zijn zwaard stortte. Zie
ook Cassii no. 8. Zijne echtgenoote Porcia, Cato's dochter, liet zich
op het bericht van zijn dood door kolendamp verstikken. De grootste
fout van Brutus was zwakheid van karakter. Hij heeft boeken over
wijsbegeerte en redekunst geschreven.--10) M. Iunius Gracchanus,
vriend van C. Gracchus, aan welke vriendschap hij zijn bijnaam te
danken had, schrijver van een boek de potestatibus.--11) M. Iunius
Pennus, volkstribuun in 126, de auctor der lex Iunia de peregrinis,
tegenstander der Gracchen.--12) L. Iunius Pullus, consul 249, verloor
zijn geheele vloot door schipbreuk bij Phintias aan de Zuidkust van
Sicilia.--13) M. Iunius Brutus Pera, dictator in 216 na den slag bij
Cannae.--14) M. Iunius Silanus ging in 211 met Scipio (later Africanus
maior) naar Hispania en behaalde als onderbevelhebber overwinningen
op Mago en Hanno. Zijn zoon sneuvelde in 196 in den oorlog tegen
de Bojers.--15) D. Iunius Silanus Manlianus, een geboren Manlius
Torquatus, had zich als propraetor van Macedonia aan afpersingen
schuldig gemaakt. Toen er nu klachten bij den senaat inkwamen,
verzocht de vader T. Manlius Torquatus (Manlii no. 12) dat hem het
onderzoek zou worden opgedragen. Hij bevond den zoon schuldig en
verbande hem uit zijne oogen, waarop Silanus zich ophing (141).--16)
M. Junius Silanus, werd als consul in 109 door de Cimbren in Gallia
geheel verslagen.--17) D. Iunius Silanus, stiefvader van no. 9,
consul in 62, stemde in 63 als consul designatus het eerst voor
veroordeeling der 4 Catilinarii. Hij was een goed redenaar. Zie
Iunia Licinia (lex).--18) M. Iunius Silanus koos na Caesars dood
de partij van Antonius en werd in 25 met Octavianus consul. Hij
was een zwager van Lepidus. Hij moet niet verward worden met zijn
naamgenoot, die legaat was van Caesar in Gallia.--19) M. Iunius
Silanus, onder Caligula stadhouder van Africa en een van 's keizers
slachtoffers.--20) L. Iunius Silanus, een man van zeer braaf karakter,
werd als afstammeling van Augustus het slachtoffer van Nero's
achterdocht (65).--21) Iunius Blaesus, vader en zoon. De eerste was
onder Augustus en Tiberius bevelhebber in Pannonia. Tiberius gaf hem
den titel van imperator, welk eerbewijs na hem aan geen onderdaan
meer ten deel viel. Hij was een oom van Seianus en verloor na diens
val zijn invloed. De zoon, die onder zijn vader gediend had, maakte
zich in 36 van kant, omdat hij bij Tiberius in ongenade gevallen
was. Een kleinzoon, die zich in 69 bij Vitellius had aangesloten,
werd door dezen uit wantrouwen uit den weg geruimd.--22) L. Iunius
Arulenus Rusticus werd door Domitianus ter dood veroordeeld, omdat hij
in geschrifte den lof had verkondigd van Paetus Thrasea en Helvidius
Priscus.--23) C. Iunius (familie-naam onbekend), tijdgenoot van
Cicero, werd veroordeeld omdat hij als iudex quaestionis zich had
laten omkoopen (74).--24) L. Iunius Brutus Damasippus, gewoonlijk
verkeerdelijk L. Licinius Damasippus genoemd, z. Licinii no. 19.--25)
Q. Iunius Rusticus, z. Rusticus no. 2.

Iuno, koningin van den hemel en de goden (Regina), later zuster en
gemalin van Jupiter, als beschermster van den romeinschen staat
(Quiritis) met Jupiter en Minerva op het Capitolium vereerd
(Capitolina). Bovenal is zij de godin der vrouwen, wien zij in
alle levensomstandigheden, in ongehuwden en gehuwden staat, bij
het huwelijk zelf en alle daarmede verbonden plechtigheden, bij
het baren van kinderen, enz., helpend ter zijde staat; vandaar hare
talrijke bijnamen, als: Virginalis, Matronalis, Iugalis, Pronuba,
Lucina e. a. Zelfs heeft iedere vrouw hare Juno, evenals ieder man
zijn Genius. Hare voornaamste feesten waren de Matronalia op 1 Maart
(Calendae feminarum) en de Nonae Caprotinae op 7 Juli (z. Caprotina);
de geheele maand Juni was haar gewijd en verder alle Kalendae. Als
Juno Moneta had zij een tempel op de arx, waar de munt geslagen werd,
die daarnaar benoemd is. Men offerde haar lammeren, witte koeien,
enz., de gans werd als een haar geheiligd dier beschouwd. Als koningin
des hemels wordt zij vereenzelvigd met de grieksche Hera en dochter
van Saturnus en Ops genoemd, ofschoon zij meer macht en een meer
uitgebreiden eigen werkkring heeft dan deze.

Iunonis promunturium, to tes Heras akroterion, naam van twee kapen,
de eene aan de Zuidpunt van Hispania, thans kaap Trafalgar, de andere
aan de westkant der corinthische landengte, ook Heraeum prom. genaamd.

Iupiter, de god van den hemel, de hoogste god der Romeinen, de
goede en machtige god (Optimus Maximus), die in den hemel beschikt
over licht en duisternis, storm, onweder, regen, enz. (Diespiter,
Serenus, Fulgur, later Fulminator, Tonitrualis, Pluvius), en op aarde
het lot van individuen en staten beheerscht, in hunne wederzijdsche
betrekkingen wetten, recht en goede trouw beschermt, en zijn wil door
wonderteekenen (Prodigialis) en orakels openbaart. Voornamelijk is
hij de beschermgod van den romeinschen staat (Conservator, Custos),
dien hij voor de wereldheerschappij bestemd heeft, en welks legers
hij tegenover de vijanden van de vlucht terughoudt (Stator) en
tot de overwinning leidt (Victor). Als zoodanig heeft hij met Juno
en Minerva zijn tempel op het Capitolium (Capitolinus), waar hij
door overheden en particulieren in alle gewichtige omstandigheden
aangebeden wordt, waar de consul hem offers bracht als hij ten
strijde trok en de uit den oorlog teruggekeerde overwinnaar hem
zijn fasces en lauwerkrans aanbood (Triumphalis) of hem de behaalde
spolia opima wijdde (Feretrius). Evenzoo was hij in ouden tijd de
god van het latijnsch verbond geweest (Latiaris), en werd hij later
in het bijzonder de god der romeinsche keizers. Bij het huwelijk per
confarreationem (z. a.) werd hij aangeroepen als Jupiter farreus. Ter
eere van J. Capitolinus vierde men de Ludi Romani, Capitolini, Magni
en Plebei, ter eere van J. Latiaris de Feriae Latinae. Ook de Vinalia
(z. a.) worden hem ter eere gevierd. De Idus van elke maand zijn
hem gewijd. Ook wordt hij geëerd door twee epulae Iovis op de 1sten
van September en November. Zijn bode en zinnebeeld is de arend.--Als
hoogste god werd hij vereenzelvigd met Zeus en de zoon van Saturnus
en Ops genoemd, en toen Sulla zijn tempel op het Capitolium na den
brand liet herbouwen, werd zijn beeld geheel eene navolging van dat
van Zeus te Olympia.

Iura (mons), Ioras, Iourassos, Iourasios, thans Jura, tusschen de
Sequani en de Helvetii.

Iurisconsulti, ook iure consulti, iurisprudentes genoemd, waren,
zooals de naam aanwijst, rom. rechtskundigen. In den oudsten tijd der
republiek was het ius civile nauw verwant met het ius sacrum. Alles
hing aaneen met vaste vormen en formulieren, die nauwkeurig moesten
worden in acht genomen, wilde men zijn proces niet verliezen. Deze
vormen waren te vinden in de libri pontificum. en werden voor de
plebs zooveel mogelijk geheim gehouden. De iurisconsulti nu gaven
inlichtingen aan hunne vrienden en cliënten omtrent de rechtsdagen en
hetgeen men had in acht te nemen. Het ius Flavianum (z. a.) maakte
aan deze geheimzinnigheid een einde en het geven van adviezen
hield op het werk van priesters en enkele bevoorrechten te zijn,
terwijl bovendien de invoering der formulae door de lex Aebutia de
rechtspraak los maakte van den vroegeren omhaal. De iurisconsulti waren
nu aanzienlijke mannen, die wetten en rechtsgeleerde boeken hadden
bestudeerd en, hetzij te huis, hetzij op het forum, op bepaalde uren
te spreken waren om adviezen te geven (respondere), als men hen kwam
raadplegen (consulere), en die ook allerlei documenten opstelden,
als testamenten, borgstellingen, contracten, aanklachten, enz. Ook
gaven zij uitlegging van wetten. Jongelingen, die als rechtsgeleerden
of pleiters wilden opgeleid worden, gingen bij zulke iurisconsulti
in de leer en woonden hunne adviezen bij. Pleiten deden deze
rechtskundigen niet. Het kon niet anders, of langzamerhand ontstond
op deze wijze eene rechtswetenschap en de studie van het recht nam
in omvang en diepte toe, naarmate de aequitas meer veld won op het
strenge ius (zie ius honorarium). Die aequitas noopte de juristen,
meer stelselmatige eenheid in het recht te brengen. Augustus kende
aan de responsa prudentium kracht van wet toe bij rechtsvragen, die
betwistbaar schenen. Er verrezen nu ook rechtsgeleerde scholen met
bepaalde leeraars (professores iuris) en studenten (studiosi), die
een leergeld of honorarium betaalden, wat bij de oude iurisconsulti
niet het geval was.

Iüs, zie Ios.

Ius. Over de tegenstelling van in iure en in iudicio zie men iudicio
(in).

Ius Aelianum, een werk van S. Aelius Paetus, bijgenaamd Catus (± 200),
over de wetten der XII tafelen, met eene verklaring van duistere en
verouderde woorden en eene bijvoeging der vormen, waaraan men zich
te houden had. Z. Aelii no. 1.

Ius civile is het positieve recht, dat de rechtsbetrekkingen tusschen
burgers onderling regelt. De volledige uitdrukking was ius civile
Romanorum, te onderscheiden van ius Quiritium. Dit laatste sluit het
rom. burgerrecht in, terwijl het eerste het specifiek rom. burgerlijk
recht omvat.

Ius Flavianum, de door Cn. Flavius in 304 openbaar gemaakte verzameling
van formulieren en bijzonderheden, waarvan de stipte inachtneming in
rechten gevorderd werd. Zie Flavii no. 2.

Ius gentilicium of gentilitatis, het recht om als lid eener gens
erfrechten en voogdijrechten te doen gelden, wanneer een overledene
geene heredes sui en geene agnaten had.

Ius gentium, in theorie het bij alle volken geldende internationale
recht, ius commune omnium hominum, ius quod apud omnes populos peraeque
custoditur, quod apud omnes gentes sanctum est. In de praktijk
evenwel is het ius gentium het recht, dat de Rom. in toepassing
brachten in het verkeer met vreemde volken, een peregrinenrecht. Het
onderscheidde zich van het ius civile vooral in twee opzichten,
dat het minder gebonden was aan de wettelijk voorgeschreven vormen,
en ook niet aan het gebruik der latijnsche taal. Over de wijzigingen,
die hieruit voor het ius civile voortvloeiden, zie men het artikel
ius honorarium. Wat wij onder volkenrecht verstaan, wordt in het
Latijn beter uitgedrukt door ius belli et pacis.

Ius honorum, verkiesbaarheid tot de onbezoldigde rom. staats- en
priesterambten, die als eerbewijzen en geschenken van de zijde des
volks werden beschouwd. Gewoonlijk verstaat men onder honores meer
uitsluitend de hooge ambten, te beginnen met de quaestuur.

Ius honorarium of praetorium, het praetorenrecht, ontstaan uit de
edicta praetorum. Wij zullen hier met een paar voorbeelden ter
opheldering volstaan. Volgens de wetten der XII tafelen werd de
fur manifestus als slaaf het eigendom van den bestolene, tenzij hij
zich vrijkocht. De afkoopsom was echter aan willekeur overgelaten,
totdat een praetorisch edict ze op het vierdubbel van het gestolene
stelde. Of wel, het ius civile schreef nauwkeurig voor, op welke
wijzen de eigendom van verschillende zaken moest overgaan. Voor res
mancipi b.v. was eene formeele overdracht, eene mancipatio per aes et
libram, voorgeschreven, ten overstaan van libripens en getuigen. Het
ius gentium, het rom. peregrinenrecht, was echter niet zoo streng aan
vormen gebonden. Wanneer nu een rom. burger door onwetendheid eene
res mancipi had gekocht of verkregen, b.v. een paard of een ezel,
doch niet onder den wettigen vorm, maar door eenvoudige traditio,
dan kon hij strikt genomen hieraan geen recht ontleenen en stond dus
achter bij een peregrinus. Om deze onbillijkheid weg te nemen, erkende
het praetorische recht op grond der aequitas in sommige gevallen ook
onvolledige vormen als geldig. Ook onder het artikel hereditas is een
voorbeeld opgenoemd. Zóó werd het strenge ius civile met het mildere
ius gentium in overeenstemming gebracht. Het aldus verkregen goed kon
dan wel niet als dominium gerekend worden, maar het edict stond toe,
het in bonis te hebben, het feitelijk te bezitten, terwijl het dan
door verjaring (usus, usucapio) mettertijd eigendom ex iure Quiritium
kon worden.

Ius imaginum. Van hen, die een curulisch ambt bekleed hadden, mochten
hunne gezinnen en nakomelingen wassen borstbeelden of, beter gezegd,
maskers (cerae) laten vervaardigen, die imagines genoemd werden en
in het atrium in kasten werden bewaard, terwijl naam en rang onder
elke beeltenis op een ivoren of metalen plaatje (titulus) vermeld
waren. Op huiselijke feestdagen werden deze imagines te voorschijn
gehaald en bekranst. Bij lijkstaatsies werden zij door huurlingen voor
het gelaat gedragen, alsof de voorvaderen mede ter begrafenis gingen.

Ius italicum. De italische bodem was vrij van grondlasten en kon in
quiritischen eigendom worden bezeten. Onder de keizers werd meermalen
aan steden in de provinciën dit recht toegekend, d. w. z. de bodem
werd gelijkgesteld met italischen grond, alsof hij in Italia gelegen
ware. Natuurlijk moesten de inwoners rom. burgers zijn, daar zij
anders bij gebreke van commercium toch niets aan het ius italicum
zouden gehad hebben. De stelling mag echter niet omgekeerd worden:
als eene provinciestad de civitas heeft, dan volgt hieruit nog niet
het ius italicum. Tevens vloeit uit dit recht voort, dat de stad,
daar zij niet langer als provinciestad beschouwd wordt, aan het
rechtstreeksch bestuur van den stadhouder onttrokken wordt, en de
vrijheid eener italische stad verkrijgt. Dit recht werd alleen aan
koloniën geschonken; vandaar dat somtijds provinciesteden om het ius
coloniae verzochten, in de hoop, later het ius italicum te verwerven.

Ius Latii. De coloniae latinae populi Romani werden als socii Latini
beschouwd. Zij hadden met Rome conubium en commercium, en hare
inwoners konden onder zekere omstandigheden het rom. burgerrecht
erlangen. Ten opzichte van dit laatste onderscheidde men een Latium
maius en minus. In de steden, welke het L. minus hadden, werd het
rom. burgerrecht verkregen door het bekleeden van een overheidsambt, in
die met het L. maius reeds door het lidmaatschap van den stedelijken
senaat, den ordo decurionum. Toen in 90 en 89 geheel Italia door
de lex Iulia en de lex Plautia Papiria het burgerrecht verkreeg,
en in 89 Gallia Cispadana door de lex Pompeia, en Transpadana in
49 door eene andere lex Iulia, verdween het ius Latii in Italië,
doch werd vervolgens aan een aantal provinciesteden toegekend als
een tusschentoestand tusschen den staat van peregrinus en dien van
civis. Zie ook lex Iunia Norbana.

Ius liberorum. De lex Iulia et Papia Poppaea (z.a.), in het jaar
8 na C., schonk, tot aanmoediging van het huwelijk, voorrechten
aan ouders van drie of meer wettige kinderen. O.a. ontsloeg zij
vrijgeboren vrouwen na den dood harer echtgenooten van voogdij,
indien zij vier kinderen hadden. Aan mannen schonk het ius liberorum
een voorrang bij het dingen naar een ambt, een zekeren vrijdom van
lasten, enz. Meermalen echter komt het voor, dat de keizers het ius
liberorum uit gunst verleenen, zelfs aan personen zonder kinderen.

Ius naturae, bij de Rom. synoniem met ius gentium.

Ius Papisianum (Papirianum), eene verzameling wetten, zoogenaamd
uit den koningstijd (leges regiae), voornamelijk op den eeredienst
betrekking hebbende. Zij draagt haar naam naar zekeren Sextus
v. a. Gaius Papisius (Papirius), omtrent wien overigens niets bekend
is. Een uittreksel hiervan maakte Granius Flaccus, z. Granii no. 1.

Ius pontificium of sacrum, het sacrale recht, in zaken, die
den godsdienst raakten, zooals het was opgeteekend in de libri
pontificum. Zie ook iurisconsulti in het begin.

Ius postliminii. Volgens dit recht trad de rom. burger, die door
krijgsgevangenschap tijdelijk zijn burgerrecht had verloren, bij
zijn terugkeer op rom. bodem onmiddellijk weder in het bezit zijner
vroegere rechten.

Ius praetorium = ius honorarium.

Ius Quiritium of Quiritarium. Terwijl het ius civitatis de
staatsburgerlijke rechten van den rom. burger omvatte, heeft ius
Quiritium meer eene privaatrechtelijke beteekenis, ofschoon men dit
niet hebben kan zonder civis te zijn. Onder de keizers, toen door
de alleenheerschappij de staatsburgerlijke rechten vrij wel gelijk
nul waren geworden, krijgt civitas de beteekenis van burgerrecht
als ondeelbaar geheel, en zegt men dus van een peregrinus, die
rom. burger wordt, dat hij het ius civitatis krijgt, terwijl dan
een Latinus (zie ius Latii), die reeds een deel van het burgerrecht,
conubium en commercium, heeft en dus slechts eene aanvulling krijgt,
gezegd wordt het ius Quiritium te erlangen.

Ius sacrum, zie ius pontificium.

Iustina, de schoone en verstandige gemalin van keizer Valentinianus I
(364-375 na C.). Na zijn dood nam zij als regentes voor hun vierjarig
zoontje Valentinianus II, die samen met zijn halfbroeder Gratianus
tot Augustus was uitgeroepen, de regeering waar.

Iustinus, 1) de schrijver der Historiae Philippicae (waarschijnlijk uit
de derde eeuw n. C.), die behalve een algemeen historisch overzicht,
meer in het bijzonder de geschiedenis van Macedonia bevatten. Het werk
is een uittreksel van een veel grooter werk onder denzelfden titel
geschreven door Trogus Pompeius, ten tijde van Augustus.--2) Justinus
Martyr uit Flavia Neapolis in Palaestina, was eerst heiden, maar ging
later tot het Christendom over, en onderging den martelaarsdood in
165 n. C. Hij is de schrijver van een apologie in twee deelen en
andere werken. Vele werken die hem vroeger toegeschreven werden,
zijn niet van hem.

Iustitium, stilstand van rechtszaken en tevens van alle openbare
aangelegenheden. In tijden van nood en gevaar en algemeene
verslagenheid werd somtijds bij senaatsbesluit zulk een algemeene
stilstand van zaken afgekondigd. Onder de keizers komt zulk een
iustitium (van ius en sistere) alleen voor bij gewichtige sterfgevallen
in de keizerlijke familie.

Iuthungi, een germaansche stam, tot de Sueven behoorend, en verwant
met de Alemannen, waarin ze later opgaan. Ze komen voor het eerst in
de 3de eeuw n. C. voor; ze woonden ten N. van Vindelicia en Raetia.

Iuturna, oudtijds ook Diuturna geheeten, nimf van eene bron in Latium
bij de rivier de Numicus, waarvan het water genezende kracht had en
te Rome bij vele offers gebruikt werd. Jupiter beminde haar en schonk
haar tot loon voor hare wederliefde de onsterfelijkheid. Bij Janus werd
zij moeder van Fontus. Zij was de zuster van Turnus, dien zij in den
strijd tegen Aeneas bijstond, totdat Jupiter haar door de Dirae liet
verjagen. Te Rome had zij een tempel, en vierde men te harer eer den
11den Januari een feest, de Iuturnalia; bovendien werd zij in tijden
van droogte aangeroepen. De aan haar gewijde lacus Iuturnae bij den
tempel van Castor en Pollux aan den voet van den Palatinus is bij de
opgravingen van 1900-1902 weer te voorschijn gekomen.

Iuvavum, thans Salzburg, aan den Iuvavus (Salzach), eene belangrijke
stad in Noricum.

Iuvenalis (D. Iunius), geboren te Aquinum in Latium, genoot eene
rhetorische opleiding, doch is vooral bekend als hekeldichter onder de
regeering van Traianus. In zijne 16 satiren geeselt hij met bitteren
spot en verontwaardiging het zedenbederf van zijn tijd, doch niet
zonder zich aan rhetorische overdrijving schuldig te maken. Volgens een
verhaal, dat door sommigen betwijfeld wordt, zou hij onder Traianus
in Aegypte, waar hij een militaire betrekking bekleedde, op hoogen
leeftijd gestorven zijn.

Iuvencus (C. Vettius Aquilius), een Spaansch presbyter, gaf in 329 of
330 n. Chr. in epische versmaat in den trant van Vergilius in 4 boeken
een bewerking der Evangeliën uit, waarbij hij vooral Matthaeus volgt.

Iuventii, een geslacht, uit Tusculum afkomstig. 1) M. Iuventius Thalna,
in 170 volkstribuun, de eerste uit dit geslacht die het consulaat
bekleedde (163), onderwierp Corsica en bleef plotseling dood, op
het oogenblik dat hij de dankbetuiging van den senaat ontving.--2)
P. Juventius, werd als praetor door Andriscus in Macedonia verslagen,
en sneuvelde (149).--3) M. Iuventius Laterensis leed bij zijne
candidatuur voor de aediliteit in 55 eene nederlaag, en klaagde
hierop zijn gelukkiger mededinger Cn. Plancius aan van het oprichten
van onwettige kiesvereenigingen (sodalitia) tot het omkoopen van
stemmen. Cicero, schoon met Juventius bevriend, verdedigde Plancius,
aan wien hij verplichting had. Na Caesars dood werd Juventius legaat
van Lepidus, doch zag zijne troepen tot M. Antonius overloopen, en
bracht toen zichzelf om het leven.--4) schrijver van fabulae palliatae
(2de eeuw).--5) P. Iuventius Celsus, twee beroemde rechtsgeleerden,
vader en zoon, de eerste ten tijde van Vespasianus, de tweede onder
Domitianus, Nerva, Traianus en Hadrianus.

Iuvernia, Ivernia = Hibernia (Ierland).

Ixion, Ixion, zoon van Ares of Phlegyas, koning der Lapithen. Hij
was gehuwd met de dochter van Deïoneus, en toen deze de gewone
bruidsgeschenken van hem vorderde, noodigde Ix. hem bij zich en stortte
hij hem in een vuurpoel. Niemand wilde hem van die schuld reinigen,
maar Zeus, die hem genegen was, deed het en liet hem tot de tafel der
goden toe. Zelfs toen hij Hera met zijne liefde vervolgde, vergaf Zeus
hem, en om hem tevreden te stellen, schiep hij een wolk (Nephele) in
de gedaante van Hera, die bij Ix. moeder werd van de Centauren. Toen
hij zich echter op de gunst van Hera begon te beroemen, wierp Zeus
hem in den Tartarus, waar hij aan een vurig rad gebonden werd, dat
altijd ronddraait.

Ixionides, Ixionides, Pirithoüs en de Centauren, zonen van Ixion.

Iynx, Iynx, dochter van Peitho of Echo, die door toovermiddelen Zeus
had doen ontbranden in liefde voor Io. Daarom veranderde Hera haar
in een vogel, die als toovermiddel gebruikt wordt om liefde op te
wekken. Men bond hem daartoe op een rad met vier spaken, dat men onder
het uitspreken van tooverwoorden ronddraaide. Iason zou dit middel
van Aphrodite geleerd en daarmede het hart van Medea gewonnen hebben.






K.


Kakosis goneon, orphanon, etc., slechte behandeling van ouders,
familieleden, echtgenooten, pupillen, enz., mishandeling, onthouding
van onderstand en dgl. Wie zich hieraan schuldig maakte, konde door
eisangelia of apagoge voor den archont gebracht worden; de straf werd
naar omstandigheden bepaald, op k. goneon stond atimie.

Kakotechnion dike, aanklacht wegens bedrog of valschheid, vooral in
rechtszaken, in het bijzonder knoeierij met getuigen.

Kalendae = Calendae.

Karchedon = Carthago.

Karthago = Carthago.

Katakekaumene (sc. chora), het O. deel van Lydia, aldus genoemd,
omdat de bodem van vulkanischen aard was, asphalt en lava bevatte en
hierdoor zwart van kleur was, alsof de grond verbrand was.

Kataklesia = katakletos ekklesia, zie ekklesia.

Katalogos, lijst van burgers, die met uitsluiting van anderen een
of ander recht of verplichting hebben. In het bizonder de lijst,
waarop aangeteekend was in hoever zij tot den krijgsdienst verplicht
waren, welke verplichting verschillend was naar verhouding van het
vermogen. Het vervullen van den dienstplicht door hen, die op deze
lijst stonden, heet ek katalogou strateuein; armere burgers, die er
niet op stonden, werden alleen in buitengewone gevallen opgeroepen.

Katalysis tou demou, omverwerping der democratie of de poging daartoe,
werd langs den weg der eisangelia voor de rechtbank der thesmotheten
gebracht en naar goedvinden der rechters bestraft, waarschijnlijk
meestal met den dood.

Katoikoi, z. Cleruchia, aan het slot.

Keadas of kaiadas, afgrond in den Taygetus, ten W. van Sparta, met
bijna loodrechte wanden. Ter dood veroordeelden werden hierin geworpen,
o. a. Aristomenes, de held van den tweeden messenischen oorlog.

Keres, (ook in het enkelvoud), godinnen van den gewelddadigen dood,
vooral op het slagveld, waar zij tot het gevolg van Ares behooren. Zij
worden dochters van Nyx, zusters van Morus en Thanatus genoemd. Later
kregen zij de beteekenis van straffende en wrekende godinnen en meer
algemeen van eene personificatie van al wat het leven vernietigt,
ziekte, kommer, enz.

Kerkyra, Kerkyra = Corcyra.

Keryx, heraut, iemand die een koning, ambtenaar of priester bij
zijne ambtsverrichtingen ter zijde staat, officiëele bekendmakingen
en aankondigingen heeft te doen, enz. De herauten werden als heilig
en onschendbaar beschouwd en genoten groot aanzien. In de familie
der Kerykes te Athene (z. Ceryx) waren verscheiden priesterlijke
waardigheden erfelijk, o. a. die van den keryx of hierokeryx bij de
eleusinische mysteriën.

Klarotai, aphamiotai, lijfeigenen op Creta, waren in denzelfden
toestand als de spartaansche heloten.

Klerouchia, z. Cleruchia, z. ook apoikia.

Kleter, kletor, in een proces de getuige, die bij de dagvaarding
(prosklesis) van den aangeklaagde tegenwoordig geweest is, en bevestigt
dat die dagvaarding in den behoorlijken vorm heeft plaats gehad.

Koine, he koine dialektos, gemeen grieksch, de taal, die sedert
Alexander algemeen in Griekenland en het Oosten gesproken werd, en
waarin ook de meeste boeken van het Nieuwe Testament en de Septuaginta
(z. a.) geschreven zijn.

Kolakretai, oorspronkelijk zij, die bij groote offerfeesten van
het vleesch der offerdieren een openbaren maaltijd bezorgden, later
ambtenaars bij het financiewezen. Clisthenes beperkte hun werkkring,
en in 410 zijn zij afgeschaft; in hun plaats traden de apodektai.

Korynephoroi, eigenlijk knotsdragers; te Sicyon lijfeigenen van
denzelfden oorsprong en in denzelfden toestand als de spartaansche
heloten.

Kosmoi, tien magistraten op Creta, wier bevoegdheden overeenkwamen
met die der spartaansche ephoren. Een van hen, de protokosmos, gaf
zijn naam aan het jaar.

Koureotis, de derde dag der Apaturia.

Kriou metopon, 1) Z.W.-kaap van Creta.--2) Z. kaap der Chersonesus
Taurica (Krim).

Krypteia, soms beschouwd als eene jacht op heloten, die van staatswege
aan de spartaansche jongelingen werd opgedragen; inderdaad eene
oefening als voorbereiding tot den krijgsdienst, waarbij de jonge
burgers het land in alle richtingen doorkruisten, vooral op de
bewegingen der heloten acht gaven, en hen bij ieder vergrijp of bij
de minste verdachte handeling terstond doodden.

Kyrbeis, z. Axones.

Kyria ekklesia, z. ekklesia.

Kyrios, degene, die over iemand of iets te beschikken heeft, in het
bizonder degene, die een ander in rechten of in zijne betrekkingen
tot vreemden vertegenwoordigt, zooals de vader of voogd voor onmondige
kinderen, de man voor zijne vrouw, enz.






L.


Labarum, de keizerlijke standaard, door Constantijn den
Gr. ingevoerd. Hij bestond uit een rijk geborduurd zijden vaandel
met het monogram van J. C., hangende aan een stok in den vorm van
een kruis.

Labda, Labda, dochter van Amphion, moeder van Cypselus.

Labdacidae, Labdakidai, de zoon en verdere afstammelingen van Labdacus:
Laïus, Oedipus, Eteocles en Polynices.

Labdacus, Labdakos, zoon van Polydorus en Nycteis, koning van
Thebe. Gedurende zijne minderjarigheid stond hij onder de voogdij
van zijn grootvader Nycteus, later onder die van zijn oudoom Lycus.

Labeates, dapper volk in Dalmatia met de hoofdstad Scodra (Scutari).

Labeo, familienaam in de gens Antistia en de gens Fabia (Fabii no. 27).

Laberii, een plebejisch geslacht, waarvan het meest bekende lid
Dec. Laberius is (105-43), rom. ridder en beroemd mimendichter. In
weerwil van zijn rang dwong Caesar hem in 45 zelf als acteur op
te treden en zich te meten met Publilius Syrus, tooneelspeler van
beroep. Over deze diepe vernedering wreekte Laberius zich met bijtenden
spot in een proloog, die nog bestaat.

Labicum, Labici, Labikon, oude stad van Latium, die zich met de Aequi
verbonden had en daarom door de Rom. veroverd werd. Zij lag niet ver
van Tusculum aan de via Labicana.

Labiena (lex), zie Attia (lex).

Labieni. 1) T. (Attius) Labienus, volkstribuun in 63 (z. Attia
(lex)), klaagde Rabirius (z. a.) aan, en was later Caesars voornaamste
legaat in Gallia, waar hij door beleid en onversaagdheid uitmuntte,
ging uit eerzucht in 49 tot de partij van Pompeius over. Na den slag
bij Pharsalus vluchtte hij naar Africa, en later na de nederlaag
van Thapsus naar Hispania, waar hij in 45 bij Munda sneuvelde.--2)
Q. (Attius) Labienus, zoon van no. 1, werd door Brutus en Cassius
naar den parthischen koning Orodes gezonden om hulp te vragen. Op het
bericht dat beiden bij Philippi waren omgekomen (42), bleef hij aan
het parthische hof, en viel met Orodes' zoon Pacorus aan het hoofd
van een parthisch leger in Syria, drong zelfs tot Caria door, doch
werd in 39 door P. Ventidius, legaat van Antonius, verslagen. Door
de Parthen verlaten, week hij naar Cilicia, waar hij op last van
Ventidius werd omgebracht.--3) Labienus, die tijdens Sulla een
werkzaam aandeel nam aan het ombrengen van vogelvrijverklaarden,
werd na Caesars dood zelf op de lijst der proscripti gebracht en
bezat moed genoeg om niet te vluchten, maar vóór zijne woning den
dood af te wachten. Daar van dezen Labienus overigens niets bekend is,
vermoedt men, dat de naam in den Griekschen tekst verschreven is.--4)
T. Labienus, geschiedschrijver en redenaar, behoorde als republikein
tot de hevigste tegenstanders van Augustus, zóó zelfs, dat sommigen
hem spottend Rabienus noemden. Toen de senaat de verbranding zijner
geschriften had bevolen, trok hij zich dit zóózeer aan, dat hij stierf.

Labotas, Labotas, 1) koning van Sparta, vierde Agide, reg. 995-958; in
zijn tijd begonnen de twisten met Argos over Cynuria.--2) spartaansch
harmost in het thessalische Heraclea, 409.

Labranda, ta Labranda, Labraunda, vlek in Caria ten N. van de stad
Mylasa, met een tempel van Zeus.

Labrum, een groote steenen of metalen kuip tot allerlei gebruik,
vooral het koudwaterbekken in de heete badzaal der badhuizen.

Labynetus, Labynetos, 1) koning van Babylon, die den vrede tusschen
Cyaxares en Alyattes (z. a.) bewerkte, waarschijnlijk dezelfde als
Nebucadnezar.--2) = Belsazar, laatste koning van Babylon, die in 538
door Cyrus van zijn rijk beroofd werd.

Labyrinthus, labyrinthos, gebouw, bestaande uit een ingewikkeld
stelsel van vertrekken en gangen, zoodat het moeilijk is zijn weg
er in te vinden. De naam is v.s. ontleend aan het gebouw, dat de
aegyptische koning Amenehma III aan het meer Moeris bij Arsinoë
liet bouwen (Loperohunt = paleis aan den ingang van het meer),
v. a. afgeleid van labrys, de dubbele bijl, een heilig symbool,
dat men op vele monumenten van Cnosus vindt. Waarschijnlijk was het
aegyptische lab. eene vereeniging van 12 paleizen onder één dak voor de
12 nomen of distrikten van Aegypte; het bevatte 3000 kamers, waarvan de
helft onder den grond lag en voor vreemden niet toegankelijk was. Op
Samus had Polycrates door verscheiden bouwkundigen een lab. laten
aanleggen. Ook het grafteeken van koning Porsena van Clusium wordt
een lab. genoemd. Het lab. van Creta, door Daedalus aangelegd en tot
verblijf voor den Minotaurus dienend, wordt eerst door schrijvers van
lateren tijd vermeld, vandaar de meening, dat de verhalen omtrent dit
bouwwerk mythisch zijn, en dat de uitgebreide steengroeven van Creta
er toe aanleiding gegeven hebben. Anderen meenen, dat het bij Cnosus
door Evans opgegraven paleis van Minos aanleiding gegeven heeft tot
het ontstaan van de sage.

Lacedaemon, Lakedaimon = Sparta.

Lacerna, ruime mantel, voor aan den hals met een gesp of haak gesloten
en vaak van een kap (cucullus) voorzien, dien men bij regen over het
hoofd trok.

Lacetani, volk in het N.O. van Hispania Tarraconensis, in een
bergachtige streek, misschien dezelfden als de Iacetani.

Lachares, Lachares, atheensch demagoog, kreeg na den slag bij Ipsus
als aanhanger van Cassander grooten invloed, en wierp zich na diens
dood als tyran op (297). Hij roofde, om aan geld te komen, o.a. de
gouden mantel der godin, z. Athenae p. 102. Toen Athene zich aan
Demetrius Poliorcetes overgaf, vluchtte hij naar Boeotië en werd hij
te Coronea vermoord.

Laches, Laches, Athener, zoon van Melanopus, bevelvoerder van de vloot,
die in 427 naar Leontini gezonden werd. In 425 werd hij teruggeroepen
en door Cleon aangeklaagd, in den slag bij Delium diende hij als
hopliet. Hij was werkzaam bij de onderhandelingen over den vrede van
Nicias, en sneuvelde in den slag bij Mantinea (418). Een gesprek van
Plato over de dapperheid is naar hem genoemd.

Lachesis, Lachesis, zij die het lot uitdeelt, eene van de Moerae,
in lateren tijd afgebeeld met een aardbol, waarop zij 's menschen
lot aanwijst.

Laciadae, Lakiadai, demus in Attica, ten W. van Athene.

Lacinia, bijnaam van Juno, naar haar beroemden tempel bij het
voorgebergte Lacinium.

Lacinium promunturium, Lakinion akron, kaap in Z. Italia, bij Croton,
met een beroemden tempel van Iuno Lacinia; thans kaap Nao.

Lacmon of Lacmus, Lakmon, noordelijkst gedeelte van het Pindusgebergte.

Laconica, Lakonike, Z.O. gewest der Peloponnesus, het land der
Spartanen, vóór de dorische verovering door Achaeërs bewoond. De
bevolking bestond uit drie klassen: de Spartiatae of Spartani,
de afstammelingen der dorische veroveraars, die alleen het
volledige burgerrecht bezaten,--de Lacedaemonii of Perioeci, die
van de oude achaeïsche bevolking afstamden en vrij waren en in wier
handen nijverheid en handel waren,--de Helotes, die servi publici
waren. Het bestuur bestond uit twee koningen, één uit het stamhuis
der Agiden of Agiaden en één uit dat der Procliden of Eurypontiden,
uit den senaat van 28 leden en uit eene volksvergadering zonder
recht van discussie. Het hoogste gezag was echter in handen van de
5 ephori, een collegie, dat slechts voor een jaar gekozen werd, doch
waaraan zelfs de koningen gehoorzaamden. Beroemd waren de laconische
wapenen, schoeisel en mantels. Laconica was de militaire grieksche
staat bij uitnemendheid; de zoog. wetten van Lycurgus waren er
bij uitstek op aangelegd, soldaten te vormen. Onder de bijzondere
eigenaardigheden behooren: de opvoeding der knapen vanwege den
staat, de gemeenschappelijke maaltijden of syssitia, de wetten tegen
weelde. In Laconica behooren de mythen te huis van Leda en van Castor
en Pollux.

Laconicum, z. balneum.

Lactantius Cae(ci)lius Firmianus, uit Africa, leerling van
Arnobius, kwam tegen het einde der 3de eeuw na C. als rhetor naar
Nicomedea. Later, ± 312, werd hij door Constantijn (den Gr.), toen nog
te Trier, tot leeraar van diens zoon Crispus aangesteld. Lactantius
werd Christen, toen hij reeds op eenigsins gevorderden leeftijd was;
zijn voornaamste werk is de institutiones divinae. Om de klassieke
kleur van zijn stijl wordt hij wel eens de Cicero Christianus
genoemd. Aan hem wordt ook toegeschreven het kleine, maar belangrijke
geschrift: De mortibus persecutorum (einde 313 of begin 314), dat in
het eenige H. S. op naam staat van L. Caecilius.

Lacunar of laquear, zoldering, waarvan de balken ruiten vormden,
zoogenaamd caissonwerk. Eigenlijk beteekent lacunar slechts de dieper
liggende vakken tusschen de balken.

Lacus, elk groot open waterbekken; in de huishouding ook open kuipen
om olie, wijn en dgl. in op te vangen en te bewaren. Het woord wordt
ook wel gebezigd voor eene ommuurde, van boven opengelaten plek, die
met een put slechts den vorm gemeen heeft, zooals de lacus Curtius
op het forum te Rome (zie Curtii no. 2).

Lacydes, Lakydes, van Cyrene, opvolger van Arcesilaus als hoofd der
platonische school (241-215).

Lade, Lade, eilandje bij Miletus, dat den ingang der haven
dekte. Tegenwoordig is het door aanslibbing met den vasten wal
verbonden. Toen in 494 de Perzen Lade vermeesterd hadden, kon de stad
het niet uithouden.

Ladon, Ladon, de draak, die de appels der Hesperiden bewaakte.

Ladon, Ladon, naam van twee rivieren in de Peloponnesus. De grootste
ontspringt in Arcadia en stort zich dicht bij de grens van Elis in
den Alpheus; de andere, in Elis, is een zijtak van den Peneus.

Laeëtani, Leetanoi, volk in liet N.O. van Hispania aan de kust,
met de hoofdst. Barcino (Barcelona).

Laelaps, Lailaps, de jachthond van Cephalus, z. Cephalus en Amphitryo.

Laelii, plebejisch geslacht, waarschijnlijk uit Tibur afkomstig. 1)
C. Laelius, de boezemvriend van Scipio Africanus maior, vergezelde
dezen op zijne veldtochten in Hispania en Africa en nam zelf een
werkzaam aandeel aan de inneming van Carthago nova (209), den slag bij
Baecula (208), de gevangenneming van Syphax (203). Hij was even goed
vlootvoogd als generaal, een man van groote kennis en geleerdheid en
groote welsprekendheid en daarbij iemand van een zeer beminnelijk
karakter. Scipio liet door hem de berichten der verovering van
Carthago nova en van den slag bij Zama naar Rome overbrengen. In 190
was Laelius consul.--2) C. Laelius, zoon van no. 1, de boezemvriend
van Scipio Africanus minor, door Cicero als spreker ingevoerd in zijne
geschriften de amicitia, de senectute en de republica. Hij vergezelde
Scipio in 147 op diens tocht tegen Carthago en had het hoofdaandeel in
de verovering der carthaagsche binnenhaven Cothon. Als praetor streed
hij in 145 voorspoedig tegen Viriathus in Lusitania. Als consul wilde
hij in 140 de zoogenaamde licinisch-sextische akkerwet vernieuwen,
maar zag er wegens den tegenstand der aanzienlijken van af, hetgeen
hem den bijnaam Sapiens verschafte. Hij deed zijn best om grieksche
beschaving te Rome ingang te doen vinden. Hij was een geleerd man,
dichter en schrijver, en bovenal uitstekend redenaar.--3) Laelia,
twee dochters van no. 2, ook beroemd om hare welsprekendheid.--4)
D. Laelius Balbus, volkstribuun in 54, trad in 59 op als aanklager
van L. Valerius Flaccus (Valerii no. 25), die door Hortensius en
Cicero verdedigd werd. Later koos Laelius de partij van Pompeius
en voerde het bevel over diens vloot (48). Later streed hij onder
Q. Cornificius in Africa en doodde zich, toen deze gesneuveld was (42).

Laena, chlaina, wollige of harige stof, ook een mantel, die hiervan
vervaardigd was en o. a. bij sommige offers door de flamines gedragen
werd.

Laenas, familienaam in de gens Popilia.

Laenii, plebejisch geslacht. Een zijner leden, M. Laenius Flaccus,
rom. ridder, te Brundisium, nam Cicero, toen hij verbannen was,
gastvrij op. Hij was ook een vriend van T. Pomponius Atticus.

Laërtes, Laertes, zoon van Arcisius en Chalcomedusa, vader van
Odysseus, wordt genoemd als een van de deelnemers aan de calydonische
jacht en den tocht der Argonauten. Hij leefde nog toen zijn zoon na
zijne lange omzwervingen terugkwam, en werd door Athena verjongd,
zoodat hij kon medestrijden tegen de oproerige bewoners van Ithaca.

Laërtiades, Laertiades, Odysseus, zoon van Laërtes.

Laespodias, Laispodias, atheensch veldheer in den peloponnesischen
oorlog, werkzaam bij de oligarchische omwenteling van 411.

Laestrygones, Laistrygones, mythisch volk van menscheneters, in het
verre Westen; later meende men hun woonplaats terug te vinden bij
Leontini op Silicië of bij Formiae. Toen Odysseus in hun land kwam,
regeerde er Antiphates (z.a.).

Laetorii, plebejisch geslacht, waarvan verschillende leden bij Livius
voorkomen.

Laevi, ligurische stam in Gallia Transpadana, aan den Ticinus, met
de stad Ticinum (Pavia). V. a. zijn het Kelten.

Laevinus, familienaam in de gens Valeria.

Lagus, Lagos, vader van Ptolemaeus I, naar wien de dynastie der
Lagiden genoemd is.

Laïades, Laïades, Oedipus, zoon van Laïus.

Lais, Laïs, 1) corinthische hetaere, de schoonste vrouw van haar tijd;
Diogenes en Aristippus behoorden tot hare aanbidders.--2) van Hyccara,
dochter van Timandra, leefde als hetaere te Corinthe, waar Apelles en
Hyperides haar bezochten. In Thessalië werd zij, naar men verhaalde,
vermoord door vrouwen, die haar hare buitengewone schoonheid benijdden.

Laïus, Laios, zoon van Labdacus, koning van Thebe, leefde in zijn
jeugd eenigen tijd als balling in de Peloponnesus en kon eerst na
den dood van Amphion en Zethus in zijn vaderland terugkeeren. Hij was
gehuwd met Iocaste, die hem een zoon baarde, Oedipus; daar een orakel
voorspeld had, dat hij door zijn zoon gedood zou worden, en dat deze
daarna met Iocaste zou trouwen, gaf hij het kind aan een herder om het
op den Cithaeron te dooden. De herder volbracht zijn last echter niet,
het kind groeide op, ontmoette vele jaren later zijn vader, geraakte
met hem in twist en doodde hem zonder hem te kennen; z. Oedipus.

Laletani = Laeëtani.

Lamachus, Lamachos, zoon van Xenophanes, atheensch veldheer in den
peloponnesischen oorlog, een man van grooten persoonlijken moed,
ook in zijn uiterlijk en manieren geheel en al soldaat. In 437
verdreef hij den tyran Timasilaus uit Sinope. Hij was een van de
onderteekenaars van den vrede van Nicias, en had met dezen en met
Alcibiades het opperbevel bij den tocht naar Sicilië; zijn raad om
onmiddellijk Syracusae aan te vallen werd echter niet opgevolgd. Hij
sneuvelde in een gevecht tegen de Syracusanen, 414.

Lamia, Lamia, lybische koningin, die door Zeus bemind werd. Uit
jaloerschheid beroofde Hera haar van al hare kinderen, en sedert dien
tijd rooft zij de kinderen van anderen om ze te dooden. Daarom werd
haar naam gebruikt om kinderen bang te maken.--De naam komt ook in
het meervoud voor en beteekent dan spookachtige wezens, die kinderen
en schoone jongelingen tot zich lokken, hun bloed uitzuigen en hun
vleesch opeten.

Lamia, familienaam in de gens Aelia, z. Aelii no. 6.

Lamia, Lamia, thans Zeitoun, stad in het gebied der Maliërs, bekend
door den lamischen oorlog (323).

Lamische oorlog heet de oorlog, dien de Grieken na den dood van
Alexander voerden om zich van de macedonische heerschappij te
ontslaan. De beweging ging van Athene uit, en het leger, dat voor
een deel uit huurlingen bestond en waarvoor een aantal grieksche
staten manschappen geleverd hadden, werd aangevoerd door Leosthenes,
een Athener. In het begin kon Antipater geen voldoend leger tegen hem
in het veld brengen, hij verloor een slag bij Heraclea en werd in de
vesting Lamia ingesloten. Toen echter Leosthenes gesneuveld was en
Antipater groote versterking uit Azië gekregen had, besliste de slag
bij Crannon (322) den oorlog ten nadeele van de Grieken. Daar Antipater
slechts met iederen staat afzonderlijk in onderhandeling wilde treden,
werden de Atheners en Aetoliërs door hunne bondgenooten verlaten;
Athene moest macedonische bezetting innemen, de anti-macedonische
redenaars uitleveren, eene beperkte democratie invoeren, enz. De
Aetoliërs bedongen gunstiger voorwaarden, daar Antipater spoedig
wegens den loop der zaken in Azië Griekenland verlaten moest.

Lampadedromia, lampadephoria, lampas, lampados agon, fakkelwedloop,
te Athene en elders bij eenige feesten gehouden; de mededingers, die
soms te paard zaten, kregen elk een fakkel in de hand, overwinnaar
was hij die het eerst het doel bereikte, zonder zijn fakkel te laten
uitgaan. Het dragen van de onkosten hiervan behoorde tot de liturgieën.

Lampetia, Lampetie, dochter van Helius en Neaera. Zij bracht aan haar
vader het bericht, dat zijne runderen op het eiland Thrinacia door
de tochtgenooten van Odysseus geslacht waren.

Lampon, Lampon, waarzegger te Athene, door de blijspeldichters
dikwijls als huichelaar bespot, aanvoerder der atheensche kolonie,
die Thurii stichtte (444).

Lamponium, Lamponion, aeolische stad in het Z.W. van Troas, ook
Lamponia genoemd.

Lamponius (M.), een Lucaniër, een van de aanvoerders der italische
bondgenooten in den marsischen oorlog. Later sloot hij zich aan bij
den jongen Marius en sneuvelde in 82 bij Porta Collina.

Lampridius (Aelius), rom. geschiedschrijver uit de 3de eeuw na C.,
een van de scriptores historiae Augustae, de levensbeschrijver der
keizers Commodus, Diadumenianus (het zoontje van Opellius Macrinus),
Heliogabalus en Alexander Severus.

Lamprus, Lampros, beroemd toonkunstenaar, v. s. leermeester van
Sophocles en Socrates.

Lampsacus, Lampsakos, in Troas aan den Hellespont, vroeger Pityussa
geheeten, phocensische kolonie, eene der drie steden, waarvan
Artaxerxes I de inkomsten aan Themistocles schonk. Hier was de
eeredienst gevestigd van Priapus, den god der tuinen, die door
Aphrodite te Lampsacus ter wereld was gebracht.

Lamptrae, Lamptrai, twee attische demen, de ééne aan de Z.W. kust van
Attica, niet ver ten Z.O. van kaap Zoster, de andere ten N. daarvan.

Lamus, Lamos, zoon van Poseidon, koning der Laestrygonen, mythisch
stichter van Formiae (Lami urbs, Laestrygonia).

Lamus, Lamos, riv. en stad in Cilicia.

Lancia, Lankia, sterke vesting der Astures in Tarraconensis.

Langobardi, zie Longobardi.

Lanista, schermmeester, die gladiatores oefende en verhuurde.

Lanuvium, Lanouion, stad in Latium, aan de via Appia en den albaanschen
berg, één van de steden van den latijnschen bond, waarmede Rome na
den slag bij den lacus Regillus het eeuwig verbond gesloten heeft,
geboorteplaats van Antoninus Pius, met een beroemden tempel van
Juno Sospita.

Laocoon, Laokoon, zoon van Antenor of broeder van Anchises, priester
van Apollo te Troje. Hij zou na het vertrek der Grieken aan Poseidon
een dankoffer brengen, toen plotseling twee reusachtige slangen
verschenen, die hem met zijne beide zonen doodden. Dit lot was de straf
voor eene beleediging, aan Apollo aangedaan, v. s. doordat hij tegen
den wil van dien god getrouwd was, of Athena wreekte zich op deze
wijze, omdat hij aangeraden had het door de Grieken achtergelaten
houten paard te verbranden, en zelfs zijn lans er tegen geworpen
had.--De hierbij afgebeelde groep, waarvan het oorspronkelijke zich
in het museum van het Vaticaan bevindt, is het werk van drie rhodische
beeldhouwers, Agesander, Polydorus en Athenodorus, die waarschijnlijk
niet, zooals men vroeger aannam, in de laatste helft der derde,
maar in de 2de helft der eerste eeuw v. C. leefden.

Laodamas, Laodamas, 1) zoon van Eteocles, koning van Thebe; in den
oorlog der Epigonen doodde hij Aegialeus, den zoon van Adrastus; hij
leed echter de nederlaag en sneuvelde of vluchtte met het overschot
van zijn leger naar Illyrië.--2) zoon van Antenor, door Aiax no. 2
gedood.--3) zoon van Alcinous.

Laodamia, Laodameia, 1) dochter van Bellerophon, bij Zeus moeder van
Sarpedon, door Artemis gedood.--2) dochter van Acastus, gehuwd met
Protesilaus. Toen zij den dood van haar echtgenoot vernam, smeekte zij
de goden zoo dringend hem slechts voor weinige uren tot haar te laten
terugkeeren, dat zij hare bede niet konden weigeren; toen de tijd,
die hem was toegestaan, verstreken was, volgde zij hem in den dood.

Laodice, Laodike, 1) eene nimf, bij Phoroneus moeder van Niobe en
Apis.--2) dochter van Priamus en Hecabe, gehuwd met Helicaon, zoon
van Antenor.--V. a. was zij bij Acamas no. 1, moeder van Munitus,
en toen deze aan een slangebeet stierf, stortte zij zich van een
rots of werd zij door de aarde verzwolgen.--3) = Electra no. 4.--4)
moeder van Seleucus I, die haar naam aan verscheiden steden gaf. Vele
vrouwen in het geslacht der Seleuciden droegen dezen naam, o. a. de
gemalin van Antiochus II (z. a.).

Laodicea, Laodikeia, naam van verschillende steden, door Seleucus I
naar zijne moeder Laodice genoemd. 1) L. ad mare, he epi te thalatte,
bloeiende stad op de syrische kust ten Z. van Antiochia, onder
de rom. keizers kolonie met het ius italicum.--2) L. ad Libanum,
he pros Libano, in het Z. van Coelesyria, wegens de veelvuldig
voorkomende schurftziekte Scabiosa bijgenaamd.--3) L. ad Lycum,
he pros to Lyko, aanzienlijke handelsstad in Phrygia, dicht bij
Colossae, hoofdplaats van een rom. rechtsgebied.--4) L. combusta,
he katakekaumene, in Lycaonia.

Laomedon, Laomedon, 1) zoon van Ilus en Eurydice, koning van Troje. Hij
omgaf de stad met een muur, en bij dit werk hielpen hem Apollo en
Poseidon, hetzij vrijwillig, hetzij tot straf voor verzet tegen Zeus;
z. Aeacus. Toen het werk voltooid was, weigerde Laom. echter den goden
het bedongen loon te betalen, daarom zond Poseidon een zeemonster
dat het land verwoestte. Om den toorn der goden te bevredigen,
zou Hesione, de dochter van Laom., aan dit monster geofferd worden,
toen juist Heracles, van zijn tocht naar de Amazonen terugkeerend,
in Troje aankwam en op zich nam de jonkvrouw te redden, waarvoor
Laom. hem de goddelijke paarden van Tros (z. Ganymedes) zoude
geven. Toen het monster echter gedood was, weigerde Laom. ook
thans zijne belofte te vervullen. Heracles vertrok, maar kwam
later met schepen terug, verwoestte de stad, en doodde Laom. met al
zijne zonen, behalve Podarces.--2) van Mytilene, door Philippus van
Macedonië verbannen, maar na diens dood door Alex. teruggeroepen. Hij
vergezelde Alex. als tolk op zijne tochten en had het opzicht over
de krijgsgevangenen. Later werd hij satraap van Syrië, van waar hij
echter in 320 door Nicanor verjaagd werd.

Laomedontiades, Laomedontiades, Priamus, zoon van Laomedon. Soms worden
ook de Trojanen of de Romeinen, als hunne afstammelingen, zoo genoemd.

Lapathus, Lapathos, aanzienlijke stad aan de N.-kust van Cyprus. Een
ander Lapathus (gen. -untis) was een vlek aan den Noordkant van het
dal Tempe.

Laphystius, Laphystios, bijnaam van Zeus, naar den gelijknamigen berg
in Boeotië, waar hem in ouden tijd menschenoffers gebracht werden,
z. Athamas.

Laphystius, Laphystios, berg in Boeotia, tusschen Lebadea en Coronea,
met een tempel van Zeus Laphystius.

Lapidei campi, zie campi lapidei.

Lapis quadratus = Opus quadratum.

Lapithae, Lapithai, een thessalisch volk, afstammend van Lapithes,
zoon van Apollo en Stilbe. Op de bruiloft van hun koning Pirithoüs
beproefden de Centauren, die als gasten tegenwoordig waren, de bruid
en andere vrouwen te ontvoeren, waardoor een strijd ontstond, die met
de volkomen vernietiging der Centauren eindigde. In den oorlog tegen
Aegimius werden de Lapithen op hun beurt door Heracles, bondgenoot
van Aegimius, verslagen.

Laquear = lacunar.

Lara = Larunda.

Laranda, ta Laranda, aanzienlijke stad in het Z. van Lycaonia, in
het Taurusgeb., een isaurisch zeerooversnest.

Lararium, zie Lares.

T. Larcius Flavus, zie Lartii no. 2.

Larentia, zie Acca Larentia.

Larentalia, een lijkofferfeest te Rome op 23 Dec. ter eere van Acca
Larentia.

Lares, zijn oorspronkelijk beschermgeesten van de velden, en werden
aan de compita (zie compitalia) vereerd; de Larenkapel staat daar,
waar meerdere grondstukken aan elkaar grenzen, en heeft zooveel
ingangen als er grondstukken zijn; ieder eigenaar offert op een
altaar op eigen grond. Naast de Lares compitales vindt men in elk
huis een Lar familiaris, die aan den huiselijken haard vereerd wordt,
en de beschermgeest is van het huis. Later spreekt men van Lares
(domestici). Oudtijds vond men hunne beelden in het atrium, later
bewaarde men ze in een afzonderlijke kast, lararium, die bij den ingang
van het huis of bij de slaapkamer stond. In den keizertijd worden
gewoonlijk twee Lares afgebeeld, als dansende jongelingen, en tusschen
hen in de Genius van den huisheer. Hun altaar was de huiselijke haard,
waarin men bij iederen maaltijd een deel van de spijzen als offer
voor de Lares wierp; bovendien bracht men hun offers op de Kalendae,
Nonae en Idus van iedere maand, bij alle familiefeesten, in sommige
gezinnen zelfs elken dag.--Maar niet alleen ieder huis en ieder
compitum, ook vele andere plaatsen staan onder de hoede der Lares,
die met een gemeenschappelijken naam L. publici genoemd worden. Onder
deze staan vooraan de L. urbani of praestites, beschermgoden van den
geheelen staat, Romulus, Remus, Acca Larentia e. a., verder L. viales,
militares, enz.

Largitio, elke uitdeeling of geschenk aan het volk, o.a. spelen,
gastmalen, uitdeeling van geld, enz. Over de geregelde uitdeelingen
van koren van staatswege beneden den kostenden prijs zie men
annona. Over de buitengewone uitdeelingen op kosten der gevers zie
men congiarium. Somtijds heeft largitio de slechte beteekenis van
omkooping, vooral wanneer zij wordt aangewend tegenover de iudices
in een gerechtshof, wat slechts al te dikwijls gebeurde.

Larinum, Larinon, stad der Frentani in Samnium, rom. municipium. De
inwoners heeten Frentani Larinates.

Lari(s)sa, Larissa, 1) stad der Pelasgen, in het thessalische landschap
Pelasgiotis, aan den Peneus. Hier behoorde het vorstengeslacht der
Aleuaden te huis.--2) stad in het thessalische landschap Phthiotis,
tegen een berg gebouwd en vandaar kremaste, het hangende, genoemd.--3)
naam van den burg der stad Argos.--4) zeestad aan de W.-kust van Troas,
in de perzische oorlogen verwoest.--5) stad in aziatisch Aeolis, met
den bijnaam Phriconis, Phrikonis of Aigyptia.--6) stad in Lydia,
aan den Cayster, ook Ephesia bijgenaamd.--7) stad in Assyria,
ten N. van de uitmonding van den Lycus of Zapatas in den Tigris,
met muren van 100 voet hoog, ten tijde van Xenophon verlaten, de
onlangs opgegraven stad Kalach, ten Z. van Niniveh, tgw. Nimroed;
z. Ninus.--Dichterlijk Larissaeus = thessalisch.

Larisus, Larisos, grensriviertje tusschen Achaia en Elis.

Larius lacus, limne he Larios, vischrijk Alpenmeer, door den Addua
(Adda) gevormd, thans meer van Como.

Lars Tolumnius, zie Tolumnius no. 2.

Lartii, patricisch geslacht, uit Etruria afkomstig. 1) Sp. Lartius
Flavus wordt reeds in 506 als consul genoemd. In 490 komt hij andermaal
voor.--2) T. Lartius Flavus, broeder van no. 1, consul in 498, werd
door zijn ambtgenoot Q. Cloelius Siculus tot dictator benoemd. Hij was,
volgens de traditie de eerste dictator. (V. a. was hij dit reeds in
501). In de verwikkelingen tusschen patriciërs en plebejers was hij
steeds voor zachte maatregelen en kwijtschelding der schulden.

Larunda, Lara, bronnimf, die aan Juno de minnarijen van Jupiter en
Juturna verried. Tot straf ontnam Jupiter haar de spraak en verwees
hij haar naar de onderwereld. Bij Mercurius, die haar daarheen
geleid had, werd zij moeder van de Lares Compitales.--Zij schijnt
eene oud-italische godin des doods geweest te zijn, dezelfde die op
de Feralia als Dea muta of tacita wordt aangeroepen.

Larvae, bij de Romeinen booze geesten van afgestorvenen, die tot straf
voor een misdadig leven of wegens een verzuim bij hunne begrafenis
in de onderwereld geen rust kunnen vinden, als schrikwekkende
spookgestalten of skeletten ronddwalen, levenden door hunne
verschijning soms waanzinnig maken, en zelfs de dooden verontrusten;
z. Lemures.

Larymna, Larymna, twee plaatsjes, boven- en beneden-L. op de kust
der opuntische Locriërs aan de Euboeische golf.

Las, Las, oude zeestad van Laconica, aan de Laconische golf. De naam
Lapersai, bijnaam der Dioscuren, wordt door sommigen, waarschijnlijk
ten onrechte, hiermede in verband gebracht, en vertaald als verwoesters
van de stad Las.

Lasaea, Lasaia, stad aan de Z.-kust van Creta, nabij Gortyn.

Lasio, Lasion, grensvesting van Elis tegen Arcadia, aan den Ladon
gelegen.

Lasthenes, Lasthenes, Olynthiër, die zich liet omkoopen om zijne
vaderstad aan Philippus van Macedonië te verraden (348).

Lasus, Lasos, van Hermione, beroemd lyrisch dichter, die langen
tijd te Athene aan het hof van Hipparchus leefde. Vooral zijne
dithyramben werden geprezen, hoewel van hem gezegd wordt dat hij het
eerst den tekst ondergeschikt maakte aan de muzikale begeleiding. Hij
schreef ook over de theorie van muziek en poëzie, en onderrichtte
v. s. Pindarus daarin.

Latericium (opus), z. Opus.

Latiaris, Latialis, bijnaam van Jupiter als beschermgod van het
latijnsche stedenverbond.

Latifundium, een landgoed van groote uitgestrektheid. Daar de ager
publicus, voor zoover de rom. staat zelf den bodem niet gebruikte,
slechts in zeer groote perceelen in erfpacht werd gegeven, kon de
kleine man, bij gebrek aan bedrijfskapitaal, zulke stukken niet in
bezit nemen. Hierbij kwam, dat de middelstand in Italia verdween. Geld
en grondbezit hoopten zich op onder een betrekkelijk gering aantal
familiën. Hierdoor ontstonden er landgoederen, zooals men er nog
in Oostenrijk-Hongarije en Schotland aantreft, zoo groot als en soms
grooter dan eene nederlandsche provincie. Vandaar de spreuk: latifundia
perdidere Italiam, het groot grondbezit heeft Italië te gronde gericht.

Latina (via). Deze liep van Rome langs Tusculum over den mons Algidus,
verder langs Ferentinum, Fregellae en Casinum naar Campania, waar
hij zich even vóór Capua met de via Appia vereenigt. Het is één
van de oudste wegen die door de Romeinen zijn aangelegd; hij diende
oorspronkelijk om de Latijnsche bondgenooten tegen de aanvallen der
Aequi en Volsci te beschermen.

Latini, inwoners van Latium (z. a.).

Latini, inwoners der coloniae Latinae, zie ius Latii en coloniae no. 2.

Latini Iuniani, zie lex Iunia Norbana.

Latinum (nomen), zie Latium.

Latinus, zoon van Faunus en Marica of van Odysseus en Circe, van
Telemachus en Circe, van Heracles en eene vrouw der Hyperboreërs,
koning van Latium, die Aeneas gastvrij ontving, hem land afstond om
eene stad te bouwen, en hem zijne dochter Lavinia ten huwelijk gaf.

Latium, he Latine, landschap van Midden-Italia. Men onderscheidt Latium
vetus, het oude gebied der Latijnen, en Latium novum of adiectum, het
gebied der Aurunci, Volsci en Hernici. Oud-Latium strekt zich in oude
tijden van even benoorden den Tibermond naar het Zuiden uit tot aan
Tarracina, en wordt in het Westen begrensd door Zuid-Etrurië, in het
N. door den ager Sabinus, en verder in het N.O., O. en Z.O. door de
Aequi, Hernici en Volsci. De voornaamste steden van dit gebied waren,
behalve Rome en Alba, dat vroeg aan Rome over ging, Tibur, Praeneste,
Tusculum, Aricia, Laurentum, Antium, Ardea en Circeii. Deze steden
vormden met vele andere kleinere steden een bond, waarvan Rome het
hoofd was. Rome had sedert 493 gelijke rechten als de 30 steden van
Latium samen, zoodat er een tweeledig isopolitisch verbond bestond
met wederkeerig burgerrecht en conubium. Dit was het gevolg van den
oorlog, dien Latium na de verdrijving van Tarquinius Superbus met
Rome had gevoerd. In 486 voegden zich de Hernicers als derde lid bij
den bond. V. s. dateert dit laatste verbond eerst uit de 4de eeuw
(zie Hernici). In de 5de eeuw verliezen de Latijnen veel terrein aan
de Aequi (z.a.) en de Volsci. Aan de laatsten ging o. a. het geheele
Zuiden tijdelijk te loor, z. de artikelen Antium en Circeii. In den
loop van de 4de eeuw worden de Volsci, en verder ook de Hernici
en Aurunci onderworpen, en nu reikt Latium in het Zuiden tot aan
Campania (z.a.). Wat het Latijnsch-Hernicisch verbond betreft: in
den gallischen oorlog schijnen de bondgenooten Rome in den steek te
hebben gelaten. Het verbond werd wel hernieuwd, doch in 340 barstte
de beslissende strijd uit, die in 338 met de nederlaag der Latijnen
eindigde. Het latijnsche verbond werd ontbonden, en Rome sloot met
elke stad een afzonderlijk verdrag op verschillenden voet, naar
gelang van omstandigheden. Eenige steden werden als municipia bij
Rome ingelijfd en kregen dus het romeinsche burgerrecht, doch sine
suffragio. De overige, o. a. Tibur en Praeneste, werden afhankelijke
socii. Rome behandelde hen echter op eenigszins anderen voet dan de
bondgenooten in het overige Italia. De socii Latini, ook onder den
naam van nomen Latinum bekend, konden in zekere gevallen rom. burgers
worden, b.v. door het bekleeden van posten in hunne stad, welk
recht ook aan de latijnsche koloniën buiten Latium werd toegekend
(zie ius Latii), of wanneer zij naar Rome metterwoon verhuisden,
mits met achterlating van een stamhouder in hunne oude woonplaats.

Latmus, Latmos, gebergte in Caria, waar de mythe te huis behoort van
Selene en den schoonen slaper Endymion. Aan den voet strekte zich de
sinus Latmicus, ho Latmikos kolpos, uit, aan welks ingang Miletus lag,
doch die thans door de aanslibbing van den Maeander grootendeels is
verdwenen. Latmius venator = Endymion.

Latobrigi, (Latovici), keltisch volk, naburen der Helvetii, met wie
zij in 58 den verhuizingstocht ondernamen, die door Caesar belet werd.

Latoides, Letoïdes, Apollo, zoon van Leto.

Latois, Letois, Artemis, dochter van Leto.

Latona = Leto.

Latris, een groot eiland in de Oostzee, waarschijnlijk Seeland.

Latrunculorum (ludus), een rom. spel, dat met schijven op een bord
werd gespeeld en eenige overeenkomst moet gehad hebben met een damspel
of met ons belegeringsspel.

Laurentum, oud-latijnsche stad, aan zee, reeds in het rom.-carthaagsche
handelsverdrag van 509 genoemd, waar de sage den zetel van koning
Latinus plaatst, die tijdens Aeneas' komst in Latium heerschte. Niet
ver van daar werd toen Lavinium gesticht en genoemd naar Lavinia,
dochter van Latinus en echtgenoote van Aeneas. De Antonijnen
vereenigden beide plaatsen tot één gemeente Laurentolavinium.

Lauretanus sinus, haven op de etruscische kust tusschen Populonia
en Cosa.

Lauriacum, vesting aan den Donau, in Noricum, station van de
Donauvloot.

Laurium, Laurion, -reion, berg op de Zuidpunt van Attica, met rijke
zilvermijnen, waarvan de opbrengst jaarlijks onder de burgers van
Attica werd verdeeld, totdat op voorstel van Themistocles besloten
werd ze tot aanbouw van oorlogsschepen te bestemmen.

Lauron, Lauron, zeestad in het O. van Hispania, waarschijnlijk ten
Z. van Valencia, ten W. van den Sucro, bekend om de belegering door
Q. Sertorius en de vruchtelooze poging van Pompeius om de stad te
ontzetten. In de nabijheid kwam ook de jonge Cn. Pompeius om, na den
slag bij Munda.

Laus, Laos, grensrivier tusschen Lucania en Bruttii, met eene
gelijknamige stad, door de Sybarieten gesticht. In ± 400 viel de stad
in handen van de Lucaniërs, en in 389 werden de inwoners van Thurii
daar door hen in een grooten veldslag verslagen, zie Graecia Magna.

Laus Pompeii, thans Lodi Vecchio, stad der Boii in Gallia Transalpina,
ten Z.O. van Mediolanium (Milaan). Cn. Pompeius Strabo verhief ze in
89 tot een lat. kolonie, vandaar de naam; sedert 49 municipium.

Lausus, zoon van Mezentius, koning van Caere. Vader en zoon kwamen
in den strijd tegen Aeneas om.--Een andere Lausus wordt genoemd als
zoon van den albaanschen koning Numitor.

Lautulae, vlek in het land der Volsci tusschen Anxur of Tarracina en
Fundi. In de nabijheid werd keizer Galba geboren.

Lautumiae, Latomiai, 1) de steengroeven, van Syracusae (z. a.),
waarvan de steenen gebruikt waren voor het bouwen van de stad. Hierin
werden in den herfst van 413 de krijgsgevangenen van het leger van
Nicias neergelaten, op elkaar gedrongen, en aan honger en dorst, en
alle onguurheid van het weer blootgesteld. Later maakte Dionysius er
een staatsgevangenis van, die in de dagen van Verres nog in gebruik
was.--2) De staatsgevangenis te Rome, naar die van Syracusae benoemd,
wel te onderscheiden van den Carcer Mamertinus (z. Carcer); ze lag
aan de Oostzijde van de Arx; misschien heeft men hier oorspronkelijk
ook steenen gebroken voor den bouw der huizen; ook de buurt in de
nabijheid heet Lautumiae, tusschen de Arx en het forum piscatorium
(macellum).--3) Ook particuliere steengroeven worden wel eens
latomiae (lapidariae) genoemd; het latijnsche woord is echter
lapicidinae. Daarin te werken komt voor als tuchtstraf voor slaven.

Laverna, oorspronkelijk eene godin, die tot den kring der onderaardsche
goden behoort, later beschermgodin der dieven (laverniones); zij had
een altaar bij de Porta Lavernalis.

Lavicana (via). Deze liep van Rome langs Labicum en sloot zich verderop
aan de via Latina aan.

Lavicum = Labicum.

Lavinia, dochter van Latinus en Amata. Ofschoon zij verloofd was met
Turnus, werd zij aan Aeneas tot vrouw gegeven, toen deze in Italië
aankwam. Dit was de voornaamste oorzaak van den oorlog tusschen Turnus
en Aeneas, die met den dood van eerstgenoemde eindigde.--V. a. was
zij de dochter van Anius en had Apollo haar de gave der voorspelling
geschonken. Aeneas bewoog haar hem te volgen, zij baarde hem een zoon,
Anius, maar stierf kort na hunne aankomst in Italië. De stad Lavinium
is naar haar genoemd.

Lavinium, zie Laurentum.

Lavinius, Labinios, zijriviertje van den Padus (Po), even ten W. van
den Rhenus (Rhenus no. 2), tgw. Lavino. V.s. had op een eilandje in
deze beek de bekende bijeenkomst plaats tusschen Octavianus, Antonius
en Lepidus. Zie echter Rhenus no. 2.

Lazae, Lazi, Lazai, Lazoi, roofzieke volksstam in Colchis.

Leaena, Leaina, atheensche hetaere, betrokken in de samenzwering van
Harmodius en Aristogiton. Zij werd gevangen genomen en op de pijnbank
gelegd, maar weigerde hardnekkig iets te verraden. Te harer gedachtenis
richtte men een beeld op, dat eene leeuwin zonder tong voorstelde.

Leager, Leagros, Athener, zoon van Glaucon, ging met Sophanes aan het
hoofd van 10000 Atheners naar Thracië, om er op de plaats, waar later
Amphipolis stond, eene volkplanting te stichten. Toen zij echter te
ver in het binnenland doordrongen, werden zij bij Drabescus door de
Thraciërs overvallen en gedood (465).

Leander, Leandros, een jongeling van Abydus, die iederen nacht
over den Hellespont zwom, om zijne geliefde Hero te ontmoeten, die
priesteres van Aphrodite te Sestus was. Om hem den weg te wijzen,
ontstak zij elken avond een licht op den toren van Sestus, maar in
een stormachtigen nacht woei dit licht uit en L. vond zijn dood in
de golven. Toen Hero den volgenden morgen van den toren zijn lijk
zag aanspoelen, wierp zij zich naar beneden.

Learchus, Learchos, zoon van Athamas (z.a.) en Ino, werd door zijn
vader gedood.

Lebadea, Lebadeia, thans Livadia, stad in Boeotia nabij de grens van
Phocis. In de nabijheid was in eene grot binnen een bosch een orakel
van Trophonius.

Lebaea, Lebaia, oude stad ergens in het N. van Macedonia.

Lebecii, Lebekisi, volksstam in Gallia Transpadana, met de hoofdstad
Vercellae.

Lebedus, Lebedos, stad in aziatisch-Ionia in de nabijheid van Colophon,
eenmaal zeer bloeiend, totdat Lysimachus een gedeelte der inwoners
naar Ephesus overbracht.

Leben, Leben, haven van Gortyn op Creta, met een tempel van Asclepius.

Lebethrum, -thra, Leibethron, = Libethra.

Lebinthus, Lebinthos, klein eiland in de Aegaeische zee ten O. der
Cycladen.

Lechaeum, Lechaion, haven van Corinthus, aan de Corinthische golf,
door een dubbelen muur met de stad verbonden.

Lectio senatus, zie Senatus.

Lectisternium, een feestmaal, aan goden en godinnen aangeboden,
wier beelden dan op rustbedden aan tafel werden neergelegd of,
wat de godinnen betreft, op stoelen werden neergezet. Een maaltijd,
uitsluitend voor godinnen aangericht, heette sellisternium.

Lectum, Lekton, kaap aan de Z.W.-spits van Troas, een uitlooper van
het Idageb.

Lecythus, Lekythos, kleine vesting op het chalcidische schiereiland
Sithonia, door Brasidas in den peloponnesischen oorlog op de Atheners
vermeesterd.

Leda, Leda, dochter van Thestius, gemalin van Tyndareos. Zeus beminde
haar om hare buitengewone schoonheid, in de gedaante van een zwaan wist
hij zich toegang tot haar te verschaffen, en zij bracht twee eieren ter
wereld; uit het eene daarvan kwam Helena, uit het andere de Dioscuren
te voorschijn. V.a. baarde zij tegelijk Helena, Clytaemnestra en de
Dioscuren, en waren Helena en Polydeuces kinderen van Zeus, de andere
twee van Tyndareos, of Helena is de dochter van Zeus en de Dioscuren
zijn kinderen van Tyndareos, of omgekeerd.

Ledon, Ledon, plaats in Phocis, aan den Cephisus.

Legatio libera, titulair gezant- of legaatschap. Senatoren, die
om persoonlijke redenen eene reis wilden doen, ontvingen dikwijls
van den rom. senaat den titel van legatus, die hun al de voordelen
en eerbewijzen bezorgde, waarop een werkelijk gezant van den senaat
aanspraak had, o.a. vrij vervoer en huisvesting. Om het misbruik, dat
hiervan gemaakt werd, deed Cicero als consul in 63 een wetsvoorstel tot
opheffing der liberae legationes, doch hij werd door de intercessio van
een der volkstribunen in zijn plan verhinderd. Toch slaagde hij er in,
den duur er van, die vroeger onbepaald was, tot een jaar te beperken.

Legatus beteekent in de eerste plaats gezant, in de tweede plaats
onderbevelhebber. De veldheeren en stadhouders der provinciën kregen
3 of meer legaten mede, mannen van senatorischen rang en door den
senaat benoemd, waarbij evenwel uit den aard der zaak op den wensch
van den stadhouder of veldheer werd gelet. Zij stonden hem ter zijde
in het bestuur der provincie en werden ook dikwijls aan het hoofd van
afzonderlijke legerafdeelingen door hem uitgezonden. Moest een der
legaten als plaatsvervangend stadhouder optreden (hetgeen in den regel
echter den quaestor toekwam), dan was hij legatus pro praetore. Toen
met Augustus sommige provinciën (later alle) keizerlijk werden, en
dus de keizer de algemeene gouverneur daarvan werd, zond hij naar
de provinciën zijne stadhouders met den titel van legati Caesaris of
Augusti pro praetore, en wel naar de belangrijke provinciën met den
rang van consulares, naar de andere met dien van praetorii. Verder
kreeg toen elk legioen een legaat aan het hoofd, met den titel van
legatus legionis. Dit was een praetorius.

Legio, legioen, in den beginne de gezamenlijke romeinsche
krijgsmacht, 3000 man voetvolk en 300 ruiters. Toen Rome grooter
werd en meer troepen te velde zond, werd legio de naam eener bepaalde
troepenafdeeling. Tijdens den tweeden punischen oorlog was de gewone
sterkte van een legioen 4200 man voetvolk en 300 man ruiterij. Het
voetvolk bestond uit vier soorten en was verdeeld in manipuli, die
ieder weder uit twee centuriae bestonden. Er waren in een legioen
10 manipels hastati en 10 manipels principes, elk van 120 man, en 10
manipels triarii, elk van 60 man, terwijl aan elke centurie 20 velites
waren toegevoegd (zie overigens de artikelen centuria en centurio).


                                front
                          +==============+
                       /  |  centuria    |  \
                      /   |   prior      |   \
                     /    | 6 × 10 hast. |    \
                    /     | 2 × 10 vel.  |     \
                manipulus +==============+ rechtervleugel
                    \     |  centuria    |     /
                     \    |  posterior   |    /
                      \   | 6 × 10 hast. |   /
                       \  | 6 × 10 vel.  |  /
                          +==============+

                      Opstelling van een legioen.


De drie soorten van wapens waren in den slag in drie liniën opgesteld,
op deze wijze:


            de 10 manipels hastati    | | | | | | | | | |
            de 10 manipels principes   | | | | | | | | |
            de 10 manipels triarii    | | | | | | | | | |


Werd het legioen versterkt, dan geschiedde dit door het aantal hastati
en principes in elke centurie te versterken. Scipio had in den slag
bij Zama legioenen van 6200 man. In Caesars tijd was het legioen in
10 cohorten verdeeld; zie hierover cohors. De plaatsing dezer cohorten
in den slag was deze:


                                 front

     +======+        +======+        +======+        +======+
     |     |         |      |        |      |        |      | 1e linie,
     +======+        +======+        +======+        +======+

            +======+        +======+         +======+
            |      |        |      |         |      |          2e linie,
            +======+        +======+         +======+

    +======+                +======+                 +======+
    |      |                |      |                 |      |  reserve.
    +======+                +======+                 +======+

                        Opstelling van cohorten.


De ruiterij was verdeeld in alae en elke ala weder in drie turmae;
doch allengs verdween

de rom. ruiterij en werd vervangen door ruiterij der bondgenooten. Zie
ook castra.

Het getal legioenen was vóór Augustus afhankelijk geweest van
de omstandigheden. In den laatsten oorlog had Octavianus er 45,
Antonius omstreeks 30 gehad, Augustus bracht dit getal gaandeweg
terug op 28. Van deze sneuvelden nog drie in het Teutoburgerwoud
onder Varus en werden niet vervangen. Elk legioen had, reeds vóór
Augustus, een nummer en dikwijls ook een bijnaam, zooals uit de
geschiedenis der burgeroorlogen blijkt. Wij laten hier de nummers en
namen volgen, waarbij men in het oog moet houden dat sommige nummers
dubbel voorkomen, een gevolg hiervan dat in de burgeroorlogen dubbele
cijfers voorkwamen en onder de monarchie de legioenen hunne oude
nummers behielden. I Germanica, II Augusta, III Augusta, III Cyrenaïca,
III Gallica, IV Macedonica, IV Scythica, V Alaudae, V Macedonica,
VI Victrix, VI Ferrata, VII zonder naam, VIII Augusta, IX Hispana,
X Fretensis, X Gemina, XI zonder naam, XII Fulminata, XIII Gemina, XIV
Gemina Martia Victrix, XV Apollinaris, XVI zonder naam, (XVII, XVIII en
XIX vielen met Varus), XX Valeria Victrix, XXI Rapax, XXII Deiotariana,
samen 28. Onder Vespasianus waren er 30, onder Septimius Severus 33,
onder Diocletianus 175. In dien tijd was echter de getalsterkte veel
geringer; in de 4de eeuw bedroeg die slechts 1000 man.

Legis actio, de inleiding tot een proces met de daarbij voorgeschreven
formulieren en zinnebeeldige handelingen, waardoor men zijn vermeend
recht deed gelden en waaraan men zich streng had te houden. Er
waren er vijf: per sacramentum, per iudicis arbitrive postulationem,
per condictionem, per manus iniectionem, per pignoris capionem. De
geringste afwijking van de aan de wet ontleende of door de bevoegde
macht als geldig erkende formule, b.v. wanneer men in plaats van
het woord arbor te gebruiken, dat de wet aangaf, van vitis sprak
bij een klacht over beschadiging van een wijngaard, deed het proces
verliezen. De klager kon dus zijn klaagformule niet zelf opstellen,
maar moest ze telkens aan een deskundige (een pontifex) vragen;
later zijn de legis actiones in boekvorm uitgegeven, zie Flavii no. 2.

Zie omtrent de vervanging en gedeeltelijke afschaffing van deze oude
vormen onder formula.

Leitourgia, letourgia, z. Liturgia.

Leïtus, Leitos, zoon van Alector, een van de Argonauten, aanvoerder
der Boeotiërs voor Troje.

Lelantius campus, Lelanton pedion, 1) vlakte in W. Euboea, tusschen
Chalcis en Eretria, met ijzer- en kopermijnen en om die reden een
twistappel tusschen de beide steden, zie onder Chalcis. De vlakte
heet naar de rivier, die er doorstroomt.--2) vlakte aan den mond van
den Euenus in Aetolia, door aanslibbing ontstaan.

Leleges, Leleges, een oude, waarschijnlijk aziatische volksstam,
verwant met de Cariërs, met wie ze steeds te samen genoemd worden. Ze
treden ook in Griekenland op, maar schijnen zich later opgelost te
hebben in de Hellenen. Zij waren voortreffelijke zeevaarders en tevens
zeeroovers, en waren over Z. en W. Griekenland, en over de eilanden
der Aegaeïsche zee verbreid en komen ook op Creta en in Caria voor. In
historischen tijd vindt men ze nog in Troas, namelijk in Antandrus,
Gargara en Pedasus (aan den Satnioïs gelegen).

Lelex, Lelex, koning van Megara (Lelegeia moenia), Lacedaemon of
Leucadia, mythisch stamvader der Leleges.

Lemannus (lacus), Lemanos limne, thans meer van Genève, door den
Rhodanus (Rhône) gevormd. In den keizertijd komt het ook voor als
lacus Losonnensis, naar de stad Losonna of Lousonna (Lausanne).

Lemnius, Lemnios, bijnaam van Hephaestus naar het hem gewijde eiland
Lemnus.

Lemnus, Lemnos, thans Stalimene, vroeger ook Aethalia, vrij
groot eiland der Aegaeïsche zee, tusschen Chalcidice en Asia. Toen
Hephaestus door Zeus uit den hemel was geworpen, viel hij op Lemnus
neder. Als oudste bewoners worden Sintiërs uit Thracia genoemd. Vóór
den Argonautentocht hadden de lemnische vrouwen hare mannen vermoord
(vandaar Lemnia erga); de Argonauten landden er en verwekten bij de
genoemde vrouwen de Minyers, Minyai, die later door de Pelasgen werden
verdreven. Naar dit eiland werd Philoctetes gebracht, toen hij door
zijne wond het kamp der Grieken vóór Troje verpestte. Onder Darius I
werd het aan de Perzen onderworpen, doch later door Miltiades (no. 2)
bevrijd. Het wordt dipolis geheeten naar zijne twee steden Myrina
en Hephaestia(s). De zoogenaamde lemnische aarde was eene delfstof,
die als verfstof en als geneesmiddel werd gebezigd. Bij den uitvoer
werd er tot bewijs van echtheid een merk, sigillum, ingedrukt.

Lemonum, stad der Pictavi of Pictones in Gallia Transpadana, ten
Z. van den Liger (Loire), thans Poitiers.

Lemovices, stam in Gallia Transpadana in Aquitania, ten N. van de
Garumna. De naam leeft nog voort in Limousin. Hoofdstad: Augustoritum
(Limoges).

Lemovii, een germaansche stam, alleen bij Tacitus vermeld; zij woonden
aan de tegenw. Oostzee, ten Westen van de Rugii.

Lemures, bij de Rom. de geesten der afgestorvenen. Men geloofde dat
zij den 9den, 11den en 13den Mei des nachts de plaatsen bezochten,
die zij op aarde bewoond hadden, en vierde op die dagen omstreeks
middernacht de Lemuria of Lemuralia, waarbij men door eigenaardige
plechtigheden de geesten trachtte te verzoenen en van zich af te
houden. Men offerde hen vooral boonen. Zie ook Larvae. Andere dagen,
waarop doodenoffers verricht worden, zijn de Parentalia of Feralia
(z. a.) en de Carnaria (zie Carna). Ovidius verklaart het ontstaan
van het feest uit de begrafenis van Remus, en spreekt daarom ook
van Remuria.

Lenaea, Lenaia, eig. Dionysia tapi Lenaio, feest ter eere van Dionysus
te Athene bij het Lenaeum in de maand Gamelion (7de maand van het
Attische jaar (Jan.-Febr.)) gevierd. Het drinken en offeren van den
jongen wijn was hierbij hoofdzaak. Met klimop bekranst hield men een
grooten optocht, waarbij men, op wagens gezeten (ex hamaxon), ieder
dien men ontmoette plaagde en soms op zeer ruwe wijze bespotte. Tot de
feestelijkheden behoorde een openbare maaltijd, waartoe van staatswege
het vleesch verschaft werd. Ten slotte werden tooneelvoorstellingen
gegeven.

Lenaeus, Lenaios, bijnaam van Dionysus, naar het Lenaeum, zijn oudsten
tempel te Athene. Vandaar Lenaeus latex = wijn.

Lentulus, familienaam in de gens Cornelia, z. Cornelii no. 45-51.

Leo, Leon, 1) zoon van Eurycratidas, 14de koning van Sparta uit
het geslacht der Agiden.--2) Spartaan, die eene volkplanting naar
Heraclea in Trachinië aanvoerde (426).--3) spartaansch bevelhebber
op Chius in de laatste tijden van den peloponnesischen oorlog.--4)
bevelhebber der atheensche vloot bij Samus, die zich met Diomedon tegen
de instelling van de regeering der 400 verzette (411); hij was een van
de 10 strategen, die na het ontslag van Alcibiades aangesteld werden,
en werd waarschijnlijk voor den slag bij de Arginusen krijgsgevangen
gemaakt; onder de regeering van de 30 werd hij ter dood gebracht.--5)
van Byzantium, leerling van Plato; hij was in zijne vaderstad aan de
regeering, toen zij door Philippus belegerd werd (340). Door zijn
toedoen weigerde men te Byzantium Chares te ontvangen, de hulp van
Phocion nam hij echter gaarne aan. Later wist Philippus hem bij zijne
medeburgers verdacht te maken, wat hij zich zoozeer aantrok, dat hij
zich van het leven beroofde.--Zijn werk over den oorlog tusschen zijn
vaderstad en Philippus is verloren gegaan.

Leobotes, Leobotes = Labotas.

Leochares, Leochares, atheensch beeldhouwer, die met Scopas aan het
mausoleum van Halicarnassus werkte.

Leocorium, Leokorion, tempel te Athene, gewijd aan de drie dochters
van Leos, die zich vrijwillig door haar vader lieten offeren om het
land van de pest te bevrijden.

Leocrates, Leokrates, zoon van Stroebus, atheensch veldheer in den
slag bij Plataea; na een gewonnen zeeslag en beleg onderwierp hij
Aegina aan de Atheners (457).

Leodamas, Leodamas, atheensch redenaar van naam, leerling van
Isocrates.

Leon, Leon, vlek ten N. van Syracusae, waar de Atheners in 415 en de
Rom. in 214 hun eerste kamp opsloegen.

Leonidas, Leonidas, -des, 1) zoon van Anaxandridas, koning van Sparta,
opvolger van zijn broeder Cleomenes I. Met een leger van ruim 6000
man, waaronder 300 Spartanen waren, verdedigde hij den doortocht der
Thermopylae tegen het onmetelijke leger van Xerxes. Toen Xerxes, na
vier dagen gewacht te hebben, eindelijk een aanval beproefde, werd hij
op twee achtereenvolgende dagen met groot verlies teruggeslagen, en
zelfs toen hij door het verraad van Ephialtes het leger der Grieken
in den rug viel, wilde Leonidas niet terugtrekken; hij zond de
ontmoedigde bondgenooten weg, en bleef de verdediging volhouden met
zijne 300 Spartanen, 700 Thespiërs, die vrijwillig gebleven waren,
en 400 verdachte Thebanen, die hij gedwongen had te blijven. De
Thebanen liepen zoo spoedig mogelijk over, de Spartanen en Thespiërs
sneuvelden tot den laatsten man (Juli 480). Xerxes liet het lijk van
L. onthoofden en kruisigen, bij de Grieken bleef de nagedachtenis aan
hem en de zijnen in liederen en gedenkteekenen bewaard.--2) L. II,
koning van Sparta, ambtgenoot van Agis III (z.a.).--3) twee grieksche
epigrammendichters, van wie gedichten in de grieksche anthologie zijn
opgenomen, de eene, uit Tarentum, was een tijdgenoot van koning Pyrrhus
van Epirus, de andere, uit Alexandrië, was een tijdgenoot van keizer
Nero.--4) leermeester van Cicero's zoon te Athene.--5) van Anthedon,
schilder uit de vierde eeuw, leerling van Euphranor.

Leonnatus, Leonnatos, van Pella, diende in de lijfwacht van Philippus
van Macedonië. Als veldheer van Alexander onderscheidde hij zich
vooral in den indischen veldtocht; bij de bestorming van de hoofdstad
der Malli redde hij met Peucestas den koning het leven en werd hij
zwaar gewond. Na Alex.'s dood werd hij satraap van Klein-Phrygië,
toen hij echter op het gerucht van een opstand der Grieken Antipater
te hulp snelde, sneuvelde hij in den slag bij Lamia (322).

Leonteus, Leonteus, 1) zoon van Coronus, vorst van Gyrtone, een
van de belegeraars van Troje. Na den oorlog zou hij met zijn vriend
Polypoetes Aspendus gesticht hebben.--2) leerling en, evenals zijne
echtgenoote Themista, ijverig aanhanger van Epicurus.

Leontiades, Leontiades, 1) aanvoerder der Thebanen in den slag bij
de Thermopylae.--2) hoofd der oligarchische partij te Thebe, die als
polemarch de Cadmea den Spartanen in handen speelde (382). Toen Thebe
door Pelopidas bevrijd werd, werd L. gedood.

Leontini, hoi Leontinoi, stad op Sicilia nabij de Oostkust, kol. van
het noordelijker gelegen Naxus, gelegen in eene vruchtbare streek
(Leontini campi). Burgertwisten brachten de stad in de afhankelijkheid
van Syracusae. Later werd Leontini een bondgenoot van Carthago en
werd het als zoodanig door de Rom. in den tweeden punischen oorlog
vermeesterd en geplunderd.

Leontis, Leontis, een van de 10 phylae, waarin de bevolking van Attica
door Clisthenes verdeeld werd.

Leontium, Leontion, stad in Achaia, in het binnenland.

Leoprepides, Leoprepides, Simonides van Ceos, zoon van Leoprepes.

Leosthenes, Leosthenes, Athener, aanvoerder der Grieken in den
lamischen oorlog, overwon Antipater hij Heraclea en sneuvelde bij
het beleg van Lamia.

Leotrophides, Leotrophides, lyrisch dichter te Athene, tijdgenoot
van Aristophanes.

Leotychides, Leotychides, Leut-, 1) uit het geslacht der Eurypontiden,
ondersteunde Cleomenes I (z. a.) bij zijne kuiperijen tegen Demaratus,
en werd, nadat deze afgezet was, koning van Sparta (491). Hij was de
aanvoerder der grieksche vloot in den zeeslag bij Mycale, maar later
van verraad in een oorlog tegen de Aleuaden beschuldigd, vluchtte
hij naar Tegea (469), waar hij stierf.--2) zoon van Agis I of, naar
men beweerde, van Alcibiades; wegens dezen twijfel aan zijne echte
geboorte werd hij van de regeering over Sparta uitgesloten (398).

Lepidus, familienaam in de gens Aemilia, z. Aemilii no. 1-5.

Lepontii, Lepontioi, Alpenvolk in het Z. van Raetia, waarnaar een
gedeelte der Alpen nog de lepontische heet. Zij zijn met de andere
Alpenvolken in 15 onderworpen.

Lepreum, Lepreon, oude stad in het elische gewest Triphylia.

Leptines, Leptines, 1) broeder van den ouden Dionysius, aanvoerder der
vloot in den oorlog tegen de Carthagers. In 390 werd hij verbannen,
later werd hij echter op de meest eervolle wijze teruggeroepen; hij
sneuvelde in den slag bij Cronium (383).--2) tyran van Apollonia en
Engyum op Sicilië, werd door Timoleon gedwongen de regeering neder
te leggen en ging naar Corinthe.--3) een aanzienlijk Athener, wiens
voorstel tot intrekking van alle vrijstellingen van belastingen en
liturgieën door Demosthenes met gunstig gevolg bestreden werd.

Leptis, Leptis, naam van twee steden. L. magna lag op de lybische
kust tusschen de beide Syrten en was eene aanzienlijke koopstad. Het
was eene phoenicische kolonie. Later werd het rom. kolonie. Keizer
Septimius Severus was er geboren. L. minor, ook door Phoeniciërs
gesticht, lag in Byzacium, in de provincie Africa. Vroeger was het
aan de Carthagers cijnsbaar, de schatting bedroeg een talent daags.

Lerna, Lerne, moeras en meer ten Z. van Argos, waar Heracles de
lernaeïsche slang doodde.

Lerus, Leros, klein eiland bij de carische kust, met een tempel
van Artemis.

Lesbonax, Lesbonax, 1) grieksch rhetor onder Augustus, van wien drie
verdichte redevoeringen (declamationes) bewaard gebleven zijn.--2)
grieksch taalkundige van lateren tijd, schrijver van een werkje
peri schematon.

Lesbus, Lesbos, eiland op de aeolisch-aziatische kust, met aeolische
bevolking, het vaderland van de dichters Alcaeus (± 600), Arion (±
625), Terpander (± 670) en de dichteres Sappho (± 600), van Pittacus,
een der zeven wijzen (± 600), van den logograaf Hellanicus (± 450),
den wijsgeer Theophrastus (± 310) e.a. Horatius noemt de lesbische lier
voor het lierdicht in het algemeen. Libri Lesbiaci heeten bij Cicero de
thans verloren gesprekken van den peripatetischen wijsgeer Dicaearchus,
die als op Lesbus gevoerd werden voorgesteld. De inwoners van Lesbus
hadden den naam, op een hoogen trap van beschaving te staan, waarmede
echter sterke weelde en zedeloosheid gepaard ging. Het eiland bracht
beroemden wijn voort. Sedert Cyrus behoorde Lesbus tot het perzische
rijk, sedert 478 tot den attischen bond. De voornaamste steden zijn:
Mytilene en Methymna, verder Antissa, Eresus, Pyrrha en Arisbe.

Lesches, Lesches, van Mytilene, een van de cyclici omstreeks het
midden der 7de eeuw, dichter der Ilias mikra.

Lethe, Lethe, rivier in de onderwereld, waaruit de schimmen der
afgestorvenen dronken om het verledene te vergeten.

Leto, Leto, Latona, dochter van Coeüs en Phoebe, dus van het geslacht
der Titanen, vóór Hera gemalin van Zeus, bij wien zij moeder werd van
Artemis en Apollo.--V.a. werd zij door Zeus bemind, toen hij reeds
met Hera gehuwd was, daarom wordt zij over de geheele aarde door de
jaloersche Hera vervolgd, totdat Zeus het eiland Delus uit de zee
laat opkomen, waar zij eindelijk rust vindt, en aan den voet van
den berg Cynthus Artemis en Apollo ter wereld bracht.--Zij is eene
zachtmoedige, vriendelijke godin in donker gewaad, haar eeredienst
is gewoonlijk met die van hare kinderen vereenigd.

Letrini, Letrinoi, vlek in Elis, tusschen de stad Elis en
Olympia. Z. Alpheus.

Leuaci, volk in Belgica, onderhoorig aan de Nerviërs, misschien bij
het tegenw. Leuven.

Leuca, ta Leuka, stadje aan de Z.O. spits van Calabria, bij het
promunturium Iapygium.

Leucadia = Leucas.

Leucae, Leukai, stadje op de aziatische kust, tusschen Smyrna en
Phocaea. Hier werd in 131 de consul P. Licinius Crassus Mucianus
(Licinii no. 11) door den pergameenschen kroon-pretendent Aristonicus
verslagen. Ook een stad in Laconica, ten Z.O. van Helos, door de
Spartanen verwoest.

Leucas of Leucadia, Leukas, Leukadia, eiland in de Ionische zee,
thans Santa Maura, dicht aan de acarnanische kust. Oorspronkelijk hing
het door eene smalle landtong aan Acarnania vast, doch de Leucadiërs
groeven deze door. In het Z. stak kaap Leucate in zee uit. Op den
top stond een Apollo-tempel. De mythe laat hier Sappho zich in zee
storten. Op het jaarlijksche feest van den god werd een misdadiger van
boven afgeworpen, doch als hij het er levend afbracht, opgevischt en
vrijgelaten. De oude hoofdstad was Nericus, later trad de jongere stad
Leucas hiervoor in de plaats, die in de 3de eeuw zelfs als hoofdstad
van geheel Acarnania gold. Tegenwoordig houden vele geleerden Leucas
voor het Homerische Ithaca.

Leucasia = Leucosia.

Leuce, Leuke akte, 1) vlek en reede in Thracia aan de Propontis (zee
v. Marmara).--2) = Achillis insula.--3) voorgebergte in het Z. van
Euboea, ten W. van Geraestus.

Leuci, volk in Belgica, ten N. van de Lingones, in het Z. van het
latere Lotharingen. Hoofdstad Tullum (Toul).

Leucimma, Leukimme, een der beide zuidkapen van het eiland Corcyra
(Corfu).

Leuci montes, Leuka ore, bergketen in het W. van Creta.

Leucippe, Leukippe, 1) Oceanide, behoorde tot het gezelschap van
Persephone, toen deze door Hades geroofd werd.--2) eene van de Minyades
(z. a.).--3) dochter van Thestor (z. a.).--4) v. s. gemalin van Ilus,
moeder van Laomedon.

Leucippides, Leukippides, Phoebe en Hilaira, dochters van Leucippus,
z. Apharetidae.

Leucippus, Leukippos, 1) zoon van Oenomaüs, minnaar van de nimf
Daphne. Toen hij zich in vrouwenkleederen in haar gezelschap indrong,
werd hij door hare gezellinnen gedood.--2) zoon van Perieres, koning
van Messenië, vader van Phoebe, Hilaira en Arsinoë.--3) van Abdera,
Miletus of Elea, grieksch wijsgeer in de 5de eeuw, grondlegger
der atomenleer, die door zijn leerling en vriend Democritus verder
ontwikkeld werd. Bizonderheden omtrent zijn leven of leerstellingen
zijn niet bekend.

Leuconium, Leukonion, stad in het Z. van Chios.

Leucopetra, Leukopetra, Z.W. kaap van het land der Bruttii, ten
Z. van Rhegium.

Leucophrys, Leukophrys, stad in Caria aan den Maeander, nabij Magnesia,
met een tempel van Artemis en een meer van steeds borrelend heet,
doch drinkbaar water.

Leucosia, Leukosia, eiland in het Z. der golf van Paestum, aan de
Westkust van Lucania.

Leucosyri, Leukosyroi, blanke Syriërs, naam dien de Grieken aan de
Cappadociërs gaven. In den tijd van het groot-assyrische rijk, vóór
de 15de eeuw, vestigden zich een aantal assyrische volkplantingen
aan den Pontus Euxinus (Zwarte zee). Toen nu later de Grieken deze
kust bezetten, noemden zij de bevolking Assyrioi, verkort Syrioi of
Syroi, en breidden dezen naam uit tot het nog onbekende binnenland. De
eigenlijke Syriërs in Syria waren bruinachtig van tint; vandaar tot
onderscheiding de naam van blanke Syriërs.

Leucothea, Leukothea = Ino.

Leucothoë, Leukothoe, dochter van den babylonischen koning
Orchamus. Apollo, die haar beminde, wist in de gedaante van hare moeder
toegang tot haar te krijgen, en toen haar vader dit vernam, liet hij
haar levend begraven. Apollo veranderde haar in een wierookplant.

Leuctra, ta Leuktra, 1) stad in Boeotia, in het Z. bij Thespiae. Hier
versloeg Epaminondas in 371 de Spartanen.--2) stad aan de W. kust
van Laconia tusschen Cardamyle en Thalamae.--3) stad in Arcadia op
de laconische grenzen, in het gebied van Megalopolis.

Leuctrum = Leuctra no. 3.

Levaci = Leuaci.

Levana, eene godin, die door de Rom. aangeroepen werd, wanneer de vader
zijn pasgeboren kind van den grond opnam, en daarmede te kennen gaf,
dat hij het als het zijne erkende.

Lexiarchikon grammateion, z. Demos.

Lexiarchoi, zes beambten te Athene, die toezagen dat geen onbevoegde
zich in de volksvergadering indrong, en dat niemand te laat kwam of
te vroeg wegging.

Lexovii, Lexobioi, volksstam in Gallia in het
tegenw. Normandië. Hoofdstad Noviomagus, thans Lisieux.

Libanius, Libanios, van Antiochië, geb. 314 n. C., studeerde te Athene
en hield daarna eenigen tijd te Constantinopel zijn verblijf, waar
hij als rhetor werkzaam was en een school stichtte, die zeer veel
leerlingen trok. Ten gevolge van de kuiperijen zijner tegenstanders
kon hij echter op den duur niet te C. blijven; in 344 vestigde
hij zich te Nicomedië, waar hij vijf jaar bleef, daarna wederom te
Constantinopel; in 354 keerde hij naar zijne geboortestad terug, waar
hij op ongeveer tachtigjarigen leeftijd stierf. Onder Iulianus, die
zeer met hem ingenomen was, en dien hij van zijn kant hoog vereerde,
was hij quaestorius. Onder zijne talrijke werken, alle in het grieksch
geschreven, zijn vele redevoeringen en brieven belangrijk voor de
geschiedenis van zijn tijd.

Libanus, Libanos, de Libanon, een hoog, bijna ontoegankelijk gebergte
langs de phoenicische kust. De toppen zijn met eeuwige sneeuw
bedekt, vandaar de naam = witte berg. Op de hellingen vond men de
beroemde cederbosschen, aan den voet groeide de wijnstok, doch door
het roekeloos vellen der boomen is het gebergte kaal geworden. Ten
O. loopt, ongeveer evenwijdig, de nog hoogere Antilibanus.

Libella, rom. zilveren muntstukje ter waarde van een as. De as was
van koper.

Libentina, bijnaam van Venus, als godin van zinnelijk genot.

Liber, oud-italisch god, oorspronkelijk een nevenvorm van Jupiter,
evenals Terminus (z. a.), vandaar Jupiter Liber geheeten; hij wordt
ook dikwijls Liber Pater genoemd en eene godin Libera staat hem ter
zijde. Reeds vroeg, sedert de invoering van den dienst van Demeter in
493 (z. Ceres), is hij met Dionysus geïdentificeerd, en tot een god
van de voortbrengende kracht der natuur geworden. Meer in het bijzonder
is hij god van den wijnbouw, en in de tijden van den wijnoogst worden
te zijner eer allerwege in de steden en op het land vroolijke feesten
gevierd. Zijne attributen en zijn eeredienst hebben veel overeenkomst
met die van Dionysus, maar bovendien maakten de Romeinen hem naar
aanleiding van zijn naam (vgl. Lyaeus) tot een god van burgerlijke
en staatkundige vrijheid; zie Liberalia.

Libera, 1) z. Liber.--2) latijnsche naam van Ariadne, de bruid van
Dionysus of Liber.

Liberalia, feesten ter eere van den oud-italischen god Liber (z. a.) en
zijne echtgenoote Libera. Uit den aard der zaak kenmerkten zich deze
feesten, die op het platteland gevierd werden, vooral in streken,
waar men wijn teelde, door vroolijke opgewondenheid en door eene
groote mate van vrijheid, waartoe ook de naam aanleiding gaf. Te
Rome werd op 17 Maart een lentefeest gehouden, dat denzelfden naam
droeg en waarop de jongelingen, die aan de kinderschoenen ontwassen
waren (op omstreeks 17-jarigen leeftijd) de toga virilis of libera
aannamen. Dan werden zij door hun vader en verwanten naar het forum
begeleid en aan bekenden en invloedrijke personen voorgesteld en
deden zóó hunne intrede in de wereld der volwassenen.

Libertas, de godin der persoonlijke vrijheid; Tib. Sempronius Gracchus
(Sempronii no. 7) stichtte voor haar een tempel op den Aventinus
(238). Later werd zij ook de godin der republikeinsche vrijheid,
de libertas publica populi Romani; aan haar wijdde P. Clodius een
heiligdom op de area van Cicero's huis (58).

Libertinus, libertus. Een vrijgelaten slaaf of slavin, libertinus,
-na, blijft tegenover den gewezen eigenaar, die nu hun patronus
is, een libertus, -ta, evenals pueri tegenover hunne ouders liberi
heeten. Deden vrijgelatenen te kort aan den eerbied, dien zij hun
patroon verschuldigd waren, dan kon de vrijlating herroepen worden. Zie
over de vrijlating zelve manumissio.

Libethra, ta L(e)ibethra, stad in het macedonische gewest Piëria, aan
den Olympus. De stad schijnt reeds vroeg door overstrooming verwoest
te zijn. De streek was aan de Muzen geheiligd, doch de inwoners golden
voor zeer prozaïsch, vandaar het gezegde: amousoteros ton Libethrion.

Libethrides, L(e)ibethrides, de Muzen, zoo genoemd naar den berg
Libethrius, waar haar een grot en twee bronnen gewijd waren.

Libethrius mons, L(e)ibethrion oros, berg in Boeotia, een gedeelte
van den Helicon, bij Coronea, met een grot en bronnen, aan de Muzen
en de libethrische nymfen gewijd.

Libicii = Lebecii.

Libitina, oud-italiaansche godin van tuinen en wijngaarden. Servius
Tullius verordende, dat bij ieder sterfgeval in haar tempel een
geldstuk neergelegd moest worden, ten einde het aantal gestorvenen te
kunnen bepalen. Daaruit ontstond het gebruik, om in dien tempel alle
benoodigdheden voor eene begrafenis te huur of te koop aan te bieden,
en ook de personen, wier diensten daarbij vereischt werden, kon men
er vinden. Vandaar dat zij voor eene godin der begrafenissen gehouden
werd en haar naam door dichters gebruikt wordt voor begrafenis of
dood.--Later verwarde men haar met Lubentia of Libentina, een bijnaam
van Venus, die in haar lucus een aedes had.

Libo, 1) uit Elis, bouwmeester van den tempel van Zeus te Olympia
(ongeveer 468-456).--2) rom. familienaam, o. a. in de gens Iulia
(z. Julii no. 3), de gens Livia, de gens Marcia, de gens Poetelia,
de gens Scribonia (Scribonii no. 1, 3, 7, 9).

Libripens, de man, die bij coëmptio en mancipatio per aes et libram
de weegschaal hield.

Liburnae of Liburnicae, sc. naves, scherpgebouwde snelvaarders,
waarmede de Liburniërs den zeeroof plachten uit te oefenen. Zij waren
uit lichte houtsoorten gebouwd. De Romeinen namen dit model over voor
een gedeelte hunner oorlogsvloot.

Liburnia, Libournia, het N.W. gedeelte van Illyricum, het kustland
tusschen eigenlijk Dalmatia en Histria, met de hoofdstad Scardona. De
bewoners, uitstekende zeelieden, dreven met hunne snelle, lichte
schepen een uitgebreiden handel, maar ook zeeroof. Omstreeks 176
zochten zij tegen hunne naburen bescherming bij de Rom., wien hunne
vloot zeer te stade kwam.

Libya, Libye, dochter van Epaphus en Memphis, bij Poseidon moeder
van Agenor. Het werelddeel Libya is naar haar genoemd.

Libya, Libye, oude naam voor het werelddeel Afrika, voor zoover het
aan de oude Grieken bekend was. Zie Africa. In engeren zin het land
ten W. van de Nijldelta en ten Z. van Cyrenaïca, waar de stam der
Libyes woonde.

Libyci montes, to Libykon oros, het westelijke grensgebergte van
Aegypte.

Libycum mare, Libykon pelagos, de zee langs de afrikaansche kust van
de Nijldelta tot aan Carthago.

Libyphoenices, Libyphoinikes, de gemengde libysch-phoenicische
bevolking op de kust van het carthaagsche gebied.

Libyssa, Libyssa, stad in Bithynia nabij de Propontis (zee v. Marmara),
met het grafmonument van Hannibal.

Lichas, Lichas, 1) bode van Heracles, die hem uit naam van Deïanira het
vergiftigde kleed bracht, dat met het bloed van Nessus besmeerd was;
waanzinnig van pijn, verpletterde Heracles hem tegen een rots.--2)
zoon van Arcesilaus, aanzienlijk Spartaan, beroemd door zijne
gastvrijheid. Hij werd in den peloponnesischen oorlog dikwijls als
gezant gebruikt, en verzette zich tegen de al te groote toegevendheid
van de Spartanen tegenover de Perzen.

Licinia (lex) van den praetor P. Licinius Varus (208), dat de ludi
Apollinares, in 212 ingesteld, jaarlijks op een vasten dag gevierd
zouden worden.

Licinia (lex) tot instelling van het priestercollege der triumviri
epulones, van den volkstribuun C. Licinius Lucullus (196) (Licinii
no. 21); z. epulones.

Licinia (lex) de sacerdotiis, eigenlijk slechts eene rogatio, daar
zij door het volk werd verworpen. De volkstribuun C. Licinius Crassus
(145) had voorgesteld, voor de priesters de coöptatio af te schaffen
en ze rechtstreeks door het volk te laten verkiezen.

Licinia (lex) de sodaliciis van den consul M. Licinius Crassus (55),
waarbij de collegia sodalicia, kiesvereenigingen, die bij de lex
Clodia van 58 weer toegelaten waren, werden opgeheven en verboden.

Licinia Cassia (lex) van de consuls P. Licinius Crassus en C. Cassius
Longinus (171), dat voor dit jaar, wegens den op handen zijnden oorlog
tegen Perseus geene tribuni militum door het volk mochten gekozen
worden, maar de consuls en praetoren ze zouden kiezen en aanstellen.

Licinia Mucia (lex) de civibus redigundis van de consuls L. Licinius
Crassus (Licinii no. 12) en Q. Mucius Scaevola (95). Deze wet
verwees al de te Rome verblijf houdende socii uit Rome. Het schijnt,
dat er toen vele Italiërs te Rome aanwezig waren, die den schijn
aannamen, rom. burgers te zijn. Cicero noemt het eene lex inutilis et
perniciosa. Zij wekte groote verbittering en heeft veel bijgedragen
tot de uitbarsting van den bondgenootenoorlog.

Liciniae Sextiae (leges) van de volkstribunen C. Licinius Stolo
en L. Sextius (367). 1) de consulatu, dat één der consuls uit
de plebs zou gekozen worden. Aan het bestaan van deze wet wordt
getwijfeld; vast staat slechts, dat L. Sextius Lateranus in 366 de
eerste plebejische consul geweest is. Herhaaldelijk komen nog twee
patricische consuls voor, zoo o.a. in 349 (zie Furii no. 11), voor
het laatst in 343.--2) agraria, dat niemand meer dan 500 iugera (agri
publici) zou bezitten. Zie Agrariae leges.--3) de X viris sacrorum,
dat in plaats van IIviri tienmannen, en deze voor de helft uit de
plebejers zouden gekozen worden. Ook aan het bestaan van deze wet wordt
getwijfeld. Zie Decemviri no. 4.--4) de aere alieno, dat het geleende
kapitaal met de genoten rente zou worden verminderd en het restant in
drie jaarlijksche termijnen zou worden afbetaald. Sommige geleerden
houden ook deze wet voor verzonnen, en wel naar den geest van den
Sullaanschen tijd, toen zulke wetsvoorstellen herhaaldelijk opdoken.

Licinii, plebejisch geslacht, waartoe o. a. de familiën Calvus,
Crassus, Damasippus, Lucullus, Murena, Nerva, Sacerdos, Varus
behoorden. Het was afkomstig uit Etruria, de Murenae echter
uit Lanuvium. 1) C. Licinius, een der eerste twee volkstribunen
(493). V. a. heetten de twee eerste tribuni: L. Sicinius L. f. Velutus
en L. Albinius C. f. Paterculus. Zie echter ook tribuni plebis.--2)
P. Licinius Calvus Esquilinus, de eerste plebejische tribunus
militum consulari potestate (400).--3) C. Licinius Calvus Stolo,
in 376 consulairtribuun en in 368 de eerste plebejische magister
equitum.--4) C. Licinius Calvus Stolo, volkstribuun 377-367,
verschafte na tienjarigen strijd, met zijn ambtgenoot L. Sextius
den plebejers toegang tot het consulaat. Dit verhaal is niet geheel
betrouwbaar, zie leges Liciniae Sextiae. In 361 was hij zelf consul. De
patriciërs klaagden hem aan, omdat hij in strijd met zijne eigene
akkerwet, 1000 iugera staatsdomein in erfpacht bezat en hij werd tot
eene zware geldboete veroordeeld. Ook dit verhaal is niet geheel
betrouwbaar, zie Agrariae leges.--5) C. Licinius Macer, redenaar
en annalist, volkstribuun in 73. In 66, toen Cicero praetor was,
van afpersingen aangeklaagd, pleegde hij zelfmoord. Hij heeft annales
geschreven.--6) C. Licinius Macer Calvus, zoon van no. 5, als redenaar
en elegieëndichter bekend. (82-48). Hij was een vriend van Catullus
en een tegenstander van Cicero.--7) P. Licinius Crassus Dives werd
reeds jong pontifex maximus (212). In 210 was hij censor, nog voordat
hij consul was geweest. In 205 bekleedde hij het consulaat. Hij was
zeer ervaren in het ius pontificium.--8) P. Licinius Crassus, consul
in 171, werd door Perseus van Macedonia bij Sycurium in Thessalia
verslagen.--9) C. Licinius Crassus, broeder van no. 8 en diens
legaat in 171, was zelf consul in 168.--10) C. Licinius Crassus,
volkstribuun in 145, wiens rogatio de sacerdotiis verworpen werd,
nam de gewoonte aan, wanneer hij in het openbaar het woord voerde,
zich naar het volk te keeren en niet naar het senaatsgebouw, zooals
tot nog toe gebruikelijk was.--11) P. Licinius Crassus Dives Mucianus,
een geboren Mucius Scaevola, goed redenaar en jurist en kenner der
grieksche taal, vriend van Tib. Gracchus, consul in 131, vond den dood
op de vlucht na de nederlaag, hem bij Leucae door den pergameenschen
kroonpretendent Aristonicus toegebracht. Hij was pontifex maximus.--12)
L. Licinius Crassus, de beste redenaar van zijn tijd. Nog slechts
21 jaar oud, trad hij in 119 als beschuldiger van C. Papirius Carbo
op, die hierop zichzelf ombracht (Papirii no. 11). In 95 was hij
consul met Q. Mucius Scaevola (zie lex Licinia Mucia). Later was
hij propraetor in Gallia Cisalpina. Hij stierf in 91, na nog in
het vorige jaar de censuur bekleed te hebben. In Cicero's werk de
oratore komt hij als een der hoofdpersonen voor.--12a) L. Licinius
Crassus Scipio, aangenomen zoon van no. 12, z. Cornelii no. 24.--13)
Licinia, dochter van no. 12, echtgenoote van den jongen Marius, eene
zeer welsprekende vrouw. Ook eene oudere zuster bezat de gave der
redekunst.--14) P. Licinius Crassus Dives, consul in 97, censor in 89,
bracht verscheidene jaren als stadhouder in Hispania door en hield
in 93 een triumphus over de Lusitaniërs. In den bondgenootenoorlog
werd hij door M. Lamponius verslagen. Door de partij van Marius in 87
vogelvrij verklaard, sloeg hij de hand aan zichzelf.--15) M. Licinius
Crassus Dives, zoon van no. 14, streed in den burgeroorlog onder Sulla
en verwierf door het opkoopen van verbeurdverklaarde bezittingen een
ontzaggelijk vermogen, dat hij nog langs verschillende wegen zocht
te vermeerderen en dat hij tevens aanwendde om door het leenen van
geld anderen van zich afhankelijk te maken. Als praetor verloste
hij Rome in 71 van den slavenoorlog, waarop hij tegen het volgende
jaar met Pompeius tot consul werd verkozen. Beide ambtgenooten waren
allesbehalve eensgezind; Pompeius zocht de volksgunst door het herstel
der tribunicische macht, Crassus door het volk aan 10000 tafels, op
den openbaren weg aangericht, op een feestmaal te onthalen. Caesar
trad verzoenend tusschen hen op, en in 60 kwam het zoogenaamde eerste
driemanschap tot stand, dat in April 56 te Luca hernieuwd werd. In
55 werden Crassus en Pompeius ten tweeden male consuls; aan Crassus
viel Syria als provincie ten deel. Uit hoop op roem trok hij tegen
de Parthen te velde (54). Hij trok den Euphraat over, maar werd het
volgend jaar in Mesopotamia, ten Z. van Carrhae, verslagen, waarbij
zijn jongste zoon sneuvelde. Bij Carrhae andermaal aangevallen,
werd hij bij een onderhoud met den parthischen veldheer verraderlijk
afgemaakt (53).--16) M. Licinius Crassus Dives, zoon van no. 15,
was quaestor van Caesar in Gallia; hij was waarschijnlijk gehuwd met
Caecilia Metella, van wie het bekende grafmonument aan de Via Appia is
(zie Caecilii no. 27).--17) P. Licinius Crassus Dives, zoon van no. 15,
een bekwaam generaal, was onder Caesar legaat in Gallia geweest. Hij
sneuvelde in 53 tegen de Parthen. Cicero roemt zijne kundigheden en
zijne rechtschapenheid.--18) C. Licinius Mucianus, was onder Nero
en Galba stadhouder van Syria, en ijverde voor de verheffing van
Vespasianus op den troon. Deze zond hem naar Italia, waar hij met
Domitianus het bestuur waarnam tot aan de komst des keizers. Sedert
wijdde hij zich aan de wetenschap. Hij heeft o. a. een werk uitgegeven
over hetgeen hij in het Oosten gezien had.--19) L. Licinius Damasippus,
onjuiste naam voor L. Junius Brutus Damasippus (Junii no. 24). Hij
was in 82 praetor, en liet toen op bevel van den jongen Marius,
vóór hij Rome ontruimde, de voornaamste overgebleven leden van de
optimatenpartij ombrengen. Na den slag bij Porta Collina (1 Nov. 82)
liet Sulla hem met de overige krijgsgevangenen afmaken.--20) Licinius
Damasippus, bij Cicero vermeld als liefhebber van standbeelden en
tuinen. Bij Horatius komt een Damasippus voor, die zijn vermogen heeft
doorgebracht en daarna stoicijn is geworden. Dit is waarschijnlijk
dezelfde.--21) L. Licinius Lucullus, volkstribuun in 196 en een
der eerste IIIviri epulones (zie lex Licinia).--22) L. Licinius
Lucullus, consul in 151, overviel verraderlijk in Spanje de Vaccaei,
die met de Romeinen verbonden waren; na vele moordtooneelen werd hij
genoodzaakt het beleg voor hun hoofdstad Pallantia op te geven en terug
te trekken. Het volgende jaar behaalde hij samen met Ser. Sulpicius
Galba (z. Sulpicii no. 11) eenige voordeelen op de Lusitaniërs.--23)
L. Licinius Lucullus, propraetor op Sicilia in 103, trachtte
vruchteloos den slavenopstand aldaar te onderdrukken. Later werd
hij wegens bedriegelijke handelingen veroordeeld en verbannen.--24)
L. Licinius Lucullus, zoon van no. 23, was Sulla's quaestor in diens
veldtocht tegen Mithradates en commandant van de vloot in de Aegaeische
zee. Een verzoek van Fimbria (zie Flavii no. 4) den koning in de haven
van Pitane in te sluiten, wees hij van de hand, waardoor Mithradates
ontsnappen kon. In 76 was hij propraetor in Africa. In 74 was hij
consul en kreeg als zoodanig de provincies Asia en en Cilicia, en
werd belast met het opperbevel in den nieuwen mithradatischen oorlog,
terwijl zijn ambtgenoot M. Aurelius Cotta met Bithynia het opperbevel
kreeg over de vloot. In 73 versloeg hij den koning bij Cyzicus,
verdreef hem uit de rom. provincie, veroverde vervolgens Pontus, trok
hierop (69) tegen Tigranes van Armenia, den schoonzoon en bondgenoot
van Mithradates, op en versloeg bij Tigranocerta eene aanzienlijke
overmacht. Doch Lucullus had zich vijanden gemaakt onder de societates
publicanorum, tegen wier afpersingen hij de Asiaten in bescherming had
genomen; daarbij waren er, die de leiding van den oorlog aan Pompeius
in handen wilden spelen. Het leger van Lucullus werd opgeruid en de
soldaten weigerden eenparig den winterveldtocht in het onherbergzame
Armenia voort te zetten. Lucullus moest de gemaakte veroveringen prijs
geven en werd teruggeroepen (67). Hij zeide hierop het staatsleven
vaarwel. Hij was ontzaggelijk rijk, doch in tegenstelling van zoovele
anderen streng eerlijk en niet hebzuchtig. Hij was een der beschermers
van den dichter Archias en zelf een kenner der grieksche literatuur. In
zijne jongere jaren had hij in het Grieksch den bondgenootenoorlog
beschreven. Zijne woning, landhuizen, boek- en kunstverzamelingen,
alles was even rijk en prachtig. Hij stierf krankzinnig in 56.--25)
M. Licinius Lucullus, broeder van no. 24, doch door M. Terentius Varro
tot zoon aangenomen en dus M. Terentius Licinianus Varro, ook wel
M. Terentius Varro Lucullus genoemd, was consul in 73 (z. Terentii
no. 6 en Cassia Terentia (lex)), en bestuurde vervolgens Macedonia
en onderwierp toen de Bessi, een thracische volksstam. Hij was een
vriend van Cicero en stond hem in zijn ballingschap bij. Hij had niet
de groote talenten van zijn broeder, en leefde op minder vorstelijken
voet.--26) M. Licinius Lucullus, zoon van no. 24, opgegroeid onder
de voogdij van Cato (minor) en Cicero, sneuvelde bij Philippi als
aanhanger van Brutus en Cassius.--27) L. Licinius Murena, praetor in
156 (?), kreeg den naam Murena of Muraena (= makreel) naar de door
hem aangelegde vischvijvers. Hij was één van de Xviri, die in 146
Griekenland als provincie Achaia ingericht hebben.--28) P. Licinius
Murena, zoon van no. 27, groot oudheidkenner, sneuvelde in den strijd
tegen de partij van Marius.--29) L. Licinius Murena, ook een zoon van
no. 27, streed in 86 onder Sulla tegen den mithradatischen veldheer
Archelaus. In 84 door Sulla als stadhouder in Asia achtergelaten,
hervatte hij in 83 op eigen gezag den oorlog tegen Mithradates, doch
werd verslagen (82) en daarna door Sulla teruggeroepen. Er werd hem
echter een triumftocht toegestaan.--30) L. Licinius Murena streed
eerst onder zijn vader (no. 29), daarna onder Lucullus (no. 24) tegen
Mithradates. Als propraetor van Gallia (64) betoonde hij zich een
eerlijk en rechtvaardig bewindsman. In 63 werd hij tot consul voor het
volgende jaar gekozen, doch van ambitus beschuldigd. Cicero, Crassus
en Hortensius traden als zijne verdedigers op en hij werd glansrijk
vrijgesproken. Hij ondersteunde in 63 de veroordeeling van Catilina's
saamgezworenen.--31) C. Licinius Murena, ook een zoon van no. 29, was
in 63 legatus pro praetore van Gallia Cisalpina en liet de boden van
Catilina gevangen nemen.--32) A. Terentius Varro Murena, een geboren
Licinius, roeide in 25 het Alpenvolk der Salassers bijna uit. In
hun gebied werd toen Augusta Praetoria (tgw. Aosta) aangelegd. In 23
liet Augustus hem, ofschoon hij een zwager van Maecenas was, wegens
samenzwering ter dood brengen.--33) Een andere tak der Licinii waren de
Nervae. Een hunner, P. Licinius Nerva, in 104 propraetor van Sicilia,
gaf aanleiding tot den tweeden slavenoorlog aldaar.--34) C. Licinius
Sacerdos, werd in 142 door den censor Scipio (Africanus minor)
van meineed beticht, doch de zaak werd niet verder doorgezet.--35)
C. Licinius Sacerdos, de voorganger van C. Verres, had zich als
propraetor van Sicilia (74) door eerlijkheid en rechtschapenheid
onderscheiden.--36) Nog een tak zijn de Vari. De voornaamste is
C. Licinius Varus, consul in 236, die de Corsen onderwierp.--37)
A. Licinius Archias, grieksch dichter uit Antiochia in Syria, zeer
bevriend met L. Licinius Lucullus, van wien hij den gentielnaam
Licinius aannam. Hij had door toedoen van Lucullus het burgerrecht
van Heraclea (in Lucania) gekregen, en toen na den marsischen oorlog
ook de Heracleoten het rom. burgerrecht erlangden, werd Archias
rom. burger. In 62 echter werd hij beschuldigd, dat hij onwettig zich
het burgerrecht zou hebben aangematigd. Cicero verdedigde hem.

Licinius (C. Valerius), uit Dacia geboortig, rom. keizer 308-324
n. C. Na den dood van Maximinus II Daia waren hij en zijn zwager
Constantinus (later de Groote) de eenige overgebleven keizers. Toen ook
tusschen hen de strijd ontbrandde, dolf Licinius het onderspit. Zie
Constantinus. Een jaar na zijn afzetting werd Licinius, toen hij
hoogverraad wilde plegen, te Thessalonice omgebracht (324).

Licinus, familienaam in de gens Porcia.

Lictores. De magistraten, die het imperium hadden, hadden lictoren in
dienst, die de fasces of roedenbundels voor hen uit droegen. Een consul
had er 12, een praetor binnen Rome 2, buiten de stad 6. De dictator
had er 24, de magister equitum 6. Wanneer er een dictator benoemd was,
hadden de consuls, althans binnen Rome, geene lictoren. De lictoren
van deze soort vormden 3 decuriae, elk van 24 man. Een andere soort
waren de lictores curiati, de 30 boden der 30 curiën. Zij maakten
ééne decurie uit. De flamen Dialis en de vestaalsche maagden hadden
ook ieder een lictor, die echter evenmin als de curiaatlictoren een
roedenbundel droeg. De lictoren van een overheidspersoon gingen één
voor één; hij, die het meeste vertrouwen genoot, was de achterste in
de rij en dus het dichtst bij den magistraat (lictor proximus). Het
was een vast gebruik, dat, wanneer de magistraat in het openbaar met
iemand sprak, deze lictor altijd tusschen beiden in bleef staan.

Licus, zijrivier van den Donau in Vindelicia, thans Lech.

Licymnius, Likymnios, zoon van Electryon, ging met zijn zwager
Amphitryo naar Thebae en huwde diens zuster Perimede. Hij vergezelde
Heracles dikwijls op zijne tochten, en werd door diens zoon Tlepolemus,
met opzet of bij ongeluk, gedood.

Lide, Lide, berg in Caria, bij Pedasa.

Ligarii, een geslacht van sabijnsche afkomst, waarvan in de
burgeroorlogen drie broeders voorkomen. Een er van is Q. Ligarius,
voor wien Cicero eene verdedigingsrede heeft gehouden. Hij was in 50
legaat in Africa geweest en wel legatus pro praetore bij ontstentenis
van den stadhouder. Hij had echter de provincie overgedragen aan
P. Attius Varus, aanhanger van Pompeius, en had L. Aelius Tubero, die
door den senaat tot propraetor van Africa benoemd was, belet aan land
te komen. Hij streed ook nog tegen Caesars veldheer C. Scribonius
Curio, later tegen Caesar zelf, doch werd gevangen genomen en
verbannen. Cicero wist echter in eene fijn doorwrochte rede Caesar tot
genade te bewegen. Later vindt men Ligarius onder Caesars moordenaars.

Liger, rivier in Gallia, thans de Loire.

Ligii, Lugii, Lygii, een groote germaansche volksstam tusschen den
bovenloop van Viadus (Oder) en Vistula (Weichsel). Uit hen zijn later
de Vandalen en Burgundi voortgekomen.

Ligula, een soort eierlepel, grooter dan de cochlear (z. a.); ook
als maat het 1/4 deel van een cyathus.

Liguria, Ligystike, het land in Boven-Italië, tusschen den sinus
Ligusticus (golf v. Genua) en den Padus (Po). De inwoners, Ligures,
Ligyes, waren een krijgshaftig volk; het land was boschrijk en in het
Z. doorsneden door den Apenninus. Van omstreeks 240 tot op den tijd
van Augustus poogden de Rom. het land te onderwerpen; eerst in 14
werd Liguria tot provincie gemaakt. De Liguriërs waren sterk gebruind.

Lilaea, Lilaia, oude stad in het N.W. van Phocis, nabij de bronnen
van den Cephisus.

Lilybaeum, Lilybaion, westelijke kaap van Sicilia, met eene
gelijknamige, uiterst sterke stad, in 390 door de Carthagers onder
Himilco gesticht, die de inwoners van het nabijgelegen Motye hierheen
overbracht, en de stad met een sterke bezetting voorzag. De Romeinen
stieten in 250 voor Lilybaeum het hoofd. Onder de rom. heerschappij
bleef Lilybaeum de zetel van een der beide quaestoren. De andere
hield te Syracusae verblijf. Thans Marsala.

Limes imperii, in het algemeen de grens van het rom. rijk, meer in
het bijzonder de Limes Germaniae Superioris en de Limes Raetiae. Deze
grensversterking, die door de Flavische keizers begonnen en door latere
keizers afgewerkt is, begint bij Rheinbrohl, loopt zuidoostelijk naar
den Taunus, buigt dan noordelijk om, zoodat Friedberg en Wetterau
ingesloten worden, en bereikt dan naar het Zuiden ombuigend, de
Main bij Gross-Krotzenburg, die dan tot Miltenberg de grens vormt;
dan loopt de limes in een rechte lijn bijna zuidelijk tot Lorch. Tot
zoover reikt de limes Germaniae Superioris. Hier sluit zich bijna onder
een rechten hoek de limes Raetiae aan, die in een boog ten Noorden van
de Donau zich naar het Oosten richt, en boven Regensburg bij de Donau
eindigt. Men heeft in de laatste jaren tal van castella opgegraven,
waarvan het voornaamste, de Saalburg benoorden Homburg v. d. H.,
weer opgebouwd is.

Limnae, Limnai, (= moeras), stad in Messenia, op de grens van Laconia,
met een tempel van Artemis Limnatis. Hier greep de aanleiding tot
den eersten messenischen oorlog plaats, toen messenische meisjes door
spartaansche jongelingen onteerd werden.--Eene wijk in Athene en in
Sparta heette ook Limnae.--Ook een ionische stad op de W. kust van
de thracische Chersonesus.

Limnaea, Limnaia, welvarend vlek in het N. van Acarnania, met eene
haven aan de Ambracische golf.

Limone = Elone.

Limonum, stad der Pictones in Gallia, thans Poitiers.

Limus, een schort met schuine strepen, door den offerdienaar gedragen.

Limyra, ta Limyra, stad in het Z.O. van Lycia, aan de rivier Limyrus.

Lindus, Lindos, stad aan de O.-kust van Rhodus. Zie Ialysus.

Lingones, Lingones, aanzienlijk gallisch volk in Gallia op het
tegenw. plateau van Langres, aan de bronnen der Mosa (Maas) en van
den Matrona (Marne). Steden: Divio (Dijon), dat door sommigen tot
het gebied der Sequani gerekend wordt, en Andematunum (Langres).

Linternum = Liternum.

Linus, Linos, een schoon jongeling, wiens vroege dood in zeer oude
klaagliederen (linoi) betreurd werd, waarin dikwijls de uitroep ailinos
herhaald werd. Te Argos heette hij de zoon van Apollo en Psamathe;
hij was door zijne moeder te vondeling gelegd, bij een herder opgevoed,
en toen hij opgegroeid was, door honden verscheurd. Psamathe werd, toen
de geboorte van haar kind ontdekt was, door haar vader gedood. Om de
schimmen der beide dooden te verzoenen, vierden de Argiven jaarlijks
omstreeks de hondsdagen het feest arneis of kynophontis, waarbij
lammeren geofferd en honden gedood werden, terwijl vrouwen onder het
zingen van het Linuslied een optocht hielden. De Thebanen brachten
hem jaarlijks een lijkoffer op den Helicon. Bij hen heette hij de zoon
van Hermes en de Muze Urania, en was hij een beroemd zanger, die met
Apollo een wedstrijd aanging en door hem gedood werd.--V. a. was hij
gedood door zijn leerling Heracles (z. a.).

Lipara, Lipara, het grootste der Aeolische, Vulcanische of Liparische
eilanden, ten N. van Sicilia, waartoe het in den keizertijd behoorde.

Lipaxus, Lipaxos, kuststad in het macedonische gewest Crossaea.

Lipomartyriou dike, aanklacht tegen iemand, die, in strijd met eene
gedane belofte, niet als getuige verschenen is.

Lipsydrium, Leipsydrion, vesting aan den voet van het gebergte Parnes
in Attica, ten Z.W. van Decelea, door de Pisistratiden onder leiding
van Clisthenes bezet (± 512); zij werden echter door Hippius gedwongen
het Attische land te verlaten.

Liquentia, rivier in het noordelijk gedeelte van het gebied der Veneti,
die zich in de Adriatische zee stort.

Liris, Leiris, grensrivier tusschen Latium en Campania, die zich
met weinig stroom bij Minturnae in zee stort; vandaar bij Horatius
taciturnus amnis. In zijn bovenloop stroomt hij langs Sora en
Fregellae, waar hij den Tolerus (Trerus) opneemt.

Lissus, Lissos, 1) rivier op Sicilia, een zijtak van den Terias,
bij Leontini.--2) rivier in Thracia, die bij Maronea in zee valt.--3)
stad aan de zuid-dalmatische kust, in 385 door Dionysius van Syracusae
gesticht, met eene onneembare acropolis.

Litae, Litai, godinnen van berouw en gebed. Zij volgen Ate met langzame
schreden, om het door deze bedreven kwaad weder goed te maken.

Litana silva, bergwoud op den Apenninus in Gallia Cispadana, ten
Z.O. van Mutina (Modena). Ligging onzeker. Hier sneuvelde de consul
L. Postumius Albinus in 216 tegen de Galliërs.

Literatus servus, een geletterde slaaf, zooals de aanzienlijken
als secretaris, voorlezer, bibliothecaris, enz., gebruikten; doch
ook gebrandmerkte slaaf, wien wegens ontvluchting of diefstal een F
(fugitivus, fur) op het voorhoofd was gebrand.

Liternum, Liternon, ook Linternum, stad op de campaansche kust, ten
Zuiden van de rivier de Clanius, naar de stad ook wel Liternus of
Linternus genoemd. Tusschen de rivier en de stad lag langs de kust
de Literna palus. In 196 werd de stad als rom. kolonie aangelegd op
het grondgebied van Capua. Scipio Africanus maior is hier in 183 als
balling gestorven en begraven.

Litis aestimatio, taxatie door den iudex van het voorwerp,
waarover het geding loopt, voor zoover niet op eene bepaalde som was
geprocedeerd. Bij een iudicium publicum komt een dergelijke taxatie
ook wel voor. Wanneer b.v. iemand wegens afpersingen veroordeeld
was, moest het bedrag daarvan nog getaxeerd worden, om hiernaar
de schadevergoeding vast te stellen. Dit geschiedde door dezelfde
rechters, die het vonnis hadden geveld.

Litis contestatio, plechtige oproeping van getuigen en vaststelling
in hunne tegenwoordigheid van het punt, waarover het geding
loopt. Hiermede werden de handelingen in iure besloten. Zie ook
formula.

Litis denuntiatio, de door keizer M. Aurelius ingevoerde inleiding
van een proces door het indienen eener schriftelijke klacht, ter
vervanging der vroegere in ius vocatio.

Liturgia, letourgia, leit., eene uitgave ten bate van het algemeen
door een enkel persoon gedragen. Te Athene behoorden tot de gewone
(enkyklioi) liturgieën: choregie, gymnasiarchie, enz., tot de
buitengewone: de triërarchie, proeisphora en architheorie. Van
staatswege werd de persoon aangewezen, die met eene liturgie belast
werd, uitgesloten waren archonten, erfdochters, minderjarigen, en
zij wier vermogen minder dan 3 talenten bedroeg; ook bestonden er
bepalingen om te voorkomen, dat hetzelfde vermogen te dikwijls door
eene liturgie gedrukt werd, vgl. Antidosis. De liturgieën waren zeer
kostbaar, vooral daar men, tenminste in den goeden tijd, uit mildheid
of eerzucht of een streven naar de volksgunst, veel meer deed dan
eigenlijk vereischt werd; de choregie kostte soms 5000 drachmen,
de kosten van de triërarchie stegen soms tot een talent.

Lituus, de korte van boven spiraalvormig gekromde staf der augurs, die
vrij van knoesten moest zijn. Ook de kromhoorn, die als blaasinstrument
bij de rom. ruiterij diende.

Lityerses, Lityerses, Phrygiër, zoon van Midas, ontving de
vreemdelingen gastvrij, doch dwong hen later hem bij den oogst
te helpen en een wedstrijd in het maaien met hem aan te gaan; den
overwonnenen sneed hij het hoofd af. Heracles doodde hem en wierp
zijn lijk in de rivier de Maeander.

Liviae (leges) van den volkstribuun M. Livius Drusus, 122, die echter
niet tot uitvoering kwamen, daar zij niet ernstig gemeend waren,
doch slechts de strekking hadden, den invloed van C. Gracchus te
ondermijnen. Zie hieromtrent verder onder Agrariae (leges).

Liviae (leges) van den volkstribuun M. Livius Drusus in 91: 1) lex
iudiciaria, dat 1o. de senaat met 300 leden uit den ridderstand
zou aangevuld worden, en dat uit dezen verdubbelden senaat de
rechters zouden gekozen worden; 2o. er een onderzoek zou ingesteld
worden naar die rechters, die zich hadden laten omkoopen.--2) leges
agraria et de coloniis deducendis, in denzelfden trant als die van
C. Gracchus. Zie verder onder Agrariae (leges).--3) lex frumentaria,
waarbij de prijs van het koren verlaagd werd, overigens niet nader
bekend.--4) lex nummaria, dat de zilveren munt voor 1/8 met koper zou
vermengd worden.--5) lex de civitate, om aan de italiaansche socii
het rom. burgerrecht toe te kennen. De laatstgenoemde wet kwam niet
in behandeling; de overige werden door den senaat ongeldig verklaard,
omdat ze gezamenlijk in stemming waren gebracht, hetgeen verboden was,
zie Caecilia Didia (lex).

Livii, oud plebejisch geslacht, waarin de familie Drusus de voornaamste
is. 1) M. Livius Denter, consul in 302, en na de lex Ogulnia (300) een
der eerste plebejische pontifices.--2) C. Livius Drusus, broeder van
no. 3, een uitstekend redenaar, hield, toen hij blind was geworden,
zich bezig met het geven van rechtsgeleerde adviezen.--3) M. Livius
Drusus, volkstribuun in 122, broeder van no. 2, was een tegenstander
van C. Gracchus (zie leges Liviae). In 112 was hij consul en bestreed
met goed gevolg de thracische Scordisci.--4) M. Livius Drusus,
volkstribuun in 91, zoon van no. 3, was een goed redenaar en een man
van edel karakter en onbesproken zeden. Door te groot zelfvertrouwen
gedreven, meende hij, door aan alle partijen iets te geven, ze met
elkander te kunnen verzoenen. Aan den senaat wilde hij een deel der
rechtspraak teruggeven, aan het volk landerijen en uitdeelingen van
koren, aan de bondgenooten het rom. burgerrecht verleenen (zie leges
Liviae). Vooral dit laatste wetsvoorstel stiet overal op tegenstand
(zie vooral Marcii no. 16), en Livius werd in zijn huis door een
dweper vermoord.--5) Livia, zuster van no. 4, was bij M. Porcius
Cato de moeder van Cato van Utica. Als weduwe hertrouwde zij met
Q. Servilius Caepio (Servilii no. 17). Omtrent haar dochter Servilia
z. Servilii no. 19.--6) M. Livius Macatus verdedigde in 214 Tarentum
tegen Hannibal en hield zich in den burg staande, totdat Q. Fabius
Maximus in 209 de stad heroverde.--7) M. Livius Salinator overwon als
consul in 219 met zijn ambtgenoot L. Aemilius Paullus de Illyriërs;
beiden werden wegens onregelmatigheden bij het verdeelen van den buit
(de peculatu) veroordeeld. In 207 was hij andermaal consul en versloeg
toen met zijn ambtgenoot C. Claudius Nero bij den Metaurus in Umbria
Hannibals broeder Hasdrubal. In 204 was hij censor, wederom met Nero,
bij welke gelegenheid de beide mannen, die elkander sedert vele jaren
een diepen haat toedroegen, elkander onder de aerarii brachten. Door
eene belasting op het zout te leggen, kreeg Livius in zijne censuur
den spotnaam van Salinator.--8) Livia Drusilla, dochter van zekeren
Appius Claudius Pulcher, die na zijn adoptie door een zekeren Livius
M. Livius Drusus Claudianus heette, en die in den slag bij Philippi
gesneuveld was, huwde met Tib. Claudius Nero, die haar echter aan
Octavianus op diens aandrang afstond (38). Door hare schoonheid en
haar verstand wist zij Octavianus geheel aan zich te boeien, zoodat
hij de beide zoons, die Livia van haren eersten man had, Tiberius
en Drusus, als de zijne aannam. Door Augustus werd zij bij testament
met de namen Julia Augusta in de gens Julia opgenomen. Op haar zoon
Tiberius had zij minder invloed, hoewel zij door hare maatregelen na
Augustus' dood hem de regeering had verschaft. Zij overleed in 22 na
C.--9) Over Livilla, dochter van Drusus en Antonia minor, en Livilla,
dochter van Germanicus en Agrippina, zie men Iulii op het einde.--10)
T. Livius Patavinus, niet met de gens Livia verwant, maar uit eene
aanzienlijke familie te Patavium geboren, schreef eene uitvoerige
geschiedenis van Rome van de stichting der stad af tot op den dood
van Drusus (9), in 142 boeken. Hij werkte hieraan van 27 tot aan zijn
dood. Hiervan bestaan nog I-X (tot 293), XXI-XLV (218-167) en nog zeer
enkele fragmenten. Er zijn nog inhoudsopgaven (periochae) van bijna
alle boeken over. Hij leefde 59-17 na C.--11) Livius Andronicus,
een geboren Griek, uit Tarentum, bij de verovering dezer stad door
de Rom. gevangen genomen (272) en te Rome als slaaf verkocht. Hij
kwam als zoodanig in het huis van een der Livii en nam daarom als
vrijgelatene den naam Livius aan. Hij was de eerste tooneeldichter der
Romeinen, ± 240. Ook heeft hij de Odyssee in het Latijn overgebracht,
in saturnische versmaat. Op enkele fragmenten na is alles verloren.

Lixus, oud-phoenicische nederzetting op de atlantische kust van
Mauretanië.

Lochos, eene afdeeling soldaten in het spartaansche leger van
onbepaalde sterkte, die echter in den regel omstreeks 100 man geweest
zal zijn. In slagorde stond de lochos gewoonlijk acht man diep, op
marsch vormde men dikwijls lochoi orthioi met smal front en groote
diepte. De hieros lochos der Thebanen bestond uit 300 man. Toen later
groote huurlegers gevormd werden, werd de indeeling in lochoi daarbij
overgenomen. Aan het hoofd van den lochos stond een lochagos.

Locri Epizephyrii, Lokroi Epizephyrioi, eene oude stad op de kust van
Bruttium, bij kaap Zephyrium, door Ozolische Locriërs gesticht. Zelf
meenden zij, en men vindt die meening ook bij de dichters, dat zij
afstamden uit Naryx of Narycus (z. a.), een klein plaatsje in het
gebied der Opuntische Locriërs, en dat de stad gesticht was door de
volgelingen van Aiax, den zoon van Oileus, nadat deze in den storm
bij kaap Caphereus was omgekomen. Te Locri leefde in de 7de eeuw de
beroemde wetgever Zaleucus. De stad bloeide door handel en vertier
tot den tweeden punischen oorlog, toen ging zij achteruit en geraakte
allengs in verval.

Locris, Lokris. De Locri, Lokroi, misschien van lelegischen stam,
waren door de Phocensers, die als eene wig in hun gebied indrongen, in
drie deelen versnipperd en geraakten nooit tot macht of aanzien. Aan
de Euboeïsche golf woonden de Locri Opuntii, aldus genaamd naar
de stad Opus (gen. -ntis) en de Locri Epicnemidii, naar den berg
Cnemis. Deze twee vormden echter één staat, met Opus tot hoofdstad,
en werden gezamenlijk ook wel de oostelijke Locriërs (eoioi) of hoi
pros Euboian Lokroi genoemd. Aan de Corinthische golf woonden de Locri
Ozolae, of westelijke (hesperioi) Locriërs, die meer dan de anderen
een roofzieken aard behouden hadden. Tot hun gebied behoorden de
steden Amphissa, bekend in den laatsten heiligen oorlog, en Naupactus
(Lepanto), vanwaar de Doriërs naar de Peloponnesus waren overgestoken.

Locusta, beruchte giftmengster, die het vergif bereidde, waaraan
keizer Claudius en Britannicus stierven. Onder Galba werd zij ter
dood gebracht.

Logeion, het tooneel in engeren zin = proskenion.

Logistai, een collegie van 30, later 10 beambten, vroeger bij
stemming verkozen, later door het lot aangewezen, die met de euthynoi
de rekening en verantwoording der afgetreden overheidspersonen
nazagen. Zie Euthynai.

Logographos, in het algemeen een prozaschrijver, meer in het bizonder
een schrijver van geschiedenis of van redevoeringen. Vooral geeft men
dien naam aan attische redenaars, die voor anderen pleidooien schreven;
verder aan de oudste geschiedschrijvers, die het eerst sagen en mythen,
welke tot hun tijd alleen in den mond van het volk geleefd hebben,
in eenvoudig proza te boek stelden, en dus den eersten stap deden
op het gebied der historiographie. De voornaamste zijn: Hecataeus,
Acusilaus, Charon, Xanthus, Pherecydes, Hellanicus, Damastes.

Lollii, plebejisch geslacht uit Samnium. 1) M. Lollius Paullinus,
consul in 21, werd in 16 door de germaansche volkeren aan den Rijn
verslagen. Augustus vertrouwde hem zijn kleinzoon Gaius Caesar toe,
toen deze in het jaar 1 naar het O. ging. Hij was een vriend van
Horatius, die aan hem Carm. IV. 9 en aan zijne zoons Epist. I. 2 en 18
richtte.--2) Zijne kleindochter Lollia Paullina werd de echtgenoote
van keizer Caligula, die haar echter weder verstiet. Later werd zij
vermoord door toedoen van Agrippina (49 n. C.).--3) Q. Lollius Urbicus,
legaat van keizer Antoninus Pius in Britannia, z. a.

Londinium, thans Londen, reeds in het rom. tijdperk eene aanzienlijke
koopstad der Trinobantes.

Longinus, familienaam in de gens Cassia (Cassii no. 2-12).

Longinus, Longinos, Cassius L., geb. te Athene in het begin der 3de
eeuw na C., verwierf groot aanzien als letterkundige en wijsgeer en
gaf te Athene onderwijs in die vakken. Hij reisde veel, en leerde op
een van zijne reizen koningin Zenobia kennen, die hem tot raadsman nam
en zich op zijn aandrijven tegen de Rom. verzette; toen dus Zenobia
overwonnen was, werd L. op last van Aurelianus ter dood gebracht
(272). Van zijne talrijke werken is alleen eene verhandeling peri
hypsous bewaard gebleven, en ook deze dateert naar veler meening uit
een veel vroegeren tijd.

Longobardi, een dappere germaansche stam aan den linkeroever van de
Beneden-Elbe; de naam is nog over in Bardewik bij Lüneburg. Tijdens
de volksverhuizing trekt een groot gedeelte van het volk zuidoostelijk
naar Donau en Theiss. In 568 n. Chr. vallen ze onder hun koning Alboin
Italië binnen, en stichten daar het Longobardische rijk. Naar hen
heet een gedeelte van Noord-Italië Lombardije.

Longula, albaansche gemeente, onderhoorig aan Antium, vroeg door de
Romeinen verwoest.

Longus, Longos, waarschijnlijk einde van de 2de eeuw n. C., schrijver
van een herdersroman (Poimenika ta kata Daphnin kai Chloen), die
als de beste der oude romans geprezen wordt en ook meermalen door
nieuwere schrijvers nagevolgd is. Over het leven van den schrijver
is niets bekend.

Loretanus (portus) = Lauretanus Sinus.

Lorica, thorax, harnas, onverschillig of het slechts uit eene
borstplaat bestond, of wel ook den rug bedekte. De harnassen
waren dikwijls van lederen riemen vervaardigd, dikwijls ook van
strooken metaal, die door middel van scharnieren over elkander konden
schuiven. Wie het echter betalen kon, nam liefst een schubbenpantser
(lorica squamata). Ook de borstweringen op muren heeten loricae.

Lorium, dorp aan de via Aurelia in Etruria, tusschen Rome en Alsium,
sterfplaats van Antoninus Pius, die er ook was groot gebracht.

Loryma, ta Loryma, haven op de Zuidkust van Caria, tegenover Rhodus.

Lotis, nimf, die door Priapus met zijne liefde vervolgd werd; toen
zij hem niet meer ontvluchten konde, veranderden de goden haar op
hare bede in een lotus.

Lotophagi, Lotophagoi, volksstam in Africa aan de kleine Syrte, een
goedaardig volk, dat van den lotusboom leefde. Door hun gebied liep
een karavaanweg. Naar hen wordt het eiland Meninx in de kleine Syrte
ook Lotophagitis genoemd.

Loxias, Loxias, bijnaam van Apollo, naar de duistere taal, waarin
zijne orakels gegeven werden.

Lua, Lua Mater, dochter of vrouw van Saturnus, eene godin te wier eere
de Romeinen na den slag buitgemaakte wapenen verbrandden, een offer dat
strekte tot verzoening van het vergoten bloed. Het is waarschijnlijk
een godheid, die een ongunstigen invloed uitoefent op het gezaaide.

Luca, Louka, thans Lucca, stad aan de grenzen van Liguria en Etruria,
sedert 177 rom. kolonie.

Lucania, Leukania, gewest van Zuid-Italia ten Z. van Samnium en
Apulia, ten N. van het land der Bruttii. Het bracht veel rundvee
voort van de zwaarste en grootste soort, zoodat de Rom. in het eerst
aan de olifanten, die Pyrrhus medebracht, den naam van lucanische
ossen gaven. De Lucaniërs, die de oude Oenotriërs verdrongen hadden,
waren van samnietischen stam. Zie Graecia magna. De kust was bezet met
grieksche volkplantingen. Na den tarentijnschen oorlog kwam Lucania
onder rom. heerschappij. Sedert den tweeden punischen oorlog is het
land vervallen. Later is het nog meer ontvolkt door den slavenoorlog
van 73-71.

Lucanus, familienaam in de gens Annaea.

Lucceii, plebejisch geslacht. 1) L. Lucceius geschiedschrijver van
den bondgenooten-oorlog en den eersten burgeroorlog, bevriend met
Cicero. Hij dong in 61 vergeefs naar het consulaat.--2) C. Lucceius
Hirrus, z. Lucilii no. 4.--3) Q. Lucceius, geldwisselaar te Rhegium,
getuige in het proces tegen Verres.--4) Lucceius Albinus, onder Nero
procurator van Judaea (62-65 n. C.), vervolgens om zijne afpersingen
overgeplaatst naar Mauretania, later onder Vitellius ter dood gebracht.

Luceres of Lucerenses, een van de drie oude stamtribus van den
rom. staat. Zie Tities.

Luceria, Loukeria, of Nuceria, stad op de apulisch-samnietische
grenzen, sedert 321 bondgenoot van Rome, herhaaldelijk door de
Samnieten ingenomen en door de Romeinen heroverd, doch in 314 of 315
herbouwd en rom. kolonie.

Lucetius, bijnaam van Jupiter als god van het daglicht.

Lucianus, Loukianos, van Samosata, werd geboren omstreeks 125 n. C. Hij
was een zoon van arme ouders en leerde aanvankelijk een handwerk,
maar spoedig wijdde hij zich aan de studie der welsprekendheid, trad
toen als pleitbezorger op, en reisde door Kl. Azië, Griekenland,
Italië en Gallië, waar hij veel roem en geld verwierf door zijne
voordrachten, waarvan verscheidene bewaard gebleven zijn. Eindelijk
vestigde hij zich te Athene, waar hij zich ijverig bezig hield met de
studie der wijsbegeerte, en een aantal werken schreef, die in den vorm
van samenspraken in zuivere, eenvoudige taal en beschaafden stijl een
duidelijk beeld geven van het leven van zijn veelbewogen tijd in al
zijne uitingen. Met geestigen spot en satire hekelt de schrijver het
verval der redekunst en literatuur, de ontaarding van beschaving en
zeden, het volksgeloof en den ouden eeredienst, maar vooral het van
overal indringende bijgeloof, en hen die daarin een middel vinden om de
menigte te bedriegen, de gemaaktheid en het vertoon der stoicijnen en
cynici--hoewel hij met Demonax bevriend was--terwijl hij daarentegen,
hoewel hij persoonlijk tot de leer van Epicurus overhelt, met eerbied
spreekt over de oude wijsgeeren van elke richting. Het laatste deel
van zijn leven bracht bij in Aegypte door, waar hij een rechterlijk
ambt bekleedde.

Lucifer, 1) = Hesperus en Phosphorus.--2) = Daduchus.

Lucifera, 1) bijnaam van eenige godinnen van het licht: Diana, Aurora,
e. a.--2) vrouw van den Daduchus.

Lucilii, plebejisch geslacht. 1) C. Lucilius uit Suessa Aurunca, in het
Z. van Latium (180-102), een vertrouwd vriend van Scipio Africanus
minor en van C. Laelius. Hij was de eerste rom. hekeldichter,
voorganger van Horatius, en hekelde zonder aanzien des persoons
de gebreken van zijn tijd. Hoewel zijn versbouw stroef was, werd
hij toch met graagte gelezen. Er zijn nog fragmenten van zijn
werken over.--2) Lucilius Iunior, stoicijn, vriend van Seneca
Philosophus, aan wien S. (Annaei no. 2) zijne Epistulae schreef en
meerdere werken opdroeg, beoefende met ijver de wetenschappen en
de dichtkunst. Hij is waarschijnlijk de schrijver van Aetna, een
didactisch gedicht in hexameters.--3) Q. Lucilius Balbus, ook een
aanhanger der stoische wijsbegeerte, door Cicero sprekend ingevoerd
in zijn geschrift de natura deorum.--4) C. Lucilius Hirrus, ook wel,
maar verkeerd C. Lucceius Hirrus genoemd, volkstribuun in 53, wierf
in den burgeroorlog troepen voor Pompeius en werd door dezen naar
den parthischen koning Orodes gezonden om diens hulp te winnen, maar
werd door hem een tijdlang gevangen gehouden. Na Pompeius' dood werd
L. door Caesar begenadigd, maar bij de vogelvrijverklaringen van 43
vluchtte hij naar S. Pompeius.

Lucina, bijnaam van Juno en Diana als godinnen, die bij de geboorte
behulpzaam zijn.

Lucretii, oorspronkelijk patricisch geslacht, doch later met
plebejische takken.--1) Sp. Lucretius Tricipitinus was senator
en praefectus urbi onder Tarquinius Superbus. In 509 werd hij
na het sneuvelen van Brutus in diens plaats consul, doch stierf
kort daarop.--2) Lucretia, dochter van no. 1 en echtgenoote van
L. Tarquinius Collatinus, eene vrouw van buitengewone schoonheid,
werd door S. Tarquinius in hare woning overvallen en met geweld
onteerd. Na het gebeurde aan haren man en aan haar vader te hebben
medegedeeld, doorstak zij zich met een dolk. Het gevolg was de
verdrijving der koninklijke familie. Het verhaal is dichterlijk en
misschien gedeeltelijk aan een Romeinsche praetexta ontleend.--3)
Bij Livius komen onder de hooge ambtenaren in de eerste twee
eeuwen der republiek verschillende Lucretii Tricipitini voor,
ook een C. Lucretius Gallus als rom. vlootvoogd tegen Perseus
(171). Later werd hij, wegens afpersingen in grieksche steden,
tot een groote geldboete veroordeeld.--4) Q. Lucretius Ofella had
eerst tot de partij van Marius behoord, maar sloot zich bij Sulla's
komst in Italia bij hem aan, en belegerde in den burgeroorlog in 82
den jongen Marius in Praeneste. Later liet Sulla hem op het forum
vermoorden, omdat hij consul wilde worden zonder nog daartoe bevoegd
te wezen.--5) Q. Lucretius, aanhanger van Pompeius, bracht zichzelf
om, daar hij bij de inneming van Sulmo (49) niet in Caesars handen
wilde vallen.--6) Q. Lucretius Vespillo, tijdgenoot van Sulla,
redenaar en rechtsgeleerde.--7) Q. Lucretius Vespillo, werd in 43
op de proscriptielijst gezet, maar ontkwam, doordat zijne vrouw hem
in zijn eigen huis verborgen hield; later werd door bemiddeling
zijner vrienden zijn naam van de lijst geschrapt; in 19 werd hij
door Augustus tot consul benoemd.--8) T. Lucretius Carus (98-55),
schrijver van een rom. leerdicht de rerum natura in 6 boeken, waarin
de leer van Epicurus ontwikkeld en verdedigd wordt. Met groote kunst
heeft hij dit onderwerp op dichterlijke wijze weten te behandelen en
door fraaie tafereelen en schilderingen afgewisseld.

Lucretilis, schilderachtige berg in het sabijnsche land, op de grenzen
van Latium en niet ver van het buitenverblijf van Horatius.

Lucrinus (lacus), Lokrinos kolpos, N.W. inham der golf van Cumae op
de kust van Campania, door afdamming in een meer herschapen. Het was
beroemd om zijne heerlijke oesters. Augustus liet eene verbinding
van het Avernische met het Lucrinische meer tot stand brengen, en in
den dam eene doorvaart maken. Thans is er van den dam niets meer te
vinden. Daar de naam Lucrinus aan lucrum (winst) deed denken, begonnen
de censoren te Rome de publieke verpachting der staatsdomeinen met
dien der oesterbanken in het genoemde meer. Voor de badgasten te
Baiae leverde het meer een groot genot op.

Lucullus, familienaam in de gens Licinia (Licinii no. 21-26).

Lucumo, vorstentitel in de 12 etruscische bondsteden, etruscisch
Lauchme.

Lucus, een heilig woud, doch ook een dikwijls voorkomende naam van
steden, evenals bij ons verschillende plaatsnamen op -bosch uitgaan. 1)
Lucus Asturum in Tarraconensis, heel in het N. van Asturia, ten N. van
Ovetum, het tegenw. Oviedo.--2) Lucus Augusti, in Callaecia, thans
Lugo.--3) Lucus Augusti, stad der Vocontii, ten O. van den Rhodanus
(Rhône), in Gallia Narbonensis.--4) Lucus Angitiae, aan den Fucinus
Lacus, tegenw. Luco. Zie Angitia.

Lucusta = Locusta.

Ludi. De oudste spelen der Romeinen stonden onder leiding van priesters
of priesterschappen, zóó de Consualia (z. a.) en de Equirria (z. a.);
ook de ludus Troiae (z. a.) behoort hiertoe; ze hangen samen met
oude godsdienstige gebruiken. Van geheel anderen aard zijn de door
magistraten gegeven veel belangrijker ludi votivi, zoo genoemd,
omdat de senaat zich voor het geval van den gunstigen afloop van
een oorlog door een gelofte (votum) tot het geven daarvan verplicht
had. Zij vormden oorspronkelijk een onderdeel van den triumphus,
hetgeen daaruit blijkt, dat ze beginnen met de pompa circensis, een
plechtige optocht onder leiding van den consul in triumphaal gewaad,
die van het Capitool uitging en eindigde in den circus maximus, waarop
dan de wedrennen (z. circus) begonnen. Daar er geregeld oorlogen
waren, werden de spelen al spoedig van votivi annui, waarbij het
verband met den triumphus verloren ging. Ze werden nu Romani genoemd,
terwijl buitengewone volgens gelofte gevierde feesten voortaan magni
heeten. Ze begonnen met het epulum Jovis op de Iden van September,
dan volgde den 14den Sept. de keuring der paarden (equorum probatio)
en van 15-18 Sept. de eigenlijke circusspelen. Sinds 364 werden
er tooneelvoorstellingen (ludi scenici) naar Etruscisch voorbeeld
aan toegevoegd. Deze vielen op de dagen aan de Iden van September
voorafgaande. In den aanvang waren dit pantomimische dansen onder
begeleiding van fluitspel; het eerste tooneelstuk, een werk van Livius
Andronicus werd in 240 opgevoerd. Eerst in 55 werd het eerste steenen
theater door Pompeius gebouwd. Vóór dien tijd werd telkens een houten
scena met oploopende zitbanken (spectacula, cavea) opgeslagen. De
ludi Romani stonden onder de opperleiding van den consul, maar reeds
sinds 366 hadden de aediles curules (z. aediles) de geheele regeling
in handen.

Wanneer de ludi plebei het eerst zijn gehouden, weet men niet;
v. s. dateeren ze uit den oudsten tijd der republiek. Tot geregelde
spelen zijn ze waarschijnlijk geworden in 220, na de stichting van
den circus Flaminius, waar de wedrennen, er mede verbonden, plaats
hadden. Ook hieraan werden spoedig ludi scenici toegevoegd. Ze vallen
in de maand November. Voorzitters zijn de aediles plebis. Verder
vindt men ludi Cereales in April, ter eere van Ceres, Liber en
Libera, v. s. ontstaan tegelijk met de wijding van den Cerestempel
in 493, sinds 202 jaarlijks gevierd; slechts één dag was gewijd aan
circusspelen, de andere dagen hadden ludi scenici plaats. Ze staan
onder leiding van de aediles plebis. Evenzoo is de regeling bij de
ludi Apollinares, ingesteld in 212, die onder leiding staan van den
praetor urbanus. De ludi Megalenses (z. Megalesia), als jaarlijksche
feesten ingesteld in 191, en de l. Florales, sinds 173, zijn in
hoofdzaak l. scenici. Al deze spelen werden uit naam en op kosten
van den staat gegeven.

De ambtenaren voegden uit eigen middelen aanzienlijke sommen hierbij,
om zoodoende de volksgunst te winnen.

Behalve deze spelen vindt men in later tijd nog spelen ingesteld
ter herinnering aan overwinningen, zooals de ludi victoriae Sullanae
(ingesteld in 82) en de l. victoriae Caesaris (ing. in 46); dit zijn
uitsluitend l. circenses.

In tegenstelling met de ludi staan de munera gladiatoria
(z. gladiatores). Ze gaan oorspronkelijk uit van particulieren,
gewoonlijk ter vervulling van een plicht van eerbied (munus) jegens
een afgestorvene bij diens begrafenis. Zij zijn uit Etrurië ingevoerd
en voor het eerst op het forum gegeven in 264. Eerst in 105 hebben
de consuls P. Rutilius Rufus (Rutilii no. 2) en C. Mallius Maximus ze
als buitengewone ludi van staatswege gegeven. Hetzelfde geldt van de
venationes bestiarum (z. venatio) die voor het eerst in 186 voorkomen.

Ludi instaurativi. Dikwijls gebeurde het dat de spelen die van
staatswege gegeven werden, wegens een fout in den vorm of een
storing gestaakt werden, en dan opnieuw moesten gegeven worden. Deze
instauratio is echter alleen van toepassing op de ludi Romani en de
l. plebei.

Ludus Troiae, een soort van wapendans te paard, die te Rome in overoude
tijden op 19 Maart (Quinquatrus) en 19 October (Armilustrium) door
knapen van aanzienlijken stand onder leiding der tribuni celerum
(z. a.) werd uitgevoerd. Vroeg in vergetelheid geraakt, werd het
spel waarschijnlijk in den tijd van Sulla opnieuw ingesteld, en
sedert wordt er nu en dan melding van gemaakt, vooral in den vroegen
keizertijd. Vergilius (Aen. V 545-603) laat op bevel van Aeneas
Ascanius met andere Trojaansche knapen op Sicilië dit spel als een
soort carousselrijden opvoeren ter eere van zijn gestorven grootvader
Anchises: "Troiaque nunc, pueri Troianum dicitur agmen" (v. 602).

Met Troje had het spel echter oorspronkelijk niets te maken.

Lugdunum, 1) zeer belangrijke stad van Gallia, aan de vereeniging
van den Arar (Saône) met den Rhodanus (Rhône), sedert 43 rom. kol. en
als zoodanig later Copia Claudia Augusta geheeten, thans Lyon. Onder
de keizers was L. beroemd als residentie- en akademiestad; het
had prachtige gebouwen, o. a. het paleis, waarin keizer Claudius
geboren werd (10), eene grootsche waterleiding, enz. Bij de nieuwe
indeeling van Gallia door Augustus werd Lugdunum hoofdst. van het
uitgestrekte Gallia Lugdunensis. Hier had men ook sedert 12 de ara
Romae et Augusti, waar vertegenwoordigers der 64 civitates van de
3 Galliae (Aquitania, Lugdunensis, Belgica) jaarlijks voor offers
en feesten bijeenkwamen.--2) Lugdunum Convenarum, in Aquitania,
hoofdst. der Convenae.--3) Lugdunum Batavorum, welke naam nu eenmaal
als latijnsche naam voor Leiden in zwang is gekomen, hoewel het
waarschijnlijk v. s. meer westelijk v. a. zuidwestelijk, in de duinen
bij den Haag, lag.

Lugii = Ligii.

Luna, noordelijkste stad van Etruria met eene prachtige haven (thans
de golf van Spezzia), sedert 177 rom. kolonie. In den omtrek waren
beroemde marmergroeven, Lunense marmor, het tegenw. cararisch marmer.

Luna silva, in Germania, het zuidelijke gedeelte van het
tegenw. Moravische gebergte, ten N. van Vindobona (Weenen).

Lupercal, de wolfsgrot, eene grot aan de N.W. helling van den
Palatinus, aan Faunus gewijd.

Lupercalia, reinigings- en verzoeningsfeest ter eere van Faunus den
15den Februari gevierd. Het feest begon met het offeren van bokken
in het Lupercal, een grot aan den voet van den Palatijnschen berg;
bij dit offer raakte men twee jongelingen met het bebloede offermes op
het voorhoofd aan, waarop een ander onmiddellijk het bloed met in melk
gedoopte wol afwischte. Na het offermaal liepen de Luperci, alleen
met de huiden der geofferde bokken bekleed, door de geheele stad,
en sloegen ieder, die hen ontmoette, met riemen, die uit die huiden
gesneden waren; deze riemen heetten februa; gehuwde vrouwen plaatsten
zich gaarne op hun weg om zulk een slag te krijgen, in de hoop daardoor
haar huwelijk met kinderen gezegend te zien. Om de uitgelatenheid,
die hierbij heerschte, eenigszins tegen te gaan, bepaalde Augustus,
dat baardelooze jongelingen niet aan den tocht door de stad mochten
deelnemen.--De Luperc. werden tot het einde der 5de eeuw gevierd.

Luperci, priesters van Faunus. Zij waren verdeeld in twee collegia van
12 leden, de L. Fabiani en de L. Quintiliani of Quinctiales, waaraan
sedert 45 ter eere van Caesar nog de L. Iulii werden toegevoegd.

Lupiae, Loupiai, stad van Calabria, tusschen Brundisium en Hydruntum
(Otranto).

Luppia, thans de Lippe, die bij het tegenw. Wesel in den Rijn valt.

Lurius Agrippa (M.) werd door Octavianus tot praefectus van Sardinia
aangesteld, doch door Menas (Menodorus), legaat van S. Pompeius,
verjaagd (40). Bij Actium kommandeerde hij den rechtervleugel van de
vloot van Octavianus.

Luscius Lavinius of Lanuvinus, blijspeldichter, tijdgenoot van
Terentius (± 175) en meermalen diens mededinger.

Lusitania, Lousitania, ongeveer het tegenw. koninkrijk Portugal. Hier
hield de Lusitaniër Viriathus 10 jaar lang (150-140) een hardnekkigen
kamp tegen de Romeinen vol. Na zijn dood werd Lusitania onderworpen
(138); zie verder Hispania.

Lustratio, in het algemeen eene zuivering of reiniging,
katharmos. Sommige handelingen vorderden, dat men zich, al was
het dan ook slechts door besprenkeling, reinigde, b. v. wie in
een sterfhuis was geweest, besprenkelde zich bij het heengaan met
water uit een vat, dat tot dit doel aan de deur was geplaatst. Soms
werden geheele steden, volken, enz., gezuiverd, zooals het geval
was, toen Athene na den moord van Cylon en de daarop gevolgde pest
door Epimenides van bloedschuld gereinigd werd. Dat bij zulk eene
lustratio van zware schuld ook dieren geofferd werden, spreekt van
zelf. Vóór de tempels der goden stond ook een vat met wijwater,
aqua lustralis. Men besprenkelde zich niet met de handen, maar met
een olijf-, laurier-, myrten- of rosmarijntak, dien men in het water
doopte.--Eene lustratio liberorum had kort na de geboorte plaats, bij
de meisjes op den achtsten, bij de jongens op den negenden dag. Deze
handeling, waarmede wij onzen doop eenigszins kunnen vergelijken,
gold ook als beveiligingsmiddel tegen betoovering. De dag, waarop zij
plaats had, heette dies lustricus. Bij de Romeinen werden ook vloten
door offers voor het uitzeilen gereinigd; ook komen reinigingen van
legers voor. Bij zware ziekten wendde men ook wel berookingen aan.

Lustrum, in het bijzonder het reinigingsoffer voor het rom. volk,
dat telkens na afloop der volkstelling werd gehouden. Hierbij werden
een zwijn, een schaap en een stier geofferd en het bloed in een groot
bekken opgevangen. Dit offer droeg den naam van suovetaurilia. De
censor die de plechtigheid bestuurde, bad daarbij, ut dii immortales
res populi Romani meliores amplioresque facerent. De geijkte
uitdrukking voor het houden van het lustrum is lustrum condere. Daar
de census elke vijf jaar behoorde gehouden te worden, heeft lustrum,
de beteekenis van vijfjarig tijdperk gekregen.

Lutatii, plebejisch geslacht. 1) C. Lutatius Catulus, consul 242,
versloeg in het begin van 241 de carthaagsche vloot bij de Aegatische
eil., en noodzaakte de Carthagers, om vrede te vragen.--2) Q. Lutatius
Cerco, broeder van no. 1, nam als consul in 241 Falerii in, en
was censor in 236, toen hij stierf. Hij genoot den roem van groote
rechtschapenheid.--3) C. Lutatius Catulus, consul 220, werd door
de Galliërs in Cisalpina in 219 met C. Servilius (Servilii no. 10)
krijgsgevangen gemaakt en 16 jaar in gevangenschap gehouden.--4)
Q. Lutatius Catulus, consul 102, versloeg als proconsul met C. Marius
in 101 de Cimbren in Gallia Cisalpina. In den burgeroorlog werd
hij als aanhanger der optimatenpartij door Marius, die hem haatte,
vogelvrij verklaard, waarop hij zich door kolendamp liet stikken
(87). Hij bezat in hooge mate de gave der welsprekendheid en daarbij
een zeer fraaie stem. Hij schreef memoires, die verloren gegaan
zijn.--5) Q. Lutatius Catulus, zoon van no. 4, gold na Sulla's dood
als hoofd der aristocratische partij te Rome; hij was echter zeer
gematigd en boezemde door zijn rechtschapen en edel karakter vriend en
vijand eerbied in. Hij was consul in het jaar van Sulla's dood (78),
(z. Plautia of Plotia (lex) de vi), en bedwong toen, met Pompeius
vereenigd, den oproerigen consul Lepidus. Later bestreed hij de lex
Manilia de imperio Cn. Pompei (66). Aan hem was het toezicht op den
bouw van den nieuwen tempel voor Jupiter Capitolinus opgedragen, en aan
de wijding daarvan in 69 ontleent hij den bijnaam van Capitolinus. Ook
heeft hij het Tabularium gebouwd. Hij was de laatste princeps senatus
tijdens de republiek. Hij overleed in 60.

Lutetia (Parisiorum), Loukotokia, -tekia, Louketia, hoofdstad der
Parisii, thans Parijs, op een eiland in de Sequana (Seine), eene
belangrijke handelsstad. Later residentie van verschillende keizers,
o. a. van Iulianus, die hier een paleis liet bouwen.

Lutorius Priscus, rom. ridder, die een lijkzang op Germanicus had
gedicht. Bij eene ziekte van Tiberius' zoon Drusus, had hij bij
voorbaat ook een lijkzang op dezen vervaardigd, waarvoor hij door
den senaat ter dood werd veroordeeld (21 n. C.).

Lyaeus, Lyaios, bevrijder (van zorgen), bijnaam van Dionysus; latex
Lyaeus = wijn.

Lybas, Lybas, de schim van Polites, no. 1 of 2, die als plaaggeest
de omstreken van Temesa door gruweldaden onveilig maakte, totdat hij
door Euthynus verdreven werd.

Lycabettus, Lykabettos, een rotsheuvel dicht bij de muren van Athene,
ten N.O. van de stad, links van den weg naar Marathon.

Lycaea, Lykaia, vlek in Arcadia, waarvan de inwoners door Epaminondas
werden genoodzaakt, Megalopolis te helpen bevolken. Nabij het plaatsje
lag de mons Lycaeus, Lykaion oros.

Lycaeus, Lykaios, bijnaam van Zeus en Pan, naar den hun gewijden
berg Lycaeus.

Lycambes, Lykambes, z. Archilochus.

Lycaon, Lykaon, 1) zoon van Pelasgus en Meliboea of Cyllene, koning
van Arcadië. Hij en zijne 50 zonen waren berucht wegens hun snoodheid
en overmoed. Toen Zeus de aarde bezocht om zich van de boosheid der
menschen te overtuigen, noodigden zij hem aan hunne tafel en zetten
hem de ingewanden van een knaap voor, dien zij geslacht hadden. Zeus
wierp echter de tafel omver en doodde L. met al zijne zonen door den
bliksem of veranderde hen in wolven, alleen de jongste, Nyctimus, werd
door Gaea gered, vgl. Arcas.--V. s. was het deze gruweldaad, die Zeus
bewoog tot het zenden van den grooten vloed van Deucalion.--2) soms =
Arcas, kleinzoon van den vorigen.--3) zoon van Priamus en Laothoë,
door Achilles gedood.--4) koning van Lycië, vader van Pandarus.

Lycaonia, Lykaonia, landschap in het binnenland van Asia minor,
een bijna boomloos gewest, doch door zijn weidegrond geschikt voor
schapenteelt. In het N.O. lag het groote zoutmeer Tatta. De inwoners
waren ervaren boogschutters. Z. Galatia aan het slot.

Lycaonis, Lykaonis, Lycaonia Arctus, Callisto, dochter van Lycaon.

Lyceum, Lykeion, oudste gymnasium van Athene, even buiten de muren
ten O. der stad en nabij den Ilisus, met fraaie wandelingen, waar
Aristoteles al wandelende zijne (peripatetische) lessen gaf. Het Lyceum
droeg zijn naam naar den nabijgelegen tempel van Apollo Lyceus. Het
werd, evenals de Academia, bij het beleg van Athene door Sulla in
86 verwoest.

Lyceus, Lykeios, bijnaam van Apollo, als den god, die de wolven van
het vee afhoudt, of als lichtgod; v. s. = Lycius.

Lychnidus, Lychnidos, Lychnis, stad in Illyris barbara nabij de
macedonische grenzen, hoofdstad der Dassaretae, aan de via Egnatia
gelegen en aan het meer Lychnitis, Lychnitis (meer van Ochrida).

Lycia, Lykia, vruchtbaar landschap op de Zuidkust van Asia minor,
waarvan de bewoners bij Homerus als bondgenooten der Trojanen
voorkomen. Als bewoners komen nog voor: de Milyers, wier naam nog
in het N.O. deel, Milyas, is blijven voortleven, en de Solymers,
aan den berg Climax (z. a.) of Solyma (= trap), die als vijanden der
Lyciërs voorkomen. De eigenlijke Lyciërs, Lykioi, die in het dal
van den Xanthus wonen, noemden zich oudtijds Termilers, Termilai,
Termiles. Zij zijn van indo-germaanschen stam, met een eigenaardige
beschaving. Beroemd zijn de lycische rotsgraven. De grieksche
taal is er vroeg doorgedrongen. Lycia wist zijne vrijheid tegen
de Lydiërs te verdedigen, doch moest voor de Perzen bukken. Later
maakte het deel uit van het attische zeeverbond. Het was toen eene
republiek, uit 23 bondsgemeenten bestaande (Lykion to koinon of to
koinon Lykion ethnos). De zetel van het bestuur was Xanthus, aan de
gelijknamige rivier. Deze staatsvorm bleef, ook onder macedonische
en syrische opperheerschappij bestaan tot in 188, toen de Rom. het
gewest aan Rhodus wegschonken. In 167 werd Lycia weder vrij verklaard
(z. Rhodus); in 43 na C. werd het met Pamphylia tot ééne romeinsche
provincie gemaakt, waarvan Myra de hoofdstad werd. In Lycia behoort
het monster Chimaera te huis, welke mythe ontleend is aan den vulkaan
Chimaera aan de Oostkust.

Lycides, Lykides, Athener, die voor den slag bij Plataeae tot vrede
met de Perzen aanried, en daarom met vrouw en kinderen gesteenigd werd.

Lycis, -cus, Lykis, -kos, atheensch blijspeldichter, tijdgenoot van
Aristophanes.

Lycius, Lykios, bijnaam van Apollo, naar zijn orakel te Patara in Lycië
(Lyciae sortes).

Lycius, Lykios, Athener, zoon van Myron no. 2, beeldhouwer en
bronsgieter uit ± 440.

Lycoleon, Lykoleon, atheensch redenaar, leerling van Isocrates.

Lycomedes, Lykomedes, 1) koning der Dolopers op Scyrus, aan wiens
hof Achilles (z.a.) voor den trojaanschen oorlog eenigen tijd
leefde. Hij doodde Theseus door hem verraderlijk van een rots
in zee te werpen, daarom werd zijn eiland later door de Atheners
verwoest.--2) Athener, die in den slag bij Artemisium het eerste
perzische schip veroverde.--3) van Mantinea, een rijk, ondernemend
en vaderlandslievend man, die na den slag bij Leuctra de vereeniging
der Arcadiërs en de stichting van Megalopolis bewerkte. Om Arcadië
evenzeer van thebaanschen als van spartaanschen invloed vrij te houden,
trachtte hij een bondgenootschap met Athene tot stand te brengen,
maar van een reis daarheen terugkeerend, werd hij door arcadische
ballingen gedood (366).

Lycomidae, Lykomidai, -medai, z. Lycus no. 4.

Lycon, Lykon, 1) zoon van Hippocoön, door Heracles gedood.--2)
Trojaan, door Peneleüs gedood.--3) Athener, een van de aanklagers
van Socrates.--4) Achaeër, die in het leger van Cyrus den jongeren
diende; op den terugtocht spoorde hij zijne landgenooten tot verzet
tegen Xenophon aan, en veroorzaakte hij verdeeldheid in het leger
der Grieken.--5) van Troas, leerling van Strato en gedurende 43 jaar
(269-226) hoofd der peripatetische school. Om zijne welsprekendheid
werd hij Glykon, dulciloquus, genoemd, en stond hij in hooge gunst
hij Antigonus, Attalus en Eumenes. Zijne philosophische werken zijn
verloren gegaan.

Lycophron, Lykophron, 1) van Cythera, vriend van Aias no. 2, door
Hector gedood.--2) zoon van Periander. Hij was bij zijn grootvader
Procles opgevoed, en van dezen vernam hij, toen hij naar zijn
vaderland zou terugkeeren, dat zijne moeder door Periander vermoord
was. Te huis gekomen, gaf hij aan zijn toorn hierover in bittere
woorden lucht, zoodat zijn vader hem uit zijn huis joeg, en later,
toen hij alle pogingen tot verzoening afsloeg, naar Corcyra liet
brengen. Toen Periander echter oud werd, en L. doof bleef voor alle
beden om terug te keeren, bood P. hem eindelijk de regeering aan, en
beloofde hij zelf op Corcyra te gaan wonen. Dit voorstel nam L. aan,
maar voordat het tot uitvoering kwam, werd hij door de Corcyraeërs,
die vreesden den dwingeland bij zich te ontvangen, gedood.--3) tyran
van Pherae omstreeks het einde van den peloponnesischen oorlog,
die onder begunstiging der Lacedaemoniërs naar de heerschappij over
geheel Thessalië streefde.--4) zwager en een van de moordenaars van
Alexander van Pherae; na diens dood regeerde hij totdat Philippus
van Macedonië hem verjoeg.--5) van Chalcis op Euboea, grammaticus
en dichter te Alexandrië, waar hij onder Ptolemaeus Philadelphus aan
de bibliotheek werkzaam was. Behalve een boek over de comoedie en een
aantal treurspelen, schreef hij een nog bewaard gebleven groot iambisch
gedicht, Kassandra of Alexandra, waarin hij door deze profetes een
groot aantal gebeurtenissen tot den tijd van Alexander d. G. laat
voorspellen. Het werk is daardoor voor mythologie en geschiedenis
belangrijk, dichterlijke waarde heeft het echter niet, bovendien is
het zoo moeilijk te verstaan, dat aan L. deswege, de bijnaam skoteinos
gegeven werd.

Lycopolis, 1) Lykon polis, stad aan den Nijl in Thebaïs, waar eens
eene aethiopische legerschaar door wolven op de vlucht zou gedreven
zijn, thans Syoet, in Opper-Aegypte, ten Z. van Hermopolis magna.--2)
Lykou polis, stad in de Delta.

Lycorea, Lykoreia, stad aan den Lycoreus, den naar Delphi toegekeerden
top van den Parnassus.

Lycoris, eigenlijk Cytheris geheeten, danseres, minnares van den
rom. dichter Cornelius Gallus, later van M. Antonius.

Lycormas, Lykormas, rivier in Aetolia = Euenus.

Lycortas, Lykortas, van Megalopolis, na den dood van Philopoemen (183)
strateeg van het achaeisch verbond. Hoe verdienstelijk hij zich ook
in deze betrekking maakte, konde hij toch zijn gezag niet handhaven
tegen het drijven der partijen, waarvan de val van het verbond het
gevolg was.--De geschiedschrijver Polybius was zijn zoon.

Lyctus, Lyktos, eene der oudste steden van Creta, ten Z.O. van
Cnossus. Lyctius = cretensisch.

Lycurgus, Lykourgos, 1) zoon van Dryas, koning der thracische Edoniërs,
die zich tegen de invoering van den dienst van Dionysus verzette,
daarom door Zeus blind gemaakt werd en vroeg stierf.--V. a. werd
hij met waanzin gestraft, zoodat hij zijn eigen zoon doodde, en
daarna naar een eenzame vlakte werd gebracht, waar hij door paarden
verscheurd werd.--2) zoon van Aleüs en Neaera, koning van Arcadië,
die Areïthous doodde.--3) zwager van Adrastus, die met de zeven
vorsten tegen Thebe optrok. Hij werd na zijn dood door Asclepius
in het leven teruggeroepen.--4) zoon van Pheres, koning van Nemea,
vader van Opheltes.--5) de beroemde wetgever van Sparta. Hij leefde,
naar men aanneemt, in de 9de eeuw, en wordt niet zonder beteekenis de
zoon van Eunomus en de vader van Eucosmus genoemd. Hij behoorde tot
het geslacht der Procliden en regeerde als voogd over zijn onmondigen
neef Charilaus of Leobotas, maar door verschillende partijen verdacht
gemaakt, vond hij het raadzaam het land te verlaten. Na 10 jaar
op Creta, in Klein-Azië en Aegypte gereisd te hebben, keerde hij
naar zijn vaderland terug, waar onder de zwakke regeering van zijn
neef de burgertwisten eene gevaarlijke hoogte bereikt hadden. Met
goedkeuring van het delphische orakel voerde hij eene geheel nieuwe
staatsregeling in, geheel gegrond op de eigenaardigheden van het
dorische volkskarakter, en waarvan dan ook de voornaamste trekken in
andere dorische staten teruggevonden worden. Hij verdeelde de politieke
macht onder de koningen, den raad (gerousia) en de volksvergadering,
schreef gelijkheid van grondeigendom, gemeenschappelijke maaltijden
(syssitia) voor de burgers, strenge leefregels en eene harde,
wezenlijk militaire tucht voor, en trachtte iedere verandering te
beletten of te bemoeielijken door een aantal bepalingen, als het weren
van vreemdelingen, het verbod om te reizen, de beperking van handel
en nijverheid, enz. V. s. was de geheele wetgeving, om gemakkelijker
in het geheugen geprent te kunnen worden, in korte verzen (rhetrai)
vervat. Toen hij gereed was, liet hij zijne medeburgers zweren niets
aan zijne wetten te veranderen, voordat hij van een reis naar het
delphische orakel teruggekeerd zou zijn, en toen dit zijn werk had
goedgekeurd, eindigde hij in ballingschap zijn leven. De Spartanen
vereerden hem eeuwen lang als een god en als den grondlegger hunner
grootheid en hunner voortreffelijkheid in den oorlog. De wetgeving
van Lyc. bleef in hoofdzaak eeuwen lang in stand, en eerst na den
peloponnesischen oorlog wordt de eerste gewichtige verandering er in
vermeld. Z. Epitadeus. Het is echter niet aan te nemen dat de geheele
maatschappelijke en staatkundige inrichting van Sparta haar ontstaan
aan één persoon te danken zoude hebben, en van vele instellingen kan
men met zekerheid aantoonen, dat zij van veel lateren tijd zijn dan
dien, waarin Lyc. zou geleefd hebben. Door velen wordt betwijfeld,
dat er iemand bestaan zou hebben, die met recht de wetgever van Sparta
genoemd zou kunnen worden.--6) Athener, aanvoerder der aristocratische
partij in de burgertwisten na de wetgeving van Solon.--7) Athener,
zoon van Lycophron, geb. 390, trad bij het dreigende gevaar van
den kant van Macedonië als een krachtig verdediger der politiek van
Demosthenes en Hyperides op; vooral verwierf hij roem door zijn beheer
der financiën (338-327) en door zijne bemoeiingen tot versterking der
vloot. Ofschoon de eenige redevoering, die van hem overgebleven is,
hem niet als een van de eerste redenaars doet kennen, werd hij onder
de 10 attische redenaars opgenomen. Hij stierf in 325/4 en werd op
staatskosten begraven, nadat hem reeds bij zijn leven menig eerbewijs
van het dankbare volk was ten deel gevallen.

Lycus, Lykos, 1) zoon van Poseidon en Celaeno, die door zijn vader een
plaats op de eilanden der gelukzaligen verkreeg.--2) zoon van Hyrieus,
vluchtte met zijn broeder Nycteus wegens een moord naar Thebe, waar
zij gastvrij ontvangen werden. Na den dood van Nycteus regeerde hij als
voogd over Labdacus, en toen deze gestorven was, over Laïus. Z. Amphion
en Antiope.--3) zoon van den vorigen of van Poseidon, vermoordde
gedurende eene afwezigheid van Heracles diens schoonvader Creon,
en bedreigde ook Megara en hare kinderen, toen Heracles terugkeerde
en hem doodde.--4) zoon van Pandion, vluchtte voor zijn broeder Aegeus
naar het land der Termilae, dat naar hem Lycië genoemd werd. Hij was de
stamvader der Lycomidae of Lycomedae, een geslacht van priesters bij
de eleusinische mysteriën.--5) zoon van Dascylus, koning van Mysië,
die de Argonauten en Heracles gastvrij opnam. Heracles veroverde voor
hem het land der Bebryces, dat naar hem Heraclea genoemd werd.--6)
uit Rhegium, leefde onder Ptolemaeus I en II, schreef een werk over
de geschiedenis van Libyë, verder over Sicilië en over Thebe.

Lycus, Lykos, 1) rivier in Assyria, zijtak van den Tigris, ook Zabatas
genoemd.--2) rivier in Pontus, zijtak van den Iris.--3) rivier in
Phrygia, die tusschen Colossae en Laodicea een eind onder den grond
voortstroomt en in den Maeander valt.--4) riviertje in Bithynia,
bij Heraclea.

Lydda, ta Lydda, stad in Palaestina, later Diospolis, tusschen Joppe
en Jerusalem.

Lydia, Lydia, land in het W. van Asia minor, oudtijds Maeonia
geheeten; later heet nog het oostelijk gedeelte, aan den Boven-Hermus,
Maeonia. Lydia wordt begrensd ten N. door Mysia, ten O. door Phrygia,
ten Z. door Caria, terwijl de kust met grieksche steden bezet is. Het
was een zeer oude staat. Van ± 1600 tot ± 1300 heerschte, volgens
de latere grieksche overlevering, de dynastie der Atyaden, daarna
die der Heracliden tot ± 687, toen met Gyges, de eerste historische
persoonlijkheid, de Mermnaden op den troon kwamen. Onder dit huis
werden de grieksche steden op de kust onderworpen. De grootste macht
en uitgebreidheid bereikte het lydische rijk onder Croesus, doch toen
werd het ook in eens door Cyrus ten val gebracht en tot eene perzische
provincie gemaakt. Onafhankelijk is het daarna niet meer geweest. De
Lydiërs, Lydoi, vroeger Maeones, Meones, vóór de perzische verovering
een krijgshaftig volk, werden kunstmatig verwijfd gemaakt. Ze hebben
reeds vroeg grieksche zeden en grieksche goden overgenomen en de
grieksche taal is spoedig in hun land doorgedrongen. De Grieken
meenden, dat de Etruscers van lydische afkomst waren; vandaar bij
Vergilius Lydi = Etruscers, Lydius Thybris = de Tiber. In Lydia
behooren de mythen te huis van Tantalus en van Midas, den koning met
de ezelsooren. De hoofdstad is Sardes.

Lydiadas, Lydiadas, tyran van Megalopolis, een dapper en heerschzuchtig
man, legde de alleenheerschappij neder, toen hij zag dat alle tyrannen
in de Peloponnesus voor het achaeisch verbond wijken moesten. Later
(233) werd hij strateeg van het verbond, maar Aratus verdrong hem. Toen
Cleomenes in het gebied van Megalopolis een inval deed (226), verjoeg
L. hem aan het hoofd zijner ruiterij, hij waagde zich echter te ver
bij het vervolgen der vijanden, werd omsingeld en gedood.

Lydias, Lydias, ook Ludias, Loudias, rivier in Macedonia, die in
zijn loop het meer Borborus vormt en zich vroeger in den Haliacmon
uitstortte; tegenwoordig hebben deze twee stroomen ieder een eigen
monding.

Lygdamis, Lygdamis, 1) hoofd der volkspartij op Naxus, moest voor
de aristocratische partij het veld ruimen. Hij hielp Pisistratus bij
diens pogingen om naar Athene terug te keeren, deze ondersteunde hem
later wederkeerig, en zoo gelukte het hem, zich de alleenheerschappij
over Naxus te verschaffen. Na eene regeering van 15 jaar echter werd
hij door de Spartanen verjaagd (525).--2) tyran van Halicarnassus,
vader van Artemisia (no. 1).

Lygdamus, dichter uit den kring van Messalla, waarschijnlijk een
pseudonym, z. Albii.

Lyncestis, Lynkestis, een der westelijke landschappen van Macedonia,
met eene illyrische bevolking, die oudtijds eigen vorsten had uit
het geslacht der Bacchiaden. De inwoners heetten Lyncestae, Lynkestai.

Lynceus, Lynkeus, 1) zoon van Aegyptus, z. Danaüs.--2) een van de
Apharetidae (z.a.); hij had zulk een scherp gezicht, dat hij in het
binnenste der aarde kon zien.

Lyncus, Lynkos, koning van Scythië of van Sicilië, die van Triptolemus
den akkerbouw leerde. Om zich de eer van de nieuwe uitvinding toe
te eigenen, wilde hij Triptolemus dooden, maar Demeter voorkwam hem,
en veranderde hem in een los.

Lyra, Lyra, 1) zeer oud muziekinstrument, met 3-9 snaren bespannen,
dat men met de vingers van beide handen bespeelde, of met een plectrum
in de eene hand en de vingers van de andere. De uitvinding er van
wordt aan Hermes toegeschreven.--2) sterrenbeeld, naar men meende de
lier van Orpheus.

Lyrische poëzie, omvat in het algemeen alle gedichten, die niet tot de
epische of dramatische poëzie behooren, in het bijzonder echter die
gedichten, die bestemd waren onder begeleiding van muziek en dans
gezongen te worden. Hiertoe behooren de melische en de chorische
poëzie, waarvan de eerstgenoemde liederen bevat, die door een
enkel persoon onder begeleiding van muziek voorgedragen werden, en
waarin de dichter, geheel anders dan in het epos of drama, aan zijne
persoonlijke gevoelens en gedachten uiting geeft, terwijl tot de andere
hymnen en gezangen behooren, die bij godsdienstige plechtigheden,
feesten, enz., door een koor onder het uitvoeren van reidansen werden
gezongen. De melische (aeolische) poëzie bloeide in de 7de en 6e eeuw,
en werd vooral door dichters van den aeolischen stam (Alcaeus, Sappho)
beoefend, de chorische (dorische) was reeds in zeer ouden tijd een deel
van den eeredienst en bleef lang in handen der Doriërs, totdat zij
in de 7de eeuw door Stesichorus, Arion e. a. tot een hoogen trap van
volmaaktheid gebracht werd en sedert overal in Griekenland beoefenaars
vond (Ibycus, Simonides, Pindarus, Bacchylides).--De Rom. hebben
eerst tegen het einde der republiek op dit gebied iets geleverd,
hun eerste lyrische dichter is Catullus, hun voornaamste Horatius.

Lyrnessus, Lyrnessos, stad in Mysia, ten Z.O. van Adramyttium. Hier
hadden de Grieken Hippodamia, de dochter van Briseus (Briseis) buit
gemaakt. Zie Briseis.

Lysander, Lysandros, 1) Lacedaemoniër, werd in 407 aan het hoofd van
de vloot geplaatst. Daar hij zijne macht niet tegen die der Atheners
opgewassen achtte, vermeed hij een open gevecht en trachtte hij zich
ten eerste in alle staten met de oligarchische partijen in betrekking
te stellen. Van de goede gezindheid van Cyrus, die kort te voren als
satraap aan de kust gekomen was, maakte hij gebruik om zich ruime
middelen voor het onderhoud van zijn vloot te verschaffen. Daar echter
na afloop van zijn ambtsjaar de toestand niet merkbaar veranderd was,
en hij vreesde dat zijn opvolger Callicratidas, een man van een geheel
ander karakter dan hij, zijn werk ongedaan zoude maken, liet hij dezen
door zijne vrienden en bondgenooten allerlei moeielijkheden in den
weg leggen. Toen Callicratidas in den slag bij de Arginusen het leven
verloren had, kreeg L. weder het opperbevel, ofschoon hij volgens de
wet niet voor de tweede maal den titel van opperbevelhebber (nauarchos)
voeren mocht. Door Cyrus weder ruim met geld ondersteund, zoodat hij
na afloop van den oorlog nog 470 talenten naar Sparta medebracht,
wist hij de Atheners in den waan te brengen, dat hij het weder niet
tot een slag zou laten komen; ondertusschen wachtte hij het gunstige
oogenblik af, totdat hij bij Aegospotami bij verrassing de geheele
atheensche vloot van 180 schepen konde nemen; 3000 gevangenen werden
ter dood gebracht. Alle aziatische en thracische bondgenooten van
Athene vielen nu af, overal stelde L. eene regeering van 10 mannen
in, waarvoor overal personen gekozen werden, bereid om alles te doen
wat hij wilde. Daarop belegerde en nam hij Athene, liet hij de muren
afbreken en stelde hij de regeering der 30 in, eindelijk dwong hij ook
Samus, den eenigen staat die zich nog verzette, tot overgave. L. was
toen de meest gevierde man in Griekenland, zijn roem werd door dichters
bezongen, en menige stad richtte voor hem een altaar op als voor een
god; hij had zijn doel bereikt, en Sparta tot den eersten staat in
Griekenland, zichzelf tot den eersten man in Sparta gemaakt. Maar niet
alleen dat zijn geluk veel afgunst verwekte, de middelen, die hij te
baat nam om zijne macht te handhaven, maakten hem algemeen gehaat; met
dobbelsteenen, zeide hij, bedriegt men kinderen, met eeden mannen. Toen
de 30 mannen te Athene door de atheensche ballingen bedreigd werden,
en L. hen met zijn leger kwam verdedigen, bewerkte koning Pausanias een
vergelijk tusschen de partijen, waarvan het herstel der democratie
het gevolg was. Ook in de andere staten moesten de ephoren, ten
gevolge van de luide klachten der bevolking, een einde maken aan
de regeering der 10 mannen. En toen L. later de verloren macht
poogde te herwinnen, terwijl hij Agesilaus, die door zijn toedoen
de regeering gekregen had, op zijn veldtocht in Azië vergezelde,
trad deze zoo vastberaden tegen hem op, dat L. spoedig naar Europa
terugkeerde. Door Pausanias tegengewerkt en door Agesilaus gekrenkt,
beraamde hij nu het plan tot eene omwenteling, ten einde het erfelijk
koningschap omver te werpen en de regeering voor alle Heracliden,
waartoe ook hij behoorde, toegankelijk te maken. Om zich hiervoor
steun te verschaffen, deed hij reizen naar de orakels van Delphi,
Dodona en Ammon, maar hij vond, naar het schijnt, nergens wat hij
wenschte. Zijne plannen kwamen ook niet tot uitvoering, want inmiddels
brak de corinthische oorlog uit. L. werd naar Boeotië gezonden om
zich bij Haliartus met Pausanias te vereenigen, het plan mislukte,
hetzij Pausanias te laat kwam, hetzij L. met overijling te werk ging,
en bij een aanval op Haliartus sneuvelde hij (395).--2) ephoor ten
tijde van Agis III en begunstiger van diens hervormingsplannen.

Lysanoridas, Lysanoridas, een van de spartaansche harmosten, die in
379 de Cadmea aan de Thebanen overgaven; om zich aan de zware boete
te onttrekken, waartoe hij hiervoor veroordeeld werd, ging hij in
ballingschap.

Lysias, Lysias, zoon van Cephalus no. 2, geb. ± 445, ging, nadat hij
eene voortreffelijke opvoeding genoten had, op den leeftijd van 15
jaar naar de atheensche volkplanting te Thurii. Daar beoefende hij
onder leiding van Tisias welsprekendheid en wijsbegeerte, en stond hij,
gedeeltelijk ook wegens zijn aanzienlijk vermogen, in hoog aanzien. Ten
gevolge van de Athene vijandige stemming, die na den ongelukkigen
afloop van de expeditie naar Sicilië in Thurii opkwam, moest hij echter
met zijn broeder Polemarchus en 300 anderen, allen erkende aanhangers
der democratie, van daar vluchten, en keerde hij in 412 naar Athene
terug. Ook daar genoot hij, evenals zijn broeder, aller achting en
vermeerderden zij hun vermogen door eene fabriek van schilden, waarin
120 slaven werkten. Door de 30 werden zij echter hiervan beroofd,
Polemarchus werd gedood en L. moest naar Megara vluchten, van waar hij,
zooveel als zijn verminderd vermogen het toeliet, krachtig medewerkte
tot herstel der democratie. Zoodra hij teruggekeerd was, klaagde hij
Eratosthenes, een van de 30, aan wegens den moord van Polemarchus,
en de redevoering, die hij bij deze gelegenheid hield, verwierf zoo
grooten lof, dat hij besloot voortaan zijn beroep te maken van het
schrijven van pleitredenen. Zijne tijdgenooten waren zoo ingenomen
met zijn werk, dat hij 233 redevoeringen geschreven heeft, waarvan
hij alleen de genoemde zelf hield; de nog bestaande, 34 in aantal,
die echter waarschijnlijk niet alle echt zijn, munten uit door zuivere
taal, duidelijkheid, en vooral door een afwisselenden stijl, die met
zeldzame bekwaamheid steeds in overeenstemming gebracht is met het
karakter en de omstandigheden der verschillende sprekers. Door de
alexandrijnsche geleerden werd hij onder de 10 attische redenaars
opgenomen. Hij bereikte den leeftijd van 80 jaar.

Lysicles, Lysikles, 1) atheensch demagoog, na den dood van Pericles
met Aspasia gehuwd.--2) atheensch veldheer in den slag bij Chaeronea,
op eene aanklacht van Lycurgus (no. 7) ter dood veroordeeld.

Lysicrates, Lysikrates, Athener, die als choreeg in 334 den prijs won;
het door hem volgens gewoonte opgerichte gedenkteeken (choregikos
tripous, z. Choragus) bestaat nog; zie de afbeelding bij Athenae,
blz. 103.

Lysimachea, Lysimacheia, bij de Rom. Lysimachia, vesting door
Lysimachus na de verwoesting van Cardia op de thracische Chersonesus
gesticht op de plaats, waar de Hellespont in de Propontis overgaat
(309). De inwoners van Cardia en Pactye en andere plaatsen in de
buurt gelegen, werden hierheen overgebracht. De plaats diende als
hoofdstad van zijn nieuw gesticht rijk.

Lysimachus, Lysimachos, van Pella, zoon van Agathocles, geb. omstreeks
355, generaal en later vertrouwd vriend van Alexander d. G.,
onderscheidde zich vooral bij den indischen veldtocht en werd bij
Sangala gewond. Na den dood van Alexander kreeg hij Thracië (323), en
had daar zooveel te doen met het bestrijden zijner barbaarsche buren,
dat hij zich lang buiten de twisten tusschen de andere veldheeren
van Alex. hield. In 316 vereenigde hij zich echter met Ptolemaeus en
Seleucus tegen Antigonus, doch deze wist hem nog lang in zijn eigen
land bezig te houden. In 309 stichtte hij Lysimachea (z. a.). In 306
nam hij, evenals Antigonus, Ptolemaeus e. a., den titel van koning
aan. In 302 begon hij den oorlog in Azië tegen Antigonus, en hoewel hij
eerst voor de overmacht van zijn vijand moest wijken, behaalde hij in
het volgende jaar met Seleucus de groote overwinning bij Ipsus. Hij
verstiet toen zijne eerste gemalin, Amastris (no. 2), en huwde met
Arsinoë (no. 7). In 297 begon Demetrius Poliorcetes de vijandelijkheden
op nieuw en in 294 moest L. hem als koning van Macedonië erkennen,
doch na eene mislukte poging om de Geten te onderwerpen, waarbij
hij overwonnen en gevangen genomen, maar weldra weder vrij gelaten
werd, verdreef hij hem met de hulp van Ptolemaeus en Seleucus (287),
gaf de regeering aan Pyrrhus van Epirus, doch ontnam hem die weder
na een jaar. Toen hij nu zijn zoon Agathocles op aandrijven van
Arsinoë en van Ptolemaeus Ceraunus had laten vermoorden, vielen vele
bloedverwanten en getrouwen van hem af, zijn achterdocht en wreedheid
verwekte allerwege ontevredenheid, en weldra was geheel Klein-Azië
tegen hem in opstand. Haastig trok hij over den Hellespont om de
afvalligen te onderwerpen, maar in de vlakte van Corus, Korou pedion,
ontmoette hij Seleucus, tot wien de weduwe van Agathocles gevlucht was;
het kwam tot een gevecht, waarin L. overwonnen werd en sneuvelde (281).

Lysimelea palus, Lysimeleia limne, meer bij Syracusae, vroeger Syraco
genoemd, waarvan dan de naam der stad zou afgeleid zijn.

Lysippe, Lysippe, eene van de Proetides.

Lysippus, Lysippos, van Sicyon, eerst smidsleerling, later beroemd
beeldhouwer, die vooral voor Alexander d. G. en diens omgeving
werkte. Alex. wilde zich door geen ander kunstenaar laten afbeelden. De
op blz. 81 afgebeelde Ares wordt voor een copie van een werk van hem
gehouden. Zijn meest bekende werk is de Apoxyomenus, waarvan het
Vaticaansche Museum een voortreffelijke copie bezit. Hij beeldde
de menschen niet af zooals ze zijn, maar zooals ze zich voordoen,
quales esse videntur.

Lysis, Lysis, 1) Athener, leerling van Socrates; een van de gesprekken
van Plato is naar hem genoemd.--2) van Tarentum, pythagoreïsch
wijsgeer, ging na het vernietigen van het pythagoreïsch verbond naar
Thebe, en werd de leermeester van Epaminondas.

Lysistratus, Lysistratos, 1) arm Athener, betrokken in het proces
der Hermocopiden, hij werd ter dood veroordeeld, maar vluchtte.--2)
beroemd beeldhouwer, broeder van Lysippus.

Lysius, Lysios = Lyaeus.

Lystra, Lystra, stad in Isauria, ten Z. van Iconium.

Lyttus = Lyctus.






M.


Macae, Makai, naam van twee volksstammen: op de arabische kust der
Perzische golf en op de libysche kust tusschen de Syrten.

Macar, Macareus, Makar, Makareus, 1) een van de Heliadae (z. a.),
vluchtte na den moord van Tenages naar Lesbus.--2) broeder van Canace
(z. a.).--3) een van de tochtgenooten van Odysseus.--4) een van de
Lapithen op de bruiloft van Pirithous.

Macareis, Issa, dochter van Macar no. 1, beminde van Apollo.

Macaria, Makaria, dochter van Heracles en Deïanira, vluchtte met hare
broeders uit de Peloponnesus naar Attica, en beroofde zich vrijwillig
van het leven, toen Eurystheus hen vervolgde, omdat een orakel op
die voorwaarde aan de Heracliden de overwinning beloofd had.

Macaria, Makaria, oude naam van zeer vruchtbare eilanden, als
Lesbus, Rhodus, Cyprus. Ook elders dragen vruchtbare streken dezen
naam, o. a. de vlakte van Messenia, die door de rivier de Pamisus
doorstroomd wordt.

Maccabaei, een joodsch geslacht, onder welks leiding de Joden zich
ten tijde van Antiochus IV van de syrische heerschappij bevrijdden,
en dat gedurende meer dan eene eeuw de regeering in handen had
(167-40). De laatste der M. werd door Herodes gedood.

Maccus, een soort van domme Pierrot in de fabulae Atellanae.

Macedonia, Makedonia. De bakermat van het macedonische rijk
is te zoeken in het landschap Emathia, ten W. van den Axius
(Vardar). Hierdoor vindt men den naam Emathia ook voor Macedonia
gebruikt. Hoewel de macedonische koningen de omliggende volken aan
hun heerschappij trachtten te onderwerpen, bleef Macedonia toch een
onbeteekenende staat tot aan de troonsbeklimming van Philippus II
in 360. Deze vergrootte zijn rijk met Paeonia, een deel van Thracia
en met het gebied der grieksche volkplantingen langs de kust en op
Chalcidice, en maakte van Maced. in de 24 jaren zijner regeering
eene machtige zee- en landmogendheid, die den Grieken de hegemonie
afdwong. Zijn zoon Alexander de Gr. zette de veroveringen op nog
grooter schaal voort. In het tijdperk der diadochen werd Maced. wel
tot het europeesche gedeelte van het groote rijk beperkt, doch bleef
toch een machtige staat, totdat de oorlog, door Philippus III tegen de
Rom. gevoerd (200-197) het in eens van Rome afhankelijk maakte. Onder
zijn zoon Perseus (179-168) werd het geheel een buit der Rom., die het
voorloopig in vier republieken splitsten (Amphipolis, Thessalonica,
Pella, Pelagonia), totdat het in 146 formeel tot rom. provincie
werd gemaakt. De eigenlijke Macedones waren Grieken, die echter in
hun ontwikkeling teruggebleven waren, daar ze door niet-grieksche,
thracische en illyrische, stammen omgeven waren. Ze werden derhalve
door de overige Grieken met minachting als barbaren beschouwd.

Macella, kleine vesting in het W. van Sicilia, in het binnenland ten
N. van Entella gelegen.

Macellum (van makellon, omheining), overdekte marktplaats voor eetwaren
te Rome. Er waren er twee: macellum Liviae op den Esquilijnschen,
macellum magnum op den Caelischen berg. Ook in Pompeii heeft men een
macellum opgegraven, waarvan de afbeelding op pg. 382 een voorstelling
geeft.

Macer, naam van twee rom. dichters. De een, Aemilius Macer, uit Verona,
gest. 16, een vriend van Vergilius en Ovidius, vertaalde in latijnsche
verzen de dichtwerken van den arts Nicander (2de eeuw) van Colophon. De
ander, C. Licinius Macer Calvus (82-48), was lierdichter en een
vriend van Catullus. Zie verder Licinii no. 6. Verder maakt Ovidius
nog melding van een vriend Macer, vervaardiger van epische gedichten.

Macestus, Makestos, rivier in Mysia, die zich met den Rhyndacus
vereenigt.

Machaerus, Machairous, sterke grensvesting van Palaestina, in het
Z. van Peraea, ten O. der Doode Zee. Hier heeft Johannes de Dooper
gevangen gezeten.

Machanidas, Machanidas, Spartaan, die zich in 210 van de
alleenheerschappij meester maakte en wreed regeerde; na drie jaar
viel hij in een strijd tegen het achaeïsch verbond (207).

Machaon, Machaon, zoon van Asclepius en Epione, met zijn broeder
Podalirius aanvoerder van eenige thessalische volken in den oorlog
tegen Troje, waarin hij den dood vond. Zijne beenderen werden door
Nestor naar Griekenland medegenomen, en bij Gerenia vond men zijn
graf met een heiligdom.--Beide broeders waren vooral beroemd als
geneesheeren, en de naam van M. wordt soms spreekwoordelijk voor een
bekwaam geneesheer gebruikt.

Machlyes, Machlyes, 1) een libysche stam aan de kleine Syrte, ten
Z. van de Tritonzee.--2) een scythische stam aan de palus Maeotis
(zee van Azow).

Macistus, Makistos, stad in het elische landschap Triphylia. Ook een
gebergte op Euboea.

Macra, Makres, grensriviertje tusschen Liguria en Etruria, valt
bij Luna in de Ligurische zee. Oudtijds was het met den Rubico de
Noordgrens van het eigenlijk Italië.

Macri campi, vlakte tusschen Parma en Mutina (Modena) in Gallia
Cisalpina.

Macrinus (M. Opellius), eerst jurist, later praefectus praetorio onder
Caracalla, vernam bij toeval, dat de keizer hem uit den weg wilde
ruimen en liet toen heimelijk Caracalla ombrengen (217 n. C.). Het
leger keurde de verheffing van Macrinus op den troon goed. Deze nam
zijn jeugdig zoontje Diadumenianus tot medekeizer aan. Na eene niet
zeer roemrijke regeering van 14 maanden (217-218) werden vader en
zoon door de oproerige troepen vermoord.

Macro (Naevius Sertorius), praefectus praetorio onder Tiberius,
opvolger van Seianus, bracht in 37 na C. Tiberius om, doch werd met
zijne vrouw Ennia door Caligula uit den weg geruimd (38).

Macrobii, Makrobioi, aethiopische volksstam langs den Z. oceaan.

Macrobius (Ambrosius Theodosius), rom. taalgeleerde (± 400 na C.),
van wien nog twee werken aanwezig zijn: Saturnalia convivia, in 7
boeken, en Commentarii in Somnium Scipionis, in 2 boeken.

Macrones, Makrones, machtige stam aan de Z. kust van de Zwarte Zee,
in het O. van Pontus, tusschen de Mosynoeci en de Moschi.

Mactorium, Maktorion, stad in het Z. van Sicilia, ten N. van Gela.

Madaura of -rus, Madouros, stad in Numidia, ten Z.O. van Tipasa,
geboorteplaats van den schrijver L. Appuleius.

Madena, distrikt van Armenia Minor.

Maduateni, thracische stam aan den Haemus.

Madytus, Madytos, havenstad van de thracische Chersonesus, aan den
Hellespontus.

Maeander, Maiandros, rivier in Asia minor, ontspringt in het Z. van
Phrygia bij Celaenae, loopt met tallooze kronkelingen door Caria en
Ionia en valt tegenover Miletus in zee. De stroomgod is de grootvader
van Caeneus, die dan ook Maeandrius iuvenis wordt geheeten.

Maeandrius, Maiandrios, regeerde na den dood van Polycrates (522),
wiens geheimschrijver hij geweest was, eenigen tijd over Samus,
toen echter na korten tijd Syloson door de Perzen teruggebracht werd
(omstreeks 516), vluchtte M. naar Sparta, waar men hem wegens de
schatten, die hij had medegebracht, gevaarlijk achtte en hem het
verblijf in de stad verbood.

Maecenas, zie Cilnii.

Maecius Tarpa (Sp.), kunstcriticus van grooten naam, wien door
Augustus de beoordeeling en keus der op te voeren tooneelstukken
werd opgedragen.

Maedi, Maidoi, thracische volksstam aan den Strymon.

Maelii, plebejisch geslacht te Rome. 1) Sp. Maelius, rom. ridder,
had in den hongersnood van 440 op groote schaal uitdeelingen van
koren onder de onvermogenden gehouden. De patriciërs, naijverig
op de genegenheid van het volk, beschuldigden hem van opruiing en
eerzuchtige bedoelingen. Op zijne weigering, om voor het gerecht
te verschijnen, werd hij door C. Servilius Ahala, mag. equitum van
L. Quinctius Cincinnatus, die tot dictator seditionis sedandae causa
benoemd was, op het forum doodgestoken (439). Het vermogen van Maelius
werd verbeurd verklaard en zijn huis met den grond gelijk gemaakt; de
open plek hierdoor ontstaan, kreeg den naam van Aequimaelium. Volgens
een oudere lezing van het verhaal stak C. Servilius Ahala als
ambteloos burger op straat Sp. Maelius dood, omdat deze naar de
alleenheerschappij streefde. Het verhaal, waarvan alleen historisch
is de terechtstelling van Maelius en het neerhalen van zijn huis,
heeft, door het sanctionneeren van den tyrannenmoord, op de latere
geschiedenis (men denke aan de vermoording van Caesar) ingewerkt.--2)
Sp. Maelius, volkstribuun in 436, vervolgde den bovengenoemden
Servilius Ahala, die den gepleegden moord met ballingschap moest
boeten.--3) Q. Maelius, was een der twee volkstribunen, die in 321 in
de bergengte van Caudium den vrede met de Samnieten hielpen sluiten
en hierom met de beide consuls werden uitgeleverd.

Maelo, vorst der Sygambri, deed in 12 een inval in Gallia, maar werd
door Drusus teruggedreven. Zie Claudii no. 26.

Maemacterion, Maimakterion, 5de maand van het Attische jaar
(Nov.-Dec.), z. Annus.

Maemactes, Maimaktes, bijnaam van Zeus als god der stormen; te zijner
eer werden in de maand Maemacterion de Maemacteria gevierd.

Maenades, Mainades, = Bacchae.

Maenalia, Mainalia, landstreek in Arcadië, ten W. van den berg
Maenalus.

Maenalius, Mainalios, bijnaam van Pan, naar het gebergte Maenalus,
waar hij zich bij voorkeur ophield.

Maenalus, Mainalon oros, berg en stad in het binnenland van Arcadia,
ten ZW. van Mantinea, geliefkoosd verblijf van den god Pan. Bij
dichters: Maenalius deus = Pan, Maenalius = arcadisch, Maenalis ursa =
Callisto, Maenalii versus = herderszangen.

Maenia (columna), zie columna Maenia.

Maenia (lex), waarschijnlijk ± 287, v.a. van ± 300, ut in
incertum comitiorum eventum patres auctores fierent, d.w.z. dat
de patricische leden van den senaat (zie patres) vooraf de keuzen
van de volksvergadering, hoe die ook mochten uitvallen, moesten
bekrachtigen. Hierdoor werd de patrum auctoritas niet afgeschaft,
maar tot een formaliteit gemaakt. Zie ook Publiliae (leges) no. 2.

Maenia (Menenia) (lex) agraria van den volkstribuun M. Maenius
(Menenius), ging niet door, daar zijne ambtgenooten er tegen waren
(410). Daar leges agrariae in werkelijkheid zoo vroeg niet voorkomen,
is hoogst waarschijnlijk ook deze wet, evenals de lex Cassia (zie
agrariae leges), verzonnen.

Maenia (of Menenia) Duilia (lex), zie Fenus.

Maenianum, balkon aan de voorzijde van een huis, genoemd naar
C. Maenius, die als censor in 318 de gebouwen aan het forum van balkons
voorzag, om bij openbare feesten meer toeschouwers te kunnen bergen.

Maenii, plebejisch geslacht. In 482 en 410 komen Maenii onder de
volkstribunen voor met pogingen om ook de plebs aandeel aan den
ager publicus te verschaffen. De eerste historische persoonlijkheid
is C. Maenius, die in 338, als consul met L. Furius Camillus (Furii
no. 12), voorspoedig streed tegen de opgestane Latijnen, vooral tegen
Antium. In 320 was hij dictator; in 314 werd hij weder tot dictator
gekozen om eene samenspanning te Capua te onderzoeken. Toen hij echter
zijn onderzoek ook tot Rome wilde uitbreiden, verzette zich de adel,
waarop hij zijn ambt neerlegde en zich aan een rechterlijk onderzoek
onderwierp, dat glansrijk voor hem afliep. Men vertelt, dat ter eere
zijner overwinning op de Antiaten de columna Maeniana (z. a.) op het
forum is opgericht. Zie ook maenianum. In de eerste helft der 2de eeuw
moet er te Rome een gek en verkwister geleefd hebben met name Maenius,
over wien Horatius spreekt.

Maeon, Maion, de aanvoerder der 50 Thebanen, die Tydeus een hinderlaag
legden en allen door dezen verslagen werden. M. liet hij echter op
bevel van een orakel in leven.

Maeonia, Maionia, oude naam van Lydia (z. a.) en dientengevolge ook
dichterlijk = Etruria.

Maeonides, Maionides, wordt Homerus soms genoemd als zoon van Maeon
of als Lydiër (Maeoniër).

Maeonis, lydische (maeonische) vrouw, bijv. Omphale, Arachne.

Maeotis palus, Maiotis limne, thans zee van Azow. De omwonende
scythische stammen werden met den algemeenen naam Maeotae aangeduid.

Maera, Maira, 1) de hond van Erigone, z. Icarius.--2) dochter van
Proetus, jachtgezellin van Artemis; zij werd bij Zeus moeder van
Locrus en werd daarom door Artemis gedood.--3) dochter van Atlas,
gehuwd met Tegeates, den zoon van Lycaon.

Maesesses = Melesses.

Maevius, zie Bavius.

Magaba, berg in Galatia, tusschen Ancyra en den Halys, waar Cn. Manlius
Vulso in 189 de Tectosages versloeg.

Magas, Magas, stiefzoon van Ptolemaeus I, werd door dezen tot
stadhouder over Cyrene aangesteld, doch maakte zich onafhankelijk
(280), en wist zich ook tegen Ptolemaeus II te handhaven. Hij stierf
in 258. Zie ook Apama no. 2.

Magdolum, Magdolon, Magdolon, stad in Beneden-Aegypte, ten Z.Z.W. van
Pelusium.

Mageddo = Megiddo.

Magetobriga, stad der Sequani in Gallia Transalpina.

Magi, Magoi, een medisch geslacht van priesters, droomuitleggers
en orakelduiders, die ook in het staatkundige grooten invloed
uitoefenden. Toen de heerschappij van de Mediërs op de Perzen overging,
bleven de Magi hunne waardigheden behouden.

Magii, plebejisch geslacht uit Campania.

Magister admissionum, onder de latere keizers de opperkamerheer, die
belast was met de toelating en ontvangst ter audiëntie bij den keizer.

Magister equitum, zie dictator.

Magister officiorum, hofmaarschalk van de keizerlijke hofhouding. Deze
post behoorde tot de hooge hofambten, door Constantijn den
Gr. ingesteld.

Magister populi, oude titel voor den dictator, als aanvoerder van
het voetvolk.

Magister scriniorum, hoofd der keizerlijke kanselarij. Zie Scrinium.

Magna Mater, z. Rhea Cybele.

Magnentius (Flavius Magnus), rom. tegenkeizer in het W. des rijks,
ontrukte den troon aan Constans, die in 350 na C. vermoord werd,
doch werd door Constantius II bij Sirmium in 352 verslagen en benam
zichzelf in 353 na C. te Lugdunum (Lyon) het leven.

Magnes, Magnes, een van de attische blijspeldichters vóór Aristophanes,
wiens werken dikwijls den eersten prijs behaalden.

Magnesia, Magnesia, 1) oostelijk gedeelte van Thessalia, eene
betrekkelijk smalle strook lands; uitloopende in een landtong, die de
golf van Pagasae als het ware omarmt. De inwoners heetten Magnetes,
Magnetes.--2) stad in Lydia, aan den voet van den berg Sipylus
gelegen en daarom Magnesia ad Sipylum genoemd. Hier werd Antiochus
III van Syria door L. Cornelius Scipio Asiaticus (Cornelii no. 14)
in 190 verslagen.--3) stad in het lydisch-carische grensdistrikt,
nabij den Maeander, ten Z.O. van Ephesus, met een beroemden tempel
van Artemis. Dit Magnesia was eene der drie steden, waarvan Artaxerxes
de inkomsten aan Themistocles toewees.

Magnum promunturium, kaap aan den mond van den Tagus, thans kaap
Espichel, ook een kaap in Mauretania Caesariensis, dicht bij Siga.

Magnus portus, 1) haven in Gallaecia, thans baai van Corunha.--2)
haven in Mauretania, thans Oran.

Mago, Magon, naam van verschillende carthaagsche staatslieden en
veldheeren, waaronder vooral drie merkwaardig zijn: 1) Mago de Groote,
± 550-500, beroemd staatsman, die de grondslagen legde tot Carthago's
grootheid en ook als generaal lauweren verwierf.--2) schrijver van een
groot werk over den landbouw, dat later op last van den rom. senaat
in het Latijn werd vertaald.--3) jongere broeder van Hannibal, die
met dezen naar Italia toog en na den slag bij Cannae naar Carthago
werd gezonden om het bericht over te brengen en versche troepen
te halen. Hij werd echter naar Hispania gezonden ter ondersteuning
van zijn broeder Hasdrubal. In 205 stak hij onverwachts van Gades in
Spanje, dat hij moest ontruimen, naar Liguria over en veroverde Genua,
doch werd in 203 in het gebied der Insubres verslagen, en toen hij
in Genua terugkwam, kreeg hij daar het bevel, naar Carthago terug te
keeren. V. s. stierf hij onderweg aan zijn wonden of door schipbreuk,
v. a. leefde hij in 193 nog.

Magontiacum = Mogontiacum.

Maharbal, veldheer van Hannibal, die hem na den slag bij Cannae
trachtte te overreden om rechtstreeks naar Rome op te trekken.

Maia, Maia, Maias, 1) dochter van Atlas en Pleione, de oudste der
Pleiaden, bij Zeus moeder van Hermes.--2) italiaansche godin, soms
ook Maiesta genoemd. Zij is de gemalin van Vulcanus, maar wordt
later dikwijls met de grieksche Maia verward. De maand Mei was naar
haar genoemd, en op den 1sten van die maand bracht de priester van
Vulcanus haar een offer.

Maiesta = Maia no. 2.

Maiorianus (Flavius Iulianus), een der laatste keizers van het
west.-rom. rijk, 457-461 na C. Hij roeide vele misbruiken uit, waardoor
hij zich onder de ambtenaren vele vijanden maakte. Toen nu een oorlog
tegen den vandaalschen koning Geiserik ongelukkig afliep, werd het
leger onder den Sueef Ricimer tot opstand overgehaald en Maiorianus tot
afstand gedwongen. Hij stierf weinige dagen later aan eene plotselinge
ziekte. Het rijk verloor in hem een edel en doortastend vorst.

Makaron nesoi, ver afgelegen eilanden, waar de heroën, evenals in
het Elysium, na driemaal op aarde zonder zonde geleefd te hebben,
onder de regeering van Cronus een gelukzalig leven leiden. Zie ook
Fortunatae insulae.

Makednoi, dorische stam, eerst tijdens Deucalion in Phthiotis, later
aan den Pindus.

Malaca, Malaka, phoenicische kol., later rom. municipium in Hispania
Baetica, thans Malaga.

Malchus, Malchos, 1) carthaagsch veldheer, ± 600-550, had eerst op
Sicilië en Sardinië groote veroveringen gemaakt, en is daardoor de
eigenlijke grondlegger geworden van de macht van Carthago, maar toen
hij later op Sardinia eene groote nederlaag geleden had, werd hij uit
Carthago verbannen. Hij trok toen tegen Carthago te velde, nam het in,
en liet een aantal senatoren ter dood brengen. Later werd hij zelf ter
dood veroordeeld, omdat hij naar de monarchie streefde. Het verhaal is
eenigszins verward, maar toont in elk geval aan, dat het leger toen
nog uit Carthagers bestond, en geen huurleger was.--2) koning der
Nabataeërs, bondgenoot van Caesar in den alexandrijnschen oorlog.--3)
uit Philadelphia no. 2, geschiedschrijver uit de 5de eeuw n. C.,
die het werk van Priscus no. 2 (z. a.) tot 480 n. C. voortzette.--4)
= Porphyrius (z. a.).

Malea, Malea, 1) kaap aan de Zuidoostkust van het eil. Lesbus.--2)
Z.O. punt van de Peloponnesus, thans kaap S. Angelo, die moeielijk
was om te varen wegens de stroomingen en riffen.

Maleventum, vroegere naam van Beneventum.

Maliades, Malides, Maliades, Malides, nimfen, die kudden en
vruchtboomen beschermen.

Malis, Malis, een klein landschap aan de Malische golf, sinus Maliacus,
een N.W. inham der Euboeïsche golf. De inwoners heetten Malienses,
Malies.

Malli, Malloi, indisch volk aan den Hydraotes, een der zijrivieren
van den Indus.

Mallii, rom. geslacht, dat geene beroemde personen heeft
opgeleverd. Bekend is slechts geworden de onbekwame consul Cn. Mallius
Maximus, die in 105 met den proc. Q. Servilius Caepio (Servilii no. 15)
den slag bij Arausio tegen de Cimbren verloor. Zie ook Manlii no. 15.

Malloea, Malloia, vesting in het thessalische landschap Perrhaebia.

Mallus, Mallos, oude stad van Cilicia nabij den Pyramus.

Maluginensis, familien. in de gens Cornelia.

Mamercinus, familien. in de gens Aemilia.

Mamercus, een oscische voornaam, dien wij alleen nog in de gens
Aemilia aantreffen.

Mamertini, zonen van Mamers of Mars, campaansche huurtroepen
(zie Campania) in dienst van Agathocles, na diens dood (289) uit
Syracusae verdreven, nestelden zich toen in Messana, van waar zij
strooptochten deden. Door de Syracusanen in het nauw gebracht, riepen
de Mam. Carthagers en Rom. te hulp, hetgeen de aanleiding werd tot
den eersten punischen oorlog. Messana komt vervolgens officieel voor
onder den naam civitas Mamertinorum. Onder het stadhouderschap van
Verres speelde de stad de rol van handlangster.

Mamertinus (Claudius), de schrijver van een dankrede aan keizer
Iulianus (gratiarum actio de consulatu suo Iuliano Imp.), gehouden in
362 n. C. Hij was door Iulianus benoemd tot comes sacrarum largitionum,
minister van finantiën, en later tot praefectus praetorio Illyrici
et Italiae.

Mamilia (lex) van den volkstribuun C. Mamilius Limetanus, tot
instelling van een gerechtelijk onderzoek tegen hen, die zich door
Jugurtha hadden laten omkoopen (109).

Mamilii, rom. geslacht, uit Tusculum afkomstig. 1) Octavius Mamilius,
te Tusculum, schoonzoon van Tarquinius Superbus, verleende hem na
diens verdrijving hulp en sneuvelde bij het meer Regillus, evenals
zijn zoon.--2) L. Mamilius Tusculanus, dictator van Tusculum, had
den Romeinen hulp verleend, toen de Sabijn Herdonius in 460 bij een
nachtelijken overval het Capitool vermeesterd had. Hiervoor kreeg
L. Mamilius het rom. burgerrecht.--3) Q. Mamilius Vitulus, consul in
262, veroverde Agrigentum op de Puniërs.--4) C. Mamilius Limetanus,
zie Mamilia (lex).

Mammaea (Iulia), moeder van keizer Alex. Severus (Severi no. 2),
voor wien zij wegens zijne jeugd in den beginne als regentes optrad
en met beleid het bewind voerde.

Mamurius Veturius, metaalwerker uit Etruria. Zie ancile.

Mamurra, rom. ridder van geringe afkomst, maar die onder Caesar
in Gallia zijn fortuin had gemaakt en vervolgens te Rome door zijne
houding en buitensporige levenswijze aanstoot gaf. Hij was uit Formiae,
dat hierom door Horatius spottend urbs Mamurrarum wordt genoemd.

Mancinus, familienaam in de gens Hostilia.

Mancipatio, is de plechtige overdracht per aes et libram van eene
zaak in tegenwoordigheid van 5 getuigen en een libripens. De kooper
nam met een zeker formulier de zaak over en sloeg met een muntstuk
(raudusculum) tegen de weegschaal. Zulk een mancipatio werd wettelijk
gevorderd bij den verkoop van res mancipi. De geheele vorm was eene
nabootsing van een verkoop uit den ouden tijd, toen het geld nog werd
afgewogen. Deze handeling per aes et libram had ook plaats bij den
huwelijksvorm door coëmptio en bij de emancipatio.

Mancipi (res). Tot de res mancipi behoorden volgens Ulpianus: praedia
in Italico solo, tam rustica, qualis est fundus, quam urbana, qualis
domus; item iura praediorum rusticorum, velut via, iter, actus,
aquaeductus; item servi et quadrupedes, quae collo dorsove domantur,
velut boves, muli, equi, asini. Van de genoemde iura of servituten
beteekent iter het recht te voet of op een rijdier over eens anders
grond te gaan, via, er met een voertuig over te rijden, actus,
er vee over te drijven, aquaeductus, er water over te leiden. Zie
verder servitus no. 1. Ulpianus voegt er nog bij, dat olifanten en
kameelen, quamvis collo dorsove domentur, geene res mancipi zijn, daar
zij tot de bestiae behooren. Res mancipi nu konden in rom. eigendom
overgaan door in iure cessio, afstand ten overstaan van den praetor,
door gerechtelijke toewijzing of adiudicatio of door eene wet,
door erfenis en door mancipatio (z. a.). Was er in plaats van de
vormelijke mancipatie eene eenvoudige traditio of overgave van hand
in hand gebezigd, dan gaf dit geen wettigen rom. eigendomstitel of
dominium. Zooals echter bij het artikel ius honorarium is aangewezen,
kon de praetor toestaan, res mancipi te bezitten, in bonis habere. Door
verjaring, usucapio, d. i. door ongestoord bezit van roerende goederen
gedurende één jaar, van onroerende gedurende twee jaren, kon men dan
toch het dominium verwerven.

Mancipium, 1) = mancipatio.--2) het voorwerp der mancipatie, vooral
slaven, ook lasten trekdieren.--3) de betrekking van afhankelijkheid,
waarin vrijen gebracht waren door mancipatie, zooals b.v. de pater
fiduciarius verkreeg bij de emancipatio (z. a.) en zooals de pater
naturalis nog slechts over zijn zoon behield, wanneer deze na den
derden schijnverkoop weder aan hem werd teruggegeven. Of wel, wanneer
volgens het oudste schuldrecht iemand in de macht van den schuldeischer
was overgegaan. Een vrije, die in mancipio was, was wel servi loco,
maar daarom nog geen servus.

Mandane, Mandane, dochter van Astyages, moeder van den ouden Cyrus.

Mandela, sabijnsch dorpje nabij het landgoed van den dichter Horatius.

Mandonius, een Hispaniër, broeder van Indibilis. Hij speelde dezelfde
rol van herhaalde onderwerping en afval, tot hij gedood werd (206).

Mandrocles, Mandrokles, van Samus, beroemd bouwmeester, die voor
Darius Hystaspis, toen deze tegen de Scythen optrok, een brug over
den Bosporus legde; ter gedachtenis hieraan liet hij in den tempel
van Hera op Samus een schilderij ophangen, die den tocht van het
leger over de brug voorstelde.

Mandropolis, Mandropolis, stad in het Z. van Phrygia.

Mandubii, Mandoubioi, volk in Gallia ten W. van de Lingones. Tot hun
gebied behoorde Alesia (Alise-Ste-Reine), waar Vercingetorix door
Caesar belegerd werd.

Manduria, Mandyrion, stad der Sallentini in Calabria, aan den weg van
Tarentum naar Hydruntum (Otranto). Hier sneuvelde de spartaansche
koning Archidamus III in 338 tegen de Lucaniërs en Messapiërs,
toen hij Tarentum te hulp kwam. In 209 werd de stad door den consul
Q. Fabius Maximus Verrucosus (Fabii no. 16) veroverd.

Maneros, Maneros, zoon van den eersten koning van Aegypte, die jong
stierf en, evenals Adonis, Linus e. a. in klaagliederen herdacht werd.

Manes, bij de Rom. de geesten der afgestorvenen, als goden gedacht (dii
Manes). Zij wonen in de onderwereld en komen, behalve op bepaalde
tijden, alleen dan op aarde, wanneer de levenden hen vergeten
of verzuimen hun de verschuldigde offers te brengen. Deze offers
bestonden uit koren, zout, wijn, melk, enz.--Te hunner eer vierde
men den 21sten Februari het algemeene doodenfeest Feralia, waarbij
de tempels van alle goden, die niet tot de onderwereld in betrekking
stonden, gesloten waren.

Manetho, -thos, Manethon, -nethos, aegyptisch priester te Heliopolis,
leefde onder Ptolemaeus Philadelphus. Onder zijne talrijke geschied-,
natuur- en sterrenkundige werken behoorde ook eene geschiedenis van
Aegypte (Aigyptiaka) van de oudste tijden tot Alexander d. G., waaruit
o. a. eene volledige chronologische lijst van aegyptische koningen
bewaard gebleven is. Zijne overige geschriften zijn alle verloren.

Mania, volgens de Romeinsche geleerden de moeder der Lares; ze heeft
echter nooit vereering genoten. Haar naam is waarschijnlijk afgeleid
van de maniae, poppen, die op de Compitalia aan de compita en voor
de huisdeuren werden opgehangen.

Maniai heetten de Erinyes in sommige deelen van Griekenland, als
godinnen, die door hare vervolgingen tot razernij drijven.

Maniliae (leges), van den volkstribuun C. Manilius in 66. 1) de
libertinorum suffragiis, dat de vrijgelatenen in de tribus van hunne
patroni, en dus in alle tribus zouden mogen stemmen, in plaats van in
4. Deze wet werd door den senaat ongeldig verklaard. Z. Manlia (lex)
de libertinorum suffragiis.--2) de imperio Cn. Pompei, dat het voeren
van den mithradatischen oorlog aan Pompeius zou worden opgedragen.

Manilianae (leges) venalium vendendorum, geene wetten, maar formulieren
voor koop en verkoop, opgesteld door den kundigen jurist M'. Manilius,
consul in 149.

Manilii, plebejisch geslacht, waarvan de meest bekende leden zijn:
1) M'. Manilius, consul in 149, ontving het bevel over het leger, dat
tegen Carthago werd afgezonden, doch kon niets uitrichten, evenmin als
zijn ambtgenoot L. Marcius Censorinus. Hij was met Laelius en Scipio
bevriend en een scherpzinnig rechtsgeleerde, die gaarne adviezen gaf
en ook rechtsgeleerde boeken schreef. Zie ook leges Manilianae.--2)
C. Manilius, volkstribuun in 66 (zie leges Maniliae) is het meest
bekend door Cicero's verdediging van het wetsontwerp de imperio
Cn. Pompei. In het volgend jaar verdedigde Cicero hem zelf in een
proces.--3) Manilius, rom. dichter ten tijde van Augustus, dichter
eener Astronomica, die nog over is.--4) L. Manilius, z. Manlii no. 15.

Manimi, een stam der Ligii in O. Germania, tusschen Viadua (Oder)
en Vistula (Weichsel).

Manipulus, eene afdeeling van twee centuriën soldaten, zie
cohors. Volgens de afleiding der ouden zou de standaard van den manipel
(zie vexillum) in den beginne bestaan hebben uit een handvol hooi
aan een staak gebonden. De latere vexilla der manipels hebben boven
op den stok een uitgestrekte hand.

Manlia (lex) de vicesima manumissionum, tot invoering eener belasting
van 5%, door slaven, die vrijgelaten werden, van hunne marktwaarde te
betalen. De voorsteller dezer wet, de consul Cn. Manlius Capitolinus
Imperiosus (357) (Manlii no. 9), riep hiertoe de tribuutcomitiën
bijeen, niet te Rome, maar in zijne legerplaats bij Sutrium. De
volkstribunen echter namen maatregelen, dat dit niet ten tweede male
gebeuren kon.

Manlia (lex) de libertinorum suffragiis, van een volkstribuun
Cn. Manlius in 58. Misschien is dit wel de lex Manilia van
66. Cn. Manlius wordt ook wel C. Manlius of Manilius genoemd.

Manlii, rom. geslacht met patricische en plebejische takken. Voor
Manlius vindt men ook wel Mallius geschreven. 1) A. Manlius Vulso,
consul in 474, dwong de Vejenten tot het sluiten van een veertigjarig
bestand.--2) A. Manlius Vulso Capitolinus, consulairtribuun in
405 en 402, beproefde in het laatste jaar te vergeefs Veji te
vermeesteren.--3) L. Manlius Vulso Longus, consul in 256, trok
met zijn ambtgenoot M. Atilius Regulus naar Africa. Na eerst de
Carthagers bij Ecnomus te hebben verslagen, en Clupea te hebben bezet,
keerde Vulso naar Rome terug, terwijl Regulus in Africa bleef. In
zijn tweede consulaat (250) belegerde hij met zijn ambtgenoot
C. Atilius Regulus tevergeefs de stad Lilybaeum op Sicilia.--4)
Cn. Manlius Vulso, consul in 189, overwon de Galatiërs en sloot
den vrede met Antiochus III van Syria.--5) A. Manlius Vulso, consul
in 178, oorloogde minder gelukkig. De Histri maakten zich van zijn
legerkamp aan den mond van den Timavus meester, maar werden daarna
verslagen.--6) M. Manlius Capitolinus, consul in 392, redde in 389
het Capitool van eene nachtelijke overrompeling door de Galliërs. Het
cognomen Capitolinus heeft hij echter niet om deze daad, zooals men
wel eens aanneemt, maar omdat hij op het Capitool (de arx) woonde. In
385, toen de schulden der plebejers weder zeer hoog gestegen waren,
offerde Manlius een groot deel van zijn vermogen op om plebejers uit
de schuldgevangenschap vrij te koopen. De adel beschuldigde hem van
verkeerde bedoelingen, doch de houding van het volk boezemde vrees in,
en Manlius werd vrijgesproken. Of hij hierna werkelijk plannen tot
oproer heeft voorbereid, is niet duidelijk. In eene volksvergadering te
Rome werd hij wederom vrijgesproken, doch in eene tweede buiten Rome
in een bosch gehouden, wegens hoogverraad veroordeeld. Hij werd van
de tarpejische rots geworpen, zijn huis verwoest en de voornaam Marcus
in de gens Manlia afgeschaft (384). Van dit geheele verhaal is alleen
historisch het feit van Manlius' veroordeeling wegens het streven naar
de koninklijke macht, de verwoesting van zijn huis, waarvan de grond
later aan Iuno Moneta gewijd werd, en het afschaffen van den voornaam
Marcus in de gens Manlia. Het verhaal van de ondragelijke schulden der
plebejers is eerst in den bondgenootenoorlog ontstaan, toen dergelijke
toestanden werkelijk bestonden. Zijn broeder A. Manlius Capit. was
bij herhaling consulairtribuun.--7) P. Manlius Capitolinus, in 367
te midden der twisten over de licinisch-sextische wetsvoorstellen tot
dictator benoemd, toonde zich tegen verwachting jegens deze voorstellen
niet vijandig.--8) L. Manlius Capitolinus Imperiosus, aldus bijgenaamd
om zijne gestrengheid, dictator in 363 clavi figendi causa, wilde
ook eene lichting houden, waarvoor hij niet benoemd was, en ontging
met moeite eene veroordeeling.--9) Cn. Manlius Capit. Imper., zoon
van no. 8, consul in 359 en 357, censor in 351; z. Manlia (lex) de
vicesima manumissionum.--10) T. Manlius Imper. Torquatus, ook een
zoon van no. 8, was een uitstekend veldheer, doch een man van een
woest en streng karakter. In een tweegevecht met een reusachtigen
Galliër in den oorlog van 361 maakte hij diens gouden halsketen
buit en werd sedert Torquatus genoemd. Hij was consul in 347, 344 en
340. In zijn derde consulaat behaalde hij door de zelfopoffering van
P. Decius Mus eene schitterende overwinning op de Latijnen bij den
Vesuvius, doch liet zijn zoon, die tegen zijns vaders bevel met een
uittartenden vijand een strijd had aangevangen en hem verslagen had,
ter dood brengen. Vandaar de bekende uitdrukking Manliana imperia. Het
verhaal omtrent den slag bij de Vesuvius schijnt verzonnen, daarentegen
heeft T. Manlius de Latijnen in 340 bij Trifanum, tusschen Sinuessa en
Minturnae verslagen.--Het verhaal omtrent het ter dood brengen van zijn
zoon wordt door andere schrijvers op naam van den dictator Postumius
(431) gezet. Zie Postumii no. 4.--11) T. Manlius Torquatus, consul in
235 en 224, dictator in 208, sloot in 235, na een opstand der Sarden
onderdrukt te hebben, den Ianustempel en streed later tegen de Galliërs
(224) en de Carthagers (215). Hij was in het laatste jaar praetor, en
versloeg de verbonden Carthagers en Sarden. De Carthagers werden uit
Sardinië verdreven. Hij verloochende de onbuigzaamheid van karakter,
aan zijne familie eigen, niet.--12) T. Manlius Torquatus verstiet
zijn zoon D. Iunius Silanus (z. Iunii no. 15) uit zijne oogen wegens
afpersingen, in Macedonia gepleegd, waarop de zoon zich ophing. De
vader woonde de begrafenis niet bij (141).--13) L. Manlius Torquatus,
consul in 65, was een groot vriend van den redenaar Hortensius en
een zeer vaderlandslievend man. Hij had Catilina in 65 bijgestaan,
toen deze van knevelarij beschuldigd was, doch keerde zich van hem
af na de ontdekking der samenzwering.--14) L. Manlius Torquatus,
zoon van no. 13, was een vriend van Cicero, die hem in zijn werk de
finibus bonorum et malorum sprekend invoert. Hij was meer politiek man
dan redenaar. In 62 klaagde hij P. Cornelius Sulla aan (zie Cornelii
no. 54). In den burgeroorlog sloot hij zich aan bij de partij van
Pompeius, werd door Caesar gevangen genomen, doch weder vrijgelaten, en
sneuvelde later in Africa (47).--15) Verder komt er nog eene familie
van Manlii Acidini voor. Onder de Manlii, die zonder familienaam
(cognomen) voorkomen, behoort ook C. Manlius (of Mallius), die voor
Catilina troepen bij Faesulae verzamelde en bij Pistoria sneuvelde
(62). Verder L. Manlius (Mallius) v. a. L. Manilius, propraetor van
Gallia Narbonensis, die in 78 tegen de Sertoriani te velde getrokken
was, maar door den quaestor L. Hirtuleius, onderbevelhebber van
Sertorius in Hispania geheel verslagen was; op zijn terugkeer naar de
provincie werd de rest van zijn leger door de opgestane Aquitaniërs
vernietigd en sneuvelde zijn onderbevelhebber L. Valerius Praeconinus
(Valerii no. 25a).

Manteia, Mantike, de kunst van het verklaren der teekens, waardoor de
godheid haar wil openbaart. Ook bij de Grieken wordt een onderscheid
gemaakt tusschen signa oblativa en impetrativa (zie Auguria). Tot de
eerste soort (semata, terata) behooren verschijnselen aan den hemel,
het vliegen of roepen van een grooten vogel (oionos) en dgl. Het zijn
in den regel alledaagsche verschijnselen, die alleen door den tijd,
de plaats of de omstandigheden, waaronder men ze waarneemt, eene
bizondere beteekenis verkrijgen, en dus gewoonlijk gemakkelijk te
verklaren zijn als voorboden van geluk of ongeluk; lag de verklaring
niet zoo voor de hand, dan riep men de hulp van een deskundige (mantis,
theopropos, oionopolos) in. Altijd was die hulp noodig bij de andere
soort van voorteekenen, waarom men de goden vroeg als een bepaald
teeken van goed- of afkeuring van een voorgenomen handeling. De meest
gebruikelijke wijze, waarop men zulk een teeken meende te vinden, was
door de (bij Homerus nog niet genoemde) beschouwing der ingewanden van
een geofferd dier (hieromanteia), waartoe men zich van de tusschenkomst
van een hieroskopos bediende. Andere middelen om den wil der goden te
vragen, zooals het waarnemen van de lijnen in de hand (cheiromanteia),
van de kringen, veroorzaakt door een in het water geworpen voorwerp
(hydromanteia), het gebruikmaken van loten (kleromanteia, sortilegium,
z. sortes), en dgl. genoten geen algemeen vertrouwen en het geloof
hieraan werd door velen min of meer als bijgeloof beschouwd. Zie
ook enkoimesis.

Mantinea, Mantineia, eene der oudste steden van Arcadia, nabij de
argolische grenzen in eene moerassige streek aan het riviertje Ophis
gelegen, waar het des zomers drukkend heet en 's winters streng koud
was. Tot aan de perzische oorlogen bestond het uit vijf dorpen,
maar korten tijd daarna (464-459) werd de bevolking in de stad
bijeengebracht, en werd het bestuur democratisch. In 385 werd Mantinea
door de Spartanen verwoest, doch in 370 iets zuidelijker herbouwd. Door
deze verwoesting verloor M. de hegemonie over Arcadia. In 362 behaalde
Epaminondas, doch ten koste van zijn leven, bij het naburige bosch
Pelagos eene schitterende overwinning op de Spartanen. Later behoorde
M. tot het achaeïsch verbond. Toen het echter, bij de groote worsteling
met Cleomenes III van Sparta, van het verbond afviel (229) werd het
door Aratus, den strateeg der Achaeërs, zwaar gestraft. Ter eere
van den macedonischen koning Antigonus Doson werd het in Antigonea
herdoopt. Keizer Hadrianus, die er een prachtigen tempel voor zijn
lieveling Antinoüs liet bouwen, gaf aan de stad haar ouden naam terug.

Mantius, Mantios, zoon van Melampus, vader van Clitus (no. 1)
en Polyphides.

Manto, Manto, dochter van Tiresias. Toen Thebe door de Epigonen was
ingenomen, werd zij met een deel van den buit aan den delphischen
Apollo gebracht. Op bevel van het orakel werd zij naar Colophon
gezonden, om er den tempel en het orakel van Apollo Klarios te
stichten. Zij huwde daar met een Cretenser, Rhacius, die den tempel op
zijne kosten liet bouwen, en werd bij hem moeder van Mopsus.--V. a. was
zij ook in Italië gekomen, en had zij bij Tiberis een zoon gekregen,
Ocnus, die de naar haar genoemde stad Mantua stichtte. V. a. is echter
deze stad naar een andere Manto, dochter van Heracles, genoemd.

Mantua, Mantoua, oude stad op een eil. in den Mincius (Mincio),
reeds door de Etruscers bewoond, toen zij nog als Rasennae in het
Po-dal woonden. Sedert 89 lat. kolonie, sedert 49 municipium. In het
nabijgelegen dorpje Andes was Vergilius geboren.

Mantus, de god der onderwereld bij de Etruriërs, gewoonlijk afgebeeld
als een zeer groot gevleugeld wezen met woeste trekken, gewapend met
een zwaard of hamer.

Manubiae (van manu habere), in het algemeen buit, in het bijzonder
echter dat gedeelte, dat de overwinnende veldheer te zijner beschikking
kreeg en dat meestal door hem werd aangewend tot stichting van een
tempel, een zuilengang of eenig ander openbaar werk. In ongunstigen
zin wordt het woord ook gebezigd van den buit, dien een stadhouder
zich door afpersingen verwerft.--In het enkelvoud beteekent manubia
in de taal der augurs een bliksemstraal. Zie Auguria no. 2.

Manumissio, vrijlating van slaven. Deze kon op verschillende wijze
plaats vinden;--1) vindicta of festuca. De heer bracht zijn slaaf
voor den praetor; diens lictor of een ander trad dan als assertor
(z. a.) op, raakte het hoofd van den slaaf met een roedje (festuca,
vindicta) aan, en zeide: hunc hominem liberum esse aio ex iure
Quiritium. Daar nu de eigenaar niet tegensprak, verklaarde de praetor
den man voor vrij.--2) censu. De meester liet zijn slaaf bij den census
in de burgerlijsten inschrijven.--3) testamento. Door deze drie wijzen
van vrijlating werd de slaaf niet alleen vrij man, maar ook burger. Als
vierde wijze voegde Constantijn de Gr. er de vrijlating in de kerk
(in ecclesia) bij. Een feitelijke toestand van vrijheid, doch zonder
burgerrecht, was het gevolg van de manumissio inter amicos, binnenshuis
in tegenwoordigheid van een vijftal vrienden als getuigen,--per
mensam, doordat de eigenaar den slaaf als een vrij man aan tafel
noodigde,--per epistulam of onderhandsche schriftelijke verklaring,
zie lex Iunia Norbana. De lex Aelia Sentia (4 na C.) en de lex Furia
Caninia beperkten het recht van vrijlating. De libertini werden alleen
in de vier tribus urbanae ingeschreven (zie echter lex Manilia).

Manus is eigenlijk de macht van den echtgenoot over zijne vrouw,
waardoor zij hem als eene dochter, filiae loco, toebehoort, en waardoor
al wat zij bij het huwelijk medebrengt of later verwerft, het zijne
wordt. De manus was het gevolg van een huwelijk, dat gesloten was door
confarreatio of door coëmptio, van een huwelijk door usus alleen dan,
wanneer er verjaring (usucapio) had plaats gehad, doordat de vrouw
gedurende een vol jaar geen trinoctium buiten de echtelijke woning
doorgebracht had. Terloops zij hier opgemerkt, dat de coëmptio op
zich zelve wel manus, maar nog geen huwelijk tot stand brengt; zij
moet met het huwelijk gepaard gaan. De beteekenis van manus wordt
ook wel uitgebreid tot anderen, die in iemands potestas en vooral,
die in iemands mancipium zijn.

Manus iniectio. Wanneer een gedaagde onwillig bevonden werd om met
den eischer voor den praetor te verschijnen, dan kon de eischer in
tegenwoordigheid van getuigen de hand aan hem slaan en hem met geweld
medevoeren. Ook kon zulk eene manus iniectio in sommige andere gevallen
plaats grijpen, b. v. wanneer de verliezende partij weigerachtig of
onmachtig was aan het vonnis te voldoen, of wanneer men op heeterdaad
betrapt werd, b. v. een fur manifestus. De legis actio per manus
iniectionem is eene aanvullingsactie waarbij de eischer den praetor
vergunning vraagt, om zonder verdere in ius vocatio den onwillige
te grijpen.

Maracanda, ta Marakanda, groote hoofdstad van Sogdiana. Thans
Samarkand.

Maraces, Marakoi, volksstam in Aetolia.

Marathon, Marathon, vlek op de O.kust van Attica, aan eene vlakte, die
de marathonische werd genoemd. Dáár joeg Theseus den marathonischen
stier. In de nabijheid, in een niet te breede vallei, behaalde
Miltiades in 490 de beroemde overwinning op de Perzen.

Marathus, Marathos, oude bloeiende koopstad in het N. van Phoenice
tegenover Aradus.

Marathusa, Marathousa, eilandje op de kust van aziatisch Ionia,
nabij Clazomenae.

Marcellus, familienaam in de gens Claudia (Claudii no. 30-38).

Marcellus Empiricus, een Galliër van geboorte, lijfarts van keizer
Theodosius den Grooten, schrijver van een nog bestaand werk,
medicamentorum liber.

Marcia (aqua), waterleiding te Rome, die om haar heerlijk water
geroemd werd. Zij was in 144 aangelegd door den praetor Q. Marcius Rex.

Marcia (lex) de censura, dat niemand ten tweeden male censor zou kunnen
worden. Deze wet is aangenomen op verzoek van C. Marcius Rutilus,
die in 265 ten tweede male censor was en dit voor het vervolg wilde
voorkomen. De voorsteller van de wet is onbekend.

Marcia (lex) de Liguribus deditis. M. Popilius Laenas, consul in 173,
had een onrechtvaardigen oorlog begonnen tegen den ligurischen stam der
Statielli, die geen aanleiding hadden gegeven. Hij had verscheidene
duizenden gedood of als slaven verkocht. De volkstribunen M. Marcius
Sermo en Q. Marcius Scylla (172) deden met goedvinden van den senaat
een wetsvoorstel om Laenas in staat van beschuldiging te stellen. De
wet werd aangenomen, en Popilius ontsnapte alleen aan een veroordeeling
door de partijdigheid van den praetor.

Marcia (lex) agraria, van L. Marcius Philippus, volkstribuun in 104
(zie Marcii no. 15), tot verdeeling van land onder arme burgers. De
wet werd niet aangenomen.

Marcia Atinia (lex). De vrede met Philippus van Macedonia was in 197
gesloten. M. Claudius Marcellus (Claudii no. 31) echter, voor het
volgende jaar tot consul benoemd en begeerig den oorlog te heropenen,
trachtte den senaat voor te spiegelen, dat de vrede van de zijde van
Philippus slechts bedrog was. Daarom lieten de volkstribunen Q. Marcius
Rex en C. Antinius Labeo den vrede door een plebisciet bekrachtigen.

Marcia Porcia (lex), z. Maria (Marcia) Porcia (lex).

Marciana carmina, een boek met voorspellingen van zekeren beroemden
waarzegger Marcius, dat in 213 ontdekt was en waarin de noodlottige
afloop van den slag bij Cannae was voorspeld. De voorschriften van
het tweede carmen werden door den senaat opgevolgd.

Marciana Silva, vroeger Abnoba mons geheeten, het tegenw. Schwarzwald,
in het Z.W. van Germania.

Marcianopolis, Markianopolis, stad in Moesia inferior, even ten Z. van
Odessus dicht bij de kust. Traianus had ze naar zijne zuster Marcia
aldus genoemd.

Marcianus, Markianos, 1) aardrijkskundige uit Heraclea in Pontus,
± 400 na C., ontwerper van een periplous der bekende wereld, met
afstandswijzer.--2) Aelius Marcianus, rom. jurist, wiens werken zijn
uitgekomen na 217 n. C. (dood van keizer Caracalla).--3) Felix Capella
Marcianus, ± 470 na C. uit Madaura in Africa, schrijver eener soort
van encyclopaedie der zeven vrije kunsten, onder den titel Satira of
Satiricon.--4) Zie Theodosius no. 3.

Marcii, een geslacht met verschillende takken, als Rex, Rutilus
(later Censorinus), Crispus, Figulus, Philippus, Tremulus e. a. De
eerste drie zijn patriciërs, de andere plebejers. 1) Numa Marcius
volgde koning Numa Pompilius naar Rome en was diens raadsman bij
de regeling van den eeredienst.--2) Ancus Marcius, vierde koning
van Rome, kleinzoon van no. 1. Zie Ancus Marcius.--3) Cn. Marcius,
bijgenaamd Coriolanus naar de verovering van Corioli in het gebied
der Volscen. Volgens de overlevering zou hij bij gelegenheid van
een hongersnood de plebejers door honger hebben willen dwingen tot
afschaffing van het volkstribunaat (491). Dientengevolge verbannen,
zocht hij hulp bij de Volscen, bracht aan het hoofd van een volscisch
leger Rome tot op het uiterste in het nauw en liet zich slechts door
de smeekbeden zijner moeder Veturia en zijner vrouw Volumnia bewegen
om af te trekken. Volgens sommigen zou hij niet lang daarna door de
Volscen vermoord zijn, volgens anderen op hoogen leeftijd als balling
gestorven zijn.--4) Q. Marcius Rex, consul in 118, oorloogde tegen
de Stoeni, een Alpenvolk in Liguria. Onder zijn consulaat werd Narbo
(Narbonne) in Gallia Transalpina gekoloniseerd als Narbo Martius.--5)
Q. Marcius Rex, consul in 68, zwager van P. Clodius. Daar zijn
ambtgenoot L. Caecilius Metellus in zijn ambtsjaar stierf en diens
benoemde opvolger nog voor de aanvaarding van zijn ambt overleed,
liet men Rex verder alleen regeeren. Na afloop van het consulaat werd
hij als proconsul naar Cilicië gezonden. Toen hij na zijn terugkeer
zich ad urbem bevond, wachtende op den triumphus, werd hij in 63
door den senaat naar Etruria gezonden, om den Catilinariër Manlius
te keer te gaan.--6) C. Marcius Rutilus overwon in 357 als consul de
Privernaten (in Latium). In 356 was hij de eerste dictator uit de plebs
en zegepraalde over de Etruscers. In 352 was hij andermaal consul, met
P. Valerius Poplicola. Dit consulaat is merkwaardig doordat er toen, om
aan den algemeenen schuldnood te gemoet te komen, eene soort staatsbank
werd opgericht (zie quinqueviri mensarii). In 351 was Rutilus de
eerste plebejische censor. In 344 en 342 bekleedde hij nogmaals het
consulaat.--7) C. Marcius Rutilus, zoon van no. 6, werd als consul
in 310 door de Samnieten verslagen en was censor in 294. In 265 was
hij wederom censor, wat hem den bijnaam Censorinus verschafte. Hij
berispte het volk, dat het ten tweeden male het censorschap aan
denzelfden persoon had opgedragen, en verzocht het volk eene wet
hiertegen te maken (zie lex Marcia).--8) L. Marcius Censorinus,
belegerde als consul in 149 met zijn ambtgenoot M.' Manilius te
vergeefs Carthago. Hij wordt als een wetenschappelijk man geroemd.--9)
C. Marcius Censorinus, redenaar, koos in den burgeroorlog partij
voor Marius. Hij werd echter eerst door Pompeius verslagen bij Sena,
en vervolgens bij Praeneste door Sulla, in wiens handen hij viel
en die hem ter dood liet brengen (82).--10) L. Marcius Censorinus,
aanhanger van Antonius, nam deel aan den mutinensischen oorlog. Later
was hij propraetor van Achaia.--11) Q. Marcius Crispus, een dapper
krijgsman, met Cicero bevriend, belegerde met L. Staius Murcus op
bevel van Caesar Q. Caecilius Bassus (Caecilii no. 28) te Apamea,
maar stond in 43 de legioenen, waarover hij in Syria het bevel voerde,
aan Cassius af.--12) C. Marcius Figulus was in den oorlog tegen Perseus
(169) rom. vlootvoogd. Voor het jaar 162 werd hij tot consul verkozen,
doch moest evenals zijn ambtgenoot P. Cornelius Scipio Nasica Corculum
(Cornelii no. 20) als vitio creatus, zijn ambt nederleggen. In 156
bekleedde hij werkelijk het consulaat en werd hij door de Dalmatae
verslagen.--13) C. Marcius Figulus, consul in 64.--14) Q. Marcius
Philippus, consul in 186. Hem en zijn ambtgenoot Sp. Postumius
Albinus werd opgedragen een onderzoek in te stellen naar de geheime
vereenigingen, tengevolge waarvan de Bacchanaliën bij Senaatsbesluit
in geheel Italia verboden werden. In een oorlog tegen de ligurische
Apuani werd hij in een bosch in een hinderlaag gelokt en leed hij
een zware nederlaag, waarnaar de plek Marcius saltus is genoemd. In
171 werd hij met A. Atilius Serranus (Atilii no. 8) als gezant naar
Griekenland en Macedonia gezonden. Hij wist Perseus om den tuin
te leiden en tot een wapenstilstand te bewegen, waardoor de Rom.,
die met hunne toebereidselen voor den oorlog niet gereed waren, tijd
wonnen, terwijl Philippus de Grieken op Rome's hand bracht. Openlijk
beroemde Philippus zich in den senaat op zijn sluwe handelwijze, en de
groote meerderheid juichte hem toe. In 169 was hij andermaal consul
en bracht Perseus eenige gevoelige verliezen toe. Het einde van den
oorlog moest hij echter in 168 aan den nieuwen consul L. Aemilius
Paullus overlaten.--15) L. Marcius Philippus, volkstribuun in 104,
consul in 91, was in het eerst een van de mannen der volkspartij
(zie Marcia (lex) agraria); uit den tijd van zijn tribunaat is zijn
gezegde, dat er in den staat geen tweeduizend welgestelden waren, wat
Cicero een capitalis oratio et ad aequationem bonorum pertinens noemt;
later verzoende hij zich met de optimaten en werkte als consul mede om
de wetten van M. Livius Drusus te doen opheffen. Later was hij aan de
zijde van Sulla en vervolgens een voorstander van Pompeius, die bij hem
in hoog aanzien stond. Hij was een zeer kundig man en een uitstekend
redenaar, die vooral de gave bezat, onvoorbereid het woord te kunnen
voeren.--16) L. Marcius Phillippus, zoon van no. 15, huwde met Attia,
de moeder van Octavianus, wiens stiefvader hij dus werd. Hij was zoowel
met Caesar als met Cicero bevriend en koos in den burgeroorlog niet
openlijk partij.--17) L. Marcius Septimus, rom. ridder, redde in 212,
toen P. en Cn. Cornelius Scipio in Hispania sneuvelden, het rom. leger
van den ondergang. Hij hield met T. Fonteius Crassus het bevel tot
aan de komst van P. Scipio (Africanus maior) en streed ook onder
hem nog met roem.--18) Q. Marcius Tremulus, consul in 306, streed
zegevierend tegen de Samnieten en de Hernicers.--19) Marcius Macer,
veldheer van keizer Otho.--20) Q. Marcius Turbo Fronto Publicius
Severus, onder Hadrianus stadhouder van Judaea, van Mauretania en
later bevelhebber der lijfwacht.--21) Marcius, waarzegger ten tijde
van den tweeden punischen oorlog, z. Marciana carmina.

Marcodurum, vlek der Ubii, ten W. van Colonia Agrippina (Keulen),
thans Duren.

Marcomanni = grensbewoners, een suevische stam, schijnen eerst
aan den Moenus (Main) te hebben gewoond. Omstreeks het begin onzer
jaartelling veroverden zij onder aanvoering van Maroboduus Boiohaemum
(Boheme). Marbod, een man van doorzicht en van groote heerschzucht,
die te Rome aan het hof van Augustus was opgevoed, wist bij zijn
volk een éénhoofdig bestuur en rom. krijgstucht in te voeren, en
bracht een groot volkenverbond tot stand. Zijne heerschzucht bracht
hem echter in een oorlog met de Cheruscers onder Arminius, later
(18 n. C.) werd hij zelf door zijn eigen volk verdreven en week naar
Ravenna uit, waar Tiberius hem liet wonen en waar hij ook gestorven
is. Zijn werk bleef echter in stand, en de bond van Marcomannen
werd later een van de geduchtste vijanden van het rom. rijk. Vooral
tijdens de regeering van Domitianus en van Marcus Aurelius (166-172
en 178-181) werden er bloedige oorlogen gevoerd, totdat Commodus in
181 den vrede kocht. Ook in lateren tijd hadden de Donaulanden van
hunne strooptochten te lijden, doch door zware verliezen tegen de
Gothen werd hunne macht gebroken en wordt hun naam alleen nog onder
de legerscharen van den Hunnenvorst Attila gevonden.

Mardi = Amardi.

Mardonius, Mardonios, zoon van Gobryas, schoonzoon van Darius
Hystaspis, werd in 493 door Darius met een leger naar Griekenland
gezonden, maar moest onverrichter zake terugkeeren, daar zijn vloot
schipbreuk leed en zijn leger in Macedonië teruggeslagen werd. Hij
was het, die later Xerxes tot den veldtocht tegen Griekenland dreef,
en toen deze na den slag bij Salamis naar Azië terugkeerde, bleef
M. op zijn verzoek met een groot leger achter. Nadat hij vergeefs
getracht had met Athene onderhandelingen aan te knoopen rukte hij
in het voorjaar van 479 van Thessalië uit weder voorwaarts en nam
hij Athene in; vervolgens legerde hij zich in Boeotië en leverde
hij bij Plataeae den beroemden veldslag, waarin hij na een dappere
verdediging sneuvelde.

Marea, Marea, stad in het W. der Nijldelta, ten ZZW. van Alexandria,
beroemd door den krachtigen wijn, die in den omtrek werd geteeld,
vinum Mareoticum. Zij lag aan een groot meer, Mareotis lacus, dat door
Nijlarmen en kanalen werd gevoed en van de zee slechts gescheiden was
door de landtong, waarop Alexandria gebouwd was, zoodat deze stad er
een reusachtigen binnenhaven aan had.

Mareotis, Mareotis, zie Marea.

Maresa, Maresa, Marissa, sterkte in Z. Palaestina aan den weg van
Jerusalem naar Ascalon, dicht bij Eleutheropolis.

Margala (Margana), stad in Triphylia, in Elis. De inwoners heeten
Marganes.

Margiana, Margiane, gewest in het O. gedeelte van het Perzische rijk,
tusschen Parthyaea en Bactriane, doorsneden door de rivier Margus
(Murghâb).

Margites, Margites, personificatie van verwaande domheid, die in
grieksche sprookjes voorkomt, de held van een klein komisch epos, dat
ten onrechte aan Homerus, door anderen aan Pigres, werd toegeschreven.

Margus, Margos, 1) rivier in Moesia Superior die dicht bij Viminacium
in den Hister (Donau) valt, tgw. Morava.--2) z. Margiana.

Maria (lex) de suffragiis ferendis van C. Marius, toen hij in
119 volkstribuun was. Deze wet strekte om, door het vernauwen der
bruggetjes in de volksvergadering, te voorkomen, dat personen zich
er op plaatsten om de stemmenden lastig te vallen of te controleeren,
hoe zij stemden.

Maria (Marcia) Porcia (lex) de triumphis, van de volkstribunen
L. Marius (Marcius) en M. Porcius Cato in 62, dat de imperatores,
die een zegetocht wenschten te houden, de waarheid der door hen
verstrekte opgaven bij den praetor moesten bezweren.

Mariaba, zie Saba.

Mariamme, Mariamme, stad in Coelesyria ten W. van Emesa.

Mariana fossa, zie fossa.

Mariandyni, Mariandynoi, niet-thracische volksstam in het O. van
Bithynia, bij Heraclea.

Marica, nimf, echtgenoote van Faunus en moeder van Latinus, of moeder
van Faunus; zij had een tempel en heilig bosch bij Minturnae; wat
eenmaal in dat bosch gebracht was, mocht er niet weder uitgehaald
worden.

Marii, plebejisch geslacht. 1) C. Marius, in 156 in het dorp Cereate
bij Arpinum uit ouders, die tot den boerenstand behoorden, geboren,
gaf reeds vroeg bewijzen van groote krijgsmanstalenten. In 134
diende hij onder Scipio in den numantijnschen oorlog. In 119 ging
hij als volkstribuun door zijne lex de suffragiis de kuiperijen
der aanzienlijken bij de verkiezingen te keer. Zijn huwelijk met de
adellijke Julia, de tante van Caesar, verschafte hem de praetuur, en
in 114 was hij propraetor in Hispania, waar hij door rechtvaardigheid
en handhaving van tucht en veiligheid zich de algemeene achting
verwierf. In den jugurthijnschen oorlog bewees hij als legaat groote
diensten aan Metellus (109 en 108) en werd voor 107 tot consul gekozen,
vooral omdat hij tot de volkspartij behoorde en de optimaten door hunne
omkoopbaarheid hun eigen aanzien hadden ondermijnd. In 105 bracht hij
den oorlog ten einde en voerde Jugurtha gevankelijk mede naar Rome. Hij
triumpheerde 1 Jan. 104. Hierna werd hij, daar Italië door de Cimbren
en Teutonen bedreigd werd, vier jaar achtereen (104-101) tot consul
gekozen. De Teutonen en Ambronen versloeg hij in 102 bij Aquae Sextiae
(Aix in Provence), de Cimbren in 101 bij Vercellae. Hierna werd hij
ten zesden male consul (100). In dit consulaat verbond hij zich met
den woelzieken volkstribuun L. Appuleius Saturninus en den praetor
C. Servilius Glaucia en werkte mede om zijn tegenstander Metellus
Numidicus te doen verbannen, die de akkerwet van Saturninus weigerde
te bezweren. Vervolgens verloochende hij in het oogenblik van gevaar
ook Saturninus en Glaucia. Daar hij begreep, slechts in oorlogstijd
de man van beteekenis te zijn, vertrok hij vervolgens naar Azië om
met Mithradates van Pontus onderhandelingen aan te knoopen. In den
bondgenootenoorlog verwierf hij zich nieuwe lauweren (90-89). In 88
barstte de mithradatische oorlog uit, doch tot groote teleurstelling
van Marius ontging hem zoowel het opperbevel als het consulaat; beiden
werden aan Sulla opgedragen. Dit was Marius te veel; door eene wet van
den volkstribuun P. Sulpicius Rufus liet hij zich door het volk met het
veldheerschap bekleeden, doch Sulla, die Italië nog niet verlaten had,
keerde met zijn leger naar Rome terug, Sulpicius werd gedood, Marius
en een aantal anderen werden vogelvrij verklaard. Met zijn zoon zwierf
hij als gejaagd wild rond; bij Minturnae werd hij gevangen genomen
en ontsnapte ter nauwernood aan den dood. Hij stak naar Africa over,
waar hij op de puinhoopen van Carthago rondzwierf. Inmiddels keerden
de zaken te Rome; Cinna, hoewel eerst verdreven en als consul afgezet,
keerde met Marius terug en beiden werden voor het jaar 86 tot consul
verkozen. Doch reeds op den 13den dag van zijn consulaat bezweek
Marius, evenwel niet zonder eerst nog zijne wraakzucht op de optimaten
te hebben botgevierd. Zijne asch werd later op Sulla's last opgegraven
en in het water van den Anio geworpen.--2) C. Marius, aangenomen zoon
van no. 1, woest en wreed als zijn vader in diens laatste levensjaren,
deelde diens vlucht en kwam met hem terug. In 82 was hij consul. Sulla
versloeg hem bij Sacriportus, en Ofella (Lucretii no. 4) belegerde
hem in Praeneste. Toen hij de stad niet houden kon en zijne vlucht
mislukte, bracht hij zich zelf om.--3) M. Marius Gratidianus, zie
Gratidii.--4) M. Marius, een groot vriend van Cicero; hunne villa's
te Pompeii lagen dicht bij elkander.--5) C. Amatius, Pseudo-Marius
geheeten, een bedrieger, die zich voor een zoon of neef of kleinzoon
van no. 1 uitgaf, door Caesar als bedrieger weggejaagd en later
door M. Antonius ter dood gebracht werd.--6) Marius Celsus, veldheer
onder Galba en Otho.--7) L. Marius Maximus, bekleedde in het begin
der derde eeuw na C. vele hooge ambten, hij was o. a. proconsul van
Africa en later van Asia, en in 223 voor de tweede maal consul. Hij
schreef onder Alexander Severus biografiën van de keizers, van Nerva
tot Elagabalus, in den trant van Suetonius. Excerpten hiervan zijn
over in het werk der Scriptores historiae Augustae.

Marinus, Marinos, 1) beroemd ontleedkundige aan het einde der
eerste eeuw n. C., wiens werken verloren zijn.--2) van Tyrus, een
aardrijkskundige in de 2de eeuw na C., de eerste die de ligging van
plaatsen naar lengte- en breedtegraden bepaalde. Ptolemaeus heeft
van zijne werken dikwijls gebruik gemaakt.

Maris, Marisus, Maris, Marisos, thans Marosj, riv. in Dacia, zijtak
der Tisia (Theiss). Herodotus en Strabo meenden, dat het een zijtak
was van den Donau.

Marium, Marion, stad op de NW. kust van Cyprus, waarschijnlijk het
latere Arsinoe.

Marmarica, Marmarike, thans Barca, landstreek op de Noordkust
van Afrika tusschen Aegypte en Cyrenaïca. Hierin ligt het
Ammonium. Gewoonlijk wordt Marmarica tot Cyrenaïca gerekend.

Marmessus, Marmyssus, Mermessos = Marpessus no. 1.

Maro, zie Vergilii.

Maroboduus, zie Marcomanni.

Marobudum, Maroboudon, eens de hoofdstad der Marcomanni, thans Budweis.

Maron, Maron, 1) zoon van Euanthes, Oenopion, Silenus of Dionysus,
priester van Apollo te Ismarus, waar hij later zelf een heiligdom
had.--2) zoon van Orsiphantus, een van de dapperste Spartanen, die
in den slag bij de Thermopylae sneuvelde.

Maronea, Maroneia, ionische volkplanting in het gebied der Cicones
op de thracische kust, beroemd om zijn heerlijken wijn. De stad wordt
ook Orthagorea genoemd.

Marpessa, Marpessa, gemalin van Idas (z. a.), moeder van Cleopatra
no. 2.

Marpessa, -sus, Marpesos, -ssos, 1) dorp in het gebied van Gergis
in Troas, geboorteplaats van ééne der Sibyllen.--2) berg op
Parus. Marpesia cautes = parisch marmer.

Marrubium of -vium, stad der Marsi aan den lacus Fucinus. Marruvia
gens = Marsi.

Marrucini, Marroukinoi, klein, doch dapper volk in Samnium aan de
Adriatische zee, ten O. der Vestini. Hoofdstad: Teate.

Marruvium = Marrubium.

Mars, italiaansche god vooral van den oorlog, wien de maand Maart
gewijd is, dien men als Mars Silvanus en Averruncus aanriep, te wiens
eere het feest der Ambarvalia in Mei door de landlieden met offers en
vroolijke optochten gevierd werd, en die ook in het lied der fratres
arvales bezongen werd. Bij het houden van het lustrum werd het bekende
offer van zwijn, ram en stier, de suovetaurilia, aan hem gebracht, en
de romeinsche burgers zijn daarvoor op het Marsveld (campus Martius)
als exercitus opgesteld. Wanneer de grieksche godenleer in Italië
doordringt, wordt Mars vereenzelvigd met den griekschen Ares, en
bij het lectisternium (zie aldaar) van 217 werd het beeld van Venus
(Aphrodite) naast het zijne geplaatst. Hij gaat de rom. legers voor
in den strijd (Gradivus), zegent hunne wapenen (Quirinus), voert
hen tot de overwinning (Victor) en brengt op die wijze ook den vrede
terug (Pacifer); als vader van Romulus en Remus is hij als het ware
de vader van het rom. volk (Pater, Marspiter), dat hij voortdurend
blijft bewaken (Custos, Conservator). Wanneer een leger ten oorlog zou
trekken, ging de aanvoerder in den ouden tempel van Mars in de regia en
riep daar zijne bescherming in, terwijl hij tegen de heilige lans, het
symbool van den god, en tegen de ancilia sloeg. Ook de oefeningen in
den wapenhandel, de gladiatorengevechten en ruiterlijke spelen stonden
onder zijne bescherming, en de oudtijds daarvoor bestemde plaats was
naar hem genoemd (Campus Martius). De wolf, de specht, de stier en het
paard waren hem geheiligd. Zijn dienst wordt waargenomen door een eigen
priester, den flamen Martialis.--Hij wordt gewoonlijk afgebeeld als
een jong strijder met helm en lans, soms op een strijdwagen zittend.

Marsacii, een volksstam aan of bij een der monden van den Rijn,
misschien in Zeeland, wonend.

Marsi, Marsoi, 1) samnietisch volk op de grenzen van Latium, rondom
het meer Fucinus, in eene streek, geheel door bergen ingesloten. In
304 tot een bondgenootschap met Rome gedwongen, bewaarden zij een
diepen haat tegen de Rom., die in den bondgenootenoorlog, in 90,
tot uitbarsting kwam. Hunne hoofdstad was Marruvium. Zij bezaten
veel kennis van geneeskrachtige kruiden en stonden bekend als goede
wondheelers, als slangenbezweerders en ook als toovenaars; vandaar
Marsa naenia = tooverspreuk. De mythe laat hen dan ook afstammen
van een zoon van Circe.--2) germaansch volk aan de tegenw. Ruhr,
bondgenooten der Cherusci tegen Varus. Germanicus dreef hen terug,
en sedert verdwijnt hun naam.

Marsicum bellum, aldus genaamd omdat de Marsi er het hoofdvolk
van waren, ook wel bellum Italicum of bellum sociorum genoemd. De
trotschheid, waarmede Rome na Carthago's val de italische bondgenooten
bejegende, had diepen wrok opgewekt, die nog werd aangevuurd, toen
de pogingen van M. Livius Drusus en anderen, om hun het burgerrecht
te verschaffen, verijdeld werden. Een aantal volken van samnietischen
stam, Marsen, Paeligners, Lucaniërs, Campaniërs, vereenigde zich tot
een bond, zij maakten Corfinium tot hunne bondshoofdstad onder den
naam Italica, en kozen een senaat, twee consuls en 12 praetoren. Twee
jaar lang werd er met verbittering gestreden. Slag op slag werd
geleverd. De voornaamste aanvoerders der bondgenooten waren Pompaedius
Silo, C. Papius Mutilus, Vettius Cato, Pontius Telesinus, Marius
Egnatius. Onder de rom. veldheeren onderscheidden zich Cn. Pompeius
Strabo (consul in 89) en L. Cornelius Sulla, eerst als praetor, in
88 als consul. Reeds in den winter van 90 waren de Romeinen door den
dreigenden afval van Umbria en Etruria genoodzaakt, door de lex Julia
van den consul L. Julius Caesar aan de trouwgebleven bondgenooten,
die het wenschten, het burgerrecht te geven. In het begin van 89 volgde
daarop de lex Plautia Papiria van de volkstribunen M. Plautius Silvanus
en C. Papirius Carbo, die het burgerrecht schonk aan alle Italianen
ten zuiden van de Po, die zich binnen 60 dagen bij den praetor urbanus
opgaven. Verder de lex Pompeia van Cn. Pompeius Strabo, waarbij het
ius Latii aan de Transpadani gegeven werd. Deze maatregelen braken
het verzet. Toch duurde de strijd ook nog in 88 voort. Midden-Italië
was een toonbeeld van verwoesting; honderdduizenden waren omgekomen,
Samnium was bijna ontvolkt, vooral Sulla had er op onmenschelijke
wijze huis gehouden.

Marsigni, suevische volksstam in het O. van Germania, ten noorden
van den Mons Asciburgius (het Reuzengebergte).

Marsus (Domitius), zie Domitii no. 19.

Marsyas, Marsyas, 1) zoon van Olympus, een Phrygiër, die de fluit
vond, welke Athena had weggeworpen. Hij waagde het met Apollo, die de
cither bespeelde, een wedstrijd aan te gaan, en toen hij de nederlaag
leed, werd hij levend gevild. De huid werd in een hol bij Celaenae
opgehangen en bewoog zich, naar men zeide, vroolijk, wanneer zij op
de fluit hoorde spelen.--V. s. had hij ook tot het gevolg van Dionysus
behoord.--2) van Pella, stiefbroeder van Antigonus, met Alexander den
G. opgevoed, later veldheer onder Demetrius Poliorcetes, schrijver
eener macedonische geschiedenis (Makedonika).--3) van Philippi, zoon
van Critophemus, geschiedschrijver van lateren tijd dan de vorige,
ofschoon zij dikwijls met elkander verward worden.

Marsyas, Marsyas naam van twee rivieren die beide in den Maeander
vallen. De eene ontsprong volgens Xenophon op de markt van Celaenae
in Phrygia, de andere stroomde door Caria.

Martialis (M. Valerius), epigrammendichter, te Bilbilis in Hispania
geboren ± 40 na C., begaf zich, toen hij 24 jaar oud was, naar Rome en
kwam bij Nero en diens opvolgers in gunst, vooral bij Domitianus, die
hem het ius trium liberorum schonk en nog andere gunsten verleende. Na
Nerva's dood keerde hij naar Bilbilis terug; eene rijke dame, Marcella,
schonk hem daar een landgoed, waar hij ± 100 na C. overleed. Zijne 14
boeken met Epigrammata waren bij zijne tijdgenooten zeer in trek. Zie
apophoreta. Aan de 14 boeken gaat een liber spectaculorum vooraf,
in de handschriften epigrammaton liber geheeten.

Martianus (Aelius), zie Marcianus no. 2.

Martianus (Felix Capella), zie Marcianus no. 3.

Marus, noordelijke zijrivier van den Donau, die tegenover Carnuntum
daarin valt, tgw. March.

Maruvium = Marrubium.

Mascas, Maskas, zijtak van den Euphraat, in Mesopotamia.

Masinissa, Mas(s)anasses, koning der Massylii in O. Numidia,
zoon van koning Gala, was te Carthago opgevoed en met de grieksche
en rom. letterkunde bekend geworden. In het begin van den tweeden
punischen oorlog was hij met hart en ziel aan de zijde van Carthago,
waartoe zijne verloving met Sophonisbe, dochter van Hasdrubal, den
zoon van Gisco, veel bijdroeg. Daarentegen was Syphax, koning der
Massaesylii in W. Numidia, met de Rom. verbonden. Masinissa streed
onder Hasdrubal, Hamilcars zoon, in Hispania tegen den rom. veldheer
Scipio. De Carthagers zochten ook Syphax voor zich te winnen, hetgeen
hun ook gelukte door hem de schoone Sophonisbe, Masinissa's verloofde,
tot vrouw te geven. Inmiddels had Scipio na zijne overwinning bij
Baecula (210) onderhandelingen met M. aangeknoopt, en had deze met de
hem eigene schranderheid den staat van zaken doorzien, en begrepen
dat de vriendschap van Rome voor hem voordeeliger zou wezen dan
de overheersching door Carthago, welks zaken hij ook achteruit zag
gaan. Het verlies zijner hartstochtelijk beminde Sophonisbe vervulde
hem met bitteren haat jegens Carthago. Ondertusschen was zijn vader
gestorven, diens opvolger en neef Capusa door een overweldiger
Mezetulus vermoord, en toen M. naar zijn vaderland terugkeerde, had
hij met Mezetulus, Syphax en de Carthagers te kampen en moest zich
als gejaagd wild in eene grot in het gebergte schuil houden. Evenwel,
de kans keerde; hij herwon een gedeelte van zijn erfland, en toen
Scipio in 204 in Africa landde, verbond hij zich met hem. Syphax werd
tweemaal verslagen en moest zich gevangen geven; in M's handen viel
ook Sophonisbe. Om deze voor rom. gevangenschap te behoeden, wilde
M. haar tot vrouw nemen, doch toen Scipio haar zonder genade opeischte,
liet M. haar den gifbeker drinken. Na den slag bij Zama kreeg M. het
grootste gedeelte van Syphax' rijk en regeerde nog ruim eene halve
eeuw, tot 149. Daar de grenzen tusschen zijn gebied en dat van Carthago
niet nauwkeurig bepaald waren, vond hij gelegenheid de Carthagers
bij herhaling met allerlei eischen en strooptochten lastig te vallen,
wat door de Rom., niettegenstaande Carthago's billijke klachten, niet
werd tegengegaan. Eindelijk greep de verbitterde stad zelve naar de
wapenen (149), waardoor de derde punische oorlog ontbrandde.


                               Masinissa.
                                   |
               --------------------------------------
               |                   |                |
            Micipsa             Gulussa        Mastanabal
               |                   |                |
               ------------------  |                |
                      |            |                |
            Adherbal Hiëmpsal   Massiva        Jugurtha
                        |
                  afstammeling:
                      Juba.

                     Afstammelingen van Masinissa.


Masistius, Masistios, aanvoerder der perzische ruiterij onder Xerxes,
sneuvelde kort voor den slag bij Plataeae.

Masias mons, Masion oros, grensgebergte van Armenia en Mesopotamia.

Massaesylii, Massaisylioi, volk in W. Numidia.

Massagetae, Massagetai, ruw en woest nomadenvolk tot de Iraniërs
behoorend; in de tijden van Cyrus woonden ze in de steppen tusschen de
Caspische zee en het Aralmeer; in de dagen van Alexander den Groote
woonden ze ten W. en N.W. van Sogdiane, aan den rechteroever van
den Oxus.

Massicus (mons), berg in het N.W. van Campania, die de grens vormt
tusschen Campania en Latium, beroemd door zijn heerlijken wijn.

Massilia, Massalia, thans Marseille, eene volkplanting der Phocensers,
ongeveer 600 gesticht, reeds vroeg vrijwillig en dus door een foedus
aequum met Rome verbonden. Massilia was een belangrijke koopstad,
waar letteren en wetenschappen in hooge mate bloeiden, zoodat Cicero
ze het gallische Athene noemde. Daarom was M. een geliefkoosd verblijf
van rijke rom. ballingen. In den strijd tusschen Caesar en Pompeius
koos de stad, die aan beiden verplichting had, in het eerst geen
partij. Toen echter de aristocratie de onzijdigheid verbroken had door
eene vloot van Pompeius op te nemen, werd M. door Caesar belegerd en na
hardnekkige tegenweer en twee zeegevechten ingenomen. Het moest zware
oorlogslasten dragen, doch bleef eene civitas libera et foederata en
door handel bloeiende.

Massiva, 1) numidische prins, neef van Masinissa.--2) kleinzoon van
Masinissa, te Rome door toedoen van Jugurtha vermoord.

Massylii, Massylioi, volk in het O. van Numidia.

Mastanabal, Mastanabas, jongste zoon van Masinissa en vader van
Jugurtha.

Mastarna, z. Servius Tullius.

Mastiani, zie Bastetani en Bastuli.

Mastusia, Mastousia akra, 1) berg in Ionia, aan welks helling de
stad Smyrna was gebouwd.--2) de zuidelijkste punt van de thracische
Chersonesus.

Masurius Sabinus, beroemd jurist onder Tiberius en volgende keizers,
overleden onder Nero. Naar hem heet de school van C. Ateius Capito
de sabiniaansche.

Matiana, Matiane, Matiene, het N.W. gedeelte van Media, het latere
Atropatene (z.a.).

Matieni, plebejisch geslacht.

Matinus, uitspringend gedeelte van den mons Garganus in Apulia,
nabij Horatius' geboorteplaats Venusia.

Matisco, stad der Aedui in het O. van Gallia Transalpina, aan den Arar
(Saône), thans Mâcon.

Matius, 1) C. Matius, rom. ridder uit den tijd van Caesar en Cicero,
die hem beiden oprecht liefhadden en hoogachtten. Hij was een der
edelste en oprechtste figuren van zijn tijd en dikwijls de raadsman
van Caesar, bij wien hij ook Cicero's voorspraak was.--2) Cn. Matius,
dichter van mimi, uit de 1ste eeuw. Er zijn nog fragmenten van over.

Matralia, z. Matuta.

Matrimonium. Een wettig huwelijk kon slechts gesloten worden,
wanneer beide partijen het conubium hadden. De oudste vorm voor een
rom. huwelijk was de confarreatio, daarna kwam de coëmptio in zwang;
van beide huwelijksvormen was de conventio in manum het gevolg. De
coëmptio echter op zich zelve constitueerde het huwelijk niet; dit
geschiedde door de nuptiae, waarbij men openlijk ten overstaan van
familie en bruiloftsgasten elkander tot man en vrouw aannam, wat bij
de confarreatio ten overstaan van priesters geschiedde. Nuptiae zonder
coëmptio waren dus ook geldig, er volgde geene manus uit. Zulk een
huwelijksvorm werd usus genoemd. De manus kon dan wel verworven worden
door een onafgebroken samenleving van een jaar. Een echtverbintenis
kan verbroken worden door een handeling, overeenstemmende met den vorm,
waaronder zij gesloten was, zie divortium. Uit een matrimonium iustum
of legitimum volgde de patria potestas over de kinderen.

Matrona, thans Marne, zijtak der Sequana (Seine). Matrona mons,
zie Alpes.

Matronalia, feest ter eere van Juno Lacina den 1sten Maart (Calendae
feminarum) gevierd, waarbij getrouwde vrouwen in haar tempel op den
Esquilinus om huwelijksgeluk baden en haar bloemen wijdden.

Mattiacae (aquae), thans Wiesbaden.

Mattiaci, germaansche volksstam, in het tegenw. Nassau, binnen
den limes Germaniae Superioris wonende. In hun gebied hadden de
Rom. sterkten aangelegd. De naam van één dezer castella is nog over
in Castel tegenover Maintz. De Mattiaci behoorden tot de Catti.

Mattium, thans Maden, hoofdstad der Catten, aan de Adrana (Eder).

Matuta, Mater Matuta, godin van den dageraad en geïdentificeerd met
Ino Leucothea. Bij haar feest op 11 Juli, Matralia genoemd, droegen
de vrouwen de kinderen van hare zusters, en baden eerst voor deze,
en daarna voor haar eigene, daar Ino het kind van hare zuster Semele
had opgevoed. In werkelijkheid zal dit wel een overblijfsel zijn uit
den tijd, dat men een andere opvatting had omtrent bloedverwantschap.

Matutinus (Pater), z. Ianus.

Mauretania of Mauritania, Mauritania, he Maurousion ge, het tegenw. Fez
en Marokko met een stuk van Algerië, tot aan de rivier de Muluccha
(z.a.). Het was rijk aan wild en tam gedierte, bosschen en in de
oudheid ook aan koren. Het werd bewoond door een krijgshaftige
bevolking, de Mauri of Maurusii, die niet zwart van kleur was,
niet donkerder van tint dan de bewoners van zuidelijk Europa
zijn. Eerst in den jugurthijnschen oorlog kwamen de Rom. met hen
in aanraking. Tijdens Caesar heerschten over Mauretania Bocchus
(z.a.) en Bogudes. In 25 werd het samen met West-Numidia aan Juba
II (z.a.) als koninkrijk geschonken. Onder keizer Claudius werd het
(in 42 n. C.) ingelijfd. Het eigenlijke Mauretania, met de hoofdstad
Tingis (Tanger) werd M. Tingitana genoemd, het vroegere West-Numidia
heette M. Caesariensis naar de hoofdstad Caesarea, vroeger Iol.

Mauri, Maurusii, Mauroi, Maurousioi, bewoners van Mauretania. De naam
Mauri is afkomstig van de Romeinen.

Mausoleum, Mausoleion, het prachtige praalgraf, dat bij Halicarnassus
voor Mausolus gesticht was door zijne weduwe Artemisia (z. a.). Op
een eenigszins langwerpig voetstuk of onderbouw van ± 37 voet hoog
verrees een tempel, omgeven door 36 corinthische zuilen. Op deze
rustte een pyramidaal dak, van boven afgeknot en gekroond door een
marmeren vierspan. Het geheel was rijk met beeldwerk versierd. Het
werd door de ouden onder de zeven wonderen der wereld gerangschikt
en kostte drie jaren tijds, terwijl de uitstekendste kunstenaars er
aan arbeidden.--De Rom. gebruikten den naam mausoleum ook voor andere
prachtige grafgebouwen, als: het mausoleum Augusti en het mausoleum
Hadriani, welk laatste, schoon ontdaan van zijne versieringen en in een
kasteel veranderd, nog te Rome bestaat onder den naam van Engelsburg.

Mausolus, Mausolos, -sollos, vorst van Carië (377-353), ondersteunde
Rhodus, Chius, enz., in den bondgenootenoorlog tegen Athene. Naar
hem is het Mausoleum (z.a.) genaamd.

Mavors = Mars.

Maxentius (M. Aurelius Valerius), rom. keizer 306-312 na C., zoon van
Maximianus. Toen Diocletianus en Maximianus in 305 hunne keizerlijke
waardigheid neerlegden, werden Constantius Chlorus en Galerius, die
Caesars waren, tot den rang van Augustus verheven en Valerius Severus
en Maximinus Daia tot Caesars benoemd. Constantius Chlorus stierf
in 306, zijn zoon Constantinus werd Caesar in plaats van Severus,
die Augustus werd. Maxentius, over zijne uitsluiting verbitterd,
maakte zich te Rome van de regeering meester. Zijn vader kwam hem te
hulp, doch daar dezen nu ook weder de lust tot heerschen bekroop en
hij evenals de zoon weder den titel van Augustus aannam, ontstond er
twist en Maximianus werd door Maxentius verdreven. Maxentius maakte
zich spoedig veracht en gehaat, en Constantinus trok tegen hem op
en versloeg hem in 312 bij den pons Milvius, ten N. van Rome. Op de
vlucht verdronk Maxentius in den Tiber.

Maximianus (M. Aurelius Valerius), bijgenaamd Herculius, een ruw maar
bekwaam soldaat, van geringe afkomst, klom door zijne wapenfeiten op en
werd door Diocletianus in 285 na C. tot Caesar en in 286 tot Augustus
benoemd. Hij streed in Gallia tegen de Bagauden, die hij onderwierp
(285), aan den Rijn tegen Franken, Alamannen en Burgundi, en in
Afrika. In 305 na C. legde hij, schoon niet vrijwillig, doch onder
den drang van Diocletianus, met dezen zijne waardigheid neder. Zie
verder Maxentius. Toen Maximianus door zijn zoon verdreven was, nam
hij de wijk naar zijn schoonzoon Constantinus; doch toen hij dezen
naar het leven stond, liet C. hem in 310 na C. ter dood brengen.

Maximinus (Iulius Verus), een Thraciër van reusachtigen lichaamsbouw
en een dapper krijgsman, bij het leger zeer bemind, stond aan het
hoofd van den opstand der Rijntroepen tegen Alexander Severus (235 na
C.) en werd tot keizer uitgeroepen. Hij vocht flink tegen Germanen,
Daciërs en Sarmaten, maar zijn woestheid en wreedheid, waaraan hij nu
vrijen teugel vierde, verbitterde volk, senaat en zelfs de troepen. De
senaat verklaarde hem in 238 vogelvrij en hij werd met zijn zoon en
mederegent L. Julius Verus Maximinus door zijne eigene troepen in
zijn legerkamp vóór Aquileia vermoord.

Maximinus (Galerius Valerius), heette oorspronkelijk Daia, maar
kreeg zijn lateren naam van zijn oom, keizer Galerius, die hem
adopteerde. Hij werd in 305 n. C. door Diocletianus tot Caesar benoemd
en kreeg het bestuur over het Oosten. Hij was een nietswaardig vorst,
zeer bijgeloovig, en een verbitterd vervolger van de Christenen. Bij
de verwarring, door Maxentius teweeggebracht, nam ook hij den titel
van Augustus aan, in 310. In 313 werd hij te Adrianopel door Licinius
verslagen en stierf te Tarsus in Cilicia.

Maximus, familienaam in een aantal gentes, vooral in de gens Fabia
(Fabii no. 14-23) voorkomende. Zie ook gens Valeria (Valerii no. 14
en 16).

Maximus (Magnus Clemens), een Hispaniër, wierp zich in 383 na C. in
Britannia als tegenkeizer tegen Gratianus op. Na de vermoording
van Gratianus werd hij door Theodosius als keizer in het W. erkend,
onder voorwaarde dat de 12-jarige Valentinianus II, het zoontje van
Gratianus, Italia en Africa zou behouden. Toen Maximus in 387 deze
voorwaarde wilde schenden, zond Theodosius zijn veldheer Arbogastes,
een Frank, tegen hem af, die hem versloeg en ter dood bracht (388)
en Val. II in de heerschappij herstelde.

Maximus (Petronius), rom. senator, bracht in 455 na C. Valentinianus
III om en dwong diens weduwe Eudoxia, hem te huwen. Toen Eudoxia
vernam, dat Maximus de moordenaar van V. was, riep zij den vandaalschen
koning Geiserik uit Africa te hulp (dit bericht is onjuist). Geiserik
kwam, plunderde Rome uit en sleepte duizenden gevangenen, ook Eudoxia
met twee dochters, naar zijne hoofdstad Carthago mede. Vóór zijne
aankomst in Rome echter was Maximus reeds door het verbitterde volk
vermoord.

Maximus Ephesius, nieuw platonisch wijsgeer, die te Ephesus en te
Constantinopel leerde. Men zeide dat hij Iulianus van het Christendom
afvallig gemaakt had, en op grond hiervan werd hij door den proconsul
Festus ter dood veroordeeld.

Maximus Tyrius, een van de voorloopers der nieuw-platonische
school, leefde onder de Antonijnen als leeraar der wijsbegeerte en
welsprekendheid in Griekenland en te Rome. 41 verhandelingen van hem
zijn bewaard gebleven.

Maxyes, Maxyes, een volksstam in Africa aan het Triton-meer; zij
beweerden, volgens het verhaal van Herodotus, van de Trojanen af te
stammen, verfden zich met menie, en lieten het haar alleen aan de
rechterzijde groeien.

Mazaca, ta Mazaka = Caesarea ad Argaeum.

Mazaetullus, zie Mezetulus.

Mazaeus, Mazaios, perzisch veldheer onder Darius Codomannus; hij
liet de Macedoniërs ongehinderd over den Euphraat trekken, maar
streed dapper bij Arbela; toen de slag echter in het voordeel der
Macedoniërs beslist was, trok hij zich naar Babylon terug en gaf
hij die stad zonder tegenstand over; daarvoor maakte Alexander hem
satraap van Babylonië. Hij stierf kort daarna (328).

Mecone, Mekone, oude naam van Sicyon.

Mecyberna, Mekyberna, havenstad van Olynthus op Chalcidice, ten
O. van Olynthus.

Medaura = Madaura.

Medea, Medeia, dochter van Aeetes en Idyia, berucht door hare
tooverkunsten. Uit liefde voor Iason (z. a.) gaf zij hem de middelen
aan de hand om de gouden vacht meester te worden en daarna vluchtte
zij met hem uit haar vaderland en werd zij zijne gemalin. Toen Iason
Iolcus belegerde, wist zij in de stad te komen en bewerkte zij op
listige wijze den dood van Pelias (z. a.). Daardoor werd Iolcus
genomen, Iason moest echter spoedig weder het land verlaten en ging
met haar naar Corinthe, waar zij geruimen tijd gelukkig leefden en
drie kinderen kregen. Toen Iason haar echter verstiet om met Creusa
(no. 4) te huwen, ruimde zij deze door hare toovermiddelen uit den
weg en doodde zij hare eigen kinderen om zich op Iason te wreken;
daarna vluchtte zij naar Athene, waar zij bij Aegeus een zoon kreeg,
dien zij Medus noemde, maar weldra moest zij ook van hier vluchten
daar zij Theseus belaagde; zij ging met haar zoon naar Aria, waarvan
de bewoners sedert Mediërs genoemd werden. Na haar dood werd zij in
het Elysium geplaatst en huwde zij met Achilles.

Medeon, Medeon, naam van verschillende steden. 1) in Acarnania bij de
Ambracische golf.--2) op de kust van Phocis, in den heiligen oorlog
verwoest.--3) in Boeotia aan het Copaïsche meer.--4) in Dalmatia bij
Scodra (Scutari).

Media, Media, hoogst belangrijk en volkrijk land van Azië, in het
N.W. van Ariana. Deioces (709) wordt als de stichter van het medische
rijk genoemd en van de hoofdstad Ecbatana. De oude hoofdstad was
Rhagae. Dit rijk breidde zich ook buiten Media uit, o. a. over het
stamverwante Persis. Met Cyrus ging de heerschappij van het medische
vorstenhuis in het perzische over (560). Alexander d. G. splitste Media
in twee gewesten: Groot-Medië en Atropatene. Bij dichters is dikwijls
Medoi, Medi = Perzen, Medi ook wel = Parthen, Medum flumen = Euphraat.

Mediae murus, to Medias teichos. Deze muur, 20 parasangen lang,
100 voet hoog, 20 voet dik, uit gebakken steen opgetrokken en van
poorten voorzien, liep van den Euphraat tot den Tigris, van boven
Sipphara naar Sittace, en boven het kanalengebied van Babylonia en
vormde de scheiding tusschen Mesopotamia en Babylonia, om dit laatste
tegen invallen van die zijde te dekken. Volgens de overlevering heeft
Semiramis, in werkelijkheid Nebucadnezar den muur gebouwd, om Babylon
tegen aanvallen der Meden te beveiligen.

Medimnus, medimnos, grieksche inhoudsmaat voor droge waren = 52.5 L.

Mediolanum, Mediolanion (de lat. uitgang -ium komt slechts voor bij
het tegenw. Milaan), naam van verschillende gallische steden. 1)
in Gallia Transpadana, thans Milaan, dat in opschriften steeds
Mediolanium heet. Sedert 89 lat. kolonie, sedert 49 municipium. In
den keizertijd is het zeer belangrijk; in de 4de eeuw n. Chr. is het
een der residentiesteden, en woonplaats van den praefectus praetorio
Italiae.--2) in Gallia Transalpina bij de Santones, thans Saintes;
bij de Eburovices, thans Evreux; bij de Bituriges.--3) ook bij de
Ordovices, in Britannia.

Mediomatrici, volksstam in Belgica, aan de Mosella (Moezel). Hoofdstad
Divodurum (Metz).

Medion = Medeon no. 1.

Medius Fidius, zie Dius Fidius.

Medma, grieksche kolonie aan de Westkust van het land der Bruttii,
aan een gelijknamig riviertje.

Medoacus, Medoakos, rivier in Gallia Transpadana, die langs Patavium
(Padua) stroomt en zich in de lagunen der Adriatische zee stort,
thans Brenta.

Medobriga, Mundobriga, stad in Lusitania, dicht bij den mons Herminius,
ten N. van den Tagus (Taag).

Medocus, Medokos, vorst der Odrysen, vriend van Alcibiades, in 389
door Thrasybulus tot een bondgenootschap met de Atheners overgehaald.

Medon, Medon, 1) zoon van Oileus, vluchtte wegens een moord naar
Phylace; voor Troje werd hij door Aeneas gedood.--2) zoon van Codrus,
wordt de eerste der atheensche archonten genoemd, waarschijnlijker is
het echter dat hij de koninklijke waardigheid van zijn vader erfde,
en dat onder zijne regeering het archontaat als een afzonderlijk ambt
is ingesteld. Hij was de stamvader der Medontiden, in welk geslacht
de waardigheid van archont tot 714 erfelijk bleef.--3) lacedaemonisch
beeldhouwer omstreeks 600.

Meduli, volkje in Aquitania, aan den mond der Garumna aan den linker
oever, omstreeks het tegenw. Medoc.

Medulli, volkje aan de Alpenhellingen in Gallia Narbonensis, aan de
bronnen der Druentia (Durance), ten N. der Caturiges.

Medullia, oude latijnsche stad tusschen den Tiber en den Anio.

Medullinus, familienaam in de gens Furia.

Medus, Medos, rivier in Persis, stroomt langs Persepolis.

Medusa, Medousa, eene van de Gorgonen, de eenige die sterfelijk was,
door Perseus (z.a.) onthoofd. Uit haar romp kwamen Chrysaor en het
paard Pegasus (Medusaeus equus) te voorschijn, die Poseidon bij haar
verwekt had. Haar hoofd werd door Athena op de aegis geplaatst.

Mefitis = Mephitis.

Megabates, Megabates, perzisch veldheer, die op raad van Aristagoras
(z.a.) door Darius Hystaspis uitgezonden werd om Naxus te veroveren;
om Aristagoras tegen te werken verried hij het plan aan de Naxiërs,
zoodat de onderneming mislukte.

Megabazus, Megabazos, 1) veldheer van Darius Hystaspis, die den
tocht naar Scythië medemaakte en na den terugkeer van Darius Thracië
onderwierp.--2) zoon van Megabates, aanvoerder van de vloot van
Xerxes.--3) werd door Artaxerxes I naar Griekenland gezonden om de
Spartanen tot een inval in Attica te bewegen, toen de Atheners den
opstand van Inaros ondersteunden; hij moest echter onverrichter
zake terugkeeren.

Megabyzus, Megabyzos, 1) een van de saamgezworenen tegen den gewaanden
Smerdis.--2) zoon van Zopyrus, een van de veldheeren van Xerxes,
onder Artaxerxes I satraap van Syrië, overwon Inaros en de met hem
verbonden Atheners, en maakte een einde aan den opstand van Aegypte
(454). Ontevreden over de handelwijze van den koning tegenover de
overwonnenen, stond hij op en, hoewel hij zich spoedig met Artaxerxes
verzoende, bleef hij altijd verdacht; hij werd verbannen, ging naar
Creta, doch kwam heimelijk naar Susa terug, waar hij eindelijk weder
in genade aangenomen werd.

Megacles, Megakles, 1) Alcmaeonide, atheensch archont tijdens den
opstand van Cylon, wiens aanhangers hij in strijd met zijne belofte
liet dooden.--2) kleinzoon van den vorigen, aanvoerder der gematigde
partij in de burgertwisten na Solon's vertrek uit Athene, moest voor
Pisistratus vluchten (560), kwam daarna terug, en dwong op zijn beurt
Pisistratus tweemaal Athene te verlaten, doch moest eindelijk voor goed
voor zijn vijand het veld ruimen (537).--3) kleinzoon van den vorigen,
zoon van Clisthenes no. 2, grootvader van Alcibiades, overwinnaar in
de pythische spelen, tweemaal door het ostracismus verbannen.--4)
kleinzoon van no. 2, oom van Pericles.--5) vriend van Pyrrhus van
Epirus, sneuvelde in den slag bij Heraclea.

Megaera, Megaira, eene van de Erinyen.

Megalesia, of ludi Megalenses, feesten, in April gevierd ter eere der
magna mater, Cybele. Zij gingen vergezeld van tooneelvoorstellingen,
en wedrennen, en duurden zes dagen, gedurende welke men elkander
wederkeerig ter maaltijd noodigde. De patricische vrouwen verrichtten
daarbij nagenoeg dezelfde plechtigheden als de plebejische bij de kort
daarop volgende Cerealia (z.a.). De priesters van Cybele, de Galli,
hielden dan optochten door Rome. De Ludi Megalenses zijn ingesteld
in 204, en met de inwijding van den tempel der Magna Mater op den
Palatinus in 191 annui geworden (z. Ludi).

Megalopolis, Megale polis, Megalopolis, stad in het Z. van Arcadia,
in 371 door Epaminondas gesticht als grensvesting tegen Sparta en
kunstmatig bevolkt met de inwoners van bijna veertig naburige plaatsen,
zoodat het tusschen 60- en 70000 inwoners telde. Later trad de stad
tot het achaeïsch verbond toe (zie Lydiadas), doch werd in 226 door
Cleomenes van Sparta ingenomen en verwoest. Ofschoon zij binnen
weinige jaren herbouwd werd, kwam zij toch niet meer tot bloei,
maar verviel meer en meer. Megalopolis was de geboorteplaats van
Philopoemen en Polybius.

Megalophanes, Megalophanes, z. Ecdemus.

Megapenthes, Megapenthes, 1) zoon van Proetus, regeerde over Tiryns,
maar ruilde zijn rijk met Perseus en werd zoo koning van Argos.--2)
zoon van Menelaus, verdreef na den dood van zijn vader zijne
stiefmoeder Helena uit Sparta.

Megara, Megara, dochter van Creon no. 3, gehuwd met Heracles en later
met Iolaus.

Megara (gen. Megarae en -orum), ta Megara, hoofdstad van het staatje
Megaris, op den Isthmus, met de havenstad Nisaea en den burcht
Alcathoë. Megara was de geboorteplaats van den dichter Theognis en den
wijsgeer Euclides, den leerling van Socrates.--Over Megara op Sicilia,
zie Hybla.

Megareus, Megareus, gewoonlijk Menoeceus, zoon van Creon no. 2, benam
zich vrijwillig het leven, toen Thebe door de zeven vorsten belegerd
werd, dewijl Tiresias voorspeld had, dat slechts door het offer van
een der Sparti de Thebanen in den oorlog overwinnaars konden zijn.

Megareïus, Hippomenes, zoon van Megareus.

Megarici, wijsgeeren uit de megarische school, z. Euclides no. 3.

Megaris, Megaris, klein gewest van Griekenland, aan en op den Isthmus,
eerst door Ioniërs bevolkt, doch door de Doriërs veroverd. Het staatje
lag dikwijls met Athene overhoop en had het dan meestal zwaar te
verantwoorden, wanneer de Atheners door afsluiting der grenzen den
invoer en het verkeer stremden. Dit was te gemakkelijker, omdat Megaris
van Attica door een bergrij gescheiden was, waardoor een pas liep,
in de rotsen uitgehouden, terwijl de bergpas, die over den Cithaeron
naar Boeotia voerde, niet zonder gevaar was.

Megasthenes, Megasthenes, 1) van Chalcis, stichter van Cumae in
Campanië.--2) vriend en raadsman van Seleucus Nicator, door dezen
veelal voor zendingen naar het buitenland gebruikt. Zoo kwam hij
dikwijls in Indië, waar hij de bouwstoffen verzamelde voor een werk
over Indië (Indika), waarvan nog enkele fragmenten bestaan. Aan hem
danken wij de berichten over de Indische kasten, over Boeddhisten
en Brahmanen.

Meges, Meges, zoon van Phyleus, voor Troje aanvoerder der Epeërs of
van de troepen uit Dulichium en de Echinaden.

Megiddo, Mageddo, oude stad in Palestina, in het Z.W. van Galilaea. In
de nabijheid ontstond later uit eene rom. legerplaats de stad Legio.

Megista, Megiste, eilandje en havenstad op de kust van Lycia.

Megistias, Megistias, waarzegger uit Acarnanië, behoorde tot het
leger van Leonidas en sneuvelde bij de Thermopylae.

Megistus, Megistos = Macestus.

Mela (M. Pomponius), uit Hispania, schrijver van een aardrijkskundig
werk de chorographia of de situ orbis in 3 boeken. Hij leefde in den
tijd der keizers Caligula en Claudius. Zijn werk is waarschijnlijk
eerst na 46 n. Chr. uitgekomen.

Melae of Meles (gen. -ium), vlek in Samnium.

Melaena, Melaina, kaap aan de Noordpunt van den berg Mimas, in Ionia,
ook Promonturium Atrum geheeten.

Melampus, Melampous, zoon van Amythaon en Idomene. Toen hij eens
als kind in slaap gevallen was, kropen slangen over zijn lichaam en
likten zijne ooren; sedert dien tijd verstond hij de taal der vogels
en kon hij de toekomst voorspellen. Zijn broeder Bias dong naar de
hand van Pero, de dochter van Neleus, die door haar vader beloofd was
aan dengene, die hem de runderen van Iphiclus uit Thessalië zoude
brengen. Nadat Bias hiertoe vergeefsche pogingen had aangewend,
ondernam Mel. het, ze voor hem te halen, maar voorspelde dat hij
ze eerst zou krijgen, na een jaar in de gevangenis doorgebracht
te hebben. Inderdaad werd hij door Iphiclus gevangen genomen, maar
toen hij na eenigen tijd verzocht naar een ander huis verplaatst te
worden, omdat hij van houtwormen gehoord had dat de balken van dat,
waarin hij zich bevond, geheel doorgeknaagd waren, zoodat het spoedig
zoude instorten, en toen deze voorspelling inderdaad bewaarheid werd,
erkende Iphiclus zijne voortreffelijkheid als ziener, en nadat Mel. hem
de middelen had aan de hand gedaan, waardoor zijn huwelijk met kinderen
gezegend zou worden, gaf hij hem de runderen vrijwillig mede. Eenigen
tijd woonde Mel. nu in Messene, later genas hij de vrouwen van Argos
van waanzin (z. Proetides); tot belooning kreeg hij, evenals Bias,
een derde van het rijk, en huwde hij met Iphianassa, de dochter van
koning Proetus.--V. s. had Mel. den dienst van Dionysus in Griekenland
ingevoerd.

Melanchlaeni, Melanchlainoi, (zwartmantels), nomadenvolk in aziatisch
Sarmatia.

Melanchrus, Melanchros, tyran van Mytilene, door Pittacus, Alcaeus
en twee broeders van dezen gedood.

Melanippe, Melanippe, 1) dochter van Chiron, die aan Aeolus hare liefde
schonk. Toen zij moeder worden zou, vluchtte zij uit vrees voor haar
vader; op haar gebed werd zij door Artemis in een paard veranderd.--2)
moeder van Aeolus (z. a.) en Boeotus.--3) eene Amazone, zuster van
Hippolyte. Heracles nam haar gevangen, en liet haar niet vrij, voordat
de koningin hem haar gordel gegeven had.--4) eene van de Meleagrides.

Melanippides, Melanippides, twee dithyrambendichters van Melus,
grootvader en kleinzoon; met den laatsten, die op het einde der 5de
eeuw leefde, begint het verval van deze dichtsoort.

Melanippus, Melanippos, 1) Thebaan, zoon van Astacus, gedroeg
zich dapper bij de verdediging van Thebe tegen de zeven vorsten;
hij versloeg Tydeus (z. a.), maar werd door Amphiaraus gedood.--2)
een van de zonen van Agrius, die Oeneus van de regeering beroofden,
waarvoor hij door Diomedes gedood werd.--3) zoon van Theseus en
Periguna, de dochter van Sinis, overwinnaar in de nemeïsche spelen.

Melanthius, Melanthios, 1) geitenhoeder van Odysseus, maakte zich
gedurende de afwezigheid van zijn heer aan ontrouw schuldig, en
werd hij diens terugkomst op wreede wijze gedood.--2) aanvoerder der
atheensche troepen, die aan Aristagoras van Miletus te hulp gezonden
werden.--3) atheensch treurspeldichter, zoon van Philocles no. 1,
vriend van Cimon.--4) van Rhodus, leerling van Carneades, bekend om
zijn aangename wijze van voordragen.--5) schilder van de sicyonische
school, leerling van Pamphilus. Hij leefde in de 4de eeuw.

Melantho, Melantho, 1) dochter van Deucalion, bij Poseidon moeder
van Delphus.--2) een van de dienstmaagden in het huis van Odysseus,
zij werd bij zijn terugkomst wegens haar ontrouw gedood.

Melanthus, Melanthos, zoon van Andropompus, koning van Messene, werd
door de Heracliden verdreven en ging naar Attica. Toen Xanthus, de
koning der Boeotiërs, een inval in Attica had gedaan, waagde Mel. een
tweegevecht met hem, wat de atheensche koning Thymoetes geweigerd
had te ondernemen. Gedurende het gevecht verscheen Dionysus achter
Xanthus, en toen Mel. hem verweet dat hij niet alleen was, keerde
X. zich om, en van dit oogenblik maakte zijn tegenstander gebruik om
hem te doorsteken. Mel. werd koning van Attica, en ter herinnering
aan de door bedrog behaalde overwinning werd, naar men zegt, het
feest der Apaturia ingesteld.

Melas, Melas, naam van verschillende rivieren, die donker van kleur
waren. 1) in Thracia, die ten W. der thracische Chersonesus in den
sinus Melas, Melas kolpos, valt.--2) in het thessalische landschap
Phthiotis, zijtak van den Apidanus.--3) in Malis, stroomde langs
Heraclea in de malische golf uit.--4) in Boeotia, tusschen Orchomenus
en Aspledon, ontlast zich in het Copaïsche meer.--5) op Sicilia bij
Mylae.--6) op de grenzen van Pamphylia en Cilicia.

Melcarth, Melikarthos, phoenicisch zonnegod, door de Grieken met
Heracles geïdentificeerd; hij werd vooral te Tyrus vereerd. Zie
Melicertes.

Meldae of Meldi, Meldai, -doi, gallisch volk bij de Sequana en den
Matrona, met de hoofdstad Iatinum (Meaux).

Meleager, Meleagros, 1) zoon van Oeneus en Althaea, geducht
speerwerper, nam deel aan den Argonautentocht en was de aanvoerder van
de calydonische jacht. Toen deze jacht was afgeloopen, ontstond over
den kop en de huid van het gedoode dier, den prijs der overwinning,
een bloedigen strijd tusschen de Aetoliërs en de Cureten; zoolang
Mel. medestreed, behielden de Aetoliërs de overhand, maar toen
zijne moeder hem vervloekte, omdat hij een van hare broeders in
het gevecht verslagen had, trok hij zich terug, en de nood was
hoog bij de Aetoliërs gestegen, eer hij zich door de beden zijner
gemalin liet bewegen zich weder bij de strijdenden te voegen. Hij
redde zijne landgenooten, maar werd zelf door Apollo met een pijl
gedood.--V. a. waren op den zevenden dag na zijne geboorte de Moerae
in de kamer zijner moeder gekomen en hadden gezegd, dat hij sterven
zoude, zoodra een op den haard liggend stuk hout verbrand zoude
zijn. Daarop nam Althaea het blok haastig uit het vuur en bewaarde
het zorgvuldig. Na afloop van de calydonische jacht vereerde Mel. de
schoone Atalante, die het zwijn de eerste wond had toegebracht, met de
huid van het dier, maar de broeders van Althaea ontnamen haar die met
geweld, waarop Mel. hen doodde. Hierover vertoornd, wierp zijne moeder
het stuk hout op het vuur, waarop Mel. spoedig stierf.--2) veldheer
van Alexander den Gr., bewerkte dat na diens dood Philippus Arrhidaeus
tot koning uitgeroepen werd, door wien hij hoopte nevens Perdiccas de
grootste macht in handen te krijgen. Deze doorzag echter zijn plan en
liet hem met zijne aanhangers bij eene wapenschouwing dooden.--3) zoon
van Ptolemaeus Lagi, regeerde na den dood van Ptolemaus Ceraunus twee
maanden over Macedonië; daarna werd hij wegens zijne onbekwaamheid
weggejaagd.--4) van Gadara, geestig epigrammendichter, maakte ook
eene bloemlezing van oudere epigrammen; hij leefde omstreeks 80.

Meleagrides, Meleagrides, vier zusters van Meleager, waarvan twee
aanhoudend den dood van haar broeder beweenden, totdat zij door
Artemis in parelhoenders veranderd werden.

Meles, gen. -etis, Meles, kustriviertje bij Smyrna; in eene bij de
bron gelegen grot zou Homerus zijne werken hebben gedicht. Vandaar
Melesigenes = Homerus, en bij Tibultus Meleteae chartae = de gedichten
van H.

Melesses (Maesesses), een afdeeling der Bastetani, in het Z. van
Tarraconensis, met de hoofdstad Oringis (Orongis), en met zilvermijnen
in zijn gebied.

Melete, Melete, eene van de boeotische Muzen.

Meletus, Meletos, 1) Athener, verdacht van oligarchische gezindheid
en betrokken in het Hermocopidenproces.--2) een van de aanklagers van
Socrates. V. s. werd hij kort na Socrates ter dood veroordeeld.--3)
tragisch dichter, einde van de vijfde eeuw, misschien de vader van
no. 2.

Melia, Melia, 1) nimf, dochter van Oceanus, bij Inachus moeder van
Phoroneus en Aegialeus of Phegeus.--2) nimf, bij Poseidon moeder van
Amycus.--3) dochter van Oceanus, door Apollo geschaakt en bij hem
moeder van Ismenius en Tenerus.

Meliades, Meliades, Meliai, nimfen, ontstaan uit de bloeddruppels
van den verminkten Uranus; zij worden ook voedsters van Zeus genoemd.

Melibocus mons, het Harz-gebergte.

Meliboea, Meliboia, 1) Oceanide, bij Pelasgus moeder van Lycaon.--2)
dochter van Niobe, de eenige die niet door Artemis gedood werd. Zie
Chloris no. 2.

Meliboea, Meliboia, zeestad van het thessalische landschap Magnesia,
aan den voet van den Ossa gelegen, woonplaats van Philoctetes,
Meliboeus dux.

Melicertes, Melikertes, zoon van Athamas (z. a.) en Ino, na zijn dood
onder den naam Palaemon onder de godheden der zee opgenomen, door de
Romeinen met Portunus geïdentificeerd. Velen meenen dat hij dezelfde
is als de phoenicische god Melcarth. V. s. waren de isthmische spelen
oorspronkelijk als lijkfeesten voor Mel. ingesteld, maar later door
Theseus aan Poseidon gewijd.

Melinno, Melinno, lyrische dichteres uit Locri Epizephyrii, die
misschien tegen het einde der eerste eeuw leefde. Van haar bestaat
nog een kort gedicht, dat soms aan Erinna wordt toegeschreven.

Melische poëzie, z. Lyrische poëzie.

Melissa, Melissa, eene nimf, die den menschen het gebruik van honig
leerde. Soms worden nimfen in het algemeen melissai genoemd, en ook
de priesteressen van Demeter en van de ephesische Artemis dragen
denzelfden naam.

Melisseus, Melisseus, koning van Creta, vader van Adrastea en Ida,
de opvoedsters van Zeus.

Melissus, Melissos, 1) Thebaan, zoon van Telesiades, overwinnaar in
de nemeïsche spelen.--2) van Samus, admiraal in den oorlog tegen
Athene; Pericles leed eenmaal door hem eene nederlaag (441). Als
wijsgeer behoorde hij tot de eleatische school; hij was een leerling
van Parmenides, en trachtte in zijne geschriften de eenheid,
eeuwigheid, onveranderlijkheid en onbewegelijkheid van het bestaande
te bewijzen.--3) C. Mel., van Spoletium, vrijgelatene van Maecenas,
schrijver van kluchten (ineptiarum libellus).--4) Aelius Mel.,
romeinsch grammaticus, schrijver van een werk de loquendi proprietate,
leefde in de 2de eeuw na C.

Melita, Melite, thans Malta, eil. tusschen Sicilia en Africa,
beroemd door het melitensisch lijnwaad en bekend door de catuli
Melitaei of maltezer schoothondjes. Het eil. was eerst phoenicisch,
toen carthaagsch, daarna rom.--Ook een eilandje op de dalmatische kust.

Melitaea, Melitaia, -iteia, oude stad in het thessalische gewest
Phthiotis; aan den Enipeus.

Melitene, Melitene, stad en landschap in het O. van Cappadocia.

Mellaria, naam van twee steden in Baetica, de ééne ten N. van Corduba,
in Baeturia, de andere aan het fretum Gaditanum (straat van Gibraltar).

Melleirenes, aanstaande eirenes, spartaansche jongelingen van 18 tot
20 jaar.

Mellepheboi, aanstaande epheboi, atheensche jongelingen van 15 tot
16 jaar.

Mel(l)on, Mel(l)on, rijk Thebaan, moest vluchten toen de Cadmea door
de Spartanen bezet werd (382). Later beijverde hij zich zeer voor de
bevrijding van Thebe en was hij tegelijk met Pelopidas boeotarch.

Melodunum, stad in Gallia op een eiland, door de Sequana (Seine)
omspoeld, in het gebied der Senones, thans Melun.

Melpomene, Melpomene. Muze van muziek en zang, in het bizonder van
het treurspel. Zij wordt afgebeeld met een tragisch masker in de hand
en een krans op het hoofd.

Melus, Melos, thans Milo, eiland in de Aegaeische zee, tot de Sporaden
gerekend, doch zeer W. en nabij de Cycladen gelegen. Door de ouden
werd het rond of appelvormig genoemd, en de naam afgeleid van melon,
appel; dezen vorm heeft het schijnbaar, wanneer men van het W. het
eiland nadert, in werkelijkheid is het alles behalve rond. Het heeft
een diepen inham, waaraan de gelijknamige stad lag. De bevolking
was dorisch. In den peloponnesischen oorlog werd het eil. door de
Atheners geblokkeerd en uitgehongerd (416), vandaar spreekwoordelijk
limos Melios. Na de overgaaf werden de mannen omgebracht, en vrouwen
en kinderen als slaven verkocht, en atheensche kolonisten er heen
gezonden. De bodem van het eiland was warm door vulkanische werking,
doch de opstijgende zwaveldampen waren zeer hinderlijk.

Memmia (lex) van den volkstribuun C. Memmius in 111, dat Jugurtha
onder vrijgeleide naar Rome moest ontboden worden, om te verklaren,
wie geld van hem hadden aangenomen.

Memmii, plebejisch geslacht, dat van Aeneas' tochtgenoot Mnestheus
beweerde af te stammen. 1) C. Memmius, volkstribuun in 111, zette
het volk op tegen de optimaten, die de eer van Rome veil hadden voor
het goud van Jugurtha, en bewerkte dat de senaat een leger tegen hem
afzond. Toen hij in 100 met den woesten C. Servilius Glaucia naar het
consulaat dong, werd hij door dezen en diens medestander Saturninus
in de volle volksvergadering om het leven gebracht.--2. C. Memmius,
ten onrechte Gemellus genoemd, volkstribuun in 66, praetor in 58
en vervolgens propraetor in Bithynia, werd later wegens omkooping
veroordeeld en ging in ballingschap naar Griekenland, waar hij in
47 stierf. Hij was een goed redenaar. Aan hem droeg Lucretius zijn
gedicht de rerum natura op. Hij stond in geregelde briefwisseling met
Cicero.--3) C. Memmius, stiefzoon van Sulla en volkstribuun in 54,
klaagde A. Gabinius en C. Rabirius Postumus aan, die door Cicero werden
verdedigd.--4) P. Memmius Regulus steunde Macro bij zijn pogingen
om Seianus ten val te brengen. Later was hij proconsul van Achaia,
Macedonia en Moesia (sedert 36 n. C.). Caligula dwong hem zijne vrouw
Lollia Paullina aan hem af te staan. Hij stierf in 61.

Memnon, Memnon, 1) zoon van Tithonus en Eos, kwam met de Aethiopiërs
van het Oosten (z. Aethiopes) Priamus te hulp en verrichtte
vele heldendaden, o. a. doodde hij Antilochus; eindelijk werd
hij door Achilles verslagen. Om Eos te troosten, gaf Zeus hem de
onsterfelijkheid. Uit zijn brandstapel stegen vogels op (Memnonides),
die ieder jaar zijn graf bezoeken en daar te zijner eere een wedstrijd
houden.--Door eene verwarring tusschen de oostelijke en westelijke
Aethiopiërs zijn vele verhalen omtrent M. ontstaan, die moeielijk
met elkander zijn overeen te brengen; zijn graf toonde men aan den
Hellespont, in Phoenicië en in Aethiopië, en verscheiden kolossale
gebouwen werden naar hem genoemd, o. a. de koningsburcht van Susa
Memnonia, en vooral een reusachtig beeld bij Thebe in Aegypte,
waarvan door een aardbeving het bovenste gedeelte afgebroken was,
en dat sedert dien tijd, wanneer het door de opgaande zon beschenen
werd, een geluid gaf als een springende snaar. Uit het onderzoek van
de nog bestaande overblijfsels van dit beeld is gebleken, dat het den
oud-aegyptischen koning Amenophis III (omstreeks 1500) voorstelde.--2)
van Rhodus, bekwaam aanvoerder der grieksche huurtroepen van Darius
Codomannus. Bij den inval van Alexander den G. stelde hij voor
Klein-Azië prijs te geven, met de vloot Alexander van Europa af te
snijden, en in Griekenland en Macedonië bewegingen tegen hem in het
leven te roepen; zijn raad werd echter niet opgevolgd. Na den slag
bij den Granicus verdedigde hij Miletus en Halicarnassus, veroverde
hij als bevelhebber der vloot Chius, Lesbus, enz., en stelde hij zich
in betrekking met Agis; reeds was hij op het punt naar Europa over
te steken, toen hij bij het beleg van Mytilene ziek werd en stierf
(334).--3) schrijver van eene geschiedenis van het pontische Heraclea,
waarvan enkele fragmenten bestaan. Hij leefde in de tweede eeuw na C.

Memphis, Memphis, oude belangrijke stad van Aegypte, even boven het
begin der Nijldelta, 5 uren gaans in omtrek, met prachtige tempels en
paleizen. Vooral de god Phtha en de stier Apis werden hier vereerd. In
den omtrek vond men een aantal pyramiden.

Men, Men, 1) maangod bij de Phrygiërs.--2) = Menes.

Menae, Menai, bergstad der Siculi, aan den weg van Catana naar Gela,
geboorteplaats van Ducetius. In de nabijheid lag de bron Menaïs,
waarbij de inwoners zwoeren.

Menaechmus, Menaichmos, 1) van Naupactus, beeldhouwer omstreeks
500.--2) van Sicyon, tijdgenoot van Alexander den G., beeldhouwer
en geschiedschrijver.--3) wiskundige, van wiens werken een fragment
bewaard is. Van zijn leven is niets bekend.

Menaenum, Menainon, stad der Siculi, ten W. van Syracusae, stichting
van Ducetius.

Menalippe = Melanippe.

Menander, Menandros, 1) atheensch veldheer in den peloponnesischen
oorlog, nam deel aan den tocht naar Sicilië en aan den slag bij
Aegospotami.--2) zoon van Diopithes, geb. 342, vriend van Theophrastus,
Epicurus en Demetrius Phalereus. Hij is de voornaamste dichter
der nieuwe attische comedie en schreef, naar men meent, meer dan
100 stukken, waarvan de juiste karakterteekening, de goed gevonden
toestanden en de beschaafde toon geroemd worden. Slechts achtmaal
werd hem een prijs toegekend, toch waren zijne werken zoo bekend,
dat Ptolemaeus Lagi hem trachtte over te halen naar Alexandrië te
komen; hij bleef echter te Athene, waar hij, 52 jaar oud, in het bad
verongelukte. Van zijne comedies zijn sommige door Terentius e. a. in
het Latijn bewerkt. Tal van verzen uit zijne werken worden door
lateren geciteerd; ook zijn nog zeer onlangs belangrijke fragmenten
van sommige stukken van hem gevonden.--3) van Ephesus, schrijver
eener geschiedenis van Phoenicië.--4) leerling van Diogenes no. 2.

Menapii, Menapioi, belgisch volk, dat door de Usipetes en Tencteri van
den Rijn tot over de Mosa (Maas) werd gedrongen, te midden van bosschen
en moerassen. Het castellum Menapiorum is òf het tegenw. Kessel op
den linker Maasoever tusschen Roermond en Venlo, òf, daar de Menapii
later meer westelijk wonen, Cassel in het Departement du Nord, dat
ook wel voor een Castellum Morinorum aangezien wordt. Verder ligt in
hun land Turnacum, tgw. Doornik.

Menas, Menas = Menodorus.

Mende of Mendae, Mende, Mendai, kolonie van Eretria, op het
chalcidische schiereiland Pallene, aan de golf van Thermae.

Mendes, gen. -etis, Mendes, stad in de Nijldelta aan den mendesischen
rivierarm, zetel van den eeredienst van den God Mendes, die als
zinnebeeld der voortbrengende natuurkracht onder de gedaante van een
bok werd voorgesteld en door de Grieken met Pan werd vereenzelvigd.

Mendesium ostium, Mendesion stoma, een van de Nijlmonden, ten O. van
den Phatnitischen mond gelegen.

Mene, Mene = Selene.

Menecles, Menekles, beroemd rhetor van Alabanda, wiens voordrachten
Cicero hoorde.

Meneclidas, Menekleidas, thebaansch volksredenaar, vijand van
Epaminondas en Pelopidas, wegens zijn kuiperijen tot geldboete
veroordeeld.

Menecrates, Menekrates, 1) wijsgeer der eleatische school, leerling van
Xenophanes, schrijver van aardrijkskundige werken.--2) van Syracuse,
geneesheer ten tijde van Philippus van Macedonië, die zich door zijne
ijdelheid belachelijk maakte.--3) verdienstelijk geneesheer onder
Tiberius.--4) vrijgelatene van Pompeius, aanvoerder van de vloot van
Sextus Pompeius; in een zeeslag bij Cumae werd zijn schip genomen en
hij stortte zich in zee.--5) citharoede, in groot aanzien bij Nero.

Menedemus, Menedemos, 1) veldheer van Alexander d. G.--2) van Eretria,
zoon van Clisthenes, leerling van Plato en Stilpo, daarna leeraar
der wijsbegeerte te Eretria, en stichter der eretrische school. Hij
bekleedde er aanzienlijke staatsambten, maar werd van verraad
beschuldigd en vluchtte naar Antigonus Gonatas. Zijne leefwijze was
eenvoudig en zijn omgang aangenaam, bij voorkeur hield hij zich bezig
met de studie van oude dichters.--3) van Lampsacus, cynisch wijsgeer
van de uiterste richting.--4) rhetor te Athene omstreeks 94.--5)
Macedoniër; die door zijn gastvriend Iulius Caesar het romeinsche
burgerrecht kreeg.

Menelai portus, Menelaios limen, havenstad in het O. van Cyrenaica,
in het gebied der Gilligammae, volgens de mythe door Menelaus
gesticht. Hier stierf Agesilaus van Sparta in 358 op den terugweg
uit Aegypte.

Menelaium, Menelaion, berg in Laconica ten Z.O. van Sparta, bij
Therapne, met een heiligdom voor Menelaus.

Menelaus, Menelaos, 1) zoon van Atreus of Plisthenes, broeder
van Agamemnon (z. a.), gehuwd met Helena (z. a.), de dochter van
Tyndareos, van wien hij de regeering over Sparta erft. Aan den
trojaanschen oorlog neemt hij met 60 schepen deel, hij gaat met
Odysseus naar Troje om Helena terug te vorderen, maar deze eisch wordt
afgewezen. In den oorlog verricht hij onder bescherming van Athena
en Hera vele heldendaden, hij overwint Paris in een tweegevecht,
ofschoon Aphrodite zijn vijand uit zijne handen redt, strijdt met
Hector en Aeneas, verdedigt het lijk van Patroclus en begeeft zich
met het houten paard in de stad. Op zijn terugreis wordt hij bij
kaap Malea door een storm overvallen, die hem naar Aegypte drijft,
en eerst nadat hij 8 jaar rondgezworven had, keerde hij in zijn rijk
terug. Hier leefde hij nog lang met Helena in vrede, rijkdom en geluk,
eindelijk werd hij met haar naar het Elysium verplaatst. Niettemin
werd hun graf bij Therapne getoond, waar te hunner eer een tempel
was en spelen gevierd werden.--2) onechte zoon van Amyntas II; daar
Phillippus hem niet vertrouwde en zijn leven bedreigde, ging hij bij
de Atheners in dienst.--3) broeder van Ptolemaeus Lagi, verdedigde
Salamis op Cyprus tegen Demetrius Poliorcetes, doch moest zich na eene
langdurige en dappere verdediging overgeven (306).--4) van Marathus,
onderwees Ti. Gracchus in de welsprekendheid.--5) beeldhouwer uit
den tijd van keizer Tiberius. Van hem is de bekende groep Orestes en
Electra, vroeger in Villa Ludovisi, tgw. in het Museo Nazionale te
Rome.--6) van Alexandria, beroemd wis- en sterrenkundige, omstreeks
100 n.C. Hij heeft zich vooral bezig gehouden met trigonometrie en
sphaerische astronomie.

Menenia (lex) agraria, z. Maenia (Menenia) (lex) agraria.

Menenia of Maenia Duilia (lex), zie Fenus.

Menenia Sestia (lex) van de consuls T. Menenius Lanatus en P. Sestius
Capitolinus in 452, eene wet omtrent de multa suprema, zie Aternia
Tarpeia (lex); omtrent den inhoud is verder niets zekers bekend.

Menenii, patricisch geslacht, doch met een plebejischen tak. 1) Agrippa
Menenius, consul in 503, behaalde eene overwinning op de Sabijnen
en wist volgens de overlevering in 494 door zijne toespraak (fabel
van de maag en ledematen) de uitgeweken plebejers tot den terugkeer
naar Rome te bewegen. Het geheele verhaal omtrent de uitwijking is
onhistorisch, zie hieromtrent secessio plebis. Hij stierf arm en werd
op staatskosten begraven. Dikwijls wordt hij Menenius Agrippa genoemd,
doch Agrippa is hier vóórnaam.--2) T. Menenius Lanatus was consul in
477, in welk jaar de Fabii bij de Cremera werden verslagen. Ook hij
zelf streed niet voorspoedig tegen de Etruscers. Na zijn consulaat
klaagden twee volkstribunen hem aan wegens gebrek aan voorzorg, en
het volk veroordeelde hem tot eene geldboete. Menenius kon dit niet
verkroppen en liet zich doodhongeren.--3) T. Menenius Lanatus (ook
C. of L.), consul in 452, trok zich, naar men zegt, het veldwinnen
der plebejers tegenover de patriciërs zóó sterk aan, dat hij ernstig
ziek werd. Het was juist in het jaar, dat de lex Terentilla de legibus
scribendis werd uitgevoerd.

Menes, Menes, van Pella, onder Alexander d. G. satraap van Syrië,
Phoenicië en Cilicië.

Menes, Men, Menes, eerste koning van Aegypte, stichter van Memphis.

Menesaechmus, Menesaichmos, atheensch redenaar, tegenstander van
Demosthenes en Lycurgus.

Menestheus, 1) zoon van Peteos, stiet met de hulp der Tyndariden
Theseus van den troon en voerde de Atheners voor Troje aan, waar
hij sneuvelde.--2) zoon van Clytius, tochtgenoot van Aeneas.--3)
zoon van Iphicrates, atheensch veldheer.

Menesthius, Menesthios, twee strijders in het leger der Grieken voor
Troje; de eene was een zoon van Areïthous en Philomedusa, de andere
van den riviergod Spercheus en Polydora, zuster van Achilles.

Menestratus, Menestratos, 1) Athener, aangeklaagd van een samenzwering
tegen de oligarchische partij (404). Hij noemde zijne medeplichtigen
en werd daarom vrijgesproken, doch na de wederinvoering der democratie
werd hij met den dood gestraft.--2) beeldhouwer, van wien beroemde
standbeelden in den tempel van Artemis te Ephesus stonden.

Menexenus, Menexenos, 1) leerling van Socrates, naar wien een der
werken van Plato genoemd is.--2) vriend van Socrates, leerling van
den sophist Ctesippus.--3) zoon van Socrates.

Meninx, MEeninx = Lotophagitis, z. Lotophagi.

Menippe, Menippe, en Metioche, dochters van Orion, door Aphrodite met
schoonheid begaafd, door Athena in de kunst van weven onderwezen. Toen
haar vaderland Aonië door de pest ontvolkt werd, offerden zij
zich vrijwillig aan de onderaardsche goden om hen te verzoenen, en
doorstaken zij zich de keel met een weverspoel. Persephone en Hades
veranderden haar in kometen.

Menippus, Menippos, 1) tyran van Oreüs, werkte in het belang
van Philippus van Macedonië tegen de Atheners.--2) veldheer van
Philippus III (V) in zijn oorlog tegen de Rom.--3) dienaar van
Antiochus d. G., die als gezant te Rome kwam en de Aetoliërs tegen de
Rom. ophitste.--4) van Gadara, vroeger slaaf, later cynisch wijsgeer,
een befaamd woekeraar, die zich na een belangrijk geldverlies van
het leven beroofde (± 270). Zijne eigenaardige hekelschriften, in
proza met verzen doormengd, vonden veel bijval en werden door Varro
in het Latijn nagevolgd (Satyrae Menippeae, z. Terentii no. 1).--5)
van Stratonicea, volgens het oordeel van zijn vriend Cicero de beste
aziatische redenaar van zijn tijd.--6) van Pergamus, schrijver van
een grieksch werk over aardrijkskunde, onder Augustus.

Menodorus, Menodoros, ook Menas, Menas, genoemd, vrijgelatene van
Cn. of diens zoon S. Pompeius en admiraal van den laatste. Hij
liep in 38 tot Octavianus over, aan wien hij zijne schepen
uitleverde. Octavianus verhief hem tot den ridderstand en stelde
hem tot legaat op zijne vloot aan. Inmiddels verhief S. Pompeius
een ander vrijgelatene, Menecrates, tot vlootvoogd en zond dezen op
Menodorus af. Bij Cumae raakten de beide vloten slaags, het schip van
Menecrates werd genomen en deze sprong in zee en verdronk. Later ging
Menodorus weder tot Pompeius over en vervolgens opnieuw tot Octavianus.

Menoeceus, 1) Menoikeus, vader van Creon, Iocaste en Hipponome.--2)
z. Megareus.

Menoetiades, Menoitiades, Patroclus, zoon van Menoetius no. 2.

Menoetius, Menoitios, 1) zoon van Iapetus en Asia, om zijn overmoed
door Zeus met den bliksem gedood en in den Tartarus geworpen.--2)
zoon van Actor en Aegina, vader van Patroclus, Argonaut, vriend van
Heracles, wien hij v. s. het eerst een offer bracht.--3) weidde de
kudden van Hades op het eiland Erythea en verried aan Geryones, dat
Heracles zijne runderen geroofd had. Daarom viel Heracles hem aan,
toen hij hem in de onderwereld ontmoette; Persephone kwam echter
tusschenbeide, zoodat M. er met een wond afkwam.

Menon, Menon, 1) vorst van Pharsalus, in den peloponnesischen oorlog
bondgenoot der Atheners.--2) Thessaliër, een van de veldheeren van
den jongeren Cyrus. Op den terugtocht na den slag bij Cunaxa, werd
hij door Tissaphernes verraderlijk gevangen genomen en gedood. Hij
wordt door Xenophon als heerschzuchtig en gewetenloos beschreven. Een
der gesprekken van Plato is naar hem genoemd.--3) bevelhebber
der thessalische ruiterij in den lamischen oorlog, grootvader van
Pyrrhus.--4) geneesheer, leerling van Aristoteles.

Menophanes, Menophanes, veldheer van Mithradates, die in den eersten
mithradatischen oorlog Delus plunderde en verwoestte.

Mentes, Mentes, 1) aanvoerder der Ciconen in den trojaanschen
oorlog.--2) aanvoerder der Taphiërs, gastvriend van Odysseus. Onder
zijne gedaante kwam Athena Telemachus bezoeken.

Mentor, Mentor, 1) van Ithaca, zoon van Alcimus, vertrouwd vriend
van Odysseus, die hem bij zijn vertrek naar Troje de zorg voor zijn
huis opdroeg. Athene nam dikwijls zijne gedaante aan, wanneer zij
als beschermster van het huis van Odysseus optrad.--2) van Rhodus,
broeder van Memnon no. 2, bevelhebber der grieksche troepen bij
den opstand van Sidon tegen Perzië; door zijn verraad moest de stad
zich aan Artaxerxes Ochus overgeven (351). Daarna was hij satraap in
Klein-Azië en droeg hij veel bij tot de herovering van Aegypte. Hij
stierf kort voor den inval van Alexander d. G.

Menyllus, Menyllos, bevelhebber der macedonische bezetting in Munychia
na den lamischen oorlog, vriend van Phocion.

Mephitis of Mefitis, godin, die in Italië vereerd werd op verscheidene
plaatsen, waar onzuivere dampen uit den grond opstegen.

Mercurii promunturium = Hermaeum pr.

Mercurius, god van handel en winst, oorspronkelijk misschien in het
bijzonder van den graanhandel, in alle opzichten geïdentificeerd met
Hermes. Zijn voornaamste feestdag viel op den 15den Mei, die tevens
de feestdag was van het koopmansgild, dat tegelijk met de invoering
van zijn eeredienst uit Zuid-Italië (in 495) was opgericht.

Merenda, een lichte maaltijd, waarvan de gewone tijd zeer verschillend
wordt opgegeven. Misschien aten de boeren vroeger dan de stedelingen
en gebruikten zij dit maal tegen den avond; in de stad gebruikte men
het dan waarschijnlijk in den voormiddag, en valt het wellicht samen
met het prandium.

Meriones, Meriones, vriend en wapenbroeder van Idomeneus (z. a.),
uitmuntend als boogschutter en speerwerper.

Mermnadae, Mermnadai, de laatste dynastie der lydische koningen,
van Gyges tot Croesus.

Meroë, Meroe, een priesterstaat met gelijknamige hoofdstad in
Aethiopia tusschen de beide Nijltakken Astaboras (Atbara) en Astapus
(Bahr-el-Azrek of blauwen Nijl). De ouden meenden, dat het rijk op
een eiland lag; vandaar vindt men Insula Meroë nog op middeleeuwsche
kaarten geteekend. In de eerste eeuw werd de hier heerschende
priesterkaste door de onderhoorige negerstammen uitgemoord en ging
de stad te gronde.

Merope, Merope, 1) Oceanide, bij Helius of Clymenus moeder van
Phaëthon.--2) eene van de Heliades.--3) dochter van Atlas, gemalin
van Sisyphus. In het sterrenbeeld der Plejaden is zij de ster, die den
minsten glans heeft, omdat zij zich uit schaamte over hare liefde voor
een sterveling het gezicht bedekt.--4) gemalin van Polybus, pleegmoeder
van Oedipus.--5) dochter van Cypselus, gemalin van Cresphontes. Toen
deze door Polyphontes gedood was, werd zij gedwongen den moordenaar
te huwen.

Meropis, Meropis, oude naam van het eil. Cos.

Merops, Merops, 1) koning van Cos. Uit verdriet over den plotselingen
dood zijner gemalin wilde hij zich van het leven berooven, maar Hera
plaatste hem als adelaar onder de sterren.--2) koning van Aethiopië,
gehuwd met Clymene no. 3.--3) koning van Percote, beroemd waarzegger,
wiens zonen voor Troje door Diomedes gedood werden.

Merula, familienaam in de gens Cornelia.

Mesambria, Mesambrie, 1) stad der Cicones in Thracia, aan de Aegaeïsche
zee.--2) = Mesembria.

Mesaulos, gang tusschen het mannen- en het vrouwenverblijf, die in
het midden met een deur afgesloten kan worden.

Mesembria, Mesembria, belangrijke koopstad, kolonie van Byzantium
en Chalcedon, gesticht na den ionischen opstand, in Thracia, aan den
Pontus Euxinus (Zwarte zee) tusschen Apollonia en Odessus.

Mesogaea, Mesogaia, streek in het binnenland van Attica, vooral ten
N. en O. van Athene.

Mesogis, Mesogis = Messogis.

Mesomedes, Mesomedes, vrijgelatene en gunsteling van keizer Hadrianus,
dichter van eenige epigrammen en van een hymnus, die met de oude
muzieknoten bewaard gebleven is.

Mesopotamia, Mesopotamia, een louter geografische naam, in het
Seleucidentijdperk gegeven aan de landstreek tusschen den Euphraat
en den Tigris van de armenische grenzen tot aan den medischen muur,
dus tot aan Babylonia. Vóór dien tijd werd dit land eenvoudig als
een deel van Assyria of van Syria beschouwd, zonder eigen naam. Het
noordelijk gedeelte werd door de rivier Chaboras in twee deelen
gesplitst, Osroene ten W., Mygdonia ten O.

Mespila, eene groote, doch verlaten stad, zes uren gaans in omtrek;
waarschijnlijk de overblijfselen van het voormalige Niniveh,
z. Ninus. Uit een bericht bij Xenophon, de eenige plaats, waar de
naam Mesp. voorkomt, blijkt, dat de inwoners van die streek in X.'s
tijd niets meer wisten van het vroegere assyrische rijk.

Messa, Messa, oude laconische havenstad, op de middelste Zuidspits
der Peloponnesus, aan den Westkant gelegen.

Messala of Messalla, familienaam in de gens Valeria (Valerii no. 16,
26-29). Vipstanus Messala, zie Vipstani.

Messalina, 1) Valeria Messalina, gemalin van keizer Claudius, zie
Valerii no. 33.--2) Statilia Messalina, derde gemalin van Nero,
z. Statilii no. 6.

Messana, Messana, doch gewoonlijk Messene, op Sicilia, thans Messina,
allereerst Zancle geheeten, daar de haven door eene sikkelvormige
landtong gevormd werd. Het was gesticht door Siciliërs, en werd in de
achtste eeuw gekoloniseerd door euboeïsche Chalcidiërs en Cumaeërs. Na
de verwoesting van Miletus in 494 door de Perzen, vonden scharen
Milesiërs en Samiërs hier een toevluchtsoord. Kort daarop maakte
Anaxilaus, tyran van Rhegium, zich van Zancle meester en noemde het
Messana, naar de Messeniërs, die hij in de stad opnam. In 396 werd de
toenmaals bloeiende stad door de Carthagers verwoest. Dionysius de
oude, tyran van Syracusae, liet ze spoedig herbouwen. Na den dood
van Agathocles maakten diens huurbenden, de Mamertini, zich van
haar meester (vóór 283) en vermoordden grootendeels de mannelijke
bevolking. Zie verder Mamertini. Messana bleef eene aanzienlijke stad;
de ruime haven kon 600 schepen bevatten.

Messapia, Messapia, oude grieksche naam voor Calabria.

Messapium, Messapion, berg aan de O. kust van Boeotia bij de stad
Anthedon.

Messapus, 1) Boeotiër, die naar Italië ging, en naar wien Calabria den
naam Messapia heeft.--2) een Latijn, zoon van Neptunus, paardentemmer,
onkwetsbaar door vuur of staal.

Messene, Messene, stad, door Epaminondas in 369 aan den voet van den
berg Ithome als hoofdstad van het bevrijde Messenia gesticht.

Messenia, Messenia, Z.W. gewest der Peloponnesus, in de oudheid
bekend om zijn heerlijk klimaat, daar het in M. reeds zomer was,
wanneer het in Laconica nog lente, in Arcadia nog winter was. Door
de dichtbegroeide grensgebergten lag het tegen de koude winden
beschut. Als oudste bewoners komen Leleges voor, waarbij later Argivi
en Aeoles kwamen. In den Z.W. hoek woonden Dryopes. Bij de dorische
volksverhuizing werd ook M. een dorische staat, met Stenyclarus tot
hoofdstad. In de beide messenische oorlogen echter werd M. door de
Spartanen veroverd, en de Messeniërs, die niet uitweken, werden tot
Heloten gemaakt. In 464 stonden de Messeniërs op, bij gelegenheid
dat Sparta door eene aardbeving zwaar geteisterd was. De strijd
duurde jaren lang, tot eindelijk de opstandelingen onder beding van
vrijen aftocht de wapens neerlegden. Grootendeels trokken zij naar
Naupactus (Lepanto), dat hun door de Atheners werd ingeruimd. Na den
peloponnesischen oorlog van daar verdreven, verstrooiden zij zich in
verschillende richtingen. In 369 werd Messenia tot aan den Pamisus
door Epaminondas vrij gemaakt; de ballingen, door hem uitgenoodigd,
bevolkten de nieuwe hoofdstad Messene, en sedert dien tijd bleef het
gewest onafhankelijk tot aan de rom. overheersching in 146.

Messenische oorlogen heeten drie oorlogen, waarvan de eerste de
onderwerping van Messenië aan Sparta ten gevolge had, de andere
twee voortkwamen uit mislukte pogingen der Messeniërs om zich
te bevrijden. De eerste mess. oorlog (743-724, v. a. 730-710)
ontstond naar aanleiding van geschillen over grenzen, roof van
menschen en vee, enz., en begon met een nachtelijken aanval der
Spartanen op Amphea, waarvan de meeste inwoners gedood werden. Daar
de krijgskans den Messeniërs over het algemeen niet gunstig was,
trokken zij zich in het sterke Ithome terug, en onder de leiding van
Aristodemus (z. a.) brachten zij van hier uit den Spartanen dikwijls
gevoelige slagen toe; na zijn dood werd echter Ithome genomen, vele
Messeniërs verlieten het land, de overige kwamen in den toestand van
heloten.--Het duurde echter niet lang voordat zij nog eene poging
waagden om zich uit dien toestand te bevrijden. Te Andania begon
de heldhaftige Aristomenes (z. a.) een opstand, waarbij zich in een
oogenblik het geheele messenische volk aansloot, en die eerst na een
langdurigen en moeielijken oorlog, den tweeden mess. oorlog (685-668,
v. a. 660-643 of 645-630), bedwongen kon worden. Niet alleen werden
de Messeniërs nu bijgestaan door Achaeërs, Argiven en Arcadiërs,
maar bovendien heerschte onder de Spartanen verdeeldheid en bestond
er gevaar voor een algemeenen opstand der perioeken en heloten. Toen
zij zich echter onder den invloed der bezielde gedichten van Tyrtaeus
(z. a.) weder tot eendrachtige samenwerking verbonden hadden, toen
de arcadische koning Aristocrates de zaak der Messeniërs verried,
en over het geheel de bondgenooten van dezen den langdurigen oorlog
begonnen moede te worden, hadden de zaken weder denzelfden loop
als vroeger: de Messeniërs trokken zich terug in de vesting Ira,
en toen deze eindelijk ingenomen was, was de oorlog tot hun nadeel
beslist. Ook nu verlieten weder velen het land. In hoeverre de gang
van zaken in deze beide oorlogen werkelijk geweest is, zooals hier
is beschreven, is wegens den aard der bronnen waardoor wij kennis
ervan hebben, moeielijk te beoordeelen.--Toen in 464 Sparta door eene
verschrikkelijke aardbeving tot den uitersten nood gebracht was,
stonden de afstammelingen der oude Messeniërs op en begonnen zij
den derden mess. oorlog. In de oude stad Ithome verschanst, boden
zij den Spartanen lang weerstand, zelfs de Atheners, die onder Cimon
den belegeraars te hulp gekomen waren, konden hen niet tot overgave
dwingen. Eindelijk bedongen zij vrijen aftocht uit de Peloponnesus,
en gaven de Atheners hun de stad Naupactus tot woonplaats (455).

Messiae (leges), van den volkstribuun C. Messius in 57: 1) tot
terugroeping van Cicero;--2) om de cura annonae aan Pompeius op te
dragen. Geen van beide wetten kwam echter in behandeling. De eerste
werd noodeloos door de lex Cornelia de restituendo Cicerone (z. a.),
de andere werd voorkomen door de lex Cornelia Caecilia (z. a.);
zie verder Messii no. 1.

Messii, plebejisch geslacht. 1) C. Messius volkstribuun in 57,
bevorderde de terugroeping van Cicero uit diens ballingschap en
deed eene mislukte poging om Pompeius als praefectus annonae met
bijna onbeperkte macht over leger, vloot, schatkist en provinciën te
bekleeden. Later sloot hij zich aan bij Caesar.--2) Messius Maximus,
vriend van den jongen Plinius.

Messogis, Messogis, grensgebergte tusschen Lydia en Caria.

Mestra, Mestra, dochter van Erysichthon no. 2. Door honger gekweld,
verkocht haar vader haar als slavin, zij had echter van Poseidon
het vermogen gekregen, zich in allerlei gedaanten te veranderen, en
hiervan maakte zij gebruik om telkens tot haar vader terug te keeren
en zich opnieuw te laten verkoopen.

Meta, eindpaal in den circus (z. a.).

Metabus, vader van Camilla (z. a.).

Metagenes, Metagenes, 1) dichter der oude comoedie, tijdgenoot van
Aristophanes.--2) van Cnosus, uitvinder van den ionischen bouwstijl
en medewerker bij den bouw van den tempel van Artemis te Ephesus,
waarvan het plan door zijn vader Chersiphron gemaakt was.--3) Athener,
onder Pericles bouwmeester van den tempel te Eleusis.

Metagitnion, Metageitnion, 2de maand van het Attische jaar
(Aug.-Sept.), z. Annus.

Metanira, Metaneira, gemalin van Celeüs, moeder van Demophoön (z. a.).

Metapa, ta Metapa, stad in Aetolia aan het meer Trichonis.

Metapontum of -tium, Metapontion, meest oostelijke stad in Lucania
aan de golf van Tarentum, volgens sommigen door Nestor, volgens
anderen door Epeus gesticht. In werkelijkheid is de stad in de 7de
eeuw door Achaeërs gesticht. Hier is Pythagoras gestorven; Cicero
heeft zijn graf nog gezien. De Lucaniërs verwoestten de stad, die
echter herbouwd werd. Door den tarentijnschen oorlog viel zij in
handen der Rom., in 212 in die van Hannibal. Toen deze naar het land
der Bruttii moest terugtrekken, nam hij de inwoners mede. Sedert kwam
de stad in vergetelheid.

Metapontus, Metapontos, koning van Icaria, pleegvader van Aeolus
(z. a.) en Boeotus.

Metaurus, Metauros, 1) rivier van Umbria, waarbij Hannibal's broeder
Hasdrubal in 207 verslagen werd en sneuvelde.--2) rivier op de W.-kust
van het land der Bruttii.

Metellus, familienaam in de gens Caecilia.

Methana, Methana, landtong en stad in Argolis, tusschen Troezen en
Epidaurus, tegenover het eiland Aegina.

Methone, Methone, 1) stad op de Z.W.-spits van Messenia, thans
Modon.--2) stad in Macedonia, in het landschap Pieria, aan de golf
van Therma, bij welker beleg aan Philippus het rechteroog werd
uitgeschoten.--3) in ouden tijd eene stad in het thessalische gewest
Magnesia, aan de Pagasaeische golf.--4) = Methana.

Methydrium, Methydrion, stad in het hart van Arcadia, op een steile
rots.

Methymna, Methymna, tweede stad van Lesbus, op de N.-kust gelegen,
om haar wijn beroemd, geboorteplaats van den zanger Arion en den
logograaf Hellanicus. Om hare trouw aan Athene werd zij in 406 door
de Spartanen voor een gedeelte verwoest.

Metii = Mettii.

Metilia (lex) van den volkstribuun Metilius in 217, waarbij de
magister equitum M. Minucius Rufus in macht gelijk werd gesteld met
den (pro)dictator Q. Fabius Maximus Verrucosus, over wiens wijze van
oorlogvoeren tegen Hannibal men ontevreden was.

Metilii, plebejisch geslacht. M. Metilius, volkstribuun in 217,
z. Metilia (lex).

Metioche, Metioche, dochter van Orion, zuster van Menippe (z. a.).

Metionidae, Metionidai, Daedalus, Eupalamus en v. s. ook Sicyon,
zonen van Metion, een zoon van Erechtheus, beroofden Pandion van de
regeering, doch werden later door diens zonen verdreven.

Metiosedum = Melodunum.

Metis, Metis, dochter van Oceanus en Tethys. Zij bezorgde het
braakmiddel, waardoor Cronus gedwongen werd zijne kinderen, die hij
verslonden had, uit te braken. Zeus nam haar tot gemalin, maar daar
hij door een orakel vernam, dat haar kind hem in wijsheid en macht
zoude overtreffen, verslond hij haar, waarna uit zijn hoofd Pallas
Athena geboren werd.

Metoikos, iemand, die metterwoon in een vreemden staat gevestigd
is. Te Athene was hun aantal te allen tijde groot, in 309 bedroeg
het 10000 volwassen mannen. Zij waren verplicht een burger tot
patroon (prostates) te nemen, die hen in hunne betrekkingen tot den
staat of de burgers, bijv. bij processen, vertegenwoordigde, en een
jaarlijksche belasting (metoikion) van 12 drachmen te betalen. Wie deze
verplichtingen niet nakwam, stond bloot aan eene graphe aprostasiou
of eene apagoge metoikiou. Zij waren verder dienstplichtig, hoewel zij
slechts bij uitzondering voor den dienst te velde schijnen opgeroepen
te zijn, werden met liturgieën belast, en moesten bij sommige feesten
bepaalde diensten doen. Grondeigendom konden zij niet verkrijgen,
de handel was echter bijna geheel in hunne handen.--Een metoikos en
iedere vreemdeling, die zich de rechten van een burger aanmatigde,
konde deswege met de graphe xenias aangeklaagd en na veroordeeling
als slaaf verkocht worden. Daarentegen werd dikwijls een met., die
zich jegens den staat verdienstelijk had gemaakt, van alle of sommige
van bovengenoemde verplichtingen vrijgesteld; z. isoteleis.

Meton, Meton, bouwmeester en sterrenkundige te Athene. Door een
cyclus van 19 jaren, waarin 235 maanden of 6940 dagen zouden zijn,
trachtte hij de verschillen tusschen het zonnejaar en het maanjaar te
vereffenen. Deze tijdrekening zoude beginnen met den 13den Scirophorion
432, het schijnt echter, dat zij nooit algemeen in gebruik geweest is.

Metreta, metretes, amphoreus metretes, grootste grieksche maat voor
natte waren, ongeveer = 39,4 L.

Metrodorus, Metrodoros, 1) beroemd rhapsode.--2) van Lampsacus,
leerling of aanhanger van Anaxagoras.--3) van Chius, aanhanger van de
leer van Democritus en leermeester van Anaxarchus.--4) van Lampsacus,
de voornaamste leerling van Epicurus, schrijver van vele wijsgeerige
werken, die verloren gegaan zijn. Hij stierf nog vóór Epicurus
(277).--5) van Stratonicea, leerling van Carneades, behoorde eerst
tot de epicureïsche, later tot de academische school.--6) van Scepsis,
academisch wijsgeer, staatsman in dienst van Mithradates Eupator, wiens
levensgeschiedenis hij beschreef. Hij had den bijnaam Misoromaios en
was beroemd om zijn buitengewoon sterk geheugen.--7) vrijgelatene van
Cicero, verdienstelijk geneesheer.--8) grieksch epigrammendichter,
schrijver van aardrijks- en sterrenkundige werken, waarschijnlijk
onder Constantijn den Gr.

Metronomoi, te Athene 10 door het lot aangewezen beambten, die toezicht
hadden op maten en gewichten.

Metroon, te Athene de tempel van Rhea Cybele, waarin het archief
(ta demosia grammata) bewaard werd.

Metropolis, Metropolis, naam van verschillende steden. 1) in Acarnania,
ten O. der Ambracische golf.--2) in Thessalia, tusschen de rivieren
Peneus en Europus.--3) in Lydia, tusschen Smyrna en Ephesus.--4)
in Phrygia Maior, tusschen Apamea Cibotus en Synnada.

Mettii of Metii, oud latijnsch geslacht. 1) Mettius (Mettus) Fuffetius,
dictator van Alba Longa, nam den voorslag van Tullus Hostilius aan,
om den strijd tusschen Alba en Rome te doen beslissen door het bekende
gevecht tusschen de Curiatiussen en Horatiussen. Ten gevolge hiervan
moest Alba zich onderwerpen. In den strijd tusschen Rome en Veii hield
Mettius zich echter op trouwelooze wijze buiten den strijd, waarop
Tullus Hostilius hem door paarden vaneen liet scheuren.--2) Mettius
Curtius, z. Curtius.--3) M. Mettius werd door Caesar tot Ariovistus
gezonden, doch door dezen verraderlijk gevangen gehouden, en kreeg
eerst na Ariovistus nederlaag zijne vrijheid terug (58).--4) Mettius
Pompusianus, onder keizer Domitianus, had hij zich door waarzeggers
laten diets maken, dat hij tot groote dingen was bestemd. Op den
wand zijner kamer had hij een wereldkaart laten schilderen en hij
bestudeerde ijverig Livius. Uit argwaan hierover liet de keizer hem
ter dood brengen.

Metragyrtes, bedelpriester van de Meter ton theon, vgl. agyrtes.

Mettus Fuffetius, z. Mettii.

Metulum, Metoulon, hoofdstad der Iapydes in Liburnia.

Mevania, oude sterke stad in Umbria aan den weg van Rome naar Ancona,
beroemd om het schoone rundvee, dat daar werd aangefokt.

Mezentius, koning van Caere. Turnus kwam tot hem om hulp, toen hij
door Aeneas overwonnen was, of Mez. vluchtte naar Turnus, toen zijn
volk hem om zijn wreedheid verdreven had. Te zamen zetten zij den
oorlog voort, en in een gevecht werd Mez. door Aeneas of Ascanius
gedood. Hij had van Turnus den wijnoogst van een jaar tot loon voor
zijne hulp gevorderd, Aeneas wijdde echter dien oogst aan Jupiter en
overwint door de hulp van dezen. Zie ook Vinalia no. 1.

Mezetulus of -tolus, of Mazaetullus, voornaam Numidiër, die zich
van de regeering meester maakte, doch door Masinissa weder verdreven
werd. Op bevel van dezen keerde hij later weder naar zijne woonsteden
terug. Zie ook Masinissa.

Micare, een spel, nog in Italië bekend onder den naam van Morra. Het
wordt door twee personen gespeeld. Beide spelers houden de rechterhand
gesloten, openen ze plotseling tegelijk onder het opsteken van een of
meer vingers en noemen tevens elk een cijfer. Heeft b.v. de een twee,
de andere drie vingers omhoog gestoken en een der spelers het getal 5
genoemd, zoo heeft hij gewonnen. Heeft geen van beiden het juiste getal
geraden, dan sluit men de hand weder en beproeft het opnieuw. Een man,
in wien geen bedrog is, wordt spreekwoordelijk gekarakteriseerd met
de woorden: dignus est, quicum in tenebris mices.

Micipsa, Mikipsas, zoon van Masinissa, volgde dezen in 148 als koning
van Numidia op, en nam overeenkomstig zijns vaders wil zijne jongere
broeders Gulussa en Mastanabal als mederegenten aan. De drie broeders
regeerden samen eendrachtig en getrouw aan het bondgenootschap met
Rome, hoewel zij in den derden punischen oorlog met het zenden van
hulptroepen aan de Rom. eenigszins omzichtig te werk gingen. Toen
echter Gulussa en Mastanabal overleden waren, sloot Micipsa zich enger
bij Rome aan en zond hun bij herhaling hulpbenden naar Hispania. Hij
overleed in 118 en liet de regeering na aan zijne twee zoons Adherbal
en Hiëmpsal en zijn neef Jugurtha.

Micon, Mikon, 1) van Aegina, beeldgieter en schilder, tijdgenoot van
Polygnotus.--2) van Syracuse, beeldgieter onder Hiero II.

Micythus, Mikythos, 1) z. Anaxilaus.--2) Thebaan, die zich liet
omkoopen om te beproeven Epaminondas voor de belangen van Perzië
te winnen.

Midas, Midas, zoon van Gordius en Cybele, koning van Phrygië. Toen
Dionysus op zijn tochten ook in dat land kwam, verdwaalde Silenus in
de tuinen van M. of werd hij gevangen, doordat hij uit een bron dronk,
waarvan het water met wijn gemengd was, totdat hij bedwelmd in slaap
viel. M. onderhield zich 10 dagen lang met hem en bracht hem daarna
bij Dionysus terug. De god, verheugd dat hij zijn getrouwen makker
terugzag, stond M. toe een gunst te vragen, en deze wenschte, dat
alles in goud zoude veranderen, wat hij aanraakte. Zijn verlangen werd
bevredigd, maar daar ook de spijzen, die hij wilde nuttigen, zoodra hij
ze aanraakte in goud veranderden, zou hij van honger gestorven zijn,
indien Dionysus hem niet op zijn verzoek het middel had gegeven om
zich van die noodlottige eigenschap te bevrijden; daartoe baadde hij
zich in de rivier Pactolus, die sedert rijk aan goudzand werd. M. was
ook scheidsrechter in een muzikalen wedstrijd tusschen Apollo en
Pan, en daar hij het fluitspel van Pan boven de tonen van Apollo's
lier verkoos, kreeg hij tot straf van Apollo ezelsooren. Om deze
te verbergen, vond hij de groote phrygische muts uit, alleen zijn
barbier kende het geheim, maar deze had zich onder eede verbonden
het aan niemand mede te deelen. Toch konde hij er niet geheel van
zwijgen, daarom groef hij een gat in de aarde en fluisterde daarin:
koning Midas heeft ezelsooren! Later groeide op die plaats een riet,
dat dezelfde woorden fluisterde, telkens wanneer het door den wind
bewogen werd. Uit wanhoop hierover bracht M. zich om het leven.

Midea, Midea, stad in het binnenland van Argos, ten O. van Mycenae.

Milanion, Meilanion, z. Atalanta.

Miletis, Byblis, dochter van Miletus. Miletis urbs, Tomi, volkplanting
van de stad Miletus.

Miletus, Miletos, Cretenser, zoon van Apollo en Area of Deïone. Om
aan den achterdochtigen Minos te ontsnappen, vluchtte hij met Sarpedon
naar Caria, waar hij de stad Miletus stichtte.

Miletus, Miletos, eene der aanzienlijkste en schoonste steden
van aziatisch Ionia, geboorteplaats van de wijsgeeren Thales,
Anaximander en Anaximenes, van de logografen Cadmus en Hecataeus,
van Aspasia. Miletus bestond uit een buiten- en een binnenstad,
het had vier havens, door eilanden gedekt, van welke laatste Lade
het voornaamste was. Het was oorspronkelijk een carische stad,
die door de Ioniërs gekoloniseerd werd. Reeds vroeg heeft het door
zeehandel gebloeid. Van hier uit zijn in de 7de eeuw 90 koloniën of
handelsneerzettingen gesticht, vooral in de Propontis en den Pontus
Euxinus; de voornaamste zijn: Abydus, Cyzicus, Sinope, Istrus en
Olbia. Miletus was de ziel van den ionischen opstand in 500 en werd tot
straf in 494 door de Perzen verwoest. Dit lot trof de stad ten tweede
male, toen Alexander d. Gr. het op de Perzen veroverde (334). Beroemd
was de milesische wol (vellera Milesia bij Vergilius).--Ook op de
N-kust van Creta lag in ouden tijd eene stad van den zelfden naam.

Milichius, Meilichios, vergevingsgezinde, bijnaam van Zeus.

Milo, familienaam in de gens Annia (Annii no. 3).

Milo, Milon, van Croto, beroemd worstelaar, die 32 maal bij de groote
feesten den prijs won. Hij droeg eens te Olympia een vierjarig rund
door de renbaan en at het op één dag geheel op. In den oorlog tegen de
Sybarieten stond hij aan het hoofd van zijne medeburgers. Op hoogen
leeftijd vond hij in een bosch een halverwege gespleten boom, waarin
een wig stak, hij trachtte den boom met zijne handen geheel in tweeën
te trekken, maar de wig ging los, zijn handen raakten vastgeklemd,
en hij werd door wilde dieren verscheurd.

Miltiades, Miltiades, 1) zoon van Cypselus, voornaam Athener,
tegenstander van Pisistratus, ging in 559 op verzoek van de Dolonci
naar de Chersonesus en werd hun vorst. Van uit de Chersonesus veroverde
hij Lemnus en Imbrus.--2) zoon van Cimon, den broeder van den vorigen,
werd in 518 door de Pisistratiden naar de Chersonesus gezonden om de
regeering over het rijk van zijn oom te aanvaarden. Hij huwde met de
dochter van een thracischen vorst, en volgde Darius I bij zijn tocht
tegen de Scythen. Zijn voorstel om, door het afbreken van de brug
over den Ister, Darius den terugtocht af te snijden, stuitte af op den
tegenstand van Histiaeus. Na den ongelukkigen afloop van den ionischen
opstand keerde hij naar Athene terug (494), hij werd aangeklaagd,
omdat hij in de Chersonesus tyran geweest was, maar vrijgesproken,
en in 490 werd hij als een van de strategen gekozen. Bij de landing
der Perzen lieten zijne ambtgenooten het bevel geheel aan hem over, en
door gebruik te maken van de plaatselijke gesteldheid en spoedig aan
te vallen won hij den beroemden slag bij Marathon. Daarna ondernam
hij een tocht om de eilanden te straffen, die zich bij de Perzen
hadden aangesloten; hierin was hij echter niet gelukkig, en bij het
beleg van Parus werd hij gekwetst en moest hij onverrichter zake
terugkeeren. Zijne vijanden, vooral de Alcmaeoniden, klaagden hem
nu aan wegens misbruik van het in hem gestelde vertrouwen, hij werd
tot een boete van 50 talenten veroordeeld, en daar hij deze niet
konde betalen, werd hij in de gevangenis gezet, waar hij na korten
tijd stierf.

Milto, Milto, zie Aspasia no. 2.

Milvius pons, brug over den Tiber, een eind boven Rome, op het punt,
waar de via Flaminia de rivier kruiste en de via Clodia zich van de
via Fl. afscheidde. Ten Noorden van deze brug versloeg Constantijn
de Groote in 312 n. Chr. keizer Maxentius.

Milyas, Milyas, het N. O. bergland van Lycia, oorspronkelijk de naam
van het geheele land. De inwoners heetten Milyae, Milyai.

Mimallones, -lonides, Mimallones = Bacchae.

Mimas, Mimas, berg in Ionia op een schiereiland tegenover het eiland
Chius.

Mimnermus, Mimnermos, van Colophon, elegisch dichter en musicus
(eerste helft van de 6de eeuw), van wiens minnezangen sommige schoone
fragmenten over zijn; hij is echter zwaarmoedig en sentimenteel,
en naar aanleiding van een op rijperen leeftijd opgevatte maar
onbeantwoorde liefde, bejammert hij vooral de kortheid van de jeugd
en de lasten van den ouderdom.

Mimus, mimos, eene soort van comoedia, doch niet bestemd om op
het tooneel te worden opgevoerd. Sophron van Syracusae, ± 430, was
er de schepper van. Zijne stukjes, die hoog geroemd werden, gaven
maatschappelijke toestanden, zeden en karakters weer, en waren geheel
uit het leven gegrepen. Bij de vroolijke Siciliërs waren zulke losse
opvoeringen bij landelijke feesten zeer in zwang. De mimen van Sophron
geraakten door Plato ook te Athene bekend, en het genre werd hierdoor
meer en meer verbreid. Ook Italia had zijn mimus, die oorspronkelijk
bestond in een dialoog, dikwijls voor de vuist voorgedragen en
met toepasselijke aardigheden gekruid, en die in dezen vorm nog
lang dienst deed bij begrafenissen van rom. grooten, als wanneer
eenige mimen-acteurs (ook mimi genoemd), in den begrafenisstoet
losse voorvallen uit het leven van den overledene opvoerden. Toen
keizer Vespasianus begraven werd, wiens zuinigheid door het volk
voor gierigheid werd uitgekreten, vroeg opeens de archimimus, die
's keizers persoon voorstelde, hardop, hoeveel de begrafenis wel
kostte. "Tien millioen sestertiën", was het antwoord. "Ge hadt er
mij liever honderdduizend moeten geven en mijn lijk in den Tiber
werpen."--In den laatsten tijd der republiek werd het schrijven van
mimen een bepaalde tak van letterkunde en werden zij op het tooneel
als nastukjes, exodia, opgevoerd. Het waren echter in hoofdzaak slechts
schetsen, waarvan de uitwerking aan de vertooners was overgelaten. De
naam is ontleend aan het werkwoord mimeisthai; een mimos is eigenlijk
een nabootser.

Mina, mna, het 60ste deel van een talent = 100 drachmen.

Minatii, een plebejisch geslacht.

Mincii = Minicii.

Mincius, thans Mincio, komt uit Raetia, vormt in zijn loop den lacus
Benacus (Gardameer), stroomt langs Mantua en valt dan in den Padus
(Po).

Mindarus, Mindaros, werd in 411 opperbevelhebber der peloponnesische
vloot. Hij leed eerst eene nederlaag tegen Thrasyllus en Thrasybulus
bij Abydus, en toen Alcibiades weder aan het hoofd van het leger stond,
versloeg deze hem in het begin van het volgende jaar te land en ter
zee in den grooten slag bij Cyzicus, waarin M. zelf sneuvelde.

Mindii, plebejisch geslacht.

Minerva, romeinsche godin van wijsheid en kennis, geïdentificeerd met
de grieksche Athena, en waarschijnlijk daardoor ook als oorlogsgodin
beschouwd, maar in de eerste plaats beschermster van kunsten,
wetenschappen en handwerken. Onder hare tempels was de voornaamste
die op het Capitolium, waarin zij gemeenschappelijk met Jupiter en
Juno vereerd werd. Bovendien had ze een tempel op den Aventinus,
waarvan de stichtingsdag samenviel met haar voornaamste feest, de
Quinquatrus (z. a.). Pingui Minerva of crassa M., op boersche wijze;
sus Minervam, een zwijn, dat M. wil onderrichten, een domme betweter.

Minervae promunturium, Athenas akron, steil en scherp vooruitspringend
voorgebergte op de kust van Campania tegenover het eil. Capreae,
eene van de plaatsen, die de mythe als verblijf der Sirenen aanwees.

Minicii, rom. geslacht, dat eerst in den keizertijd wordt genoemd en
waarvan enkele leden met het cognomen Fundanus voorkomen.

Minio, riviertje van Etruria, dat ten Z. van de stad Graviscae in
zee valt.

Minius, Minios, rivier in het N.W. van Hispania, thans Minho,
aldus genoemd, omdat men beweerde, dat hij minium of menie met zich
voerde. Een andere naam is Baenis.

Minoa, 1) zie Heraclea Minoa.--2) eil. in de Saronische golf bij de
havenstad Nisaea (zie Megara), waarmede het door eene brug verbonden
was.--3) kaap en stad bij Epidaurus Limera in het Z.O. van Laconica.

Minois, Minois, Ariadne, dochter van Minos.

Minoïus, -nous, Minoios, -noos, van Minos afstammend, in het algemeen
cretensisch.

Minos, Minos, 1) zoon van Zeus en Europa, later door Asterion
(z.a.) aangenomen, dien hij als koning van Creta opvolgde. Hij geldt
voor den grondlegger der vroege zeemacht van Creta en van de beroemde,
oude cretensische staatsregeling. Na zijn dood werd hij rechter in
de onderwereld.--2) kleinzoon van den vorigen, eveneens koning en
wetgever van Creta. Hij beweerde dat hij door de goden tot de regeering
geroepen was; om dit te bewijzen, nam hij aan te toonen, dat ieder
gebed van hem verhoord zou worden. Hij bad nu, dat Poseidon een stier
uit de golven zoude doen opkomen, dien hij hem dan offeren zou; de
stier verscheen inderdaad en M. werd koning. Hij offerde echter niet
den beloofden stier, maar een minder schoonen, en hierover vertoornd
boezemde Poseidon aan Pasiphaë, de gemalin van M., eene onnatuurlijke
liefde voor het dier in, waarvan de Minotaurus de vrucht was; daarna
maakte hij het razend, zoodat het groote verwoestingen aanrichtte,
totdat het door Heracles gevangen werd. M. voerde oorlog tegen Athene
(z. Aegeus) en maakte het voor korten tijd schatplichtig. Toen Daedalus
(z.a.), die voor hem het labyrinth gebouwd had, uit Creta gevlucht
was en bij Cocalus op Sicilië een schuilplaats gevonden had, kwam
M. hem daar opeischen; Cocalus deed alsof hij aan zijn eisch wilde
voldoen en ontving hem vriendelijk, maar liet hem in een al te warm
gemaakt bad stikken.--In de oudste mythen schijnt slechts van één
persoon van den naam Minos sprake te zijn. De verhalen omtrent den
grooten bloei en macht van het rijk van M., worden door opgravingen
van den laatsten tijd te Cnosus en Phaestus (z.a.) bevestigd.

Minotaurus, Minotauros, een monster met een stierekop, voortgebracht
door Pasiphaë en een stier (z. Minos), dat in het labyrinth van
Creta opgesloten gehouden en met menschenvleesch gevoed werd. Theseus
doodde het.

Minthe, Menthe, Minthe, eene door Hades beminde nimf, door Demeter
of Persephone in een kruizemunt veranderd. De berg Minthe bij Pylus
was naar haar genoemd.

Minturnae, Mintournai, stad in het Z. van Latium aan den mond van
den Liris, in het oude gebied der Aurunci, in 296 rom. kol. De via
Appia liep er langs. De slechte uitwatering der rivier vormde hier
de beruchte moerassen aan de kust, paludes Minturnenses. Dáár hield
Marius zich eenige dagen schuil, tot hij ontdekt werd, en slechts
door een gelukkig toeval (een Cimbrische slaaf zou tot beul dienen,
en schrikte daarvoor terug) den dood ontkwam. Bij de stad was een
bosch en grot, aan de nimf Marica gewijd.

Minucia (lex) van den volkstribuun M. Minucius, in 216 na den slag
bij Cannae, toen er eene groote geldcrisis te Rome heerschte. De wet
strekte tot tijdelijke instelling eener mensa publica of staatsbank,
onder beheer van triumviri mensarii.

Minucia (lex), van een volkstribuun Minucius Rufus, van 121, tot
opheffing van de colonia Iunonia, in 122 door C. Gracchus op de
plaats van het oude Carthago gesticht. Zie onder Agrariae leges:
Lex Sempronia agraria van C. Gracchus.

Minucii, rom. geslacht, patricisch en plebejisch. 1) M. Minucius
Augurinus, consul in 497 en 491.--2) L. Minucius Esquilinus Augurinus,
consul in 458, werd door de Aequi ingesloten en door den dictator
L. Quinctius Cincinnatus ontzet. Hij werd vervolgens door den dictator
in zijn consulaat geschorst òf genoodzaakt het neer te leggen. In
450 was hij een der decemviri legibus scribundis. In 439 was hij het,
die Sp. Maelius aanklaagde.--3) M. Minucius Rufus, consul in 221, in
217 magister equitum van den dictator Q. Fabius Maximus Verrucosus,
werd door de lex Metilia (z. a.) met den dictator in gezag gelijk
gesteld. In onberaden drift liet hij zich door Hannibal tot een slag
verleiden en zou verloren zijn geweest, zoo Fabius niet tijdig te hulp
ware geschoten. Toen echter zag Minucius zijn ongelijk in en stelde
zich vrijwillig weder onder het opperbevel van Fabius. Hij sneuvelde
in 216 bij Cannae.--4) Q. Minucius Rufus, consul in 197, zegevierde
over de Liguriërs en Bojers, maar niet te Rome, maar op den mons
Albanus.--5) M. Minucius Rufus, consul in 110, overwon als proconsul
in 109 de thracische Scordisci en bouwde de porticus Minucia.--6)
Q. Minucius Thermus, consul in 193, streed tegen de Liguriërs. In 189
sneuvelde hij onder den consul Cn. Manlius Vulso tegen de Galaten.--7)
Onder den praetor Minucius Thermus, die Mytilene belegerde en innam
(81-80), verrichtte Caesar zijn eersten krijgsdienst.--8) Minucius
Thermus, in 62 volkstribuun, later (51 en 50) propraetor van Asia,
behoorde onder de vrienden, met wie Cicero briefwisseling hield. In
den burgeroorlog was hij aan de zijde van Pompeius.--9) L. Minucius
Basilus was legaat van Caesar in Gallia; later was hij een van Caesars
moordenaars; in 43 werd hij door zijn eigen slaven vermoord.--10)
Minucius Felix, een beroemd advocaat te Rome, die in het einde der
2de (v.s. in het begin der 3de) eeuw n. Chr. een dialogus Octavius
geschreven heeft, waarin op zeer scherpzinnige wijze de vooroordeelen
tegen het Christendom worden te berde gebracht en weerlegd.

Minyades, Minyades, Leucippe, Arsippe en Alcathoë, dochters van Minyas,
weigerden aan den dienst van Dionysus deel te nemen. Tot straf maakte
de god haar waanzinnig, zoodat Leucippe haar eigen zoon doodde; daarna
bleven zij in razernij door de bergen zwerven, totdat zij door Hermes
in vleermuizen veranderd werden.

Minyae, Minyai, oud-grieksch volk, uit Thessalia onder aanvoering van
Minyas naar Boeotia verhuisd, waar Orchomenus hunne hoofdstad was. Zij
leverden het grootste aantal deelnemers aan den Argonautentocht. Ook
zonden zij eene kolonie naar Lemnus, die echter later weder naar het
eiland Thera en naar het Z. van Elis verhuisde.

Minyas, Minyas, koning van Orchomenus in Boeotië, mythisch stamvader
der Minyers. Hij was de eerste, die een schatkamer liet bouwen,
waarvan men nog overblijfsels meent te vinden.

Mirmillones, rom. zwaardvechters, die een gallischen helm droegen,
waarvan de kam met een visch van metaal was versierd.

Misenum, Misenon, kaap van Campania bij Cumae. Augustus liet hier
eene haven aanleggen als station voor de vloot der Tyrrheensche
zee. Hierdoor ontstond aan de kust een stadje, dat thans verdwenen
is. Zie Misenus.

Misenus, Misenos, 1) tochtgenoot van Odysseus.--2) vriend van Hector,
bekwaam trompetter, later tochtgenoot van Aeneas; hij daagde de
Tritonen tot een wedstrijd uit, en werd door een van hen gedood. Naar
hem is kaap Misenum genoemd.

Missio, ontslag, b.v. uit den krijgsdienst, honesta, eervol, wegens
volbrachten diensttijd, causaria, wegens ziekte of lichaamsgebreken,
ignominiosa, wanneer men werd weggejaagd. Ook van zwaardvechters,
die door de gunst van het volk of door de keizerlijke genade ontslagen
en in vrijheid gesteld werden, wordt missio gebruikt, vandaar in het
latere Latijn sine missione pugnare = op leven en dood vechten, geen
kwartier geven.--In bona missio, lastgeving van den praetor om zich
in het bezit te stellen van eens anders goed, dus inbeslagneming,
executie.

Missus, zie Circus.

Mithradates (aldus volgens de pontische munten, bij de oude
schrijvers Mithridates, Mithridates, een dikwijls voorkomende naam
in het O. Vooral in het pontische koningshuis is deze naam beroemd
geworden. Als stichter van het groote pontische rijk wordt Mithradates
I genoemd, 337-302. Hij onderwierp zich aan Alexander d. G., doch
werd door Antigonus gedood. Zijn zoon en opvolger, M. II, Ktistes
bijgenaamd, hield zich tegen Alexanders opvolgers staande en vergrootte
zijn gebied (282-266). M. V (IV) Euergetes (150-120) was bondgenoot der
Rom. en ondersteunde hen in den oorlog tegen Aristonicus van Pergamum
en kreeg daarvoor Groot-Phrygia. Zie echter Aquillii no. 1. Hij
sneuvelde bij Sinope. Op hem volgde in 120 zijn zoon Mithradates
VI (V) Eupator, de verbitterde vijand van Rome. Uit vrees voor de
aanslagen zijner moeder brachten trouwe vrienden den 10-jarigen knaap
na zijns vaders dood in het gebergte in veiligheid. Toen hij 20 jaar
oud was, stelde hij zich aan het hoofd van het rijk, strafte zijne
moeder en allen, die tegen hem hadden saamgespannen, en begon toen
zijne veelomvattende plannen voor te bereiden. Hij was een man van
ongemeene geestkracht, van een ijzersterk gestel, onvermoeibaar,
bestand tegen ontberingen en uitspattingen, een goed redenaar, die
22 talen sprak, geslepen van aard, een man, die geen middelen en geen
menschenlevens ontzag. Hij schiep zich een machtig leger en eene vloot,
maakte rondom veroveringen en vermeesterde Cappadocia en Bithynia. Den
Rom., die gedurende zijne minderjarigheid hem Groot-Phrygia hadden
afgenomen, droeg hij een doodelijken haat toe. Toch waagde hij niet
terstond den strijd, doch gaf bij herhaling toe aan de eischen van
Rome, om Capp. en Bith. te ontruimen. Terwijl echter de proconsul
M'. Aquillius (Aquillii no. 2) op trotschen toon het verzoek van
Mithradates om zich tegen Bithynia te mogen verdedigen, afsloeg,
stookte de rom. staatkunde Nicomedes III van Bith. heimelijk op,
invallen in Pontus te doen. Eindelijk, in 88, barstte de bom. Met een
ontzaglijk leger, versterkt door de hulptroepen van zijn schoonzoon
Tigranes van Armenia, veroverde hij in korten tijd de rom. provincie
Asia. Op een bevel des konings, van Ephesus uit gegeven, werden op
één dag 80000 Rom. en Italianen, mannen, vrouwen en kinderen, door de
verbitterde Aziaten gedood. Slechts Magnesia, Cos en Rhodus bleven aan
Rome getrouw, terwijl daarentegen Athene en andere grieksche steden in
Europa de zijde van M. kozen. De veldheer Archelaus scheepte zich naar
Griekenland in, waar hij echter door Sulla bij Chaeronea en daarna bij
Orchomenus in Boeotia werd verslagen (86), terwijl C. Flavius Fimbria
den koning uit Asia grootendeels verdreef. De tijdsomstandigheden
beletten Sulla zijn verblijf in Asia te rekken, hij sloot dus vrede
met M. op deze voorwaarden: het gebied des konings werd tot Pontus
beperkt, de krijgsgevangenen werden door hem vrijgelaten, de vloot
uitgeleverd en 3000 talenten betaald (voorjaar van 85). Daar M. echter
niet rustig bleef, hernieuwde de proconsul L. Licinius Murena in 83
den oorlog, dien hij echter op Sulla's bevel moest staken (81). In
74 achtte M. zich weder strijdvaardig en de oorlog ontbrandde ten
derden male. M. knoopte betrekkingen aan met Sertorius in Hispania
en met de zeeroovers, doch te vergeefs; Sertorius werd vermoord,
en M. door L. Licinius Lucullus niet slechts uit de prov. Asia, maar
zelfs uit Pontus verdreven, zoodat hij naar Armenia vluchtte. Daar
Tigranes zijne uitlevering weigerde, rukte Lucullus Armenia binnen,
doch moest door een oproer van zijn leger alle veroveringen prijs geven
(zie Licinii no. 24). De lex Manilia (z. a.) droeg het voleindigen
van den oorlog aan Pompeius op en deze bracht aan Mithradates den
genadeslag toe, zoodat de koning, toen vergif niet werken wilde,
waaraan hij zijn lichaam uit voorzorg van jongs af had gewend, zich
door een slaaf liet doodsteken (voorjaar van 63). Zijne grenzenlooze
wreedheid, die met zijne tegenspoeden nog toenam, had zijn eigen volk,
zelfs zijn eigen zoon Pharnaces, van hem vervreemd.

Mithras, Mithras, perzische god van de zon en van het goede, die
sedert het einde der romeinsche republiek ook in het Westen vereerd
werd. Zijn dienst werd door Domitianus en Traianus officieel te Rome
ingevoerd en was later zeer algemeen. Hij wordt gewoonlijk afgebeeld
als een jongeling in oostersche kleederdracht, geknield op een stier,
wien hij een mes in de keel stoot.

Mithridates = Mithradates.

Mithrines, -renes, Mithrines, -renes bevelhebber van Sardes, die
deze stad na den slag bij den Granicus aan Alexander d. G. overgaf
en daarvoor satraap van Armenië werd.

Mitra, een vrouwenkap van dichte stof, in eene punt uitloopende,
die dan als een zak naar achteren hing.

Mitylene, Mitylene = Mytilene.

Mnasalcas, Mnasalkas, van Sicyon, een van de epigrammendichters der
grieksche anthologie; hij leefde omstreeks het midden der 3de eeuw.

Mnaseas, Mnaseas, van Patrae, leerling van Eratosthenes, schrijver
van een geschied- en aardrijkskundig werk.

Mnasippus, Mnasippos, werd in 373 met een spartaansche vloot naar
Corcyra gezonden om er de aristocratische partij te ondersteunen. Hij
had de stad reeds bijna door honger tot de overgave gedwongen,
maar zijn hebzucht veroorzaakte ontevredenheid in zijn eigen leger,
en toen de Coryraeërs dit bemerkten, deden zij een uitval, waarbij
Mn. sneuvelde.

Mneme, Mneme, geheugen, eene van de boeotische Muzen, dikwijls voor
dezelfde gehouden als Mnemosyne.

Mnemonides, de Muzen, dochters van Mnemosyne.

Mnemosyne, Mnemosyne, dochter van Uranus, godin van het geheugen,
bij Zeus moeder van de Muzen.

Mnesarchus, Mnesarchos, leerling van Panaetius, hoofd der stoicijnsche
school (110-90).

Mnesicles, Mnesikles, bouwmeester van de propylaeën op de acropolis
van Athene.

Mnesilochus, Mnesilochos, 1) een van de 30 te Athene.--2) zoon van
Euripides, tooneelspeler.

Mnesimachus, Mnesimachos, geestig blijspeldichter uit het middelste
tijdperk der attische comoedie.

Mnestheus, tochtgenoot van Aeneas, de mythische stamvader van de
Memmii.

Mnevis, Mneuis, een heilige stier der Aegyptenaars, te Heliopolis op
dezelfde wijze vereerd als Apis te Memphis.

Mnoitai, Mnotai, lijfeigenen van den staat op Creta.

Moabitis, Moabitis, het land van Moab, ten O. der Doode zee.

Modius, rom. maat, ongeveer = 1/12 hectol.

Moenus, rivier in Germania, thans Main.

Moera, Moira, het den mensch beschoren deel of levenslot. Soms blijft
de Moera volkomen een afgetrokken begrip en is dit levenslot eenvoudig
door den wil der goden bepaald, dikwijls wordt zij echter als persoon
gedacht, bekleed met eene geheimzinnige macht, waaraan ook de goden
onderworpen zijn; hare beschikkingen zijn in hoofdzaak onherroepelijk,
toch kunnen zij door goden en menschen, die met de uitvoering er
van belast zijn, in sommige opzichten gewijzigd worden of kan men de
vervulling er van eenigen tijd tegenhouden. In lateren tijd nam men
aan dat er drie Moerae waren: Clotho, Lachesis en Atropus, dochters
van Nyx of van Zeus en Themis, soms met een gemeenschappelijken
naam Kataklothes, spinsters, genoemd, omdat zij den levensdraad van
den mensch afspinnen, den tijd van zijne geboorte en van zijn dood
bepalen en hem zijn lot toedeelen, waarbij zij dikwijls schijnbaar
met wreedheid te werk gaan, maar ten slotte toch altijd de eeuwige
wereldorde handhaven en beschermen. Zij worden meestal beschreven
als leelijke oude vrouwen, maar afgebeeld als eerwaardige jonkvrouwen
met ernstige gelaatstrekken. Eene soortgelijke personificatie van het
noodlot is Aisa, die echter meer dan de Moerae altijd een afgetrokken
begrip gebleven is.

Moeris, Moiris, gwl. Atticista genoemd, grieksch grammaticus onder
Hadrianus, schrijver van een woordenboek, waarin atticismen (Lexeis
Attikai) door later gebruikelijke uitdrukkingen verklaard worden.

Moeris, Moirios limne, meer in Aegypte, eigenlijk een laagliggend dal,
tgw. Fajûm geheeten, dat met behulp van een kanaal en zware dijken
in een ontzaggelijk waterbekken herschapen werd door koning Amenemha
III. In het midden stonden twee reuzenbeelden van den koning en diens
gemalin, en aan den ingang het reusachtige paleis Lo-pe-ro-hunt (zie
Labyrinthus). Onder Ptolemaeus Philadelphus werd het meer grootendeels
drooggelegd en met Grieksche kolonisten bevolkt. Hier zijn in den
laatsten tijd tallooze papyri gevonden. In de middeleeuwen zijn de
dammen bezweken en heeft het water een nieuw bekken gevormd.

Moero, Moiro, dichteres uit Byzantium op het einde der 4de eeuw;
van hare talrijke werken zijn twee epigrammen bewaard gebleven.

Moesia, het land tusschen den Ister (Donau) en den Haemus (Balkan),
sedert Tiberius rom. provincie. De inwoners heetten Moesi, Mysoi. Het
gewest werd verdeeld in Moesia superior en inferior. Onder Aurelianus
werd er eene nieuwe prov. tusschen gevoegd, Dacia Aureliani (z. a.).

Mogontiacum, thans Mainz, reeds onder de Rom. eene belangrijke vesting,
hoofdstad van Germania Superior.

Moliones, -onidae, z. Actoriones.

Molo, Molon, z. Apollonius no. 3.

Molois, gen. -entis, Moloeis, beekje nabij Plataeae in Boeotia,
dat in den Asopus valt. Daaraan stond een tempel van Demeter.

Molorchus, Molorchos, tuinier bij Nemea, die Heracles vriendelijk
ontving en hem goeden raad gaf, toen hij den nemeïschen leeuw ging
bestrijden.

Molossi, Molossoi, aanzienlijk volk in Epirus; eerst alleen in het
O., aan de bronnen van den Arachthus, ten N. O. van Dodona gevestigd,
breidden zij onder het huis der Aeaciden hun gezag over geheel Epirus
uit. De naamheros van dit volk was Molossus, door Pyrrhus, den zoon
van Achilles, bij Andromache verwekt (zie Helenus). De hoofdstad
was eerst Passaron; later, onder Pyrrhus, sedert 294, Ambracia
(z. a.). Bekend waren de groote molossische doggen.

Molossus, Molossos, zie Molossi.

Molus, Molos, zoon van Deucalion, vader van Meriones.

Molycreum, -cria, Molykreion, -kria, stad in Aetolia aan de invaart
der Corinthische golf, kolonie van Corinthus.

Momus, Momos, zoon van Nyx, personificatie van spotternij en
vitzucht. Toen hij in Aphrodite eene schoonheid vond, waarop hij geen
aanmerking konde maken, barstte hij van spijt.

Mona, naam van twee eilanden tusschen Ivernia (Ierland) en
Britannia. 1) Anglesey, dat eerst door Suetonius Paulinus, en later
wederom door Agricola veroverd werd; het was de hoofdzetel van den
Druidendienst.--2) het tegenwoordige Man, dat bij latere schrijvers
Monapia heet.

Moneta, 1) latijnsche naam voor Mnemosyne.--2) de waarschuwende,
bijnaam van Juno. In den oorlog tegen Pyrrhus had zij namelijk de
Romeinen, die geldgebrek hadden, gewaarschuwd den strijd rechtvaardig
te voeren, in welk geval het hun aan geld niet ontbreken zou. Naar
aanleiding hiervan werd een tempel voor Juno M. gesticht, waar sedert
dien tijd het geld gemunt werd. In werkelijkheid is de tempel reeds
in 344 gewijd, op de plaats waar vroeger het huis van M. Manlius
Capitolinus gestaan had. Het verhaal is dan later ontstaan, ter
verklaring van het feit, dat de tempel van Juno Moneta voor het slaan
van munt gebruikt werd.

Monoeci portus, zie Herculis mon. p.

Monoecus, Monoikos, bijnaam van Heracles op de kust van Ligurië,
in het tegenwoordige Monaco.

Monopterus, monopteros, tempeltje in den vorm van een open koepel,
dus zonder cella.

Mons Sacer = Sacer Mons.

Monstrum, zie Auguria.

Mopsium, Mopsion, heuvel en stad in Thessalia tusschen Tempe en
Larissa.

Mopsopia, Mopsopia, oude naam voor Attica naar een overouden koning
Mopsopus of Mopsops. Bij dichters mopsopius = atheensch, attisch.

Mopsucrene, Mopsou krene, stad in Cilicia, ten N. van Tarsus.

Mopsuestia, Mopsou hestia, stad in Cilicia aan den Pyramus, in de
aleïsche vlakte, aleion pedion.

Mopsus, Mopsos, 1) zoon van Ampyx of Apollo en Chloris, Lapithe,
nam deel aan de calydonische jacht en vergezelde de Argonauten als
waarzegger; op dezen tocht stierf hij in Lybië aan een slangebeet. Hij
werd als heros vereerd.--2) zoon van Rhacius of Apollo en Manto,
beroemd waarzegger (z. Calchas en Amphilochus). Hij had te Colophon
en te Mallus tempels, waar orakels gegeven werden.

Mora, bij de Spartanen sedert den derden messenischen oorlog eene
afdeeling zware infanterie, waarschijnlijk in den regel 600 man
tellend, doch niet altijd van dezelfde getalsterkte. Zes morai vormden
het hoplietenleger.

Morbus comitialis, vallende ziekte, aldus genoemd, omdat, wanneer
iemand staande de comitiën een toeval kreeg, deze gestaakt moesten
worden.

Morgantium, Morgantia, Morgantion of -tine, oude stad in het binnenland
van Sicilia, ten Z. W. van Centuripae, gesticht door een uit Italia
verdreven stam der Morgetes, Morgetes.

Morgetes, Morgetes, een afdeeling der Oenotri in Zuid-Italia. Zie
Morgantium.

Morini, Morinoi, volk in Belgica, aan het tegenw. nauw van Calais. Uit
hunne haven Itius portus was de overvaart naar Britannia het kortst.

Moriones, misvormde dwergen, dikwijls kunstmatig mismaakt en verwrongen
en verstompt, halve idioten, die bij aanzienlijke Rom. als narren
werden gehouden.

Mormo, Mormo, Mormolyke, spook in vrouwengestalte, waarmede men
kinderen bang maakte.

Morpheus, Morpheus, zoon en dienaar van Hypnus, die den menschen in
den droom verschijnt en daarbij altijd eene menschelijke gedaante
aanneemt. Hij wordt voorgesteld als een bejaard, ernstig man met
vleugels aan het hoofd. Zijne broeders Icelus en Phobetor verschijnen
in den droom als dieren, Phantasus als een levenloos voorwerp.

Morsimus, Morsimos, Athener, zoon van Philocles, arts en
treurspeldichter, als zedeloos mensch en slecht dichter door
Aristophanes gehekeld.

Morychus, Morychos, atheensch treurspeldichter, wegens zijne
middelmatige poëzie en zijn weelderig leven door Aristophanes scherp
gehekeld.

Mosa, rivier in Belgica, thans de Maas. Een arm van deze rivier
vereenigde zich met een Rijnarm, de Waal; deze vereeniging, confluens
Mosae et Rheni, had echter niet plaats bij het tegenw. Woudrichem,
want deze laatste verbinding is in de middeleeuwen gegraven, maar
tusschen Dreumel en Rossum. Een andere Maasarm liep zelfstandig naar
zee, en vormde het Helium ostium.

Moschi, Moschoi, volk in Colchis, waarnaar een Z.W. tak van den
Caucasus den naam draagt van Moschicus mons.

Moschion, Moschion, 1) atheensch treurspeldichter, jonger tijdgenoot
van Euripides, dien hij in zijne werken schijnt nagevolgd te
hebben. Wegens zijn zedeloos leven wordt hij door de blijspeldichters
bespot.--2) geneesheer, dikwijls door Galenus aangehaald.--3) atheensch
beeldhouwer in het midden der 2de eeuw.

Moschus, Moschos, van Syracuse, bucolisch dichter, jonger tijdgenoot
van Theocritus, van wien nog eenige werken overgebleven zijn.

Mosella (= Maasje), rivier in Belgica, thans de Moezel, door Ausonius
bezongen.

Mosynoeci, Mosynoikoi ( = torenbewoners), volksstam op de kust
van Pontus, die in suikerbroodvormige huizen woonde. De grieksche
schrijvers vertellen allerlei merkwaardigs van hunne ruwe zeden. Hun
hoogste genot was lekker eten en drinken. Wanneer hun koning zijn
waardigheid niet naar behooren bekleedde, lieten zij hem van honger
sterven.

Mothakes, Modones, kinderen van spartaansche burgers en vrouwen uit
den Helotenstand; zij waren vrij en hadden dikwijls het burgerrecht,
ook werden zij met de jonge Spartanen opgevoed. Somtijds kregen zij
het burgerrecht en sommige mothakes, bijv. Lysander en Callicratidas,
bekleedden hooge waardigheden.

Mothone = Methone.

Mutuca, stad in het Zuiden van Sicilia.

Motye, Motye, oude stad op de N.W. kust van Sicilia, op een eilandje,
dat met een brug aan het groote eiland verbonden was. De stad was
afwisselend phoenicisch, carthaagsch, syracusaansch en wederom
carthaagsch, tot Hamilcar de inwoners in 396 naar Lilybaeum overbracht.

Moxoene, landschap van Armenia, ten Z. van het meer Thospites.

Mucia (lex) van den volkstribuun P. Mucius Scaevola in 142, tot
gerechtelijke vervolging van den praetor L. Hostius Tubulus, die zich
had laten omkoopen.

Mucii, oud plebejisch geslacht. 1) C. Mucius Cordus had in 508 een
aanslag gewaagd op koning Porsena, die Rome belegerde, doch in plaats
van den koning had hij diens schrijver doorstoken. Om te doen zien,
hoe weinig hij den folterdood vreesde, stak hij de rechterhand in
de vlam van een offervuur en verhaalde den koning, dat hij door het
lot als de eerste was aangewezen van 300 jongelingen, die gezworen
hadden, P. naar het leven te staan, zoo hij niet aftrok. Aldus het
verhaal. Mucius verkreeg van de zijnen den naam Scaevola (= linksch),
benevens een stuk land, de Mucia prata.--2) P. Mucius Scaevola was
in 175 de eerste consul uit deze gens, en hield een zegetocht over de
Liguriërs. Zijn broeder Q. was consul in 174.--3) P. Mucius Scaevola,
zoon van den vorigen P. (no. 2), consul in 133, pontifex maximus sedert
131 of 130, eerst verdacht de plannen van Tib. Gracchus te begunstigen,
was later een voorstander der optimatenpartij. Hij muntte uit door
redenaarstalent en groote rechtskennis. Hij heeft waarschijnlijk
de annales maximi uitgegeven, z. annales.--4) P. Licinius Crassus
Mucianus, broeder van no. 3. Zie onder de Licinii no. 11.--5)
Q. Mucius Scaevola, zoon van no. 3, volkstribuun in 106, consul in 95
en pontifex maximus, bekleedde zijne meeste ambten tegelijk met den
redenaar Crassus; hij was een streng eerlijk en rechtvaardig man,
en bestuurde in 95 en 94 de provincie Asia zóó, dat de inwoners te
zijner eer een jaarlijksch feest, Mucia, instelden. De tolpachters, aan
wier woeker hij paal en perk stelde, durfden hem niet aan te tasten,
maar veroordeelden zijn vriend, den legaat P. Rutilius Rufus. In
82 werd hij op last van den jongen Marius vermoord. Hij was een
uitstekend rechtsgeleerde en groot redenaar.--6) Q. Mucius Scaevola,
bijgenaamd de augur, consul in 117, zoon van den in no. 2 vermelden
Q., was een man van gematigde beginselen, een verklaard vijand van
geweld, o. a. tegen Gracchus; ook verzette hij zich tegen Sulla's
verlangen om de beide Mariussen, vader en zoon, met nog 10 anderen
tot vijanden van den staat te verklaren (88). Hij was altijd bereid,
met raad en daad hen bij te staan, die zijne hulp behoefden. Zijne
uitnemende rechtskennis was eene reden, dat aanzienlijke jongelieden,
o. a. Cicero en Atticus, er eene eer in stelden, zijne leerlingen te
mogen zijn. Cicero voert hem in meer dan één geschrift als spreker
in.--7) Q. Mucius Scaevola, zoon van no. 6, ook augur, was een
groot vriend van Cicero en vergezelde diens broeder Quintus in 59
naar Asia.--8) Mucia Tertia, dochter van Q. Mucius Scaevola no. 5,
halve zuster van Q. Metellus Celer en Q. Metellus Nepos, was de derde
vrouw van Cn. Pompeius Magnus, doch werd wegens echtbreuk met Caesar
door hem verstooten. Later huwde zij met M. Aemilius Scaurus. Zij
trachtte in den burgeroorlog Octavianus met haren zoon S. Pompeius
te verzoenen.--9) Muciae, twee dochters van no. 6, beroemd om hare
sierlijke taal.

Mugillanus, familienaam in de gens Papiria (Papirii no. 10).

Mulciber, die week en smeedbaar maakt, bijnaam van Vulcanus.

Mulsum, een drank, bereid uit most of wijn en honig.

Mulucha, Molochath, grensrivier tusschen Mauretania, het rijk
van Bocchus, ten W. en Numidia, het rijk van Jugurtha, ten O.;
in den keizertijd grens tusschen Mauretania Tingitana ten W. en
M. Caesariensis ten O.

Mulvius pons = Milvius pons.

Mulus Marianus, een door Marius uitgevonden draagtoestel voor de
bagage der soldaten. Hij bestond uit een staak, die waarschijnlijk
met riemen op den rug werd vastgemaakt en waaraan van boven een plank
bevestigd was om er den last op vast te binden.

Mummii, plebejisch geslacht, waarvan 1) in 187 twee volkstribunen,
Q. en L., voorkomen, tegenstanders van M. Porcius Cato, toen deze
de Scipiones (Cornelii no. 13 en 14) aanviel.--2) L. Mummius, een
goedhartig en eerlijk, maar ruw en onbeschaafd man, die als consul
in 146 naar Achaia werd gezonden en na de Achaeërs bij Leucopetra op
den Isthmus verslagen te hebben, Corinthus veroverde, dat trouwens
reeds door het grootste gedeelte der inwoners verlaten was. Van de
achtergeblevenen werden velen vermoord, anderen als slaven verkocht,
de stad werd geplunderd en aan de verwoesting prijs gegeven. Bij zijne
terugkomst kreeg Mummius een zegetocht en den bijnaam Achaicus. In
142 was hij censor met Scipio Africanus minor; hij geraakte echter met
hem in twist.--3) Sp. Mummius, broeder en legaat van no. 2, was meer
beschaafd, hij had eenigen naam als redenaar en was de stoicijnsche
wijsbegeerte toegedaan. Hij is de eerste Romein, die brieven in
dichtmaat schreef, waarin hij op grappige wijze zijn wedervaren te
Corinthe verhaalde.

Munatii, plebejisch geslacht, dat eerst tegen het einde der
rom. republiek naam maakte. 1) L. Munatius Plancus, vriend en legaat
van Caesar in Gallia, een man, schijnbaar van verzoenende gezindheid,
die na Caesars dood zich bij Antonius en Lepidus aansloot, doch
voor de moordenaars amnestie bepleitte. Toch was het de zucht om uit
eigenbelang alle partijen te vriend te hebben, die hem dreef, en de
vrees zichzelf te benadeelen maakte hem veeltijds besluiteloos. In
44 en 43 bestuurde hij Gallia comata en stichtte toen Rauraca, later
Augusta Rauracorum geheeten, en Lugdunum (no. 1). In 42 was hij consul,
in 40 voor Antonius landvoogd van Syria, waar hij afpersingen pleegde;
vervolgens liep hij tot Octavianus over, voor wien hij later den titel
Augustus bedacht. Zijn bijzonder leven was ver van smetteloos. Horatius
wijdde hem een ode.--2) Cn. Munatius Plancus, broeder van no. 1,
diende eerst onder Caesar en later onder zijn broeder, doch moest
wegens ziekte naar huis terugkeeren.--3) T. Munatius Plancus Bursa,
broeder van no. 1 en 2, volkstribuun in 52, ijverde voor Clodius
en tegen Milo. Daarom trad Cicero als aanklager tegen hem op en hij
werd veroordeeld. Later werd hij door Caesar teruggeroepen. In den
Mutinensischen oorlog diende hij onder Antonius.--4) L. Plautius
Plancus, door een Plautius geadopteerd, broeder der drie vorigen,
kwam om bij de vogelvrijverklaringen onder het tweede driemanschap.

Munda, 1) stad in Baetica, ergens in den omtrek van Corduba (Cordova),
bekend door de overwinning van Scipio op de Carthagers (214) en
van Caesar op de zonen van Pompeius (45).--2) stad der Celtiberi in
Tarraconensis.--3) rivier in Lusitania, thans Mondego.

Mundobriga = Medobriga.

Mundus is een kuil (fossa), waarvan men vooronderstelt, dat hij met
de onderwereld in verbinding staat. Gewoonlijk is deze kuil gesloten;
slechts op 24 Augustus, 5 October en 8 November wordt hij geopend;
men spreekt dan van mundus patet; de schimmen der afgestorvenen
hebben dan gelegenheid de aarde weder te bezoeken. Vooral wordt de
naam mundus gebruikt voor een kuil, die bij de stichting van Roma
quadrata in het midden van de stad werd aangelegd, en waarin men de
eerstelingen van allerlei veldvruchten wierp; de plaats lag vóór
den lateren Apollotempel op den Palatinus, en het altaar er bij
heette ook Roma quadrata. Een andere mundus vond men op het forum,
n. m. de lacus Curtius, zie Curtii no. 2. Hierin werden jaarlijks
geldstukjes geofferd.

Municipium, stad, die bij Rome is ingelijfd, waarvan dus de burgers
het rom. burgerrecht hebben, doch die tevens haar zelfstandig
gemeentebestuur heeft behouden (zie daartegenover praefectura). De
inwoners deelden in alle lasten der Romeinen, vooral dienstplicht en
belasting, en hadden het commercium en conubium of één van beide,
maar misten het ius suffragii et honorum. Ze hadden dus de civitas
sine suffragio, en heetten municipes, d. w. z. qui munia capiunt,
die de lasten op zich nemen (zonder de lusten). Tot deze steden
behoorden o. a. Tusculum, Cumae, Fundi en Formiae. Langzamerhand
kregen ze alle het volledig burgerrecht, zie Valeria (lex) van den
volkstribuun Valerius Tappo (188). Na den oorlog met Pyrrhus hebben
de Romeinen de civitas sine suffragio niet meer verleend, maar de
verovering van Italia voltooid door het stichten van kolonies. Toen
echter door de lex Iulia (90) en de lex Plautia Papiria (89) geheel
Italia het burgerrecht verkreeg, werden alle zelfstandige steden van
Italia municipia. Sedert dien tijd, vooral onder de keizers, werden
verschillende steden in de provinciën tot municipia verheven. In den
regel stonden aan het hoofd twee jaarlijksche overheden, duumviri iuri
dicundo, eene enkele maal vindt men ook aedilen of een dictator. In
den keizertijd bestond het stedelijk bestuur uit vier ambtenaren,
n. m. II viri iuri dicundo en II viri aediles, die somtijds één
college vormden. Verder had men een gemeenteraad, senatus, ordo
decurionum of curia genoemd, die in den regel uit 100 leden bestond;
aan het hoofd hiervan stonden de decemprimi. De senaat werd om de vijf
jaar aangevuld bij den census door de II viri of III viri censoria
potestate, gewoonlijk quinquennales genoemd. De burgerij (populus)
was ingedeeld in tribus of in curiae, en kwam tributim of curiatim
samen voor wetgeving, magistraats- en priesterkeuzen, evenals te
Rome in de comitia. In bijna alle municipia vindt men pontifices en
augures, door de comitia voor hun leven gekozen, verder flamines, die
voor den tijd van één jaar door den gemeenteraad werden benoemd, en
den eeredienst der geconsacreerde keizers, of van den nog regeerenden
keizer verrichtten, flamines Augusti of Augustales geheeten. Hiervan
onderscheiden waren de sexviri of seviri Augustales, die de spelen
en offers, die ze gaven, zelf bekostigden. In den regel waren het
libertini, en daar ze na afloop van het jaar hun eererechten behielden,
vormden ze een bevoorrechten stand, ordo seviralium of ordo Augustalium
geheeten. Met het priestercollege der sodales Augustales te Rome
(zie sodales) hadden de Augustales in de municipia niets gemeen dan
den naam.

Munimentum Corbulonis, versterking in het land der Friezen, door
Corbulo aangelegd.

Munus (gladiatorium), z. Ludi aan het slot, en Gladiatores.

Munychia, Mounychia, de oostelijkste en kleinste der drie oorlogshavens
van Athene. De haven lag aan den voet van den heuvel Munychia, die
een sterke vesting vormde. Dichterlijk munychius = atheensch.

Munychia, Mounychia, feest ter eere van Artemis Munychia, te Athene
den 16den Munychion gevierd; men offerde haar koeken, die met lichtjes
bezet waren en de volle maan voorstelden. De slag bij Salamis werd
tegelijk hiermede herdacht.

Munychion, Mounychion, 10de maand van het Attische jaar (April-Mei),
z. Annus.

Munychus, Mounychos, 1) aanvoerder der Minyers, die, door de Thraciërs
uit Orchomenus verdreven, zich in Attica vestigden.--2) = Munitus,
z. Laodice no. 2.

Murcia, een godin, die een sacellum had in den Circus Flaminius te
Rome, maar wier beteekenis reeds vroeg vergeten was; men noemde haar
nu Myrtea, myrtengodin, en identificeerde haar met Venus.

Murena, familienaam in de gens Licinia (Licinii no. 27-32).

Murgantia, 1) stad in Samnium.--2) = Morgantium.

Murrha of murra, eene stof, waaromtrent reeds bij de ouden verschil van
gevoelen bestond. Men had er allerlei vaatwerk van, murrhina vasa, als:
bekers, vazen, schepnappen, enz., waarvoor fabelachtige sommen werden
betaald. Zij waren licht en broos. V. s. heeft men hier te doen met
chineesch porselein, uit het verre Oosten aangevoerd. Anderen denken
aan vloeispaath.

Mursa, Moursa, stad in Pannonia Inferior, aan den Dravus, dicht bij
de monding in den Donau. Tgw. Essek.

Mus, familienaam in de gens Decia.

Musa, beroemd arts. Zie Antonii no. 14.

Musae, Mousai, godinnen van het gezang, later ook van poëzie, kunst
en wetenschap. In de oudste tijden sprak men van slechts ééne Muze,
later worden er drie genoemd, Melete, Mneme en Aoede, wier dienst
door de Aloaden aan den Helicon zou ingevoerd zijn; gewoonlijk
neemt men echter negen Muzen aan, terwijl aan iedere een bepaalde
werkkring wordt aangewezen. Hare namen zijn: Clio, Euterpe, Thalia,
Melpomene, Terpsichore, Erato, Poly(hy)mnia, Urania en Calliope; zij
zijn dochters van Zeus en Mnemosyne, v. a. van Uranus en Gaea en zijn
geboren in Pieria (Pierides, Pimpleides). Inderdaad is de dienst der
Muzen van dit land naar Boeotië aan den Helicon overgebracht, waar haar
geliefkoosde plaats bleef (Helikoniades) en waar zij meer dan elders
vereerd werden; hier hadden zij beelden en tempels, hier waren de
haar gewijde bronnen Aganippe en Hippocrene en werd door de Thespiërs
te harer eere het groote feest Mouseia gevierd. Niettemin verbreidde
zich haar eeredienst over geheel Griekenland, vooral naar plaatsen,
die rijk aan bronnen waren, en naar deze verschillende plaatsen hebben
zij een groot aantal bijnamen.--Als godinnen van het gezang staan
zij in betrekking tot Apollo, als godinnen der dramatische poëzie
tot Dionysus, te Rome hadden zij een tempel gemeenschappelijk met
Hercules. Over hare attributen zie de namen der verschillende Muzen.

Musaeus, Mousaios, 1) mythisch zanger, priester en waarzegger
in Attica, dikwijls zoon of leerling van Orpheus genoemd. Zijne
voorspellingen werden ten tijde der Pisistratiden door Onomacritus
verzameld en vervalscht.--2) van Ephesus, dichter van een episch
gedicht Perseis e. a.; hij leefde aan het hof te Pergamum.--3) dichter
van een bevallig epos over Hero en Leander; hij leefde laat in den
romeinschen keizerstijd, misschien eerst in het begin der 6de eeuw.

Musagetes, Mousagetes, bijnaam van Apollo als aanvoerder der Muzen.

Musculus, belegeringswerktuig, een schutdak, van voren schuin naar
den grond afloopende, tot beschutting der soldaten, die eene mijn
moesten graven.

Museum, Mouseion, tempel der Muzen of aan haar gewijd gebouw;
bijzonder een gebouw te Alexandrië, waar de geleerden, die aan de
bibliotheek werkzaam waren, woning en onderhoud vonden, het middelpunt
der alexandrijnsche studiën. Bij de burgertwisten onder Aurelianus
werd het verwoest.

Musicanus, Mousikanos, indisch vorst, die zich aan Alexander
d. G. onderwierp, en door hem in het bezit van zijn rijk bevestigd
werd. Toen hij later afviel, werd hij gevangen genomen en ter dood
gebracht.

Musonius Rufus (C.), stoicijnsch wijsgeer uit den rom. ridderstand,
geboortig uit Volsinii, van een zóó edel karakter, dat Vespasianus,
toen hij de wijsgeeren uit Rome verbande (71 n. C.), hem uitzonderde
en in hooge achting hield. Hij was door Nero als verdacht aan de
samenzwering van Piso in 65 naar het eiland Gyarus verbannen, maar
na diens dood teruggekeerd. Hij was de leermeester van Epictetus. Hij
schreef in het Grieksch. Enkele fragmenten zijn er nog over.

Mustius (C.), rom. ridder, een van Cicero's vrienden.

Musulani, dappere volksstam in Numidia.

Muta, z. Larunda.

Muthul, rivier in Numidia, zijrivier van den Bagradas, bij de
verdeeling als grens aangenomen tusschen Jugurtha's gebied en dat
van Adherbal. In het dal van deze rivier, versloeg Metellus Numidicus
(Caecilii no. 13) Jugurtha in 108.

Mutina, Moutine, thans Modena, fraaie, welvarende stad in Gallia
Cisalpina, aan de via Aemilia, sedert 183 rom. kol. Bellum Mutinense
wordt de oorlog genoemd van 44-43, toen na Caesars dood M. Antonius
D. Brutus uit zijn stadhouderschap van Gallia Cisalpina wilde
ontzetten. Zie Antonii no. 4 en Iunii no. 6.

Mu(t)tines of Myttones, een Libyphoenix, valt van de Carthagers af
en speelt Acragas den Romeinen in handen (210), waardoor Sicilië
voor de Carthagers verloren gaat. Later wordt hij Romeinsch burger,
en heet nu M. Valerius Mutines.

Mutinus, -tunus Tutunus, god der vruchtbaarheid, geïdentificeerd
met Priapus.

Mutusca, Mutuesca, zie Trebula no. 2.

Mycale, Mykale, voorgebergte op de aziatische kust tegenover het
eiland Samus, bekend door de overwinning, die de Grieken in 479 onder
Leotychides en Xanthippus te land en ter zee op de Perzen behaalden.

Mycalessus, Mykalessos, oude boeotische stad, tot het gebied van
Tanagra behoorende. Op deze plek zou de koe het eerst geloeid hebben
(mykasthai), welker spoor Cadmus volgen moest. In 413 werd de stad
verwoest door thracische huurbenden in atheenschen dienst.

Myceensch tijdperk noemt men het tijdperk, dat op het aegaeische
(z. a.) volgt en duurt tot de vestiging der Doriërs in de
Peloponnesus. De bloeitijd van deze cultuur is vóór-grieksch, en wordt
ook wel cretensisch genoemd (2500-1500); hierop volgt dan 1500-1000
de eigenlijk myceensche of achaeische cultuur. Hoewel uit dit tijdperk
geen geschreven geschiedenis over is, stellen overblijfselen, in groote
hoeveelheid gevonden te Mycenae, Tiryns, in Argolis, op de Cycladen
en Creta, ons in staat ons den toen heerschenden beschavingstoestand
voor te stellen. Groote gebouwen, paleizen en koningsgraven, en
tal van kunstvoorwerpen in brons, goud en zilver, wijzen, bij het
vorige tijdperk vergeleken, op aanmerkelijken vooruitgang in kunst
en nijverheid.

Mycenae, Mykenai, stad in Argolis, de rijkszetel van Agamemnon en
destijds de voornaamste stad van Griekenland. Toen echter de Doriërs
in de Peloponnesus vielen en Argolis grootendeels vermeesterden,
taande de luister van Mycenae, hoewel het nog een afzonderlijk staatje
bleef. Toen Mycenae zich bij Sparta had aangesloten, werd het in 468
door de bewoners van Argos aangevallen en verwoest, daar de bevolking
door den honger de plaats ontruimen moest. Mycenae had cyclopische
muren; eene der poorten, waarvan nog overblijfsels bestaan, wordt
de leeuwenpoort genoemd. Bij dichters is Mycenaeus dux = Agamemnon,
Mycenis = Iphigenia.

Mycene, Mykene, dochter van Inachus.

Mycerinus, Mykerinos, koning van Aegypte omstreeks de 30ste eeuw,
bouwde een pyramide, kleiner maar schooner dan die van zijne
voorgangers Cheops en Chephren.

Myci, Mykoi, volk in het perzische landschap Gedrosia.

Myconus, Mykonos, ook Mycone, eil. van de Cycladengroep, ten N.O. van
Delus. Spreekwoordelijk mia Mykonos = allemaal één pot nat, hetzij
omdat de inwoners den naam hadden, allen kaalhoofdig te zijn, of
wegens hun hebzucht en inhaligheid. Ook staan ze spreekwoordelijk
bekend als klaploopers.

Mygdon, Mygdon, 1) koning der Bebryciërs, door Heracles op zijne reis
naar de Amazonen gedood.--2) zoon van Acmon, vader van Coroebus, koning
der Phrygiërs, streed met Otreus en Priamus tegen de Amazonen. Naar
hem Mygdones = Phrygiërs, Mygdonius = phrygisch.

Mygdonia, Mygdonia, 1) landschap in Macedonia ten O. van den Axius
(Vardar) en ten N. van Chalcidice.--2) streek ten Z. der Propontis
in Phrygia en Bithynia, bevolkt door Mygdoniërs uit Thracia, zie
Mygdon no. 2.--3) streek in het N.O. van Mesopotamia, Anthemusia,
Anthemousia, bloemengaard, genoemd.

Mygdonius, rivier in N.O. Mesopotamia, stroomt langs Nisibis en valt
in den Chaboras (z.a.).

Myia, Muia, 1) dochter van Pythagoras en Theano, gehuwd met den
worstelaar Milo.--2) dichteres van Thespiae, v. s. dezelfde als
Corinna.--3) spartaansche dichteres, van wie lofzangen op Apollo en
Artemis vermeld worden.

Mylae, Mylai, kolonie van Zancle, gesticht ± 715, vesting en havenstad
op de N.kust van Sicilia. In de nabijheid behaalde Duillius in 260 de
overwinning ter zee op de Carthagers en Agrippa in 36 op S. Pompeius.

Myla(s)sa, ta Mylassa, welvarende stad in het binnenland van Caria,
oude koningsresidentie.

Mylitta, Mylitta, babylonische godin van bevruchting en voortplanting,
moeder van het heelal, door de Grieken voor dezelfde gehouden als
Aphrodite Urania.

Myndus, Myndos, dorische kolonie in Caria nabij Halicarnassus. De
stad was klein en had groote poorten. Toen Diogenes ze bezocht, gaf
hij den raad, de poorten toch gesloten te houden, opdat de stad er
niet uit zou loopen.

Myon, Myonia, Myon, Myonia, stad der ozolische Locriërs, ten N. van
Amphissa, hoog gelegen aan een gevaarlijke bergpas, die naar Aetolia
voerde.

Myonnesus, Myonnesos (= mosseleiland), kaap en stad in Ionia aan de
golf van Ephesus. Hier werd in 190 de vloot van Antiochus III van
Syria door L. Aemilius Regillus vernietigd.

Myoparo, myoparon, een licht, zeer snel loopend kaperschip.

Myos Hormus, myos hormos (= mosselhaven), belangrijke koopstad in
Aegypte aan de Arabische golf, ongeveer tegenover de Zuidspits van
Petraea.

Myra, ta Myra, aanzienlijke stad van Lycia, in den keizertijd hoofdstad
van de provincie Lycia et Pamphylia, met de havenstad Andriace.

Myrcinus, Myrkinos of Myrkinos, versterkte stad in Thracië, in het
land der Edoniërs, ten N. van Amphipolis. De stad was gesticht
door Histiaeus van Miletus, doch werd spoedig door de Edoniërs
veroverd. Aristagoras sneuvelde hier, toen hij trachtte de plaats te
herwinnen, in 497.

Myriandus, Myriandrus, Myriandos, Myriandros, phoenicische volkplanting
in Syria, aan de golf van Issus, een belangrijke handelsplaats.

Myrina, Myrina, 1) eene der steden van den aeolischen bond op de kust
van Mysia, nabij Cyme.--2) stad op Lemnus.

Myrlea, Myrleia, stad aan de Propontis in Bithynia, aan den Cianus
sinus, door de Colophoniërs gekoloniseerd, door koning Prusias I (±
200) vergroot en naar zijne gemalin Apama in Apamea verdoopt.

Myrmecides, Myrmekides, van Miletus, leefde ten tijde van Pericles
te Athene als vervaardiger van fijne kunstwerken in ivoor en metaal.

Myrmidones, Myrmidones, het volk van Achilles. Volgens de sage was
het eiland Aegina door de pest ontvolkt en veranderde Zeus op de bede
van Aeacus de mieren (myrmekes) in menschen. Onder Aeacus' zoon Peleus
zouden zij naar Thessalia getogen zijn, naar het landschap Phthiotis.

Myro, Myro = Moero.

Myron, Myron, 1) tyran van Sicyon, grootvader van Clisthenes
no. 1.--2) van Eleutherae, beroemd beeldhouwer te Athene uit de
eerste helft der 5de eeuw, leerling van Ageladas. Hij werkte bij
voorkeur in metaal, zijne beelden van menschen en dieren muntten uit
door natuurlijkheid. Vooral beroemd was zijne Koe en de Marsyasgroep;
zijn Discobolus is op blz. 238 afgebeeld.--3) van Priene, beschreef
de geschiedenis van den eersten messenischen oorlog. Hij leefde in
de 2de eeuw.

Myronides, Myronides, zoon van Callias, een van de veldheeren der
Atheners bij Plataeae, overwon de Corinthiërs bij Megara (457) en de
Boeotiërs bij Oenophyta (456), waarna hij in bijna geheel Boeotië de
democratie weder invoerde; van een krijgstocht naar Thessalië moest
hij echter onverrichter zake terugkeeren. Als gematigd democraat
streefde hij meer naar de ontwikkeling van Athene als landmacht dan
als zeemacht.

Myrrha, Myrra, dochter van Cinyras en bij hem moeder van Adonis.

Myrrhina, Myrrine, ook Byrsine geheeten, dochter van Callias, gemalin
van Hippias no. 1.

Myrsilus, Myrtilus, Myrsilos, Myrtilos, 1) zoon van Hermes, wagenmenner
van Oenomaüs (z. a.), dien hij aan Pelops verried. Pelops had hem tot
loon voor zijn verraad de helft van het rijk van Oenomaüs beloofd, maar
om zich van deze belofte te ontslaan, wierp hij M. in zee. Door Hermes
werd deze als voerman onder de sterren geplaatst.--2) = Candaules.--3)
tyran van Mytilene, tijdgenoot van Alcaeus, die hem in zijne gedichten
aanvalt.--4) van Methymna, geschiedschrijver in het begin der 3de eeuw.

Myrsinus, Myrsinos, stad der Epeërs bij de N.W. kust van Elis, later
Myrtuntium geheeten.

Myrtea, z. Murcia.

Myrtis, Myrtis, van Anthedon, lyrische dichteres, leermeesteres van
Corinna en Pindarus genoemd.

Myrtoum (mare), Myrtoon pelagos, dat gedeelte der Aegaeïsche zee,
dat tusschen de buitenrij der Cycladen en Griekenland ligt. De naam
schijnt ontleend aan het eilandje Myrtus, Myrtos of Myrto ten Z. van
Euboea, dicht bij Geraestus.

Myrtuntium, Myrtontion = Myrsinus.

Myrtus, Myrtos, of Myrto, eiland, zie Myrtoum mare.

Mys, Mys, bekwaam graveur, toreutes, te Athene ten tijde van Pericles;
hij maakte o. a. het schild bij de Athena Promachus van Phidias.

Myscellus, Myskellos, van Argos, zoude volgens een orakel eerst
kinderen krijgen, wanneer hij een stad gebouwd had op een plaats,
waar hij het bij helderen hemel zou zien regenen. In Italië gekomen,
begon zijne vrouw, wanhopende aan de mogelijkheid hiervan, bitter
te weenen, en M., hierin de vervulling van het orakel ziende,
stichtte de stad Croton. Later keerde hij naar Argos terug, waar hij
aangeklaagd werd omdat hij tegen de wet zijn vaderland verlaten had,
maar Heracles veranderde de zwarte boonen, waarmede de rechters hem
ter dood veroordeeld hadden, voor de opening van de stembus in witte,
zoodat hij vrijgesproken werd.

Myscon, Myskon, aanvoerder der Syracusanen in den oorlog tegen Athene.

Mysia, Mysia, landstreek in het N.W. van Asia minor, bevolkt door den
thracischen stam der Mysi, Mysoi. Mysia heeft nooit een afzonderlijken
staat, noch eene perzische satrapie uitgemaakt; vandaar dat de
grenzen niet te bepalen zijn. Het noordelijke gedeelte langs de
Propontis (zee van Marmara) is Mysia minor, he mikra, ook Phrygia
ad Hellespontum geheeten, omdat het onder den satraap van Phrygia
stond. Het binnenland ten Z. hiervan was Mysia maior, he megale. Het
oude trojaansche gebied werd Troas, Troas, genoemd. Langs de W.-kust
strekte zich Aeolis uit. In het Z.W. had men de landstreek Teuthrania,
Teuthrania, de bakermat van het latere rijk van Pergamus. Mysius dux
= Telephus.

Myson, Myson, door sommigen in plaats van Periander onder de zeven
wijzen van Griekenland gerekend.

Mistagogus, mystagogos, z. Eleusinia; alg. een gids, die vreemdelingen
rondleidt, om hun de merkwaardigheden van een plaats te toonen.

Mysteria, mysteria, godsdienstplechtigheden, die alleen voor ingewijden
toegankelijk zijn en waarvan de bizonderheden en de beteekenis voor
niet-ingewijden streng geheim gehouden moeten worden. Zij bevatten
niet alleen de gewone godsdienstige handelingen, offers, gebeden,
enz., maar kenmerken zich door mimische en dramatische voorstellingen
van de geschiedenis of van eene gebeurtenis uit de geschiedenis
van den god, te wiens eere zij gevierd werden. Deze voorstellingen,
gepaard met het vertoonen van bepaalde voorwerpen, die als het ware
den god vertegenwoordigden (symbolen), waren er op ingericht om bij de
geloovigen eene enthusiastische gemoedsbeweging te veroorzaken, waarin
zij zich werkelijk in tegenwoordigheid van den god waanden en waardoor
zij zich buitengemeen gelouterd en gesticht gevoelden. Dat de mysteriën
dienstbaar gemaakt werden aan het verbreiden van een of ander dogma,
dat buiten het volksgeloof stond, is niet waarschijnlijk; wel schijnen
zij ten doel gehad te hebben het geloof aan de onsterfelijkheid der
ziel te bevestigen en het vertrouwen op te wekken, dat de ingewijden
hiernamaals boven anderen bevoorrecht zouden zijn. De beroemdste
mysteriën waren die van Demeter te Eleusis (z. Eleusinia), als bizonder
heilig golden ook de samothracische mysteriën der Cabiri, ook Dionysus,
Sabazius, Aphrodite, Cybele, Isis, Osiris, Mithras e. a. werden op
deze wijze vereerd.--De mysteriën zijn zeer oud en worden beschouwd
als overblijfsels van pelasgischen eeredienst; een tijd lang door de
helleensche godsvereering op den achtergrond gedrongen, herleefden
zij vooral door den invloed der Orphici omstreeks het einde der
7de eeuw. Later, bij het verval van het oude geloof, gelukte het
ook eene dergelijke vereering van vreemde godheden ingang te doen
vinden, die soms, in weerwil van de tegenwerking van den staat,
groote populariteit verwierven.

Mystes, mystes, ingewijde van den laagsten graad bij de mysteriën,
z. Eleusinia.

Mystrum, mystron, grieksche maat voor natte waren, het 4de gedeelte
van een cyathus.

Mytilene, Mytilene, machtige en bloeiende hoofdstad van het eiland
Lesbus, aan de O.-zijde gelegen, de geboorteplaats van Pittacus,
Sappho, Alcaeus, Hellanicus, thans Metelin. De stad kreeg een
gevoeligen knak in 427, toen zij voor haren afval van het atheensche
zeeverbond getuchtigd werd (zie Cleon). In den oorlog van Alexander
den Gr. werd M. door de Perzen ingenomen, doch door Alex. heroverd. In
80 werd ze na een langdurig beleg door M. Minucius Thermus (Minucii
no. 7) ingenomen, en streng gestraft voor haar afval en heulen met
Mithradates. De stad had twee havens.

Myus, gen. -untis, Myous, stad in Caria aan de monding van den
Maeander, de kleinste stad van het ionisch verbond, eene der drie
steden, waarvan de inkomsten door Artaxerxes I aan Themistocles werden
toegewezen. Door de sterke aanslibbing geraakte Myus meer en meer van
de zee verwijderd en werd ten slotte verlaten, daar de inwoners naar
Miletus verhuisden.






N.


N. Zie Nefasti (dies).

Naarmalcha (Nahar Malcha), zie Regium flumen.

Nabalia = Navalia.

Nabataei, Nabataioi, machtig volk van Arabia Petraea, waren eerst
nomaden, doch vestigden zich allengs in het land der Edomieten,
Midianieten en Amalekieten, en breidden hunne heerschappij ook
over Arabia felix uit. Petra was hunne hoofdstad. Zij werden nu een
handelsvolk, hun bodem leverde kostbare specerijen en kruiderijen op,
terwijl zij ook een belangrijken veestapel onderhielden. Hunne vorsten
(Aretas, Jonathan) komen eerst als vrienden, later als vijanden der
Maccabaeën voor, hetgeen aan Pompeius aanleiding verschafte, in 64
een inval in hun gebied te doen. Hun koning Malchus II komt eerst als
vriend van Caesar, later als bondgenoot der Parthen, en na eene zware
bestraffing weder met Octavianus verbonden voor. Traianus vernietigde
hun rijk (105 n. C.).

Nabis, Nabis, maakte zich kort na den dood van Machanidas (207) van
de heerschappij over Sparta meester, en regeerde als een hebzuchtig
en wreed dwingeland. Hij was eerst met de Romeinen verbonden, hoewel
Philippus in den tweeden macedonischen oorlog trachtte hem voor zich
te winnen; later maakte echter zijn optreden tegenover de andere
peloponnesische staten de tusschenkomst der Romeinen noodzakelijk, en
werd hem door Flamininus zijn geheele rijk buiten Sparta ontnomen. Kort
daarna begon hij, om het verloren gebied terug te winnen, een oorlog
tegen het achaeïsch verbond, waarin hij eene overwinning ter zee
behaalde, doch weldra werd hij door Philopoemen verslagen en daarop
door den aanvoerder zijner aetolische bondgenooten vermoord (192).

Nabonassar, koning van Babylon, onder assyrische opperheerschappij. In
zijn tijd (26 Febr. 747) begon eene nieuwe jaartelling (aera van
Nabonassar), die in het Oosten vrij algemeen werd.

Nabonedus = Labynetus no. 2.

Nabopolassar, assyrisch stadhouder van Babylon (625-604), viel van
Assyrië af en veroverde Niniveh met de hulp van Cyaxares, waarna de
bondgenooten het assyrische gebied onder elkander verdeelden.

Naeniae, neniae, treurzangen, die bij de begrafenissen van aanzienlijke
personen gezongen werden, hetzij door de bloedverwanten, hetzij
door gehuurde klaagsters, praeficae. Later krijgt het woord ook de
beteekenis van tooverzang en van slaapdeuntje.

Naevii, plebejisch geslacht. 1) Cn. Naevius, Campaniër van geboorte,
tooneeldichter, de eerste, die fabulae praetextae (zie praetexta)
gedicht heeft, en schrijver van een epos in saturnische maat over
den eersten punischen oorlog. Naar griekschen trant tastte hij in
zijne stukken de aanzienlijkste mannen aan, o. a. de Metellussen en
de Scipio's waardoor hij zich eerst gevangenisstraf, later verbanning
op den hals haalde. Van hem is o. a. de bekende versregel afkomstig:
fató Metélli Római fíunt cónsulés, waarop door de Metelli geantwoord
werd: dabúnt malúm Metélli Naévió poétae. Zie Caecilii no. 3. Hij
overleed te Utica in vrij hoogen ouderdom omstreeks 200.--2) de andere
bekende Naevii, waarvan enkele bij Livius en bij Cicero voorkomen,
zijn van weinig belang. Een er van, Sex. Naevius, een man van geringe
afkomst, komt als aanklager voor tegen P. Quinctius, die door Cicero
verdedigd werd (Quinctii no. 10). Een ander, P. Naevius Turpio,
wordt door Cicero als handlanger van Verres aan de kaak gesteld.--3)
Naevius Sertorius Macro, z. Macro.

Nahanarvali (Naharvali), ligysche stam in Germania, aan de Viadua
(Oder).

Nahar Malcha (Naarmalcha), zie Regium flumen.

Naiades, Naïades, Naïdes, nimfen van rivieren (Potameides), bronnen
(Krenaiai, Pegaiai) en beken (Limnades). Zij bezitten de gave der
profetie, beschermen dichtkunst en gezang en voeden door de kracht
van het water menschen, dieren en planten (Kourotrophoi, Nomiai,
Karpotrophoi). Dikwijls worden zij als opvoedsters van verschillende
goden genoemd.

Naï(s)sus, Naïs(s)os, stad in Moesia Superior aan den Margus (Morawa),
geboorteplaats van Constantijn den Gr.; tgw. Nisch.

Namatianus (Claudius Rutilius), rom. dichter, uit den tijd van keizer
Honorius. Het van hem gedeeltelijk bewaard gebleven gedicht de reditu
suo uit het jaar 416 geeft een beschrijving van zijn reis van Rome
naar zijn vaderland Gallië, die, vooral om den tijd waarin die reis
valt, historisch belang heeft.

Namausus = Nemausus.

Namnetae of -tes, Namnetai, gallisch volk aan den mond van den
Liger. Hoofdstad: Condivincum (Nantes).

Nanno, Nanno, fluitspeelster, die door Mimnermus bemind werd, maar
zijne liefde niet beantwoordde.

Nantuatae of -tes, Nantouatai, ligurisch of raetisch volk aan den
lacus Lemannus (meer van Genève).

Napaeae, Napaiai, nimfen der dalen, gewoonlijk tot de Oreaden gerekend.

Naparis, Naparis, linkerzijtak van den Ister (Donau) in het
tegenw. Rumenië.

Napata, Napata, in Aethiopia aan den Nijl, bloeiende hoofdstad van het
rijk van Napata, waar tijdens Augustus de koningin Candace regeerde. De
stad werd in 22 door den stadhouder van Aegypte, C. Petronius,
veroverd, doch niet behouden. Zij is het zuidelijkste punt, dat
de Rom. bereikt hebben. Het noordelijkste gedeelte van het rijk,
van af Hiera Sycaminos, is toen bij het Romeinsche rijk ingelijfd,
onder den naam Nubia Inferior.

Nar, Nar, rivier met geelachtig zwavelig water in het Z. van Umbria,
die tusschen Horta en Ocriculum in den Tiber valt.

Naragara, ta Naragara, stad in Numidia, waar Hannibal en Scipio vóór
den slag bij Zama een onderhoud hadden.

Narbo, Narbon, thans Narbonne, eene bloeiende stad der Volcae
Tectosages in Gallia aan de Middellandsche zee, sedert 118 als
rom. kolonie Narbo Martius genoemd, later hoofdstad van Gallia
Narbonensis. De stad lag aan den Atax (Aude), waarnaar de bewoners
Atacini werden genoemd.

Narbonensis (Gallia), het Z.O. gedeelte van Gallia Transalpina,
naar de hoofdst. Narbo.

Narcissi fons, Narkissou pege, bron in Boeotia bij Thespiae, waar
narcissen in menigte groeiden.

Narcissus, Narkissos, 1) zoon van Cephissus en Liriope, een
buitengewoon schoon jongeling. Hij was volstrekt ongevoelig voor liefde
en deed door zijne hardvochtigheid de schoone Echo, die hem beminde,
wegkwijnen; maar Nemesis liet hem tot straf hiervoor zijn eigen beeld
in het water zien en op zichzelven verliefd worden, zoodat hij van
ijdel verlangen verteerde; uit medelijden veranderden de goden hem in
een narcis.--2) vrijgelatene en secretaris (ab epistulis) van keizer
Claudius, op wien hij bijna onbeperkten invloed had, waarvan hij
dikwijls in zijn eigen belang gebruik maakte. Hij was overigens een
zeer bekwaam man. Hij veroorzaakte den val van Messalina, maar werd
later door Agrippina uit Rome verwijderd en kort daarna vermoord.--3)
gladiator, die keizer Commodus in het bad wurgde; onder Didius Iulianus
werd hij met de andere moordenaars van Commodus ter dood gebracht.

Naristi (v. s. Varisti), suevische stam in het N.O. van het
tegenw. Beieren.

Narnia, Narnia, stad in Umbria aan den Nar, eene sterke vesting op
eene steile rots, sedert 299 lat. kolonie, vroeger Nequinum geheeten.

Narona, rom. kolonie in Dalmatia.

Narthacium, Narthakion, berg en stad in Thessalia, in het N. van
Phthiotis, niet ver van Pharsalus, waar in 394 Agesilaus, uit Azië
terugkeerende, de Thessaliërs versloeg, die hem den weg versperden.

Narthex, een plant, waarvan de dikke, knoestige, rietachtige stengel
veel brandbaar merg bevatte; volgens het verhaal zoude Prometheus
daarin het vuur uit den hemel gehaald hebben. Van den stengel werden
veelal doozen voor verschillende doeleinden gemaakt. In zulk een
doos, na den slag bij Issus onder den buit gevonden, placht Alexander
d. G. de door Aristoteles bewerkte uitgave van Homerus te bewaren,
die vandaar he ek tou narthekos ekdosis genoemd wordt.

Narycus, -cium of Naryx, Narykos, Naryx, misschien het zelfde
als het latere Pharygae, Pharygai, stad der opuntische Locriërs,
geboorteplaats van Ajax, den zoon van Oileus (Narycius heros). Zie
ook Locri Epizephyrii.

Nasamones, Nasamones, een ruwe libysche volksstam aan de groote Syrte
(golf v. Sydra).

Nasica, bijnaam in de familie Scipio. Zie Cornelii no. 19, 20, 22-25.

Nasidienus, een plomp en praalziek parvenu bij Horatius voorkomende.

Nasidii, plebejisch geslacht, waarvan een paar leden als aanhangers
der pompejaansche partij voorkomen.

Naso, familienaam der Ovidii.

Nasus, 1) Nesos, eilandje met kasteel in de rivier Achelous in
Acarnania.--2) Nasos = Ortygia, een der vijf gedeelten van Syracusae.

Natatio, groote zwemvijver, hetzij in de open lucht, hetzij in een
badhuis.

Nauclides, Naukleidas, spartaansch ephoor, die met Pausanias no. 2
naar Attica gezonden werd en met hem medewerkte tot het herstel der
democratie. Later werd hij door Lysander wegens zijn weelderig leven
aangeklaagd.

Naucrates, Naukrates, leerling van Isocrates, hield bij de lijkfeesten
van Mausolus een wedstrijd met Theopompus en Theodectes als lofredenaar
van den overledene.

Naucratis, Naukratis, milesische volkplanting uit de 2de helft van
de 7de eeuw en aanzienlijke handelsstad in de Nijldelta, onder de
aegyptische koningen de eenige plaats, waar zich de Grieken mochten
vestigen. Zij lag aan den linkeroever van den Canobischen Nijlarm.

Naucraticum ostium = Heracleoticum ostium.

Naucydes, Naukydes, van Argos, beroemd beeldhouwer, leerling van
Polycletus (± 420).

Naukraria. In oude tijden was de burgerij van Attica in 48 naukrariai,
verdeeld, 12 in iedere phyle, en had iedere naukraria de verplichting
een schip en twee ruiters te leveren; als administratieve afdeelingen
worden zij dikwijls met de latere demoi vergeleken. De hoofden der
naucrariën, naukraroi, hadden vóór Solon grooten invloed, maar de
instelling van den raad der 400 ontnam hun een groot gedeelte van hun
bevoegdheid. Sedert Clisthenes waren er 50 naucrariën, 5 in iedere
phyle, die alleen dienden tot het innen en beheeren van de gelden
voor de vloot.

Naulochus, Naulochos, havenstadje in het N.O. van Sicilia. Hier
versloeg M. Agrippa in 36 S. Pompeius in een grooten zeeslag.

Naumachia, vertooning van een scheepsstrijd, geen spiegelgevecht,
maar een strijd in werkelijkheid. De bemanning bestond uit gevangenen
en zwaardvechters. Caesar was de eerste, die het rom. volk hierop
vergastte; hij liet hiertoe op den campus Martius een tijdelijke
vijver graven, die vervolgens weder werd gedempt. Augustus liet er
een graven van 59 meter breedte en negen maal zoo lang. Claudius
liet het Fucinische meer met zitplaatsen omringen; Nero liet het
strijdperk van het amphitheater vol water loopen. Later kwamen er te
Rome vaste gebouwen voor scheepsgevechten. Zulk een gebouw werd ook
naumachia genoemd.

Naumachius, Naumachios, grieksch dichter van later tijd; van zijn
gedicht over de plichten der vrouw zijn eenige fragmenten bewaard.

Naupactus, Naupaktos, versterkte havenstad in Locris aan de
Corinthische golf, waar de Heracliden hunne vloot bouwden, om naar
de Peloponnesus over te steken. Na de perzische oorlogen kwam zij in
het bezit der Atheners, die er in 455 Messeniërs in opnamen. De stad
wisselde nog meermalen van bezitters en werd achtereenvolgens weder
locrisch, achaeïsch, thebaansch, macedonisch en opnieuw locrisch. Thans
Lepanto of Epacto.

Nauplia, Nauplia, havenstad in Argolis, aan de Argolische golf.

Naupliades, Naupliades, Proetus of Palamedes, zonen van Nauplius.

Nauplius, Nauplios, 1) zoon van Poseidon en Amymone, stichter
van Nauplia.--2) afstammeling van den vorigen, bekwaam zeeman
en sterrenkundige, Argonaut.--3) koning van Euboea, bij Clymene
no. 5 vader van Palamedes en Oeax. Vertoornd over de behandeling,
die Palamedes voor Troje had ondervonden, zond hij Oeax uit om de
vorsten, die voor Troje lagen, bij hunne gemalinnen van ontrouw te
beschuldigen of geruchten omtrent hun dood te verspreiden. Toen de
Grieken op de terugreis van Troje voorbij Euboea kwamen, stak hij op
kaap Caphareus vuren aan, waardoor zij misleid werden en vele schepen
op de kust verloren gingen. Velen verdronken of werden door N. en de
zijnen gedood.

Nauportus, Nauportos, rivier (Laybach), rechter zijtak van den Savus,
en stad (Ober-Laybach) in Pannonia.

Nausicaa, Nausikaa, dochter van Alcinous, vond Odysseus, toen hij na
het verlies van zijn schip op de kust der Phaeaciërs geworpen was. Zij
ontving hem vriendelijk en geleidde hem naar het hof van haar vader.

Nausicles, Nausikles, atheensch demagoog, bevelhebber van de troepen,
die den Phocensers te hulp gezonden werden (352). Aanvankelijk
met Aeschines bevriend, was hij later een hevig bestrijder der
macedonische partij.

Nausinous, Nausinoos, zoon van Odysseus en Calypso.

Nausiphanes, Nausiphanes, van Teos, einde van de 4de eeuw, wijsgeer
uit de school van Democritus, leerling van Pyrrho, leermeester van
Epicurus.

Nausithous, Nausithoos, 1) zoon van Poseidon en Periboea, koning der
Phaeaciërs, verhuisde met zijn volk, dat door de Cyclopen bedreigd
werd, van Hyperea naar Scheria.--2) zoon van Odysseus en Calypso.--3)
stuurman van Theseus.

Nautaca, Nautaka, stad in het perzische gewest Sogdiana.

Nautii, patricisch geslacht, waarvan eenige leden in de oorlogen tegen
Volscen, Aequers, Sabijnen en Samnieten voorkomen. Als hun stamvader
gold Aeneas' tochtgenoot Nautes, die het trojaansche Palladium naar
Italië overbracht.

Nautodikai, te Athene rechters in handelszaken (dikai emporon),
tevens belast met de instructie bij de graphe xenias. Kort na 403
werden hunne bevoegdheden op de thesmotheten overgedragen.

Nava, thans Nahe, rivier, die bij Bingium (Bingen) in den Rijn valt.

Navalia, 1) een scheepswerf in Rome, aan den Tiber, aan het Campus
Martius.--2) sterkte aan den mond van eene rivier in ons land,
misschien aan den mond van de Fossa Drusiana.

Navius, zie Attii.

Naxus, Naxos, 1) het grootste eiland der Cycladen, om zijne
vruchtbaarheid Klein-Sicilië genaamd, beroemd door zijn wit marmer
en zijn wijn en aan Dionysus geheiligd (mythe v. Ariadne). Andere
namen van het eiland zijn Dia en Strongyle. Als oudste bewoners
komen Cariërs en Cretensers voor; later werd het eiland van Attica
uit gekoloniseerd door Ioniërs. In 490 werd het door de Perzen te
vuur en te zwaard verwoest. Het maakte vervolgens deel uit van het
atheensche zeeverbond; doch toen het zich trachtte te verzetten,
verloor het ± 467 zijne vrijheid en ook zijne beteekenis. In 376
werd de spartaansche vloot door den Athener Chabrias bij Naxus
verslagen.--2) eerste grieksche kolonie op Sicilia, in 735 door
euboeïsche Chalcidiërs gesticht, in 403 door Dionysius van Syracusae
verwoest, waarna in 358 het overschot der verstrooide bevolking in
de nabijheid eene nieuwe stad Tauromenium stichtte, thans Taormina.

Nazarius, rhetor in Gallia, ten tijde van Constantijn den Grooten. Van
hem is een panegyricus op Constantijn uit het jaar 321 over. De
panegyricus uit 313, die wel eens aan hem wordt toegeschreven, is
van Eumenius.

Nazianzus, Nazianzos of Nazianzos, stad in Cappadocia. Z. Gregorius
no. 2.

Neaera, Neaira, nimf, bij Helius moeder van Phaëthusa en Lampetia.

Neaethus, Neaithos, rivier in Bruttium, bij Croton, waar de gevangene
trojaansche vrouwen de grieksche schepen zouden in brand gestoken
hebben.

Neandria, Neandria, Neandreia, aeolische stad in Troas. Hier is in
de laatste jaren een tempel opgegraven, die om zijn eigenaardigen
vorm en het daar gevonden (aeolische) kapiteel van groot belang is
voor de kunstgeschiedenis.

Neanthes, Neanthes, van Cyzicus, tijdgenoot van Attalus I,
schrijver van verscheiden door de ouden met lof vermelde werken
over geschiedenis.

Neapolis, Neapolis, naam van niet minder dan 13 steden, terwijl
bovendien een gedeelte van Syracusae dezen naam droeg. Het beroemdst
is Neapolis in Campania, thans Napoli of Napels. De stad bestond
uit twee afzonderlijk ommuurde deelen, Palaepolis en Neapolis,
en heette Parthenope, voordat de Cymaeërs haar met eene kolonie
bevolkten. Omstreeks 325 werd de stad door Samnieten in bezit
genomen, in 290 werd zij rom. kolonie, later rom. municipium. Om
zijne verrukkelijke ligging en zijne fijne grieksche beschaving lokte
Neapolis een groot getal aanzienlijke Romeinen, zoodat de omtrek
met buitenplaatsen bezaaid was, terwijl de warme bronnen er een druk
bezochte badplaats van maakten. Romulus Augustus, de laatste keizer
van het westrom. rijk, overleed hier.

Nearchus, Nearchos, 1) Athener, in 340 als gezant naar Macedonië
gezonden.--2) zoon van Androtimus, door Philippus uit Macedonië
verbannen, maar na diens dood teruggeroepen door Alexander, met wien
hij reeds als kind bevriend was geweest. Hij ging met Alexander naar
Azië en werd satraap van Lycië en Pamphylia. Ook vergezelde hij den
koning naar Indië en voerde hij het bevel over de vloot, die den weg
van den Indus tot den Euphraat onderzocht (325); zijne beschrijving
van dezen tocht is door lateren dikwijls gebruikt. Een voorgenomen
tocht om de kasten van Arabië en Africa te onderzoeken bleef door
den dood van Alex. onuitgevoerd. N. schijnt later bevelhebber over
de vloot gebleven te zijn en tot de partij van Antigonus behoord
te nebben.--3) pythagoreïsch wijsgeer, na de inneming van Tarentum
vriend en leermeester van den ouden Cato.

Nebrodes montes, Neurode ore, bergketen op Sicilia, die zich langs
de Noordkust van de straat van Messina tot aan de helft van het
eiland voortzet.

Nebucadrezar, Nabokodrosoros, zoon en opvolger van Nabopolassar,
koning van Babylonië (605-562). Hij verdreef de Aegyptenaars, die
onder koning Necho reeds tot den Euphraat doorgedrongen waren, bijna
uit geheel Azië, veroverde Syrië, Judaea en Tyrus, bevorderde handel
en beschaving en versterkte en verfraaide Babylon.

Necho, Nekos, zoon en opvolger van Psammetichus, koning van Aegypte
(610-595). Hij liet door Phoeniciërs een zeetocht om de kusten van
Africa doen en begon den aanleg van een kanaal, dat de Middellandsche
zee met de Arabische golf moest verbinden. Ook onderwierp hij Syrië,
Judaea en Phoenicië, maar op zijne verdere tochten tegen Mesopotamië
werd hij door Nebucadrezar verslagen, zoodat hij bijna al het veroverde
land in Azië weder verloor.

Nectanabis, Nektanabis, -tanebos, 1) de vierde koning van Aegypte,
nadat dit land zich onder de regeering van Artaxerxes II van Perzië
onafhankelijk gemaakt had. Hij wist zich staande te houden tegen
het groote leger, dat Artaxerxes omstreeks 380 onder Pharnabazus en
Iphicrates gezonden had om Aegypte weder te onderwerpen.--2) N. II,
stond op tegen zijn neef Tachos, den zoon en opvolger van den vorigen,
en maakte zich met behulp van Agesilaus van de regeering meester
(360). Aanvankelijk verdedigde hij zich met goed gevolg tegen Perzië,
maar toen hij meende ook zonder grieksche generaals zelf den oorlog te
kunnen voeren, was hij tegen de perzische troepen onder Mentor niet
bestand. Toen zijne zaak hopeloos stond, vluchtte hij naar Aethiopië
(344). Hiermede eindigde de zelfstandigheid van Aegypte.

Nectar, nektar, godendrank, z. Ambrosia.

Neda, Neda, grensriviertje tusschen Messenia en Triphylia.

Nedon, Nedon, kustrivier in oostelijk Messenië, stroomt in de
Messeensche golf uit.

Nefasti (dies), in den rom. kalender met de letter N aangeduid, zijn
dagen bestemd voor offers of godsdienstige handelingen. Het zijn dus de
zelfde dagen als de dies festi (z. festi (dies)). Zie ook fasti (dies).

Neïon, Neïon, een gedeelte van het gebergte Neritum, op Ithaca.

Neïth, Neith, aegyptische godin, vooral te Saïs vereerd, door de
Grieken met Athena geïdentificeerd. Zij wordt voor eene personificatie
der grondstof van het heelal of voor eene godin van het vuur gehouden,
v. a. is zij de zelfde als Isis. Hare beelden hebben dikwijls eene
giere- of leeuwekop. Bij haar jaarlijksch feest brandde men in ieder
huis in Aegypte een lamp met olie en zout gevuld.

Nekromanteion, Nekyom., plaats, waar een doodenorakel is. Door offer
en gebed riep men de dooden op, waarna men ging slapen en meende
dat de opgeroepene in den droom zou verschijnen om het gevraagde
orakel te geven, of door middel van een priester liet men den doode
ondervragen. De bekendste plaatsen waren te Ephyra aan de rivier
de Acheron in Epirus, bij Heraclea Pontica, te Cumae in Italië,
bij Magnesia aan den Maeander en bij Hierapolis in Phrygia.

Nekysia, Nemeseia, algemeene gedenkdag der dooden, te Athene de 5de
Boëdromion, dus = Genesia.

Neleïades, Neleiades, Nestor en Antilochus, zoon en kleinzoon van
Neleus.

Neleus, Neleus, 1) zoon van Poseidon en Tyro. Hij en zijn
tweelingbroeder Pelias werden te vondeling gelegd en door herders
opgevoed, terwijl Tyro met Cretheus, koning van Iolcus, huwde. Later
vernamen de broeders hunne afkomst, en na den dood van Cretheus
geraakten zij in twist over de opvolging, waarvan het gevolg was dat
N. naar Messenië trok, waar zijn oom Aphareus hem de regeering over
Pylus schonk. Toen Heracles na den moord van Iphitus bij N. kwam met
het verzoek hem van zijne schuld te reinigen, weigerde deze hem dit;
daarom trok Heracles later tegen hem op en doodde hem met al zijne
zonen behalve Nestor. V. a. stierf hij te Corinthe, nadat hij een
gelukkigen oorlog tegen de Epeërs gevoerd had.--2) zoon van Codrus,
door zijn broeder Medon uit Attica verdreven, stichter van Miletus
e. a. ionische steden.

Nelides, Neleides = Neleïades.

Nemausus, Nemausos, thans Nîmes, belangrijke stad der Volcae Arecomici,
in Gallia Narbonensis. Er worden nog belangrijke overblijfselen van
rom. bouwkunst aangetroffen: een tempel met corinthische zuilen (maison
carrée; een afbeelding vindt men onder Templum), een waterleiding
op drie rijen bogen boven elkander rustende (Pont du Gard), een
gedeelte van een amphitheater, enz. Onder de keizers was N. eerst
eene rom. kolonie met het ius Latii, later een rom. burgerkolonie.

Nemea, Nemea, 1) dal in Argolis tusschen Cleonae en Phlius, waar
Heracles den leeuw versloeg en waar de nemeïsche spelen werden
gehouden. De bevolking is van dryopischen stam.--2) rivier op de
grens van Sicyon en Corinthia.

Nemea, Nemea, Nemeia, de nemeïsche spelen, ingesteld ter nagedachtenis
van Archemorus (z. a.), later ter eere van Zeus Nemeaeus om de twee
jaar onder voorzitterschap der Cleonaeërs of Argiven in het dal Nemea,
later in Argos, gevierd. Zij bestonden uit de gewone wedstrijden in
loopen, rijden, worstelen, gymnastiek, poëzie en muziek; de prijs der
overwinning was een krans van eppe- of van olijftakken. Als nationaal
feest kregen zij eerst in de 6de eeuw, sinds 573, eenige beteekenis.

Nemesianus (M. Aurelius Olympius), rom. dichter uit de 3de eeuw na C.,
geboren te Carthago. O. a. schreef hij een leerdicht over de jacht,
Cynegetica, waarvan nog een gedeelte over is.

Nemesis, Nemesis, dochter van Nyx, godin der gerechtigheid, die aan
ieder mensch loon naar werken geeft, vooral eene wrekende godin, die
trotschheid, overmoed en over het algemeen het overschrijden van de aan
de menschelijke natuur gestelde grenzen straft. Zij wordt gewoonlijk
afgebeeld met vleugels, met strenge en ernstige gelaatstrekken, en
met een toom, zwaard of geesel in de hand. Beroemd was haar kolossaal
beeld te Rhamnus, door Agoracritus (z. a.) gemaakt.

Nemetacum, hoofdstad der Atrebates in Belgica, thans Atrecht of Arras.

Nemetae of -tes, germaansch volk op den linker Rijnoever, met de
hoofdstad Noviomagus (Spiers). De Nemetae, Triboci en Vangiones woonden
reeds ten tijde van Caesar op den linker Rijnoever, en worden genoemd
als hulptroepen van Ariovistus.

Nemetocenna = Nemetacum.

Nemetum, Nemossos, z. Augustonemetum.

Nemorensis lacus, zie Aricia.

Nemossus, Nemossos, z. Augustonemetum.

Neniae = naeniae.

Neobule, Neoboule, z. Archilochus.

Neocaesarea, Neokaisareia, groote en prachtige hoofdstad van Pontus
Polemoniacus, aan den Lycus.

Neocles, Neokles, vader van Epicurus, ging met atheensche cleruchen
naar Samus, waar hij eene school hield.

Neodamodeis, van staatswege vrijgelaten heloten. Zij waren tot den
krijgsdienst verplicht en werden na den peloponnesischen oorlog vooral
voor krijgstochten naar Azië gebruikt.

Neokoros, opzichter van een tempel, oorspronkelijk een tempeldienaar
van minderen rang, belast met het onderhouden van den tempel en de
tempelgoederen. Later was het een aanzienlijke eerepost, en in den
keizertijd stelden geheele steden in het Oosten er een eer in zich
neokoroi, van den tempel des keizers te mogen noemen.

Neon, Neon, oude stad in Phocis aan den Parnassus, eerst door Xerxes
verwoest, doch door de inwoners op eenigen afstand herbouwd en Tithorea
genoemd naar den nabijgelegen bergtop van dien naam. In den heiligen
oorlog werd ook deze stad verwoest, doch ook weder opgebouwd.

Neontichus, Neon teichos, 1) aeolische stad op de kust van Mysia,
aan den Hermus.--2) kasteel op de thracische kust aan de Propontis,
nabij de Chersonesus.

Neophron, Neophron, van Sicyon, dichter van 120 treurspelen, waarvan
slechts weinige fragmenten bewaard zijn. Euripides zoude in zijne
Medea een gelijknamig stuk van N. tot voorbeeld genomen hebben; in
werkelijkheid is het juist andersom, zooals blijkt uit de fragmenten,
die onlangs van zijne Medea teruggevonden zijn.

Neo-platonici, eene school van wijsgeeren die sedert de 3de eeuw
na C. bloeide. Zij trachtten door wijsgeerige bespiegeling aan den
ouden godsdienst steun te geven tegen de meer en meer uit het Oosten
indringende godsdiensten. Zij sloten zich voornamelijk bij de leer
van Plato aan, doch waren ook onder den invloed van andere oudere en
nieuwere wijsgeeren; zelfs waren er, die beweerden dat de leer van
Plato en van Aristoteles in den grond der zaak dezelfde was. Voor een
deel maakten zij hunne wijsbegeerte onmiddellijk dienstbaar aan de
bestrijding van het Christendom (syrische school), lateren hielden
zich voornamelijk bezig met het verklaren der werken van Plato en
Aristoteles (atheensche school). De stichter der oorspronkelijke
(alexandrijnsch-rom.) school was Ammonius Saccas, wiens leerling
Plotinus het stelsel in zijne geschriften uitvoerig verklaarde; van
de syrische school is de voornaamste vertegenwoordiger Iamblichus,
van de atheensche Proclus.

Neoptolemus, Neoptolemos, 1) oorspronkelijk Pyrrhus geheeten, zoon
van Achilles en Deidamea, werd bij zijn grootvader Lycomedes opgevoed,
en na den dood van Achilles naar Troje gehaald, omdat voorspeld was,
dat zonder hem de stad niet genomen konde worden. Met zijne komst
wordt de oorlog als het ware vernieuwd, vandaar de naam N. Hij is
even dapper als zijn vader, maar ruw en hardvochtig; met het houten
paard komt hij in de stad, doodt Polites voor de oogen van diens
vader, daarna verslaat hij Priamus zelf bij het altaar van Zeus,
hij werpt Astyanax van den muur en offert Polyxena op het graf van
zijn vader. Bij het verdeelen van den buit krijgt hij Andromache
(z. a.). In Phthia teruggekomen, huwt hij niet Hermione. V. a. had
zich Acastus gedurende zijne afwezigheid van de regeering over Phthia
meester gemaakt, daarom ging N. van Troje naar Epirus en vestigde
zich daar; eerst later ging hij naar Phthia terug, waar hij Peleus
de regeering teruggaf, terwijl hij zijn land in Epirus aan Helenus
overliet. Kort na zijn huwelijk met Hermione (z. a.) werd hij te
Delphi gedood; hij werd in den tempel begraven en als heros vereerd;
zijn schim streed met de Delphiërs tegen de Galliërs, die gekomen
waren om den tempel te plunderen.--2) een van de schuldigen aan den
dood van Philippus van Macedonië, vluchtte bij de troonsbestijging
van Alexander d. G. naar Azië en sneuvelde bij de verdediging van
Halicarnassus tegen Alexander.--3) werd koning van Epirus, toen Pyrrhus
door Cassander verdreven was (302), toen deze echter door Ptolemaeus
Lagi teruggebracht werd, moest N., die om zijne wreedheid gehaat was,
wijken; kort daarna trachtte hij Pyrrhus te dooden, maar deze voorkwam
hem en liet hem zelven uit den weg ruimen (296).

Nepet, Nepete, stad in het Z. van Etruria, kort na de inneming van
Veii latijnsche kolonie, later municipium.

Nephele, Nephele, 1) de onsterfelijke gemalin van Athamas (z. a.),
later door hem verstooten, moeder van Phrixus en Helle.--2) z. Ixion.

Nepheleis, Helle, dochter van Nephele.

Nepos, bijn. van Metelli in de gens Caecilia (Caecilii no. 14 en 16).

Nepos (Cornelius), zie Cornelii no. 58.

Neptunine, Thetis, kleindochter van Neptunus.

Neptunius mons, het oostelijk gedeelte der Nebrodes montes op Sicilia,
bij Messana.

Neptunus, god van het water en van alle vochtigheid van den bodem,
later god der zee, aanvankelijk te Rome weinig vereerd. Eerst door
griekschen invloed werd zijn dienst meer algemeen, hij werd nu
met Poseidon geïdentificeerd en voornamelijk als god van paarden en
ruiterlijke oefeningen (N. equester) beschouwd. Hij had een tempel in
den Circus Flaminius, zijn feest, de Neptunalia, werd den 23sten Juli
te Rome of te Ostia gevierd. Op dit feest, dat nog in den christelijken
tijd voorkomt, bouwde men loofhutten, umbrae, skiades. Zie ook Consus.

Nequinum, oude naam van Narnia.

Neratii, een plebejisch geslacht, waarvan een paar leden onder de
regeering van Traianus en Hadrianus als mannen van invloed voorkomen.

Nereides, Nereides, Nereïdes, 50 of 100 dochters van Nereus en Doris
(vandaar ook Dorides), nimfen der zee, vooral der Aegaeïsche zee,
op welker bodem zij eene grot bewonen, die als zilver schittert en
waar alles van goud of zilver is. Zij zijn goede en hulpvaardige
zeegodinnen, die de schippers in den nood bijstaan. Men beeldde ze
af als schoone jonkvrouwen, weinig of niet gekleed, dikwijls met
dolfijnen of andere zeemonsters tot bevallige groepen vereenigd.

Nereine, Nereine, Thetis, dochter van Nereus.

Nereius, Achilles, kleinzoon van Nereus.

Nereus, Nereus, zoon van Pontus en Gaea, een god der zee, in het
bizonder der Aegaeïsche zee, waar hij met zijne dochters, de Nereïden,
woont. Hij is een vriendelijk grijsaard, die allerlei gedaanten kan
aannemen en de toekomst kan voorspellen, ofschoon hij niet altijd
geneigd is vragen daaromtrent te beantwoorden; Heracles moest hem in
den slaap overvallen, om hem te dwingen de ligging van den tuin der
Hesperiden te openbaren. Hij wordt soms afgebeeld met het lichaam
van een visch, waaraan alleen hoofd en armen menschelijk zijn, en
gewoonlijk met zeewier in plaats van haar.

Nericus, Nerikos, oude hoofdst. v. Leucadia.

Nerigos, verkeerde lezing voor Berrice, een groot eiland waarschijnlijk
aan de Westkust van Schotland.

Nerii, een plebejisch geslacht, onbelangrijk.

Nerio, -ria, -riene, gezellin van Mars, later als zijn gemalin
beschouwd.

Neritum, -us, Neriton, -os, berg aan de Westzijde van Ithaca. Neritius
dux = Ulysses.

Nero, familienaam in de gens Claudia (Claudii no. 22-27, 29).

Nero, rom. keizer 54-68 na C., zoon van Cn. Domitius Ahenobarbus
en Agrippina, de dochter van Germanicus. Hij heette eigenlijk
L. Dom. Ahenob., doch toen zijne moeder met haar oom keizer Claudius
huwde (zie over deze verwantschap het art. Iulii op het einde),
werd hij door zijn stiefvader als zoon aangenomen en heette nu Nero
Claudius Caesar Augustus Germanicus. Na de vermoording van Claudius
deed Agrippina met behulp der praetorianen haren 17-jarigen zoon
den troon bestijgen ten koste van zijn stiefbroeder Britannicus. In
de eerste 5 jaar regeerde Nero onder de leiding van zijn leermeester
L. Annaeus Seneca en van A. Afranius Burrus, praefectus praetorio, als
een goed vorst. Daarna echter gaf hij zich teugelloos over aan wellust,
bloeddorst en dwaasheden. Britannicus werd op zijn last omgebracht,
evenzoo zijne deugdzame gemalin Octavia en zijne heerschzuchtige moeder
(59). Hij huwde toen de schoone, doch zedelooze Poppaea Sabina, die
hem door haar man M. Salvius Otho (later keizer) werd afgestaan. Den
brand, die een groot deel van Rome in de asch legde (64 n. C.), bezigde
hij als voorwendsel om eene gruwelijke vervolging der Christenen te
beginnen. De samenzwering van Calpurnius Piso (Calpurnii no. 12) kostte
door hare ontdekking een aantal aanzienlijke en brave mannen het leven
(65), ook Seneca en de dichter Lucanus werden er in betrokken. De
prachtige herbouw van Rome, de bouw van het paleis met gouden dak
(domus aurea Neronis) en de dolzinnigste feesten en slemppartijen
verslonden schatten, terwijl de keizer zijne waardigheid door het
slijk sleurde door in het openbaar als wagenmenner, tooneelspeler en
zanger op te treden, ja zelfs eene kunstreis te doen door Griekenland
(66). Eindelijk barstte er in Gallia een opstand uit onder Julius
Vindex, in Hispania onder Ser. Sulpicius Galba. Door de zijnen
verlaten, door den senaat vogelvrij verklaard, liet Nero, toen hij
geen uitweg meer zag, zich door een slaaf doorsteken. De algemeene
vervloeking vervolgde hem nog na zijn dood.

Neronia, zie Artaxata.

Nerthus, germaansche godin, die op een eiland in de Oostzee vereerd
werd. Haar dienst vormde het sacrale middelpunt voor de in de
nabijheid wonende volkeren, de Reudigni, Aviones, Anglii, Varini,
Eudoses, Suardones en Nuithones.

Nerulum, Neruli, stad in het Z. van Lucania aan de via Popilia.

Nerva, familienaam in de gentes Cocceia, Licinia (Licinii no. 33),
Silia (Silii no. 2 en 4).

Nerva (M. Cocceius), uit Narnia in Umbria, rom. keizer 96-98 na C.,
leefde te Rome onder de regeering van Nero en diens opvolgers. Onder
Domitianus is hij een korten tijd verbannen geweest. Na den moord van
D. werd N. tot keizer uitgeroepen. Door een verstandig bestuur won
hij de gunst der burgers. Hij heeft de finantiën van den staat, die
zeer in de war waren, geregeld, en drukkende belastingen afgeschaft
of verminderd. Hij heeft het forum Nervae transitorium met den tempel
van Minerva, reeds door Domitianus begonnen, afgemaakt, en daaraan
zijn naam gegeven. Om zijne hooge jaren en zijn zwak gestel nam hij
den voortreffelijken M. Ulpius Traianus, die toen legatus van Germania
superior was, tot zoon en opvolger aan. Hij stierf na eene regeering
van anderhalf jaar (Jan. 98).

Nervii, belgisch volk aan den Sabis (Sambre) in het tegenw. Henegouwen
en Namen met de hoofdstad Bagacum (Bavay). Zij konden 50000 gewapenden
in het veld brengen en brachten Caesar zeer in het nauw, doch werden
in een wanhopigen strijd bijna geheel uitgeroeid. Zij beweerden,
misschien niet ten onrechte, van de Germanen af te stammen.

Nesactium of Nesartium, stad in Istria, in 177 door de Romeinen onder
den consul C. Claudius Pulcher (Claudii no. 10) veroverd en verwoest,
later herbouwd.

Nesiotes, Nesiotes, atheensch beeldhouwer, ouder tijdgenoot
van Phidias. Met zekeren Critias of Critius maakte hij een nieuw
gedenkteeken voor Harmodius en Aristogiton, nadat het oude door Xerxes
medegenomen was.

Nesis, Nesis, bekoorlijk eilandje bij Pausilypum (Posilippo), op de
kust van Campania.

Nessonis, Nessonis, meer in Thessalia, ten O. der stad Larissa.

Nessus, Nessos, z. Heracles.

Nessus, Nessos = Nestus.

Nestor, Nestor, zoon van Neleus en Chloris, koning van Pylus. Hij
onderscheidde zich in den oorlog van zijn vader tegen de Epeërs; toen
Heracles zijne broeders doodde, bleef hij alleen gespaard, daar hij
zich toen bij de Gereniërs bevond. Ook beoorloogde hij de Arcadiërs,
hielp de Lapithen in hun oorlog tegen de Centauren, en nam deel aan
de calydonische jacht en den Argonautentocht. Op hoogen leeftijd,
toen hij reeds twee menschengeslachten had zien voorbijgaan, trok hij
mede naar Troje, waar hij zich nog als dapper held gedroeg, maar vooral
invloed had door zijn wijze raadgevingen, zijn rijpe ervaring en zijne
innemende welsprekendheid. Na afloop van den oorlog keerde hij gelukkig
naar Pylus terug, waar hij zijn verder leven genoeglijk doorbracht.

Nestus, Nestos, rivier in Thracië, die op het Rhodope gebergte
ontspringt en bij Abdera in zee valt. Sedert Philippus vormt de Nestus
de grens tusschen Macedonië en Thracië.

Netum, Neeton, stad in het gebied van Syracusae en ten Z.W. daarvan
gelegen.

Neuri, Neuroi, volk aan de bronnen van den Tyras (Dniëstr) en den
Hypanis (Bug). Zij konden tooveren en zich in wolven veranderen.

Nexum of Nexus, in het algemeen plechtig aangegane verbintenis; in
engeren zin het aangaan eener schuld per aes et libram, waarbij de
schuldenaar zijn lijf verpandde. Terwijl de addicti (z. ald.) ten
gevolge van een rechterlijk vonnis aan den schuldeischer worden
toegewezen, is dit bij de nexi niet het geval. De nexus kon door
den schuldeischer gedwongen worden voor hem te werken servi loco;
hij mocht echter niet verkocht of ter dood gebracht worden. Het nexum
werd afgeschaft door de lex Poetelia Papiria van 326. Echter wordt
de addictus dan ook wel eens nexus (of vinctus) genoemd.

Nicaea, Nikaia, dochter van Antipater no. 1, na Alexander's dood
eenigen tijd met Perdiccas gehuwd, later gemalin van Lysimachus.

Nicaea, Nikaia, naam van verschillende steden. 1) stad in Bithynia aan
het meer Ascania. Zij was door Antigonus gesticht op de plaats van
het vroegere Ancore, en Antigonea genoemd; Lysimachus vergrootte ze
en gaf er naar zijne gemalin den naam Nicaea aan. Zij was eene van de
residenties der bithynische koningen en eene drukke handelsplaats. In
325 na C. werd hier de eerste christelijke kerkvergadering gehouden,
waarop de leer van Arius veroordeeld werd.--2) stad op de indische
grenzen aan den Hydaspes, door Alex. d. Gr. gesticht ter eere zijner
overwinning op Porus.--3) aan den Caucasus Indicus (Hindoe-Koh)
= Cabura.--4) locrische vesting, die den bergpas der Thermopylae
beheerschte.--5) volkplanting van Massilia, op de ligurische kust,
thans Nizza.

Nicander, Nikandros, van Colophon, grammaticus, dichter en geneesheer,
van wien nog twee geneeskundige leerdichten bewaard zijn. Zijn
voornaamste werk, de Heteroioumena, is door Ovidius in zijne
Metamorphosen veel nagevolgd. Hij leefde in het midden der 2de eeuw.

Nicanor, Nikanor, 1) zoon van Parmenion, veldheer onder Alexander
d. G., streed aan het hoofd der hypaspistai bij den Granicus, bij
Issus en Gaugamela; hij stierf in 330.--2) stadhouder van Alexander in
Indië. In de twisten na den dood van Alexander hield hij de zijde van
Antigonus.--3) van Stagira, bevelhebber der vloot onder Alexander; na
diens dood mengde hij zich in de oorlogen tusschen zijne veldheeren,
eindelijk werd hij op bevel van Cassander verraderlijk gedood.--4)
van Alexandria, grieksch grammaticus ten tijde van Hadrianus, die
vooral over de leer der interpunctie (stigme) schreef, waarom men
hem schertsend stigmatias (gebrandmerkte) noemde.

Nicarchus, Nikarchos, naam van twee grieksche epigrammendichters.

Nicephorium, Nikephorion, sterke vesting in Mesopotamia aan den
Euphraat, ten Z. van Edessa, door Alex. den Gr. of door Seleucus
I aangelegd.

Nicephorius, zijtak van den Chaboras, stroomde dicht langs
Tigranocerta.

Nicephorus, Nikephoros, bijnaam van Zeus als god der overwinning.

Nicer, zijtak van den Rijn, thans Neckar.

Niceratus, Nikeratos, 1) zoon van Nicias no. 1, rijk en aanzienlijk
Athener, werd door de 30 gedood.--2) zoon van Euctemon, van Athene,
beroemd beeldhouwer uit de eerste helft der tweede eeuw, die vooral
te Pergamum werkzaam was.

Nicias, Nikias, 1) zoon van Niceratus, reeds vroeg gunstig bekend
als veldheer, kwam na den dood van Pericles aan het hoofd der
oligarchische of der gematigd democratische partij, die vrede met
Sparta wenschte. Hij was zeer rijk en mild, bovendien zeer eerlijk
en bedachtzaam, daarom genoot hij het volle vertrouwen van het volk,
maar zijne besluiteloosheid en gemis aan zelfstandigheid beletten hem
eenigen invloed uit te oefenen, bovendien was hij zeer bijgeloovig en
liet hij zich geheel beheerschen door priesters en waarzeggers. In
het begin van den peloponnesischen oorlog streed hij meermalen met
geluk, het was echter voor zijn roem schadelijk, dat hij de inneming
van Sphacteria aan Cleon (z. a.) overliet. Na Cleon's dood werd
vooral door zijn toedoen een vrede (vrede van N.) gesloten, welks
voorwaarden echter door verschillende omstandigheden nooit ten volle
vervuld werden. Hoewel hij zich met alle macht tegen de onderneming
naar Sicilië verzette, werd hij met Alcibiades en Lamachus aan het
hoofd ervan gesteld (415), en daar Alcibiades terstond teruggeroepen
werd en Lamachus spoedig sneuvelde, had hij alleen de leiding van de
zaken in handen. Het mislukken der onderneming is dan ook, hoewel hem
misschien inderdaad de middelen ontbraken, om haar tot een goed einde
te brengen, toch ook voor een groot deel aan zijne besluiteloosheid
te wijten; zelfs van de voordeelen, die hij behaalde, verzuimde hij
partij te trekken, en toen hem eindelijk op zijn dringend verzoek
uit Athene versterking onder Demosthenes gezonden werd, verzette hij
zich tegen de plannen van dezen, en liet hij uit bijgeloovige vrees
voor een maansverduistering (27 Aug. 413) het juiste oogenblik voor
den aftocht voorbijgaan, zoodat aan het leger na het verlies van de
geheele vloot ten slotte niets anders overbleef dan over land af te
trekken. Na een marsch van weinige dagen, waarbij zij honger, dorst
en herhaalde aanvallen der vijanden te verduren hadden, moesten zij
zich overgeven; het geheele leger werd gevangen genomen, en beide
veldheeren werden ter dood gebracht.--2) rhetor te Thurii, leeraar
van Lysias.--3) Athener, een van de beroemdste grieksche schilders,
tijdgenoot van Alexander d. G.; Praxiteles liet zijne mooiste
marmerwerken door hem beschilderen; dit gebeurde door encaustiek
(z. encaustica); vele van zijne werken vond men later te Rome.--4)
lijfarts van koning Pyrrhus, die aan Fabricius aanbood den koning voor
geld te vergiftigen.--5) van Miletus, geneesheer en epigrammendichter,
vriend van Theocritus.--6) Nic. Curtius, van Cos, grammaticus, vriend
van Cicero, Dolabella en Pompeius.

Nicochares, Nikochares, atheensch blijspeldichter uit het
overgangstijdperk, jonger tijdgenoot van Aristophanes.

Nicocles, Nikokles, 1) zoon en opvolger van Euagoras I, regeerde
over Salamis op Cyprus 374-360.--2) koning van Salamis ten tijde
van Alexander d. G., ook Nicocreon genoemd.--3) vorst van Paphus,
die tot de partij van Antigonus behoorde, leed de nederlaag tegen
een leger van Ptolemaeus en werd met zijne familie gedood (310).

Nicocreon, Nikokreon, z. Nicocles no. 2 en Anaxarchus.

Nicolaus, Nikolaos, van Damascus, grieksch geschiedschrijver,
vriend van Herodes d. G., onderwijzer van de kinderen van Antonius
en Cleopatra. Hij schreef, behalve verscheiden kleinere werken, een
zeer uitgebreide algemeene geschiedenis, waarvan betrekkelijk weinig
bewaard gebleven is.

Nicomachus, Nikomachos, 1) zoon van Machaon en Anticlea, regeerde
met zijn broeder Gorgasus over Pherae. Beiden waren ook bekwame
geneesheeren en kregen als zoodanig na hun dood een tempel, waar
zij als heroën vereerd werden.--2) schrijver (grammateus) te Athene,
wien tegen het einde van den peloponnesischen oorlog werd opgedragen
een duidelijk of verbeterd afschrift van de wetten van Solon te
maken. Wegens misbruiken, in die betrekking gepleegd, werd hij later
aangeklaagd door iemand, voor wien Lysias de pleitrede schreef.--3)
van Stagira, lijfarts van Amyntas II, vader van Aristoteles; ook een
zoon van Aristoteles heette N.--4) treurspeldichter, die eens in den
tragischen wedstrijd eene overwinning op Euripides behaalde.--5)
van Thebe, beroemd schilder op het einde der vierde eeuw, zoon en
leerling van Aristodemus. Sommige van zijne werken werden later naar
Rome overgebracht.--6) van Gerasa, wiskundige omstreeks 100 na C.,
van wien nog een werk over rekenkunde en een over muziek bestaan. Hij
hield zich ook met wijsbegeerte bezig en was een aanhanger der
nieuw-pythagoreïsche school.

Nicomedea, Nikomedeia, hoofdst. van Bithynia aan de golf van Astacus,
in 264 door Nicomedes I gesticht op de plaats van het oude Astacus
(z. a.), later een geliefkoosd verblijf van Diocletianus en van
Constantijn den Gr. Hannibal bracht zich hier in 183 door vergif om
het leven; de geschiedschrijver Arrianus werd er ± 90 na C. geboren.

Nicomedes, Nikomedes, 1) zoon van Zipoetes, verdreef met de hulp der
Galliërs zijn broeder, die hem de regeering over Bithynië betwistte
en stichtte Nicomedea; hij regeerde 281-246.--2) Nic. II Epiphanes
(149-128/115) doodde zijn vader Prusias en regeerde wreed; hij was
geheel van de Rom. afhankelijk.--3) Nic. III Euergetes, opvolger van
den vorigen, moest in 95 Paphlagonia en Cappadocia aan Mithradates
afstaan en stierf kort daarna.--4) Nic. IV Philopator, werd door
zijn stiefbroeder Socrates met hulp van Mithradates verdreven (91),
maar door M.' Aquilius in 90 weder op den troon geplaatst, en liet
zijn rijk bij testament aan de Rom. na (74).

Nicon, Nikon, van Tarentum, een van hen die deze stad aan Hannibal
overgaven (212); bij de herovering door de Rom. sneuvelde hij dapper
strijdend (209).

Niconia, Nikonia, -nion, stad in Scythia aan den Tyras (Dniëstr).

Nicophemus, Nikophemos, Athener, vriend en strijdmakker van Conon en
gedurende diens afwezigheid zijn plaatsvervanger als bevelhebber over
de vloot. Om onbekende redenen werd hij ter dood veroordeeld.

Nicopolis, Nikopolis, naam van onderscheidene steden. 1) prachtige stad
in het Z. van Epirus aan de invaart der Ambracische golf, door Augustus
gesticht ter nagedachtenis aan zijne overwinning bij Actium. Voor de
spelen die daar om de 4 jaar plaats hadden, zie Actia.--2) stad in
Thracia aan den Nestus.--3) stad in Moesia inferior aan den N.-kant van
den Haemus, door Traianus gesticht ter herinnering aan een overwinning
op de Daciërs (102), dicht bij het tegenwoordige Tirnova.--4) stad
in Armenia minor aan den Lycus, gesticht door Pompeius ter eere van
zijne overwinning op Mithradates (65).--5) stad in de Nijldelta nabij
Alexandria, door Augustus aangelegd.

Nicosthenes, Nikosthenes, fabrikant en schilder van vazen in
zwartfigurigen stijl; hij hoort tot den overgangstijd (laatst van de
6de eeuw); er zijn ook enkele roodfigurige vazen uit zijne fabriek
of van zijne hand bewaard gebleven.

Nicostratus, Nikostratos, 1) zoon van Menelaus en Piëris.--2)
atheensch veldheer in den peloponnesischen oorlog, streed op Corcyra
en in Argolis.--3) bevelhebber van een troep argivische huurlingen
onder Artaxerxes Ochus.

Niger (C. Pescennius), zie Pescennius Niger (C.).

Nigidius Figulus (P.), een zeer geleerd vriend van Cicero en een
beoefenaar der pythagoreïsche wijsbegeerte, ervaren in astrologie en
divinatio. Hij schreef verschillende werken: de extis, de auguriis,
de diis e.a. Caesar verbande hem (46).

Nilus, Neilos, de bekende riv. de Nijl, waaraan Aegypte zijne
vruchtbaarheid te danken heeft. Bij Homerus draagt hij den naam
Aegyptus (ho Aigyptos). Hij had zeven mondingen of ostia (stomata):
Pelusiacum, Taniticum, Mendesium, Phatniticum, Sebennyticum,
Bolbitinum en Canobicum. De laatste werd ook wel ostium Heracleoticum
of Naucraticum geheeten. Deze Nijlarmen waren door een net van kanalen
verbonden, terwijl nog weer andere kanalen in zee uitliepen.

Niniveh, stad = Ninus.

Ninnii, plebejisch geslacht uit Campania. Er komt een volkstribuun
L. Ninnius Quadratus voor als hevig tegenstander van P. Clodius
Pulcher, den vijand van Cicero.

Ninus, Ninos, de mythische stichter van het assyrische rijk, wien de
verovering van Babylonië, Medië, Klein-Azië en Batrië en de stichting
van Niniveh toegeschreven worden. Hij stierf na een regeering van
52 jaar en werd opgevolgd door Semiramis, die hij kort te voren tot
vrouw genomen had.

Ninus, Ninos, hoofdst. van het oud-assyrische rijk, ook Niniveh
geheeten, aan den rechteroever van den Tigris gelegen, tegenover de
tegenw. stad Mossoel. De stichting wordt toegeschreven aan Ninus en
Semiramis; in 606 werd het door Cyaxares en Nabopolassar, koningen
van Medië en Babylonië, in den opstand tegen het assyrische rijk
ingenomen en verwoest. De Grieken hebben het dus nooit gekend (zie
Mespila), en hoewel Niniveh ongetwijfeld groot en sterk is geweest,
zijn toch waarschijnlijk de berichten overdreven, die er eene stad
van 480 stadiën (16 uren gaans, evenals Babylon) in omtrek van
maken. Er bleef in verloop van tijd van Niniveh geen spoor over (in
den keizertijd wordt de stad echter wederom vermeld), totdat in 1843
na C. de fransche consul te Mossoel, de heer Botta, en van 1845 tot
'47 de Engelschman Layard door opgravingen in den omtrek van Mossoel,
Khorsabad en Nimroed een schat van bouw- en kunstwerken aan het licht
brachten met allerbelangrijkste opschriften in spijkerschrift, waardoor
de oud-assyrische geschiedenis voor een aanzienlijk gedeelte ontsluierd
is. Niniveh bestond, zooals uit de opgravingen is gebleken uit drie
steden, die dicht bijeen lagen, 1º. het eigenlijke Niniveh, het
Mespila van Xenophon; 2º. Kalach--het Larissa door Xenophon genoemd,
tgw. Nimroed; 3º. een stad ten N. van Niniveh, Dur-Sarrakin geheeten.

Ninyas, Ninyas, zoon van Ninus, z. Semiramis.

Niobe, Niobe, 1) dochter van Phoroneus en Laodice, bij Zeus moeder
van Argus en Pelasgus.--2) dochter van Tantalus en Taygete of Dione,
gemalin van Amphion. Trotsch op haar talrijk en bloeiend kroost--zij
had 7 zonen en 7 dochters (bij Homerus 6 z. en 6 d.), allen door
schoonheid uitmuntend--durfde zij beweren dat haar meer eer toekwam
dan aan Leto, die slechts twee kinderen ter wereld had gebracht. Om
haar voor dezen overmoed te straffen, doodden Apollo en Artemis
al hare kinderen op denzelfden dag. N. zelve versteende van smart
of werd na lang rondzwerven door Zeus op haar gebed in een rots
veranderd. Zoo staat zij nog op de hoogten van den Sipylus, steeds
tranen vergietend over het ondervonden leed.--De rots, die door de
ouden voor de versteende Niobe gehouden werd, meent men dicht bij
Magnesia gevonden te hebben.

Niphates, Niphates = sneeuwgebergte, bergketen in Armenia, ten N. van
de meren Thospitis en Arsissa.

Nireus, Nireus, zoon van Charopus en Aglaia, na Achilles de schoonste
der Grieken voor Troje.

Nisaea, Nisaia, haven van Megara, door lange muren, die door de
Atheners in 460 gebouwd waren, met Megara verbonden.

Nisaei campi, Nisaion pedion, vruchtbare hoogvlakte in Media,
bekend door het voortreffelijke nisaeische paardenras en de groote
koninklijke stoeterijen.

Nisibis, Nisibis, oude en volkrijke stad aan den Mygdonius, in
het N.O. van Mesopotamia (Mygdonia). Het was een stapelplaats voor
den karavaanhandel, en werd onder de Seleuciden Antiochia Mygdonia
genoemd. Als grensvesting speelde N. later een belangrijke rol in de
oorlogen met de Parthen en het Nieuw-Perzische rijk.

Nisus, Nisos, 1) zoon van Pandion, broeder van Aegeus, koning van
Megara, stichter van Nisaea. Toen Minos tegen Attica zou optrekken,
verbond N. zich met Aegeus, en nadat deze overwonnen was, veroverde
Minos ook Megara en belegerde hij Nisaea. Uit liefde voor den
belegeraar trok Scylla, de dochter van N., haar vader een gouden of
purperen haarlok uit, waarvan het behoud van zijn leven afhing; daarop
stierf hij onmiddellijk en de stad werd veroverd, vgl. Comaetho. Hij
werd in een zeearend veranderd en in deze gedaante vervolgt hij zijne
dochter (z. Scylla) onophoudelijk.--2) zoon van Hirtacus, tochtgenoot
van Aeneas, beroemd door zijn vriendschap voor Euryalus. Te zamen deden
ze een nachtelijke aanval op het leger der Rutuliërs en sneuvelden
na er een geduchte slachting aangericht te hebben.

Nisyrus, Nisyros, rotsachtig eiland met gelijknamige stad ten Z. van
Cos, met warme baden. De bevolking was dorisch.

Nitiobriges, Nitiobriges, volksstam in Aquitania. Hoofdstad Aginnum
(Agen) aan den Garumna.

Nitocris, Nitokris, 1) koningin van Babylonië, aan wie vele
bouwwerken toegeschreven werden, die in werkelijkheid door Nebucadrezar
uitgevoerd zijn, daarom wordt zij gewoonlijk voor de gemalin van dezen
gehouden.--2) koningin van Aegypte, van wie verhaald wordt, dat zij,
om haar broeder en voorganger, die door samenzweerders vermoord was,
te wreken, de hoofdschuldigen tot een feest in een onderaardsche zaal
noodigde, die zij vervolgens onder water liet zetten. Om aan de wraak
van het volk te ontkomen, doodde zij zich zelve.

Nitrariae of Nitriae, Nitriai, groote sodameren in eene vallei
(vallis Nitria) ten N. W. van Memphis gelegen.

Nixi (di), drie godheden, die hulp verleenden bij de geboorte, en
wier knielende beelden op het Capitool te zien waren.

Nobiles of optimates heetten bij de Rom. die familiën, die het ius
imaginum hadden, omdat hunne voorzaten curulische ambten hadden
bekleed.

Nobilior, familienaam in de gens Fulvia (Fulvii no. 10-13).

Nola, Nola, belangrijke stad in Campania, ten N.O. van den
Vesuvius. Marcellus behaalde hier in 215 eene overwinning op
Hannibal. Hier is Augustus gestorven.

Nomen. De Grieken hadden geene geslachts- of familienamen. Het
kind ontving één enkelen naam naar de keuze der ouders. Het
eenige middel ter onderscheiding was, dat men den naam des
vaders en in officieele stukken ook den naam van den demus er bij
voegde, b. v. Demosthenes Demosthenous Paianieus, Theophrastos
Theodorou. Bij de Rom. onderscheidde men vooreerst nomen of
geslachtsnaam en praenomen, vóórnaam, b.v. P. Cornelius. De
verschillende familiën van een zelfde geslacht onderscheidden zich
door een derden naam of cognomen, als: Scipio, Cossus, Cinna, Sulla,
Lentulus, Dolabella, enz. Soms vond men nog een vierden naam of
agnomen, waardoor weder een tak der familie werd aangewezen, als:
Africanus, Nasica. Bij adoptie nam de geadopteerde officieel het
nomen gentilicium en het cognomen en dikwijls ook het praenomen van
zijn adoptiefvader aan, doch voegde er dan een adjectief aan toe,
aan zijn vroegeren geslachtsnaam ontleend, b.v. P. Licinius Crassus
Mucianus, P. Cornelius Scipio Aemilianus Africanus minor. Gebeurde
dit evenwel op eenigszins gevorderden leeftijd, dan werden zij ook
dikwijls nog bij hun ouden naam genoemd. Vrijgelatenen namen vóór- en
geslachtsnaam aan van hun vroegeren meester, terwijl zij als cognomen
hun slavennaam behielden, als: P. Terentius Afer, de bekende dichter,
vrijgelatene van P. Terentius Lucanus. Vrijgelatenen van steden
vormden een nomen uit den naam der stad, b.v. P. Pisaurius Achilles
(v. Pisaurum). Meisjes kregen geen naam, zij werden slechts aangewezen
door een gentieladjectief, Cornelia, Tullia, enz.; soms voegde men er
den naam van vader of echtgenoot bij. Zoo was Cicero's dochter Tullia
Ciceronis, zijne vrouw Terentia Ciceronis. Had een vader slechts twee
dochters, zoo noemde hij ze maior en minor; waren er meer, dan werden
zij eenvoudig genummerd: prima, secunda, tertia, enz. Toch komen er in
ouden tijd ook vrouwelijke voornamen voor, als: Aula, Lucia, Publia,
Rutila, Caesellia e. a. Tegen het einde der rom. republiek kwam het
in zwang, aan de meisjes twee adjectieven als naam te geven, hetzij
beide aan de namen van den vader ontleend, als: Caecilia Metella,
hetzij aan die der beide ouders, b.v. Valeria Attia, dochter van
zekeren S. Attius Atticus en Valeria Sextina, hetzij aan andere
familiebetrekkingen, als: Iulia Agrippina, Iulia Drusilla, Iulia
Livilla, de drie dochters van Germanicus. Zeer zeldzaam zijn drie
of vier namen, als: Livia Medullina Camilla, Lucia Baebia Sallustia
Crescentilla. In den keizertijd begint het verschil tusschen nomen
gentilicium en nomen familiae te slijten, en gebruikt men ze door
elkaar. In de 3de en 4de eeuw n. Chr. komt naast de gewone namen het
signum op, een soort herkenningsteeken, of clubnaam, die eerst vooral
tusschen ambtenaren een soort band vormt, en later den eigenlijken
naam verdringt. Het zijn meest groepnamen op ius en ia, van latijnsche
en grieksche woorden afgeleid, b.v. Gaudentius van gaudens, Asterius
van aster. De personen hiermede bedoeld, behooren tot een zelfde
vereeniging, die een bepaald signum, teeken, heeft aangenomen.

Nomenclator, een slaaf, wiens taak het was, de aanzienlijke
en invloedrijke personen te Rome van aangezicht en bij naam te
kennen. Hij, die naar eenig ambt dong, begaf zich geregeld naar het
forum, om zijne candidatuur aan te bevelen, en daar de beleefdheid
vorderde, dat men de burgers bij hun naam aansprak, moest de
nomenclator zijn meester de namen influisteren. In huis moest hij de
bezoekers aandienen.

Nomentanus (L. Cassius), een groote lekkerbek bij Horatius. Een andere
Nomentanus wordt door den dichter om zijne wijsheid geprezen.

Nomentum, Nomenton, latijnsche stad ten N.O. van Rome. De poort en
de weg, die er heen voerden, heetten porta en via Nomentana.

Nominis delatio, de aangifte bij den praetor van den persoon, dien
men wenscht aan te klagen, dus: aanklacht.

Nominis receptio, het aannemen eener klacht door den praetor.

Nomius, Nomios, bijnaam van Apollo, Pan, Hermes en Aristaeus als
herdersgoden.

Nomophylakes, te Athene een college van 7 mannen, door Ephialtes
ingesteld en toegerust met de meeste bevoegdheden, die hij aan den
Areopagus ontnomen had. Deze betrekking werd in 403 afgeschaft en
eerst door Demetrius Phalereus weder in het leven geroepen.--Ook
verscheiden dorische staten hadden nom., die vooral moesten toezien
dat in raads- of volksvergaderingen geen onwettig besluit genomen
werd. Op Corcyra waren zij controleurs van het geldelijk beheer der
magistraten, evenals de atheensche logisten.

Nomothetai, z. epicheirotonia no. 1.

Nonacris, Nonakris, vlek en bergstreek in het N. van Arcadia. Hier
ontsprong de Styx. Nonacrius heros = Euander, Nonacria virgo =
Callisto, Nonacria = Atalanta.

Nonae, zie annus.

Nonii, plebejisch geslacht. Nonius Asprenas, gunsteling van Caesar,
die door Catullus bespot wordt. Hij was proconsul in 46, en legaat
van Caesar in Africa en Hispania.

Nonius Marcellus, rom. taalgeleerde uit Numidia, waarschijnlijk tegen
het midden der 3de eeuw na C.

Nonnus, Nonnos, van Panopolis, omstreeks 400 na C., bezong in
een episch gedicht de daden van Dionysus; later ging hij tot het
Christendom over en leverde hij in denzelfden vorm eene paraphrase
van het evangelie van Johannes. Beide werken zijn bewaard gebleven.

Nora, 1) Nora, oude stad op de Z.kust van Sardinia.--2) ta Nora,
bergslot in Cappadocia, waar Eumenes door Antigonus werd belegerd.

Norba, Norba, 1) sterke vesting in Latium ten Z.O. van Rome, in
492 rom. kolonie in het gebied der Volscen; hier werden na den
tweeden punischen oorlog de carthaagsche gijzelaars bewaard. In
den burgeroorlog werd het door Sulla's troepen verwoest.--2) Norba
Caesarea, rom. kolonie in Lusitania, aan den Tagus, thans Alcantara,
met eene rom. brug, op welker midden een triumfboog van Traianus staat.

Norbani, eene rom. familie, uit Norba afkomstig. 1) C. Norbanus,
volkstribuun in 95, trad toen als aanklager op van Q. Servilius Caepio
(consul 106), die in 105 door de Cimbren was verslagen. Hij werd
wegens die aanklacht in 94 door P. Sulpicius Rufus lege Appuleia
maiestatis aangeklaagd, maar vrijgesproken. Cicero noemt Norbanus
seditiosum et inutilem civem. Hij was praetor op Sicilië in 88,
en consul in 83. Hij werd door Sulla vogelvrij verklaard, leed in
den burgeroorlog twee nederlagen (82) en vluchtte naar Rhodus,
waar hij zich zelf van kant maakte.--2) C. Norbanus Flaccus was
legaat van Antonius en Octavianus in den strijd tegen Brutus en
Cassius; in 38 was hij consul, in 34 hield hij een zegetocht over
de Hispaniërs.--3) Hiervan te onderscheiden is C. Norbanus Flaccus,
consul 24, waarschijnlijk de zoon van den voorgaanden.--4) onder
Domitianus en Traianus komt een L. Appius Norbanus Maximus voor.

Noreia, Noreia, hoofdstad der Taurisci in Noricum, aan den Murius
(Mur), thans Neumark in Stiermarken. Hier werd in 113 de consul
Cn. Papirius Carbo door de Cimbren verslagen.

Noricum, Norikon, sedert 16 een der rom. Donau-provinciën, tusschen
den Donau en de Alpen, van den Aenus (Inn) af tot aan den mons Cetius
(Wienerwald) bij Vindobona (Weenen). De inwoners, Taurisci, van
celtischen stam, waren een nijver volk en dreven over Aquileia een
niet onbelangrijken handel met Italia. De bodem was rijk aan metalen;
het norische staal en de wapenfabrieken van Lauriacum (Lorch, aan den
Donau) waren vermaard. Ook veeteelt en zoutwinning waren bronnen van
bestaan. In de jaren 15-13 werden al de gewesten tusschen Alpen en
Donau tot rom. provinciën gemaakt.

Nortia, etrurische godin van het noodlot, voornamelijk te Volsinii
vereerd.

Nossis, Nossis, lyrische dichteres uit Locri, omstreeks 300. Eenige
epigrammen van haar zijn bewaard gebleven.

Nostoi, epische gedichten betreffende de avonturen van verschillende
grieksche vorsten op hun terugreis van Troje.

Nota censoria, ook notatio, animadversio censoria, openbare bestraffing
door de censoren, als: het schrappen van onwaardige senaatsleden van de
lijst (senatu movere, eicere) of van ridders uit de ridderlijsten, het
overbrengen van burgers uit eene tribus rustica in eene tribus urbana
of wel onder de aerarii (tribu movere, in aerarios referre). Stellig
bewijs van schuld was niet noodig; de persoonlijke overtuiging der
censoren was voldoende; zij behoorden het echter eens te zijn.

Notarius, snelschrijver, verslaggever, geheimschrijver of secretaris.

Nothoi, buiten huwelijk geboren kinderen, of zij, wier ouders tot twee
verschillende staten zonder epigamia behoorden. De laatstgenoemden
kregen, althans te Athene, vrij gemakkelijk het burgerrecht, totdat
in 457 een wet van Pericles bepaalde, dat alleen kinderen van een
atheenschen vader en moeder dit recht zouden mogen hebben. De buiten
huwelijk geborenen waren van alle familierechten uitgesloten; zij
konden van het vermogen van hun vader slechts een bij de wet bepaald
deel (notheia) erven, dat niet meer dan 1000 drachmen kon bedragen.

Notium, Notion, stadje van Aeolis, later haven van Colophon op de
aeolisch-mysische kust.

Notus, Notos, de Zuidenwind, zie Windstreken.

Novaesium = Novesium.

Novaria, thans Novara, stad der Insubres in Gallia Transpadana. Sedert
89 had de stad het ius Latii, sedert 49 was het municipium.

Novemdiale sacrum, een huiselijk reinigingsoffer op den negenden
dag na eene begrafenis. Hiermede gepaard ging een maaltijd, coena
novemdialis of feralis. Ook een godsdienstig feest van negen dagen,
dat somtijds ten gevolge van prodigia door den senaat werd bevolen.

Novempopulana (provincia), zie Aquitania.

Novensiles of Novensides Dii, zie Di(i) Novensides.

Novesium, stad der Ubii aan den Rijn, tevens kwartier van een legioen,
thans Neuss tegenover Dusseldorf.

Novii, oud geslacht uit Capua afkomstig. Omstreeks 90 leefde er een
blijspeldichter Novius; hij was dichter van Atellanae fabulae (z. a.),
evenals zijn tijdgenoot L. Pomponius.

Noviodunum, keltische naam van verschillende steden in Gallia
Transalpina. 1) stad der Bituriges Cubi, tusschen Genabum (Orléans) en
Avaricum (Bourges).--2) stad der Aedui, thans Nevers aan de Loire.--3)
stad der Suessiones = Augusta Suessionum, thans Soissons.--4) stad
der Helvetii, aan den lacus Lemanus (meer van Genève), thans Nyon.

Noviomagus, keltische stedennaam in Gallia Transalpina. 1) bij de
Bituriges Vibisci in Aquitania.--2) bij de Leuci in Belgica aan
de Mosa (Maas).--3) bij de Nemetes aan den Rhenus (Rijn), thans
Spiers.--4) Ulpia Noviomagus, kolonie door keizer Traianus gesticht,
bij de Batavieren, thans Nijmegen. Deze nederzetting is waarschijnlijk
ontstaan in de nabijheid van het kamp, dat de Romeinen in 70 n. C. ten
Z. van het verbrande Batavodurum (z. a.) hebben opgericht.

Novus (homo), de eerste eener rom. familie, die tot een curulisch ambt
gekozen wordt en dus zijne nazaten tot den rang van nobiles verheft.

NP. Zie fasti (dies).

Nuceria, Noukeria, 1) Alfaterna bijgenaamd, stad in het Z. van
Campania, door Hannibal in 216 ingenomen en verbrand, later
herbouwd.--2) stad in het hart van Umbria, met den bijnaam Camellaria,
aan de via Flaminia.--3) stad in Apulia = Luceria.

Nuithones, germaansch volk aan den rechteroever van den Albis (Elbe),
behoort tot die volkeren, die de godin Nerthus vereeren.

Numa Pompilius, Noumas, tweede koning van Rome (± 715-679), een
Sabijn uit de stad Cures, die door wijsheid en godsvrucht de ruwe
zeden der eerste Rom. verzachtte en den openbaren godsdienst regelde
overeenkomstig den raad en de voorschriften der nimf Egeria, met wie
hij vertrouwelijken omgang had. Godsdienstige instellingen van hoogen
ouderdom werden door de Rom. in den regel aan Numa toegeschreven.

Numantia, Noumantia, in Hispania Tarraconensis, aan den Durius
(Douro), hoofdstad van den celtiberischen stam der Arevaci, v. a. der
Pelendones. De stad was door hare ligging op eene hooge en steile,
slechts van ééne zijde toegankelijke rots zoo sterk, dat zij muren
ontberen kon. In 143 bewerkte Viriathus, de aanvoerder der Lusitaniërs,
dat de Arevacers zijne zijde kozen. Toen ontbrandde de Numantijnsche
oorlog. De proconsul Q. Caecilius Metellus Macedonicus behaalde in
het begin (142) groote voordeelen op de Celtiberiërs; doch toen hij
vernam, dat zijn persoonlijke vijand Q. Pompeius (consul in 141) hem
in het bevel zou opvolgen, ontsloeg hij de soldaten die vertrekken
wilden, liet de voorraadschuren onbewaakt aan plundering over, liet
de bogen en pijlen der cretensische boogschutters aan stukken breken
en de olifanten doodhongeren. Pompeius werd dan ook in 141 door de
Numantijnen verslagen en sloot met hen een verdrag (140), dat door
den senaat echter niet bekrachtigd werd. Nadat in 138 de proconsul
M. Pompilius Laenas en in 137 de consul C. Hostilius Mancinus het
onderspit hadden moeten delven en de laatste een schandelijken vrede
had moeten sluiten (zie Hostilii), werd in 133 Scipio Africanus
minor tegen N. afgezonden. Na een merkwaardig beleg van 15 maanden
viel het in zijne handen en werd geheel verwoest. De verschillende
kampen en versterkingen, die Scipio voor deze belegering om de stad
had opgeslagen, zijn niet lang geleden opgegraven.

Numenius, Noumenios, 1) aegyptisch gezant te Rome, 167.--2) van Apamea
in Syrië, omstreeks het einde der 2de eeuw n. C., vereenigde in zijn
werken de leer van Pythagoras met die van Plato tot een nieuw stelsel,
dat volgens zijn beweren echter, hoewel minder duidelijk, reeds
bij Plato te vinden was. Hij was een van de voornaamste voorloopers
der neo-platonici, Plotinus heeft van zijne werken dikwijls gebruik
gemaakt.

Numerianus (M. Aurelius Numerius), jongste zoon van keizer Carus,
vergezelde dezen op zijn veldtocht tegen de Parthen, waarbij Carus
omkwam (283 na C.). Met zijn ouderen broeder Carinus volgde hij
zijn vader op, doch werd in 284 omgebracht door zijn schoonvader,
den praefectus praetorio Arrius Aper.

Numerii. De naam Numerius was in Italia zeer algemeen. Q. Numerius
Rufus, volkstribuun in 57, was tegen de terugroeping van Cicero,
doch kwam hierdoor zelf in moeielijkheden. Cicero bespot hem in zijne
oratio pro Sestio.

Numicii, rom. geslacht, waarvan een paar leden in de volscische en
samnietische oorlogen voorkomen.

Numicius of Numicus, Noumikios, kustriviertje van Latium, valt bij
Ardea in zee.

Numidia, Nomadia, Noumidia, het afrikaansche kustland, van de
rom. provincie Africa af tot aan de rivier Muluchath. De naam van de
bewoners, Numidae, wordt door de ouden afgeleid van Nomades, Nomades,
zwervers. Hoofdstammen waren de Massaesylii en de Massylii. De kust
was bezet met phoenicische volkplantingen, die later in de macht van
Carthago overgingen. Na Carthago's val kreeg koning Masinissa van
de Rom. de geheele kust bij zijn gebied. Hij slaagde er in, zijne
Numidiërs aan vaste woonplaatsen te gewennen en ze op een hoogeren
trap van beschaving te brengen (zie Masinissa). Het O. gedeelte, tot
aan den Ampsaga, werd in 46 door Caesar tot provincie gemaakt onder
den naam Nova Africa; doch ook de naam Numidia bleef in gebruik. Het
westelijk gedeelte kwam in 25 met Mauretania aan Juba; het werd in 37
n. C. bij het Romeinsche rijk gevoegd, en heette voortaan Mauretania
Caesariensis. De Numidiërs waren stoute ruiters en hunne paarden van
een uitmuntend ras.

Numisii, een rom. geslacht van weinig belang.

Numistro, stad heel in het N. van Lucania, op de grenzen van
Zuid-Samnium.

Numitor, Nometor, koning van Alba Longa, vader van Rea Silvia, door
zijn broeder Amulius van den troon gestooten, doch later door zijne
kleinzonen Romulus en Remus hersteld.

Numitorii, rom. geslacht, afkomstig uit Etruria.

Nummus of numus, in het algemeen geldstuk, in het bijzonder de
sestertius. De (nummus) aureus of solidus was gelijk aan 100
sestertiën. Nummi adulterini = valsch geld.

Numonii, rom. geslacht met den familienaam Vala.

Nymphagogos, z. Paranymphos.

Nuncupare, v. nomen capere, iets met name noemen, duidelijk en
ondubbelzinnig uitspreken; vandaar vota nuncupare, zijn wensch
uitspreken, geloften doen. Nuncupatio is ook het plechtig aangaan
eener verbintenis ten overstaan van getuigen.

Nundinae, marktdag, eigenlijk de eerste dag van de week, die mundinum
heette. Zie Trinundinum. Tusschen twee marktdagen lagen 7 andere
dagen in; van den eenen marktdag tot den volgenden verliepen dus
volgens romeinsche telling 9 dagen, vandaar de naam = novemdinae.

Nuntiatio, zie augures.

Nuptiae, bruiloft. Deze had in het huis van de bruid plaats. Na de
sluiting van het huwelijk (z. Confarreatio en Coëmptio) verwijderde
de man zich en haalde daarna de bruid met een stoet van vrienden
in optocht (pompa nuptialis) uit haar huis; men droeg fakkels
(hierdoor werd fax het symbool van het huwelijk), strooide noten en
zong liederen voor Hymenaeus. De jonge vrouw legde in de straat, waar
zij zou wonen, een geldstuk op het sacellum van den Lar Compitalis;
aan het huis gekomen droeg de man haar over zijn drempel.

Nursia, sabijnsche stad aan den Nar, geboorteplaats van Q. Sertorius.

Nurtia = Nortia.

Nycteis, Nykteis, dochter van Nycteus, moeder van Labdacus, ook
Antiope, als dochter van Nycteus.

Nyctelius, Nyktelios, bijnaam van Dionysus naar de nachtfeesten,
Nyktelia, die te zijner eer gevierd werden.

Nycteus, Nykteus, zoon van Hyrieus, koning van Thebe, z. Lycus,
Labdacus en Antiope.

Nyctimene, Nyktimene, dochter van Epopeus, koning van Lesbus; uit
schaamte over de liefde, die zij voor haar vader, of v. a. haar
vader voor haar, had opgevat, verborg zij zich in het diepste der
wouden. Athena veranderde haar in een nachtuil.

Nyctimus, Nyktimos, zoon en opvolger van Lycaon no. 1. Onder zijne
regeering kwam de groote overstrooming van Deucalion over de aarde.

Nymphae, Nymphai, dochters van Zeus, godheden van minderen rang,
personificaties van het leven der natuur in al zijne verschillende
uitingen. Iedere berg, iedere rivier, iedere boomsoort heeft bijzondere
nimfen, in lateren tijd stelde men zich zelfs voor, dat iedere boom een
eigen nimf had, die dan met den boom ontstond en stierf. Overigens zijn
zij onsterfelijk, betoonen zij zich vriendelijk en herbergzaam voor de
menschen, die haar gebied betreden, en sluiten zij zich gaarne aan bij
de hoogere goden, die bij voorkeur in de vrije natuur leven, zooals
Artemis en Dionysus. Soms hebben zij zitting in de vergadering der
goden op den Olympus.--Men onderscheidt ze in: zeenimfen (Oceanides,
Nereïdes), rivier- en bronnimfen (Naïades), bergnimfen (Oreades),
dalnimfen (Napaeae), boschnimfen (Alseïdes), boomnimfen (Dryades,
Hamadryades), soms heeten zij naar de plaats, waar zij zich ophouden:
Acheloïdes, Cithaeronides, Nyseïdes, Dodonides, enz.--Zij genoten
goddelijke vereering vooral in wouden en grotten, bij rivieren en
bronnen, maar ook in vele steden hadden zij prachtige heiligdommen,
nympheia. Men offerde haar geiten, lammeren, melk en olie. Zij
werden afgebeeld als schoone jonge vrouwen, licht of niet gekleed,
gewoonlijk met een of ander attribuut, dat hare beteekenis duidelijk
maakt.--Ook sommige andere goddelijke wezens, die onsterfelijk zijn
en meer dan menschelijke macht hebben, worden nimfen genoemd, ofschoon
zij niet tot het leven der natuur in betrekking staan, bijv. Calypso,
Circe, e. a. Ook in Rome worden Nymphae, oudtijds Lymphae geheeten,
als godheden van het water en van de bronnen, vereerd; ze hadden een
tempel op het Campus Martius; hier hadden de Censoren hun archief.

Nymphaeum, Nymphaion, 1) kaap en haven op de illyrische kust, nabij
Apollonia.--2) kaap in de taurische Chersonesus (Krim).--3) kaap van
het voorgebergte Acte, een uitlooper van het Athosgebergte.

Nympheum, nympheion, gebouw, aan de waternimfen gewijd en versierd met
zuilen en beelden. Daarbinnen stroomden een of meer fonteinen, omgeven
door zitplaatsen, waar men bij groote hitte eene aangename koelte
kon genieten. Te Rome vond men verscheidene nymphea (ook nymphaea,
nymphaia, geschreven). Zulk een nympheum was ook het zoogenaamde
Septizonium (z. a.).

Nymphidius Sabinus (C.), verklikker onder Nero, die zich tot
bevelhebber der lijfwacht wist op te werken. Na Nero's dood werd hij
door zijne eigene soldaten vermoord, toen hij hen van Galba afvallig
zocht te maken.

Nymphis, Nymphis, van Heraclea in Pontus, geschiedschrijver ten
tijde van Ptolemaeus Euergetes, van wiens werken weinige fragmenten
bewaard zijn.

Nymphodorus, Nymphodoros, van Syracuse, schrijver van twee
aardrijkskundige werken ten tijde van Ptolemaeus Philadelphus; eenige
fragmenten van een werk over de merkwaardigheden van Sicilië zijn
bewaard gebleven.

Nysa, Nys(s)a, de plek waar Dionysus door nimfen werd opgevoed. Deze
nimfen worden Nyseides, Nyseides, genoemd en de god zelf Nyseus,
Nyseus. Men zocht dit Nysa in verschillende oorden, in India,
Aethiopia, Caria, Pisidia, Cappadocia, Thracia, Boeotia, op Naxos,
overal waar bergen of steden met den naam Nysa voorkwamen en waar de
god op zijne tochten geweest was. De belangrijkste steden van dien
naam zijn:--1o. Nysa ad Maeandrum, stad in Carië, ten O. van Tralles,
gesticht in de 3de eeuw. Belangrijke ruïnen uit den keizertijd zijn
nog over.--2o. Nyssa in Cappadocia, aan den Halys, z. Gregorius no. 3.

Nyseides, Nyseides, nimfen van Nysa, opvoedsters van Dionysus.

Nyseus, Nysius, Nysigena, Nyseus, Dionysus, naar zijne geboorteplaats
Nysa.

Nysiades = Nyseides.






O.


Oanis, Oanis, riviertje op de Z.kust van Sicilia bij de stad Camarina.

Oaracta, ta Oarakta, vruchtbaar eiland in de Perzische golf op de
kust van Carmania.

Oarus, Oaros, rivier ergens in Sarmatia, die volgens Herodotus in
de Palus Maeotis (zee v. Azow) zou vallen, O.waarts van den Tanaïs
(Don). Bedoeld is de Rha (Wolga).

Oaxus, Oaxos, stad midden op Creta, ook Axus genoemd, aan de rivier
Oaxes.

Obe, z. Phyle.

Obeliscus, obeliskos, hooge, vierhoekige zuil, die naar boven
toe gelijkmatig dunner wordt en aan den top op eenmaal in eene
pyramidale spits uitloopt. Oorspronkelijk behooren deze zuilen, in het
Nederlandsch ook naalden genoemd, in Aegypte te huis, waar zij uit
graniet, marmer of kalksteen in één stuk gehouwen werden. De hoogte
wisselt van 50 tot 150 voet. Vele obelisken zijn met hiëroglyphen
beschreven. Na de verovering van Aegypte door de Perzen schijnt het
houwen van obelisken gestaakt te zijn; verscheidene er van zijn met
groote kosten naar Rome en in de vorige eeuw zelfs naar Londen,
Parijs en New-York overgebracht. In Aegypte stonden zij voor de
tempelgebouwen. Bij eene obelisk behoort een vierkant voetstuk,
rondom ongeveer een voet breeder dan het ondereind der naald.

Obelus, obelos, een dwarsstreepje, waarmede de alexandrijnsche
grammatici in hunne uitgaven van oude schrijvers onechte of verdachte
plaatsen aanduidden.

Obligatio, de band tusschen twee personen of partijen, van wie de een
creditor is en eene vordering heeft, en de andere debitor is en onder
zekere verplichting ligt. Obligationes ex contractu ontstaan uit eene
op wettigen grondslag rustende overeenkomst, obligationes ex delicto
uit een wederrechtelijk vergrijp tegen de rechten van een ander,
waarvoor deze dan vergoeding of voldoening kan vorderen. Verder kent
het Romeinsche recht nog obligationes ex variis causarum figuris,
waartoe o. a. hoort de aansprakelijkheid van den rechter, die een
partijdig vonnis heeft geveld.

Obnuntiatio, mededeeling der augurs, dat de auspiciën ongunstig
zijn. Zie de artikels divinatio en servare de coelo.

Obolos, grieksche munt, vroeger van zilver, later van brons, het 6de
deel van een drachme. Ob. nekrou, z. Charon.

Obrima, Obrimos, zijtak van den Maeander in Phrygia.

Obrimopatre, zij, wier vader machtig is, bijnaam van Athena.

Obsequens (Iulius), schrijver van een werkje over wonderteekenen,
prodigia, waarvan nog een gedeelte over is. Hij leefde waarschijnlijk
in de 4de eeuw na C.

Obucola, Oboukola, stad in Baetica, ten O. van Hispalis (Sevilla).

Ocalea, Okaleia, dochter van Mantineus, gemalin van Abas, moeder van
Acrisius en Proetus.

Ocalea, Okalee, riviertje en vlek in Boeotia ten W. van het meer
Copais.

Oceanides, -ninae, Okeanides, -ninai, -nitides, 3000 dochters van
Oceanus en Tethys, nimfen der zee.

Oceanus, Okeanos, zoon van Uranus en Gaea, de oudste der Titanen,
die zich aan het heerschende godengeslacht heeft onderworpen en door
hen met liefde en zorg behandeld wordt, maar geen aandeel heeft aan de
regeering der wereld, afgezonderd leeft en niet bij de vergaderingen
der goden komt. Bij Tethys is hij de vader van de 3000 stroomgoden
en 3000 Oceaniden. Hij is de god van den grooten stroom (Oceaan),
volgens ouderen eene rivier, volgens lateren een zee, die aarde en
zeeën insluit, waaruit alle wateren der aarde hun oorsprong hebben, en
zon, maan en sterren oprijzen. Aan deze zijde van den Oceaan wonen de
vrome Aethiopiërs en ligt het Elysium, aan gene zijde heerscht eeuwige
duisternis en is de ingang naar het rijk van Hades.--In latere tijden
onderscheidde men verschillende deelen van den Oceaan, bij voorkeur
gaf men dien naam aan den Atlantischen Oceaan (Oc. Occidentalis),
maar ook de Erythraeïsche, Hyperboreïsche, Aethiopische e. a. worden
genoemd. Over het algemeen verbindt men aan het woord Oceanus het
begrip van eb en vloed.

Occelus of Ocellus Lucanus, Okkelos of Okellos ho Leukanos,
pythagoreïsch wijsgeer uit onzekeren tijd; het hem toegeschreven werk
peri tes tou pantos physeos is waarschijnlijk eerst uit de 1e eeuw
voor C.

Ocelum, stad der Graioceli in de Grajische Alpen.

Ocha, berg in het Z. van Euboea, bij de stad Carystus.

Ochus, Ochos, bijnaam van Artaxerxes III.

Ochus, Ochos, 1) linker zijrivier van den Oxus, tgw. Sangalak.--2)
rivier in Hyrcania, die in de Caspische zee uitstroomt, tgw. Atrek.

Ocnus, Oknos, zoon van Tiberis en Manto, stichter van Mantua. V. a. was
hij een zoon of broeder van Auletes, den stichter van Perusia, en
had hij Felsina, het latere Bononia, gesticht.

Ocriculum, Okrikola, welvarend municipium in Umbria aan den Tiber en
de via Flaminia, thans Otricoli.

Octavia (lex) frumentaria ter verhooging van den korenprijs en
gedeeltelijke opheffing der lex Sempronia. Zie Annona en Octavii no. 5.

Octavianus, zie Iulii no. 14.

Octavii, rom. gesl., uit Velitrae afkomstig, dat reeds in den
koningstijd naar Rome verhuisde. 1) Cn. Octavius, rom. vlootvoogd
in den tweeden punischen oorlog (205 en 202). In 192 werd hij als
gezant naar Griekenland gezonden, om Antiochus tegen te werken.--2)
Cn. Octavius, zoon van no. 1, was in 168 rom. vlootvoogd tegen koning
Perseus, die zich op Samothrace aan hem moest overgeven. Van den buit
bouwde hij de porticus Octavia te Rome. In 165 was hij consul; in
162 werd hij te Laodicea vermoord, terwijl hij met een staatkundigen
last in Azië vertoefde.--3) M. Octavius, in 133 volkstribuun met
Ti. Gracchus, verzette zich tegen diens akkerwet en werd op diens
voorstel door het volk afgezet. Zie Sempronii no. 10.--4) Cn. Octavius,
consul in 87, trachtte als hoofd der optimatenpartij Cinna te keer te
gaan en verdreef hem zelfs uit Rome; toen echter Cinna Rome bestormde,
werd Oct. vermoord.--5) M. Octavius, zoon van no. 4, bewerkte als
volkstribuun eene inkrimping der korenwet van C. Gracchus, zie Octavia
(lex) frumentaria.--6) L. Octavius, consul in 75.--7) M. Octavius
was in den burgeroorlog vlootvoogd van Pompeius; hij verdreef Caesars
legaat P. Cornelius Dolabella uit Illyria en nam C. Antonius gevangen
(49). Later belegerde hij tevergeefs A. Gabinius te Salona. Na den slag
bij Pharsalus wordt hij door een gedeelte zijner manschappen verlaten,
hij lijdt een nederlaag tegen P. Vatinius, en vlucht met de rest van
zijn vloot.--8) C. Octavius, geroemd om zijn goedheid en braafheid,
praetor in 61, vernietigde in 60 het overschot van Catilina's benden
en bestuurde daarna met grooten lof Macedonia, waar hij tegen de
Thraciërs streed (60/59). Hij was de vader van keizer Augustus. Hij
stierf in het begin van 58 te Nola.--9) C. Octavius, zoon van no. 8,
geb. in 63, was vier jaar oud, toen zijn vader te Nola overleed. Hij
was de latere keizer Augustus. Zie Iulii no. 14.--10) Octavia,
dochter van no. 8, eerst gehuwd met C. Claudius Marcellus en daarna
(40) met M. Antonius, den drieman, won aller harten door haar edel
en zacht karakter. Zij droeg er veel toe bij om eene uitbarsting
tusschen haar man en haar broeder Octavianus te voorkomen. Doch
Antonius, naar het Oosten vertrokken, verwaarloosde haar, zooals hij
te voren Fulvia had gedaan, en liet zich in 32 van haar scheiden. Zij
stierf in 11, diep betreurd als een toonbeeld van eene rom. vrouw
en moeder. Zij liet de porticus Octaviae bouwen, waarvan nog enkele
brokstukken over zijn. Daar zij nog een oudere zuster had, wordt zij
ook wel minor bijgenaamd. Haar zoon, de in 23 gestorven M. Marcellus
(Claudii no. 37), om wien zij tot haar dood gerouwd heeft, was de
eerste man van Augustus' dochter Julia.--11) Octavia, dochter van
keizer Claudius uit diens derde huwelijk met Valeria Messalina, huwde
in 53 na C. met keizer Nero. Hare strenge zeden konden hem echter
niet behagen. Ze werd eerst door Nero verstooten, daarna verbannen
naar Pandataria en vermoord (62). Zij was zeer geliefd bij het volk,
en na Nero's dood leverde zij de stof voor een tragedie Octavia,
die onder de geschriften van Seneca bewaard gebleven is.

Octodurus, tgw. Martigny, stad der Veragri, in het tegenw. kanton
Wallis.

Octogesa, stad der Ilergetes aan den Iberus in Hispania.

Ocypete, Okypete, een van de Harpyiën.

Ocyrhoe, Okyroe, dochter van Chiron en Chariclo, eene wijze profetes;
zij werd in een paard veranderd.

Odenathus, Odenathos, aanzienlijk burger van Palmyra, die zich in
het zoogenaamde tijdperk der 30 tyrannen tot vorst verhief (261
na C.), den perzischen koning Sapores uit Syrië verjoeg, en door
den rom. keizer Gallienus als mederegent erkend werd. In 267 werd
hij door een bloedverwant omgebracht. Zijne weduwe, de schoone en
begaafde Zenobia nam nu als beheerscheres van het Oosten de teugels
van het bewind in handen.

Odessus, Odessos, milesische kolonie in Thracia aan den Pontus Euxinus
(Zwarte zee), thans Varna.

Odeum, odeion, gebouw voor muzikale wedstrijden, gebouwd op de wijze
van een theater, doch van een dak voorzien. Pericles liet het eerste
odeum te Athene bouwen. Bij het beleg der stad door Sulla in 86 brandde
het af, doch werd op kosten van den cappadocischen koning Ariobarzanes,
Philoromaeus bijgenaamd, weder opgebouwd. Herodes Atticus gaf aan
Athene een tweede odeum ten geschenke, het prachtigste der oude wereld;
het kon 8000 personen bevatten. Ook te Corinthus bouwde Herodes er
een. Na dat van Athene was het odeum van Patrae het prachtigste. Het
eerste odeum te Rome was dat van Domitianus.

Odoacer, een Rugiër, die bij een opstand der rom. huurtroepen zich aan
hun hoofd stelde, den laatsten keizer van het westrom. rijk, Romulus
Augustulus, afzette, en een koninkrijk Italië stichtte, 476 na C. In
493 werd hij ten val gebracht door Theodorik, koning der Oostgothen.

Odomanti, thracische volksstam aan den mons Orbelus, tusschen den
Strymon en den Nestus.

Odrysae, Odrysai, het machtigste volk van Thracia, uitstekende ruiters
met voortreffelijke paarden. Hun grootste macht bereikten zij onder
de achtereenvolgende koningen Teres, Sitalces, met wien de Atheners
in 431 een verbond tegen Perdiccas van Macedonië sloten, en Seuthes
I. Diens neef Seuthes II riep de hulp in der 10000 Grieken, die met
Xenophon huiswaarts keerden. Twisten over de opvolging brachten den
staat later wel in een zekere afhankelijkheid van Macedonië, maar toch
bleef hij zelfstandig bestaan, ook nog onder de Rom., tot hij eindelijk
in 46 n. C. onder den naam Thracia bij het rijk werd ingelijfd.

Odysseus, Odysseus, Ulixes, zoon van Laërtes of Sisyphus en
Anticlea, koning van Ithaca, Same en Zacynthus. Ook hij had naar
de hand van Helena gedongen, en toen aan Tyndareos een goeden
raad gegeven (z. Helena), uit dankbaarheid daarvoor was deze zijn
voorspraak bij Icarius, toen hij diens dochter Penelope tot vrouw
begeerde. Toen de trojaansche oorlog uitbrak, was O. verplicht mede
op te trekken; v.s. had hij door geveinsde krankzinnigheid getracht
zich aan die verplichting te onttrekken, maar was deze list door
Palamedes (z.a.) ontdekt. Hij ging dus met 12 schepen naar Troje
en toonde zich daar een dapper en volhardend krijgsman, maar vooral
onderscheidde hij zich door schranderheid, tegenwoordigheid van geest
en welsprekendheid. Daarom werd hij vooral gaarne gebruikt, waar
deze eigenschappen te pas komen, als onderhandelaar of verspieder,
en luistert men met aandacht naar zijn raad. Vóór het begin van den
oorlog werd hij naar Troje gezonden om Helena terug te eischen,
hij weet Achilles (z.a.) op te sporen, als deze zich op Scyrus
verborgen houdt, bij den strijd om de wapenen van Achilles behaalt
hij de overwinning op den grooten Aiax, en het houten paard, waardoor
eindelijk Troje genomen werd, was van zijne vinding. Maar bovenal
is hij beroemd door vele gevaren en avonturen, die zijne terugreis
bemoeilijkten en die het onderwerp uitmaken van de Odyssea van
Homerus. Tien jaar lang zwierf hij over de zee en door verre landen,
eer hij zijn vaderland weder bereikte. Reeds was hij tot kaap Malea
gekomen, toen een storm hem naar het land der Lotophagen dreef, waar
sommige van zijn makkers zoo door den smaak van de zoete lotusvrucht
bekoord werden, dat zij met geweld naar de schepen teruggedreven
moesten worden. Daarna landde hij bij de Cyclopen, hier beroofde
hij den woesten menscheneter Polyphemus (z.a.) van het gezicht,
waarom hij sedert voortdurend door den toorn van Poseidon vervolgd
werd. Op het eiland van Aeolus werd hij goed ontvangen, en bij zijn
vertrek kreeg hij een zak mede, waarin alle winden opgesloten waren
behalve de Westenwind, zoodat de vaart zeer voorspoedig was, maar
in het gezicht van Ithaca openden sommige schepelingen den zak, de
winden ontsnapten en een geweldige storm dreef het schip weder naar
het eiland van Aeolus terug. Vervolgens kwam hij bij de Laestrygonen
(z. Antiphates) en bij Circe (z.a.), op wier raad hij over den Oceaan
zeilt en in het voorportaal der onderwereld de schim van Tiresias over
zijne verdere lotgevallen ondervraagt. Langs het eiland der Sirenen,
tusschen Scylla en Charybdis doorzeilend, komt hij op Thrinacia,
waar zijne tochtgenooten, door den uitersten honger gedreven,
zich in weerwil van zijne dringende vermaningen aan de kudden van
Helius vergrijpen. Deze beklaagt zich bij Zeus, die het schip van O.,
zoodra het weder in zee is, door een bliksemstraal verbrijzelt en alle
schepelingen doet omkomen, behalve O. zelf, die op een plank naar het
eiland Ogygia drijft. Daar wordt hij ontvangen door Calypso (z.a.),
en zeven jaar blijft hij, hoewel door heimwee verteerd, bij haar;
als zij hem eindelijk op uitdrukkelijk bevel der goden laat gaan,
vaart hij 18 dagen lang gelukkig op een door hem zelf vervaardigd
vlot; daarna merkt Poseidon hem op, en in een vreeselijken storm
wordt het vlot verbrijzeld, maar door de hulp van Ino Leucothea komt
hij, met verlies van alles, zelfs van zijne kleederen, op het eiland
Scheria. Van uitputting valt hij in slaap, en zoo wordt hij gevonden
door Nausicaa, die hem naar het hof van haar vader Alcinous, koning
der Phaeaciërs, brengt. Nadat hij hier eenige dagen eene gastvrije
ontvangst had genoten, zich bekend gemaakt en zijne lotgevallen
verhaald had, wordt hij eindelijk, met geschenken overladen, naar
zijn vaderland teruggebracht. Daar verneemt hij dat zijne moeder van
verdriet over zijne lange afwezigheid gestorven is, dat zijn vader
zich uit de stad teruggetrokken heeft, dat sedert drie jaar meer
dan 100 edele jongelieden naar de hand van Penelope dingen, en in
afwachting van hare beslissing in zijn huis brassen en zwelgen en zijn
vermogen verteren, en eindelijk dat Telemachus, die in den laatsten
tijd begonnen is zich krachtiger tegen hen te verzetten, nauwelijks
voor hunne lagen veilig is. Door Athena, zijne trouwe beschermster,
als oude bedelaar vermomd, maakt hij zich voorloopig alleen aan zijn
zoon bekend, dan gaat hij naar zijn huis en komt er juist wanneer
Penelope, die nog steeds op de terugkomst van haar gemaal hopend,
tot nu toe aan hare vrijers geen beslissend antwoord gegeven heeft,
zich eindelijk gedwongen ziet eene keuze te doen. Zij verklaart dat
zij hem tot echtgenoot zal nemen, die den boog van O. kan spannen,
en als niemand daartoe in staat is, vraagt O. zelf, nog steeds als
bedelaar vermomd, of hij het beproeven mag; zij stemt toe, en zoodra
hij den boog in handen heeft, doodt hij met de hulp van Telemachus
en eenige getrouwe dienaars al de overmoedige vrijers. Daarna maakt
hij zich bekend, terwijl Athena een oproer stilt, dat door den moord
der vrijers dreigde te ontstaan.--Over zijne verdere lotgevallen zijn
de berichten verschillend. V.s. doodde hem zijn eigen zoon Telegonus
(z.a.), zonder hem te kennen, v.a. was hij naar Italië gegaan en had
daar verscheiden steden gesticht.

Oea, Oia, 1) vlek op het eiland Thera.--2) stad op de kust van Africa,
tusschen de beide Syrten.

Oeager, Oiagros, koning van Thracië, v.s. vader van Orpheus en
Linus. Vandaar Oeagrius = thracisch.

Oeagrides, Oiagrides, de Muzen, als zusters, van Orpheus, den zoon
van Oeager.

Oeanthe, -ea, Oianthe, Oiantheia, stad der Locri Ozolae aan de westkust
van de golf van Crisa.

Oeax, Oiax, zoon van Nauplius no. 2.

Oebalia, de burcht van Tarentum. Zie Oebalus.

Oebalides, Oibalides, Hyacinthus of de Dioscuren (Oebalii fratres),
afstammelingen van Oebalus. Soms alg. = Spartaan.

Oebalus, Oibalos, 1) zoon van Cynortas of Perieres, koning van Sparta,
vader van Tyndareos. Naar hem wordt Helena Oebalia pellex en Tarentum
Oebalia arx genoemd.--2) zoon van Telon, verliet het eil. Capreae,
waar zijn vader over de Teleboërs regeerde, en vestigde een nieuw
rijk in Campanië.

Oechalia, Oichalia, naam van verschillende steden, als: 1) in
Thessalia aan den Peneus, tusschen Tricca en Pelinna, de zetel van
den door Heracles gedooden Eurytus.--2) in het N. van Messenia.--3)
in Trachis.--4) nabij Eretria op Euboea.--5) in Aetolia.

Oeclides, Oikleides, zoon van Oecleus, Amphiaraus.

Oecus, eene zaal in een rom. huis, zonder lichtopening in de
zoldering. Het licht moest dus door vensters naar binnen vallen of
het vertrek moest op een peristylium of veranda uitkomen. Ze diende
als pronkzaal (z. domus) of als triclinium.

Oedipus, Oidipous, Oidipodes, zoon van Laius en Iocaste. Wegens
een onheilspellend orakel (z. Laius) gaf zijn vader hem kort na
zijne geboorte aan een herder, met bevel het kind op den Cithaeron
te dooden. Door medelijden bewogen, volbracht de herder dien last
echter niet, maar gaf het kind aan een anderen herder, die het medenam
naar Corinthe en het aan zijn heer, den kinderloozen koning Polybus,
gaf. O. groeide op in de meening dat hij een zoon van Polybus was,
maar toen hij volwassen was geworden, werd hem eens bij een feest
toegevoegd, dat hij zich voor een ondergeschoven kind wat al te trotsch
gedroeg. Deze woorden griefden hem, en daar hij op zijne vragen om
inlichtingen van iedereen ontwijkende antwoorden kreeg, besloot hij
het delphische orakel over zijne afkomst te gaan ondervragen. Ook hier
kreeg hij echter op deze vraag geen antwoord, maar de Pythia herhaalde
tot hem, wat eens tot Laius gezegd was: dat hij zijn vader zou dooden,
met zijne moeder zou trouwen en met haar een geslacht zou verwekken,
dat goden en menschen tot gruwel zou zijn. In de onzekerheid, of
hij niet misschien toch een zoon van Polybus en diens echtgenoote
was, besloot hij in ieder geval niet naar Corinthe terug te keeren,
en onverschillig waarheen hij zich begeven zoude, sloeg hij den weg
naar Thebe in. Op een smallen bergweg kwam hem een reiziger te gemoet,
die op een wagen gezeten was en door eenige dienaars begeleid werd;
wijken was moeielijk, er ontstond een twist, waarbij O. den reiziger en
zijn geheel gezelschap doodde, behalve één man die ontvluchtte. Daarna
kwam hij in Thebe aan en vond het land in de grootste verwarring: de
koning was kort te voren op reis aangevallen en gedood, en bovendien
werd het land geteisterd door de Sphinx (z. a.), die reeds talrijke
slachtoffers gemaakt had. In deze omstandigheden nam Creon, de broeder
der koningin, voorloopig de regeering in handen en maakte bekend,
dat hij, die het land van de Sphinx zou verlossen, met de hand van
Iocaste en de koninklijke waardigheid zou beloond worden. O. lost
het raadsel van de Sphinx op en wordt zoo koning van Thebe, maar
tevens huwt hij, zooals het orakel voorspeld had, met zijne moeder;
dat hij de moordenaar van Laius is, kan hij niet vermoeden, want de
eenige man, die het bericht van diens dood in de stad gebracht heeft,
beweert dat hij door een rooverbende den dood gevonden heeft; op deze
wijze wil hij het n.l. doen voorkomen, dat hijzelf niet uit lafheid,
maar voor de overmacht gevlucht is. Lang regeert O. gelukkig en tot
heil van het land, bij Iocaste krijgt hij vier kinderen: Eteocles,
Polynices, Antigone en Ismene. Na vele jaren wordt het land echter
door een verschrikkelijke pest bezocht, en in den hoogsten nood
zendt O. zijn zwager Creon naar Delphi, ten einde Apollo om raad te
vragen. Het antwoord luidt dat de toorn der goden op het land zal
blijven drukken, totdat de moordenaar van Laius verbannen of ter dood
gebracht zal zijn. Vol ijver begint O. zijne nasporingen om hem te
vinden, maar niemand kan hem inlichtingen geven dan de man, die bij
den moord tegenwoordig is geweest, toevallig dezelfde die hem als kind
op bevel van Laius had moeten dooden. Terwijl deze man ondervraagd
wordt, komt een bode uit Corinthe den dood van Polybus berichten,
deze bode is dezelfde, die O. als kind van den anderen herder had
overgenomen en naar Corinthe gebracht, en door de elkander aanvullende
verklaringen van deze twee personen ontdekt O. eindelijk, hoe de oude
orakels vervuld zijn. Hij steekt zich in wanhoop de oogen uit, terwijl
Iocaste zich ophangt. Ofschoon hij in het begin gewenscht had, volgens
het bevel der goden, uit het land verbannen te worden, weet Creon hem
tot bedaren te brengen, en zoolang deze regeert, blijft O. inderdaad
te Thebe. Toen echter zijne beide zonen volwassen waren geworden,
behandelden zij hun vader met minachting, en spoedig dwongen zij
hem het land te verlaten. O. vloekt zijne zonen en terwijl zij zich
alleen om de bevrediging hunner heerschzucht bekommeren, begint hij,
oud en blind, een zwervend leven, waarbij hem zijne dochter Antigone
trouw vergezelt en ook Ismene hem nu en dan diensten bewijst. Wel
verklaarde een later orakel, dat het land, waar het graf van O. zich
zou bevinden, groot en bloeiend zou worden en door Thebe niet te
overwinnen zou zijn, en trachtten daarom Creon en Polynices hem te
bewegen naar zijn vaderland terug te komen, maar O., die intusschen
bij Theseus in Attica vriendelijk opgenomen is, wil hiervan niets
weten. Met de goden verzoend, eindigt hij zijn leven zacht in het
woud der Eumeniden op den heuvel Colonus bij Athene, zijn graf is
alleen aan de koningen van Attica bekend en is een onderpand van
heil voor hun land.--Volgens de oudste verhalen was de naam van zijne
moeder Epicaste, en regeert hij na de ontdekking zijner gruweldaden,
hoewel door de Erinyen gekweld, tot het einde van zijn leven over
Thebe. Nadat Epicaste zich opgehangen had, nam hij Euryganea tot
vrouw, en deze was de moeder zijner vier kinderen. Later zoude hij
haar verstooten en Astymedusa tot vrouw genomen hebben.

Oeneis, Oineis, eene van de 10 phylen, waarin de bevolking van Attica
door Clisthenes verdeeld werd.

Oeneon, Oineon, havenstad der Locri Ozolae.

Oeneus, Oineus, zoon van Portheus of Porthaon, koning van Calydon
en Pleuron, de eerste die den wijnbouw in Aetolië invoerde, waartoe
Dionysus hem zelf den eersten wijnstok gaf. In zijn tijd had de
calydonische jacht plaats. De zonen van zijn broeder Agrius zetten hem
gevangen en gaven de regeering aan hun vader, Diomedes doodt echter
na zijne terugkomst van Troje Agrius met de meeste van diens zonen
en geeft de regeering aan zijn grootvader terug, die haar echter aan
zijn schoonzoon Andraemon afstaat.--Op eene reis in de Peloponnesus
werd hij door de in leven gebleven zonen van Agrius gedood. Diomedes
begroef hem in Argos, op de plaats die naar hem Oenoë genoemd werd.

Oeniadae, Oiniadai, oude kustst. van Acarnania aan den mond van den
Achelous, die ze in den winter onder water zette. De burcht, Nasus,
Nesos (z. a.), lag op een eilandje in een meertje.

Oenides, Oineides, Meleager en Diomedes, zoon en kleinzoon van Oeneus.

Oenoanda, Oinoanda, stad in Cabalia, op de grenzen van Lycia.

Oenoë, Oinoe, 1) attische demus bij Eleutherae, tot de hippothoönsche
phyle behoorende, grensvesting tegen Boeotia.--2) attische demus der
phyle Aeantis, bij Marathon.--3) corinthische sterkte aan de golf van
Corinthus.--4) vlek in Argolis, ten W. van Argos.--5) stadje in Elis
aan den Ladon, oudtijds Ephyra geheeten.

Oenomaüs, Oinomaos, zoon van Ares, koning van Pisa. Daar hem voorspeld
was, dat hij zou sterven wanneer zijne schoone dochter Hippodamea
trouwde, maakte hij bekend, dat hij hare hand slechts aan dengene
zou geven, die hem in den wedren overwon. Daar hij van Poseidon
paarden gekregen had, die alle andere in snelheid overtroffen,
was hij zeker dat deze voorwaarde niet vervuld konde worden. Reeds
velen, die om Hippodamea aanzoek gedaan hadden, waren op deze wijze
door O. overwonnen en gedood, totdat Pelops den wagenmenner van O.,
Myrtilus, omkocht om zwarte was in plaats van pinnen in de assen
van den wagen van zijn heer te steken, daardoor viel de wagen van
O. om, hij werd door zijne paarden voortgesleept en kwam jammerlijk
om.--V. a. overwon Pelops hem niet door verraad, maar door de hulp van
Poseidon, die hem paarden geschonken had, nog vlugger dan die van O.

Oenone, Oinone, 1) oude naam van Aegina.--2) dochter van den riviergod
Cebren, gemalin van Paris, bij wien zij een zoon had, Corythus
(z. a.). Toen Paris doodelijk gewond was, liet hij zich hij haar
brengen, daar zij hem konde genezen, maar vertoornd over zijne ontrouw,
weigerde zij. Maar toen hij gestorven was, wierp zij zich van smart
op den brandstapel, waarop zijn lijk lag, en verbrandde zij met hem.

Oenophyta, ta Oinophyta, vlek in Boeotia aan den Asopus, waar de
Atheners in 456 de Boeotiërs versloegen.

Oenopia, Oinopia, oude naam van het eil. Aegina.

Oenopion, Oinopion, zoon van Dionysus of Rhadamanthys en Ariadne, die
van Creta naar Chius verhuisde en daar den wijnbouw invoerde, z. Orion.

Oenotria, Oinotria = wijnland, oude naam voor Lucania en Bruttii, en
dichterlijk voor geheel Italia. De Oenotri zijn de oudste bewoners
dezer streken; ze werden door de Grieken, die zich aan hun kusten
vestigden, onderworpen. Een gedeelte der Oenotri vindt men nog later
op Sicilia, zie Morgantium. Zie ook Oenotrus.

Oenotropi, -pae, Oinotropoi, dochters van Anius, die van Dionysus het
vermogen hadden gekregen om alles wat zij wilden in wijn, v. a. in
wijn, koren en olie, te veranderen. Haar vader konde door deze
gave het grieksche leger voor Troje negen jaar lang van het noodige
voorzien. Later trachtte Agamemnon de meisjes met geweld naar Troje
te brengen, doch Dionysus veranderde ze in duiven.

Oenotrus, Oinotros, jongste zoon van Lycaon, verhuisde uit Arcadië
naar Italië, waarvan een deel naar hem Oenotria genoemd werd.

Oenus, Oinous, rivier in Laconica, die boven Sparta in den Eurotas
valt.

Oenussae, Oinoussai, 1) vijftal eilandjes tusschen Chius en de
aziatische kust (het Mimasgebergte).--2) eilandengroep ten Z. van
Messenia.

Oeonus, Oionos, zoon van Licymnius, bondgenoot van Heracles in
den oorlog tegen Augias, eerste overwinnaar in den wedloop bij de
olympische spelen. In Sparta werd hij door de zonen van Hippocoön
gedood, later werd er een gedenkteeken voor hem opgericht.

Oëroë, Oeroa of Oeroe, riviertje en eilandje bij Plataeae in Boeotia.

Oesyme, Oisyme, thasische kolonie op de thracische kust, tusschen
den Nestus en den Strymon.

Oeta, Oite, zijtak van het Pindusgeb., die zich ten Z. van Thessalia
tot bij de Malische golf uitbreidt en waarvan de Callidromus met
den pas der Thermopylae en de Cnemis eene voortzetting zijn. Het is
een woest gebergte, bijna 6000 voet hoog. Op den Oeta liet Heracles
zich verbranden.

Oetaei, Oitaioi, thessalische volksstam aan het Oetagebergte, ten
W. van Doris en Malis.

Oetylus, Oitylos, havenstad in Laconica aan de Messenische golf met
een tempel van Serapis.

Ofella, familienaam in de gens Lucretia, (Lucretii no. 4).

Ofilii. A. Ofilius, een bekwaam rechtsgeleerde, tijdgenoot van Cicero
en vriend van Caesar. Een andere Ofilius komt voor in den oorlog van
Octavianus tegen S. Pompeius.

Ogulnia (lex) van de volkstribunen Q. en Cn. Ogulnius (300), dat er
in plaats van 6 patricische pontifices en 6 (v. a. 5) patr. augurs 9
pontifices en 9 augurs zouden gekozen worden, en dat hiervan 5 plaatsen
door plebejers moesten bezet worden. Hieruit blijkt duidelijk, dat
reeds in 300 de aanzienlijke plebejers de macht in handen hadden.

Ogulnii. Van deze familie zijn slechts twee broeders bekend;
zie Ogulnia lex. Als aedilen lieten zij in 296 van de boeten, aan
woekeraars opgelegd, bronzen beelden tot versiering van Rome gieten,
o.a. van Romulus en Remus, door de wolvin gezoogd. Zie hieromtrent
Rumina. Q. Ogulnius was een dergenen, die in 293 naar Epidaurus werden
gezonden, zie Aesculapius.

Ogygia, Ogygia, 1) het eiland van Calypso, de navel der zee genoemd,
waarmede waarschijnlijk bedoeld wordt, dat het zoo ver mogelijk van
ieder vastland verwijderd was.--2) oude naam van Thebe.

Ogyges, Ogygus, Ogyges, Ogygos, een attische of boeotische koning
uit zeer ouden tijd, onder wiens regeering het land door een groote
overstrooming geteisterd werd. Een van de poorten van Thebae heette
de Ogygische, ook een woud en heuvel in de nabijheid van de stad
droegen dien naam.--Ook worden Ogygische nimfen genoemd, die voor
dezelfde gehouden worden als de Erinyen.

Oicles, -cleus, Oikles, -kleus, kleinzoon van Melampus, vader van
Amphiaraus. Hij vergezelde Heracles op diens tocht tegen Laomedon
en sneuvelde daarbij. V.a. zoude hij echter behouden van Troje
teruggekomen zijn en sedert in Arcadië gewoond hebben.

Oiclides, Oikleides, Amphiaraus, zoon van Oicles.

Oikia, Oikos, huis. Hoewel de inrichting van de huizen bij de
Grieken, evenals overal, naar de beschikbare ruimte en de behoeften
der bewoners verschillend geweest moet zijn, kan men zich toch,
gebruik makende van de mededeelingen van oude schrijvers, zeer in
het algemeen een denkbeeld vormen van hun aanleg. Eigenaardig is
aan de grieksche huizen ten eerste, dat een betrekkelijk groot deel
van de door muren ingesloten ruimte onoverdekt blijft, ten tweede,
dat de vertrekken verdeeld zijn in een afdeeling voor mannen, waar
ook vreemden ontvangen, gastmalen gegeven worden, enz., en eene
afdeeling voor vrouwen, waar geen vreemde komt en de eigenlijke
zetel van het huiselijke leven is. In de huizen, of liever paleizen,
die Homerus beschrijft, komt men van de straat door een met dubbele
deuren gesloten gang (prothyron) op een open plaats (aule), omgeven
door vertrekken voor slaven, stallen en dgl. Aan beide zijden van de
voordeur was eene zuilengalerij (aithousa aules) en aan de overzijde
eene dergelijke, maar doorloopende en waarschijnlijk ruimere, galerij
(aithousa domatos), waarachter het eigenlijke woonhuis (doma, domos; de
aule met de galerijen, enz., heeten met elkander prodomos) lag. Achter
deze galerij ligt het mannenvertrek (megaron), vanwaar een kleine gang
(prothyron) naar de overige vertrekken (thalamoi) van het huis geleidt;
onder deze is een het gewone verblijf van de huisvrouw met hare
slavinnen, terwijl de verdere ruimte en, waar deze niet voldoende is,
ook een bovenverdieping (hyperoon) slaapkamers, voorraadkamers, enz.,
bevat. Van de voorgalerij loopt verder een gang langs de geheele diepte
van het huis, waarop de verschillende aan die zijde gelegen vertrekken
een uitgang hebben.--Van een atheensch huis uit den hellenistischen
tijd kan het plan op deze bladzijde eene voorstelling geven. Daarop is
a de voordeur (auleios thyra), b een gang (thyron, pylon, thyroreion),
met een portierswoning aan de eene en een stal aan de andere zijde, c
de open plaats (aule) der mannenafdeeling (andronitis), aan alle vier
zijden door zuilengangen omgeven (vandaar ook peristylion), rondom
welke de mannenvertrekken (andrones, oikoi, 1-9) gelegen zijn. Uit
deze aule, leidt een gang d (mesaulos, metaulos z.a.) naar de aule,
e, van het vrouwenverblijf (gynaikeion, gynaikonitis, deze aule heeft
slechts aan drie zijden zuilengangen, terwijl aan de vierde zijde
in het midden een vertrek f ligt, dat naar de aule geheel open is,
waarschijnlijk de eigenlijke huiskamer (parastas, prostas); naast dit
vertrek zijn twee slaapkamers (thalamos en amphithalamos, g); aan de
andere zijden van de aule zijn verschillende andere vrouwenvertrekken,
geheel achter in het huis zijn vertrekken h, waar de vrouwen arbeiden,
en door de achterdeur i (kepaia thyra) komt men in den tuin of op
straat.--Het behoeft niet gezegd te worden dat dit plan, dat geheel
en al berust op soms niet volkomen duidelijke aanwijzingen bij oude
schrijvers, in de werkelijkheid vele en belangrijke wijzigingen konde
en moest ondergaan,--al ware het slechts omdat daarbij op eene ruimte
gerekend is, die soms onvoldoende, maar zeer dikwijls ook niet noodig
en niet beschikbaar moet geweest zijn. In vele gevallen wordt melding
gemaakt van een bovenverdieping, die in groote huizen alleen gediend
kan hebben als verblijf voor slaven, bergplaats, enz., maar waarheen
in kleinere het geheele vrouwenverblijf verplaatst is, zoodat dit in
het geheel geen afzonderlijke aule had. Zeer groote afwijkingen toont
bovenstaand plan van de overblijfsels van een particuliere woning,
op Delus gevonden, waarvan de indeeling volstrekt niet met die van
bl. 437 te vergelijken is, alleen is in B de gang te herkennen,
terwijl C de open plaats geweest moet zijn, die klein en smal is
en geene sporen van zuilen meer vertoont, bij F was een waterput,
de bestemming van de overige ruimten is niet nader te bepalen. Dat
dit echter geen armoedig huis geweest is, mag men uit den smaakvol
met ionische zuilen versierden voorgevel veilig besluiten.

Oikoumene (ge), eigenlijk het bewoonde gedeelte van de aarde; men
veronderstelde, dat de keerkringen wegens de hitte onbewoonbaar
waren. In engeren zin beteekent oik. het aan de Grieken, later aan
de Romeinen bekende of door hen beheerschte gedeelte der aarde,
orbis Romanus, orbis terrarum antiquis notus.

Oileus, Oileus, koning der Locriërs, een van de Argonauten, bij
Eriopis vader van Aiax, bij Rhene van Medon.

Oionopoloi, Oionistai, waarzeggers, die de toekomst voorspellen uit
wonderteekenen (terata), voornamelijk uit het verschijnen van vogels,
de omstandigheden, waarin deze zich vertoonen, de richting, waarin
zij vliegen, enz.

Olba, Olbe, stad in het binnenland van Cilicia Trachea, ten N. van
Soli, in den hellenistischen tijd zetel van het priestergeslacht der
Teucriden; hier vond men den tempel van Zeus Olbios, Zeus Olbios,
waarvan nog vele overblijfselen bewaard gebleven zijn.

Olbia, Olbia, 1) stad op de Oostkust van Sardinia, de meest gewone
landingsplaats der Rom.--2) kuststad in Gallia Narbonensis, door
Massilia (Marseille) gesticht. Tgw. Eoubes.--3) vesting in Pamphylia,
in den hoek der Pamphylische golf.--4) stad in Bithynia, ook Astacus
genoemd, z. a.--5) stad in Scythia, ook Borysthenis geheeten, aan de
monden van den Borysthenes (Dniepr) en den Hypanis (Bug).

Olcades, Olkades, kleine volksstam in Hispania, in het gebied der
Oretani, aan den bovenloop van den Anas (Guadiana).

Olcinium, illyrische zeestad, ten W. van Scodra, thans Dulcigno. In den
oorlog tegen Gentius (168) schaarde zij zich aan de zijde der Romeinen.

Olearas = Oliarus.

Olen, Olen, mythisch dichter, uit Lycië of uit het land der
Hyperboreërs afkomstig, de eerste die op Delus orakels van Apollo
verkondigde, uitvinder van de epische versmaat. Op Delus werden
oude hymnen van hem bewaard, waarvan de inhoud voor zeer belangrijk
gehouden werd.

Olennius, primipilaris, d.i. eerste centurio bij de pilani of triarii,
onder keizer Tiberius, in 28 na C. naar de Friezen gezonden om de
schatting van runderhuiden te innen, bracht hen tot opstand door zijne
hebzucht. Hij eischte huiden van oerossen of wilde stieren, die bijna
uitgeroeid waren, en daar de Friezen geene zoo groote huiden konden
leveren, werd hierdoor eene bron van afpersingen geopend.

Olenus, Olenos, bewoner van den Ida, wiens gemalin Lethaea zich
beroemde schooner te zijn dan alle godinnen; voor dezen overmoed
werden beiden in steenen veranderd.

Olenus, Olenos, 1) eene der 12 achaeïsche bondssteden, aan de golf van
Patrae (Patras).--2) oude stad in Aetolia, ten W. van den Aracynthus,
zetel van Oeneus, door de Aetoliërs verwoest.--Dichterlijk Olenius =
achaeisch of aetolisch, Olenia capella = de geit Amalthea.

Oliarus, Oliaros, eil. van de groep der Cycladen, ten W. van Parus,
thans Antiparo. De beroemde grot wordt bij de ouden niet vermeld en
schijnt hun dus niet bekend te zijn geweest.

Oligyrtus, Oligyrtos, bergvesting in N.O. Arcadia, ten Z. van
Stymphalus.

Olisipo, Olisipon, stad in Lusitania, thans Lissabon, zie Junii no. 4.

Olizon, Olizon, stad in het Z. van het thessalische landschap Magnesia,
tegenover het eil. Euboea.

Ollius (T.), de vader der schoone, maar beruchte Poppaea Sabina,
Nero's tweede vrouw. Ollius was een vriend van Seianus en werd in
diens val medegesleept. Zijne dochter droeg niet den naam van haar
eigen vader, maar van haar moeders vader.

Ollius, thans Oglio, rechterzijtak van den Padus (Po), die in zijn
loop den lacus Sebinus (lago d'Isea) vormt.

Oloösson, Oloosson, stad der Perrhaebi in het N. van Thessalia.

Olophyxus, Olophyxos, stad aan den berg Athos met eene gemengde
bevolking van Thraciërs, Pelasgen en Grieken (Chalcidiërs).

Olpae, Olpai, Olpe, sterkte in Acarnania, op een heuvel aan de Oostkust
der Ambracische golf gelegen.

Oltis, rechter zijtak van den Garumna.

Olurus, Olouros, 1) vesting in Achaia bij Pallene op de sicyonische
grenzen.--2) ook Oluris en Dorium geheeten, stad in het N. van
Messenia.

Olympia, he Olympia, was niet zoozeer eene stad, als wel eene
verzameling van tempels met de noodige worstelperken, loop- en
renbanen voor de spelen, alles in een liefelijk oord ten N. van de
rivier Alpheus en ten O. van de beek Cladeüs gelegen te midden van
plataan- en olijfboomen. In het eigenlijke tempelgebied (he Altis),
gedeeltelijk door muren omgeven, lagen ook het Heraeum, de oude
tempel van Hera (vroeger van Zeus en Hera) met daarvoor het groote
altaar van Zeus, en de nieuwe Zeus-tempel uit de 5de eeuw, waarvoor
Phidias het Zeus-beeld gemaakt heeft, vele schatkamers (thesauroi) en
vele wijgeschenken en standbeelden. Buiten de Altis vond men o. a het
Gymnasium, de Palaestra en het Stadium. Op kosten van het Duitsche rijk
is Olympia in 1875-1881 volledig opgegraven. Oorspronkelijk behoorde
dit tempelgebied tot de stad Pisa (z. a.), doch toen de Eleërs Pisa
verwoest hadden, wilden zij evenmin de vestiging eener zelfstandige
gemeente te Olympia als den herbouw van Pisa toestaan. Zie ook Elis.

Olympia, ta Olympia, de olympische spelen, oorspronkelijk een feest
ter eere van den pelasgischen Zeus, later verbonden met lijkfeesten
ter nagedachtenis van Pelops, vervolgens door Heracles vernieuwd,
en eindelijk door Lycurgus van Sparta en Iphitus van Elis voor goed
geregeld. Het was het grootste nationale feest der Grieken, waaraan
sedert het einde der 7de eeuw ook Grieken uit Azië, Italië en Sicilië
deelnamen, en waarbij alle grieksche staten officieel vertegenwoordigd
waren. De wedstrijd bestond aanvankelijk alleen uit een wedloop,
waarbij achtereenvolgens gevoegd werden: diaulos, dolichos, worstelen
en pentathlon, rijden met vierspan, paardrijden en pankration,
wedloop in wapenrusting (hoplites dromos), rijden met tweespan. Wegens
het talrijke bezoek was het hier ook de meest geschikte plaats tot
het voordragen van redevoeringen, gedichten, enz., en tot het doen
van afkondigingen van algemeen belang; eerbetuigingen aan bizondere
personen of staten werden hier bekend gemaakt, enz. De feesten werden
om de vier jaar des zomers in de Altis gevierd; oudtijds--men zegt tot
472--liep alles in één dag af, later duurden de feesten vijf dagen. Uit
naam van de Eleërs, die het beheer over de feestviering hadden, werd in
alle grieksche staten eenigen tijd te voren het naderen van het feest
door drie aanzienlijke Eleërs, spondophoroi bekend gemaakt, en op deze
bekendmaking volgde een stilstand in alle oorlogen tusschen grieksche
staten (ekecheiria); van heinde en ver kwamen feestgezantschappen,
de beroemdste gymnasten van Griekenland als mededingers, en tallooze
toeschouwers toestroomen. De kamprechters, hellanodikai, hadden streng
toe te zien, dat geen onwaardige aan een wedstrijd deelnam. Eerst nadat
men hen had overtuigd dat men een vrijgeboren Griek van onberispelijk
levensgedrag was en dat men zich minstens 10 maanden in een gymnasium
geoefend had, kreeg men verlof naar den prijs mede te dingen. Deze
bestond in een palmtak en een krans van den heiligen olijfboom in
de Altis, door een knaap, wiens beide ouders in leven waren, met
een gouden mes afgesneden, terwijl de overwinnaar het recht kreeg
zijn standbeeld in de Altis te laten plaatsen. Hoe groote waarde men
aan zulk een prijs hechtte, blijkt uit de eer, die den overwinnaar
(Olympionikes) ook buiten het tooneel van den wedstrijd te beurt viel;
in zijn vaderstad werd hij met gejuich ontvangen en van alle lasten
vrijgesteld en had hij een eereplaats (proedria) bij alle feesten, de
voornaamste dichters bezongen zijn roem, enz.--Sedert 776 begon men te
Olympia lijsten van de overwinnaars aan te leggen, dit jaar geldt dus
voor het eerste der eerste olympiade (Olympias) en is het begin van
de in Griekenland meest algemeene tijdrekening naar Olympiaden. Ook de
meest gebruikelijke afstandsmaat, het stadium, heeft naam en lengte van
de renbaan van Olympia.--Hoewel de olympische feesten met het einde
van de onafhankelijkheid van Griekenland veel van hunne beteekenis
verloren, werden zij nog lang daarna met grooten luister gevierd;
in 394 na C. werden zij op bevel van Theodosius d. G. opgeheven.

Olympiades, Olympiades, de Muzen, naar haar verblijf op den Olympus.

Olympias, Olympias, 1) dochter van Neoptolemus van Epirus, huwde met
Philippus van Macedonië en werd moeder van Alexander d. G. Met haar
hartstochtelijk en heerschzuchtig karakter konde zij niet dulden,
dat Philippus eene andere vrouw, Cleopatra, huwde, zij verliet hem,
ging naar Epirus terug, en laadde door haar gedrag zware verdenking
op zich, dat zij aan het vermoorden van haar vroegeren echtgenoot
medeplichtig was. Gedurende de afwezigheid van Alexander was zij
wegens hare aanmatiging voortdurend in twist met Antipater, en na
Alexander's dood (v. a. reeds in 330) vond zij het raadzaam naar Epirus
te vluchten. In 319 riep de zwakke Polyperchon haar terug om den jongen
Alexander op te voeden, en nu nam zij bloedige wraak op de partij van
Antipater, ook Arrhidaeus en diens gemalin werden gedood. Maar toen
Cassander uit de Peloponnesus terugkwam en haar in Pydna belegerde,
moest zij zich na eene moedige en standvastige verdediging overgeven,
en werd zij door Cassander, in strijd met zijn gegeven woord, ter
dood gebracht (315).--2) z. Olympia.

Olymp(i)eni, Olymp(i)enoi, bewoners van het gewest Olympene in Mysia.

Olympieum, Olympieion, ook -pieion, 1) tempel van Zeus Olympius,
zooals er in verschillende steden vermeld worden.--2) stadje op
Sicilia vlak bij Syracusae, ten Z. van de monding van den Anapus,
naar zulk een tempel genoemd en ook wel Olympium geheeten.

Olympiodorus, Olympiodoros, 1) zoon van Lampon, dapper lochaag der
Atheners in den perzischen oorlog.--2) atheensch archont, veldheer
tegen Cassander (304) en tegen Demetrius Poliorcetes (287).--3) van
Alexandrië, neo-platonisch wijsgeer uit de school van Iamblichus,
leermeester van Proclus.--4) neo-platonisch wijsgeer uit de school van
Proclus, schrijver van commentaren op verscheiden werken van Plato.--5)
van Thebe in Aegypte, leefde te Byzantium in het begin der 5de eeuw na
C. en schreef eene geschiedenis van zijn tijd, waarvan een uittreksel
bewaard is gebleven.

Olympius, -pia, Olympios, -pia, bijnaam van verscheiden goden en
godinnen, naar hun woonplaats op den Olympus.

Olympus, Olympos, 1) mythisch zanger en fluitspeler, leerling van
Marsyas, die zich aan een wedstrijd met Pan waagde.--2) beroemd
fluitspeler, musicus en liederendichter op het einde der 8ste eeuw.

Olympus, Olympos, naam van onderscheidene bergen. 1) op de grenzen
van Macedonia en Thessalia, in de mythologie de woonplaats der meeste
goden, 6-7000 voet hoog en van boven met eeuwige sneeuw bedekt.--2) in
Mysia, ten Z. der stad Prusa (Brussa).--3) in Galatia, ten Noorden van
Pessinus, op de grenzen van Bithynië. Hier versloeg Cn. Manlius Vulso
(Manlii no. 4) de Galaten in 189.--4) vulkaan met gelijknamige stad aan
de Oostkust van Lycia.--5) op den staart van het eiland Cyprus.--6)
in het Z. van hetzelfde eiland.--7) in Laconica bij Sellasia.--8)
op Euboea, ten N. van Eretria.--9) in het Z. van het eiland Lesbus.

Olynthus, Olynthos, grieksche kolonie op Chalcidice aan den
sinus Toronaicus, de belangrijkste van alle volkplantingen aan
de macedonische kust. In den peloponnesischen oorlog nam het de
inwoners van Potidaea en andere kleinere plaatsen in zich op en kon
hierdoor lang zijne zelfstandigheid handhaven, totdat het zich in 379
aan de Spartanen moest overgeven. In 349 werd de stad aangevallen
door Philippus van Macedonia, wel zocht de redenaar Demosthenes in
zijne drie olynthische redevoeringen de Atheners tot het zenden van
tijdige hulp aan te sporen, doch de Atheners draalden tot het te laat
was. Philippus verwoestte de stad (herfst van 348), die niet herbouwd
werd, en verkocht de inwoners als slaven.

Olysipo = Olisipo.

Ombrius, Ombrios, bijnaam van Zeus als regengod.

Omana, Omanades, zie Homona, Homonadenses.

Omen, zie auguria.

Omphale, Omphale, dochter van Iardanus, koningin van Lydië, bij
wie Heracles als slaaf diende. Zij werd bij hem moeder van Lamus
en Agelaus.

Onatas, Onatas, zoon van Micon no. 1, beroemd beeldgieter en schilder,
uit de eerste helft van de 5de eeuw.

Onca, Onka, bijnaam van Athena, naar haar heiligdom te Oncae bij Thebe.

Onchesmus, Onchesmos, haven in Chaonia (Epirus), tegenover het
eil. Corcyra (Corfu).

Onchestus, Onchestos, 1) oude stad in Boeotia, in het gebied van
Haliartus.--2) rivier in Thessalia, die bij Cynoscephalae ontspringt,
en met een grooten omweg uitstroomt in het meer Boebeis.

Oneus mons, Oneion oros, Oneia ore, ezelsberg, aan het Z. uiteinde der
landengte van Corinthus, bij Cenchreae, een sleutel tot de Peloponnesus
en daarom een dikwijls hevig betwist strategisch punt.

Onesicritus, -crates, Onesikritos, -krates, van Aegina, leerling van
Diogenes den cynicus. Hij ging met Alexander d. G. naar Azië, werd als
gezant naar een indisch volk gezonden, en was later opperstuurman op
de vloot van Nearchus. Hij schreef eene geschiedenis van zijne tochten
en van de daden van Alexander, aan welke echter door de ouden weinig
vertrouwen geschonken werd.

Onochonus, Onochonos, rivier in het gewest Thessaliotis in Thessalia,
zijrivier van den Peneus, tusschen den Pamisus en den Enipeus. V. a. =
Onchestus no. 2.

Onomacles, Onomakles, een van de atheensche strategen, die in 412
bij Miletus eene overwinning op de Peloponnesiërs behaalde.

Onomacritus, Onomakritos, Athener, tijdgenoot der Pisistratiden, een
van de verzamelaars en bewerkers van de gedichten van Homerus. Hij
verzamelde ook orakels van Musaeus en Orpheus, maar daar hij deze door
interpolaties vervalschte, werd hij door Hipparchus verbannen. Hij
verzoende zich echter later met de Pisistratiden, en werkte door
zijne voorspellingen mede om Xerxes tot den oorlog tegen Griekenland
te bewegen.

Onomarchus, Onomarchos, na den dood van Philomelus (354) aanvoerder
der Phocensers in den heiligen oorlog. Hij plunderde den delphischen
tempel, overwon Philippus van Macedonië tweemaal, en voerde den oorlog
over het geheel met geluk, in 352 werd hij echter door Phillippus in
Thessalië verslagen, bij welke gelegenheid hij sneuvelde.

Onosander, Onosandros, platonisch wijsgeer omstreeks 60 na C.,
schrijver van eenige werken over krijgskunde.

Onuphis, Onouphis, stad in de Nijldelta, in het distrikt of den
nomus Onuphitis.

Onusa, stad aan de kust van Spanje, ten Noorden van Carthago Nova.

Opellius Macrinus (M.), zie Macrinus (M. Opellius).

Ophelion, Ophelion, 1) atheensch blijspeldichter, waarschijnlijk
uit het middelste tijdperk der comedie.--2) grieksch schrijver
over geneeskunde en natuurlijke historie.--3) zoon van Aristonidas,
beeldhouwer omstreeks 160, van wien een beeld bewaard is gebleven. Ook
een schilder van dien naam komt voor; misschien is dit dezelfde.

Ophel(l)as, Ophel(l)as, generaal van Ptolemaeus Lagi, veroverde Cyrene
(322) en regeerde er eerst als stadhouder, later onafhankelijk. Hij
verbond zich met Agathocles tot een oorlog tegen Carthago, maar werd
spoedig daarop door zijn bondgenoot trouweloos vermoord (308).

Opheltes, Opheltes, de eigenlijke naam van Archemorus (z. a.).

Ophion, Ophion, 1) een van de oudste Titanen, die met zijne gemalin
Eurynome nog vóór Cronus regeerde, doch door dezen verdreven en in
den Tartarus of den Oceanus geworpen werd.--2) een van de Giganten.

Ophis, Ophis, riviertje in Arcadia bij Mantinea.

Ophiuchus, Ophiouchos, Serpentarius, Anguifer, Anguitenens, een
sterrenbeeld, voorstellend een man, die een slang bij den kop houdt,
welke tusschen zijn beenen ligt. Men zag daarin Asclepius, Heracles,
Carnabon, Triopas, Phorbas, Polyidus of nog anderen.

Ophiusa, Ophiousa = het slangeneiland, 1) eiland in de Propontis
(zee van Marmara).--2) een der Pityusae, ook Colubraria genoemd.--3)
oude naam zoowel van Rhodus als van Cyprus; dichterlijk Ophiusius =
cyprisch.--4) oude naam van Tenus.

Ophryneum, Ophryneion, stadje in Troas aan den Hellespont, dicht bij
Rhoeteum, met een aan Hector gewijd bosch.

Opici, Opikoi, of Osci, oud-italisch volk. Zie Italia.

Opiconsivia, -siva, feest, ter eere van Ops Consiva den 25sten Augustus
te Rome gevierd.

Opilius (Aurelius), vrijgelatene, leeraar in wijsbegeerte, rhetorica
en grammatica, omstreeks 90, eerst te Rome, later te Smyrna. Van
zijne werken is niets overgebleven.

Opimii, plebejisch geslacht. 1) L. Opimius verwoestte als praetor
in 125 de opgestane stad Fregellae. In 121 was hij consul en deed
toen aan het hoofd der optimatenpartij den gewapenden aanval op
C. Gracchus, waarbij deze met 3000 zijner aanhangers omkwam. In
120 werd hij hiervoor zonder succes aangeklaagd door P. Decius, en
was hij censor; in 115 als gezant tot Jugurtha gezonden, liet hij
zich door dezen omkoopen, waarvoor hij later veroordeeld werd en te
Dyrrachium in armoede stierf. Het jaar 121 was een beroemd wijnjaar;
vandaar dat men nog lang sprak van vinum Opimianum.--2) Q. Opimius
werd in 74 veroordeeld en door den praetor C. Verres van zijn geheele
vermogen beroofd, omdat hij als volkstribuun de lex tribunicia van
Sulla had overtreden.--3) M. Opimius, praef. equitum onder Pompeius
(48), ontsnapte met enkelen in Macedonië aan gevangenneming door de
soldaten van Cn. Domitius Calvinus (Domitii no. 15).

Opis, Opis, handelsstad aan de samenvloeiing van den Physcus en
den Tigris.

Opitergium, rom. kolonie in het land der Veneti, tusschen Verona
en Aquileia.

Oppia (lex) sumptuaria, van den volkstribuun C. Oppius, in 215. Zij
verbood den vrouwen o.a. meer dan een halve uncia aan gouden sieraden
te hebben, of bonte gewaden te dragen, of binnen den omtrek eener stad
in een rijtuig te rijden tenzij bij godsdienstige plechtigheden. In
195 werd zij afgeschaft.

Oppianus, Oppianos, 1) uit Cilicië, tijdgenoot van M. Aurelius,
dichter van een didactisch epos, Halieutika, over het leven der
visschen, vischvangst, enz., dat hij aan den keizer opdroeg, en
dat bij dezen, evenals bij zijne andere tijdgenooten, buitengewoon
grooten bijval vond. Hij stierf reeds op zijn 30ste jaar.--2) uit
Syrië, tijdgenoot van Caracalla, dichter van een dergelijk werk over
de jacht, Kynegetika.

Oppidum Batavorum, z. Batavodurum.

Oppii, plebejisch geslacht waarvan verscheidene leden vermeld
worden. 1) Sp. Oppius Cornicen, een van de tien mannen van 450, die,
volgens het verhaal, met App. Claudius Crassinus zelfmoord pleegde.--2)
Q. Oppius, proconsul van Asia, viel bij de verovering van Klein-Azië
in handen van Mithradates Eupator, en kreeg eerst door Sulla zijne
vrijheid terug.--3) onder de vertrouwelingen van Caesar komt een
C. Oppius voor, die te Rome een tijd lang veel invloed had en zich
later bij Octavianus aansloot.--4) Oppius Sabinus, legaat van Moesia
onder keizer Domitianus, werd door Decebalus verslagen, en sneuvelde
(± 86 n. C.).

Oppius (mons), een van de bergen van het Septimontium (zie Roma),
gelegen in het Z. van de regio Esquilina.

Ops, rom. godin van vruchtbaarheid en overvloed, later gemalin van
Saturnus. Oorspronkelijk is zij eene godin van den oogst, en hoort
zij bij Consus, hetgeen uit den naam van haar feest, Opiconsivia,
blijkt. Haar andere feest, de Opalia, werd op 19 December gevierd. Als
godin der zaadvelden had zij den bijnaam Consiva. Zij werd later
dikwijls verward met Fauna, Maia, Bona Dea of geïdentificeerd met
Rhea Cybele of Demeter.

Opson, Opsonium, Obs-, toespijs, alles wat bij het brood genuttigd
wordt, vleesch, kaas, vruchten, maar vooral visch, de voornaamste
lekkernij der ouden, waaraan veel geld besteed werd.

Opteria, geschenken, die de jonggehuwde vrouw van haar echtgenoot,
bloedverwanten en vrienden kreeg, wanneer zij zich voor het eerst na
het huwelijk zonder sluier vertoonde.

Optimates, de aristocratie te Rome, tegenovergesteld aan de populares,
de volkspartij. In engeren zin = nobiles.

Optio, luitenant of adjudant, die in den beginne door den centurio
of decurio zelf uit zijne manschappen gekozen werd (optare). Later
ging de keus op de krijgstribunen over.

Opus quadratum, incertum, reticulatum, latericium. Met deze woorden
duidt men in den Romeinschen tijd verschillende wijzen van bouwen
aan. Terwijl de Grieken naast prachtige bouwwerken van gehouwen steen
en marmer, vooral lucht- of zonsteenen gebruikt hebben voor huizen en
tempels (zelfs het Heraeum te Olympia was van zonsteen opgetrokken op
een onderbouw van natuursteen), hebben de Romeinen naast natuursteen,
waarvan de lapis Tiburtinus (Travertino) de beste soort is, vooral
veel baksteen voor de kern hunner reusachtige gebouwen gebruikt. Het
opus quadratum der Romeinen is een bouw uit vierhoekige steenblokken,
op elkaar gelegd zonder eenige verbinding. Het opus incertum geeft
de oudste wijze van metselen weer. In een soort kalk van bijzondere
sterkte werden allerlei steenen, vooral veldkeien, ingevoegd; alles
werd dan later met een dikke laag kalk overdekt, die weer door
het aanbrengen van een laag fijnere kalk, de italiaansche stucco,
gelegenheid tot beschildering aanbood. Deze wijze van bouwen vindt
men in de geheele eerste eeuw vóór Christus. Iets later komt het
opus reticulatum op. Dit zijn vierkante baksteenen, op de scherpe
kant gezet, en zoodanig aan elkaar gemetseld, dat de voegen schuine
lijnen in twee richtingen vormen, die den indruk van een net maken. Dan
volgt in het begin van den keizertijd het opus latericium, dat is een
baksteenbouw, die slechts in zoover van den onzen verschilt, dat de
Romeinsche baksteenen platter, langer en breeder zijn dan de onze.

Opus, Opous, hoofdstad der Opuntische Locriërs aan de golf van Euboea,
de geboorteplaats van Patroclus.

Orbelus, Orbelos, gebergte in Paeonia ten W. van den Strymon.

Orbi et orbae. Volgens de opgaven bij den census verkregen, werd
door de censoren aangelegd een register van belastingschuldigen,
waarop voorkwamen: 1o. de mannelijke burgers, die in een tribus waren
ingeschreven, en onderhevig waren aan het tributum  (z. a.). 2o. de
aerarii (z. a.). 3o. de orbi et orbae. Orbi zijn de mannelijke weezen
beneden 15 jaar, die door sterfgeval sui iuris  zijn geworden, en
onder voogdij staan. Orbae zijn de vrouwelijke weezen en de weduwen,
die sui iuris waren. Samen betaalden zij het benoodigde voor het aes
equestre en het aes hordearium (z. a.).

Orbilius Pupillus, uit Beneventum, eerst klerk, vervolgens soldaat,
ten slotte schoolmeester te Rome. Bij hem ging Horatius school,
die hem plagosus noemt, ter herinnering aan de klappen, die Orbilius
uitdeelde. Orbilius stierf in den ouderdom van bijna 100 jaar. Hij was
een verdienstelijk man, die echter veel met geldgebrek te kampen had.

Orbis, in het algemeen een kring of schijf, o. a. ook een rond
tafelblad uit één stuk; bij het leger een vierkant of carré, doch
niet hol, maar geheel met manschappen opgevuld.

Orbius (P.), praetor in Asia in 63, door Cicero als bekwaam, schoon
niet welsprekend, jurist geprezen.

Orbona, oud-romeinsche godin, die aangeroepen werd door ouders, die
kinderen verloren hadden en weder kinderen wenschten te krijgen. Zij
had een altaar bij den tempel der Lares.

Orcades insulae, Orkades nesoi, de Orkney-eilanden ten N. van
Schotland.

Orchamus, Orchamos, vader van Leucothoë.

Orchestra, orchestra, in het algemeen een dansplaats, in het
bizonder de plaats waar de dithyrambische koren ter eere van
Dionysus zongen en dansten. In den schouwburg is de orch. de ruimte
tusschen de zitplaatsen der toeschouwers en het tooneel, waarop bij
tooneelvoorstellingen een houten stelling opgeslagen werd, die even
hoog of weinig lager was dan het tooneel en op welke de plaats van het
koor was. In rom. schouwburgen werd ook de orchestra door zitplaatsen
ingenomen; hier zaten de senatoren.

Orchia (lex) sumptuaria, van den volkstribuun C. Orchius in ± 181. Zij
beperkte het getal gasten bij maaltijden.

Orchomenus, Orchomenos, 1) oude en rijke hoofdstad van westelijk
Boeotia, bij Homerus Minyeios geheeten naar de Minyers en hun
koning Minyas, aan den Cephi(s)sus gelegen. Het bestond reeds in
den myceenschen en vóór-myceenschen tijd. Tijdens den trojaanschen
oorlog was Orch. reeds niet meer zoo machtig als vroeger; later
kwam het onder de hegemonie der Thebanen, die het in 367 zelfs
verwoestten. Hoewel Philippus van Macedonia de stad liet herbouwen,
werd zij van geene beteekenis meer.--2) oude stad in Arcadia, bij
Homerus polymelos genoemd.

Orcini, slaven die bij testament rechtstreeks waren vrijverklaard
en wier patroon dus in den Orcus was. Spottend noemt Cicero aldus
de nieuwbakken senatoren, die door Antonius, zoogenaamd uit Caesars
aanteekeningen, in den senaat werden gebracht.

Orcus, bij de Romeinen de god der onderwereld = Hades, ook de
onderwereld zelf.

Ordessus, Ordessos, thans Sereth, zijtak van den Ister (Donau) in
het tegenw. Walachije.

Ordovices, volk in Britannia, in het N.W. van het tegenw. Wales.

Oreades, Oreiades, Orodemniades, bergnimfen, komen vooral dikwijls
als gezellinnen van Artemis voor.

Orestae, Orestai, volk in Epirus, in het gewest Orestis, later bij
Macedonia ingelijfd. De sage leidt den naam af van Orestes, die tot
dit volk zou gevlucht zijn. Het is een illyrischen stam.

Orestea, Oresteia, bijnaam van Artemis, wier beeld Orestes uit Tauris
naar Griekenland had overgebracht.

Orestes, Orestes, 1) zoon van Agamemnon en Clytaemnestra. Bij het
vermoorden van zijn vader was hij nog een kind, en daar ook zijn
leven gevaar liep, zond zijne zuster Electra hem heimelijk naar
Phocis, waar hij bij zijn oom Strophius opgevoed werd. De zoon van
Strophius, Pylades, werd zijn trouwe vriend en stond hem in zijn
verder leven in alle moeilijkheden en gevaren trouw ter zijde. Met
hem kwam hij na acht jaren naar Mycenae terug, nadat hij eerst zelf
het gerucht had verspreid, dat hij bij een wedren verongelukt was,
en te zamen doodden zij Aegisthus en Clytaemnestra. Maar ofschoon
O. door Apollo zelf tot die daad was aangemoedigd, werd hij door de
Erinyen zijner moeder vervolgd, hij verviel tot razernij en dwaalde
langen tijd rond zonder rust te vinden. Eindelijk begaf hij zich op
raad van Apollo naar Athene en riep hij daar de hulp der godin Athena
in, deze bracht hem voor de opzettelijk hiervoor bijeengebrachte
rechtbank van den Areopagus, die sedert bestaan bleef, en voor
deze rechtbank werd nu O. door de Erinyen aangeklaagd, door Apollo
verdedigd. Toen bij de stemming bleek dat evenveel rechters voor
vrijspraak als voor veroordeeling gestemd hadden, wierp Athena een
wit steentje (calculus Minervae) in de bus, zoodat O. vrijgesproken
was. De Erinyen waren verzoend en kregen onder den naam van Eumenides
een heiligdom in Attica.--V.a. moest O., om van zijn waanzin genezen
te worden, naar Tauris gaan en van daar het beeld van Artemis naar
Griekenland brengen. Zoodra hij daar met Pylades aankwam, werden
zij gevangen genomen om aan Artemis (z. a.) geofferd te worden,
maar toen zij voor het altaar stonden, bleek het dat de priesteres,
die het offer zou verrichten, Iphigenia (z. a.), de zuster van O.,
was. Na de herkenning verschafte zij hun door list de middelen om te
ontvluchten, zij zelve ging mede en, om aan het bevel van Apollo te
voldoen, namen zij ook het beeld der godin mede.--V. a. had Orestes
gedurende den tijd van zijne razernij in Arcadië rondgezworven, en
niet ver van Megalopolis was de plaats van zijne genezing (Ake) met een
heiligdom der Eumeniden.--Naar Mycenae teruggekeerd, doodde hij Aletes
(z. a.) en regeerde hij na dien tijd lang en gelukkig. Hij huwde met
Hermione, zond spartaansche volkplantingen naar Aeolis, en sloeg den
eersten inval der Heracliden onder Hyllus af. Op hoogen ouderdom stierf
hij te Tegea aan een slangebeet, zijne beenderen werden later naar
Sparta overgebracht. In beide steden werd hij als heros vereerd.--2)
zoon van den thessalischen vorst Echecratides, werd omstreeks 450
verbannen; de Atheners ondernamen een veldtocht tegen Pharsalus om
hem terug te brengen, maar moesten onverrichter zake terugkeeren.

Oresthasium, Orestheum of Oresteum, Oresthasion, Orestheion, -steion,
stad in het Z. van Arcadia, ten O. van het latere Megalopolis.

Orestheus, Orestheus, 1) zoon van Lyeaon, stichter van Oresthasium,
het latere Oresteum.--2) zoon van Deucalion, koning der Aetoliërs en
der aangrenzende Locriërs. Zijn hond bracht een kluwen ter wereld,
dat hij in de aarde liet begraven; in het voorjaar ontsproot daaruit
een wijnstok, naar welks ranken (ozoi) de Locriërs zich Ozolai noemden.

Oretani, Oretanoi, aanzienlijke volksstam in Hispania aan den
Boven-Anas (Guadiana) tot aan het brongebied van den Baetis
(Guadalquivir). Hoofdstad: Castulo.

Oreüs, Oreos, vroeger Hestiaea, stad aan de N.W. kust van Euboea,
door Pericles in 445 gestraft met verdrijving der inwoners, waarna
het met 2000 atheensche cleruchen werd bevolkt. Als strategisch punt
speelde het in de oorlogen der diadochen en later eene gewichtige rol.

Orgeones, heetten te Athene de personen, die met elkander zekere
offers brachten en plechtigheden verrichtten, welke niet van
staatswege uitgingen. Ze bestonden al in den tijd vóór Solon. Later
verdwijnt het verschil tusschen hen en de deelnemers aan een thiasos
(z.a.) (thiasotai) of eranos (z.a.) (eranistai).

Orgetorix, aanvoerder der Helvetiërs, die het plan ontwierp tot
de groote verhuizing van dit volk in 61, doch van streven naar de
alleenheerschappij beticht werd en, om de doodstraf te ontgaan,
een einde aan zijn leven maakte.

Orgia, Orgia, werden de mysteriën genoemd met het oog op
enthusiastische gemoedsbeweging, die deze geheime plechtigheden bij de
deelnemers te weeg brachten; ook de luidruchtige feesten van Dionysus
(z.a.).

Oribasius, Oreibasios, van Pergamus of Sardes, beroemd geneesheer,
lijfarts en raadsman van keizer Iulianus. Door Valens en Valentinianus
verbannen, verwierf hij door zijne kunst ook onder de barbaren groot
aanzien, en eindelijk moesten de keizers toegeven aan het algemeen
verlangen, hem terugroepen, en zelfs de door hem geleden verliezen
vergoeden. Hij was de schrijver van een uittreksel uit alle beroemde
geneeskundige werken, waarvan een gedeelte in Latijnsche vertaling
bewaard gebleven is, en waarvan hij later zelf weer een uittreksel
gemaakt heeft. Ook heeft hij een Hypomnema, memoires, geschreven,
waarin hij de herinneringen van zijn omgang met Julianus heeft te
boek gesteld. Hiervan heeft Eunapius gebruik gemaakt, waaruit later
wederom Zosimus geput heeft.

Oricum, -us, Orikon, -os, grieksche zeestad in het Noorden van Epirus
nabij de Ceraunische bergen.

Origenes, Origenes, 1) de kerkvader, zoon van Leonidas, geb. 185
na. C. te Alexandrië, gest. 254 te Tyrus, leerling van Clemens
Alexandrinus. Nadat hij zich in zijne jeugd met taalkundige en
wijsgeerige studiën had bezig gehouden en v. s. ook de school van
Ammonius Saccas bezocht had, verdedigde hij in verscheidene werken
(z. ook Celsus) het Christendom, ook op gronden, aan de oude grieksche
wijsgeeren ontleend. Zijn buitengewone werkzaamheid verwierf hem
den naam van adamantinos.--2) neo-platonisch wijsgeer, leerling van
Ammonius Saccas, leermeester van Longinus.

Orion, Orion, 1) zoon van Hyrieus of Poseidon, of v. a. uit de aarde
geboren. Hij was een geweldig jager, buitengewoon schoon, en zoo
groot dat zijn hoofd ver boven de wolken reikte en hij veilig door
het diepste der zee konde gaan. De Pleiaden vervolgde hij zeven jaar,
totdat Zeus ze uit medelijden onder de sterren opnam. Op Chius werd
hij door Oenopion, wiens dochter Merope hij onteerd had, dronken
en vervolgens blind gemaakt; op raad van Hephaestus begaf hij zich
toen naar het paleis van Helios, waar hij zijn gezicht terugkreeg;
hij keerde naar Chius terug om zich op Oenopion te wreken, maar deze
hield zich onder de aarde verborgen. Later werd Eos op hem verliefd,
zij ontvoerde hem naar Delus, maar dit verwekte bij de goden zooveel
ergernis, dat zij aan Artemis last gaven hem te dooden.--V. a. doodde
Artemis hem, omdat hij haar of de nimf Upis met zijne liefde vervolgde,
of omdat hij beweerd had beter den discus te kunnen werpen dan
zij. V. a. werd hij gedood door de steken van een schorpioen, dien
Gaea op hem had afgezonden, omdat hij gezegd had, dat hij al het
wild van de aarde zou uitroeien.--Hij werd in volle wapenrusting aan
den sterrenhemel geplaatst.--2) van Thebe in Aegypte, schrijver van
een etymologisch werk en van een bloemlezing van spreuken uit oude
grieksche dichters; hij leefde waarschijnlijk in het midden der 5de
eeuw na C.

Oritae, Oreitai, volk in het perzisch landschap Gedrosia, aan de
Zuidkust, aan de grens van India, uit India afkomstig.

Orithyia, Oreithuia, dochter van Erechtheus. Zij werd door Boreas
geschaakt en naar Thracië gebracht, waar zij bij hem moeder werd van
Calais, Zetes en Cleopatra.

Ormenis, Ormenis, Astydamea, kleindochter van Ormenus.

Ormenium, Armenium, Orminium, Ormenion, Armenion, Orminion, stadje
in Thessalia, in de buurt van Pherae en Iolcus.

Ormenus, Ormenos, kleinzoon van Aeolus, stichter van Ormenium in
Thessalië.

Orneae, Orneai, oude argolische stad nabij de grenzen van Phliasia.

Orneatae, Orneatai, eigenlijk inwoners van Orneae, schijnt de
gemeenschappelijke naam geworden te zijn van de oude bevolking van
Argolis, die na de verovering der Doriërs in denzelfden toestand kwam
als de lacedaemonische perioikoi.

Oroanda, Oroanda, bergstad in Isauria.

Orobiae, Orobiai, stad in het N. van Euboea, aan de Euboeïsche golf.

Orobii, stam in Gallia Transpadana; in hun gebied ligt Bergomum.

Orodes, naam van twee parthische koningen. Orodes I of Arsaces XIV
(57-37) voerde tegen de Rom. den oorlog, waarin Crassus bij Carrhae
omkwam (53). Later (39 en 38) zag hij zijne legers door Ventidius
Bassus vernietigd, terwijl zijn zoon Pacorus sneuvelde. Door een
anderen zoon, Phraates, werd hij vermoord.--Orodes II of Araces XVII
(5-6 na C.) was een wreedaard en werd spoedig omgebracht.

Orontes, Orontes, 1) perzisch edelman, vergezelde den jongen Cyrus op
diens tocht tegen Artaxerxes, en werd wegens pogingen tot verraad ter
dood gebracht.--2) schoonzoon van Artaxerxes II, tijdens den tocht
der 10.000 Grieken satraap van Armenia, later (381) aanvoerder van
een leger tegen Euagoras; in 361, toen hij satraap van Aeolis en
Ionia was, viel hij met andere satrapen, o.a. Maussolus, van den
koning af, maar verried hen spoedig. In 349 viel hij nogmaals af,
en verbond zich toen met Athene.

Orontes, Orontes, rivier in Syria, ontspringt in het dal tusschen
den Libanus en den Antilibanus, en stroomt langs Emesa, Apamea en
Antiochia naar zee.

Orontobates, Orontobates, vorst van Carië, verdedigde zich lang tegen
Alexander d. G., maar moest zich eindelijk aan Ptolemaeus overgeven
(333), z. Ada.

Oropus, Oropos, havenstad aan den Euripus, op de grenzen van Attica
en Boeotia, hoofdplaats van de Grai (z. Graecia). De stad was bij
voortduring een twistappel tusschen de beide staten, ten slotte
bleef zij aan de Atheners. Hier was de beroemde tempel van Amphiaraus
(z. a.).

Orosius (Paulus), christelijk presbyter uit Tarraco in Hispania,
schrijver eener beknopte wereldgeschiedenis, die nog bestaat:
Historiarum libri VII adversus paganos. Het werk kwam uit omstreeks
420 na C.

Orospeda, gebergte in Hispania, thans Sierra Sagra, aan de bronnen
van den Tader (Segura).

Orpheus, Orpheus, zoon van Oeager of Apollo en de Muze Calliope,
broeder of leerling van Linus. De invloed van zijn liefelijk gezang dat
hij met de heerlijke tonen zijner lier begeleidde, was zoo groot, dat
hij daardoor niet alleen de menschen tot zachtheid en meer beschaafde
zeden bracht, maar zelfs wilde dieren konde temmen en ook de onbezielde
natuur er door bewogen werd. Daarom waagde hij het ook na den dood
zijner gemalin Eurydice naar de onderwereld af te dalen om haar terug
te vragen, en inderdaad wist hij door zijn spel en gezang Persephone
te bewegen zijn verzoek toe te staan. Eurydice mocht hem volgen,
maar op voorwaarde dat O. niet naar haar omzag, voordat zij de aarde
bereikt zouden hebben. O. konde zich echter niet zoo lang bedwingen,
hij zag om, en Eurydice moest naar de onderwereld terugkeeren. In zijn
droefheid leidde O. nu een eenzaam en zwervend leven, hij kwam ook
in Azië en Aegypte, en voerde na zijn terugkomst bij de thracische
stammen wetten en godsdienst in. Op hoogen leeftijd maakte hij nog
den tocht der Argonauten mede en redde hij zijne reisgenooten door de
macht van zijn spel uit vele gevaren. Kort daarna werd hij door een
troep Maenaden verscheurd, v.s. omdat hij sedert den dood van Eurydice
als vrouwenhater bekend stond. Zijn hoofd en zijne lier werden in den
Hebrus geworpen en dreven naar Lesbus, zijne overige lichaamsdeelen
werden door de Muzen bijeen gezocht en te Libethra begraven; de lier
werd onder de sterren geplaatst.--Aan O. werd ook de instelling
van de zgn. orphische mysteriën toegeschreven, die sedert de 7de
eeuw bestonden; deze mysteriën verkondigden de van het volksgeloof
afwijkende leer, dat de ziel door zonde van haar oorspronkelijken
toestand van reinheid vervallen is, en dat zij door deugd en een
ascetisch leven (bios Orphikos) daartoe kan terugkeeren; zoolang
dit niet geschied is, verschijnt zij in verschillende lichamelijke
omhulsels telkens weder op aarde; de god, wiens hulp men vooral inriep
om verlossing en zaligheid deelachtig te worden, was Dionysus-Zagreus,
wiens bloed voorgesteld werd door den slok wijn, dien de ingewijden
dronken.--De gedichten, die den naam van Orpheus dragen (Orphika),
zijn op eene enkele uitzondering van vrij laten tijd en van ongelijke
waarde. Maar ook die, welke aan de ouden bekend waren, werden reeds
vroeg door velen als onecht beschouwd, en sommigen, o. a. Aristoteles,
betwijfelden of O. wel ooit bestaan had.

Orrhoene = Osroene.

Orsilochia, z. Iphigenia.

Orta = Horta.

Orthagoras, Orthagoras, Sicyoniër van lage afkomst, die zich met de
hulp van de volkspartij tot tyran opwierp (665) en wijs en gematigd
regeerde.

Orthagorea = Maronea.

Orthia, Orthia, bijnaam van Artemis (z. a.) te Sparta.

Orthrus, Orthros, de hond van Geryones (z. a.).

Ortona, Orton, 1) havenstad der Frentani in Samnium.--2) stad
in Latium, in de nabijheid van Corbio, aan de N.O. zijde van het
Albaansch gebergte.

Ortygia, Ortygia = kwartelland, 1) deel van Syracusae (z. a.).--2)
oude naam van het eiland Delus; Ortygia dea = Diana, Ortygiae boves,
de runderen van Apollo.--3) heilig bosch bij Ephesus.

Orxines, Orsines, Orxines, perzisch veldheer, die bij Gaugamela
streed, afstammeling van Cyrus. Terwijl Alexander in Indië was,
regeerde O. als satraap over Persis, bij de terugkomst van den koning
werd hij op ware of valsche beschuldigingen van gewelddadigheden en
knevelarij opgehangen.

Osca, Oska, voorname stad der Ilergetes in Tarraconensis, thans Huesca
in Arragon.

Oschophoria, Oschophoria, oschophoria, feest ter eere van Athena,
Dionysus en Ariadne, naar men zeide door Theseus bij zijne terugkomst
van Creta ingesteld, te Athene den 7den Pyanepsion gevierd. Twintig
epheben, met wijnranken beladen, hielden een wedloop, en de tien
overwinnaars kregen een schaal met een drank, pentaploa, uit wijn,
honing, kaas, meel en olie gemengd.

Osci, oud-italisch volk (zie Ausones en Italia). Later geven de
Romeinen den naam Osci aan de samnietische veroveraars van Campania
en aan hun stamgenooten in het achterland. Hunne taal bleef als
plattelandsdialect in een gedeelte van Midden- en Beneden-Italië lang
in wezen; vandaar oscus = boersch, lomp; ludi Osci waren landelijke
kluchtspelen.

Oscines, zie Auguria.

Osi, volksstam waarschijnlijk van Keltischen oorsprong in Germanië
wonende, ten Oosten van Bohemen, en onderworpen aan Quaden en Sarmaten.

Osiris, Osiris, aegyptisch zonnegod of god van den Nijl, broeder en
echtgenoot van Isis, vader van Horus. Zijn broeder Typhon sloot hem in
een kist, die hij in den Nijl wierp, en toen hij bemerkte, dat Isis de
kist gevonden had, nam hij des nachts het lichaam er uit, sneed het in
14 stukken en verstrooide ze naar alle kanten. Isis zocht de stukken
weder bij elkander en begroef ze op Philae of te Abydus. O. verscheen
daarna aan Horus en spoorde hem tot den strijd tegen Typhon aan,
waarin deze na eene lange verdediging volkomen overwonnen werd.

Osismii, Osismioi, keltisch volk in het W. van het tegenw. Bretagne.

Osroene, Osroene, gewest in Mesopotamia ten W. van den Chaboras,
met de hoofdstad Osroë of Edessa.

Ossa, Ossa, Pheme, Fama, personificatie van het los gerucht, bode
van Zeus.

Ossa, Ossa, gebergte in het N. van het thessalische kustland Magnesia,
5000 voet hoog. Ten Z. hing de Ossa met den Pelion samen; ten N. was
hij van den Olympus gescheiden door het dal Tempe.

Ostentum, zie auguria.

Osteodes, Osteodes = Ustica no. 2.

Ostia, havenstad van Rome aan den linker Tibermond, door Ancus
Marcius gesticht. Het had een bloeienden handel en groote zoutketen,
salinae. Door Marius verwoest, herrees het nog prachtiger dan
te voren. Toen echter keizer Claudius aan den rechter riviermond
eene betere haven, portus Augusti of portus Romanus, aangelegd had,
verplaatste zich Ostia's handel, alleen de zoutwinning bleef. Tusschen
de genoemde riviermonden lag de insula sacra.

Ostippo, Astapa, Astapa, stad in Baetica, niet ver van Munda.

Ostorii, rom. geslacht. 1) Ostorius Scapula, sedert 47 na C. legatus
pro praetore van Britannia, streed daar met geluk tegen Caractacus
die in zijn handen viel, maar later begon zijn voorspoed te tanen,
hetgeen hij zich zoozeer aantrok, dat hij ziek werd en stierf.--2)
M. Ostorius Scapula, zoon van no. 1, diende met roem onder zijn
vader. In 62 na C. benam hij, uit vrees voor Nero's bedreigingen,
zichzelf het leven.

Ostracismus, Ostrakismos, verbanning door stemming met scherven, door
Clisthenes ingevoerd. Te Athene werd jaarlijks in eene daarvoor bij de
wet aangewezen volksvergadering aan het volk de vraag voorgelegd, of
het wenschelijk was, iemand door het ostracismus te verbannen. Werd die
vraag bevestigend beantwoord, dan werd in eene volgende vergadering,
waarin minstens 6000 stemmen moesten uitgebracht zijn, beslist,
wien dit lot zou treffen, ieder schreef een naam op een scherf,
en degene, die de meeste stemmen gekregen had, moest voor 10 jaar
Attica verlaten. Deze maatregel moest strekken om de democratie
tegen aanslagen van eerzuchtigen te beveiligen, de verbanning door
het ostracismus is dus geen straf, en gaat niet gepaard met verlies
van goederen of rechten, en daar zij alleen tegenover aanzienlijke en
invloedrijke burgers doeltreffend kan zijn, is zij eerder als eer dan
als schande te beschouwen. De grenzen, binnen welke zoo iemand zich
gedurende den tijd van zijne verbanning mocht vestigen, waren bepaald
door een wet van 480, die echter niet streng gehandhaafd schijnt te
zijn.--Nadat, door kuiperijen van Alcibiades en Nicias, Hyperbolus
door het ostracisme verbannen was (417), werd deze instelling niet
meer toegepast.

Otacilii, rom. geslacht. 1) M. Otacilius Crassus, consul in 263,
dwong met zijn ambtgenoot M. Valerius Maximus (Valerii no. 16),
den syracusaanschen koning Hiero tot den vrede.--2) T. Otacilius
Crassus, broeder van no. 1, consul in 261, streed ook op Sicilia.--3)
T. Otacilius Crassus, praetor op Sicilia in 217 en propraetor in 216,
streed, met Hiero verbonden, tegen Carthago en ondernam een strooptocht
naar Africa. Later werd hij nogmaals stadhouder van Sicilia en deed
opnieuw strooptochten op de carthaagsche kust. Hij trachtte tweemaal
te vergeefs consul te worden.--4) Otacilius Crassus, aanhanger van
Pompeius, bezoedelde zijn naam door het ombrengen van weerlooze
gevangenen uit de tegenpartij (48).--5) L. Otacilius Pilitus, zie
L. Voltacilius Pilutus.

Otanes, Otanes, 1) hoofd van de samenzwering der zeven perzische
edelen, die den valschen Smerdis van den troon stieten.--2) opvolger
van Magabazus no. 1, als veldheer van Darius, veroverde verscheidene
Grieksche steden, en ook Lemnus en Imbrus.

Otho, familienaam in de gens Salvia.

Otho (M. Salvius), rom. keizer van Jan. tot April 69 na C., geb. 32,
behoorde in zijne jeugd tot de vrienden van Nero, wiens uitspattingen
hij ook deelde en aan wien hij zijne schoone, maar zedelooze gemalin
Poppaea Sabina overliet. Als stadhouder van Lusitania was hij 10
jaar lang een rechtvaardig bestuurder. Bij Nero's dood omhelsde hij
de partij van Galba, tegen wien hij echter uit gekrenkte eerzucht
in opstand kwam, waarop hijzelf tot keizer werd uitgeroepen. Door de
legioenen aan den Rijn werd echter Vitellius tot keizer gekozen. Otho
leed bij Bedriacum eene zware nederlaag, en benam zich hierop te
Brixellum het leven, niet uit vrees, maar om den strijd te doen
eindigen.

Othryades, Othryades, -das, 1) Panthoüs, zoon van Othrys.--2) de eenig
overgeblevene van de 300 Spartanen, die tegen evenveel Argiven een
beslissenden strijd om het bezit van Cynuria zouden leveren (550). Van
de Argiven waren bij het vallen van den nacht twee overgebleven, die
naar huis snelden om hunne overwinning te berichten, maar O. bleef
als overwinnaar op het slagveld. Daardoor was de twist niet beslecht
en werd den volgenden dag een slag geleverd, waarin de Spartanen
overwonnen. O. wilde echter zijne wapenbroeders niet overleven, en
bracht zichzelf een doodelijke wonde toe. V. a. had hij vooraf op de
buitgemaakte wapenrustingen met bloed zijn naam geschreven. Bij de
Gymnopaediën werd zijn heldhaftig gedrag in liederen herdacht.

Othryoneus, Othryoneus, thracisch vorst, die Priamus te hulp kwam en
daarvoor Cassandra tot vrouw zoude krijgen. Hij werd door Idomeneus
gedood.

Othrys, Othrys, boschrijk gebergte in het Z. van Thessalia, in het
gewest Phthiotis.

Otrera, Otrera, koningin der Amazonen, bij Ares moeder van Penthesilea
en Hippolyte. V. s. stichtte zij met Antiope den tempel van Artemis
te Ephesus.

Otus, Otos, een van de Aloaden.

Otys, Otys, vorst van Paphlagonië, verbond zich met Agesilaus tegen
den perzischen koning.

Ovatio, een kleine triumftocht, elatton thriambos, die somtijds aan een
veldheer werd toegekend, wanneer zijne verdiensten niet groot genoeg
schenen voor een werkelijken zegetocht. De veldheer reed dan niet op
een triumfwagen, maar was te voet of te paard, hij droeg geen lauwer-,
maar een myrtenkrans, geen veldheersmantel, maar eene toga praetexta,
hij offerde geen stier, maar slechts een schaap.

Ovidius Naso (P.), den 20 Maart 43 te Sulmo uit eene ridderfamilie
geboren, toonde reeds vroeg een buitengewonen aanleg voor de
dichtkunst. Zijn vader had hem door eene zorgvuldige opvoeding den
weg willen banen tot hooge eereambten, doch rhetorische oefeningen en
staatszaken vielen niet in den smaak van den zoon, die gemakkelijker
dicht dan ondicht schreef. Ovidius bekleedde dan ook slechts
ondergeschikte ambten, namelijk dat van triumvir capitalis en van
decemvir stlitibus iudicandis. Hij wijdde zich liever geheel aan de
dichtkunst. Hij schreef treurspelen, die verloren zijn gegaan, doch
waarvan de Medea algemeenen lof verwierf, schreef zijne Heroïdes,
Amores, Medicamina faciei, Ars amatoria, Remedium amoris, en zijn
groot dichtwerk, Metamorphoseon libri XV. In 9 na C. werd hij door
Augustus naar Tomi in Moesia verbannen, aan de onherbergzame kusten van
den Pontus Euxinus. Over de reden dezer verbanning (relegatio) ligt
een sluier, men weet alleen, dat hij (volgens hem zelven onschuldig)
verwikkeld was geworden in de uitspattingen van Augustus' kleindochter
Iulia. Uit het oord der ballingschap schreef hij nog zijne Tristia,
Epistulae ex Ponto, Ibis, Halieutica en de half voltooide Fasti. Deze
laatste waren reeds vóór zijne verbanning gedicht, maar werden eerst
na Augustus' dood met eene opdracht aan Germanicus uitgegeven. Andere
gedichten van hem zijn verloren. Hij stierf in 17 na C. te Tomi,
waar hij ook begraven is.

Ovile of saeptum, afgesloten ruimte, die gebruikt werd voor de
stemmingen der comitia centuriata op den Campus Martius, ten einde te
zorgen, dat elke burger in zijne afdeeling stemde. De omheining bestond
waarschijnlijk uit paal- en traliewerk ter halve manshoogte, en had
zooveel uitgangen (pontes) als er centuriae tegelijk stemden. Aan
het einde van elke pons stond de uit teenen gevlochten stembus,
z. Maria (lex) de suffragiis ferendis. De saepta werden telkens
weder afgebroken, totdat Caesar op den Campus Martius marmeren saepta
liet bouwen.

Ovinia (lex), een plebiscitum waarschijnlijk van ± 320 ut censores
ex omni ordine optimum quemque iurati in senatum legerent, droeg de
lectio senatus, die tot dien tijd door de consuls werd verricht, aan
de censoren op. Met de ordines, waaruit de censoren de keuze moesten
doen, zijn de verschillende klassen der gewezen curulische ambtenaren
bedoeld. Reeds spoedig (± 300) is ook aan de gewezen aediles plebis
toegang tot den senaat verleend; eerst in ± 102 werden de volkstribunen
(z. Atinia (lex) en in 81 (z. Corneliae leges van 81 aan het einde)
de quaestoren in den senaat opgenomen. Zoodoende werd de senaat
indirekt door het volk gekozen, terwijl de taak der censoren zich
bepaalde tot het uitstooten der onwaardigen (senatu movere, eicere,
legendo praeterire). Terwijl de consuls tot nu toe in de eerste plaats
patriciërs hadden gekozen, werd nu de senaat in hoofdzaak plebejisch,
daar het meerendeel der ambtenaren tot dien stand behoorde.

Oxathres, Oxathres, broeder van Darius Codomannus, streed roemrijk
bij Issus; later onderwierp hij zich aan de Macedoniërs.

Oxines, Oxines, kustrivier in Bithynia, die zich in den Pontus
Euxinus stort.

Oxiones, wilde, half mythische stam in het Noorden van Europa. Volgens
andere lezing heeten ze Etiones.

Oxus, Oxos, beter Oxos, thans Amoe-Darja of Gihon, groote rivier in
Midden-Azië, die op den Paropanisus ontspringt en zich in het meer
Aral, Oxia palus, uitstort. In ouden tijd moet ook een arm naar
de Caspische zee gestroomd hebben. Deze liep uit in het bekken
Sary-Kamisch, dat toen veel hooger gevuld was, en stroomde dan,
tusschen den Grooten en Kleinen Balkan doorloopend, uit in de
Koschu-odek-baai tegenover het eiland Ogurschinsk. Vóór Alexander
den Groote wordt hij bij de oude schrijvers Araxes genoemd. Over
deze rivier, waarvan de verlande stroom den naam Usboi draagt,
trok Cyrus om de Massageten te bestrijden. Hij heeft in de oudheid
als scheepvaartroute gediend: Indische waren gaan langs den Oxus
naar de Hyrcanische zee (het zuidelijk gedeelte der Caspische zee),
vandaar naar het land der Albani, en langs de rivier den Cyrus naar
de Zwarte zee. Zie verder Iaxartes.

Oxyartes, Oxyartes, 1) = Oxathres.--2) bactrisch edelman, die zich lang
tegen Alexander verdedigde. Na zijne onderwerping maakte Alexander
hem satraap van de landen aan den Paropanisus, waar hij zich ook na
Alexander's dood staande hield. Hij was de vader van Roxane.

Oxydracae, Oxydrakai, dapper indisch volk aan beide oevers van den
Acesines.

Oxylus, Oxylos, zoon van Haemon, den koning van Aetolië. De
Heracliden, die volgens de uitspraak van het orakel voor hun inval in
de Peloponnesus een gids met drie oogen moesten zoeken, vonden dien
gids in den eenoogigen O. met den muilezel, waarop hij gezeten was,
toen zij hem ontmoetten. Na de verovering van de Peloponnesus kreeg
hij Elis tot belooning.

Ozolae, Ozolai, zie Locris.






P.


Paches, Paches, atheensch veldheer, die het afvallige Mytilene tot
overgave dwong (427) en bij verrassing Notium bezette. Te Athene
teruggekeerd, werd hij aangeklaagd, en doodde hij zich zelf voor
het gerecht.

Pachynum of -us, Pachynos, Z.O. kaap van Sicilia, thans kaap
Passaro. De aangrenzende baai werd portus Pachyni genoemd.

Paconii, rom. geslacht, waarvan onder de eerste keizers enkele leden
voorkomen.

Pacorus, Pakoros, parthische koningsnaam in de dynastie der
Arsaciden. 1) De voornaamste is de parthische prins, die door zijn
vader Orodes I in 52 en 51 tegen Syria werd afgezonden, doch door
C. Cassius, quaestor van den in 53 gesneuvelden Crassus, verslagen
werd. In 40 veroverde Pac. Syria, Phoenice, Palaestina en Cilicia met
behulp van den rom. uitgewekene Q. Attius Labienus, doch P. Ventidius
Bassus versloeg de Parthen bij herhaling, Labienus sneuvelde in 39 en
Pac. in 38, de laatste juist op de verjaardag van Crassus' dood.--2)
een koning Pacorus regeerde tijdens Domitianus en Traianus.

Pactolus, Paktolos, riviertje in Lydia, ontspringt op den Tmolus,
stroomt langs Sardes en valt in den Hermus. Oudtijds voerde het veel
goudstof mede, weshalve het chrysorroas werd genoemd. Hier behoort
de mythe van koning Midas te huis, die zijn goudmakende kracht aan
de bron van den P. moest afspoelen.

Pactye, Paktye, stad aan de O. kust der thracische Chersonesus,
verblijf van Alcibiades. Zie ook Lysimachea.

Pactyes, Paktyes, een Lydiër, die voor Cyrus de schatten van Croesus
beheerde. Hij verwekte een opstand tegen den perzischen stadhouder,
maar bij het aanrukken van een perzisch leger vluchtte hij; na een
poos gezworven te hebben kwam hij op Chius, van waar hij aan de Perzen
uitgeleverd werd.

Pactyica, Paktyïke, land der Pactyes, oostelijk gewest van het
perzische rijk, ten Z. van den Paropanisus, een onderdeel van het
latere Arachosia. De Pactyes zijn de tegenwoordige Afghanen.

Pacuvii. 1) Pacuvius Calavius bekleedde tijdens den tweeden punischen
oorlog te Capua de hoogste waardigheid en werkte mede om Hannibal
binnen te halen. Zijn zoon daarentegen wapende zich met een dolk om
Hannibal te vermoorden, maar liet zich door zijn vader van dat plan
afbrengen.--2) M. Pacuvius, zusterszoon van Ennius, te Brundisium ± 220
geboren, was schilder en vooral treurspeldichter. Hij volgde grieksche
modellen, met name Sophocles en Euripides, en schreef ééne comoedia,
doch 12 tragoediae, waaronder ééne praetexta, Paullus getiteld,
waarvan vermoedelijk L. Aemilius Paullus, die den slag bij Pydna won,
de hoofdpersoon was. Zijne laatste jaren sleet hij te Tarentum,
waar hij in 132 stierf.--Later komen er nog andere Pacuvii voor,
o. a. in Caesars leger in Gallia. Ook wordt er een Pacuvius vermeld,
die tijdens keizer Tiberius na Piso (Calpurnii no. 7) eerst als legatus
van Cn. Sentius, daarna tot 32 voor L. Aelius Lamia, dien Tiberius
dwong te Rome te blijven, Syrië bestuurd heeft. Hij was berucht om
zijn losbandige levenswijze.

Padaei, Padaioi, een nomadenvolk in het N.W. van India, dat rauw
vleesch at en zelfs ouden van dagen en zieken opat.

Padus, rivier in Gallia Cisalpina, thans de Po. Hij stortte zich in zee
door 7 mondingen, waarvan enkele door menschenhanden waren gegraven:
Padusa, Spineticum ostium, ost. Sagis, Volane, ostia plena en fossae
Philistinae. Zie ook Eridanus.

Padusa, thans niet meer bestaande Po-arm, die langs Ravenna liep. Zie
Padus.

Paean, Paian, Paion, Paieon, 1) de geneesheer der goden. Verder
bijnaam van verschillende goden, wanneer men hen om genezing van
ziekte of bevrijding van smart aanroept, zoo van Apollo, Asclepius,
Dionysus, Thanatus e. a.--2) een lied, waarin Apollo onder den naam
Paean aangeroepen en geprezen wordt; later werden met dien naam lof-
en dankliederen ter eere van verschillende goden aangeduid, in het
bizonder de liederen die men in den oorlog bij den aanval en na de
overwinning zong.

Paeania, Paiania, demus van Attica, ten O. van den Hymettus,
geboorteplaats van den redenaar Demosthenes (Paianieus).

Paeanius, Paianios, sophist, die het Breviarium van Eutropius in het
Grieksch vertaalde (380 n. C.).

Paedagogus, paidagogos, een slaaf, die met de opvoeding van de kinderen
zijns meesters belast was; hij behoefde hun geen onderwijs te geven,
maar zijne taak was, hen overal te vergezellen en op hun gedrag toe
te zien. Bij de Romeinen, die zich meer zelf met de opvoeding hunner
kinderen bezig hielden, vond dit grieksche gebruik eerst in lateren
tijd en slechts bij enkelen ingang.

Paeligni = Peligni.

Paemani, germaansche stam in Belgica aan de Mosa (Maas), bij het
tegenw. Luik.

Paenula, een regenmantel, alleen met eene opening om het hoofd door
te steken, overigens gesloten en van achteren van een kap voorzien.

Paeon, Paion, Paieon, z. Paean.

Paeon, Paion, zoon van Endymion, broeder van Epeus (z. a.); v.s. was
Paeonië naar hem genoemd.

Paeones, Paiones, thracisch volk aan den bovenloop van den Axius.

Paeonia, Paionia, het land der Paeones, gewest in het N. van Macedonia
(z. a.).

Paeonia, Paionia, of Paeonidae, Paionidai, demus van Attica, ten
N. van Acharnae.

Paeonius, Paionios, 1) van Ephesus, bouwmeester in de 5de eeuw,
werkte mede bij de voltooiing van den tempel van Artemis te Ephesus
(± 400) en bouwde den tempel van Apollo Didymeus bij Miletus.--2) van
Mende, bekwaam beeldhouwer in de 5de eeuw, van wien een beroemd beeld,
voorstellend de godin der overwinning (Nike), hoewel niet ongeschonden,
te Olympia is opgegraven. Onjuist is het, dat ook een deel van de
(eveneens bewaard gebleven) beeldhouwwerken ter versiering van den
tempel van Zeus te Olympia van Pae. zouden zijn. V. s. zijn deze
beeldhouwwerken van Panaenus (z. a.), die in Olympia gewerkt heeft.

Paeoplae, Paioplai, paeonische stam aan de macedonische kust, aan
den Strymon en den mons Pangaeus.

Paestum, Paiston, vroeger Posidonia, stad op de lucanische kust aan
den sinus Paestanus (golf van Salerno), kolonie van Sybaris, in 524
gesticht. ± 400 viel de stad in handen van de Lucaniërs, en heette
voortaan Paestum. In 273 brachten de Rom. er eene kolonie van Latijnen
heen. Paestum was beroemd om zijne rozenteelt. Men vindt er nu nog de
overblijfselen van drie grieksche tempels, die voor de geschiedenis der
grieksche bouwkunst van groot belang zijn. Onder Templum vindt men een
afbeelding van den meest bekenden, den zoogenaamden Poseidonstempel.

Paesus, Paisos, stad en rivier in Troas, aan het begin van de
Propontis. De stad is door Milete gesticht.

Paetus, een familienaam, die in verschillende gentes voorkomt, en als
adjectief lonkend beteekent. 1) beroemd rechtsgeleerde, zie Aelii.--2)
echtgenoot der heldhaftige Arria, zie Caecinae.--3) vriend van Cicero,
zie Papirii no. 14.--4) senator onder Nero, zie Thrasea.

Pagae, Pegae, Pagai, Pegai, versterkte havenstad in Megaris aan de
Corinthische golf.

Paganalia, door Servius Tullius ingesteld, feesten door de inwoners
van iederen pagus gevierd. Ze behooren tot de feriae conceptivae,
zie feriae.

Pagani, zie pagus.

Pagasae, Pagasai, stad in het Z. van Thessalia, in het landschap
Pelasgiotis, dicht bij de grens van Magnesia, aan den sinus Pagasaeus
(golf v. Volo). Dichterlijk Pagasaeus = thessalisch.

Pagus, landelijk distrikt, plattelandsgemeente. Soms behoorden de pagi
tot het gebied eener stad en kan het woord door dorp worden overgezet,
somtijds ook hadden zij eene grootere uitgebreidheid en vormden zij
een zelfstandig geheel, overeenkomende met hetgeen wij een kanton
of distrikt zouden noemen. De inwoners waren pagani. De dorpen,
vlekken en gehuchten in zoo'n distrikt heetten vici (zie vicus
no. 3). Te Rome werden de bewoners der vroegere buitenwijken ook
pagani genoemd. Paganus beteekent ook: boersch, landelijk; onder de
keizers wordt de naam gebezigd in tegenstelling met milites, en bij
de kerkelijke schrijvers = heidenen.

Paiderastia, knapenliefde, eene betrekking tusschen een volwassen man
en een knaap, die medebracht, dat zij zooveel mogelijk in elkanders
gezelschap waren, dat de man door goede voorbeelden en lessen een
gunstigen invloed op de zedelijke ontwikkeling van den knaap trachtte
uit te oefenen, en dat de knaap zich naar het voorbeeld van den man
trachtte te vormen. Deze verhouding bestond vooral in dorische staten,
in het bijzonder op Creta, waar de knaap evenals eene bruid uit het
huis zijner ouders geroofd werd, na twee maanden vrijgelaten werd,
maar zich dikwijls levenslang bij den man aansloot, waaruit soms
de innigste vriendschap en broederschap, vooral in den oorlog,
ontstond.--De man heette op Creta philetor, te Sparta eispnelas
(inblazer), de knaap op Creta kleinos (geroemde), te Sparta aitas
(toehoorder).--Werd van zulk een verkeer op onzedelijke wijze misbruik
gemaakt, wat in oude tijden slechts zelden schijnt voorgekomen te zijn,
dan konde de man gestraft worden met atimie, verbanning of zelfs met
den dood, de knaap werd van openbare betrekkingen en van godsdienstige
feesten uitgesloten. In lateren tijd verloor de zaak echter geheel en
al hare oorspronkelijke beteekenis en ontaardde zij tot eene door en
door onzedelijke verhouding, in welken vorm zij ook bij de Romeinen,
vooral in den keizertijd, ingang vond.

Paidonomos, te Sparta en op Creta een magistraat, die met het toezicht
op de opvoeding der knapen belast was; hij werd bijgestaan door de
bidyoi, en onder hem stonden de mastigophoroi, om door hem opgelegde
straffen te voltrekken.

Paistike, landstreek in het N. van Thracia.

Palaegambrium, Palaigambreion, stad in Aeolis aan den Caicus.

Palaemon, Palaimon, z. Melicertes.

Palaepolis, Palaipolis, zie Neapolis.

Palaephatus, Palaiphatos, 1) van Abydus, vriend van Aristoteles,
schrijver van verscheiden geschiedkundige werken, die op enkele
fragmenten na verloren gegaan zijn.--2) Aegyptenaar of Athener, wordt
geroemd als schrijver van verscheiden thans verloren mythologische
werken. Waarschijnlijk is van hem ook een nog behouden werkje peri
apiston, dat op de wijze van Euhemerus, van wien P. een tijdgenoot
schijnt geweest te zijn, allegorische of historische verklaringen van
verscheiden mythen bevat. Het is langen tijd als schoolboek gebruikt.

Palaerus, Palairos, zeestad in het N.W. van Acarnania.

Palaescepsis, Palaiskepsis, zie Scepsis.

Palaeste, Palaiste, kustplaats in het N.W. van Epirus, bij de
Acroceraunische bergen, waar Caesar landde, toen hij tegen Pompeius
optrok.

Palaestina, Palaistine = land der Philistijnen, Philistaei,
Philistaioi, die langs de kust der Middellandsche zee van de
aegyptische grenzen N.waarts tot aan den berg Carmel woonden. Later
werd de naam uitgebreid over het binnenland, tot zelfs over het
transjordaansche gedeelte van het joodsche land. Over zijne geheele
uitgestrektheid werd Pal. verdeeld in de volgende landschappen:
ten W. van den Jordaan: Galilaea in het N., Samaria in het midden
en Judaea in het Z. Het overjordaansche land werd Peraea geheeten;
het N. gedeelte werd Batanaea of Basan (het weeke, vruchtbare land)
genoemd en langs de rivier meer in het bijzonder Gaulonitis; het
Z. deel heette Galaäditis (het harde, ruwe land). Onder Salomo had
het rijk der Israëlieten zijne grootste uitgebreidheid, het reikte
toen tot aan den Euphraat. Nog bij Salomo's leven echter ging Syria
weder verloren, en na zijn dood splitste zich de staat in twee deelen;
het rijk der 10 stammen, dat in 722 door Salmanezer werd vernietigd,
en dat van Juda, waaraan Nebukadrezar in 588 een einde maakte. Onder
Cyrus werd het land perzisch, onder Alexander d. G. macedonisch. Na
diens dood kwam het in den beginne onder Aegypte, was een tijd lang
een twistappel tusschen dit rijk en Syrië, tot het eindelijk onder
Antiochus III aan Syrië bleef. De poging van Antiochus IV Epiphanes,
om den mozaischen eeredienst met geweld door den griekschen te
doen verdringen, had een opstand ten gevolge, en van 130 tot 64
vormde Pal. nogmaals een vrijen staat onder het vorstenhuis der
Maccabaeën. Broedertwisten tusschen Aristobulus en Hyrcanus hadden de
inmenging der Rom. ten gevolge. Zie verder Herodes en Herodes Agrippa.

Palaestra, palaistra, het gedeelte van een gymnasium, dat meer bepaald
tot beoefening der gymnastiek bestemd is. Soms wordt de naam echter
voor afzonderlijke gebouwen gebruikt, die weinig van de gymnasia
schijnen te verschillen, en waarschijnlijk meer in het bizonder door
athleten van beroep bezocht werden.

Palaetyrus, Palaityros, zie Tyrus.

Palamedes, Palamedes, zoon van Nauplius en Clymene, een wijs, dapper
en rechtvaardig man, wien de uitvinding van vuurtorens, maten en
gewichten, eenige letters, dobbelspel e.a. toegeschreven wordt. Toen
Odysseus zich poogde te onttrekken aan zijne verplichting om deel
te nemen aan den tocht tegen Troje, werd P. met anderen gezonden om
hem daartoe te nopen. Zij vonden Odysseus, terwijl hij in geveinsde
waanzinnigheid ploegde met een ploeg, waarvoor hij een os en een ezel
gespannen had, en zout in plaats van koren in de voren zaaide. P. legde
den jongen Telemachus voor den ploeg, en daar Odysseus vermeed
over het kind heen te rijden, toonde hij dat zijne krankzinnigheid
slechts voorgewend was. Daardoor verbitterd, bewerkte Odysseus zijn
ondergang. Hij liet namelijk voor Troje een brief onderscheppen,
dien hijzelf geschreven had, maar die schijnbaar door Priamus aan
P. gericht was, en waaruit blijken moest, dat P. had aangeboden de
Grieken voor geld te verraden. Toen de inhoud van dezen brief bekend
gemaakt was, en men in de tent van P. een som gelds gevonden had,
waarvan in den brief sprake was, maar die door Odysseus zelf daar
verborgen was, was het hem gemakkelijk zijn vijand door het volk ter
dood te doen veroordeelen, vooral daar ook Agamemnon en Diomedes,
naijverig op den roem van P., zijn dood wenschten.--Hij had later
een heiligdom op de kust van Klein-Azië, tegenover Lesbus.

Palatinus, bijnaam van Apollo, naar zijn tempel op den mons Palatinus.

Palatinus (mons), een der heuvels van Rome. Op dezen heuvel heeft
het oudste Rome, Roma quadrata, gelegen. Het N.W. gedeelte van den
berg heette Cermalus, terwijl de ten N. gelegen Velia ook bij deze
oudste nederzetting behoorde. Op of bij den Palatinus lagen zeer oude
heiligdommen, o.a. het Lupercal; ook vond men er tot in late tijden
de met stroo gedekte Casa Romuli. In den laatsten tijd der republiek
woonden hier vele aanzienlijke Romeinen, o.a. M. Tullius Cicero,
Crassus, Hortensius, Catilina en Clodius. Uit iets lateren tijd is
nog over een particulier huis, gewoonlijk het huis van Livia, de
eerste keizerin van Rome, genoemd. In den keizertijd werd de geheele
berg eigendom van de keizers, die er hun verschillende paleizen (het
woord is van palatium afgeleid) gebouwd hebben. Bekend zijn vooral de
domus Augustana, met daarnaast den Apollo-tempel en de bibliotheek,
de domus Tiberii, het paleis der Flavische keizers, het Stadium,
door Domitianus of één der latere keizers in den berg uitgegraven,
en het Septizonium, door Septimius Severus gebouwd.

Pale, lucta, luctatio, het worstelen, een van de voornaamste spelen
bij de grieksche feesten. De worstelaars trachtten elkander op den
grond te werpen, en alle middelen waren daartoe geoorloofd behalve
slaan; daarbij lette men echter zeer op bevalligheid in houding en
bewegingen. Zoodra een van beiden viel, liet zijn tegenstander hem
opstaan, en eerst wanneer de een den ander driemaal op den grond
geworpen had, was de strijd beslist; later werd het gevecht echter,
wanneer een van beiden neergeworpen was, op den grond voortgezet,
totdat hij geen kans zag zich weder op te richten en zich overwonnen
moest verklaren. De worstelaars hadden hun lichaam met fijn zand
bestrooid en de grond van het worstelperk was met zand bedekt.

Palenses, Pales, inwoners der stad Pale, Pale, in het W. van het
eiland Cephallenia.

Pales, eene godin of een god der romeinsche herders die de kudden
vruchtbaar maakte en voedde, zie Palilia.

Palibothra, Palibothra, groote en bijzonder sterke hoofdstad der
Prasii in India, aan den Ganges, bij het tegenw. Patna.

Palice, Palike, stad der Siculi, door Ducetius gesticht (453/2),
ten N.W. van Syracusae, bij het heiligdom der Palici (z. a.).

Palici, Palikoi, daemonen, die op Sicilië vereerd werden, tweelingzonen
van Zeus en een sicilische nimf. Uit vrees voor de jaloerschheid van
Hera had hun moeder zich voor hunne geboorte onder de aarde verborgen,
maar zoodra zij geboren waren, opende de aarde zich en werden zij door
het daglicht beschenen. Ten N.W. van Syracusae (zie Palice) waren
twee aan hen gewijde, kleine, diepe meren met warm water, waaruit
zwaveldampen opstegen. Wie van een misdaad beschuldigd was en zijne
onschuld durfde bezweren, werd bij een van deze meren gebracht, zijn
eed werd op een schrijftafeltje geschreven en dit werd in het water
geworpen. Bleef het drijven, dan was de aangeklaagde vrijgesproken,
zonk het, dan gold de eed voor valsch, en de meineedige werd
onmiddellijk in den krater van den Aetna geworpen of van het gezicht
beroofd. In de nabijheid was de tempel der P., waar slaven, die door
hunne meesters hard behandeld werden, een toevluchtsoord vonden.

Palilia, feest ter eere van Pales den 21sten April door romeinsche
herders gevierd. Men stak stroovuren aan, dreef het vee driemaal er
om heen, en sprong zelf driemaal er over, om vergiffenis te verwerven
voor onopzettelijke verontreiniging van heilige wouden en bronnen. Het
was een uitgelaten vroolijk feest en gold tevens als gedenkdag van
de stichting van Rome.

Palimbothra = Palibothra.

Palindikia, anadikia, tweede behandeling van een proces. Men konde
nl. vernietiging van een vonnis vragen (palindikein, anadikazesthai),
wanneer dit door een openbaar scheidsrechter (z. diaitetes) was
uitgesproken, of wanneer men bij verstek (z. eremos dike) of op grond
van valsche getuigenissen (z. pseudomartyrion dike) veroordeeld was.

Palinodia, een gedicht, waarin men herroept wat in een vroeger
gedicht gezegd is, ook in het algemeen het herroepen van een vroeger
gezegde. Beroemd is de pal. van Stesichorus (z.a.).

Palinurus, Palinouros, stuurman van Aeneas, viel bij de naar hem
genoemde kaap Palinurum, ten Z. van Velia, in zee; hij zwom aan land,
maar werd door de Lucaniërs gedood. Op bevel van een orakel werd hij
later eervol begraven en werden lijkspelen te zijner eere ingesteld.

Palla, 1) vrouwengewaad, een overkleed, dat men omwierp en dat tot
op de voeten afhing, doch bij nimfen en jageressen door de dichters
meermalen wordt geschilderd als slechts tot de knie reikende. De
rom. dames gebruikten het dikwijls in plaats der meer deftige
stola.--2) bij goden, heroën, dichters en zangers, een dergelijk
gewaad, tot op den grond hangende en dikwijls slepende, ten einde
hun een rijziger gestalte te geven.

Pallacopas, Pallakopas of Pallacottas, Pallakottas, zijkanaal van
den Euphraat in de richting der arabische woestijn, waar het doodliep.

Palladium, Palladion, een beeld van Pallas Athena of van Pallas,
de dochter van Triton, door de godin Athene zelve gemaakt en door
Zeus aan Ilus (z.a.) of aan Dardanus gegeven. Het was een staande
houten beeld, drie el hoog, met aaneengesloten voeten, het hield in de
rechterhand een speer, in de linker een spinrokken. Toen de Grieken
door Helenus vernomen hadden, dat Troje niet genomen konde worden,
zoolang het Palladium binnen zijne muren was, slopen Odysseus en
Diomedes in de stad en roofden het. Zoo kwam het naar Argos of Athene
(z. Diomedes en Demophon). De Rom. beweerden echter dat Aeneas het
naar Italië had medegebracht, zij bewaarden het in den tempel van
Vesta, waar zelfs de pontifex maximus het niet zien of aanraken mocht.

Palladius (Rutilius Taurus Aemilianus), rom. schrijver van een
uitvoerig werk over den landbouw in 14 boeken, vermoedelijk uit de
4de eeuw na C.

Pallantia, dochter van Euander, geliefde van Heracles; naar haar is
de Mons Palatinus genoemd.

Pallantia, Pallantia, hoofdst. der Vaccaei in Hispania Tarraconensis,
thans Palencia, aan den Pisoraca (Pisuerga), een zijtak van den Durius
(Douro).

Pallantias, -tis, Aurora, kleindochter van Pallas.

Pallantidae, Pallantidai, de 50 zonen van Pallas no. 5, die Aegeus
van de regeering beroofden, maar later door Theseus deels gedood,
deels verjaagd werden.--Ook eene atheensche familie, die van dezen
Pallas beweerde af te stammen, noemde zich zoo.

Pallantium, Pallantion, oude stad in Zuid-Arcadia, ten W. van Tegea,
vanwaar Euander met eene kolonie naar Latium verhuisde, waar hij
ergens aan den Tiber eene gelijknamige stad zou gesticht hebben. Het
arcadisch Pallantium werd in 369 ontvolkt ten behoeve van Megalopolis.

Pallas, Pallas, gen. -ados, 1) P. Athena z. Athena.--2) eene gezellin
van Athena, door wie zij bij ongeluk gedood werd; haar beeld was
v. s. het Palladium. Zij wordt dochter van Triton genoemd en is
eigenlijk niemand anders dan de godin zelve.

Pallas, Pallas, gen. -antos 1) een van de Titanen, zoon van Crius en
Eurybia.--2) een van de Giganten, door Athena gedood en gevild; met
zijne huid bekleedde zij haar schild.--3) zoon van Lycaon, grootvader
van Euander, stichter van Pallantium in Arcadië.--4) zoon van Euander
(z. a.), sneuvelde door de hand van Turnus.--5) zoon van Pandion,
broeder van Aegeus, in wiens plaats hij eenigen tijd regeerde; hij
werd door Theseus gedood.--6) een vrijgelaten slaaf, broeder van
Antonius Felix, procurator van Judaea, evenals deze vrijgelatene
van Antonia minor (zijn vollen naam luidt: M. Antonius Pallas),
die zich in de gunst van keizer Claudius wist in te dringen, en
zich grooten invloed en rijkdom verwierf (hij bekleedde het ambt a
rationibus). Het huwelijk van Claudius met Agrippina en de adoptie
van Nero was voor een groot deel zijn werk. Onder Nero geraakte hij
echter op den achtergrond, hij moest zich (55 n. C.) uit het openbare
leven terugtrekken en werd in 62 ter dood gebracht.

Pallene, Pallene, 1) W. landtong van Chalcidice.--2) demus in Attica.

Palliata, sc. fabula, eene romeinsche comoedie, die in Griekenland
speelt en waarbij de acteurs in grieksch gewaad optraden.

Pallium, himation, pharos, lange wollen mantel, meestal wit, bij de
Grieken door mannen en vrouwen gedragen, en wel gewoonlijk op dezelfde
wijzen als de toga der Romeinen. Het dragen van een pallium over den
chiton was echter volstrekt niet algemeen en gold bij de Romeinen
zelfs lang als een teeken van verwijfdheid, in lateren tijd was het
de geliefkoosde dracht van wijsgeeren of hen die daarvoor gehouden
wilden worden.

Palma, rom. of lat. kolonie (123) op het eiland Balearis maior.

Palmyra, Palmyra, of Thadmôr = palmenstad, door Salomo aangelegd in een
oase der syrische woestijn. Als middelpunt van karavaanwegen bereikte
het een hoogen trap van bloei. Gebruik makende van de verwarring in
het rom. rijk, stichtte de stadhouder Odenathus er in 260 na C. een
zelfstandig rijk, dat zich onder zijne gemalin en opvolgster Zenobia
over Syrië, Aegypte en een deel van Voor-Azië uitbreidde. Doch in
272 werd Palmyra door keizer Aurelianus ingenomen en, na een opstand,
verwoest; Zenobia werd als gevangene naar Rome gevoerd. De stad had een
prachtigen zonnetempel. In 1691 heeft men belangrijke overblijfselen
der schoone en uitgestrekte stad teruggevonden, die in het laatst
der vorige eeuw wetenschappelijk onderzocht en beschreven zijn.

Paludamentum, witte of purperroode krijgsmantel der
rom. veldheeren. Paludatus = met den veldheersmantel bekleed.

Palumbinum, stadje in Samnium, ligging onbekend.

Pamisus, Pamisos, 1) zuidelijke zijtak van den Peneus in Thessalia.--2)
rivier in Messenia, stroomt door de vruchtbare vlakte Macaria.--3)
oude grensrivier tusschen Messenia en Laconica, die even ten N. van
Thalamae in de Messenische golf uitloopt.

Pammenes, Pammenes, 1) Thebaan, tijdgenoot van Epaminondas,
onderscheidde zich in de oorlogen tegen Sparta en bleef met een
leger in de Peloponnesus om de Arcadiërs gedurende de stichting van
Megalopolis te beschermen; ook als bevelhebber over de thebaansche
hulptroepen van Artabazus no. 2 verwierf hij grooten roem (353). Toen
hij echter met de vijanden van Artabazus onderhandelingen aanknoopte,
liet deze hem gevangen nemen. Philippus van Macedonië woonde gedurende
zijn verblijf te Thebe als gijzelaar in het huis van P.--2) leeraar
der welsprekendheid te Athene, tijdgenoot van Cicero, die met lof
van hem spreekt.

Pammerope, Pammerope, dochter van Celeüs, eerste priesteres bij de
eleusinische mysteriën.

Pamphila, Pamphile, 1) van Cos, uitvindster van het zijdeweven. Zij
leefde in het begin der vierde eeuw.--2) aegyptische of epidaurische
vrouw, die een aantal bijzonderheden op het gebied van geschiedenis,
wijsbegeerte, rhetorica, enz., te boek stelde, zooals zij die
gedurende haar dertienjarig huwelijk uit de gesprekken van haar man
en zijne talrijke bezoekers had opgevangen of uit haar lectuur had
opgeteekend. Zij leefde ten tijde van Nero.

Pamphilus, Pamphilos, 1) atheensch veldheer, landde in den
corinthischen oorlog op Aegina en belegerde de stad (389), daar zijne
vloot echter verjaagd werd, kwam hij in groote verlegenheid; na 5
maanden werd hij ontzet. Hij werd veroordeeld, en stierf voor hij de
boete betaald had.--2) leerling van Plato, leeraar der wijsbegeerte
op Samus, waar Epicurus zijne voordrachten hoorde.--3) van Amphipolis,
beroemd schilder, leerling van Eupompus en leermeester van Apelles; ook
werken van hem over schilderkunst worden genoemd.--4) uit Alexandria,
grammaticus ten tijde van Nero, schreef een uitgebreid woordenboek.

Pamphos, Pamphos, episch dichter, ouder dan Homerus, aan wien hymnen
ter eere van verschillende goden werden toegeschreven.

Pamphyloi, naam van een der drie dorische phylae (z. phyle), zoo
genoemd naar Pamphylus.

Pamphylia, Pamphylia, gewest aan de Zuidkust van Asia minor. De
bevolking was zeer gemengd en bestond uit inboorlingen, Ciliciërs en
Grieken, hieraan was ook de naam Pamphyli, Pamphyloi, ontleend. Het
land stond achtereenvolgens onder perzische, macedonische, syrische,
pergameensche en romeinsche heerschappij. De voornaamste steden zijn
Aspendus, Perge, Side en Attalea.

Pamphylus, Pamphylos, zoon van Aegimius, trok met de Heracliden naar
de Peloponnesus en sneuvelde daar.

Pan, Pan, veld-, bosch- en herdersgod, zoon van Hermes of Zeus en
Callisto of de nimf Penelope. Reeds bij zijne geboorte was hij bijna
geheel volwassen, hij had horens, een krommen neus, spitse ooren,
een staart en bokspooten (Aigipodes, Semicaper), bovendien was hij
geheel met haar begroeid. Hij beschermt kudden (Nomios), bosschen
en weiden, jacht (Agreus), visscherij en bijenteelt. Het liefst
zwerft hij in Arcadië, over de bergen (Oressibates), waar hij jaagt,
de nimfen bij den dans aanvoert (Philochoros) of zich vermaakt met
het spelen op de door hem uitgevonden herdersfluit (z. Syrinx),
waarin hij het zoover gebracht had, dat hij zelfs Apollo tot een
wedstrijd durfde uitdagen (z. Midas). De Atheners geloofden, dat
zij aan zijne hulp de overwinning bij Marathon te danken hadden, hij
kon n.l. in den strijd gewichtige diensten bewijzen, door met zijne
vervaarlijke stem den vijanden schrik en ontzetting aan te jagen;
van dit vermogen maakt hij echter ook misbruik, om bij onschuldige
reizigers of wandelaars in eenzame wouden een plotselingen (panischen)
schrik te veroorzaken. Zoo had hij ook de Titanen in hun strijd tegen
de goden door trompetgeschal op de vlucht gedreven. Met zijne kinderen
en verdere afstammelingen (Panes, Paniskoi, Panisci) sluit hij zich
gaarne bij den luidruchtigen stoet van Dionysus aan. De nimfen, die
hij met zijne liefde dikwijls hardnekkig vervolgt, ontvluchten hem
gewoonlijk of worden door de goden tegen hem beschermd.--In lateren
tijd beschouwden sommigen hem naar aanleiding van zijn naam als een
symbool van het heelal, zijn dans stelde dan de eeuwige beweging voor,
zijn horens en baard waren de zonnestralen, enz.--Pan werd vooral
in Arcadië, maar ook elders in Griekenland vereerd, aan sommige van
zijne tempels waren orakels verbonden. Te Athene hield men jaarlijks
te zijner eer een wedloop met fakkels.--Men offerde hem bokken,
lammeren, koeien, melk, honig en most; de steeneik en de pijnboom
waren hem gewijd.--De Romeinen vereenzelfdigden hem met Faunus.

Panacea, Panakeia, dochter van Asclepius.

Panachaicus (mons), Panachaïkon oros, berg in Achaia, ten Z. van de
invaart der Corinthische golf.

Panactum, Panakton, grensvesting tusschen Attica en Boeotia, ten
N. van Eleusis.

Panaei, Panaioi, thracisch volk, in den omtrek van Amphipolis
woonachtig.

Panaenus, Panainos, beroemd schilder te Athene, broeder van Phidias,
medewerker aan de beroemde schilderij van den slag bij Marathon in
de poikile stoa te Athene. Ook het schilderwerk aan den troon van
het Zeusbeeld te Olympia was van hem. Z. ook Paeonius.

Panaetius, Panaitios, van Rhodus, zoon van Nicagoras, geb. omstreeks
180, genoot te Athene het onderwijs van Diogenes den Babyloniër en
Antipater van Tarsus. Te Rome vond hij vele leerlingen en leefde hij
op vertrouwden voet met Laelius en den jongen Scipio, dien hij op
eene reis naar Azië en Aegypte vergezelde (140). Later keerde hij
naar Athene terug, waar hij Antipater als hoofd der stoicijnsche
school opvolgde (129), talrijke leerlingen vormde en omstreeks 112
stierf. Hij heeft tot de verbreiding der stoicijnsche leer, vooral
te Rome, zeer veel bijgedragen en wordt vooral door Cicero dikwijls
met lof genoemd; evenwel schijnt hij het gestrenge van die leer in
vele opzichten verzacht en zich ook tot de peripatetische school
aangetrokken gevoeld te hebben. Zijne geschriften zijn grootendeels
verloren, zijn voornaamste werk peri tou kathekontos werd door Cicero
in zijn werk de officiis nagevolgd.

Panaetolicus (mons), Panaitolikon oros, berg in het hart van Aetolia,
ten N. van den Trichonius lacus.

Panathenaea, Panathenaia, het voornaamste feest der Atheners in het
derde jaar van iedere Olympiade, van den 24sten, v. s. van den 21sten,
tot den 28sten Hecatombaeon ter eere van Athena Polias gevierd. De
invoering er van als een landelijk feest onder den naam Athenaia wordt
aan Erichthonius toegeschreven, zijn eigenaardig karakter als feest
van de geheele attische burgerij en zijn naam had het van Theseus
gekregen, door Pisistratus waren voordrachten van gedichten van
Homerus aan de feestelijkheden toegevoegd, die later door Pericles
nog verdere uitbreiding kregen. Behalve de wedstrijden in muziek,
gymnastiek, rijden, enz., waarbij vele prijzen uit kruiken met olie
van de heilige olijfboomen bestonden, moet vooral vermeld worden
de groote optocht (pompe), waarmede aan de godin een nieuw kleed
(peplos) gebracht werd. Dit kleed was saffraankleurig, door atheensche
vrouwen geweven en met het prachtigste borduurwerk, waarvan patroon
en uitvoering van staatswege goedgekeurd moesten zijn, versierd. Het
werd als zeil aan den mast van een schip vastgehecht, en dit werd op
rollen naar de acropolis voortbewogen, gevolgd door grijsaards met
olijftakken in de handen (thallophoroi), dochters van edele burgers,
die mandjes met offergereedschap droegen (kanephoroi), terwijl stoelen
en zonneschermen haar nagedragen werden door vrouwen en dochters der
metoeci (diphrophoroi, skiadephoroi), verder volgde de ruiterij en
verdere krijgslieden in de schoonste wapenrusting, overwinnaars in de
feestspelen bij vroegere Panathenaea gevierd, eindelijk de geheele
burgerij in feestgewaad, meestal nog gezantschappen van atheensche
kolonies en andere staten. Op den optocht volgde een offerfeest, groot
genoeg om het geheele volk te onthalen.--De fries van het Parthenon was
door Phidias versierd met eene afbeelding in relief van den optocht
der Panathenaea, en een groot gedeelte van dit beeldhouwwerk is nog
bewaard gebleven.--Behalve dit groote feest werden ieder jaar kleine
Panathenaea gevierd, waarschijnlijk bestaande in wedstrijden en offers.

Panchaea, Panchaia, fabelachtig eiland in den Erythraeïschen oceaan
tegenover Gelukkig Arabië, met een heerlijk klimaat en voortbrengselen
van verschillenden aard, z. Euhemerus.

Pancration, pankration, worsteling en vuistgevecht tusschen
athleten. De strijders waren geheel naakt en hadden ook geen caestus.

Panda Cela, italiaansche oogstgodin, die te Rome aan den voet van
het Capitolium een tempel had.

Pandareüs, Pandareos, zoon van Merops, stal voor Tantalus een
gouden hond uit den tempel van Zeus op Creta, en toen Zeus hem
terugeischte, vluchtte hij naar Athene en van daar naar Sicilië,
waar hij stierf. Eene van zijne dochters was Aedon; de andere twee
werden na de vlucht van P. door de godinnen Aphrodite, Hera, Artemis
en Athena met vele goede eigenschappen begiftigd, doch toen zij zouden
trouwen, werden zij door de Harpyieën weggeroofd en aan de Erinyen
tot dienaressen gegeven.

Pandarus, Pandaros, 1) zoon van Lycaon, aanvoerder van de lycische
bondgenooten der Trojanen, zeer bekwaam boogschutter. Toen door
de strijdende partijen vastgesteld was, dat de oorlog door een
tweegevecht tusschen Menelaus en Paris beslist zoude worden, schond
P. op aansporing van Athena dit verdrag door op Menelaus een pijl
af te schieten. Hij werd door Diomedes gedood.--2) zoon van Alcanor,
tochtgenoot van Aeneas, met zijn broeder Bitias door Turnus gedood.

Pandataria, Pandataria, eiland op de kust van Campania, waarheen
Augustus zijne dochter Julia verbande. Ook Agrippina de oude werd
hierheen door keizer Tiberius verbannen, en stierf er in 33 n. C. den
hongerdood.

Pandektai, zie Digesta.

Pandemus, Pandemos, bijnaam van Aphrodite (z. a.).

Pandion, Pandion, 1) zoon van Phineus en Cleopatra. Ten gevolge van de
valsche beschuldigingen hunner stiefmoeder Idaea, werd hij met zijn
broeder Plexippus door Phineus van het gezicht beroofd en gevangen
gehouden, z. Calais.--2) koning van Athene, vader van Erechtheus,
Butes, Procne en Philomela.--3) zoon van Cecrops, koning van Athene,
van waar hij door de Metioniden verdreven werd. Hij vluchtte naar
Megara, waar hij de dochter van koning Pylas huwde, de regeering kreeg,
en na zijn dood als heros vereerd werd. Zijne zonen waren Aegeus,
Pallas, Nisus e. a.

Pandionis, Pandionis, een van de 10 phylae, waarin de bevolking van
Attica door Clisthenes verdeeld werd.

Pandora, Pandora, de eerste vrouw, door alle goden (vandaar de
naam) met schoonheid, lieftalligheid en kunstvaardigheid begiftigd,
had van Zeus een doos gekregen, waarin alle ongelukken opgesloten
waren. Daarop liet hij haar door Hermes naar Epimetheus brengen,
die haar tegen den raad van Prometheus ontving. Uit nieuwsgierigheid
opende zij het deksel van de doos, waarop alle rampen zich over de
aarde verspreidden; alleen de hoop bleef op den bodem er van liggen,
toen P. het deksel spoedig sloot.

Pandorus, Pandoros, zoon van Erechtheus en Praxithea, stichter eener
atheensche volkplanting op Euboa.

Pandosia, Pandosia, 1) stad in het epirotische landschap Thesprotia
aan den Acheron.--2) stad in Lucania, ten W. van Heraclea.--3) stad
in Bruttii bij Consentia.

Pandotira, Pandoteira, geefster van alles, bijnaam van Demeter.

Pandrosus, Pandrosos, dochter van Cecrops, had te Athene naast den
tempel van Athena Polias een heiligdom, waarin de heilige olijfboom
stond. Athene zelve heeft ook den bijnaam Pand.

Panegyris, panegyris, groote feestvergadering, zooals bijv. bij de
viering van de groote nationale feesten der Grieken gehouden werd. De
feestredenen (panegyrikoi logoi) bij zulke gelegenheden uitgesproken,
waren dikwijls schitterende voorbeelden van welsprekendheid en
stijl. Zij strekten meestal tot verheerlijking van het feest of de
feestvierenden, soms ook van enkele personen; in het laatste geval
waren het lofredenen, en in deze beteekenis komen Panegyrici ook bij
de Rom. voor.

Pangaeus (mons), Pangaion oros, gebergte op de macedonische kust,
ten O. van Amphipolis, tot welks gebied het behoorde. Het leverde
goud en zilver op.

Panhellenius, Panellenios, bijnaam van Zeus als den nationalen god
van alle Grieken. Onder dien naam had hij op Aegina een tempel, het
Panhellenium, en werden voor hem op verscheiden plaatsen feesten,
Panhellenia, gevierd.

Panhormus = Panormus.

Panionia, Panionia, vergadering der 12 steden van Ionië bij den
bondstempel, het Panionium, nabij Mycale gehouden en verbonden met
feesten ter eere van Poseidon.

Panionium, Panionion, tempel van Poseidon bij kaap Mycale, bondstempel
der aziatisch-ionische steden.

Paniscus, Paniskos, z. Pan.

Pannonia, Pannonia, rom. Donauprovincie, door den Donau begrensd, van
omstreeks Vindobona (Weenen) af tot aan de samenvloeiing met de Tisia
(Theiss). De inwoners waren hoofdzakelijk van illyrischen stam. Er
waren echter sedert de 4de eeuw vele keltische stammen ingedrongen,
o. a. de Scordisci. Onder Augustus werd Pann. tot rom. provincie
gemaakt, maar eerst na de demping van den pannonischen opstand (6-9
n. C.) door Tiberias werd de rom. heerschappij er bevestigd. Het
land werd ingedeeld in P. Superior en P. Inferior. In den lateren
keizertijd werd de indeeling herhaaldelijk gewijzigd, en o. a. Valeria
(zie Valeria no. 3) er van afgescheiden.

Panomphaeus, Panomphaios, bijnaam van Zeus als den god, die door
hoorbare teekens de toekomst voorspelt.

Panope, Panopeus, Panope, Panopeus, oude belangrijke stad in Phocis,
dicht bij de grenzen van Boeotia, later vervallen.

Panopeus, Panopeus, zoon van Phocus, vergezelde Amphitryo op zijn
tocht tegen de Taphiërs en nam deel aan de calydonische jacht. Hij
was de vader van Epeus no. 2.

Panoplia, de geheele uitrusting van een zwaargewapende, schild, helm,
borstharnas, scheenplaten, zwaard en lans. Deze moest ieder hopliet
zich zelf aanschaffen. Vandaar dat het aantal zwaargewapenden in de
Grieksche staten steeds tamelijk gering gebleven is, en men gerust
kan aannemen, dat ieder boerengezin, iedere familie van zeugitai,
slechts één hopliet behoefde te leveren. Z. ook hoplitai en psiloi.

Panopolis, Panopolis, oudtijds Chemmis, Chemmis, Chemmo, oude stad
in Aegypte, aan den Nijl, stroomafwaarts van Thebae, grootendeels
door linnenwevers en metselaars bewoond.

Panoptes, Panoptes, bijnaam van Argus naar de vele oogen, waarmede
zijn lichaam bezaaid was.

Panormus, doch beter Panhormus, Panormos (= geheel en al haven). 1)
havenstad op Sicilia, thans Palermo, phoenicische volkplanting,
later carthaagsch, sedert 254 in handen der Rom.--2) in Achaia,
aan de invaart der Corinthische golf.--3) haven van Ephesus.

Pansa, familienaam in de gentes Vibia, Titinia, Appuleia.

Pantagias, Pantakyas, riviertje op de O.-kust van Sicilia, ten N. van
Syracusae, bij Trotilum.

Pantaleon, Pantaleon, wierp zich in 660 tot tyran van Pisa op en
regeerde overmoedig. Hij beoorloogde de Eleërs en ontnam hun het
beheer over de olympische spelen.

Panteus, Panteus, Spartaan, vriend van Cleomenes III, dien hij bij al
zijne ondernemingen getrouw ter zijde stond; hij vergezelde hem ook
na den slag bij Sellasia naar Aegypte en doodde zich te gelijk met hem.

Pantheon, prachtige tempel, in 25 door M. Agrippa te Rome opgericht
op den Campus Martius en in de 2de eeuw n. Chr. door keizer
Hadrianus herbouwd. Het gebouw, dat nog een sieraad is van het
hedendaagsche Rome, is cirkelvormig en heeft eene middellijn van
132 voet binnenwerks. In den 19 voet dikken muur zijn 7 ruime nissen
aangebracht, waarvan het verwulfsel telkens door twee zuilen wordt
gesteund, met uitzondering van de nis over den uitgang. Het gebouw is
gedekt door een ontzaglijk koepeldak, met eene opening van 40 voet
middellijn in het midden. Het dak rust alleen op de muren. Vóór
den ingang is een ruim voorportaal aangebracht, in drie schepen
verdeeld. Het trotsche gebouw was waarschijnlijk in de eerste plaats
aan Mars en Venus gewijd als de godheden der gens Iulia, v. s. in
de eerste plaats aan Jupiter Ultor. Welke goden en heroën verder de
nissen vulden, is onbekend.

Panthoides, Panthoïdes, Euphorbus, zoon van Panthous; ook Pythagoras,
die beweerde dat hij vroeger als Euphorbus op aarde geleefd had.

Panthous, -thus, Panthoos, -thous, zoon van Othrys, een van de oudsten
van Troje, priester van Apollo en dapper krijgsman.

Panticapaeum, Pantikapaion, milesische volkplanting in de taurische
Chersonesus (Krim), gewoonlijk Bosporus geheeten, later hoofdstad
van het bosporaansche rijk. Thans Kertsch.

Pantomimus, Pantomimos, een tooneelstuk waarin de geheele handeling
door lichaamsbewegingen en gebarenspel werd uitgedrukt (saltare
fabulam). De pantomimen waren van rom. oorsprong en vielen zeer in
den smaak. De stichter van het genre is waarschijnlijk Bathyllus
(z. a. no. 2.) Keizer Nero trad er gaarne in op.

Panyasis, Panyasis, van Halicarnassus, oom van Herodotus, werd door
den tyran Lygdamis gedood. Als episch dichter vond hij bij zijne
tijdgenooten niet veel bijval, lateren schatten hem echter zeer
hoog en sommigen stelden hem in den canon der epici onmiddellijk na
Homerus. Van zijne werken, Herakleia en Ionika, zijn weinige maar
schoone fragmenten bewaard gebleven.

Paphia, Paphia, bijnaam van Aphrodite, naar Paphus, waar zij zich
het liefst ophield en een beroemden tempel had.

Paphlagonia, Paphlagonia, gewest van Asia minor aan den Pontus Euxinus
(Zwarte zee), tusschen den Parthenius en den Halys, bergachtig en meer
voor veeteelt dan voor landbouw geschikt. Het leverde voortreffelijk
hout voor den scheepsbouw op. De bewoners, Paphlagones, Paphlagones,
worden reeds bij Homerus vermeld. De geschiedenis van dit landje
is van belang ontbloot. Het was achtereenvolgens lydisch, perzisch,
macedonisch, na Alexanders dood onafhankelijk. In 220 veroverden de
paphlagonische vorsten Pontus; van 180 tot 120 was Paphl. weder van
Pontus gescheiden, daarna er mede hereenigd, tot het in handen der
Romeinen viel.

Paphus, Paphos, zoon van Pygmalion (z.a.), stamheros der stad Paphus.

Paphus, Paphos, naam van twee aan Aphrodite geheiligde steden op de
Z.W. kust van Cyprus. Te Oud-Paphus, Palaipaphos, een phoenicische
kolonie, was de godin aan land gestegen. Dáár had zij een prachtigen
tempel, waar op 100 altaren voortdurend wierook werd gebrand. Dáár
en op Cythera was haar meest geliefdkoosd verblijf. Nieuw-Paphos,
nea Paphos, lag landwaarts in.

Papia (lex) de virginibus Vestalibus, misschien van 65. Volgens
deze wet moest de pontifex maximus voor de keuze eener Vestalin 20
meisjes uitkiezen, waaruit dan in een contio door het lot ééne zou
worden aangewezen.

Papia (lex) de peregrinis, plebisciet van 65, waarbij den niet-burgers
het verblijf te Rome werd ontzegd, en straf bedreigd werd tegen hen,
die zich het burgerrecht hadden aangematigd. Zie Junia (lex).

Papia Poppaea (lex), z. Julia et Papia Poppaea (lex).

Papii, geslacht uit Samnium afkomstig. Bekend is vooral C. Papius
Mutilus, een van de aanvoerders der bondgenooten in den Marsischen
oorlog. Later trad hij op als een van de aanvoerders der democratische
partij, en hield hij de verdediging van Nola tegen Sulla vol tot
het jaar 80. Toen hij daarop naar zijn huis te Teanum vluchtte,
weigerde zijn vrouw Bastia hem den toegang, omdat hij op de lijst
der proscripti stond, waarop hij zich van kant maakte.

Papinianus (Aemilius), zeer beroemd rom. rechtsgeleerde uit den tijd
van keizer Septimius Severus, bij wien hij in hoog aanzien stond en
onder wien hij als praefectus praetorio den veldtocht naar Britannia
mede maakte (208 n. C.). Hij schreef verscheidene rechtsgeleerde
werken. De voornaamste hiervan zijn de Quaestiones (37 boeken)
en de Responsa (17 boeken), die in de wetboeken van Justinianus
vaak aangehaald worden. Na Severus' dood zocht hij als bemiddelaar
tusschen Caracalla en Geta op te treden. Daarom liet Caracalla hem,
na de vermoording van Geta, ombrengen (212 n. C.).

Papinius, zie Statii no. 7.

Papiria (lex), waarschijnlijk van 304, dat niemand een gebouw of altaar
mocht wijden zonder goedkeuring van het volk of, volgens andere lezing,
zonder verlof van den senaat of de meerderheid der volkstribunen.

Papiria (lex) van den volkstribuun L. Papirius, z. Tresviri no. 2.

Papiria (lex) semiunciaria, van den volkstribuun C. Papirius Carbo
Arvina (Papirii no. 13), van 89, waarbij de as tot op een halve uncia
verkleind werd, maar de waarde dezelfde bleef = 1/4 sestertius. Z. As.

Papiria (lex) de libertinorum suffragiis van den zelfden, werd door
Sulla opgeheven.

Papiriae (leges) van den volkstribuun C. Papirius Carbo, 131. De eene
dezer wetten, de tribunis plebis reficiendis, bepalende dat dezen
zonder beperking herkiesbaar zouden zijn, werd verworpen. De andere,
eene lex tabellaria, voerde de geheime stemming ook bij wetgevende
comitiën in, zie Tabellariae (leges).

Papirii, rom. geslacht, waarin de plebejische Carbones en de
patricische Crassi en Cursores de voornaamste familiën zijn. 1)
M'. Papirius Crassus was in 441 de eerste consul uit dit geslacht.--2)
L. Papirius Crassus, consul in 436, oorloogde tegen de Vejenten.--3)
L. Papirius Crassus was in 340 dictator, terwijl L. Papirius Cursor
(no. 6) zijn magister equitum was. Hij voerde echter niet veel
uit. In 336 was hij consul en evenzoo in 330, in welk laatste jaar hij
tegen de stad Privernum streed. Hij was de eerste van zijn geslacht,
die zijn naam met een r schreef, vroeger heetten zij Papisii.--4)
M. Papirius Crassus, broeder van no. 3, was dictator tegen de Galliërs
in 332.--5) L. Papirius Cursor was censor in 393. Toen zijn ambtgenoot
C. Iulius Iulus gestorven was, werd M. Cornelius Maluginensis in
diens plaats gekozen. Daar echter in den loop van dit lustrum Rome
door de Galliërs werd ingenomen, is er na dien tijd nooit meer een
censor suffectus gekozen, maar werd de censor genoodzaakt na den
dood van zijn ambtgenoot af te treden. De opgegeven reden is echter
waarschijnlijk niet de ware.--6) L. Papirius Cursor, reeds genoemd
bij no. 3, was in 325 dictator tegen de Samnieten. Toen zijn magister
equitum (z. Fabii no. 14) in zijne afwezigheid tegen zijn bevel slag
geleverd en eene luisterrijke overwinning behaald had, wilde Papirius,
die woedend was, Fabius met den dood straffen. Het leger kwam in verzet
en Fabius vluchtte naar Rome, waarheen Papirius hem volgde. Senaat,
volksvergadering, tribunen, alles moest er aan te pas komen, eer de
dictator zich liet vermurwen. Hij koos echter een anderen mag. eq.,
L. Pap. Crassus (no. 3). Het leger was hierover zoo verbitterd,
dat het in den volgenden slag met opzet den dictator eene nederlaag
bezorgde. Hierop matigde Papirius zijne strengheid, en met zijne
soldaten verzoend, behaalde hij eene beslissende overwinning. Dit
verhaal is niet geheel betrouwbaar. In 320 was hij consul, en wischte
de schande van de nederlaag bij Caudium (321) uit, door de Samnieten
te verslaan. De berichten hieromtrent zijn tamelijk waardeloos. In
315 en 313 bekleedde P. nogmaals het consulaat; in 310--de Fasti
Capitolini geven ten onrechte het jaar 309--was hij dictator. Hij
was een uitstekend veldheer.--7) L. Papirius Cursor, zoon van no. 6,
bracht samen met zijn ambtgenoot Sp. Carvilius Maximus als consul
in 293 den Samnieten, in 272 den Tarentijnen beslissende nederlagen
toe en maakte een einde aan den oorlog met Tarentum; de berichten
hieromtrent zijn echter niet betrouwbaar. Hij bouwde in 293 een
nieuwen tempel voor Quirinus.--8) C. Papirius Maso, consul in 231,
had de Corsen overwonnen, de senaat echter weigerde hem de eer van
een zegetocht. Toen was Maso de eerste, die een triumftocht op den
albaanschen berg hield.--9) Papiria, dochter van no. 8, was de vrouw
van L. Aemilius Paullus, den overwinnaar bij Pydna, en de moeder van
Scipio Africanus minor.--10) L. Papirius Mugillanus, consul in 444,
censor in 443, maakte zich in 420 als interrex verdienstelijk door een
twist te bezweren tusschen senaat en volkstribunen.--11) C. Papirius
Carbo, volkstribuun in 131, een begaafd redenaar, geraakte over zijn
wetsvoorstel de tribunis plebis reficiendis (zie Cornelii no. 18 en
Papiriae (leges)), in hevigen strijd met Scipio Africanus minor en
werd later van medeplichtigheid aan diens dood verdacht (129). Zie
omtrent hem ook onder Agrariae leges, Lex Sempronia agraria van
den volkstribuun Tib. Gracchus van 133. In 120 sloot hij zich als
consul bij de senaatspartij aan, maar werd toch na den afloop van
zijn consulaat door L. Licinius Crassus (zie Licinii no. 12) wegens
deelneming aan de woelingen der Gracchen aangeklaagd, waarop hij zich
door vergif van kant maakte.--12) Cn. Papirius Carbo, broeder van
no. 11, consul in 113, werd bij Noreia door de Cimbren verslagen.--13)
C. Papirius Carbo Arvina, zoon van no. 11, werd als aanhanger van
Sulla op last van den jongen Marius omgebracht. Z. Papiria (lex)
semiunciaria.--14) Cn. Papirius Carbo, aanhanger van Marius, was in
85 en 84 consul met L. Cornelius Cinna, na wiens dood hij alleen het
consulaat bekleedde. In 82 was hij opnieuw consul, maar, bij herhaling
in 83 en 82 door Sulla verslagen, vluchtte hij naar Sicilia, waar hij
in handen van den jongen Pompeius viel, die hem liet ombrengen.--15)
L. Papirius Paetus was een van Cicero's vrienden, hij had een afkeer
van de politiek.--16) M. Papirius, romeinsch ridder, die bij een
schermutseling op de via Appia door de schuld van Clodius omkwam
(58). De aanleiding tot deze schermutseling was het ontsnappen uit
de hechtenis van Tigranes (zie Tigranes no. 2).

Pappus, Pappos, van Alexandrië, leefde ten tijde van Diocletianus, en
schreef verscheiden werken over aardrijkskunde en Oneirokritika. Een
belangrijk meetkundig werk van hem, Mathematike Synagoge, is bewaard
gebleven.

Papus, familienaam in de gens Aemilia.

Parabasis, parabasis, z. Comoedia.

Parabolon, -bolion, het geld, dat bij de rechtbank gedeponeerd wordt
door iemand, die van een vonnis appelleert.

Parabyston, een gebouw, in een afgelegen wijk van Athene gelegen,
waar de elfmannen geheime zittingen hielden.

Paracheloitis, Parachaloitis, vruchtbare landstreek aan den mond van
den Achelous, in Aetolia.

Paraebates, Paraibates, van Alexandrië, cyrenaeïsch wijsgeer,
leermeester van Hegesias.

Paraetacene, Paraitakene, perzisch = bergland; 1) op de grenzen van
Persis en Media.--2) in het N.O. van Bactriana.

Paraetonium, Paraitonion, aegyptische havenstad op de kust van
Marmarica, met Pelusium de sleutels van Aegypte, cornua Aegypti,
genoemd.

Paragraphe, exceptie van niet-ontvankelijkheid eener aanklacht,
door den aangeklaagde opgeworpen. De verliezende partij moest aan de
tegenpartij de epobelia betalen, wanneer hij minder dan een vijfde
der stemmen kreeg.

Parakatabole, eene geldsom, die bij sommige processen door den
aanklager als waarborg gestort werd. Won hij het proces, dan werd
hem het geld teruggegeven, anders verviel het aan de staatskas of
aan de tegenpartij.

Paralia, Paralia, eene smalle strook lands op Attica's Westkust,
van kaap Sunium tot nabij de havens van Athene. De Paraliërs vormden
tijdens Solon de middenpartij, de gematigde partij tusschen de
aristocratische Pediaeërs en de democratische Diacriërs.

Paralii, Paralioi, eigenlijk bewoners van de Paralia, die gedurende de
burgertwisten ten tijde van Pisistratus de gematigde partij vormden;
vandaar werd de naam ook aan die partij als zoodanig gegeven.

Paralus, Paralos, 1) = Paralia.--2) kuststreek van Malis.

Paralus, Paralos, een schip dat door den atheenschen staat gebruikt
werd om gezanten bij feesten of godsdienstige plechtigheden naar de
plaats hunner bestemming te brengen, boodschappen over te brengen
naar de vloten, die in zee waren of in vreemde havens lagen, enz. De
bemanning werd Paraloi genoemd.

Paranomon graphe, aanklacht wegens het voorstellen van een wet of
volksbesluit, dat met de bestaande wetten in strijd is. Zoodra men
met een eed (hypomosia) verklaarde, dat men iemand wegens zulk een
wetsvoorstel wilde aanklagen, werd de behandeling van het voorstel
geschorst, totdat over de aanklacht beslist was. De zaak werd voor
de archonten behandeld, de straf was niet bij de wet bepaald, maar in
ieder geval verloor hij, die driemaal op zulk een aanklacht veroordeeld
was, het recht om wetten of besluiten voor te stellen.--Zelfs wanneer
het voorstel reeds tot wet verheven was, kon men nog gedurende een
jaar eene graphe paranomon tegen den voorsteller indienen, na dien tijd
kon hem persoonlijk geen straf meer treffen, en kon het doel van zulk
eene graphe slechts zijn, de wet om genoemde reden te doen intrekken.

Paranymphos, iemand, die een jonggehuwd paar vergezelt, wanneer de
man op den avond van den bruiloftsdag zijne vrouw van haar huis naar
het zijne brengt, gewoonlijk een van de naaste bloedverwanten.--Was
de man reeds vroeger getrouwd geweest, dan kwam hij zijne vrouw
niet zelf halen, maar werd zij hem door een bloedverwant of vriend,
nymphagogos, gebracht.

Parapotamii, Parapotamioi, stad in Phocis op de boeotische grenzen,
aan den linkeroever van den Cephisus.

Parapresbeias graphe, aanklacht tegen iemand, die van zijne betrekking
van gezant ten nadeele van zijne lastgevers misbruik maakt. Zulke
zaken werden voor de euthynen behandeld, het bepalen van de straf
was aan de rechters overgelaten.

Parasange, parasanges, perzische maat, ook door grieksche schrijvers
dikwijls gebruikt om afstanden te bepalen; 1 par. = 30 stadiën,
ongeveer een uur gaans.

Parasitus, parasitos, helpers of ondergeschikten van overheidspersonen
en priesters; in de comedie een klaplooper, iemand die voor een goed
maal zich tot allerlei diensten laat gebruiken en zich de spotternijen
van gastheer en gasten laat welgevallen.

Parastades, zie Antae.

Parastas, z. Oikia.

Parastasis, eene kleine som geld, misschien een drachme, die men bij
het indienen eener graphe deponeerde, als het ware als onderpand dat
de aanklacht ernstig gemeend was.

Parauaea, landstreek in het N. van Epirus, in het binnenland.

Parcae, romeinsche naam der schikgodinnen, geheel geïdentificeerd
met de Moerae.

Paredroi, bijzitters, aan verschillende overheidspersonen toegevoegd
om hen van een deel hunner werkzaamheden te ontlasten, bijv. aan de
archonten, euthynen e. a.

Parengraptoi, wederrechtelijk als burgers ingeschrevenen,
z. Diapsephisis.

Parentalia, zie feralia.

Parilia = Palilia.

Paris, Paris, zoon van Priamus en Hecabe. Na zijne geboorte gaf
zijn vader hem aan een herder om hem op den Ida te vondeling te
leggen (z. Aesacus), hij werd echter door een berin gezoogd, en
toen de herder na vijf dagen het kind nog gezond en wel vond, nam
hij het mede en voedde hij het met zijn eigen zoon op. P. groeide
als een schoon jongeling onder de herders op; wegens de dapperheid,
waarmede hij meermalen de kudden tegen roovers verdedigde, gaf men
hem den naam Alexander. Hij trouwde met Oenone, leefde gelukkig
met haar, en werd na verloop van tijd ook weder door zijne ouders
herkend. Kort daarna kwam Hermes hem uit naam van Zeus de opdracht
brengen om als rechter op te treden in een strijd tusschen Hera,
Athena en Aphrodite. Daar namelijk op de bruiloft van Peleus en
Thetis alle goden en godinnen genoodigd waren behalve Eris, die men
uit vrees voor onaangenaamheden uitgesloten had, wreekte deze zich
door onder de gasten een gouden appel te werpen met het opschrift:
aan de schoonste. Op dezen appel maakten nu de genoemde drie godinnen
aanspraak, en weldra ontbrandde tusschen hen een hevige twist, die
nu op raad van Zeus door P. beslecht zou worden. Hera beloofde hem
indien de beslissing gunstig voor haar was, rijkdom en macht, Athena
wijsheid en krijgsroem, Aphrodite de schoonste vrouw. P. gaf den appel
aan Aphrodite, en van dien tijd vervolgen de beide andere godinnen hem
en alle Trojanen met bittere vijandschap. Hij gaat daarop naar Sparta,
waar hij gastvrij ontvangen wordt, en gedurende eene afwezigheid van
Menelaus schaakt hij de schoone Helena en voert hij haar mede naar zijn
vaderland, in alles geholpen door Aphrodite, die op deze wijze hare
belofte vervulde. De trojaansche oorlog is hiervan het gevolg. In dien
oorlog toonde hij zich over het algemeen onstandvastig en verwijfd,
en hoewel hij soms dapper strijdt en o.a. ook Achilles doodt, haat
het volk hem als de oorzaak van den oorlog. Kort voor de inneming
van Troje werd hij door Philoctetes gedood. Z. Oenone.

Parisii, volksstam aan de Sequana. Hoofdstad: Lutetia Parisiorum,
in den lateren keizertijd residentiestad, thans Parijs.

Parium, Parion, havenstad in Mysia, milesische kolonie aan de Propontis
bij den Hellespont, sedert den tijd van Augustus rom. kolonie. Aan
de stichting hadden ook kolonisten uit Erythrae medegewerkt.

Parma, Parma, stad der Boii in Gallia Cispadana, sedert 183
rom. kolonie, aan de via Aemilia. De parmaansche schapenwol was
beroemd.

Parmenides, Parmenides, van Elea, geb. omstreeks 540, uit een rijk
en aanzienlijk geslacht, aanhanger van Xenophanes, met wien hij
nog persoonlijk bekend was. Van zijn leven is weinig bekend, als
man van edel karakter, diepzinnig denker en verstandig wetgever was
hij in zijn vaderstad hoog geëerd; reeds tamelijk bejaard kwam hij
te Athene, waar hij den jongen Socrates ontmoette.--Het leerdicht
van P., waarvan slechts weinige fragmenten bewaard gebleven zijn,
heeft voornamelijk ten doel de eenheid en onveranderlijkheid van
het heelal te betoogen. Slechts het zijn bestaat, het niet-zijn,
dus ook het worden en te niet gaan, bestaat niet; het zijnde bestaat
in den vorm van een bol, eeuwig, onveranderlijk, overal aan zichzelf
gelijk. Veelheid en afwisseling is slechts een ijdele vertooning,
waarin de menschen door zinsbedrog iets waars meenen te erkennen,
het ware inzicht in de eenheid van het bestaande kan men alleen door
denken verkrijgen, zelfs het denken en dat, waarop de gedachte zich
richt, is hetzelfde. P. was, naar het schijnt, de eerste, die de
goden als personificaties van natuurkrachten enz. verklaarde.

Parmenio, Parmenion, 1) Macedoniër, een van de bekwaamste
generaals van Philippus en Alexander. Hij overwon de Illyriërs,
onderhandelde met de Atheners over den vrede van 346, stond later
aan het hoofd der macedonische troepen op Euboea, en werd in 336
naar Azië gezonden om toebereidselen te maken voor den oorlog tegen
Perzië. Onder Alexander voerde hij het bevel over het voetvolk,
dikwijls vermaande hij Alexander tot voorzichtigheid en gematigdheid,
maar zijne raadgevingen vonden weinig ingang. Na den slag bij Arbela,
waarin hij den linkervleugel aanvoerde, gaf Alexander hem het bestuur
over Medië, na den dood van Philotas meende hij echter diens vader
niet langer te moeten vertrouwen en liet hij hem heimelijk uit den
weg ruimen.--2) Macedoniër, dichter van eenige grieksche epigrammen,
waarschijnlijk tijdgenoot van Augustus.--3) een bouwmeester, die door
Alexander bij de stichting van Alexandrië gebruikt werd.

Parmeniscus, Parmeniskos, leerling van Aristarchus, schreef commentaren
op Homerus en de tragici.

Parnassides, Parnasides, de Muzen, naar haar verblijf op den Parnassus.

Parnassus, Parna(s)sos, gebergte in Phocis, aan Apollo, Dionysus en
de Muzen geheiligd. Naar de twee hooge, meestal met sneeuw bedekte
bergspitsen Lycorea of Hyampea en Tithorea (Lykoreia, Hyampeia,
Tithorea) werd de Parnassus dikwijls de tweetoppige genoemd. Van
boven was hij met dennebosschen bedekt, in de laagte tierden mirten,
laurieren en olijven. Het gebergte was rijk aan kloven, valleien,
bronnen en beken. Men vond er Delphi met zijn tempel en orakel, de
bron Castalia, de Corycische grot, de rotsen Phaedriades, van waar
tempelroovers en godslasteraars in den afgrond werden geworpen. Onder
den naam Cirphis scheidde zich een zijtak naar het Z. af. Door een
diep ravijn tusschen beide bergen in stroomde de Plistus en liep de
weg van Delphi naar Daulis met een zijweg naar Stiris. Op den daardoor
gevormden driesprong (schiste hodos) versloeg Oedipus zijn vader Laïus.

Parnes, gen. -ethis, Parnes, -ethos, een woest en ruw boschrijk
gebergte in N.W. Attica. Bovenop stonden altaren en een standbeeld
van Zeus Parnethius.

Parnon, Parnon, bergketen tusschen Laconica en de landstreek Cynuria
of Thyreatis.

Parochos, naam, die soms aan den paranymphos gegeven wordt, omdat
hij met het jonggehuwde paar op denzelfden wagen zat.

Parodia, parodia, verdraaiing van een algemeen bekend gedicht, zoodat
door eene kleine verandering in de woorden een geheel andere zin
ontstaat, liefst iets belachelijks. In de blijspelen van Aristophanes
zijn op deze wijze een aantal verzen van verschillende dichters,
voornamelijk van Euripides, geparodiëerd.

Parodos, het eerste optreden van het koor in een tooneelstuk, ook
de deur ter zijde van de orchestra door welke het binnenkomt, verder
het lied dat bij het eerste optreden gezongen wordt.

Paropanisus, Paropanisos, soms Paropamisus, het hooggebergte aan
de bronnen van den Oxus en den Indus. Het W. deel draagt nog dezen
naam, het O. gedeelte wordt Hindoe-Koh geheeten. Het is hetzelfde
gebergte als de Caucasus Indicus. De omwonende volksstammen werden
Paropanisadae genoemd.

Paropus, Paropos, stadje op Sicilia nabij Himera.

Paroreatae, Paroreatai, met de Caucones de oudste bewoners van het
triphylische bergland in Elis.

Parorea, -ia, Paroreia, streek in het N.O. van Epirus, in Molossis,
aan de grens van Macedonia.

Paros = Parus.

Parrhasia, Parrasia, stad en landstreek in het Z.W. van
Arcadia. Parrhasius = arcadisch.

Parrhasis, arcadische vrouw, in het bijzonder bijnaam van Callisto.

Parrhasius, Parrasios, 1) z. Parrhasia.--2) van Ephesus, een van de
beroemdste grieksche schilders, leefde in het begin der 4de eeuw te
Athene. Vooral de levendigheid en bevalligheid in de gelaatstrekken
zijner beelden worden geroemd. Hij was zeer overmoedig en trotsch,
droeg een purperen mantel, kroon en met goud versierden staf. Hij
ging eens een wedstrijd aan met Zeuxis, en terwijl deze een tros
druiven zoo natuurlijk schilderde, dat de vogels er op toevlogen,
bedroog P. zijn mededinger zelven met een geschilderd gordijn, dat
deze voor een werkelijk gordijn hield, zoodat hij op het punt stond
het te willen wegschuiven.

Parthaon, Parthaon, zoon van Agenor en Epicaste, koning van Calydon
en Pleuron, vader van Oeneus.

Parthaonides, Meleager, kleinzoon van Parthaon.

Partheni = Parthini.

Parthenia, parthenia, -neia, hymnen, die door een koor van jonkvrouwen
met begeleiding van fluitspel gezongen worden, terwijl het zich
op feestdagen in optocht naar een tempel begaf. Als dichters van
Parthenia zijn bekend Alcman, Pindarus, Simonides e.a.

Partheniae, partheniai, zonen van spartaansche vrouwen en heloten,
geboren gedurende de lange afwezigheid der Spartanen in den eersten
messenischen oorlog. Daar hun niet de rechten van burgers gegeven
werden, verlieten zij hun vaderland; zij gingen onder aanvoering van
Phalanthus naar Italië en stichtten Tarentum.

Parthenium, Parthenion, stad in de mysische landstreek Teuthrania,
ten Z. van den Caicus.

Parthenius, Parthenios, 1) episch dichter van Chius, naar men zeide
afstammeling van Homerus.--2) van Nicaea in Bithynië, werd in den
mithradatischen oorlog gevangen en naar Rome gebracht (72). Hij werd
spoedig vrijgelaten en bleef, na een kort verblijf te Neapolis, te Rome
wonen, waar hij met Cornelius Gallus bevriend werd. Vergilius leerde
bij hem Grieksch. Hij schijnt vooral elegieën gedicht te hebben,
bewaard gebleven is een werk onder den titel Erotika pathemata,
bevattende 36 liefdesgeschiedenissen in proza, dat vooral waarde
heeft door de vele fragmenten van alexandrijnsche geleerden, die
met opgave van bronnen er in opgenomen zijn.--3) grammaticus in
de 1ste eeuw na C.--4) gunsteling van Domitianus, nam deel aan de
samenzwering, die den keizer het leven kostte; onder Nerva werd hij
bij een soldatenoproer gedood.

Parthenius mons, Parthenion oros, bergketen op de arcadisch-argolische
grenzen, ten N.O. van Tegea, met een heiligdom van Pan.

Parthenius, Parthenios, rivier in het W. van Paphlagonia.

Parthenon, Parthenon, de beroemde tempel van Pallas Athena, de maagd
(parthenos). Zie Athenae.

Parthenopaeus, Parthenopaios, zoon van Ares, Milanion of Meleager
en Atalanta, een van de zeven vorsten die met Adrastus tegen Thebae
optrokken.

Parthenope, Parthenope, eene van de Sirenen.

Parthenope, Parthenope, oude naam voor Neapolis (Napels).

Parthenus, Parthenos, 1) bijnaam van de maagdelijke godin Athena,
waarnaar haar beroemde tempel, het Parthenon te Athene, genoemd
was.--2) het sterrenbeeld de Maagd, waarin men Erigone no. 1 meende
te herkennen.

Parthia, Parthia, Parthyaia, Parthyene, het land der Parthen
(Parthi, Parthoi), ten O. van Media gelegen, over het algemeen
woest en onvruchtbaar. De Parthen waren van oorsprong een turanisch
nomadenvolk en uiterst geoefende ruiters en tevens voortreffelijke
boogschutters. Terwijl zij schijnbaar vluchtten, keerden zij zich op
hunne paarden om en troffen met goed gemikt schot den vervolgenden
vijand (fugaces Parthi). Eerst waren zij onderworpen aan het perzische
rijk, vervolgens aan het macedonische, daarna aan het syrische. Doch
tijdens koning Antiochus II Theos stonden de Parthen op (248) en
stichtten een eigen rijk, dat, in den beginne klein, zich allengs
door veroveringen van den Indus tot aan den Euphraat uitbreidde
(± 150). Zij bleven een barbaarsch volk, maar hunne vorsten namen,
evenals de andere oostersche koningen, de hellenistische beschaving
aan. Hunne 31 koningen hadden allen, behalve hun bijzonderen naam, nog
dien van Arsaces. In plaats van het, oude Hecatompylus werd Ctesiphon
tot hoofdstad verheven. De Parthen betoonden zich verbitterde vijanden
van het rom. rijk. In 227 na C. maakte een Pers, Artaxerxes, zoon van
Sassan, zich van het bewind meester en stichtte zoo het nieuw-perzische
rijk onder de dynastie der Sassaniden.

Parthini of Partheni, Parthinoi, Parthenoi, illyrisch volk bij
Dyrrachium. Stad: Parthus.

Parthiscus, bij latere schrijvers de naam van den Tisia (Theiss).

Parthyaea, Parthyene = Parthia.

Parus, Paros, thans Paro, eil. van de groep der Cycladen, beroemd
door het schitterend witte marmer, Parius lapis, uit den berg
Marpessus. Oudtijds heette het Minoa, ook Demetrias. De eerste
iambendichter, Archilochus, was er geboren. Geschiedkundig is het
o.a. bekend door de vergeefsche expeditie van Miltiades. In 1627
werd hier eene marmeren plaat gevonden met 93 regels historische en
letterkundige aanteekeningen. Zij werd aangekocht door lord Thomas
Arundel en door diens kleinzoon Henry Howard in 1667 aan de bibliotheek
van Oxford ten geschenke gegeven, waar zij nog is (marmor of chronicon
Parium, Arundelium of Oxoniense).

Paryadres, Paryadres, gebergte in het O. van Pontus, langs de grens
van Armenia minor, eene voortzetting van den mons Moschicus.

Parysatis, Parysatis, stiefzuster en gemalin van Darius Nothus, onder
wiens regeering zij grooten invloed had, zoodat de spartaanschgezinde
politiek van den koning in den peloponnesischen oorlog aan haar
werd toegeschreven; ook haar zoon Artaxerxes Mnemon beheerschte zij
geheel en al, ofschoon zij duidelijk genoeg liet blijken, dat zij
aan haar anderen zoon, Cyrus, de voorkeur boven hem gaf, o. a. door
de wreedheid waarmede zij allen vervolgde, die aan zijn dood schuld
schenen te hebben. Wegens het vergiftigen van Statira, de gemalin
van Artaxerxes, werd zij eenigen tijd van het hof verwijderd.

Pasargada of -dae, Pasargada, -dai, oude hoofdstad van Persis, benoemd
naar de Pasargadae (z.a.). De stad lag in den Z.O. hoek van Persis,
aan de grens van Carmania. Hier was het graf van Cyrus.

Pasargadae, Pasargadai, de edelste stam der Perzen, waartoe ook de
Achaemeniden behoorden.

Pasicrates, Pasikrates, vorst van Soli op Cyprus, die zich aan
Alexander d. G. onderwierp.

Pasinu (Spasinu) Charax, zie Charax.

Pasion, Pasion, een geldwisselaar, die als metoeke te Athene leefde
en wegens zijne mildheid jegens den staat het burgerrecht kreeg;
zijne strenge eerlijkheid was in geheel Griekenland bekend. Hij stierf
in 370.

Pasiphaë, Pasiphae, 1) dochter van Helius en Perseis, gemalin van Minos
(z. a.), moeder van den Minotaurus.--2) eene godin, die te Thalamae
no. 2 een tempel had, waar droomorakels gegeven werden.

Pasiphaeia, Phaedra, dochter van Pasiphaë.

Pasiteles, Pasiteles, beroemd beeldhouwer, bronsgieter en ciseleur
uit Zuid-Italië, werkte in de 1ste eeuw te Rome. Hij heeft ook over
kunst geschreven. Hij was de leermeester van Stephanus.

Pasitelides, Pasitelides, spartaansch veldheer in den peloponnesischen
oorlog. In 422 werd hij harmost van Torone, maar het volgende jaar
namen de Atheners die stad weder, en P. werd krijgsgevangen gemaakt.

Pasithea, Pasithea, 1) eene van de Charites.--2) Nereïde.--3) Najade,
gemalin van Erichthonius, moeder van Pandion.

Pasitigris, Pasitigris = kleine Tigris, thans Karoen, zijrivier van
den Tigris, door Susiane stroomende. De benedenloop heet Eulaeus.

Passaron, Passaron, oude molossische hoofdstad in Epirus, in 169 door
de Rom. vermeesterd.

Passieni. 1) L. Passienus Rufus, consul in 4, verwierf als proconsul
van Africa de ornamenta triumphalia, en was de beste redenaar van zijn
tijd.--2) C. Passienus Crispus, zoon van no. 1, schatrijk vriend van
Seneca. Hij was met Nero's tante Domitia gehuwd, doch liet zich van
haar scheiden om de tweede man van Agrippina te worden. Deze laatste
liet hem, naar verhaald wordt, kort daarna van kant maken.

Passus, rom. lengtemaat = 2 gradus of stappen = 5 rom. voeten =
1,478 meter. Mille passus = 1478,70 meter of ongeveer 16 minuten gaans.

Pataeci, Pataikoi, dwergachtige godenbeelden, waarmede de phoenicische
schepen aan voor- of achtersteven versierd waren.

Patala = Pattala.

Patara, ta Patara, aanzienlijke zeestad in Lycia met een orakel van
Apollo Patareus (Patareus), die er vereerd werd.

Patavium, Pataouion, thans Padua, stad in het land der Veneti, in
Gallia Cisalpina aan den Medoacus minor (Brenta). Haar gebied strekte
zich tot aan zee uit, zij kon 20000 man te velde brengen. Tijdens
Augustus gold het na Rome voor de rijkste stad van Italië. Het is
de geboorteplaats van Livius. De sage schrijft de stichting aan den
Trojaan Antenor toe.

Paterculus, zie Velleii.

Pater patratus, de woordvoerder onder de fetiales (z. a.).

Patmus, Patmos, eil. op de aziatische kust, tot de Sporades behoorend,
ten Z. van Samus.

Patrae, Patrai, Patreis, eene der 12 achaeische bondssteden, thans
Patras, aan de invaart der Corinthische golf.

Patres zijn de (adellijke) hoofden der gentes, die gedurende den
koningstijd en ook later te Rome zitting hadden in den Senaat. Patres
conscripti, de titel waarmede later vaak de senatoren worden
toegesproken, beteekent dus: patricische en (later) bijgevoegde
(plebejische) senatoren. De patres onder de senatoren hadden bijzondere
voorrechten: 1o. het recht om uit hun midden een interrex te verkiezen
(z. a.), hetgeen voor de laatste maal gebeurd is in 52; 2o. het
recht om door de patrum auctoritas de wetten en keuzen der comitia
te bekrachtigen, m. a. w. de patres konden alle wetten en keuzen der
comitia vernietigen, zoo deze in strijd waren met de auspicia of 's
lands wetten. Van de wetten, die dit recht waardeloos maakten, zijn
twee bekend: de lex Publilia Philonis en de lex Maenia. Voortaan gaat
de patrum auctoritas over op den geheelen senaat (senatus auctoritas),
die echter alleen de wetgeving in de com. centuriata kon beletten. Men
verwarre deze senatus auctoritas niet met het senaatsbesluit, dat
door intercessio getroffen was.

Patricii, de rom. geboorte-adel. Samen met den koning bestuurden zij
den staat; alleen zij hadden oorspronkelijk zitting in den senaat
(zie patres). Ze zijn in verschillende gentes verdeeld, die ieder een
zeker aantal clientes hadden. Ze worden onderscheiden in ouderen en
jongeren adel, patres maiorum et minorum gentium; volgens de traditie
stammen de jongere geslachten uit Alba Longa. Ook tijdens de republiek
zijn nog de Claudii onder de patriciërs opgenomen. Caesar in 45 en
Augustus in 29 (krachtens de lex Saenia van 30) en ook latere keizers
hebben het patriciaat aangevuld door plebejische geslachten in den
adelstand op te nemen. Onder Constantijn den Gr. werd het patriciaat
aan hooge ambtenaren als persoonlijke adelstitel geschonken, zonder
erfelijk te zijn.

Patrii dii, goden, wier dienst men van zijne voorouders in engeren
zin geërfd heeft, die dus alleen door een enkel geslacht of stam
vereerd werden. Hiertoe behooren dus de Penates, enkele godheden,
van wie sommige edele familiën beweerden af te stammen, e. dgl.

Patrimi matrimi, kinderen die nog een rom. vader en eene rom. moeder
hebben, dus wier ouders cives en nog in leven zijn, en die nog onder
de patria potestas staan. Bij sommige godsdienstige plechtigheden werd
de bijstand van zulke kinderen als camilli en camillae vereischt. Ook
het meisje, dat tot vestaalsche maagd werd uitverkoren, moest patrima
matrima zijn.

Patrocles, Patrokles, vriend van Seleucus I. Als bevelhebber over
diens vloot in de Caspische zee verzamelde hij bouwstoffen voor
belangrijke werken over de omliggende landen en volken.

Patroclus, Patroklos, zoon van Menoetius, den koning van Opus. Nog
zeer jong doodde hij bij ongeluk zijn speelmakker Clysonymus (z. a.),
en om hem aan de wraak van diens bloedverwanten te onttrekken,
bracht Menoetius hem bij Peleus. Hij werd met Achilles opgevoed,
werd zijn boezemvriend en wapenbroeder, ging met hem naar Troje en
werd daar door Hector gedood, z. Achilles.

Patronus, beschermheer. 1) In den oudsten tijd het patricische
familiehoofd, onder wiens hoede en toezicht de cliënten stonden. De
cliënt was verplicht den patroon eerbied te betoonen, bij gewichtige
familiezaken diens raad in te winnen, met en voor hem de wapenen
te dragen; hij moest ook, wanneer de dochter van den patroon huwde,
bijdragen tot den bruidschat, en evenzoo tot den losprijs, wanneer de
patroon uit vreemde krijgsgevangenschap moest worden losgekocht. De
patroon moest zijnerzijds den cliënten hulp en bescherming verleenen
en in rechtszaken voor hen optreden. De band was heilig: patronus
si clienti fraudem fecerit, sacer esto.--2) Causarum patronus,
niet advocatus, is de advocaat, die in rechtsgedingen pleit.--3) ook
steden, gewesten en provinciën hadden dikwijls te Rome hunne patroni
onder wier bescherming zij zich stelden en die hunne belangen moesten
behartigen. Zoo waren o. a. de Marcelli patronen van Sicilië. Dit
patronaat komt eenigermate overeen met de hedendaagsche instelling
der consulaten.

Pattala, Pattalene, Pattagla, Pattalene, het Delta-land van den Indus,
met de stad Pattala.

Patulcius, bijnaam van Janus (z.a.).

Patumus, Patoumos, stad aan den Nijl, van waar Necho een kanaal liet
graven naar de Arabische golf = het latere Heroöpolis.

Paul(l)inus, familienaam bij de Suetonii.

Paul(l)us, familienaam in de gens Aemilia (Aemilii no. 8-10).

Paulus, Paulos, de Apostel der Heidenen. Hij was te Tarsus in
Cilicia geboren uit Joodsche ouders, en heette oorspronkelijk Saulus,
Saulos, maar zijn vader was reeds Romeinsch burger, hetgeen hem zijn
geheele leven door uit allerlei moeilijkheden heeft geholpen. Hij
werd door zijn vader voor zijn opvoeding naar Jeruzalem gezonden,
en behoorde tot de secte der Pharisaeën. Oorspronkelijk heeft hij de
Christenen te Jeruzalem vervolgd, maar op weg naar Damascus, om ook
daar de Christenen te vervolgen, is hij tot het Christendom bekeerd
(± 30 n. C. of later). Hij heeft een tijd lang te Antiochia gewoond,
waar toen reeds een Christengemeente was. Zijne zendingsreizen vallen
ongeveer in de jaren 46-47, 48-51 (in Athene einde 49, te Corinthe
begin 50 tot Juli 51), en 52-57. Op aanklacht der Joden is hij te
Jeruzalem gevangen genomen, onder het procuratorschap van Felix, en
heeft 2 jaren (tot 59) te Caesarea gevangen gezeten. Toen hij zich bij
den opvolger van Felix, Festus, op zijn Romeinsch burgerrecht beriep,
is hij met vele andere gevangenen in den winter van 59/60 naar Rome
gevoerd (schipbreuk en verblijf te Malta Nov. 59). In Rome is hij in
custodia militari geweest, maar mocht een eigen huurhuis bewonen en
prediken. Wat na 62 met hem gebeurd is, is niet zeker overgeleverd. Men
meent, dat hij in 64 met Petrus door Nero terecht gesteld is. Zijn
brieven en de Handelingen der Apostelen, waarin zijn leven beschreven
wordt, zijn niet alleen belangrijk uit een godsdienstig oogpunt, maar
ook een buitengewoon belangrijke bron voor de cultuurgeschiedenis van
de 1ste eeuw n. C. Paulus sprak en schreef, zooals waarschijnlijk
de meeste Joden van zijn tijd, behalve Philo en Flavius Josephus,
in de koine (z.a.).

Paulus (Diaconus), z. Festus no. 2.

Paulus (Iulius), rom. jurist onder de regeering der Severi. Met
Papinianus was hij lid van het consilium principis, met Ulpianus
praefectus praetorio. Hij heeft ontzaglijk veel geschreven, doch in
wijze van voorstelling staat hij achter bij Papinianus en Ulpianus.

Paulus (Iulius of Claudius), broeder van Civilis, onder keizer Nero
ter dood gebracht onder beschuldiging van rebellio.

Pausanias, Pausanias, 1) zoon van Cleombrotus, regeerde over Sparta
als voogd van Plistarchus, den zoon van Leonidas. Hij verwierf grooten
roem als opperbevelhebber van het grieksche leger in den slag bij
Plataeae (479), tuchtigde daarna Thebe, dat met de Perzen geheuld
had, onderwierp Cyprus en veroverde Byzantium. Hier geraakte hij
weldra onder den invloed van perzische zeden en gewoonten, hij nam
de kleeding en de manieren van een perzisch satraap aan, en maakte
zich door zijn overmoed zoo gehaat, dat ook daardoor de grieksche
bondgenooten zich van Sparta afscheidden en de hegemonie aan Athene
aanboden. Hij knoopte met Xerxes onderhandelingen aan, vroeg zijne
dochter ten huwelijk, en bood aan hem de heerschappij over Griekenland
te bezorgen. Van verschillende kanten aangeklaagd, dat hij zich meer
als tyran dan als strateeg gedroeg, werd P. teruggeroepen, en ofschoon
hij vrijgesproken werd, werd hem het opperbevel ontnomen. Op eigen
gezag keerde hij echter naar Byzantium terug, en door de Atheners van
daar verdreven, zette hij van Colonae uit zijne onderhandelingen met
Xerxes voort, totdat hij opnieuw teruggeroepen werd (469). Wederom
waren er duidelijke bewijzen dat hij met den perzischen koning heulde,
ook werd gezegd dat hij de Heloten tot opstand aangespoord had, toch
durfden de ephoren hem nog niet te straffen, totdat zij door een van
de vertrouwden van P. een brief van hem aan Xerxes in handen kregen en
in de gelegenheid gesteld werden hem met eigen mond den inhoud er van
te hooren bevestigen. Toen hij gevangen genomen zou worden, vluchtte
hij in den tempel van Athena Chalcioecus, daar werd hij ingesloten,
het dak werd van den tempel afgenomen, de deuren dichtgemetseld en
zoo stierf hij van honger. Op het oogenblik, waarop hij den geest
zoude geven, werd hij uit den tempel gedragen om het heiligdom niet
te bezoedelen (468).--De geheimzinnigheid, waarmede deze zaak op echt
spartaansche wijze door de ephoren behandeld werd, is de oorzaak, dat
reeds in de oudheid velen aan het verraad van P. getwijfeld hebben,
en ook sommige nieuweren zijn van meening, dat de ephoren zelf het
gerucht er van verbreid hebben om de ware beweegredenen van hunne
handelwijze, welke die dan ook mogen geweest zijn, te bedekken.--2)
kleinzoon van den vorigen, had de koninklijke waardigheid gedurende
de ballingschap van zijn vader Plistoanax (444-426), en volgde hem na
zijn dood op (408). Gedurende de burgertwisten te Athene na afloop van
den peloponnesischen oorlog, werd hij met een leger gezonden om de 30
tegen Thrasybulus te helpen; in plaats daarvan bewerkte hij echter,
hetzij uit sympathie voor de atheensche democraten of om Lysander
tegen te werken, dat de democratie hersteld werd en de 30 Athene
moesten verlaten. Reeds dit werd hem toen zeer kwalijk genomen, en
toen hij nu in het begin van den corinthischen oorlog door te laat
op de afgesproken plaats te komen de oorzaak was van de nederlaag
bij Haliartus (395), werd hij in staat van beschuldiging gesteld;
hij vluchtte naar Tegea, waar hij in 385 stierf.--3) Macedoniër, die
Perdiccas II vruchteloos de regeering betwistte (450).--4) koning van
Macedonië, die door Amyntas onttroond werd (393).--5) Macedoniër, die
na den dood van Perdiccas III (360) aanspraak op de regeering maakte;
hij werd door de Thraciërs ondersteund, maar toen Philippus hen voor
zich had gewonnen, moest P. van zijne eischen afzien.--6) een van
de lijfwachten van Philippus van Macedonië, dien hij om persoonlijke
grieven vermoordde; hij vluchtte, maar werd gevat en gekruisigd.--7)
ho periegetes, een Lydiër, die onder Hadrianus en de Antonijnen te
Rome leefde. Hij beschreef in 10 boeken eene reis door het grootste
gedeelte van Griekenland, waarbij hij vooral let op oude gebouwen
en gedenkteekenen en hunne godsdienstige of artistieke beteekenis;
daarnevens vermeldt hij verscheiden geschied- en aardrijkskundige
bijzonderheden. Of hij inderdaad alle plaatsen zelf bezocht heeft, die
hij beschrijft, is twijfelachtig; in ieder geval heeft hij niet alleen
zijn eigen waarnemingen te boek gesteld, maar ook oudere schrijvers
als bronnen gebruikt. Het werk is ontstaan tusschen 161 en 177.--8)
van Caesarea in Cappadocië, leerling van Herodes Atticus, leeraar
der welsprekendheid te Athene en te Rome in de tweede eeuw na C.

Pausias, Pausias, van Sicyon, beroemd schilder kort voor Alexander
d. G., die vele leerlingen vormde; hij wordt genoemd als de eerste, die
de zolderingen met bloemen, kinderfiguren en arabesken beschilderde.

Pausilypum, Pausilypon, (smartverdrijvend = Sans souci) (Posilippo)
heerlijke villa ten W. van Napels, door Vedius Pollio aan Augustus
vermaakt. Agrippa liet daar een onderaardschen gang uithouwen, thans
de grot van Posilippo genaamd.

Pauson, Pauson, arm caricatuurschilder te Athene, tijdgenoot van
Aristophanes.

Paxi, Paxoi, twee eilandjes tusschen Corcyra en Leucas, thans Paxo
en Antipaxo.

Peculatus, verduistering van staats- of tempeleigendom.

Peculium, wordt het vermogen genoemd, dat de paterfamilias aan
een zoon in potestate of aan een slaaf toestond te verwerven of te
bezitten. Hij kon het hem echter te allen tijde ontnemen. Peculium
castrense is wat de zoon zich verwerft, terwijl hij in krijgsdienst
is; quasi castrense, terwijl hij een openbaar ambt bekleedt. Augustus
bepaalde, dat de filius familias de vrije beschikking zou hebben over
het peculium castrense.

Pedaneus, zie iudex pedaneus.

Pedanii, plebejisch geslacht. Over den geneesheer Pedanius Dioscorides
zie Dioscorides.

Pedarii zijn sedert de lex Ovinia (z.a.) die senatoren, die geen
curulisch ambt bekleed hadden. De voorzitter was niet verplicht hun
meening te vragen, zoodat in den regel hun rol zich bepaalde tot
het deelnemen aan de stemming: ibant pedibus in sententiam alienam;
vandaar hun naam.

Pedasa, ta Pedasa, stad in Caria, ten O. van Halicarnassus.

Pedasus, Pedasos, 1) oude stad der Leleges in het zuiden van Troas,
aan den Satniois.--2) stad in Messenia, later Methone, thans Modon.

Pediaei, Pediaioi, eigenlijk bewoners van de Pedias, het vlakke land
in het Noorden en Noordwesten van Attica, meest rijke grondeigenaars;
in de burgertwisten ten tijde van Pisistratus vormden zij voornamelijk
de oligarchische partij, vandaar wordt de naam ook aan die partij
als zoodanig gegeven.

Pedias, Pedias, het vlakke gedeelte van Attica ten N. en N.W. van
Athene, waar de groote grondbezittingen gelegen waren. De Pediaeërs,
Pediaioi, vormden in Solons tijd de aristocratische partij.

Pedia (lex) van den consul Q. Pedius in 43, tot vogelvrijverklaring
(aqua et igni interdictio) van Caesars moordenaars.

Pediea, Pedieia, vlek in Phocis ten N. van den Cephissus.

Pedii, eene familie, die in den laatsten tijd der rom. republiek
opkwam. Q. Pedius, zusterszoon van Caesar, diende onder hem in Gallia
en was in 45 legaat in Hispania. In 48 bekleedde hij de praetuur. Na
Caesars dood stond Pedius het hem gemaakte legaat aan Octavianus af
en werd toen in 43 diens medeconsul, zie Pedia lex. Hij stierf reeds
in ditzelfde jaar.

Pednelissus, Pednelissos, stad in Pisidia.

Pedo Albinovanus (C.), episch dichter, vertrouwd vriend van
Ovidius. Hij schijnt eene Theseis te hebben geschreven, terwijl van een
gedicht over Germanicus nog een fragment bij Seneca (de beschrijving
van een tocht op de Noordzee) wordt gevonden. Ook moet hij epigrammen
hebben gedicht.

Peducaea (lex), plebisciet van Sex. Peducaeus, volkstribuun in
113. In het voorgaande jaar waren drie vestaalsche maagden van
incestus beschuldigd; het college der pontifices had slechts
ééne, Aemilia, veroordeeld en de beide andere, Marcia en Licinia,
vrijgesproken. Laatstgenoemde was op schitterende wijze verdedigd
door L. Crassus. De lex Ped. beval een nieuw onderzoek, met het gevolg
dat ook Marcia en Licinia veroordeeld werden.

Peducaei, 1) zie Peducaea lex.--2) Sex. Peducaeus, stadhouder van
Sicilia in 75, onder wien Cicero als quaestor te Lilybaeum werkzaam
was, een man van groote rechtvaardigheid, die zich algemeene liefde
en achting verwierf.--3) S. Peducaeus, zoon van no. 2, een geleerd
man, wiens oordeel door T. Pomponius Atticus op hoogen prijs werd
gesteld. In de burgeroorlogen was hij op de zijde van Caesar en
van Octavianus.

Pedum, oude stad van Latium, aan de via Labicana.

Pegae = Pagae.

Pegasides, Pegasides, z. Pegasus.

Pegasus, Pegasos, een gevleugeld paard, door Poseidon bij Medusa
(z. a.) verwekt. Het steeg terstond na zijne geboorte ten hemel op
en draagt voor Zeus den donder en bliksem, later stond Zeus het
aan Eos af en eindelijk werd het onder de sterren geplaatst. Het
werd door Bellerophon (z. a.) gevangen, toen het aan de bron Pirene
dronk, of hij kreeg het van Athena of Poseidon. Toen de Helicon,
in verrukking gebracht door het gezang der Muzen, opsprong, bracht
P. den berg op bevel van Poseidon met een hoefslag tot rust, en deed
met denzelfden slag de bron Hippocrene ontspringen, waaruit de Muzen
en dichters drinken om zich in geestvervoering boven het aardsche te
verheffen. Denzelfden oorsprong en dezelfde eigenschap hebben ook de
bronnen Hippocrene te Troezen en Pirene te Corinthe, vandaar worden
zij en verder ook de Muzen zelve Pegasides (Pegasides) genoemd.

Pela, Pele, eil. op de ionische kust bij Clazomenae.

Pelagones, Pelagones, paeonische volksstam in Macedonia, die eerst
aan de boorden van den Axius (Vardar) woonde, doch van daar naar het
W. van Paeonia verhuisde, welke nieuwe woonplaats naar hen Pelagonia
werd geheeten. Geheel in het N. van Thessalia lag nog eene pelagonische
tripolis, uit de steden Azorus, Pythium en Doliche bestaande.

Pelargikon (teichos) = Pelasgikon (teichos).

Pelasgi, Pelasgoi. De grieksche schrijvers nemen aan, dat er vóór de
eigenlijke Hellenen in verschillende deelen van Griekenland, vooral
in de Peloponnesus, in Thessalië en Epirus, en ook aan de Westkust van
Klein-Azië en in Italië een volk gewoond heeft, dat Pelasgi heette. In
werkelijkheid hebben ze alleen in Thessalia, aan de Peneus gewoond,
waar het gewest Pelasgiotis naar hen genoemd is.

Pelasgia, Pelasgia, oude naam voor Griekenland, voor de Peloponnesus
en voor Lesbus.

Pelasgikon, Pelargikon (teichos), een oude versterking aan den westkant
van de Acropolis, behoorende tot het oudste gedeelte van Athene.

Pelasgiotis, Pelasgiotis, gewest van Thessalia ten Z. van den Peneus,
met de hoofdstad Larisa of Larissa, genoemd naar de Pelasgen.

Pelasgis, Pelasgis, bijnaam van Hera en Demeter als oude pelasgische
godinnen.

Pelasgus, Pelasgos, 1) mythisch stamvader der Pelasgen. Zijne
afstamming wordt zeer verschillend opgegeven: als zijn vader worden
genoemd Zeus, Poseidon, Phoroneus, Arestor e. a., als zijne moeder
Niobe of Larissa, gewoonlijk wordt hij echter als autochthoon
beschouwd. Hij zoude Parrhasia, Argos in de Peloponnesus of in
Thessalië gesticht hebben, den landbouw in Argos ingevoerd hebben,
enz.--2) koning van Argos, bij wien Danaüs en zijne dochters een
toevlucht zochten. Hij verdedigde hen tegen Aegyptus, maar werd
overwonnen en verliet het land.

Peletai = Hektemoroi.

Peleus, Peleus, zoon van Aeacus en Endeis. Hij of zijn broeder
Telamon doodde bij het spelen met den discus een zoon van Aeacus
en Psamathe, Phocus, daarom waren beiden genoodzaakt uit Aegina te
vluchten. Nadat zij aan den tocht der Argonauten hadden deelgenomen,
werd hij gastvrij opgenomen door Eurytion, koning van Phthia, die
hem van zijn schuld reinigde, hem zijne dochter Antigone tot vrouw
gaf en een deel van zijn rijk afstond. Hij leefde hier eenigen tijd
gelukkig, maar daar hij bij de calydonische jacht het ongeluk had
zijn schoonvader te dooden, moest hij opnieuw vluchten; hij begaf
zich naar Iolcus, z. Acastus. Op bevel der goden werd hem nu, daar
Antigone (z. a.) gestorven was, de Nereïde Thetis tot gemalin gegeven,
en toen zij hem onder allerlei gedaanten trachtte te ontvlieden,
leerde Chiron hem de kunst om telkens dezelfde gedaante aan te nemen
als zij, zoodat zij zich na langen strijd aan hem moest overgeven. Op
de bruiloft waren alle goden en godinnen tegenwoordig, behalve Eris,
z. Paris. P. regeerde sedert gelukkig over Phthia, doch toen hij
Thetis stoorde bij hare pogingen om hun zoon Achilles onsterfelijk te
maken, verliet zij hem en keerde zij naar de zee terug. Na den dood van
Achilles werd P., die toen reeds zeer oud was, uit zijn rijk verjaagd,
later door Neoptolemus in de regeering hersteld, doch toen na diens
dood Orestes Phthia veroverde, moest hij weder in ballingschap gaan
en zoo eindigde hij zijn leven. In de onderwereld werd hij bij Aeacus
en Achilles geplaatst.--V. a. verzoende Thetis zich met hem na den
dood van Neoptolemus, en volgde hij haar naar de diepte der zee,
waar hij aan hare zijde voortleeft.

Peliades, Peliades, de dochters van Pelias (z. a.).

Pelias, Pelias, zoon van Poseidon en Tyro, maakte zich na den dood
van Cretheus, die met Tyro gehuwd was, van de regeering over Iolcus
meester. Om alleen te kunnen regeeren verdreef hij zijne broeders
Neleus (z. a.) en Aeson (z. a.) en zond hij Iason uit om het gulden
vlies te halen. Maar toen deze van Colchis terugkwam, wist Medea
de dochters van P., Pisidice, Pelopea en Hippothoë, te overreden
haar ouden vader een verjongingskuur te laten ondergaan. Nadat zij
bewijzen van haar tooverkunst gegeven had, sneden de zusters op haar
bevel P. in stukken, die zij kookten, doch toen dit geschied was,
weigerde Medea hare verdere hulp. De Peliaden vluchtten daarop naar
Mantinea in Arcadië.

Pelides, Peleides, Achilles en Neoptolemus, zoon en kleinzoon van
Peleus.

Peligni, sabijnsch volk in Midden-Italia, met de hoofdstad Corfinium
(z. a.). Met de Vestini en Marrucini hadden zij gemeenschappelijk de
havenstad Aternum.

Pelinna of -naeum, Pelinna, -naion, versterkte stad ten N. van den
Peneus, in het thessalische landschap Hestiaeotis.--Ook de naam van
een gebergte in het Noorden van Chius.

Pelion, Pelion, woest en boschrijk gebergte in het thessalische
landschap Magnesia, een der bergen, die door de Giganten opeengestapeld
werden (de Ossa en de Olympus waren de andere), toen zij den hemel
wilden bestormen. Op den top stond een tempel van Zeus Actaeus met
de grot van den Centaur Chiron in de nabijheid.

Pelium, stad der Dassaretae in zuidelijk Illyria.

Pella, Pella, 1) oude stad van Macedonia in het distrikt Bottiaea,
nabij het meer Borborus, dat door den Ludias wordt gevormd. Philippus
van Macedonia maakte er zijne residentie van. Alexander de Gr. werd
er geboren.--2) stad in Peraea, niet ver O.-waarts van den Jordaan,
tegenover Scythopolis, door Alexander Jannaeus verwoest, later door
Pompeius herbouwd.

Pellana, ta Pellana, stad aan den Eurotas in Laconica, ten N. van
Sparta.

Pellene, Pellene, de meest oostelijke der 12 bondssteden van Achaia,
met de haven Aristonautae.

Pelopea, Pelopeia, dochter van Thyestes, bij wien zij moeder werd
van Aegisthus.

Pelopidae, Pelopidai, afstammelingen van Pelops: Atreus, Thyestes,
Agamemnon e. a.

Pelopidas, Pelopidas, zoon van Hippocles, rijk en edel Thebaan,
moest als aanhanger der democratische partij bij de bezetting der
Cadmea door de Spartanen Thebe verlaten, en vluchtte naar Athene
(382). Weldra trad hij aan het hoofd der uitgewekenen, en onder
zijne leiding kwam de omwenteling tot stand, waardoor de Spartanen
verdreven werden en de democratie hersteld werd (379). Daarop werd hij
tot boeotarch gekozen. Als aanvoerder der heilige schaar versloeg hij
twee spartaansche morae bij Tegyra (375) en nam hij deel aan den slag
bij Leuctra (371); met zijn vriend Epaminondas deed hij een inval in
de Peloponnesus, evenals deze werd hij aangeklaagd, omdat zij tegen de
wet 4 maanden te lang de betrekking van boeotarchen hadden behouden,
maar beiden werden vrijgesproken (369). Toen de thessalische steden
de hulp van Thebe tegen Alexander van Pherae inriepen, ging P. met
een leger naar Thessalië en dwong hij Alexander zijne voorwaarden
aan te nemen; daarop trok hij naar Macedonië als scheidsrechter in
de twisten over de troonopvolging en nam hij Philippus als gijzelaar
mede naar Thebe. Doch nieuwe woelingen noodzaakten hem nogmaals
tot een tocht naar het Noorden, door zijne huurtroepen verlaten kon
hij nu in Macedonië niets uitrichten, en toen hij als gezant naar
Thessalië ging, werd hij zelfs door Alexander gevangen genomen (368)
en eerst losgelaten, toen Epaminondas met een leger aanrukte. Te Susa
werd hij als gezant eervol ontvangen, ofschoon zijne pogingen om door
den perzischen koning den vrede te laten voorschrijven geen gevolg
hadden (367). Eindelijk trok hij ten derden male naar Thessalië om
Alexander te beoorlogen, bij Cynoscephalae kwam het tot een slag,
waarin de Thebanen de overwinning behaalden, doch toen P. een aanval
op Alexander zelf deed, werd hij door diens lijfwachten gedood (364).

Peloponnesische oorlog (431-404) wordt de oorlog genoemd, dien de
Spartanen met hunne bondgenooten, meest peloponnesische staten,
tegen Athene voerden, om een einde te maken aan de zich sedert de
perzische oorlogen steeds meer en meer uitbreidende macht van dien
staat. De naaste aanleiding tot den oorlog was, dat de Corinthiërs,
die met de Corcyraeërs in oorlog waren over Epidamnus, de Atheners
als bondgenooten der Corcyraeërs tegenover zich vonden. Daarin
zagen zij een vredebreuk, zij ondersteunden de Potidaeërs, die
in hetzelfde jaar (432) van Athene afvielen en drongen bij eene
bondsvergadering te Sparta op oorlog aan. Ofschoon koning Archidamus
tegen overijling waarschuwde en Pericles voorstelde alle geschillen
door een scheidsgerecht te laten beslissen, werd tot den oorlog
besloten, indien Athene de gestelde eischen niet inwilligde. Deze
eischen, gedurende de onderhandelingen nu en dan veranderd, bevatten
eindelijk niet minder dan de vrijheid en autonomie van alle grieksche
staten, m. a. w. het opgeven van de atheensche hegemonie. Op raad
van Pericles werd dit geweigerd en tot den oorlog besloten. De
eerste periode wordt de archidamische oorlog (431-421) genoemd,
naar koning Archidamus, die bijna ieder jaar met een leger in Attica
viel om het land te verwoesten. Van hun kant plunderden de Atheners
de kusten van de Peloponnesus. Athene heeft in het tweede en derde
jaar van den oorlog veel te lijden door eene verschrikkelijke pest,
de bondgenooten blijven over het geheel trouw, alleen Mytilene valt af,
het wordt echter door Paches tot overgave gedwongen en wreed gestraft
(428). Van atheensche zijde onderscheidden zich in dit tijdperk:
Pericles, die echter reeds in 429 stierf, Demosthenes, Nicias, Cleon,
van spartaansche zijde Brasidas. Nadat in den slag bij Amphipolis (422)
zoowel Brasidas als Cleon gesneuveld waren, kreeg in beide staten de
vredespartij meer invloed en werd een vrede gesloten, waarbij alles
ongeveer zoude blijven zooals het voor den oorlog geweest was. Met
dezen zoogenaamden vrede van Nicias begint echter eigenlijk een tweede
tijdperk van den oorlog (421-413). De bondgenooten der Spartanen,
ontevreden over de vredesvoorwaarden, beletten op allerlei wijzen
de uitvoering er van, en de Atheners, hierdoor verbitterd, zochten
van die ontevredenheid gebruik te maken om zich in de Peloponnesus
zelve bondgenooten tegen Sparta te verwerven. Dit gelukte hen met
Argos, Elis en Mantinea, en in 417 verloor dit bondgenootschap
bij Mantinea een grooten slag tegen de Spartanen onder Agis I;
mettertijd sloten echter alle peloponnesische staten zich weder bij
Sparta aan, behalve Argos. Op Sicilië leden de Atheners ontzaglijke
verliezen tegen de Syracusanen, die door een spartaansch leger onder
Gylippus werden bijgestaan, en nog voordat zij daar de beslissende
nederlaag geleden hadden (413), was ook in Griekenland de oorlog
weder uitgebroken. Zoowel het bondgenootschap met Argos als de tocht
naar Sicilië was voornamelijk het werk geweest van Alcibiades, die
ook in het derde tijdperk, den deceleïschen oorlog (413-404), een
belangrijke rol speelde. De Spartanen bezetten Decelea, stellen zich
in betrekking met Tissaphernes en verplaatsen den oorlog grootendeels
naar Azië. De atheensche vloten behalen verscheiden overwinningen
(Abydus, 411, Cyzicus, 410, Arginusae, 406), maar de Spartanen, door
Pharnabazus en vooral door Cyrus met geld ondersteund, herstellen
telkens de geleden verliezen; als daarentegen de atheensche vloot bij
Aegospotami door Lysander genomen wordt (405), zijn de hulpmiddelen
der Atheners uitgeput, alle bondgenooten vallen af, de stad wordt vier
maanden door Lysander en Agis belegerd en wordt eindelijk door honger
gedwongen zich over te geven (404). De lange muren worden geslecht,
de schepen uitgeleverd, de verbannenen komen terug en 30 mannen worden
gekozen om eene nieuwe staatsregeling te ontwerpen.

Peloponnesus, Peloponnesos, thans Morea, het bekende groote
schiereiland, dat het Z. deel van Griekenland vormt en door de
corinthische landengte met het N. deel samenhangt. Het omvatte de
landschappen Achaia, Elis, Messenia, Laconica, Arcadia, Argolis,
Corinthia, Sicyonia en Phliasia.

Pelops, Pelops, zoon van Tantalus. Om de alwetendheid der goden
op de proef te stellen, slachtte zijn vader hem en zette hij den
goden de gebraden stukken als spijs voor. Zijne misdaad werd echter
ontdekt en de knaap werd in het leven teruggeroepen, alleen Demeter
had in verstrooidheid een stuk van zijn schouder opgegeten, dat bij
zijne wedergeboorte door een stuk ivoor vervangen werd. Als opvolger
van zijn vader geraakte hij in oorlog met den trojaanschen koning
Ilus, hij streed ongelukkig en werd uit zijn land verdreven. In Pisa
gekomen, verwierf hij de hand van Hippodamea, de dochter van Oenomaüs
(z. Myrsilus), en volgde hij zijn schoonvader in de regeering op. Hij
regeerde zoo roemrijk, dat het geheele schiereiland, dat vroeger
Apia of Pelasgia heette, naar hem Peloponnesus genoemd werd; aan de
olympische spelen zette hij zooveel luister bij, dat hij soms als de
stichter er van beschouwd werd. De vloek, dien Tantalus door zijne
misdaden op zich geladen en dien P. door den moord van Myrsilus nog
verzwaard had, rustte echter op zijn geslacht en veroorzaakte onder
de Pelopiden vele ongelukken en gruweldaden. Nog bij het leven van
P. ontstond oneenigheid in zijn gezin; zijn zoon Chrysippus werd door
Atreus en Thyestes gedood en P. verjoeg daarom zijne gemalin en zijne
talrijke zonen. Hij stierf te Pisa en kreeg te Olympia een tempel,
waar hem jaarlijks offers gebracht werden.

Pelor, Pelor, Peloros, een van de vijf Sparten, z. Cadmus.

Peloris, -rus, -rum, -rias, Peloris, Peloros, Peloron akron, thans
kaap Faro, N.O. kaap van Sicilia.

Pelso (lacus), de Plattensee in Pannonia.

Peltae, Peltai, oude, welvarende stad van Phrygia aan den Maeander.

Peltastai, lichtgewapende infanterie, zoo genoemd naar hun licht
halvemaanvormig schild (pelte); verder droegen zij een linnen harnas,
een werpspies en degen en een lange lans. Iphicrates verbeterde hunne
wapening, onderwierp hen aan tucht en aan geregelde oefeningen,
vormde hen tot behoorlijk georganiseerde afdeelingen en verhoogde
daardoor hunne bruikbaarheid zeer.

Pelusiacum ostium, Pelousiakon stoma, oostelijkste monding van
den Nijl.

Pelusium, Pelousion = slijkstad, stad aan den oostelijken Nijlmond te
midden van moerassen gelegen, doch juist hierdoor zeer sterk en een
der sleutels van Aegypte. Vandaar, dat de stad en haar omtrek in de
oorlogen der Assyriërs en der Perzen tegen Aegypte en ook nog later
eene belangrijke rol speelt.

Penates, familiegoden der Rom., eigenlijk goden van de voorraadskamer
(penus) van het Rom. huis; ze worden gewoonlijk Di Penates = goden
van de voorraadskamer genoemd, en Vesta wordt dikwijls als ééne er
van beschouwd; het zijn dus Di familiares. Hun dienst hangt nauw
samen met dien van Vesta en de Lares. Evenals deze werden zij aan den
huiselijken haard vereerd en kregen zij hun deel van alle maaltijden,
die door het huisgezin gebruikt werden; zij worden beschouwd als de
personificatie van het intiem huiselijk leven.--Ook de staat had zijne
penates, die maiores of publici genoemd worden in tegenstelling van de
andere, die minores of privati heeten. De P. van Rome waren, zooals
men sedert Caesar en Augustus algemeen aannam, door Aeneas uit Troje
naar Lavinium, van daar door Ascanius naar Alba Longa medegenomen,
en na de verovering van die stad naar Rome overgebracht, zij werden
in een geheime kast in den tempel van Vesta bewaard. Bovendien hadden
zij een tempel op de Velia.

Peneis, Daphne, dochter van den riviergod Peneus.

Peneleos, Peneleos, zoon van Hippalmus en Asterope, een van de
Argonauten en aanvoerder der Boeotiërs in den trojaanschen oorlog. Hij
werd door Eurypylus no. 4 gedood.

Penelope, Penelope, -peia, dochter van Icarius en Periboea, gemalin
van Odysseus. Toen bij het lange uitblijven van haar gemaal zich het
gerucht van zijn dood verbreidde, kwamen de edelste jongelieden uit de
omliggende landen naar Ithaca om naar hare hand te dingen. Zij bleef
echter steeds op de terugkomst van Odysseus hopen en wenschte dus
geen bepaald antwoord op al die aanzoeken te geven, daarom bedacht zij
een list, ten einde de minnaars tot uitstel te bewegen. Zij beloofde
namelijk een keus te doen, wanneer het lijkkleed van Laërtes gereed
zou zijn, dat zij bezig was te weven, maar wat zij bij dag aan dit
kleed afwerkte haalde zij des nachts weder uit. Toen deze list door
hare dienstmaagden aan de minnaars verraden was en zij sterker op eene
beslissing aandrongen, kwam Odysseus juist van pas terug, hij doodde
de minnaars en leefde verder met P. gelukkig tot zijn dood. Daarna
huwde zij met Telegonus, den zoon van Odysseus en Circe en eindelijk
werd zij naar de eilanden der gelukzaligen verplaatst.--V. a. had
zij de huwelijkstrouw niet ongeschonden bewaard, was zij daarom door
Odysseus verstooten en had zij zich over Sparta naar Mantinea begeven,
waar men haar graf toonde.

Penestae, Penestai, 1) lijfeigenen in Thessalië, personen die van
de vroegere bewoners van dat land afstamden. Zij waren rechtens in
denzelfden toestand als de Heloten in Lacedaemon, doch waren niet
het eigendom van den staat, maar van particulieren.--2) illyrische
stam ten N. van den Lychnitis lacus, onderdeel van de Dassaretae;
hoofdstad Uscana.

Peneus, Peneios, 1) hoofdstroom van Thessalia, die op den Pindus
ontspringt, tal van zijtakken opneemt en door het liefelijk dal
Tempe tusschen den Olympus en den Ossa naar de golf van Thermae
stroomt. Het kristalheldere water van deze rivier is meermalen door
dichters bezongen. Als riviergod is Peneus een zoon van Oceanus en
Tethys en de vader van Daphne en Cyrene.--2) rivier in Elis.

Penius, rivier in Colchis, die in den Pontus Euxinus (Zwarte zee) valt.

Pentaëteris, pentaeteris, de helft van eene ennaëteris.

Pentakosiomedimnoi, atheensche burgers der eerste klasse volgens
de indeeling van Solon; hiertoe behoorden zij, wier grondeigendom
jaarlijks minstens 500 medimmen of metreten opbracht, een opbrengst,
die eene waarde heeft van 500 drachmen en een kapitaal van 1 talent
vertegenwoordigt.

Pentapolis, Pentapolis, 1) in het aziatische Doris de bond der 5
steden Ialysus, Camirus, Lindus, Cos en Cnidus, die door de toetreding
van Halicarnassus eene hexapolis werd.--2) in Cyrenaica de steden
Cyrene, Berenice, Arsinoë, Ptolemais en Apollonia.--3) in het land
der Philistijnen: Gaza, Gath, Ascalon, Azotus, Jamnia.

Pentathlum, Pentathlon, Quinquertium, een wedstrijd in vijf
afdeelingen: springen (halma, saltus), loopen (dromos, cursus),
worstelen (pale, lucta), werpen met de schijf (diskos, discus),
vuistgevecht (pygme, pugilatus); later voegde men er werpen met de
speer (akontisis, iaculatio) bij. Om den prijs te krijgen moest men
in iedere afdeeling overwonnen hebben.

Pentekontaëtie noemt men het ongeveer vijftig jaren lange tijdperk
tusschen den perzischen en den peloponnesischen oorlog.

Penteleum, Penteleion, sterkte in het N. van Arcadia, aan den berg
Penteleia, Penteleus mons.

Pentelicus, Pentelikon oros, berg in Attica, beroemd om zijn marmer
(pentelesios lithos), ook Brilessus, Brilessos, geheeten.

Penthesilea, Penthesileia, dochter van Ares en Otrera, koningin der
Amazonen, die na den dood van Hector den Trojanen te hulp kwam. Zij
werd door Achilles gedood, die echter zelf weende bij het gezicht
van haar jeugd, schoonheid en heldenmoed.

Pentheus, Pentheus, zoon van Echion en Agave, volgde Cadmus als
koning van Thebe op. Hij verzette zich tegen het invoeren van den
dienst van Dionysus, en toen hij zich naar den Cithaeron begaf om
een feest der Bacchanten te verbieden, werd hij door zijn moeder en
de overige vrouwen, die hem in razernij voor een wild dier hielden,
gedood en verscheurd.

Penthilus, Penthilos, zoon van Orestes en Erigone no. 2, stichter
eener volkplanting op Lesbus. Hij wordt de stamvader genoemd van de
Penthiliden, eene familie, die tot het midden der zevende eeuw op
Lesbus de koninklijke waardigheid bezat.

Pentri, de eenige samnietische volksstam, die na den slag bij Cannae
aan Rome trouw bleef. Hoofdstad: Bovianum.

Peparethus, Peparethos, eil. in de Aegaeische zee ten Z.O. van
Thessalia, door de Chalcidiërs gekoloniseerd, beroemd om zijn wijn.

Pephredo, Pe(m)phredo, eene van de Graeae.

Peplum, -plus, peplos, -plon, een kleedingstuk bij de Grieken, dat in
vorm overeenkwam met de romeinsche palla en ongeveer op dezelfde wijze
gedragen werd. In de oudste tijden schijnt het alleen door vrouwen,
later ook door mannen gedragen te zijn. Bijzonder beroemd is de peplos
van Athena, z. Panathenaea.

Peraea, Peraia, 1) het overjordaansche gedeelte van Palaestina.--2)
he peraia ton Rhodion, het carische kustland tegenover Rhodus.--3)
he peraia Tenedion, mysische kuststreek tegenover Tenedus.--4)
kolonie van Mitylene op de kust van Mysia.

Percote, Perkote, oude stad in Mysia aan den Hellespont.

Perdiccas, Perdikkas, 1) een afstammeling van den Heraclide Temenus
uit Argos, vluchtte met zijne broeders naar Illyrië, en stichtte
van daar uitgaande het macedonische rijk, waarvan hij de eerste
koning werd, omstreeks 700. V. a. was hij de opvolger van Caranus
(z. a.).--2) P. II, zoon van Alexander no. 5, regeerde na den dood
van zijn vader (454) met zijne broeders Alcetas en Philippus, sedert
436 alleen. De uitbreiding van de atheensche macht op de kusten van
zijn rijk maakte hem tot een natuurlijk vijand der Atheners, toch
durfde hij slechts zelden openlijk tegen hen optreden, en in den
peloponnesischen oorlog stond hij bij afwisseling aan hunne zijde
of aan die van hunne vijanden. Hij regeerde tot 413.--3) P. III,
zoon van Amyntas II, deelde na den dood van zijn broeder Alexander
no. 6 het rijk met Ptolemaeus Alorites, zijn zwager (369); nadat
deze vermoord was (365) regeerde hij tot 360, hij sneuvelde in een
slag tegen de Illyriërs.--4) dapper veldheer en vertrouwd vriend
van Alexander d. G. Hij onderscheidde zich bij het beleg van Thebe,
bij de slagen aan den Granicus, bij Issus en bij Gaugamela en op den
tocht naar Indië. Alexander overhandigde hem op zijn sterfbed zijn
zegelring. Na den dood van Alexander werd besloten dat P. in naam van
Alexanders nog ongeboren zoon en van Philippus Arrhidaeus het rijk
zou besturen. Hij liet Meleager (z. a.) en diens aanhangers dooden,
huwde met Nicaea, de dochter van Antipater, en trachtte op alle wijzen
zijne macht te bevestigen. Maar de andere veldheeren toonden zich
weinig geneigd zijn gezag te erkennen, en weldra was alleen Eumenes
aan P. en het koninklijke huis trouw gebleven, terwijl daarentegen
Antigonus, wegens ongehoorzaamheid voor het gerecht gedaagd, naar
Europa vluchtte en zich met Antipater, Craterus en Ptolemaeus tegen
P. verbond. Deze verstiet nu Nicaea en trad in het huwelijk met
Cleopatra, de dochter van Philippus, vooreerst wendde hij zich tegen
Ptolemaeus, en toen hij bij eene poging om den Nijl over te trekken
zich met groot verlies moest terugtrekken, brak een opstand uit onder
de door zijne strengheid verbitterde soldaten, vele officieren vielen
van hem af en eenige drongen in zijne tent en doodden hem (321).

Perdix, Perdix = Talos no. 1.

Perduellio. In het oude fetiaalrecht is perduellis = vijand, terwijl
hostis synoniem met peregrinus was. Onder perduellio verstaat
men vijandige handelingen van den burger tegenover den staat,
b. v. pogingen tot omwenteling, verstandhouding met den vijand,
ook overloopen, desertie enz. Daar de volkstribunen sedert de lex
Hortensia van 287 het recht hebben, politieke misdrijven te vervolgen,
wordt perduellio sedert dien tijd slechts weinig genoemd; zie duumviri
perduellioni iudicandae.

Peregrinus, de buitenlander, de vreemdeling, in tegenstelling met
den rom. burger. Zie omtrent hun rechten ius gentium.

Peregrinus Proteus, Peregrinos Proteus, van Parium, cynisch wijsgeer,
vestigde zich, na een tijd lang een zwervend leven geleid te hebben, te
Athene. Hij wendde alle middelen aan om de aandacht van het publiek te
trekken, en toen hij met dit doel had bekend gemaakt dat hij zich bij
de feesten te Olympia zou laten verbranden, drongen zijne aanhangers
op de vervulling zijner belofte aan, en was hij genoodzaakt zijn woord
te houden (164 n. C.). Hij was ook een tijdlang Christen geweest. Hij
is vooral bekend door de satire van Lucianus: de morte Peregrini.

Peremne auspicari. Auspiciën verloren hunne kracht bij het
overschrijden van een water, tenzij daarbij zekere vormen in acht
werden genomen en een formulier werd uitgesproken. Dit heette peremne
auspicari en moest ook plaats hebben, wanneer men, om op den Campus
Martius comitiën te houden, den amnis Petronia, een beekje aan den
voet van den Capitolinus, moest overgaan.

Perenna, zie Anna Perenna.

Perfectissimi, titel der ambtenaren van den vierden rang, door
Constantijn d. Gr. ingevoerd.

Perga, Perge, stad in het binnenland van Pamphylia, met een beroemden
tempel van Artemis.

Pergama, ta Pergama, de burcht van Troje, ook wel de stad
zelve. Neptunia Pergama, omdat Neptunus met Apollo voor koning Laomedon
de muren der stad had gebouwd.

Pergamum, Pergamon, beroemde stad in het mysische gewest Teuthrania,
ten N. van den Caicus. Na den dood van Alexander d. Gr. behoorde
het tot het gebied van Lysimachus, totdat in 284 diens schatmeester
Philetaerus afvallig werd en te P. een eigen rijkje stichtte, dat
hij in 263 aan zijn neef Eumenes I naliet. In 188, na den syrischen
oorlog, kreeg Eumenes II van Rome het grootste gedeelte van het door
Antiochus afgestane land. Attalus III vermaakte in 133 zijn rijk en
zijne schatten aan het rom. volk. Zijn onechte broeder Aristonicus
weigerde dezen afstand te erkennen, doch werd verslagen, gevangen
naar Rome gevoerd en ter dood gebracht. Het rijk van Pergamus werd de
rom. provincie Asia (129). De vorsten van P. waren groote beminnaars
van kunst en wetenschap geweest. Van de bouw- en beeldhouwwerken,
door de Duitschers daar opgegraven, is vooral beroemd het groote
Zeusaltaar, in de 2de eeuw gesticht, waarvan het beeldhouwwerk naar
Berlijn is overgebracht. In de geschiedenis der beeldhouwkunst neemt
de Pergameensche kunst een afzonderlijke plaats in. De bibliotheek van
P. bevatte 200000 boekrollen. Ook de nijverheid bloeide; fabricatie van
manufacturen en weeldeartikelen werd op groote schaal gedreven. Het
perkament, charta pergamena, ontleende zijn naam aan de stad. De
bibliotheek werd later op last van M. Antonius naar Alexandria
overgebracht.

Pergamus, Pergamos, 1) = Pergama.--2) = Pergamum.--3) stad op Creta
bij Cydonia, sterfplaats van Lycurgus.

Periaktoi, twee driehoekige prisma's, waarvan de zijden als coulissen
beschilderd waren; het geheele lichaam draaide om een spil, zoodat
op deze wijze de drie verschillende zijden bij afwisseling voor de
toeschouwers zichtbaar konden gemaakt worden. Z. theatrum.

Periander, Periandros, zoon van Cypselus, geb. 668, volgde zijn
vader in de regeering over Corinthe op (627). Aanvankelijk regeerde
hij gematigd, hij gaf wetten tegen weelde en overdaad, bevorderde
handel en scheepvaart door het aanleggen van kanalen, het stichten van
volkplantingen enz., beschermde kunsten en wetenschappen en liet de
stad met prachtige bouwwerken versieren. Kort voor zijn dood besliste
hij als scheidsrechter een geschil tusschen Athene en Mytilene over het
bezit van Sigeum. Nadat hij echter door zijne mishandelingen den dood
zijner gemalin Melissa veroorzaakt had, waardoor hij zich een oorlog
met zijn schoonvader Procles, tyran van Epidaurus, op den hals haalde,
gaf hij zich, naar men wil, aan dronkenschap over en vertoonden zich
bij hem blijken van gekrenkte geestvermogens. Uit achterdocht bedreef
hij de grootste wreedheden, hij omgaf zich met eene lijfwacht van 200
man, woedde vooral tegen den adel en deed zijn best om de dorische
eigenaardigheden bij zijn volk uit te roeien. Zie ook Lycophron. Door
allen verlaten en door wroeging gefolterd stierf hij, 585. Dat hij
tot de zeven wijzen behoord zou hebben, wordt reeds door de ouden
tegengesproken. Als zijn spreuk wordt aangehaald: melete to pan,
voorzorg is alles.

Periboea, Periboia, 1) Najade, die hare onsterfelijkheid prijs gaf om
met den arcadischen koning Lelas te trouwen.--2) gemalin van Polybus,
die Oedipus als zoon aannam en opvoedde.--3) dochter van Hipponous,
gemalin van Oeneus, moeder van Tydeus.--4) Najade, gemalin van Icarius,
moeder van Penelope.--5) of Eriboea, dochter van Alcathous, gemalin
van Telamon, moeder van Aiax.

Pericles, Perikles, 1) Athener, zoon van Xanthippus, van moederszijde
met de Alcmaeoniden verwant, genoot in zijne jeugd het onderwijs van
Zeno van Elea, den toonkunstenaar Damon en vooral van Anaxagoras,
mannen, met wie hij ook op lateren leeftijd zeer bevriend bleef. Nadat
hij zich in verscheiden veldtochten onderscheiden had, trad hij in
469 als staatsman op, en wel als tegenstander van de aristocratische
en spartaansch gezinde partij, die onder de leiding van Cimon
stond. Sedert deze door het ostracismus verbannen was (460), was
P. de eerste man in den staat en hij bleef dit ook na de terugkomst
van Cimon. Gewoonlijk behoorde hij tot de strategen, soms was hij ook
met het beheer der financiën en der openbare bouwwerken belast, maar
zijn grooten invloed had hij vooral te danken aan zijne persoonlijke
eigenschappen; zijn politiek doorzicht en zijne overredende
welsprekendheid maakten hem tot een volksleider in den goeden zin van
het woord. Zijn doel was in Athene aan de democratische instellingen
de grootst mogelijke uitbreiding en ontwikkeling te geven en het tot
den eersten, zoo mogelijk tot den heerschenden, staat in Griekenland te
maken. Om aan alle burgers niet alleen gelijke rechten te verschaffen,
maar hen ook in staat te stellen die rechten inderdaad uit te oefenen,
werd de macht van den Areopagus beperkt, waarbij P. persoonlijk
echter slechts eene ondergeschikte rol speelde (z. Ephialtes),
de werkkring van de heliaea uitgebreid, aan den eenen kant door
liturgieën de grootste lasten op de schouders der rijken gelegd,
aan den anderen kant door het invoeren van betaling voor rechters
enz. de armeren verlicht en tot het gebruiken hunner burgerrechten
aangemoedigd. Daar de democratie in zijn tijd haar glanspunt bereikte,
worden hem een aantal wetten in democratischen geest toegeschreven,
waarvan echter waarschijnlijk vele reeds voor of eerst na hem zijn
ingevoerd. Kunst en wetenschap moedigde hij ten zeerste aan, de
voornaamste kunstenaars van Griekenland zochten Athene op en vonden
er werk, het Parthenon, het Odeum, de Propylaea, e.a. onsterfelijke
kunstwerken zijn in dezen tijd gebouwd, grootendeels onder leiding
van Phidias, den vriend van P.--Zijn streven om Athene's macht ook te
land uit te breiden veroorzaakte reeds vroeg een oorlog met Sparta
(457), die, hoewel de slag bij Tanagra verloren werd, aanvankelijk
voor Athene gunstig verliep; toen in 451 door tusschenkomst van Cimon
een vijfjarige wapenstilstand gesloten werd, was Aegina onderworpen,
Megara met Athene verbonden, Boeotië, Locris en Phocis gedwongen
geworden zich bij Athene aan te sluiten, zelfs waren eenige gelukkige
tochten naar de Peloponnesus en naar Acarnanië gedaan. Maar weldra
verhief zich de oligarchische partij in Boeotië tegen dezen toestand,
en toen Tolmides tegen den raad van P. den slag bij Coronea waagde
en verloor (447), vielen ook Locris, Phocis, Megara en Euboea af,
en deden de Spartanen een inval in Attica. Wel wist P. hen door
omkooping tot den aftocht te bewegen en veroverde hij Euboea weder,
maar bij den dertigjarigen vrede (445) werd Athene gedwongen al
zijne bezittingen in de Peloponnesus op te geven en Boeotië, Megara,
Locris en Phocis uit den bond te laten treden. Daarentegen veranderde
langzamerhand de betrekking van Athene tot de zeestaten, zoodat deze
van bondgenooten tot onderhoorigen werden; P. uitte onverholen de
meening, dat zij aan Athene gehoorzaamheid en schatting schuldig
waren, terwijl Athene daarentegen verplicht was hen te helpen en te
verdedigen. De meeste staten misten de middelen om zich tegen deze
aanspraken te verzetten, daar zij de gewoonte hadden aangenomen voor
de verdediging van den bond geld in plaats van soldaten te geven;
die het niettemin beproefden, werden met geweld ten onder gebracht,
zooals Euboea, Aegina, Samus. Sedert 454 werd de bondskas te Athene
bewaard en als Atheensch eigendom beschouwd en behandeld. Een
middel, waardoor P. staten van twijfelachtige trouw aan Athene
verbond en tevens arme burgers verzorgde, was het uitzenden van
cleruchieën; bijna 5000 atheensche burgers kregen op deze wijze in
verschillende deelen van Griekenland grondbezit. Maar P. zag wel
in, dat Athene vroeg of laat zijne heerschappij, hoe hecht zij ook
gevestigd scheen, zou moeten verdedigen, daarom nam hij reeds sedert
het begin van den dertigjarigen vrede alle mogelijke maatregelen
tegen den onvermijdelijken oorlog, en toen deze oorlog eindelijk
uitbrak, had Athene 300 schepen, een leger van 30000 hopliten
en 8000 talenten in kas, terwijl de jaarlijksche inkomsten 1000
talenten bedroegen. Hij ried daarom aan de eischen der Spartanen
(z. Pelop. oorlog) af te wijzen, den oorlog moedig te ondernemen en
voorzichtig te voeren. Wel vond hij verbitterden tegenstand bij de
aristocratische grondeigenaars en bij de boeren, die van een oorlog de
grootste schade zouden ondervinden; wel trachtten zijne tegenstanders,
die hemzelf niet durfden aanvallen, aan hunne verbittering lucht te
geven door aanklachten tegen Anaxagoras, Aspasia en Phidias, maar P.,
steunend op het vertrouwen van het volk, hield vol en, hoe moeilijk de
tijden ook waren, het bleef naar hem luisteren. Eerst toen door oorlog
en pest de nood op het hoogst gestegen was en de ontevredenheid een
offer zocht, waagde men het P. van slecht beheer der staatsgelden
te beschuldigen, inderdaad werd hij tot een geldboete veroordeeld
(430), doch spoedig keerde het vertrouwen van het volk terug en werd
hij opnieuw tot strateeg verkozen. In het volgende jaar stierf hij,
v.s. aan de pest.--2) onechte zoon van den vorigen bij Aspasia. Ter
eere van zijn vader gaf het volk verlof hem onder de burgers op te
nemen; hij was een van de atheensche vlootvoogden, die na den slag
bij de Arginusae ter dood veroordeeld werden.

Periclymenus, Periklymenos, 1) zoon van Neleus en Chloris no. 3,
Argonaut, was zeer sterk en konde verschillende gedaanten aannemen;
bij de verwoesting van Pylus werd hij door Heracles gedood.--2) zoon
van Poseidon en Chloris no. 4, Thebaan, die bij den oorlog der zeven
tegen Thebe Parthenopaeus doodde en Amphiaraus op de vlucht vervolgde.

Perideipnon, een maaltijd, door de bloedverwanten van een gestorvene
na zijne begrafenis in het sterfhuis gehouden.

Perieres, Perieres, zoon van Aeolus, koning van Messenië, vader van
Aphareus en Leucippus.

Perigune, Perigoune, dochter van Sinis, bij Theseus moeder van
Melanippus.

Perilaus, Pirilaos, 1) zoon van Icarius en Periboea, v. s. aanklager
van Orestes bij den Areopagus.--2) of Perillus, kunstenaar van
Agrigentum, maakte een koperen stier, waarin een mensch kon verbrand
worden, en die zoo gemaakt was, dat het geschreeuw van het slachtoffer
op het gebrul van een stier geleek. Hij bood dien stier voor eene
aanzienlijke som aan Phalaris aan, maar deze nam de eerste proef met
den kunstenaar zelf.

Perillus, Perillos, z. Perilaus no. 2.

Perinthus, Perinthos, bloeiende volkplanting (559) van Samus, op
de thracische kust aan de Propontis (zee v. Marmara) gelegen. Zij
verdedigde zich met goed gevolg tegen Philippus van Macedonië. Later
Heraclea Perinthus.

Perioikoi, afstammelingen van de oude bevolking der peloponnesische
staten, wien door de dorische veroveraars de vrijheid en gedeeltelijk
ook hun grondeigendom gelaten was. Zij misten het burgerrecht en
moesten schatting opbrengen. In Lacedaemon is de naam Lacedaemoniërs
soms in het bizonder op hen toepasselijk, terwijl daarentegen de
heerschende Doriërs zich Spartanen noemen.

Peripatetici, Peripatetikoi, wijsgeeren uit de school van Aristoteles
(z.a.).

Periphas, Periphas, 1) attisch autochthoon, die nog vóór Cecrops
over Attica regeerde en wegens zijne wijsheid en goedheid als een
god vereerd werd. Hierover vertoornd, wilde Zeus hem met den bliksem
dooden, maar op de bede van Apollo veranderde hij hem in een arend.--2)
een Aetoliër, die voor Troje door Ares gedood werd.--3) een Griek, die
bij de verovering van Troje den burcht innam.--4) heraut van Aeneas.

Periphetes, Periphetes, zoon van Hephaestus en Anticlea, een berucht
roover, die met een ijzeren knots de reizigers doodde, die in zijne
handen vielen. Theseus doodde hem in de nabijheid van Epidaurus en
ontnam hem de knots.

Peripoloi waren te Athene belast met de bezetting der grensvestingen
en de bewaking van het land. Zij hadden eene lichte wapenrusting en
werden slechts bij uitzondering buitenslands gezonden. De dienst der
per. gold als eene voorbereiding voor den werkelijken krijgsdienst
en was daarom aan de epheben opgedragen.

Peripterus, peripteros, is een tempel, wanneer er eene kolonnade aan al
de vier zijden om heen loopt. Staan de zuilen aan de zijkanten en den
achterkant ter halverwege in den muur dan zegt men pseudoperipterus.

Peristasis noemt men de zuilengangen rondom den dorischen tempel,
zie columna.

Peristylium, peristylion, een ruimte, rondom ingesloten door zuilen,
die binnen de muren staan. Het komt eerst sedert den hellenistischen
tijd voor, z. Domus en Oikia.--2) = Peristasis.

Permessus, Permessos, beekje in Boeotia, ontspringt op de zuidelijke
helling van den Helicon en stroomt langs Thisbe en Leuctra.

Pero, Pero, de schoone dochter van Neleus en Chloris, gemalin van Bias,
z. Melampus.

Pero, laars van ruw of ongelooid leder.

Perone, z. Fibula.

Perperena, Perperena, vlek in Mysia, ten Z. van Adramyttium.

Perpernae, ook Perpennae. 1) M. Perperna werd samen met L. Petillius
door den illyrischen koning Gentius, tot wien zij als gezanten
kwamen, gevangen gehouden, totdat de praetor Anicius hen met een
leger kwam bevrijden (168).--2) M. Perperna, consul in 130, overwon
den pergameenschen kroonpretendent Aristonicus. Hij overleed te
Pergamum.--3) M. Perperna, consul in 92, censor in 86.--4) M. Perperna,
een laatdunkend en onbekwaam man, koos in den burgeroorlog de partij
van Marius en werd praetor. Toen Sulla zegevierde, week hij naar
Sicilië, van waar Pompeius hem verjoeg. In 78 was hij onderbevelhebber
van den oproerigen consul Mam. Aemilius Lepidus, na wiens nederlaag
hij naar Hispania tot Sertorius vluchtte. Door zijne afkomst achtte
hij zich ver boven Sertorius verheven en zoo nam hij deel aan
eene samenzwering, waardoor S. vermoord en P. tot aanvoerder werd
uitgeroepen (72). Hij werd echter spoedig door Pompeius verslagen en
gevangen genomen, trachtte nog door eene laaghartigheid zijn leven
te redden, doch werd ter dood gebracht.

Perrhaebi, Perraiboi, krijgshaftig volk in het Noorden en in het
Oosten van Thessalia, en ook in het N. van Euboea wonend.

Perranthes, berg in Epirus, bij Ambracia, ten O. van den Arachthus.

Persaeus, Persaios, 1) z. Perses.--2) van Citium, slaaf, later leerling
van Zeno, leefde als stoicijnsch wijsgeer aan het hof van Antigonus
Gonatas, die hem veldheer maakte en aanvoerder van het macedonische
garnizoen van Corinthe. Hij sneuvelde in den strijd tegen Aratus
(± 243).

Perse, Perseis, Perse, Perseis, dochter van Oceanus, gemalin van
Helius, moeder van Aeetes, Circe, Pasiphaë, e. a.

Persephone, Persephone, -phoneia, Persephassa, Pherreph-, Kore,
Proserpina, dochter van Zeus en Demeter, gemalin van Hades, die
in de onderwereld over de schimmen der afgestorvenen regeert. Na
Homerus treedt hare verhouding tot Demeter meer op den voorgrond dan
die tot Hades, zelfs is zij in de mysteriën de bruid van Iacchus
en heeft Hades haar slechts door geweld tot gemalin gekregen en
door list behouden. Toen zij nl. eens op de vlakte van Nysa of bij
Enna bezig was bloemen te plukken, opende zich plotseling de aarde,
en uit de opening verscheen Hades, op zijn gouden met vier zwarte
paarden bespannen wagen gezeten, en ontvoerde haar in weerwil van
haar tegenstreven. Zeus had hem hiertoe zijne toestemming gegeven,
maar Demeter, die niet wist waar hare dochter gebleven was, zocht deze
vruchteloos negen dagen en nachten, totdat zij van Helius vernam, dat
zij toch niet in P.'s tegenwoordig verblijf zou kunnen doordringen;
in toorn trok zij zich van het gezelschap der goden terug, terwijl
alle groei op aarde ophield. Eindelijk was Zeus genoodzaakt P. door
Hermes uit de onderwereld te laten terughalen, maar Hades geeft
haar, voordat hij haar laat gaan, de pit van een granaatappel, het
zinnebeeld van het huwelijk, zoodat zij niet voor goed het sombere
rijk van haar gemaal kan verlaten, maar er een derde van het jaar
moet doorbrengen. Intusschen had Demeter, bewogen door de gastvrije
ontvangst van Celeüs, door Triptolemus de kennis van den landbouw
onder de menschen laten verbreiden en de eleusinische mysteriën
ingesteld. In dezen mythus is P. blijkbaar het zinnebeeld van het
jaarlijks terugkeerende afsterven en herleven der plantenwereld,
waaraan in de mysteriën verder de beteekenis gegeven werd van eene
zinnebeeldige voorstelling van verlossing uit den dood. De nauwe
betrekking, die tusschen P. en hare moeder gedacht wordt te bestaan,
wordt uitgedrukt door den veelal aan beide godinnen gemeenschappelijken
eeredienst, door hare gemeenschappelijke bijnamen (Despoina, Megale
thea), en vooral door den naam Kore (de jonkvrouw, dochter), die P. in
de mysteriën droeg. Onder den invloed van de mystiek der Orphici werd
zij later dikwijls verward met Hecate, Gaea, Rhea e.a.--Zij wordt
afgebeeld als koningin der onderwereld met schepter en kroon, of als
de bruid van Iacchus met klimopkrans en fakkels, of eenvoudig als de
jonge dochter van Demeter; tot hare attributen behooren de narcis,
papaver en korenaren.

Persepolis, Persepolis, heilige hoofdstad van het landschap Persis,
door Darius aangelegd, aan den Medus, dicht bij zijn uitmonding in den
Araxes. De burcht met het koninklijk paleis, de schatkamer en de graven
der perzische koningen, was door een driedubbelen muur omgeven. De
stad werd door Alexander d. Gr. geplunderd en gedeeltelijk verwoest.

Perses, Perses, 1) of Persaeus, zoon van Crius en Eurybia, vader
van Hecate.--2) zoon van Helius en Perseis.--3) zoon van Perseus en
Andromeda, mythisch stamvader der Perzen.--4) broeder van Hesiodus
(z.a.).--5) bij latijnsche schrijvers = Perseus van Macedonië.

Perseus, Perseus, 1) zoon van Zeus en Danaë (z. Acrisius). Hij werd
door koning Polydectes van Seriphus opgevoed, maar toen hij opgegroeid
was, wenschte deze zich van hem te ontslaan, hetzij omdat hij hem voor
zijne regeering gevaarlijk achtte, hetzij omdat hij Danaë in zijne
macht wilde brengen. Door valsche voorspiegelingen wist hij P. de
belofte te ontlokken, dat hij desnoods het Medusahoofd voor hem zoude
halen, en daarna drong hij op de vervulling van die belofte aan. Door
de hulp van Hermes en Athena kwam P. bij de Graeae (z.a.), maakte zich,
terwijl zij sliepen, van haar oog en tand meester en dwong haar dus hem
den weg te wijzen naar de woning der nimfen, die hem de middelen konden
verschaffen om zijne onderneming tot een goed einde te brengen. Van
de nimfen kreeg hij gevleugelde schoenen, een tasch en den helm van
Hades, Athena voegde er een spiegel en Hermes een sikkel bij. Met
deze uitrusting kwam hij bij de Gorgonen (z. a.) aan de overzijde van
den Oceaan, hij vond ze slapend en sloeg Medusa het hoofd af, terwijl
hij, om niet versteend te worden, het gelaat afwendde en haar in den
spiegel zag; toen de andere Gorgonen ontwaakten en hem wilden grijpen,
maakte hij zich door den helm onzichtbaar. Met het afgehouwen hoofd
in zijn tasch, nam hij met zijne gevleugelde schoenen over Afrika
den terugtocht aan. Door de versteenende kracht van het Medusahoofd
wreekte hij zich op Atlas, bevrijdde hij Andromeda en verdedigde hij
zich tegen Phineus en diens aanhangers, eindelijk kwam hij op Seriphus
terug, toen Polydectes op het punt stond Danaë tot een huwelijk te
dwingen; tot straf veranderde hij ook dezen door het gezicht van het
Medusahoofd in steen, waarop hij diens broeder Dictys koning over
het eiland maakte. Met Danaë en Andromeda keerde hij nu naar Argos
terug, maar nadat hij door een ongelukkig toeval zijn grootvader
gedood had, ruilde hij zijn rijk tegen dat van zijn achterneef
Megapenthes; zoo werd hij koning van Tiryns, van waar uit hij Midea
en Mycenae stichtte. Hij was de stamvader der Persiden, tot welke
o. a. ook Heracles behoorde. Tusschen Argos en Mycenae, op Seriphus
en te Athene had hij een heiligdom. Met Andromeda werd hij onder de
sterren geplaatst.--2) onechte zoon van Philippus III (z. a.), voerde
reeds op jeugdigen leeftijd oorlog tegen de Illyriërs, en later, toen
zijn vader met de Rom. in bondgenootschap was, tegen de Aetoliërs. In
178 volgde hij zijn vader als koning van Macedonië op. Aanvankelijk
regeerde hij wijs en gematigd, met de Rom. sloot hij vriendschap,
maar daar hij wel inzag dat een oorlog met hen onvermijdelijk was,
rustte hij zich ijverig daarvoor toe, hij vergrootte zijn leger,
zorgde voor een ruimen voorraad van levensmiddelen en geld, verbond
zich met Illyriërs, Thraciërs e. a., en trachtte zich in Syrië,
Boeotië en Aetolië aanhangers te verwerven. In 171 brak de oorlog uit,
die aanvankelijk ten gevolge van de onbekwaamheid der rom. veldheeren
door P. met geluk gevoerd werd, maar met hoeveel overleg hij ook zijne
maatregelen genomen had, op het oogenblik van handelen miste hij de
vastberadenheid om zijne met zorg beraamde plannen uit te voeren,
van zijne overwinningen wist hij geen gebruik te maken, en door
zijne gierigheid vervreemdde hij zijne soldaten en bondgenooten van
zich. In 168 kreeg de consul L. Aemilius Paullus het opperbevel over
het rom. leger, en nadat deze de krijgstucht door gepaste maatregelen
hersteld had, behaalde hij in den slag bij Pydna eene beslissende
overwinning. P. vluchtte met zijne schatten naar Samothrace, maar
gaf zich terstond over, toen de Rom. hem vervolgden; hij moest den
triumftocht des consuls opluisteren, en bracht de weinige overige
jaren van zijn leven als gevangene te Alba Fucentia door.

Persicus sinus, ho Persikos kolpos, tegenwoordig nog als de Perzische
golf bekend.

Persii. De beroemdste van dit geslacht is de dichter A. Persius
Flaccus, te Volaterrae in Etruria in 34 na C. uit den ridderstand
geboren, een leerling van den stoicijn Annaeus Cornutus en een vriend
van den dichter Lucanus. Hij was ook bevriend met Seneca en Thrasea
Paetus. Van zijne gedichten zijn zes satiren tot ons gekomen. Hij
had zich Horatius en Lucilius tot voorbeeld gekozen. In 62 stierf
hij aan eene maagkwaal.

Persis, Persis, Persike, de bakermat van het groote perzische rijk,
ten Z. van Media. De Persae, Persai, waren in drie kasten verdeeld
de edelen, de landbouwers, de nomadische herdersstammen. Uit Media
kwam de priesterkaste der Magiërs.

Persona, het tooneelmasker. De afmetingen der oude theaters waren
van dien aard, dat bij de tooneelspelers van mimiek geen sprake
kon zijn; men kon deze toch niet waarnemen. Om deze reden droegen de
spelers maskers, die geheel berekend waren op het effekt en waaraan de
toeschouwers terstond konden zien, welke soort van rol zij voorstelden,
waarmede de haartooi of pruik dan in overeenstemming moest wezen. Zoo
waren b.v. de maskers voor goden, heroën, vorsten hoog van maaksel,
zoodat zij den speler grooter en verhevener lieten schijnen. Voor het
treurspel had men ten minste 25 verschillende typen, 6 voor senes,
7 voor jongelieden, 9 voor vrouwen, 3 voor slaven; voor het blijspel
worden 43 typen vermeld. Figuranten, personae mutae, hadden maskers
met gesloten mond.

Pertinax (P. Helvius), rom. keizer 193 na C. Hij begon zijne loopbaan
als letterkundig leeraar, trad vervolgens in den krijgsdienst, werkte
zich omhoog, verkreeg in 176 het consulaat, doch viel later (182)
bij Commodus in ongenade en werd verbannen, maar weder teruggeroepen,
waarna hij nog in Britannia en Africa diende. Daarop was hij voor de
tweede maal consul met Commodus in 192. Toen Commodus den 31 Dec. 192
vermoord werd, werd Pertinax door de soldaten tot keizer uitgeroepen,
doch reeds 28 Maart door de praetorianen omgebracht, daar hij de
krijgstucht poogde te verscherpen.

Perusia, Perousia, eene der 12 etruscische bondssteden, op een
heuvel ten O. van het Trasimeensche meer nabij den Tiber gelegen,
o. a. bekend door den oorlog, Bellum Perusinum in 41, toen Fulvia,
de vrouw van den drieman M. Antonius, haar zwager L. Antonius tot
een oorlog tegen Octavianus wist te bewegen. L. Antonius werd toen te
Perusia door Octavianus belegerd. Bij de inneming der stad staken de
verbitterde soldaten van Oct. haar in brand; zij werd echter herbouwd;
thans Perugia.

Perzische oorlogen (492-449). Verbitterd door den opstand der ionische
Grieken onder Aristagoras, verstoord door de hulp, die Athene en
Eretria aan de opstandelingen verleend hadden, en bovenal begeerig
om na den mislukten tocht tegen de Scythen zijn rijk aan een anderen
kant door verovering uit te breiden, besloot Darius I een leger naar
Europa te zenden. Zijn schoonzoon Mardonius, die over dit leger het
bevel voerde, onderwierp de Macedoniërs en veroverde Thasus, maar
keerde daarop naar Azië terug, daar zijn vloot bij den Athos schipbreuk
geleden had en zijn leger door de Thraciërs verslagen was. Darius gaf
echter zijn voornemen niet op, maar zond twee jaar later een leger van
100000 man onder Datis en Artaphernes over zee naar Griekenland, die
op Euboea landden en Eretria innamen, maar in den slag bij Marathon
tegen 9000 Atheners, versterkt door 1000 Plataeërs en aangevoerd
door Miltiades, de nederlaag leden en terugkeerden (490). Nieuwe
toerustingen van Darius werden door zijn dood afgebroken, en zijn
opvolger, Xerxes, konde eerst na het onderdrukken van een aegyptischen
opstand aan den oorlog tegen Griekenland denken, dien hij aanvankelijk
gaarne geheel had opgegeven, maar waartoe hij aangespoord werd door
Mardonius, de Pisistratiden en de thessalische Aleuaden. Nadat hij een
brug over den Hellespont had laten slaan en de landengte van den Athos
had laten doorgraven, trok hij in 480 met een ontzaggelijk leger van
800.000 man voetvolk en 80.000 ruiters en eene vloot van 1200 schepen
naar Griekenland. De peloponnesische staten (behalve Argos), Athene
en eenige andere besloten zich te verdedigen, Thessalië, Thebae en
de eilanden hadden zich reeds vroeger onderworpen. De Thermopylae
werden bezet door ruim 6000 man onder Leonidas, de vloot van 271
schepen lag bij Artemisium. Een driedaagsche zeeslag bleef onbeslist,
maar na de nederlaag bij de Thermopylae trok de vloot zich terug naar
Salamis. Intusschen trok Xerxes door Midden-Griekenland naar Athene,
dat door de burgers verlaten was, en toen nu de Peloponnesiërs
verder wilden terugtrekken en zich tot de verdediging van de
landengte van Corinthe wilden bepalen, bewoog Themistocles, ten
einde dit plan te verijdelen, Xerxes door list de grieksche vloot,
die nu 366 schepen sterk was, in te sluiten. In den nu noodzakelijk
geworden slag behaalden de Grieken eene schitterende overwinning
(September 480), Xerxes ging met de overblijfselen van zijne vloot,
ongeveer 300 schepen, naar Azië terug, terwijl hij Mardonius met
300.000 man in Thessalië achterliet. Nadat deze daar overwinterd
had, rukte hij in het volgende jaar weder Griekenland in, Athene werd
weder door de burgers verlaten en door Mardonius ingenomen, waarop hij
zich in Boeotië legerde. De Grieken, 110.000 man sterk en aangevoerd
door Pausanias, ontmoetten hem bij Plataeae, en behaalden weder eene
luisterrijke overwinning (479); Mardonius sneuvelde met het grootste
deel van zijn leger, en slechts 40.000 man konden zich in behoorlijke
orde terugtrekken. Op denzelfden dag versloeg de grieksche vloot van
120 schepen onder Leotychides en Xanthippus de Perzen bij Mycale,
en daarmede was de oorlog naar Azië overgebracht. De Grieken, in
het vervolg meestal aangevoerd door Cimon, gingen nu aanvallend te
werk, en behaalden o. a. aan den Eurymedon eene groote overwinning te
land en ter zee (466). De Perzen werden uit geheel Europa verjaagd,
de aziatische Grieken werden van hen onafhankelijk, en sedert 449
vertoonde zich geen perzisch oorlogsschip in de Aegaeïsche zee. Of
op deze voorwaarden een formeele vrede gesloten is, is onzeker,
z. Cimon.--De in dit artikel genoemde getallen, aangevende de sterkte
der perzische legermacht, berusten op opgaven van oude schrijvers en
worden door vele nieuweren sterk overdreven geacht. Zie hieromtrent
het artikel taxis.

Pes als maat, rom. voet = 0,295 meter.

Pescennius Niger (C.) was in 190 na C. bevelhebber in den dacischen
oorlog, werd in 191 door Commodus naar Syrië gezonden en na den dood
van Pertinax door zijne troepen tot keizer uitgeroepen (293). Hij
was een bekwaam en dapper generaal, doch werd door zijn mededinger
Septimius Severus bij Issus verslagen en op de vlucht gedood (194).

Pesseia, een spel, dat veel overeenkomst heeft met ons damspel. Men
speelde het met steenen (pessoi) op een bord (pessa), dat in 36 vakken
(chorai, poleis) verdeeld was.

Pesssinus, Pessinous, belangrijke stad van Galatia, waar zich een beeld
van Cybele bevond, dat uit den hemel was gevallen. Ten gevolge eener
uitspraak der sibyllijnsche boeken werd dit beeld in 204 naar Rome
overgebracht en daarmede de dienst der Magna Mater aldaar ingevoerd.

Petalismus, petalismos, instelling te Syracuse, gelijk aan het
ostracismus te Athene. De stemmen werden op bladeren (petala) van
een olijfboom geschreven, vandaar de naam.

Petasmata, gordijnen, die soms gebruikt werden om kamerdeuren te
vervangen.

Petasus, petasos, hoed met breeden rand, gewoonlijk bij de chlamys
gedragen.

Petelia, Petelia, stad op de Oostkust van het land der Bruttii, even
ten N. van Croton, volgens de sage door Philoctetes gesticht, en bekend
door de hardnekkige, ofschoon vruchtelooze verdediging tegen Hannibal.

Peteon, Peteon, vlek in Boeotia, in het gebied v. Thebe.

Peteos, Peteos, zoon van Orneus, door Aegeus uit Attica verdreven,
stichtte Stiris in Phocis.

Petilia = Petelia.

Petilii = Petillii.

Petillia (lex), plebisciet van 187, gericht tegen de gebroeders
Scipio, Asiaticus en Africanus maior, tot instelling van een onderzoek
de pecunia capta ablata coacta ab rege Antiocho. Dit is geen wet,
maar een eisch, door twee tribuni plebis Q. Petillius Ateius(?) en
Q. Petillius Spurinus (Petillii no. 1) in den senaat ingesteld. De
eisch werd afgewezen.

Petillii, plebejisch geslacht. 1) Q. Petillius Spurinus liet als
praetor urbanus in 181 een aantal voorgewende boeken van Numa
Pompilius, die in den grond gevonden waren, verbranden. In 176
sneuvelde hij als consul tegen de Liguriërs. Z. ook Petillia (lex).--2)
L. Petillius, zie Perpernae no. 1.--3) Q. Petillius Cerealis, een
ervaren generaal, slaagde in 70 na C. er in, den opstand der Batavieren
onder Civilis tot een einde te brengen. Vervolgens onderwierp hij
als stadhouder van Britannië de Brigantes, die opgestaan waren.

Petra, Petra, 1) bloeiende stad van Arabia Petraea, ten Z. van
Palaestina, halverwege tusschen de Doodenzee (Asphaltites lacus)
en den Aelaniticus sinus, in eene door steile bergwanden omgeven
vlakte gelegen en slechts toegankelijk door bergkloven. Door zijne
ligging was Petra het middelpunt van den handel tusschen Aegypte,
Syrië en Arabië. Het was met de hoofdstad Bostra de belangrijkste stad
van Arabia Petraea.--2) bergvesting in Sogdiana.--3) stad der Maedi
in Thracia.--4) plaats bij Dyrrachium in Illyria.--5) stad in het
macedonische landschap Pieria.--6) stadje (demus) in Corinthia.--7)
vlek in het gebied van Elis.--8) stad op Sicilia, ten N.N.W. van Henna.

Petreii, plebejisch geslacht. M. Petreius, legaat van den consul
C. Antonius, versloeg in 63 de benden van Catilina bij Faesulae. Van
54-49 was hij legaat van Pompeius in Hispania, streed in 49 tegen
Caesar en moest een verdrag sluiten. Na Pompeius' dood verzamelde hij
troepen in Africa, en benam zich na de nederlaag bij Thapsus het leven.

Petrinum, berg en landgoed bij Sinuessa op de grens van Campania
in Latium.

Petrocorii, gallisch volk ten N. van de Garumna (Garonne) in het
tegenw. Périgord. Hoofdstad Vesunna (Périgueux).

Petronii. 1) C. Petronius, stadhouder van Aegyptus onder Augustus,
veroverde Napata, de hoofdstad der aethiopische vorstin Candace,
in 23, en noodzaakte haar zelve in 21 zich te onderwerpen. Hij legde
in Aegypte verschillende kanalen aan, om de productiviteit van het
land te vergrooten, en onderdrukte een opstand te Alexandria.--2)
P. Petronius, was onder Tiberius en Caligula eerst stadhouder in Asia,
later legaat in Syria en trok zich de belangen der Joden aan. Hij
kreeg o. a. bevel, het standbeeld van Gaius (Caligula) in den tempel
te Jerusalem te plaatsen, maar verzocht den keizer op zijn besluit
terug te komen (39 n. C.).--3) P. Petronius Turpilianus was onder
Nero generaal in Britannia (61 na C.). Hij werd door Galba zonder
vorm van proces gedood (69).--4) C. Petronius Arbiter, proconsul van
Bithynia onder Nero, was een van diens vertrouwelingen, doch in 66
na C. hij den keizer zwart gemaakt en van verraad beticht, opende
hij zich op reis eene ader en stierf. Volgens Tacitus schitterde
hij aan het hof als volleerd hoveling en ceremoniemeester, arbiter
elegantiae. Hieraan heeft P. zeker den bijnaam Arbiter te danken;
het beroemde, gedeeltelijk tot ons gekomen en in romantischen vorm
geschreven Satyricon van Petronius Arbiter wordt thans algemeen
aan hem toegewezen. Het is eene fijn geteekende en uit het leven
gegrepen schets van de toenmalige zeden in verschillende standen. Een
meesterstuk in dit opzicht is het gastmaal van den rijken parvenu
Trimalchio.--4) T. Petronius Secundus, was in 95 na C. stadhouder
van Aegyptus. In 96 was hij praefectus praetorio, en nam toen deel
aan den moord op Domitianus, maar werd zelf het slachtoffer van de
verbittering der praetorianen.--5) M. Petronius Sura Mamertinus,
consul 182 n. C., schoonzoon van Marcus Aurelius, door Commodus
omgebracht.--6) Petronius Didius Severus, vader van keizer Didius
Iulianus.--7) Petronius Maximus, zie Maximus (Petronius).

Peuce, Peuke, eiland, gevormd door de beide zuidelijke Donaumonden
en bewoond door de Peucini, een bastarnischen stam.

Peucestes, Peukestes, -tas, veldheer van Alexander d. Gr. Bij de
bestorming van de hoofdstad der Malli redde hij den koning het
leven, daarvoor werd hij tot satraap over Persis aangesteld. Door
het aannemen van perzische taal, kleeding en zeden maakte hij zich
bij zijne onderdanen bemind, maar wekte hij de ontevredenheid der
Macedoniërs op. Na den dood van Alexander streed hij als bondgenoot
van Eumenes tegen Antigonus, na den val van Eumenes gaf hij zich aan
Antigonus over, die hem zijne satrapie ontnam.

Peucetia, Peuketia, Z.O. helft van Apulia, bewoond door de Peucetii,
Peuketioi.

Peucetius, Peuketios, broeder van Oenotrus, dien hij naar Italië
volgde; v. s. is Peucetia naar hem genoemd.

Peucini, Peukenoi, bastarnische volksstam aan de Donaumonden. Zie
Peuce.

Pezetairoi, naam van de zware infanterie in de macedonische legers. Zij
waren ingedeeld in zes of meer taxeis, die weder verdeeld waren
in lochoi.

Phacium, Phakion, stad in Pelasgiotis in Thessalia, ten O. van Crannon.

Phacusa, Phakousa, stad in de Nijldelta aan den Pelusischen arm.

Phaea, Phaia, heette het wilde zwijn van Crommyon, dat door Theseus
gedood werd.

Phaeaces, Phaiakes, een mythisch volk, dat vroeger in Hyperea
gewoond had, maar daar het veel van de naburige Cyclopen te lijden
had gehad, naar Scheria verhuisd was, waar Odysseus op het einde van
zijne zwerftochten gastvrij ontvangen werd en van waar hij naar zijn
vaderland werd teruggebracht. Zij zijn lievelingen der goden, rijk
en vooral ter zee machtig. Scheria wordt door de ouden voor Corcyra
gehouden, dat vandaar Phaeacia tellus genoemd wordt.

Phaeax, Phaiax, 1) atheensch veldheer, ging in 422 naar Sicilië,
om de volkspartij van Leontini tegen de Syracusanen te ondersteunen,
maar keerde terug zonder veel uitgericht te hebben. Als staatsman was
hij een tegenstander van Alcibiades, hoewel zij samenwerkten om de
verbanning van Hyperbolus te bewerken.--2) bouwmeester te Agrigentum
op het einde der 4de eeuw.

Phaeca = Pheca.

Phaedo, Phaidon, van Elis, vriend en leerling van Socrates. Na diens
dood leefde hij in zijne vaderstad als leeraar der wijsbegeerte en
stichtte hij een eigen school, de elische genoemd, die in richting
niet veel van de megarische verschilde. Plato noemde zijn samenspraak
over de onsterfelijkheid der ziel naar hem; zijn werken zijn alle
verloren gegaan.

Phaedra, Phaidra, dochter van Minos en Pasiphaë, gemalin van Theseus,
moeder van Acamas en Demophon. Na den door haar veroorzaakten dood
van Hippolytus (z. a.) beroofde zij zich van het leven.

Phaedriades, Phaidriades, twee steile, kale rotsen ten N.O. van Delphi,
behoorende tot den Parnassus (z. a.), die een kloof vormen. In de
nabijheid vindt men de bron Castalia.

Phaedrus, Phaidros, 1) leerling van Socrates, bevriend met Hippias
en met Plato, die een van zijne werken naar hem noemde.--2) hoofd der
epicureïsche school te Athene, leermeester van Cicero, eerst te Rome
(90), later te Athene (79/78).--3) van Pieria, kwam als slaaf naar
Rome, maar werd door Augustus vrijgelaten. Hij schreef eene latijnsche
bewerking van de fabels van Aesopus in iambische verzen. Bovendien
heeft hij eigen novellen en anekdoten gedicht. Wegens te recht of
ten onrechte in zijn werk gevonden politieke toespelingen schijnt hij
onder Tiberius vervolgd en gestraft te zijn, maar later weer vrij te
zijn gekomen.

Phaënna, Phaenna, eene van de Charites bij de Spartanen.

Phaesana, Phaisana, stad in Z. Arcadia.

Phaestus, Phaistos, 1) stad op de Z. kust van Creta, bij Gortyna. De
opgravingen der laatste jaren hebben hier, evenals te Cnosus,
belangrijke overblijfselen uit zeer ouden tijd aan het licht gebracht,
zie Cnosus en Creta.--2) stad in het N. van Thessaliotis.--3) stad
der ozolische Locriërs, met een Apollo-tempel.

Phaëthon, Phaethon, 1) bijnaam van Helius.--2) zoon van Helius en
Clymene, ging, om allen twijfel aan zijne goddelijke afkomst weg te
nemen, naar het paleis van den zonnegod en vroeg hem om een teeken,
waardoor hij door ieder als zijn zoon erkend zou worden. De god
zwoer bij den Styx hem iederen wensch te zullen toestaan. Ph. vroeg
nu verlof voor een enkelen dag den zonnewagen te mogen besturen,
en hoewel zijn vader hem dringend vermaande van dien vermetelen
wensch af te zien, moest hij zijn eed gestand doen. Inderdaad was de
jongeling niet in staat de vurige paarden in bedwang te houden, de
geheele aarde raakte in brand, en om grootere onheilen te voorkomen,
zag Zeus zich genoodzaakt hem met den bliksem te dooden, waarop hij
uit den wagen in den Eridanus viel.--3) zoon van Eos en Cephalus,
door Aphrodite ontvoerd en tot bewaker van haar tempel aangesteld.

Phaëthontiades = Heliades.

Phaëthusa, Phaethousa, dochter van Helius en Neaera, weidde met hare
zuster Lampetië de kudden van haar vader.

Phagres, Phagres, oude sterke stad in Macedonia, dicht bij den Strymon
en den mons Pangaeus.

Phaininda, een balspel, waarbij men op het oogenblik van werpen aan
den bal eene geheel onverwachte richting gaf, de andere spelers liepen
dan om het hardst om den bal te halen.

Phalaecus, Phalaikos, zoon van Onomarchus, opvolger van Phayllus als
aanvoerder der Phocensers in den heiligen oorlog. Toen Philippus Phocis
onderwierp (346), ging Ph. met zijne huurtroepen naar de Peloponnesus
en van daar naar Creta, waar hij bij het beleg van Cydonia gedood werd.

Phalanthus, Phalanthos, stichter van Tarentum (z. Partheniae), stierf
te Brundisium en werd als halfgod vereerd.

Phalanx, phalanx, het leger in slagorde. De gewone slagorde bij
de Grieken was zoo, dat de troepen in even lange gelederen achter
elkander stonden. De diepte der phalanx was gewoonlijk 8 man, doch
werd naar omstandigheden gewijzigd; de beroemde macedonische phalanx
was 16 rijen diep, in den slag bij Leuctra trok Epaminondas zijne
troepen op den linkervleugel samen, zoodat deze eene diepte van 50 man
kreeg en met onweerstaanbare kracht den rechtervleugel der Spartanen,
waar de koning stond, kon doorbreken.

Phalara, ta Phalara, haven van Lamia aan de Malische golf.

Phalarica, een groote brandpijl, met werk, pek, enz. omwonden, die uit
een catapulta naar de vijanden geschoten werd. De pijl was voorzien
van een drie voet lange ijzeren punt.

Phalaris, Phalaris, van Astypalaea, werd uit zijne vaderstad verbannen
en ging naar Agrigentum, waar hij door zijn rijkdom tot hoog aanzien
kwam. Onder voorwendsel dat hij een tempel voor Zeus wilde laten bouwen
verzamelde hij eene menigte werklieden; daarop gaf hij hun wapenen,
en op dit leger steunende wierp hij zich tot tyran op (570). Hij
onderwierp verscheiden naburige staten en regeerde hebzuchtig en wreed
(z. Perilaus). Na eene regeering van 16 jaar werd hij bij een opstand
gedood. De brieven, die zijn naam dragen, zijn onecht, v. s. eerst
uit den tijd der Antonijnen.

Phalasarna, ta Phalasarna, havenstad op de W.kust van Creta, met
een Artemistempel.

Phalces, Phalkes, zoon van Temenus, maakte zich van de regeering over
Sicyon meester. Hij en zijne broeders doodden Temenus, omdat deze de
regeering over Argos aan hun zwager Deïphontes overgegeven had.

Phalera (plur.) en phalerae, ta phalara, lederen, met metalen
schubben bedekte stormband en wangbedekking aan den helm. Verder bij
de Rom. metalen medailles op de borst der soldaten, tot belooning
uitgereikt, ook metalen sieraden aan het hoofdstel of borsttuig
der paarden.

Phalerum, of -us, Phaleron, -os, de oudste en meest oostelijke der
havens van Athene, eigenlijk een open baai, die echter door haar
beschutte ligging een veilige ligplaats aanbood voor schepen.

Phalinus, Phalinos, van Zacynthus, kwam als bekwaam krijgskundige
in de gunst van Tissaphernes, die hem na den slag bij Cunaxa naar de
Grieken zond om met hen te onderhandelen.

Phaloria, Phaloria, vesting geheel in het W. van Hestiaeotis in
Thessalia, aan den Peneus.

Phanae, Phanai, Zuidkaap en haven van het eiland Chius, met een
Apollotempel.

Phanagoria, Phanagoreia en -ria, grieksche stad op den aziatischen
oever van den Bosporus Cimmerius (straat v. Jaffa), later hoofdstad
van het bosporaansche rijk.

Phanes, Phanes, bij de Orphici = Eros.

Pha(e)nias, Pha(i)nias, 1) van Eresus, leerling van Aristoteles,
vriend van Theophrastus, schrijver van werken over geschiedenis,
wijsbegeerte en natuurwetenschappen, waarvan slechts enkele fragmenten
bewaard zijn.--2) een van de bevelhebbers der atheensche vloot in
den corinthischen oorlog.

Phanocles, Phanokles, grieksch elegieëndichter, die waarschijnlijk in
den alexandrijnschen tijd leefde. Van zijn werk, Erotes, zijn slechts
kleine fragmenten bewaard gebleven.

Phanodemus, Phanodemos, schrijver eener Atthis, waarvan eenige
onbeduidende fragmenten bewaard gebleven zijn. Hij was waarschijnlijk
een Athener.

Phanote, vesting in Chaonia in Epirus, ten N. van Phoenice.

Phantasus, Phantasos, zoon van Hypnus, broeder van Morpheus (z. a.).

Phaon, Phaon, z. Sappho.

Pharae, Pharai, 1) eene der bondssteden van Achaia, in het binnenland,
ten Z.O. van Olenus, met een oud orakel van Hermes; de inwoners
werden Pharaes genoemd.--2) (Pharis), stad in Laconica, waarvan de
inw. Pharitai heetten, ten Z. van Sparta.--3) (Pherae), stad in het
Oosten van Messenia, dicht bij de Messenische golf, aan de Nedon;
inw. Pharaitai.

Pharax, Pharax, Spartaan, die onder Lysander in Azië streed als
vlootvoogd (397) en als spartaansch gezant te Athene (369) genoemd
wordt.

Pharis, Pharis = Pharae no. 2.

Pharmacusa, Pharmakoussa, 1) eilandje bij Miletus, waar Caesar in
handen der zeeroovers viel.--2) Pharmacusae, twee eilandjes bij
Salamis.

Pharnabazus, Pharnabazos, satraap van Phrygië aan den Hellespont,
ondersteunde sedert 413 de Spartanen krachtig tegen de Atheners,
maar sloot in 410 vrede met laatstgenoemden. In den oorlog, dien de
Spartanen later tegen Perzië voerden, had vooral zijne satrapie van
de aanvallen van Thibron, Dercylidas en Agesilaus te lijden. Daarom
zorgde hij voor het uitrusten eener vloot, die hij onder het bevel
van Conon stelde, en na den slag bij Cnidus (394) verklaarde hij de
grieksche zeestaten onafhankelijk, landde hij in de Peloponnesus en
droeg hij bij tot den herbouw der atheensche muren. Hij verliet echter
weldra Europa en kort daarna ook zijne satrapie, daar hij aan het
hof geroepen werd om met de dochter des konings te trouwen. Van een
krijgstocht naar Aegypte, in vereeniging met Iphicrates ondernomen,
kwam hij onverrichter zake terug.

Pharnaces, Pharnakes, 1) koning van Pontus (183-157), zoon van
Mithradates IV. Hij trachtte zijn gebied uit te breiden ten koste
van Pergamus, Bithynia en Cappadocia en vestigde zijne residentie
te Sinope. Ten laatste echter moest hij de gemaakte veroveringen
weder opgeven. De stad Pharnacia werd door hem gesticht.--2) zoon
van Mithradates VI of den Gr. van Pontus. Door de wantrouwendheid
zijns vaders van dezen vervreemd, spande hij met de Rom. tegen zijn
vader samen. Hiervoor werd hij als onafhankelijk vorst van het door
Mithradates veroverde kustland ten O. en N.O. van den Pontus Euxinus
erkend, het zoogenaamde Regnum Bosporanum (63). In den strijd evenwel
tusschen Pompeius en Caesar zocht hij de bezittingen van zijn vader te
heroveren; doch Caesar voorkwam hem door een snellen tocht, versloeg
hem bij Zela (48) en joeg hem naar den Cimmerischen Bosporus terug
in zoo korten tijd, dat hij aan den rom. senaat den afloop in deze
beroemde drie woorden kon berichten: veni, vidi, vici. Pharnaces
sneuvelde daarna in den strijd tegen zijne opgestane onderdanen
(47).--3) perzisch satraap, omstreeks 430.

Pharnacia, Pharnakeia, stad op de kust van Pontus, door koning
Pharnaces (z. a. no. 1) gesticht, eene zeer sterke stad. Zie verder
Cerasus. Pharnacia heet tegenwoordig weder Kerasunt.

Pharos, lange mantel van fijn linnen, door mannen en later ook door
vrouwen gedragen.

Pharsalus, Pharsalos, stad in het N. van Phthiotis, aan den Apidanus,
ten Z. van den Enipeus met een beroemden Thetistempel en eene sterke
acropolis. Hier had in 48 de groote en beslissende slag plaats tusschen
Caesar en Pompeius.

Pharus, Pharos, 1) eilandje op de aegyptische kust, waar Menelaus bij
zijn terugkeer uit Aegypte door tegenwinden werd opgehouden. Alexander
verbond het door een dam van zeven stadiën, heptastadium, met de vaste
kust en de stad Alexandrië. Op het eene uiteinde van het eiland liet
Ptolemaeus II Philadelphus een marmeren vuurtoren bouwen, die onder
de zeven wonderen der wereld werd gerekend.--2) eiland op de kust
van Dalmatia, thans Lesina. Er lag eene stad op van denzelfden naam,
door Aemilius Paullus verwoest.

Pharygae, Pharygai, z. Tarphe en Narycus.

Phaselis, Phaselis, dorische handelsplaats op de kust van Lycia, met
drie voortreffelijke havens. Het werd als een van de hoofdplaatsen der
zeeroovers in 78 door P. Servilius Vatia (Servilii no. 20) verwoest.

Phaselus, phaselos, een klein, licht en snelloopend vaartuig, v.s. zoo
genoemd, omdat zij het eerst te Phaselis gebouwd werden, v. a. omdat
zij den vorm van een snijboon (phaselus) hadden.

Phasiani, Phasianoi, volksstam in Colchis aan den Phasis.

Phasis, Phasis, rivier in Colchis, die op het Moschische gebergte
ontspringt en in den Oosthoek van den Pontus Euxinus (Zwarte Zee)
valt. Het dal van den Phasis is zeer vruchtbaar, doch de kust is
moerassig: de huizen waren er op palen gebouwd. De colchische Phasis
moet niet verward worden met den armenischen, veel langeren Phasis of
Araxes, die zich in de Caspische zee stort. Aan of nabij den mond van
den colchischen Phasis lag de stad Phasis, kolonie van Miletus. Naar
deze plaats hebben de fazanten hunnen naam aves Phasianae.

Phasis, een soort van graphe, aangewend tegen hen, die de wetten op
den handel overtraden, ontrouwe voogden, onrechtmatige bezitters van
staatseigendom e. a. De aanklager kreeg bij veroordeeling een deel
van dat, wat de veroordeelde betalen of afstaan moest.

Phatniticum, Phatneticum ostium, Phatnitikon stoma, een der Nijlmonden,
tusschen den Sebennitischen en den Mendesischen Nijlmond gelegen.

Phayllus, Phayllos, 1) van Croton, beroemd kampvechter, die met een
op eigen kosten uitgerust schip aan den slag bij Salamis deelnam.--2)
opvolger van zijn broeder Onomarchus als aanvoerder der Phocensers in
den heiligen oorlog (352). Daar hij geen geld ontzag, bracht hij een
groot leger op de been, ook werd hij door Atheners, Lacedaemoniërs
en Achaeërs ondersteund; hij werd echter herhaaldelijk verslagen en
stierf reeds in 351.

Phazania, Phazania, z. Garamantes. Tgw. Fezzan.

Phea, Phea, Pheia, landtong met haven en vlek in Elis.

Pheca, Phaeca, kasteel bij Gomphi in Thessalia.

Phegea, Phegeia, z. Psophis.

Phegeis, Alphesiboea of Arsinoë, dochter van Phegeus.

Phegeus, Phegeus, 1) koning van Psophis, werd met zijne zonen door
de zonen van Alcmaeon (z. a.) gedood.--2) Trojaan, priester van
Hephaestus, door Diomedes gedood.--3) tochtgenoot van Aeneas.

Pheiditia, bij de Spartanen = syssitia.

Phelleus, Phelleus, bergstreek in Attica.

Phellus, Phellos, oude stad in het Zuiden van Lycia, met cyclopische
muren.

Pheme, Pheme = Ossa.

Phemius, Phemios, zanger aan het hof van Odysseus. Hij zong ook
bij de maaltijden der minnaars van Penelope, maar daar hij hiertoe
gedwongen was geworden, spaarde Odysseus zijn leven op voorspraak van
Telemachus.--V. s. was Ph. een schoolmeester te Smyrna, die Homerus
als zoon aannam, waarom deze zijn naam in de Odyssee vereeuwigde.

Phemonoë, Phemonoe, dochter van Apollo, de eerste Pythia, vandaar soms
algemeen = profetes. Men zeide, dat zij den hexameter had uitgevonden.

Pheneüs, Pheneos, oude stad in Arcadia met een gelijknamig meer, door
herhaalde overstroomingen gevormd, aan den voet van den berg Cyllene.

Pherae, Pherai, 1) = Pharae no. 3.--2) thessalische stad in het
Z.O. van Pelasgiotis, met de havenplaats Pagasae. In den mythischen
tijd was zij de zetel van koning Admetus, later van de tyrannen Iason
en Alexander.

Phereclus, Phereklos, bekwaam bouwmeester, gunsteling van Athena,
bouwde o. a. het schip, waarop Paris Helena ontvoerde.

Pherecrates, Pherekrates, tooneelspeler, later voortreffelijk dichter
der oude attische comedie, ouder tijdgenoot van Aristophanes. Van
zijne 16 of 18 stukken bestaan nog slechts enkele fragmenten. Het
metrum Pherecrateum is naar hem genoemd.

Pherecydes, Pherekydes, 1) van Syrus, een van de oudste grieksche
wijsgeeren, de eerste grieksche schrijver van een wijsgeerig werk
(Heptamychos, v. a. Pentemychos, peri physeos kai theon) en een van de
eerste grieksche prozaschrijvers. Hij wordt een tijdgenoot van Alyattes
en een van de leermeesters van Pythagoras genoemd, overigens is weinig
van hem bekend.--2) van Lerus, gewoonlijk de Athener genoemd, logograaf
in de 5de eeuw, die de mythische geschiedenis van Griekenland, in het
bizonder van Attica, in een aantal werken beschreef, waarvan slechts
enkele fragmenten bewaard gebleven zijn.

Pherenicus, Pherenikos, thebaansch democraat, wiens vader Cephisodotus
vele Atheners, die voor de 30 gevlucht waren, bij zich opgenomen had,
werd op zijne beurt te Athene gastvrij opgenomen, toen hij voor de
Spartanen uit Thebae wijken moest.

Pheres, Pheres, zoon van Cretheus en Tyro, mythisch stichter van
Pherae in Thessalië.

Pheres, Pheres, naam door Homerus aan de Centauren gegeven.

Pheretiades, Pheretiades, Admetus, zoon van Pheres.

Pherinium, kasteel in Thessalia.

Pherne = proix.

Pherrephassa, Pherrephassa = Persephone.

Pherusa, Pherousa, eene Nereïde.

Phidias, Pheidias, Athener, zoon van Charmides, leerling van Hegias
en Ageladas, de beroemdste kunstenaar uit den tijd van Pericles,
wiens vriend hij was, en die alle groote werken tot verfraaiing
van Athene door hem of onder zijne leiding liet uitvoeren. Hijzelf
maakte bij voorkeur kolossale godenbeelden van goud en ivoor, waarin
hij op de gelukkigste wijze bevalligheid en verhevenheid wist te
doen gepaard gaan. Bovenal beroemd zijn zijne Athena Promachus,
staande tusschen de Propylaeën en het Parthenon, zoo hoog dat men
van Sunium het bovenste gedeelte er van konde zien, zijne Athena
Parthenus van ivoor en goud, 26 el hoog, zijn Zeus te Olympia, het
beroemdste kunstwerk der oudheid. Dit beeld was 40 voet hoog en zat op
een troon van 12 voet. Het lichaam was van ivoor, doch zijn mantel,
die van de heupen in sierlijke plooien neerhing, was van goud met
ingewerkte bloemen, ook zijne sandalen waren van goud. Om het hoofd
had hij een olijfkrans van groene steenen. In de rechterhand hield hij
een beeld van de godin der overwinning, eveneens van goud en ivoor
gemaakt, in de linkerhand zijn schepter, op welks punt een arend
zat. Om den rijk met beeldhouwwerk versierden troon dansten Horen en
Chariten. Het geheel maakte een onuitsprekelijken indruk van majesteit
en goedheid. In de overblijfsels van het Parthenon zijn enkele door of
onder den onmiddellijken invloed van Ph. vervaardigde werken bewaard
gebleven.--Ph. stond dikwijls bloot aan de aanvallen van Pericles'
vijanden. Met glans verdedigde hij zich tegen de beschuldiging, dat hij
van het goud, voor de Athena Parthenus bestemd, zoude gestolen hebben,
maar eene later tegen hem ingebrachte aanklacht wegens heiligschennis
liep slechter voor hem af. Hij stierf in de gevangenis of te Olympia
(432).

Phidippides, Pheidippides, de atheensche renbode, die bij den eersten
inval der Perzen in Attica (490) naar Sparta gezonden werd om hulp
te vragen, en in 2 dagen den afstand van 1140 stadiën aflegde.

Phidon, Pheidon, koning van Argos in de zevende eeuw, een krachtig
en verlicht heerscher, die de heerschappij van Argos over de geheele
Peloponnesus uitbreidde. Na zijn dood verloor Argos echter spoedig
weder de door hem gevestigde macht. Van meer blijvend gevolg waren
zijne maatregelen tot bevordering van het verkeer tusschen de staten
onderling, onder welke vooral genoemd worden het slaan van gemunt
geld en de invoering van een algemeen geldend stelsel van maten
en gewichten.

Phigalia, Phigalia, oude stad in het Z.W. van Arcadia. Zij had haar
roem vooral te danken aan den beroemden tempel van Apollo Epicurius,
door den vermaarden atheenschen bouwmeester Ictinus, den schepper van
het Parthenon, in het tot Phigalia behoorende vlek Bassae gebouwd. Van
dezen tempel staan nog 36 zuilen met de architraven; een gedeelte
van de fries der cella, den strijd der Centauren met de Lapithen en
der Amazonen met de Grieken voorstellende, is in het Britsch Museum
te zien; zie blz. 159.

Philadelphia, Philadelpheia, 1) stad in oostelijk Lydia aan den voet
van den Tmolus, bij herhaling het tooneel van aardbevingen.--2) stad
in Palaestina, in Peraea, de oude hoofdstad van Ammon, Rabbath Ammon,
naar Ptolemaeus II Philadelphus verdoopt.--3) stad in het binnenland
van W. Cilicia.

Philadelphus, Philadelphos, bijnaam van Ptolemaeus II en Attalus II.

Philae, Philai, eiland in den Nijl aan de Z. grens van Aegypte,
met prachtige tempels en de graven van Isis en Osiris.

Philaeni, zie arae Philaenorum.

Philaeus, Philaios, zoon van Aiax no. 2 en Tecmessa, stond de
heerschappij over Salamis aan de Atheners af, waarvoor hij atheensch
burger werd. Hij was de stamvader der Philaiden, waartoe ook Miltiades
behoorde.

Philammon, Philammon, mythisch zanger uit Thracië, zoon van
Chrysothemis of van Apollo en Chione, vader van Thamyris en
Eumolpus. Hij hielp de Delphiërs in een oorlog tegen de Phlegyers en
sneuvelde daarbij.

Phileas, Phileas, van Athene, tijdgenoot van Hecataeus, schrijver
van een aardrijkskundig werk, waarvan slechts weinige fragmenten
bewaard zijn.

Philemon, Philemon, 1) arm, vroom, oud man in Phrygië, die met
zijne vrouw Baucis gastvrijheid bewees aan Zeus en Hermes, toen
deze als vermoeide reizigers bij verscheiden rijken en voornamen een
schuilplaats gevraagd hadden, maar overal afgewezen waren. Daarvoor
werd die geheele streek door het water verzwolgen, alleen de hut
van Ph. bleef staan en werd in een prachtigen tempel veranderd,
terwijl Zeus beloofde hem een verzoek te zullen inwilligen. Daarop
verzocht Ph. met zijne vrouw tot bewaarder van den tempel aangesteld
te worden en tegelijk met haar te sterven. Na verloop van jaren werd
hij in een eik, zij op hetzelfde oogenblik in een linde veranderd.--2)
van Syracusae of Soli, kwam jong naar Athene en trad omstreeks 330 als
dichter der nieuwe comedie op. Tegenover de stukken van Menander, die
uitmuntten door karakterteekening, behaalden die van Ph., waarin vooral
de levendige handeling boeide, dikwijls den prijs. Op uitnoodiging
van Ptolemaeus leefde hij eenigen tijd te Alexandrië, daarna keerde
hij echter naar Athene terug, waar hij op hoogen leeftijd stierf
(262). Van zijne 97 stukken zijn slechts fragmenten bewaard, twee ervan
zijn beter bekend door de latijnsche bewerking van Plautus.--3) zoon
van den vorigen, dichter der nieuwe comedie, schrijver van 54 stukken.

Philetaerus, Philetairos, 1) dichter van 21 blijspelen, die deels
tot het tweede, deels tot het derde tijdperk der attische comedie
behooren.--2) van Tium, geb. 343, diende onder Perdiccas, Antigonus
en Lysimachus; deze vertrouwde hem de bewaking van den burcht van
Pergamus toe, waarvan Ph. zich in 284 meester maakte. Onder de oorlogen
der diadochen wist hij zich in zijn nieuw gevestigde regeering te
handhaven, en bij zijn dood (263) liet hij het rijk Pergamus aan zijn
neef Eumenes I achter.

Philetas, Philetas, van Cos of Rhodus, tijdgenoot van Philippus en
Alexander, beroemd grammaticus en dichter, leeraar van Ptolemaeus
Philadelphus, Theocritus en Zenodotus. Hij muntte uit in de
erotische elegie en wordt door de Rom., vooral door Propertius,
dikwijls nagevolgd.

Philinus, Philinos, 1) attisch redenaar, tijdgenoot van
Demosthenes.--2) van Agrigentum, beschreef met groote partijdigheid
voor de Carthagers de geschiedenis van den 1sten punischen oorlog.--3)
van Cos, beroemd geneesheer en schrijver van geneeskundige werken,
stichter eener empirische school van geneeskunde omstreeks 240.

Philippi, Philippoi, stad in het macedonische gewest Edonis, aan den
berg Pangaeus gelegen, door Philippus gesticht op de puinhoopen van de
thasische volkplanting Crenides. Bij Philippi sneuvelden in 42 Brutus
en Cassius. De eerste christengemeente in Europa werd te Ph. gesticht.

Philippides, Philippides, beroemd dichter der nieuwe comedie,
gunsteling van Lysimachus; van zijne 44 stukken zijn slechts
onbeduidende fragmenten bewaard gebleven; nu en dan slaat hij daarin
nog den vrijmoedigen toon der oude comedie aan.

Philippopolis, Philippopolis, stad in Thracia aan den Hebrus
(Maritza), door Philippus van Macedonia gesticht, op de plek van het
vroegere Eumolpias. Onder de Rom. werd het de hoofdstad der provincie
Thracia. Thans Philippopoli.

Philippus, familienaam in de gens Marcia (Marcii no. 14-16).

Philippus (M. Iulius), Arabs bijgenaamd, was de zoon van een arabisch
Bedoeinenhoofd; door Gordianus III werd hij in 243 na den dood van
Timesitheus tot bevelhebber der praetorianen aangesteld. Nadat hij in
244 Gordianus III had laten vermoorden, werd hij door de soldaten tot
Augustus uitgeroepen. Hij sloot vrede met de Perzen en vierde in 248
met grooten luister het feest van Rome's 1000-jarig bestaan. In 249
verloor hij bij Verona het leven tegen Decius, die door de pannonische
legioenen tot rom. keizer was uitgeroepen.

Philippus, Philippos, 1) zoon van Argaeus, koning van Macedonië
621-588, sneuvelde in een oorlog tegen de Illyriërs.--2) zoon
van Amyntas II en Eurydice, geb. 382. Als jongeling werd hij door
Pelopidas, toen deze de macedonische aangelegenheden geregeld had,
als gijzelaar naar Thebe medegenomen, waar hij drie jaar ten huize
van Epaminondas of van Pammenes doorbracht. Na den dood van zijn
ouderen broeder Perdiccas III nam hij in naam van diens minderjarigen
zoon de regeering in handen; wel werden de aanspraken van andere
pretendenten door de Thraciërs en Atheners ondersteund, maar door
toegeven en beloften wist Ph. deze volken te winnen, zoodat zijne
tegenstanders zich genoodzaakt zagen hem in het onbetwist bezit der
regeering te laten. Nadat hij door gelukkige oorlogen tegen Illyriërs
en Paeoniërs het rijk had uitgebreid, werd hij door de edelen tot
koning uitgeroepen. Van toen af werkte hij met standvastigheid en
beleid tot het bereiken van zijn doel: de grieksche staten onder
macedonische hegemonie tot de verovering van het perzische rijk
te vereenigen. Voorloopig wijdde hij zich aan het ordenen der
binnenlandsche aangelegenheden, hij voerde eene nieuwe slagorde,
de zoogenaamde macedonische phalanx, in, gewende zijne troepen aan
strenge krijgstucht, en versterkte de inkomsten van het rijk door
de ontginning der goudmijnen van den Pangaeus, die door een oorlog
met de Thraciërs in zijn bezit waren gekomen. Inmiddels hield hij
voortdurend het oog op Griekenland gevestigd, wel inziende dat de
verdeeldheid der uitgeputte staten hem spoedig genoeg de gelegenheid
zoude aanbieden om handelend op te treden. Zijne handelwijze was ook
ten volle voor de bestaande toestanden berekend; hoewel een bekwaam
krijgskundige, deed hij meer door geld en beloften, door omkooperij
en bedrog, dan door de wapenen. Athene liet hem Amphipolis, Potidaea,
en Methone nemen; door de Aleuaden te hulp geroepen tegen de tyrannen
van Pherae, drong hij in Thessalië; ook vond hij gelegenheid zich in
den heiligen oorlog (z. Phocis) te mengen en zelfs scheen het dat hij
na eene overwinning op Onomarchus (352) een inval in Phocis wilde doen,
maar hierin verhinderd door de Atheners, die een leger en eene vloot
naar de Thermopylae zonden, keerde hij naar zijn land terug en wendde
hij zich weder tegen Thracië, waar hij aan de atheensche belangen
veel afbreuk deed. Ondertusschen trachtte hij in de Peloponnesus,
op Euboea en elders partijen voor zich te vormen, eindelijk viel hij
Olynthus aan, dat, door de Atheners te laat en onvoldoende ondersteund,
door verraad in zijne handen viel (348). Met de Atheners sloot hij
nu vrede, maar, hetzij hij hen door bedriegelijke beloften en het
omkoopen van sommige hunner gezanten (Aeschines, Philocrates) wist te
misleiden, hetzij de Atheners voor het oogenblik niet in staat waren
het te beletten, de loop der gebeurtenissen was deze, dat hij nog
gedurende de onderhandelingen nieuwe veroveringen in Thracië maakte,
ongehinderd door de Thermopylae kwam, geheel Phocis onderwierp en
ontwapende, de oppermacht van Thebe in Boeotië bevestigde, en zich
in plaats der Phocensers in het Amphictyonen-verbond liet opnemen
(346). Hiermede voorloopig tevreden, richtte Ph. zich weder tegen
de barbaarsche naburen van zijn rijk, maar sedert 342 hervatte hij
zijne vijandige handelingen tegen Athene, hij veroorzaakte onlusten op
Euboea, viel de steden op de Chersonesus aan en bedreigde Perinthus
en Byzantium. Phocion en Diopithes beletten hem wel eenig belangrijk
voordeel te behalen, maar voordat de oorlog, dien de Atheners eindelijk
verklaarden, beslist was, werd door de Amphictyonen besloten tot
bestraffing der Locriërs van Amphissa (z. a.), en de uitvoering van
dit besluit aan Ph. opgedragen. Hij kwam met een groot leger naar
Griekenland, maakte spoedig een einde aan de op zichzelf onbeduidende
zaak, die waarschijnlijk alleen in zijn belang op touw gezet was, maar
bezette tevens Elatea in Phocis, van waar hij Thebe en Athene bedreigde
(herfst van 339). Door toedoen van Demosthenes sloten nu deze beide
staten een verbond, maar na eenige onbeduidende voordeelen leden hunne
troepen bij Chaeronea een volkomen nederlaag (Aug. 338). Ph. behandelde
de overwonnenen gematigd, en riep te Corinthe eene vergadering van
afgevaardigden uit alle grieksche staten bijeen, waar tot den oorlog
tegen Perzië onder het opperbevel van Ph. besloten werd. Maar terwijl
hij zich met de voorbereiding van dien oorlog bezig hield, werd hij
op de bruiloft zijner dochter Cleopatra, misschien met medeweten van
zijne gemalin Olympias en hare aanhangers, door Pausanias, een van
zijne lijfwachten, vermoord (336). Hij werd door zijn zoon Alexander
opgevolgd.--3) z. Arrhidaeus.--4) zoon van Cassander, regeerde na den
dood van zijn vader korten tijd over Macedonië.--5) Ph. III (of V),
zoon van Demetrius II, opvolger van Antigonus Doson (221). Hij besteeg
den troon op zeventienjarigen leeftijd en regeerde aanvankelijk met
bekwaamheid en rechtvaardigheid; hij voerde niet zonder geluk een
oorlog tegen het aetolisch verbond, die in 217 tot een einde gebracht
werd wegens het gevaar van de inmenging der Romeinen in de zaken van
Griekenland. Toen werd op een vergadering te Naupactus besloten tot
eene vereeniging van alle gr. staten onder leiding van Ph. Doch door
zijn gewelddadig optreden, door daden van roekelooze dwingelandij,
zooals het vermoorden van Aratus (213), had hij zich, reeds voor
het tot een botsing met de Rom. kwam, zoovele vijanden gemaakt,
dat hij in die vereeniging slechts weinig steun vond. In den tweeden
punischen oorlog sloot hij een verbond met Hannibal, doch in plaats
van dezen krachtig te ondersteunen tergde hij slechts de Romeinen
door aanvallen op hunne bondgenooten, Pergamus, Rhodus, Aetolië
e. a. De Romeinen brachten eene vereeniging van Ph.'s vijanden tot
stand en wikkelden hem in een oorlog, die echter spoedig, nadat de
Macedoniërs eenige onbeduidende voordeelen behaald hadden, eindigde
(205). Maar Ph. ging voort de Rom. op de oude wijze te verbitteren,
hij vereenigde zich met Antiochus, begon een oorlog tegen Aegypte,
enz.; zoodra dus de vrede met Carthago hun de handen vrij liet,
verklaarden zij hem den oorlog, dien Ph., in het begin door het
achaeisch verbond e. a. grieksche staten gesteund, niet zonder talent
en geluk voerde. Toen echter de veldheer T. Quinctius Flamininus
den Grieken vrijheid en onafhankelijkheid beloofd had, verlieten zij
de zijde van Ph., en kort daarna verloor hij den beslissenden slag
bij Cynoscephalae (197). Hij moest zijne bezettingen uit de grieksche
steden terugtrekken, leger en vloot verminderen, 1000 talenten betalen,
enz. Sedert dien tijd was hij als het ware de speelbal der Rom., die
hem nu eens eenige meerdere vrijheid in zijne bewegingen lieten, dan
weer hem voor zijne daden ter verantwoording riepen en op alle wijzen
krenkten. Hij was te zeer ontmoedigd om zich door Hannibal of Antiochus
tot een nieuw bondgenootschap tegen de Rom. te laten overhalen, hij
streed zelfs als hun bondgenoot tegen de Aetoliërs, maar zijn steeds
toenemende haat tegen hen wendde zich tegen zijn eigen onderdanen,
en eindelijk liet hij zelfs zijn zoon Demetrius als romeinsch gezind
ombrengen, die als gijzelaar te Rome geleefd had en het vertrouwen
van het volk en den senaat genoot. Maar weldra bemerkte hij dat zijn
onechte zoon Perseus, die hem tot die daad had aangespoord, slechts
ten doel had gehad zichzelven door den dood van Demetrius den weg
tot den troon te banen, en van verdriet over het gebeurde stierf hij
(178).--6) Pseudo-Ph. z. Andriscus.--7) van Opus, leerling van Plato,
bezorgde na diens dood de uitgave van een of twee zijner werken.--8)
zoon van Herodes den Groote z. a.

Philiscus, Philiskos, 1) van Abydus, werd door den satraap Ariobarzanes
naar Griekenland gezonden (368) om een vrede tusschen de oorlogvoerende
staten tot stand te brengen; daar zijne pogingen zonder gevolg bleven,
ondersteunde hij Lacedaemoniërs en Atheners met huurtroepen tegen
de Thebanen. Beide staten gaven hem het burgerrecht. Later werd hij
stadhouder aan den Hellespont, waar hij wegens misbruik van macht
vermoord werd.--2) van Miletus, leerling van Isocrates, schrijver van
redevoeringen e. a. werken. Hij was de leermeester van Timaeus en
Neanthes.--3) van Aegina, leerling van Diogenes, v.s. leermeester
van Alexander d. G.--4) van Corcyra, treurspeldichter, door de
Alexandrijnen in de tragische pleias opgenomen. Hij leefde onder
Ptolemaeus II.

Philistaei, Philistaioi, de Philistijnen, z. Palaestina.

Philistides, Philistides, wierp zich met hulp der Macedoniërs tot tyran
van Oreüs op (342). Hij trachtte met Athene vriendschapsbetrekkingen
aan te knoopen, maar zijne gezanten werden afgewezen en door een
atheensch leger onder Phocion werd Oreüs bevrijd en Philistides gedood.

Philistion, Philistion, 1)grieksche mimograaf uit Bithynië, onder
Augustus.--2) geleerd arts en geneeskundig schrijver, dikwijls door
Galenus aangehaald.

Philistus, Philistos, rijk Syracusaan, bloedverwant van den ouden
Dionysius, wien hij bij het verkrijgen der regeering en later
ter zijde stond, totdat hij in 386 het wantrouwen van den tyran
opwekte en verbannen werd. Door den jongen Dionysius teruggeroepen
(366), kreeg hij weder veel invloed, en de verbanning van Dio wordt
hem toegeschreven. Toen deze terugkwam, werd Ph., die het bevel
over de vloot voerde, na een ongelukkig gevecht gevangen genomen
en door het volk gedood (356). Gedurende zijne verbanning schreef
hij in Adria, aan den mond van de Po, eene geschiedenis van Sicilië
(Sikelika), waarop hij later nog een vervolg gaf. In het beschrijven
der gebeurtenissen van zijn tijd toont hij groote partijdigheid voor
Dionysius; wegens zijne duidelijk merkbare nabootsing van Thucydides
wordt hij een Thucydides in 't klein (pusillus Th.) genoemd. Van dit
zoo belangrijke werk zijn slechts enkele fragmenten over.

Philo, familienaam in de gens Publilia en de gens Veturia (Veturii
no. 7 en 8).

Philo, Philon, 1) Athener, die door de 30 verdreven werd en zich te
Oropus vestigde. Later kwam hij naar Athene terug, waar hij tot lid
van den raad verkozen werd.--2) van Amphipolis, door Philippus van
Macedonië verbannen (358).--3) zwager van Aeschines, in 347 lid
van het gezantschap, dat met Philippus ging vrede sluiten.--4)
bekwaam architect, die het groote arsenaal in den Piraeus
bouwde (omstreeks 300) en over onderwerpen, zijn vak betreffend,
schreef.--5) van Byzantium, leerling van Ctesibius, schrijver van
een werk over werktuigkunde, voornamelijk over de toepassingen
daarvan op het krijgswezen, waarvan een gedeelte bewaard gebleven
is.--6) van Larisa in Thessalië, leerling van Clitomachus en zijn
opvolger als hoofd der academie, soms stichter der vierde academie
genoemd. Gedurende den oorlog met Mithradates vluchtte hij naar Rome,
waar hij zich vele vrienden verwierf; Cicero ging veel met hem om.--7)
geleerde Jood van Alexandrië, geb. omstreeks 25. In zijn talrijke,
deels geschiedkundige, maar meest wijsgeerige, geschriften streeft
hij naar een vereeniging van joodsche godsdienstleer en grieksche
wijsbegeerte; door allegorische verklaring van het O.T. vindt hij
daarin de verschillende stelsels der grieksche scholen, vooral de
academische en stoicijnsche, terug. Reeds bejaard kwam hij naar
Rome (40 n. C.), om zich bij Caligula over onderdrukking zijner
geloofsgenooten te beklagen. Verslag van die Jodenvervolgingen en
van zijn gezantschapsreis heeft hij gegeven in zijne geschriften:
eis Phlakkon en Presbeia pros Gaion.--8) Herennius Ph., van Byblus,
beroemd grammaticus, schrijver van verscheiden werken, waaronder een
over het aanleggen van bibliotheken. Hij leefde in de tweede eeuw
n. C. Zie Sanchoniathon. Zie ook Ammonius no. 3.

Philochorus, Philochoros, Athener, die in zijne talrijke werken,
waarvan vele fragmenten bewaard zijn, de geschiedenis en oudheden van
Attica met grondige geleerdheid en scherpzinnigheid behandelde. Door
latere schrijvers wordt hij dikwijls aangehaald en hoog geprezen. Als
tegenstander der Macedoniërs werd hij op last van Antigonus Gonatas
gedood (261).

Philocles, Philokles, 1) atheensch treurspeldichter, wordt bespot als
een onhandig navolger van Aeschylus, zijn oom. Toch behaalde hij eens
den prijs tegen Sophocles. Hij zou 100 stukken geschreven hebben.--2)
atheensch admiraal, een van hen, door wier onbekwaamheid de atheensche
vloot bij Aegospotami genomen werd. Hij zelf werd gevangen genomen
en door Lysander ter dood gebracht.

Philocrates, Philokrates, 1) atheensch veldheer, veroverde in
den peloponnesischen oorlog het eiland Melus (416).--2) Athener,
aan Euagoras van Cyprus te hulp gezonden met eene vloot, die door
de Lacedaemoniërs genomen werd (390).--3) Athener, een van de
onbeschaamdste handlangers van Philippus van Macedonië; de voor
Philippus voordeelige vrede van 346 was door hem voorgesteld en
wordt dikwijls naar hem genoemd. Later door Hyperides aangeklaagd,
nam hij de vlucht (343).

Philoctetes, Philoktetes, zoon van Poeas en Demonassa, koning van
Meliboea, vriend van Heracles, die hem op den brandstapel, welken
niemand dan Ph. had willen aansteken, zijn boog en pijlen te geschenke
gaf. Hij trok met zeven schepen mede naar Troje, maar toen de Grieken
op het eiland Chryse geland waren om aan Athena te offeren, werd hij
door een slang gebeten, en sedert was hij door zijne klachten en door
de ondragelijke lucht van de wond zoo hinderlijk, dat men hem op raad
van Odysseus op Lemnus aan wal zette en achterliet. Daar leefde hij
eenzaam en met ondragelijke pijnen tot het tiende jaar van den oorlog,
toen een orakel verklaarde dat Troje alleen door de pijlen van Heracles
kon genomen worden. Odysseus en Neoptolemus werden gezonden om hem
te halen, en hoewel Ph. eerst niet naar hen wilde luisteren, volgde
hij hen eindelijk op bevel van Heracles zelf. Zijn wond werd door
Asclepius of Machaon genezen, met een zijner pijlen doodde hij Paris
en spoedig moest Troje vallen. V. s. verdwaalde hij op de terugreis
naar Italië, waar hij Petelia stichtte.

Philocyprus, Philokypros, koning van Soli op Cyprus, die door Solon
bezocht en in zijne gedichten geprezen werd.

Philodemus, Philodemos, van Gadara, epigrammendichter en geleerd
epicureïsch wijsgeer, tijdgenoot van Cicero. Behalve een dertigtal
epigrammen zijn ook van zijne wijsgeerige werken aanzienlijke
fragmenten bewaard, die te Herculaneum gevonden zijn.

Philoetius, Philoitios, de herder der runderen van Odysseus, die hem
behulpzaam was bij het dooden der minnaars van Penelope.

Philolaus, Philolaos, 1) van Corinthe, wetgever der Thebanen.--2) van
Croton of Tarentum, tijdgenoot van Socrates, pythagoreïsch wijsgeer,
de eerste die de leer van Pythagoras te boek stelde; slechts weinige
fragmenten zijn bewaard gebleven. V. s. was hij de eerste, die leerde
dat de aarde zich om hare as beweegt.

Philomela, Philomele, z. Procne.

Philomelus, Philomelos, van Ledon, spoorde de Phocensers tot tegenweer
aan, toen zij door de Amphictyonen in den ban gedaan waren, en werd
hun veldheer in den daarop gevolgden heiligen oorlog. Daar hij noch
bij Sparta, noch bij Athene de verwachte hulp vond, moest hij zijn
kracht in huurtroepen zoeken, en om deze te kunnen betalen, plunderde
hij den tempel te Delphi (356). Na eenige kleine overwinningen op de
Thebanen en Locriërs leed hij eene groote nederlaag, waarop hij zich
in een afgrond stortte (354).

Philometor, Philometor, bijnaam van Ptolemaeus VI.

Philonides, Philonides, atheensch blijspeldichter, onder wiens naam
het eerste stuk van Aristophanes werd opgevoerd, daar deze zich te
jong achtte om voor het publiek op te treden. Ook als tooneelspeler
trad hij in de stukken van Aristophanes op.

Philonoë, Philonoe, 1) dochter van Tyndareos en Leda, door de gunst
van Artemis onsterfelijk gemaakt.--2) dochter van Iobates, gemalin
van Bellerophon.

Philopappus (Antiochus), Philopappos, afstammeling der koningen van
Commagene, liet ten tijde van Traianus een marmeren gedenkteeken te
Athene oprichten, waarvan nog overblijfsels bestaan.

Philopator, Philopator, bijnaam van Ptolemaeus IV.

Philopoemen, Philopoimen, van Megalopolis, geb. 253, om zijn
heldenmoed en liefde voor de vrijheid "de laatste der Grieken"
genoemd, onderscheidde zich reeds als soldaat, toen zijne vaderstad
door Cleomenes III belegerd werd (223), en later in den slag bij
Sellasia. Na een verblijf van eenige jaren op Creta, waar hij in een
burgeroorlog medestreed, keerde hij naar zijn vaderland terug, en in
208 werd hij tot strateeg van het achaeïsch verbond gekozen, welke
betrekking hij later nog zevenmaal bekleedde. Als zoodanig voerde hij
gepaste hervormingen in het krijgswezen in en wist hij den Achaeërs
een nog ongeëvenaarde geestdrift voor hunne zaak in te boezemen, hij
behaalde eene groote overwinning op Machanidas bij Mantinea (207);
Argos, dat het verbond had verlaten, omdat dit zich met de Romeinen had
vereenigd, werd genoodzaakt weder toe te treden. Ofschoon hij in een
zeeslag overwonnen werd, versloeg hij de Lacedaemoniërs later weder te
land, en na den dood van Nabis dwong hij Sparta tot het verbond toe
te treden (192). Maar toen deze stad na eene poging tot afval door
hem ingenomen en van hare muren ontdaan was, wendden de Spartanen
zich tot de Rom. om hulp. Door hun steun wist nu eene oligarchische
partij onder Dinocrates ook den afval van Messenië te bewerken, en
toen Ph., hoewel hij ziek was, kwam toesnellen, joeg hij wel in het
eerst Dinocrates op de vlucht, maar nadat zijn paard gevallen was en
hij daardoor zich ernstig bezeerd had, werd hij gevangen genomen en
reeds den volgenden nacht gedwongen den giftbeker te drinken (183).

Philostratus, Philostratos, 1) atheensch sophist in de 2de eeuw na C.,
schreef o. a. 43 treurspelen en 14 blijspelen. Van al zijne werken is
niets bewaard. Tegenwoordig wordt echter de kleine dialoog Neron, die
onder de werken van Lucianus is opgenomen, aan hem toegeschreven.--2)
Flavius Ph., zoon van den vorigen, leefde eerst te Athene, later te
Rome in de omgeving van Julia Domna en Caracalla. Van zijne talrijke
werken zijn o. a. bewaard eene romantische levensbeschrijving van
Apollonius van Tyana, levensbeschrijvingen van grieksche rhetoren in
den rom. keizertijd en andere van minder belang.--3) de jonge Ph.,
schoonzoon van den vorigen, leefde te Athene, bezocht Rome en stierf op
Lemnus. Van zijne werken bezitten wij nog eene rhetorische beschrijving
van eene verzameling schilderijen.--4) kleinzoon van no. 3, schrijver
van eene niet zeer gelukkige navolging van laatstgenoemd werk.

Philotas, Philotas, 1) zoon van Parmenio, officier en vriend
van Alexander d. Gr., bij wien hij zich echter later door zijne
vrijmoedigheid gehaat maakte. Daar hij geene aangifte gedaan had
van eene samenzwering tegen het leven van Alex., die hem ter oore
gekomen was, werd hij als medeplichtige daaraan beschouwd, ter dood
veroordeeld en gesteenigd (330).--2) bevelhebber der macedonische
bezetting in Thebe onder Alexander d. Gr.; na diens dood werd hem
Cilicië als satrapie gegeven, doch in de daarop volgende oorlogen
geraakte hij in gevangenschap.

Philoxenus, Philoxenos, 1) van Cythera, beroemd dithyrambendichter,
vroeger slaaf, later leerling van den jongen Melanippides. Hij
reisde door Griekenland, Italië, Sicilië en Klein-Azië en stierf te
Ephesus (380). Wegens zijne vrijmoedige afkeuring van de gedichten
van Dionysius I had hij te Syracuse eenigen tijd in de gevangenis
doorgebracht.--2) onder Alexander d. G. schatmeester voor de
westelijke provinciën, later opvolger van Philotas no. 2 als satraap
van Cilicië.--3) van Eretria, beroemd schilder omstreeks het einde
der 4de eeuw. Vooral bekend was zijne schilderij van den slag bij
Issus. Een copie hiervan is waarschijnlijk het beroemde mozaiek uit
Pompei.--4) geleerd grammaticus van Alexandrië, leefde in de 1ste
eeuw te Rome. Hij was een tijdgenoot van Varro, die veel aan hem te
danken had.

Philus, familienaam in de gens Furia (Furii  no. 1 en 2).

Philyra, Philyra, Oceanide, bij Cronus moeder van Chiron; uit smart
over de gedaante van haar zoon veranderde zij in een lindeboom.

Philyrides, Philyrides, Chiron, zoon van Philyra.

Phineus, Phineus, 1) broeder van Cepheus, door Perseus met het
Medusahoofd versteend, omdat hij van zijne verloofde Andromeda geen
afstand wilde doen.--2) zoon van Agenor, koning van Salmydessus,
had bij Cleopatra twee zonen, wien hij op aandrijven zijner tweede
gemalin, Idaea, de oogen liet uitsteken. Daarvoor werd hij door
de Harpyieën gekweld, die zijne spijzen wegroofden of bezoedelden,
totdat de Argonauten bij Ph. landden en de Harpyieën door Zetes en
Calaïs verjaagd werden.--Ph. had van Apollo de kunst van voorspellen
geleerd, maar had daarvan roekeloos gebruik gemaakt, waarom hij door
Zeus van het gezicht beroofd werd.

Phintias, Phintias, 1) zie Damon.--2) tyran van Agrigentum.

Phintias, Phintias, stad aan de Zuidkust van Sicilia, door Phintias,
tyran van Agrigentum, gesticht.

Phla, Phla, eilandje in het Tritonische meer in Africa, ten W. der
groote Syrte.

Phlegethon, Phlegethon = Pyriphlegeton.

Phlegon, Phlegon, van Tralles, vrijgelatene van Hadrianus, schrijver
van eenige onbeduidende werken over geschiedenis. Het eenige, dat
bewaard is, heeft slechts zekere belangrijkheid door de daarin bevatte
aanhalingen van oudere schrijvers.

Phlegra, Phlegra, oude naam van het schiereiland Pallene op Chalcidice,
waar Zeus de Giganten door zijn bliksems vernietigde.

Phlegraei campi, zie campi Phlegraei.

Phlegyae, Phlegyai, een rooversstam, die den delphischen tempel wilde
plunderen, en door Zeus met donder en bliksem vernietigd werd.

Phlegyas, Phlegyas, zoon van Ares en Chryse, mythisch stamvader der
Phlegyers. Toen zijne dochter Coronis bij Apollo moeder geworden
was van Asclepius, stak hij in toorn den tempel van Apollo in
brand. Daarvoor doodde de god hem met zijn pijlen en moet Ph. in
de onderwereld onder een rotsblok zitten, dat steeds dreigt op hem
te vallen.

Phliasia, Phliasia, gebied van Phlius.

Phlius, gen. -untis, Phlious, stad in de Peloponnesus, ten Z. van
Sicyon. Het had slechts een klein gebied.

Phlyax, Phlyakes. Bij de dorische comoedia, vooral op Sicilia,
is niet, zooals in Attica, de satire, maar het humoristische
element de hoofdzaak (z. Epicharmus); de eenvoudigste vorm
hiervan is de phlyax, terwijl de spelers ook phlyakes heeten. In
deze stukjes worden in plaatselijk dialekt sprookjes en mythen
geparodieerd (z. Sopater no. 1). Men vindt ze in later tijd vooral in
Zuid-Italië. Waarschijnlijk staan de Atellanae fabulae (z. a.) onder
hun invloed. Vgl. ook Mimus en Rhinton.

Phobetor, Phobetor, zoon van Hypnus, broeder van Morpheus (z. a.).

Phocaea, Phokaia, noordelijkste der aziatisch-ionische steden, eene
belangrijke handelsstad met twee havens, gedekt door het eilandje
Bacchium, dat rijk was aan tempels en prachtige gebouwen. De inwoners
(Phocaei, Phokaes, terwijl de bewoners van Phocis Phocenses, Phokes,
genoemd worden) waren onder de eersten, die koloniën stichtten,
o.a. Massilia (Marseille). Toen Cyrus' veldheer Harpagus de grieksche
steden op de aziatische kust veroverde, weken de Phocaeërs uit naar
Alalia op Corsica (zie Aleria); een gedeelte stichtte toen Elea of
Velia op de W.kust van Lucania. Later keerde echter het meerendeel
uit Corsica naar Phocaea terug. In den syrischen oorlog werd Ph. door
de Rom. geplunderd (190).

Phoceae, Phokeai, sterkte in het gebied der sicilische stad Leontini.

Phocion, Phokion, Athener van geringe afkomst, leerling van
Plato. Wegens zijne dapperheid en bekwaamheid herhaaldelijk tot
strateeg gekozen, won hij den slag bij Tamynae (349/8), verjoeg hij
de tyrannen Philistides en Clitarchus, nam hij Oreüs en Eretria in
(341), en verdedigde hij Byzantium tegen Philippus en Megara tegen de
Thebanen. Maar terwijl hij dus in het veld voor de belangen van Athene
tegen Macedonië streed, was hij bij zichzelf overtuigd, dat het volk
van zijn tijd voor de vrijheid ongeschikt was, en dat op den duur
tegenstand tegen Philippus vruchteloos moest zijn. Daarom was hij,
in tegenstelling met Demosthenes, altijd voor vrede, ried hij na den
slag bij Chaeronea tot het aannemen der voorwaarden van Philippus,
en trachtte hij na diens dood de democratische bewegingen te Athene
tegen te houden. Zijne eerlijkheid bleef ondertusschen boven allen
twijfel verheven; wat Philippus en na hem Alexander hem ook mochten
aanbieden, Ph. nam nooit geschenken of gunsten van hen aan, wel
bewerkte hij, dat Alexander de redenaars vrijliet, wier uitlevering
hij geëischt had, ofschoon hijzelf voor de inwilliging van dien eisch
gestemd had. Het uitbreken van den lamischen oorlog zocht hij met
alle kracht te beletten, en ook het aanvankelijk gunstig verloop er
van stelde hem niet gerust; toen de oorlog ongelukkig voor de Grieken
was afgeloopen, ging hij met Demades naar Antipater om over den vrede
te onderhandelen. In weerwil van de harde voorwaarden van den vrede,
stond Ph. nu eenige jaren aan het hoofd van den staat, maar toen
Antipater gestorven was, Polyperchon het herstel der oude toestanden
beloofde, en Ph. zich hiertegen trachtte te verzetten, werd het volk
ontevreden, vooral toen hij, hoewel gewaarschuwd, niet belette dat
de bevelhebber der troepen van Antipater den Piraeus innam. Bij de
nadering van Alexander, den zoon van Polyperchon, werd Ph. gevangen
genomen, van verraad aangeklaagd en door de geheele volksvergadering
ter dood veroordeeld (318). Hij was 81 jaar oud geworden. Kort daarna
werd voor hem een standbeeld opgericht.

Phocis, Phokis, bergachtig en niet vruchtbaar landschap van
Midden-Griekenland. In de geschiedenis is het het meest bekend door de
zoogenaamde heilige oorlogen. Over den eersten z. Crissa. Crisa werd
verwoest en zijn gebied aan den delphischen god gewijd (± 590). De
tweede oorlog had in 355 plaats, toen de Phocensers een stuk der
crisaeïsche vlakte hadden bebouwd. Tot een boete veroordeeld die zij
niet konden betalen, maakten zij zich van de delphische tempelschatten
meester en wierven huurtroepen, die spoedig hun zelven te machtig
werden. Philippus van Macedonia, door de Thebanen te hulp geroepen,
drong in 346 Phocis binnen, het huurleger sloot een verdrag en liet de
Phocensers aan hun lot over, die het nu ontgelden moesten. Zij werden
uit het Amphictyonenverbond gestooten en hun plaats daarin werd aan
Philippus gegeven. Zie verder ook Amphissa. De Parnassus met den
delphischen tempel lag wel in Phocis, doch Delphi behoorde er niet
toe, maar was een gemeenschappelijk gebied der Amphictyonen. In de
stad Daulis behoort de mythe te huis van het zusterpaar Philomela
en Procne. De bewoners van Phocis worden Phocenses, Phokes, genoemd
(zie Phocaea).

Phocus, Phokos, 1) zoon van Poseidon, verhuisde van Corinthe naar
het land, dat naar hem Phocis genoemd wordt.--2) zoon van Aeacus en
Psamathe, werd door Telamon en Peleus gedood.

Phocylides, Phokylides, van Miletus, gnomisch dichter uit de 6e eeuw;
de korte fragmenten (gnomen), die van zijne werken bewaard zijn,
zijn ernstig en eenvoudig; een langer gedicht, dat zijn naam draagt,
is van veel lateren tijd.

Phoebe, Phoibe, 1) bijnaam van Artemis.--2) dochter van Uranus en Gaea,
bij Coeüs moeder van Asteria en Leto, vóór Apollo bezitster van het
orakel van Delphi.--3) eene van de Leucippides.--4) dochter van Leda.

Phoebeum, Phoibeion, vlek bij Sparta, met een tempel der Dioscuren.

Phoebidas, Phoibidas, spartaansch veldheer, liet zich, toen hij met
troepen op weg was naar Olynthus, door de oligarchische partij te Thebe
overhalen om de Cadmea te bezetten (382). Hij werd wel teruggeroepen
en beboet, omdat hij zonder voorkennis der regeering gehandeld had,
doch later werd hij als harmost naar Thespiae gezonden, in welke
betrekking hij bij een aanval der Thebanen sneuvelde (378).

Phoebus, Phoibos, bijn. van Apollo en Helius.

Phoenice, Phoinike, handelsstad in Chaonia in Epirus, ten N. van
Buthrotum, hoofdstad van den epirotischen bond, zie Epirus.

Phoenice of -cia, Phoinike, het smalle kustland ten N. van Palaestina,
tusschen de Middellandsche zee en den Libanon, een land, bloeiende
door zeevaart, handel en nijverheid, waaronder de glasfabricatie,
de purperververijen, weverijen en metaalfabrieken de hoofdtakken
waren. In dien bloeitijd waren de bosschen van den Libanon nog niet
geveld en ondervond het land, wat klimaat en bodem betrof, nog den
weldadigen invloed daarvan. Het land vormde niet één staat, maar een
bond van steden, waaronder Tyrus en Sidon de meest beroemde waren. De
Phoeniciërs (Phoenices, Phoinikes) strekten hunne tochten uit tot
ver langs de kusten van den Atlantischen oceaan, doch de kennis,
op die tochten opgedaan, behoorde tot de staatsgeheimen en ging met
hen verloren.

Phoenicus, gen. -untis, Phoinikous, naam van verschillende steden,
o. a. 1) in Ionia, aan den voet van den Mimas, tegenover het eiland
Chius.--2) een zeerooversnest in Lycia, door P. Servilius Vatia in
78 vernield. Eigenlijk is het een in zee uitstekend gebergte aan de
O.-kust van Lycia = Olympus no. 4.--3) op de Zuidkust van Messenia.--4)
op het eiland Cythera.

Phoenix, Phoinix, 1) vader of broeder van Europa, mythisch
stamvader der Phoeniciërs.--2) zoon van Amyntor en Cleobule, een
van de calydonische jagers. Op aansporen van zijn moeder knoopte
hij liefdesbetrekkingen aan met een vrouw, die door Amyntor bemind
werd, waarvoor zijn vader hem vervloekte en wegjoeg. Hij vluchtte
naar Peleus, werd de opvoeder en vriend van Achilles en ging met
hem naar Troje.--3) van Colophon, iambendichter tegen het einde der
4de eeuw. Van hem zijn enkele gedichten, moraliseerende choliamben,
in een papyrus teruggevonden.--4) fabelachtige heilige vogel der
Aegyptenaren. Over de wijze, waarop hij sterft, waren verschillende
verhalen in omloop, het meest gewone is, dat hij, na een leven van 500
(of 1461, of 7006) jaar, op een door hemzelf gemaakten brandstapel
den dood vindt en daarna verjongd uit de asch herboren wordt.

Phoenodamas, Phoinodamas, Trojaan, wiens dochter door Laomedon
(z. a.) geofferd zou worden aan het door Poseidon gezonden zeemonster
en die daarom een opstand verwekte, zoodat Laomedon zijn eigen dochter
moest offeren. Hij was de vader van Segesta, de moeder van Acestes.

Pholoë, Pholoe, grensgebergte tusschen Arcadia en Elis, zijtak van
den Erymanthus.

Pholus, Pholos, Centaur, die Heracles gastvrij ontving. Toen de andere
Centauren Heracles lastig vielen, ontstond een gevecht, waarin bij
ongeluk ook Ph. door Heracles gedood werd.

Phorbas, Phorbas, zoon van Lapithes en Orsinome, werd ingevolge
een orakel door de Rhodiërs uit Thessalië geroepen om hun eiland
van slangen te zuiveren. Daarvoor werd hij later door hen als heros
vereerd. Hij stond Alector van Elis tegen Pelops bij, en kreeg daarvoor
een deel van zijn land en zijne zuster Hyrmine; zijn afstammelingen
werden koningen van Elis. Hij plunderde den delphischen tempel en
werd door Apollo zelf gewond.

Phorcides, Phorcynides, Phorkides, de Gorgonen en Graeën, dochters
van Phorcys.

Phorcys, -cus, Phorkys, -kyn, -kos, 1) zoon van Pontus en Gaea, een
van de zeegoden, vader van de Gorgonen, de Graeën, de Hesperiden,
den draak Ladon en de nimfen Thoosa en Scylla.--2) aanvoerder der
Phrygiërs in den trojaanschen oorlog, door Aiax gedood.

Phorminx, het oudste snareninstrument der Grieken, had veel
overeenkomst met de lier en harp. Bij het bespelen hing het aan een
band of riem over den schouder.

Phormio, Phormion, 1) verdienstelijk atheensch veldheer in het begin
van den peloponnesischen oorlog, behaalde o.a. bij Naupactus eene
overwinning op een sterkere vloot der Spartanen (429).--2) van Ephesus,
peripatetisch wijsgeer, wilde Hannibal theoretisch onderricht in de
krijgskunst geven. Vandaar spreekwoordelijk voor iemand die anderen
iets wil leeren, wat hij zelf minder goed verstaat.

Phoroneus, Phoroneus, zoon van Inachus, koning van de Peloponnesus, die
den dienst van Hera invoerde, de menschen in steden vereenigde en hun
het gebruik van vuur leerde. Hij werd in Argos als heros vereerd. Naar
hem werden de Argiven Phoronidae, en zijne zuster Io Phoronis genoemd.

Phosphorus, Lucifer, Eous, Phosphoros, Phaesph., Heosph., 1) de
morgenster, zoon van Astraeus of Cephalus en Eos.--2) bijnaam van de
lichtgodinnen Artemis, Hecate, Eos.

Phraates, Phraates, naam van eenige parthische koningen uit het huis
der Arsaciden. Zie Arsaces.

Phragandae, thracische stam op de macedonische grenzen.

Phraortes, Phraortes, zoon en opvolger van Deïoces, regeerde over Medië
(647-625); hij onderwierp de Perzen e. a. volken, maar sneuvelde in
een strijd tegen de Assyriërs.

Phrataphernes, Phrataphernes, satraap van Parthië onder Darius
Codomannus; hij streed in den slag bij Gaugamela, maar onderwierp
zich daarna aan Alexander. Deze liet hem zijne satrapiën Parthia en
Hyrcania, die hij gedurende zijn verder leven behield.

Phratria, oudtijds eene afdeeling van den atheenschen adel. Door
Clisthenes werd het aantal phratriën uitgebreid, en ook niet-adellijke
burgers erin opgenomen. Tot Clisthenes waren in iedere phyle drie
phratriën, in welke verhouding zij tot de latere phylae stonden is
niet bekend. Ieder burger moest tot eene phr. behooren, jonggeboren
kinderen werden op de Apaturia (z. a.) in de phr. van hun vader
ingeschreven, terwijl de medeleden (phratores, phrateres) tegen de
inschrijving van onechte kinderen of om andere redenen onbevoegden
moesten waken. Vrouwen gingen bij huwelijk in de phr. van haar man
over. Ook verrichtten de leden eener phr. zekere gemeenschappelijke
godsdienstige plechtigheden.

Phrixa, Phrixa of -ai, stad in Elis ten Z. van den Alpheus.

Phrixus, Phrixos, zoon van Athamas (z. a.) en Nephele. Door zijne
moeder wonderdadig van den dood gered, vluchtte hij naar Aea, waar
hij den ram, die hem overgebracht had, aan Zeus offerde en de gouden
vacht aan Ares wijdde. Hij huwde met Chalciope, de dochter van Aeetes.

Phrontis, Phrontis, zoon van Onetor, stuurman van Menelaus. Apollo
doodde hem op de terugreis van Troje, ten einde Menelaus op te houden.

Phrygia, Phrygia, gewest van Asia minor, ten O. van Lydia. Men
onderscheidde Phrygia minor of Phrygia ad Hellespontum (zie Mysia),
waartoe ook Troas behoorde, en Phrygia maior. Onder de Rom. werd
alleen het laatste met den naam van Phrygia bedoeld. De Phrygiërs
waren een uitgebreid volk, dat reeds vroeg op beschaving en kunst kon
bogen, doch op dit gebied bleef stilstaan, sedert zij door Croesus
lydische, en later met de Lydiërs perzische onderdanen werden. Onder
hun eigen koningen, de Gordiussen en Midassen, hadden zij eenmaal een
machtig rijk uitgemaakt, dat zich zelfs over Lydia uitstrekte. Zij
noemden zichzelven autochthonen, doch reeds bij de ouden heerschte
de meening, dat de Phryges in den voorhistorischen tijd uit Thracia
waren overgekomen. Eene phrygische eigenaardigheid was het uithouwen
van woningen en zelfs steden in rotsen. Bij de rom. dichters is
dikwijls Phrygius = trojaansch, Phryges = Trojanen, bij Vergilius
zelfs = Romeinen.

Phrygia Mater = Rhea Cybele.

Phrygius of Phryx, Phrygios, rivier in Lydia, zijtak van den Hermus.

Phryne, Phryne, van Thespiae, een schoone hetaere, die ten tijde
van Alexander d. Gr. te Athene leefde, zeer rijk was, en tot model
diende voor de cnidische Aphrodite van Praxiteles en voor de Aphrodite
Anadyomene van Apelles. Praxiteles plaatste haar beeld naast dat van
Aphrodite in den tempel van Eros te Thespiae.

Phrynichus, Phrynichos, 1) Athener, zoon van Polyphradmon, een van
de oudste treurspeldichters, behaalde zijne eerste overwinning in
511. Hij was de eerste die vrouwenrollen in zijne stukken bracht en
v. s. ook de eerste die zijne stukken tot trilogieën en tetralogieën
vereenigde. Den meesten roem behaalde hij door de schoonheid der
lyrische partijen. Zijne Miletou alosis, waarin de inneming van
Miletus na den ionischen opstand bezongen werd, trof de Atheners zoo,
dat het stuk verboden en de dichter met 1000 drachmen beboet werd
(496). In 476 werden zijne Phoinissai, ook een historisch stuk,
opgevoerd.--2) blijspeldichter te Athene, zoon van Eunomides,
tijdgenoot van Aristophanes, door wien hij dikwijls bespot wordt.--3)
tooneelspeler en danser, tijdgenoot van Aristophanes.--4) Athener,
zoon van Stratonides, speelde als bevelhebber der vloot bij Samus eene
zeer dubbelzinnige rol bij de onderhandelingen over de terugkomst van
Alcibiades. Onder de regeering der 400 werd hij als veldheer afgezet,
maar vreezende voor de wraak van Alcibiades, sloot hij zich niettemin
bij de oligarchische partij aan; door deze werd hij met Antiphon
als gezant naar Sparta gezonden om over vrede te onderhandelen;
bij zijne terugkomst werd hij door zekeren Thrasybulus van Calydon
op straat vermoord (411).--5) grammaticus uit de tweede eeuw n. C.,
schrijver van een woordenboek van attische woorden en uitdrukkingen,
waarvan eenige uittreksels bewaard zijn.

Phrynis, Phrynis, van Mitylene, beroemd dithyrambendichter tegen het
einde der 5de eeuw.

Phtha(s), Phtha, Phthas, aegyptisch god, vooral te Memphis vereerd,
door de Grieken met Hephaestus geïdentificeerd. Hij wordt afgebeeld
als een dwerg met stok en zweep, soms met een valkekop.

Phthia, Phthia, 1) = Phthiotis.--2) stad in Phthiotis, de zetel
van Peleus en Achilles, waarschijnlijk in den omtrek van het latere
Thebae Phthiotides.

Phthiotis, Phthiotis, bij Homerus Phthia, het Z. O. gewest van
Thessalia, oudtijds ook wel als Achaia bekend, het stamland der
Achaeërs. Hier behoorde Achilles te huis.

Phyle, bij de Grieken eene afdeeling van het volk, waarvan de leden
oorspronkelijk door werkelijke of vooronderstelde gemeenschappelijke
afkomst of door gemeenschappelijke woonplaatsen in nauwere betrekking
tot elkander stonden. In Attica worden uit den mythischen tijd
vele indeelingen vermeld, waarvan de beteekenis niet duidelijk is;
de zoog. indeeling van Theseus in Eupatridai, Geomoroi, Demiourgoi
berust blijkbaar op verschil van standen. Tot aan Solon had men de
gewone ionische verdeeling in 4 phylae (Geleontes, Hopletes, Argadeis,
Aigikores), die aan Ion toegeschreven wordt. Solon verdeelde de burgers
naar hun vermogen in 4 klassen met verschillende staatkundige rechten:
Pentakosiomedimnoi, Hippes, Zeugitai, Thetes, de oude ionische phylen
bleven voor godsdienstige doeleinden daarnevens bestaan, ook toen
Clisthenes eene geheel nieuwe verdeeling in 10 phylae invoerde,
waaraan hij de namen van inheemsche heroën gaf. Deze phylae waren
geene plaatselijke eenheden, maar werden uit drie trittyes (z. a.),
dus uit dikwijls ver van elkander verwijderde demen samengesteld,
ten einde in dezelfde phyle personen van verschillende afkomst
en stand te vereenigen. Aan het hoofd van iedere phyle stonden
epimeletai. Voor het leger en den raad leverde iedere phyle een
gelijk aandeel. Bij de 10 phylae werden in 301 nog twee gevoegd,
die naar Antigonus en Demetrius genoemd werden, in 221 kwam eene
dertiende er bij, die naar Ptolemaeus (Euergetes) heette, kort
daarop werden de beide eerstgenoemde opgeheven, maar in 200 werd het
aantal weder op 12 gebracht door toevoeging van eene, die den naam
van Attalus kreeg (z. ook Phratria).--In de dorische staten is de
dorische bevolking overal in 3 phylae verdeeld: Hylles, Pamphyloi,
Dymanes, zoo genoemd naar den zoon van Heracles en de beide zonen van
Aegimius; de niet dorische bevolking vormt, waar zij eenig aandeel
aan het burgerrecht heeft, eene afzonderlijke phyle, zooals in Argos
en Sicyon. Iedere phyle is in 10 obae (obai) verdeeld. Waarop hier de
verdeeling berustte is onbekend, v. s. zijn zoowel phylae als obae
plaatselijk van elkander gescheiden, ofschoon ten minste in Sparta
ook eene plaatselijke indeeling in 5 komai bestond.

Phylobasileus, bestuurder eener phyle in den tijd voor Clisthenes
of Solon; ook toen deze phylen alleen voor den eeredienst beteekenis
behouden hadden, bleef de waardigheid van phylob. bestaan.

Phylace, Phylake, stadje in Phthiotis, ten O. van den Enipeus,
geboorteplaats van Protesilaus.

Phylacus, Phylakos, 1) zoon van Deïon en Diomede, vader van Iphicles
no. 3, stichter van Phylace.--2) heros, die den delphischen tempel
tegen de Galliërs beschermde en daarvoor te Delphi een heiligdom had.

Phylarchus, Phylarchos, van Athene, Sicyon of Naucratis, tijdgenoot
van Aratus, schreef eene geschiedenis van de jaren 272-220 in 28
boeken. Zijn werk wordt, voor zoover men uit de weinige fragmenten kan
opmaken ten onrechte, door Polybius en Plutarchus streng veroordeeld;
toch maakte laatstgenoemde er veel gebruik van.

Phyle, Phyle, sterk kasteel in Attica aan de Zuidwestelijke helling
van den Parnes, 3 uur afstands ten N. van Athene. In den tijd der 30
te Athene (404-403) bezette Thrasybulus aan het hoofd der atheensche
ballingen deze sterkte en maakte zich van daar uit van den Piraeus
meester.

Phyleus, Phyleus, zoon van Augias, een van de deelnemers aan de
calydonische jacht, werd door zijn vader verjaagd, omdat hij voor
Heracles partij getrokken had. Deze bracht hem later in zijn vaderlijk
rijk terug, maar hij liet het aan zijn broeder Agasthenes over en
ging naar Dulichium.

Phyllidas, Phyllidas, Thebaan, die in weerwil van zijne democratische
gezindheid gedurende de spartaansche bezetting geheimschrijver der
polemarchen werd. Hij begunstigde de samenzwering van Pelopidas en
noodigde de polemarchen Archias en Philippus in zijn huis tot een
feest, waarbij zij door de saamgezworenen gedood werden.

Phyllis, Phyllis, z. Demophon no. 2.

Phyllis, Phyllis, landstreek aan den mons Pangaeus.

Phyllus, Phyllos, stad in Thessaliotis, bij den Enipeus, met een
Apollo-tempel. Dichterlijk: Philleius = thessalisch.

Physcon, Physkon, dikbuik, bijnaam van Ptolemaeus VII.

Physcus, Physkos, 1) zijtak van den Tigris, die zich bij de stad Opis
met den hoofdstroom vereenigt.--2) berg in Bruttii, bij Croton.--3)
haven op de Z. kust van Caria.

Phytalus, Phytalos, een heros van Eleusis, die Demeter op hare
zwerftochten gastvrij ontving. Tot belooning leerde zij hem het
kweeken van den vijgeboom.

Phyxius, Phyxios, beschermer der vluchtelingen, bijnaam van Zeus bij
de Thessaliërs.

Picentes, Piceni, bewoners van Picenum.

Picentia, tgw. Vicenza, hoofdstad der Picentini, nabij de golf van
Paestum (golf van Salerno).

Picentini, een gedeelte der Picentes, dat uit Picenum naar het Z.O. van
Campania was verhuisd.

Picenum, Pikentine, kustland van Italia aan de Adriatische
zee, tusschen Umbria en Samnium gelegen. De bewoners, Piceni,
Picentes, waren van sabijnschen stam. In 268 werden zij door de
Rom. onderworpen. Een gedeelte der Piceners werd daarna naar Campania
overgebracht en zette zich aan den sinus Paestanus (golf v. Salerno)
neder, waar zij naar hunne hoofdstad Picentia den naam Picentini
kregen.

Pictavi, zie Pictones.

Picti, in de 4de eeuw n. Chr. voor het eerst voorkomende naam van
een volksstam in het Noorden van Schotland; ze woonden ten N. van
de Firth of Forth, terwijl de Scoti, die tegelijk met hen optreden,
in Zuid-Schotland en Ierland wonen.

Pictones of Pictavi, machtig gallisch volk in het
tegenw. Poitou. Hoofdstad: Limonum (Poitiers).

Pictor, zie Fabii no. 24 vv.

Picumnus, italiaansche god van den landbouw, die het bemesten der
landerijen zou uitgevonden hebben. Hij was de broeder van Pilumnus
(z. a.).

Picus, veld- en boschgod der Romeinen, wiens dienst reeds vroeg
verouderd was. Hij wordt de zoon van Saturnus, de gemaal van Pomona of
van de nimf Canens, de vader van Faunus genoemd. Daar hij de liefde
van Circe onbeantwoord liet, veranderde zij hem in een specht. Hij
wordt voorgesteld als een specht op een zuil zittend, of als een
jongeling met een specht op het hoofd.

Pieria, Pieria, 1) landschap van Macedonia op de grenzen van
Thessalia, in het N. door den Haliacmon, in het O. door de golf van
Thermae begrensd. Dit Pieria was de zetel van den Muzendienst (zie
Pierides), aan wie de berg Pierus geheiligd was. De Pieriërs waren
een thracische stam; in de 7de eeuw werden zij door de Macedoniërs
verdreven en vestigden zij zich aan den Strymon, in den omtrek van
den mons Pangaeus, ook deze streek kreeg toen den naam Pieria.--2)
landstreek in het N. der syrische kust, tusschen de golf van Issus en
den Orontes, aan den berg Pieria, een uitlooper van den Amanus.--3)
(of Pierium, Pierion), berg in het W. van Thessalia.

Pierides, Pierides, de Muzen, naar hare geboorteplaats Pieria.

Pierus, Pieros, koning van Emathia, vader der Emathides.

Pierus, Pieros, berg in het W. van Thessalia = Pieria no. 3.

Pignoris capio. Wanneer een rom. burger zijne verplichtingen niet
nakwam, waren er gevallen, waarin de praetor aan de benadeelde
partij verlof gaf, een of ander eigendom van den nalatige in pand te
nemen. Kwam de laatste dan binnen zekeren tijd zijne verplichtingen
nog niet na en loste hij dus het pand niet in, dan konde de ander
het verkoopen en zich uit de opbrengst schadeloos stellen.

Pigres, Pigres, zoon of broeder van Artemisia no. 1, v. s. dichter
der Batrachomyomachie, zie ook Margites.

Pigrum mare, de gestolde zee, zie Cronium mare.

Pilani, zie hastati.

Pilentum, een vierwielige, door twee paarden getrokken, overdekte wagen
(currus arcuatus), waarin flamines, Vestales en matronae naar offers
en spelen reden.

Pileus, pilos, vilten hoed of liever muts voor mannen, bij
verschillende volken in verschillende fatsoenen in gebruik. De
Rom. droegen den pileus zelden, althans in de stad; bij goed weder
gingen zij meest blootshoofds, bij regen trokken zij zich een kap
of cucullus over het hoofd. Slaven mochten geen hoofddeksel dragen;
vandaar dikwijls ius pilei = libertas.

Pilorus, Piloros, stadje op het chalcidische schiereiland Sithonia,
aan den sinus Singiticus.

Pilum, de beroemde rom. werpspies, niet lang, slechts ongeveer 2 meter,
maar zwaar en met een scherp gestaalde van weerhaken voorziene punt. De
schacht was zoo in het ijzer (of omgekeerd) bevestigd, dat zij bij
pogingen om de speer ergens uit te rukken, licht afbrak, evenals
de fijne punt, zoodat de vijand het wapen niet kon terugwerpen. De
rom. soldaten waren in het gebruik van dit wapen zeer geoefend. De
aanval begon in den regel met het werpen van het pilum; door schilden
van hout- of teenwerk drong het met gemak heen, reeg ze zelfs aan
elkaâr, en noodzaakte dan door zijne zwaarte den vijand zich te
ontblooten, terwijl onmiddellijk de aanval met het zwaard volgde.

Pilumnus, 1) landelijke godheid der Rom., die den Italianen het
dorschen, eig. het stampen (pinsere), van het koren geleerd had. Hij
was een broeder van Picumnus; in een huis, waar een kind geboren was,
werd gedurende de eerste dagen voor beiden in het atrium een bed
gespreid, zie ook Deverra.--2) z. Danae.

Pimpleae, Pimpleides, Pimpleides, bijnaam der Muzen, naar de stad
Pimplea in Piërië of naar een bron van dien naam aan den Helicon.

Pinara, ta Pinara, stad in Lycia aan den berg Cragus.

Pinaria (lex) annalis van den volkstribuun M. Pinarius Rusca. Deze
wet is een voorlooper van de lex Villia annalis (z. a.) van 180.

Pinaria Furia Postumia (lex) van de drie consulairtribunen L. Pinarius
Mamercinus Rufus, L. Furius Medullinus Fusus en Sp. Postumius Albus
Regillensis, 332. Deze wet verbood bij het dingen naar eenig ambt de
toga kunstmatig wit te maken. De wet is spoedig in onbruik geraakt.

Pinarii, oud rom. geslacht, dat met een ander oud geslacht, de Potitii,
in het erfelijk bezit was van een priesterambt van Hercules, dat
in overouden tijd door Euander zou zijn ingesteld. Volgens de sage
kwamen bij het eerste offermaal de Pinarii te laat aan tafel en werd
hun ten eeuwigen dage als boete opgelegd, bij de offermaaltijden eerst
te verschijnen, wanneer een gedeelte reeds genuttigd was. In 312 en 311
stierven de Potitii uit, omdat zij den dienst door servi publici hadden
laten waarnemen, terwijl de censor Appius Claudius, op wiens raad dit
was geschied, volgens het latere verhaal door den vertoornden halfgod
met blindheid werd geslagen. In werkelijkheid heeft App. Claudius den
eeredienst van Hercules aan de Ara Maxima, die een sacrum gentilicium
van de Potitii en Pinarii was, tot staatsgodsdienst gemaakt, waarbij
het offer verricht werd door den praetor urbanus. Enkele leden van
de gens Pinaria komen als overheden en legeraanvoerders voor. Onder
Cicero's vrienden worden twee broeders vermeld, T. en L., doch ook
een tegenstander, L. Pinarius Natta, die als pontifex, ten gevalle
van zijn zwager P. Clodius, het huis van Cicero aan den dienst der
goden wijdde, waardoor Clodius zocht te verhinderen, dat de plek
ooit weder in Cicero's bezit zou terugkeeren. Nog een L. Pinarius,
met Caesar verwant, kreeg van Antonius het bevel in Africa, doch ging
later tot de partij van Octavianus over.

Pinarus, Pinaros, rivier in Cilicia, die op den Amanus ontspringt en
in de golf van Issus valt.

Pincius (mons), ook collis hortorum geheeten, thans monte Pincio,
heuvel, onmiddellijk ten N. van Rome gelegen en door keizer Aurelianus
grootendeels binnen den nieuwen vestingmuur getrokken.

Pindarus, Pindaros, Thebaan, de grootste lyrische dichter der Grieken,
geb. 522. Hij was uit het geslacht der Aegiden, waartoe vele bekwame
toonkunstenaars behoord hadden, verder genoot hij het onderwijs
van Lasus van Hermione en van Myrtis en Corinna. Algemeen geëerd en
bemind, had hij in alle deelen van Griekenland vrienden, die hij nu
en dan bezocht, o. a. Hiero, Theron, de Aleuaden; ook bij de groote
nationale feesten was hij dikwijls tegenwoordig, overigens leefde
hij rustig in zijne geboorteplaats, waar hij na 442 stierf. Van
zijne talrijke lierdichten van alle soort zijn bewaard gebleven 45
zegezangen ter eere van overwinnaars bij groote feesten, waarvan
hij het oudste reeds op twintigjarigen leeftijd dichtte. Zij munten
uit door krachtige en afwisselende taal, rijkdom en verhevenheid van
gedachten en verscheidenheid van versbouw. Van zijne andere werken
(hymnen, partheniën, enz.) hebben wij slechts fragmenten.

Pindenissus, Pindenissos, stad der Eleutherocilices in het Amanusgeb.,
door Cicero veroverd (51).

Pindus, Pindos, 1) grensgebergte tusschen Epirus en Thessalia, waarvan
de Lacmon of Lacmus het hoogste gedeelte is.--2) eene der steden van
de dorische tetrapolis, in het landschap Doris, ook Acypha geheeten.

Pinna, hoofdstad der Vestini, die ten Z. van Picenum tusschen
de Apennijnen en de Adriatische zee woonden. De stad lag in eene
heerlijke omgeving.

Pirae(e)us, Peiraieus, de havenstad van Athene, door Themistocles
aangelegd, en later door Pericles verder afgewerkt. Toen Themistocles
een moderne vloot van triëren wilde bouwen, was de open bocht van
Phaleron als oorlogshaven niet meer geschikt. Daarom richtte hij het
schiereiland Piraeus als havenstad in, en omgaf het met stevige muren;
Munichia, de heuvel ten Oosten, werd hiervan de burcht. De stad had
3 havens, de westelijke, de eigenlijke Piraeus, diende voornamelijk
voor het handelsverkeer. De invaart werd bewaakt door twee torens
en kon door zware kettingen worden afgesloten. Aan de andere,
de oostelijke, zijde van de stad vond men de oorlogshavens Zea en
Munichia. De stad was volgens het plan van Hippodamus van Milete
aangelegd met rechte straten, die elkaar rechthoekig sneden. Men vond
er verder scheepswerven, een groot korenmagazijn, een groote beurs
(to deigma), een arsenaal (skeuotheke), een theater, enz. Een tijd
lang, in de 4de eeuw, was de bevolking van den Piraeus even talrijk
als die van Athene zelf. De wegen, die van den Piraeus naar Athene
voerden, lagen tusschen de lange muren, ta makra teiche, ta skele,
besloten. Oorspronkelijk waren er twee muren, één naar de N.-zijde van
den Piraeus, één naar Phaleron; maar Pericles liet nog een tusschenmuur
bouwen, en nu liet men den Phalerischen muur vervallen.

Piraeus, Peiraios, open haven op de Oostkust van Corinthia, nabij de
grens van het gebied van Epidaurus. De Atheners hielden hier in 412
eene spartaansche vloot ingesloten.

Piraicus of Pyreicus, bekwaam genreschilder (rhyparograaf),
waarschijnlijk uit den hellenistischen tijd, wiens schilderijen om
hunne zorgvuldige bewerking bij de Rom. zeer gezocht waren.

Piraticum bellum. In het bijzonder wordt hieronder verstaan de
bekende tocht van Pompeius in 67 tegen de zeeroovers ondernomen (zie
Gabinia lex). Wel waren nu en dan verschillende kuststreken, waarvan
de inwoners zeeroof dreven, getuchtigd, doch eerst in 67 werd tot
een algemeenen maatregel besloten. Pompeius, wien de beschikking was
gegeven over zooveel strijdkrachten als hij meende noodig te hebben,
slaagde er in, door eene drijfjacht op groote schaal van de straat
van Gibraltar tot aan de kusten van Cilicia den zeeroof voor het
oogenblik uit te roeien, meer dan 1000 roofschepen te vernielen,
werven en roofnesten te verwoesten en de Middellandsche zee weder
voor rom. schepen veilig bevaarbaar te maken.

Pirene, Peirene, nimf, dochter van Obalus, treurde om den dood van
haar zoon, totdat zij in een bron veranderde, die haar naam draagt en
bij welke Bellerophon het gevleugelde paard Pegasus opving, terwijl
het zijn dorst leschte. De bron lag binnen de muren der acropolis van
Corinthus. Dichterlijk Peirenes asty en Pirenis Ephyre = Corinthus,
Peirenaios polos = Pegasus.

Pirisabora, sterke vesting in Babylonia, aan den Euphraat, ten
N. van Babylon.

Pirithous, Peirithoos, zoon van Zeus of Ixion en Dia. Op zijne
bruiloft met Hippodamea ontstond de geweldige strijd tusschen de
Centauren en Lapithen, daar eerstgenoemden de bruid en andere vrouwen
wilden ontvoeren. Later hielp hij Theseus bij het schaken van Helena,
hijzelf wilde Persephone ontvoeren en daalde daarvoor met Theseus in
de onderwereld af, doch Hades klonk hen aan een rots vast, waarvan
alleen Theseus na eenigen tijd door Heracles weder losgemaakt werd.

Pirus, Peiros, Pieros, hoofdriviertje van Achaia, dat zich ten W. van
Olenus in de golf van Patrae stortte.

Pirustae, Piroustai, roofziek volk in Illyris, dat zich in 168 in
den oorlog tegen Gentius bij de Rom. aansloot.

Pisa, Pisa, stad in Elis, even ten N. van den Alpheus nabij Olympia
gelegen. Pisa voerde met het landschap Elis een langen strijd over
het bestuur van het olympische tempelgebied, tot het de nederlaag
leed en verwoest werd (572).

Pisae, Pisai, nabij de samenvloeiing van den Anser en den Arnus
(Arno). De stad behoorde oorspronkelijk niet tot Etruria, waartoe
ze later gerekend wordt. Ze had reeds vroeg handel met Griekenland,
en een flinke marine, om zich tegen de ten N. wonende Liguriërs te
kunnen verdedigen. In 180 werden op haar gebied de kolonien Luna en
Luca aangelegd. Sedert Augustus is het rom. kolonie. In de nabijheid
zijn heete bronnen, aquae Pisanae. Thans Pisa.

Pisander, Peisandros, 1) van Camirus, episch dichter omstreeks
het midden der 7de v. a. der 6de eeuw. In zijne Herakleia werd
Heracles voor het eerst voorgesteld als de held, die met buitengewone
lichaamskracht begaafd, alleen met knots en leeuwenhuid gewapend,
zijne twaalf werken volbrengt. In den alexandrijnschen canon werd
hij na Homerus en Hesiodus genoemd.--2) Athener, de grootste ijveraar
voor de oligarchische omwenteling van 411. Na den val van de regeering
der 400, waartoe hij behoord had, vluchtte hij naar de Spartanen te
Decelea.--3) van Laranda, episch dichter onder Alexander Severus. Er
zijn nog fragmenten over.

Pisatis of Pisaea, Pisatis, Pisaia, het land van Pisa (z. a.), het
middengedeelte van Elis.

Pisaurum, Pisauron, oude stad in Umbria, in den ager Gallicus, aan
den mond van den Pisaurus, rom. kolonie sinds 184. Thans Pesaro.

Pisces, Ichthyes, het sterrenbeeld de Visschen. Men verhaalde, dat
het de visschen waren, die Isis of Derceto gered hadden, toen zij in
zee gevallen was.

Pisidia, Pisidia, bergachtig gewest op de Z.kust van Voor-Azië,
ten N. van Pamphylia, lang als een stuk hiervan beschouwd. De
inwoners, Pisidae, Pisidai, waren een dapper volk, dat, in zijn
bergen verschanst, lang alle vreemde overheersching afsloeg, en
slechts noode het hoofd boog voor Rome.

Pisidice, Peisidike, eene van de dochters van Pelias.

Pisistratus, Peisistratos, 1) zoon van Nestor en Anaxibia, vergezelde
Telemachus op zijne reis van Pylus naar Sparta.--2) Athener, zoon
van Hippocrates, uit het geslacht der Philaiden, bloedverwant
van Solon. Nadat deze uit Athene vertrokken was, trad P. in het
openbaar op (571), hij voegde zich bij de partij der Diacriërs, en
door zijne groote bekwaamheden werd hij weldra als de leider er van
erkend. Nadat hij eenmaal, vooral door de verovering van Nisaea, de
gunst van het volk verworven had, wist hij, onder voorwendsel dat hij
ternauwernood aan een aanslag zijner vijanden ontsnapt was, in weerwil
van Solon's tegenspraak, te bewerken dat hem een lijfwacht gegeven
werd, waarmede hij zich van de acropolis en van de alleenheerschappij
meester maakte (560). Doch weldra vereenigden zich de beide andere
partijen, de Pediaeërs onder Lycurgus en de Paraliërs onder den
Alcmaeonide Megacles, tegen hem; hij moest Athene verlaten en bleef
vijf jaar in ballingschap. Toen echter weder tusschen Lycurgus en
Megacles oneenigheid ontstond, bood laatstgenoemde aan P. de hand ter
verzoening en gaf hem zijne dochter ten huwelijk, en zoo kwam P. weder
in feestelijken optocht in de stad terug, begeleid, naar het heette,
door de godin Athena zelve, die door eene schoone en groote vrouw werd
voorgesteld. Na korten tijd geraakte hij weder met zijn schoonvader in
onmin, en weder moest hij uit de stad wijken; hij ging naar Eretria,
en nu duurde het elf jaar eer hij zich door bondgenootschappen met
Argos, Thebae e. a. genoeg versterkt had om een gewapenden inval in
Attica te wagen, die het gewenschte gevolg had; tot aan zijn dood
(528) bleef hij nu in het ongestoord bezit der regeering, die daarna
onbetwist op zijn zoon Hippias overging. Ofschoon hij in de laatste
periode eenigszins strenger regeerde, was zijne heerschappij ver van
drukkend, hij handhaafde recht en wet, hield de instellingen van Solon
in stand, bevorderde vooral de stoffelijke welvaart van het volk en
beschermde kunsten en wetenschappen. O. a. werden onder zijne regeering
voor het eerst de gedichten van Homerus tot een geheel vereenigd.

Piso, familienaam in de gens Calpurnia (Calpurnii no. 1-13).

Pissuthnes, Pissouthnes, satraap van Lydië, betoonde zich voor en
gedurende den peloponnesischen oorlog een vijand der Atheners. In 414
kwam hij in opstand tegen den koning en werd hij door Tissaphernes
gevangen genomen en ter dood gebracht.

Pistor, bakker, bijnaam aan Jupiter gegeven, omdat, volgens het aardige
verhaal van Ovidius, op zijne ingeving de belegerden op het Capitolium
aan de Galliërs brood toewierpen en hen daardoor in den waan brachten,
dat zij overvloed van spijs hadden.

Pistoria, Pistoria, stadje in het N. van Etruria; in de nabijheid
sneuvelde Catilina (62).

Pitane, Pitane, 1) vlek of buitenwijk van Sparta, met een tempel van
Artemis.--2) havenstad van Aeolis, tegenover Lesbus.

Pithecusa, Pithekousa, oude naam voor Aenaria, z. a.

Pithoigia, de eerste dag der Anthesteria (z. a.).

Pitholeon, een Rhodiër, die te Rome woonde, hij maakte onbeduidende
verzen, waarin hij Grieksch en Latijn dooreenmengde. Hij is identisch
met Pitholaus, z. Voltacilius Pitholaus, wiens naam door Horatius
eenigszins gewijzigd is, omdat die niet in de maat paste. Hij
beschimpte in zijn liederen Caesar.

Pithon of Python, Pithon, Peith., Pyth. 1) zoon van Agenor, bevelhebber
van een legerkorps bij Alexanders tocht naar Indië, waar hij als
stadhouder achtergelaten werd. Later nam hij deel aan de krijgstochten
van Antigonus; hij sneuvelde in den slag bij Gaza (312).--2) zoon van
Crateas, behoorde tot de lijfwacht van Alexander. Bij de verdeeling
van het rijk kreeg hij een deel van Medië, hij trok met Perdiccas naar
Aegypte en veroorzaakte mede den opstand, die diens dood ten gevolge
had. Daarop werd hij op voorstel van Ptolemaeus tot rijksbestuurder
benoemd (321), doch deze betrekking moest hij spoedig aan Antipater
afstaan. Zijne pogingen om in de oostelijke provinciën een eigen rijk
te stichten mislukten, hij moest Antigonus en Seleucus helpen bij
het beoorlogen van Eumenes, en daar hij in het leger van Antigonus
aanhangers zocht te winnen voor zijne persoonlijke bedoelingen,
liet deze hem dooden (316).

Pittacus, Pittakos, van Mytilene, een van de 7 wijzen van Griekenland,
wiens spreuk was: kairon gnothi, let op het juiste oogenblik, voerde
zijne medeburgers aan in den oorlog, dien zij met de Atheners, om
het bezit van Sigeum voerden, en behaalde door list eene overwinning
op den atheenschen veldheer Phrynon (607). In de later ontstane
burgertwisten stond hij, als hoofd der volkspartij, tegenover zijn
vroegeren vriend Alcaeus, eindelijk werd hij tot aesymnetes gekozen
(omstreeks 595), eene waardigheid, die hij 10 jaar lang met wijsheid
en rechtvaardigheid bekleedde en op 70-jarigen leeftijd vrijwillig
nederlegde. Sedert dien tijd schijnt hij zich van het openbare leven
teruggetrokken te hebben; tien jaar daarna stierf hij.

Pittheis, Aethra, dochter van Pittheus.

Pittheus, Pittheus, zoon van Pelops, koning van Troezen, grootvader
van Theseus, die bij hem werd opgevoed.

Pityocamptes, Pityokamptes, pijnboombuiger, bijnaam van Sinis (z. a.).

Pitys, Pitys, eene nimf, die door Pan bemind werd, en toen zij hem
niet konde ontvluchten, op haar gebed door de goden in een pijnboom
werd veranderd.

Pityus, g. -untis, Pityous, pijnboomstad, belangrijke grensstad in
Pontus, aan den N.O.-hoek van den Pontus Euxinus, aan den voet van
den Caucasus; in den lateren keizertijd ballingsoord.

Pityusa, Pityoussa = het pijnboomrijke, oude naam van Lampsacus,
van Salamis en van Chius.

Pityusae insulae, Pityoussai, pijnboomeilanden, op de kust van
Hispania, twee eilandjes, thans nog Pityusen geheeten: Ebusus (Iviza)
en Ophiusa = slangeneiland (Formentera).

Pius, zie Metelli no. 17 en 18 in de gens Caecilia en Antoninus Pius.

Placentia, thans Piacenza, aanzienlijke handelsplaats in Gallia
Cispadana aan de samenvloeiing van de Trebia met den Padus (Po). In
219, vóór het uitbreken van den tweeden punischen oorlog, stichtten de
Rom. te Placentia en te Cremona lat. koloniën. In 200 werd Plac. door
de Galliërs verwoest, doch spoedig daarop door de Rom. herbouwd,
en in 190 evenals Cremona met vele nieuwe kolonisten versterkt. In
90 kreeg de stad het Rom. burgerrecht.

Placia, Plakia, oude pelasgische volkplanting aan de Propontis,
ten O. van Cyzicus.

Placus, Plakos, oostelijke uitlooper van het Idagebergte. Aan den
voet daarvan lag Thebe.

Plaetoria (lex) van den volkstribuun M. Plaetorius, waarschijnlijk
in 242, v. a. na 227, dat een praetor binnen Rome niet meer dan twee
lictoren mocht hebben.

Plaetoria (lex), uit het jaar 191 of vroeger, waarbij jongelieden
beneden 25 jaar, die reeds sui iuris waren, toch onder curateele
gesteld werden. Zie curatio.

Plaetorii, plebejisch geslacht. 1) M. Plaetorius Cestianus, was in
66 te gelijk met Cicero praetor. In 69 trad hij op als aanklager van
Fonteius, die door Cicero verdedigd werd.--2) Plaetorius Rustianus
kwam na den slag bij Thapsus (46) te gelijk met Q. Metellus Scipio op
de vlucht om.--3) Plaetorius (Platorius) Nepos, vertrouwde van keizer
Hadrianus, doch in diens laatste regeeringsjaren uit achterdocht door
hem vervolgd.

Planasia, Planasia, eiland tusschen Corsica en Etruria, waarheen
Augustus' kleinzoon Agrippa Postumus verbannen werd.

Plancii. 1) Cn. Plancius, rom. ridder uit Atina, verdedigde als een
der aanzienlijkste publicani met nadruk hun verzoek om vermindering
van pacht (59).--2) Cn. Plancius, zoon van no. 1, diende eerst onder
Metellus op Creta, bewees later als quaestor van Macedonia groote
diensten aan Cicero in diens ballingschap en werd in 54 door hem in
een proces de ambitu met goed gevolg verdedigd. Zie Iuventii no. 3. In
46 leefde hij als aanhanger van Pompeius in ballingschap te Corcyra.

Planctae, Planktai, vuurspuwende en in rook gehulde rotsen, tegen
welke de schepen, door een onweerstaanbare strooming getrokken,
te pletter slaan. Zij bevinden zich volgens Homerus in de nabijheid
van Scylla en Charybdis, v. s. staan zij aan den westelijken ingang
der sicilische zeeëngte, v. a. zijn het de Aeolische of Liparische
eilanden. Zij worden dikwijls met de Symplegades verward.

Plancus, familienaam in de gens Munatia.

Plataeae, ook -taea, Plataiai, -taia, beroemde stad in Boeotia, aan de
Noordzijde van den Cithaeron. Plataeae stond vijandig tegenover Thebae
en sloot zich sedert ± 519 nauw bij Athene aan. Terwijl Thebe zich
aan de Perzen onderwierp, leverde Pl. in den slag bij Marathon (490)
1000 man hulptroepen aan de Atheners. Xerxes verwoestte de stad in
480 op aansporing der Thebanen. Bij de puinhoopen had in 479 de slag
plaats, waarin de perzische veldheer Mardonius sneuvelde en waartoe
de Plataeërs weder 600 man leverden. Pl. werd herbouwd en door de
Grieken ontslagen van Thebe's hegemonie. Na een vruchtelooze poging
der Thebanen om Plataeae te overrompelen, werd de stad in het begin
van den peloponnesischen oorlog, omdat zij zich niet tegen Athene
wilde verklaren, door de Spartanen ingesloten en na vergeefsche
pogingen om ze in te nemen door honger tot de overgaaf genoodzaakt
(427). Een deel der bevolking ontkwam en vestigde zich te Scione op
het schiereiland Pallene. In 383 werd Pl. nogmaals herbouwd, doch
in 372 door de Thebanen op nieuw verwoest. Onder macedonisch bestuur
herrees het weder.

Platanistas, eene ruimte bij Sparta, aan den Eurotas, met
plataanboomen beplant en met standbeelden van heroën versierd, en
door de spartaansche jongelingschap tot lichaamsoefeningen gebezigd.

Platea, Platea, eiland op de kust van Cyrenaïca.

Plato, Platon, 1) Athener, zoon van Ariston en Perictione,
geb. 427, aanvankelijk Aristocles genoemd, kreeg later door zijn
gymnastiekmeester Ariston of door Socrates den naam Plato, de
breede. Uit een edel geslacht gesproten, door de beste leermeesters
onderwezen, dichterlijk van natuur, beproefde hij reeds jong zijne
krachten in de poëzie, terwijl hij tevens kennis maakte met de stelsels
van Heraclitus, Parmenides, Anaxagoras e. a. Op zijn 20ste jaar
leerde hij Socrates kennen, van hun omgang is weinig bekend, alleen
weten wij, dat P. spoedig de voortreffelijkste leerling van Socrates
was en dat hij aan zijn leermeester met de grootste genegenheid en
eerbied verknocht was. Na den dood van Socrates ging hij vooreerst
met vele andere van diens aanhangers naar Megara, maar weldra ging
hij, door de zucht naar kennis gedreven, reizen doen naar Cyrene,
Aegypte en Italië. In Italië kwam hij in aanraking met de volgelingen
van Pythagoras, op Sicilië leerde hij door zijn vriend Dio den ouden
Dionysius kennen, wiens ongenade hij zich echter spoedig door zijne
vrijmoedigheid op den hals haalde en die hem als slaaf liet verkoopen
(z. Pollis). Door Anniceris losgekocht en naar Athene teruggekeerd
(388), begon hij zijne voordrachten in de Academie (z. a.), die hij de
volgende 20 jaar onafgebroken met den grootsten bijval voortzette. Toen
hij echter van Dio eene uitnoodiging ontving om naar Syracusae te
komen en daar als leider en raadsman van den jongen Dionysius op
te treden, nam hij die gaarne aan, daar zich nu, naar hij meende,
eene gunstige gelegenheid aanbood om door een wijsgeerig gevormd
vorst sommige van zijne theorieën in praktijk te doen brengen. De
zaak kwam echter geheel anders uit. Dio viel spoedig in ongenade
en werd verbannen en ook voor P. werden de toestanden te Syracusae
onhoudbaar. Met moeite kreeg hij verlof te vertrekken (365) en op een
latere reis naar Syracusae, ondernomen met het doel om eene verzoening
tusschen Dionysius en Dio te bewerken (361), kwam hij zelfs door het
wantrouwen van den tyran in levensgevaar en had hij zijn behoud alleen
aan den invloed van Archytas te danken. Het overige van zijn leven
wijdde hij nu uitsluitend aan het onderwijs der wijsbegeerte, totdat
hij, nog krachtig werkzaam als leeraar en schrijver, in den ouderdom
van 80 jaar overleed.--Te midden van de veelheid en afwisseling der
zinnelijk waarneembare voorwerpen zoekt P. het eene en onveranderlijke
in de idee (idea, eidos); de ideeën zijn nl. de geheel op zichzelf
staande eigenschappen der stoffelijke dingen, zelve niet aan stof,
tijd of plaats gebonden, zij zijn, hoewel geen afgetrokken begrippen,
toch niet zinnelijk waarneembaar, maar de kennis er van is alleen te
bereiken door de dialektiek (dialektike), de kunst, die leert van het
bizondere tot het algemeene op te klimmen en omgekeerd weder tot het
bizondere af te dalen. De individuën staan in betrekking met de ideeën
of zijn afbeeldingen er van, toch kent P. aan de ideeën zelf nu en
dan zekere mate van persoonlijkheid toe, en over de idee van het goede
spreekt hij als over de hoogste godheid zelf. De wereld is niet eeuwig,
maar door den schepper (demiourgos)  uit ongeordende stof (apeiron)
tot een goed geordend geheel (kosmos) gemaakt. De menschelijke ziel
is onsterfelijk en bestaat uit drie deelen: verstand (logistikon,
nous), moed (thymoeides), begeerte (epithymetikon). Het hoogste goed
bereikt men door het streven naar gelijkheid met het absoluut goede,
en daartoe moet ieder deel der ziel zijn eigenaardige deugden hebben,
resp. wijsheid, dapperheid en zelfbeheersching, die met elkander
vereenigd de hoogste deugd, rechtvaardigheid, vormen. Deze leer en
hare toepassingen op staatsinrichting, opvoeding, kunst, enz. heeft
P. gedurende eene bijna veertigjarige werkzaamheid onderwezen, deels
in gesprekken op de wijze van Socrates, deels in samenhangende
voordrachten, deels ook door zijne werken; deze laatste zijn,
naar men gelooft, alle bewaard gebleven, daarentegen zijn onder
die, welke zijn naam dragen, sommige zeker onecht; bijna alle zijn
geschreven in den vorm van gesprekken van Socrates. De belangrijkste
dialogoi zijn: Apologia, Kriton, Ion, Protagoras, Menon, Gorgias,
Euthydemos, Symposion (385), Phaidon, Politeia (ongeveer 380-370),
Phaidros, Timaios. Zijn laatste werk zijn de Nomoi. Hij werd in
de oudheid als de eerste der wijsgeeren beschouwd, en zijne leer,
hoewel uitgebreid en dikwijls gewijzigd, vond nog tot in de laatste
tijden van het heidendom talrijke aanhangers, totdat Iustinianus in
529 n. C. alle onderwijs in de wijsbegeerte verbood. Zijn opvolger
als hoofd der academie was Speusippus, de zoon zijner zuster.--2)
Athener, hooggeschat blijspeldichter, tijdgenoot van Aristophanes;
van zijne 28 stukken zijn talrijke fragmenten bewaard.

Platorius Nepos, zie Plaetorii no. 3.

Plautia of Plotia (lex) de vi, waarschijnlijk op verzoek van den consul
Q. Lutatius Catulus (Lutatii no. 5) door een volkstribuun Plautius in
78 gemaakt, ook wel lex Lutatia  geheeten, waarbij een afzonderlijke
rechtbank (quaestio perpetua) werd ingesteld ter bestraffing van
opstand, samenrotting, het vormen van benden gewapenden, het vernielen
van huizen, enz., hetgeen alles onder het begrip vis werd samengevat.

Plautia (lex), aangenomen na het jaar 77, waarbij aan de volgelingen
van Lepidus (Aemilii no. 3) vergund werd, in het vaderland terug te
keeren. De voorsteller van de wet is onbekend.

Plautia Papiria (lex), van de volkstribunen M. Plautius Silvanus en
C. Papirius Carbo, in 89, gaf aan de burgers van italische civitates
foederatae bezuiden den Po gelegenheid, zich, mits binnen 60 dagen,
bij den praetor urbanus als rom. burgers te doen inschrijven.

Plautiae leges, 1) iudiciaria, van den volkstribuun M. Plautius
Silvanus, 89, dat uit elke der 35 tribus door het volk 15 mannen als
rechters zouden gekozen worden.--2) lex Plautia agraria, zie Agrariae
(leges).

Plautii of Plotii. 1) C. Plautius Proculus,  consul in 358, streed met
succes tegen de Hernici.--2) C. Plautius Venno Hypsaeus,  consul in 347
en 341, streed in 341 tegen de Privernaten en Antiaten. In dat jaar
moesten hij en zijn ambtgenoot, nog voordat hun ambtsjaar verstreken
was, hunne waardigheid nederleggen, daar de senaat den op handen
zijnden latijnschen oorlog aan versche mannen wilde opdragen.--3)
C. Plautius Decianus, consul in 329 en 328, hield een zegetocht over de
Privernaten. Hij verschafte hun daarop het Romeinsche burgerrecht.--4)
C. Plautius, Venox bijgenaamd wegens het opsporen van aderen (venae)
voor een waterleiding in 312, was met App. Claudius (Caecus) censor
in 312. Toen er 18 maanden van hunne censuur verstreken waren, legde
Plautius zijn ambt neer; Claudius daarentegen bleef in functie,
om de groote bouwwerken, die hij onder handen had, de via Appia en
de aqua Appia, af te maken. Het verhaal van hun oneenigheden, en dat
Claudius Plautius zou om den tuin geleid hebben, is onhistorisch.--5)
M. Plautius Silvanus,  volkstribuun in 89; zie Plautiae leges.--6)
P. Plautius Hypsaeus, quaestor van Pompeius in 66, werd in 52 wegens
ambitus veroordeeld.--7) A. Plautius was ook in 66 legaat van Pompeius
en in 56 volkstribuun.--8) M. Plautius Silvanus, met Augustus consul
in het jaar 2, voerde onder Tiberius voorspoedig oorlog in Pannonia
en Dalmatia (6-9 n. C.). Als belooning verwierf hij de ornamenta
triumphalia. Hij is misschien dezelfde als Silvanus, die, wegens
geweld, tegen zijne vrouw gepleegd, onder Tiberius gedagvaard, zich de
aderen opende (24 n. C.).--9) Plautius Lateranus, onder Nero, werd in
de samenzwering van Piso betrokken en onderging met standvastigheid
den dood.--10) Plautius, rechtsgeleerde onder Vespasianus, van
wien verschillende geschriften in de Pandecten worden vermeld.--11)
A. Plautius veroverde als legatus Augusti pro praetore in 43 n. C. en
volgende jaren het zuidelijk gedeelte van Britannia, en vierde
in 47 eene ovatio; hij was de laatste, wien die eer te beurt viel,
zonder keizer te zijn of tot de keizerlijke familie te behooren.--12)
L. Plautius Plancus, z. Munatii no. 4.

Plautus (T. Maccius), te Sarsina in Umbria geboren ongeveer twee
en een halve eeuw vóór C. Hij kwam reeds vroeg naar Rome, waar hij
zich in eene ondergeschikte betrekking bij een troep tooneelspelers
verhuurde. Later, toen hij zijn fortuintje of zijne spaarpenningen
door speculaties verloren had, moest hij als bakkersknecht den kost
verdienen. Middelerwijl schreef hij blijspelen, waarvan nog een 20tal
overig is. Er waren er in de oudheid veel meer, maar de meeste daarvan
werden reeds vroeg voor onecht gehouden. De stukken, die over zijn,
zijn alle echt, de meeste zijn uit het begin van de 2de eeuw. De
meest bekende zijn: Amphitruo, Aulularia, Captivi, Miles Gloriosus,
Mostellaria, Pseudolus, Trinummus. Zij ontmoetten grooten bijval
en getuigen van groot talent. Evenals die zijner voorgangers Livius
Andronicus en Naevius zijn zij naar grieksche modellen bewerkt. Plautus
is echter geen slaafsch navolger of vertaler, maar bewerkt zijne stof
op vrijere manier, zoodat hij er eene Romeinsche kleur aan geeft. Zijn
taal is levendig, pikant door geestige antwoorden en woordspelingen,
terwijl tal van koddige toestanden en grappige tooneelen telkens de
lachspieren in beweging brengen. Plautus stierf in 184.

Plebiscitum, besluit in een concilium plebis genomen. De gelijkstelling
van plebiscita met leges geschiedde volgens de overlevering door de
lex Horatia Valeria (449), de lex Publilia (339), de lex Hortensia
(287). Zie echter Horatiae Valeriae (leges).

Plebs, het niet-patricische gedeelte van den rom. populus. Ze zijn
vrij, maar hebben oorspronkelijk geen deel aan het bestuur van den
staat. Gedeeltelijk zijn het landbouwers, en dan misschien ± 457
uit de cliënten ontstaan (zie clientes), gedeeltelijk is het dat
deel van de stedelijke bevolking, dat zich met handel en industrie
bezig hield. Door hare numerieke meerderheid en de macht, die zich
uit de onschendbaarheid der volkstribunen ontwikkelde, gelukte het
aan de plebs na langen en hardnekkigen strijd zich in de hoofdzaken
gelijkstelling met de patriciërs te verwerven, zelfs in sommige
opzichten (b.v. plebiscita, consulaat, censuur) voorrechten boven
den adel. Deze strijd liep af in 287, toen door de lex Hortensia de
plebiscita kracht van wet kregen voor het geheele volk. De afscheiding
der beide standen werd opgeheven door de lex Canuleia de conubio (445).

Plectrum, plektron, een staafje van hout, ivoor of metaal, waarmede
men bij het bespelen van de citer de snaren tokkelde.

Pleiades, Pliades, Pleiades, Pleiades, dochters van Atlas en Pleïone
of Aethra, die door den reus Orion vervolgd werden, totdat zij
op haar bidden door Zeus eerst in duiven (peleiades) veranderd en
later aan den sterrenhemel geplaatst werden. Daar schitteren zij als
het Zevengesternte (Vergiliae), met welks opkomst (einde April) de
gunstige tijd voor de scheepvaart begint, en dat door zijn ondergang
(26 October) de winterstormen aankondigt.--V. a. waren zij onder de
sterren opgenomen, nadat zij zich van het leven beroofd hadden uit
smart over den dood harer zusters, de Hyaden, of over het lot van
haar vader.

Pleias, Pleias, een groep van 7 treurspeldichters, die in den
alexandrijnschen tijd onder Ptolemaeus II bloeiden.

Pleïone, Pleione, dochter van Oceanus en Tethys, bij Atlas moeder
van de Pleiades.

Pleminius (Q.), legatus van P. Cornelius Scipio, gedroeg zich
in 205 als bevelhebber van Locri zeer wreed jegens de bevolking
(zie Sergii no. 2). Door de Locrensers bij den senaat aangeklaagd,
werd hij naar Rome gevoerd en daar gevangen gehouden. In 194 had hij
een plan beraamd, om de stad op vele plaatsen tegelijk in brand te
laten steken, om in de verwarring te kunnen ontsnappen. Het plan werd
verraden en Pleminius gedood.

Plemmyrium, Plemmyrion, kaap op Sicilia, juist aan den mond der haven
van Syracusae, tegenover Ortygia.

Plemochon, een plengoffer, waarmede de viering der eleusinische
mysteriën besloten werd. Men gebruikte daarvoor schalen van
eigenaardigen vorm en plengde uit de eene naar het Oosten, uit de
andere naar het Westen.

Plethrum, plethron, het zesde deel van een stadium.

Pleumoxii, klein belgisch volk, waarschijnlijk in de tegenw. provincie
Westvlaanderen.

Pleuron, Pleuron, zeer oude aetolische stad, ten W. van Calydon, door
Demetrius Poliorcetes verwoest, waarop de inwoners iets noordelijker
een Nieuw-Pleuron bouwden, waarvan de ruïnen nog over zijn.

Plexippus, Plexippos, 1) zoon van den arcadischen koning Choricus,
uitvinder van het worstelen.--2) oom van Meleager, die hem bij de
calydonische jacht doodde.

Plinii. 1) C. Plinius Secundus, ter onderscheiding van no. 2 maior
bijgenaamd, in 23 na C. te Novum Comum (Como) geboren, bekleedde
verschillende ambten in Germania, Hispania en Italia en was bij
keizer Vespasianus zeer gezien. Bij de uitbarsting van den Vesuvius
in 79 was hij admiraal van de te Misenum gestationneerde vloot der
Tyrrheensche zee. Bij zijne pogingen om menschenlevens te redden en
de uitbarstingsverschijnselen te bestudeeren, kwam hij zelf om, in de
nabijheid van Stabiae. Hij had den naam, suae aetatis doctissimus te
zijn, en heeft dan ook veel geschreven, waarvan echter nog slechts
één groot werk over is: Naturalis historiae of Naturae historiarum
l. XXXVII, eene encyclopedie, die van zijn rustelooze werkzaamheid en
veelzijdigheid getuigt, doch tevens bewijst, dat hij meer verzamelaar
was dan streng wetenschappelijk onderzoeker.--2) C. Plinius Caecilius
Secundus, bijgenaamd minor, geb. te Novum Comum in 62 na C., neef en
aangenomen zoon van no. 1 en onder diens oogen opgevoed, leerling van
Quintilianus, was een der beminnelijkste en rechtschapenste mannen
van zijn tijd, een talentvol redenaar, een voorstander der letteren
en een trouw vriend van Traianus. Er bestaat van hem eene belangrijke
en lezenswaarde verzameling brieven, waaronder ook eene ambtelijke
correspondentie, die hij als stadhouder der provincie Bithynia-Pontus
met den keizer voerde (111-113), alsmede eene lofrede (Panegyricus)
op den keizer. Van de briefwisseling van Plinius met keizer Traianus
is vooral beroemd Plinius' brief omtrent de Christenen, en Traianus'
antwoord daarop. Ten onrechte heeft men aan de echtheid dezer brieven
getwijfeld. Waarschijnlijk stierf Plinius omstreeks 114.

Plinthine, Plinthine, westelijke grensstad in Beneden-Aegypte aan de
naar de stad genoemde golf.

Plistarchus, Pleistarchos, zoon van Leonidas, neef en pupil van
Pausanias no. 1.

Plisthenes, Pleisthenes, vader, zoon of broeder van Atreus, v. s. vader
van Agamemnon en Menelaus, z. Atreus.

Plisthenidas, Pleisthenides, Agamemnon of Menelaus, als zonen van
Plisthenes.

Plistia, vlek in Samnium, aan de Campaansche grens, in een dal tusschen
de bergen Tifata en Taburnus.

Plistoanax, Pleistoanax, -tonax, zoon van Pausanias no. 1, volgde
nog als kind Plistarchus als koning van Sparta op. Hij was nog zeer
jong, toen hij met Cleandridas een inval in Attica deed (446), en
daar Pericles hen bewoog terug te trekken, werd Cleandridas ter dood
veroordeeld, P. echter beboet en verbannen. Eerst 19 jaar later werd
hij op bevel van het delphisch orakel teruggeroepen; hij deed zijn
best een einde aan den peloponnesischen oorlog te maken en sloot in
421 met Nicias den vrede. Hij stierf in 408.

Plistus, Pleistos, riviertje in Phocis, waarin het water der bron
Castalia vloeide en dat zich in de golf van Crisa stortte.

Plotae, Plotai = Strophades.

Plotiae (leges), zie Plautiae (leges).

Plotii, ook wel Plautii geschreven, rom. geslacht, waarvan het
meest bekend is 1) Plotius Tucca, dichter en vriend van Vergilius,
die met L. Varius de uitgaaf der Aeneis bezorgde.--2) Marius Plotius
Sacerdos, een latijnsch grammaticus uit den tijd van Diocletianus,
van wien een weinig belangrijke ars grammatica in 3 boeken over is;
het derde boek handelt over de metriek.

Plotina (Pompeia), de geprezene echtgenoote van keizer Traianus, wien
zij met raad en daad ter zijde stond om hem den last der regeering
te helpen torschen. Aan haar vooral had Hadrianus zijne adoptie
door Tr. te danken; hij eerde haar dan ook na haar dood (122) door
een tempel.

Plotinus, Plotinos, van Lycopolis, geb. 205 na C., werd in 232 leerling
van Ammonius Saccas, volgde 10 jaar later het leger van Gordianus
naar Perzië om met de oostersche wijsbegeerte bekend te worden, welk
doel hij echter door den ongelukkigen afloop van dien krijgstocht niet
bereikte. In 244 trad hij als leeraar der neo-platonische wijsbegeerte
te Rome op, waar hij door zijn geestdrift en zijne strenge zeden vele
leerlingen vond. Zelfs wist hij bijna van Gallienus de vergunning
te verkrijgen, om in Campania eene nieuwe stad, Platonopolis, te
stichten, waar men geheel naar de wetten van Plato zoude leven,
doch dit plan mislukte door velerlei tegenwerking. Hij stierf in
270. Zijne 54 verhandelingen, het beste dat over de neo-platonische
leer geschreven is, door zijn leerling en biograaf Porphyrius in 6
Enneaden uitgegeven, bevatten vele gedachten die door latere, ook
christelijke, schrijvers zijn opgenomen en uitgewerkt.

Plynteria, eene plechtigheid, die te Athene den 25en Thargelion plaats
had; een zeer oud beeld van Athena Polias werd dan gesluierd naar het
strand gebracht en in zee afgewasschen. De dag werd als een treurdag
beschouwd, waarop men geen zaak van belang begon.

Plutarchus, Ploutarchos, 1) tyran van Eretria, die de hulp der Atheners
inriep tegen Clitarchus, die door Philippus van Macedonië gesteund
werd. Een atheensch leger onder Phocion herstelde hem in de regeering
(350), maar om zijn verraderlijk gedrag liet men hem verder aan zijn
lot over en weldra werd hij weder verdreven.--2) van Chaeronea,
studeerde te Athene en kwam, na Griekenland en Italië bereisd te
hebben, te Rome, waar hij de gunst van Traianus en Hadrianus genoot;
hij werd consul en kreeg een soort oppertoezicht over alle magistraten
van Griekenland, tegen het einde van zijn leven werd hij procurator
van Griekenland. Hij stierf in zijne geboortestad als priester van
Apollo, ongeveer 70 jaar oud, omstreeks 120 na C. Van zijne werken
zijn vooral bekend de biografieën, Bioi paralleloi, waarin telkens
op de levensbeschrijving van een Griek die van een Romein, en daarna
meestal eene vergelijking (synkrisis) tusschen beiden volgt; wij
bezitten daarvan nog 23 paren en 4 alleenstaande. De onpartijdigheid
van den schrijver en de liefde, waarmede hij zijn onderwerp behandelt,
maken de levensbeschrijvingen tot eene aantrekkelijke lectuur, ofschoon
hij zonder eenige kritiek alle mogelijke bizonderheden betreffende
de beschreven personen mededeelt, en allerlei anekdoten opneemt,
die dikwijls meer zedekundige strekking dan geschiedkundige waarde
hebben. Bovendien zijn nog van hem bewaard gebleven een zeventigtal
verhandelingen op het gebied van zedekunde, wijsbegeerte, letterkunde,
antiquiteiten, enz., die in weerwil van hun verschillenden inhoud den
gemeenschappelijken titel van Ethika, Moralia, dragen. In al zijne
werken toont hij zich een beschaafd en buitengewoon belezen man,
die met recht een van de beste schrijvers van zijn tijd genoemd is.

Pluteus, houten scherm op raderen, bij belegeringen gebruikt om
soldaten of werklieden tegen pijlen enz. te dekken.

Pluto, Plouton, z. Hades.

Pluvius, regengever, bijnaam, waaronder Jupiter bij langdurige droogte
te Rome werd aangeroepen.

Pnyx, Pnyx, heuvel binnen Athene, ten W. van de Acropolis, plaats
der volksvergaderingen.

Podalirius, Podaleirios, z. Machaon. Op de terugreis van Troje door
een storm naar de kust van Carië gedreven, vestigde hij zich daar
metterwoon.

Podarces, Podarkes, 1) z. Priamus.--2) zoon van Iphicles, na den
dood van zijn broeder Protesilaus voor Troje aanvoerder der troepen
uit Phylace.

Podarge, Podarge, eene van de Harpyieën.

Podium, balcon in den circus enz. Zie Amphitheatrum.

Poeantiades, Poiantiades, Philoctetes, zoon van Poeas.

Poeas, Poias, een van de Argonauten, vriend van Heracles en vader van
Philoctetes. V. s. had hij met zijn zoon den brandstapel voor Heracles
aangestoken en daarvoor diens boog en pijlen ten geschenke gekregen.

Poecile, Poikile, zuilengalerij te Athene (z. a.).

Poeni, naam waarmede de Carthagers bij de Rom. genoemd werden.

Poeninus mons, zie Alpes.

Poetelia (lex), de ambitu, van den volkstribuun C. Poetelius in 358,
de eerste wet, die ambitus strafbaar stelde.

Poetelia Papiria (lex) van 326, van de consuls C. Poetelius
Libo Visolus en L. Papirius Mugillanus, ut pecuniae creditae bona
debitoris, non corpus obnoxium esset. Tengevolge hiervan kon wel het
vermogen, maar niet langer de persoon des schuldenaars voor schulden
aansprakelijk gesteld worden. Het nexum (z. a.) verviel nu, en de
schuldeischer moest nu den schuldenaar voor den praetor brengen. Liet
nu de praetor de addictio (z. a.) volgen, dan kwam de schuldenaar
als addictus in de macht van den eischer. Ook dan wordt hij wel eens
nexus of vinctus genoemd.

Poetelii, rom. geslacht, bijna alleen bekend door een paar wetten.

Poetovio, sterke vesting aan den Dravus, in Pannonia, dicht bij de
grens van Noricum; in den vroegen keizertijd een der hoofdkwartieren
van de pannonische legers.

Pogon, Pogon, haven van Troezen in Argolis.

Poikilmata, Poikiliai, beeld- of snijwerk ter versiering van muren
en plafonds, v. a. stukadoorwerk.

Pola, Pola, thans nog zoo geheeten, oude, drukke handelsstad aan de
Adriatische zee in Istria. Men vindt er nog aanzienlijke overblijfselen
van rom. bouwwerken.

Polemarchos, 1) te Athene de derde archont (z. archontes).--2) te
Sparta de hoogste officier na den koning, later de bevelhebber eener
mora.--3) in de steden van Boeotië en van het aetolisch verbond de
hoogste burgerlijke overheden.

Polemo, Polemon, 1) zoon van Andromenes, werd met zijne drie broeders
van medeplichtigheid aan de samenzwering van Philotas tegen Alexander
verdacht; hij vluchtte, doch nadat zijn broeder Amyntas (no. 2)
vrijgesproken was, keerde hij terug. Na den dood van Alexander behoorde
hij tot de partij van Perdiccas.--2) zoon van Megacles, onder Alexander
bevelhebber der bezetting van Pelusium.--3) zoon van Theramenes,
onder Alexander bevelhebber der vloot in Aegypte.--4) van Laodicea,
werd door Antonius tot belooning voor bewezen diensten met een deel
van Pontus begiftigd (39), later veroverde hij op bevel van Agrippa
geheel Pontus en werd hij met de regeering daarover beloond, ook had
hij reeds Klein-Armenië gekregen en eindelijk werd hij door Augustus
ook koning van Bosporus gemaakt (14).--5) zoon van den vorigen, werd na
den dood van zijne moeder Pythodoris, die sedert den dood van Pol. I
de regeering in handen gehad had, door Caligula als koning erkend (38
na C.), doch een deel van zijn rijk (Bosporus) werd hem door Claudius
(41), het overige door Nero ontnomen (63).--6) Athener, wijdde zich,
nadat hij een zeer losbandig leven geleid had, met grooten ijver aan
de studie der wijsbegeerte en stond na den dood van zijn leermeester
Xenocrates aan het hoofd der academie (314-270). Hij beval vooral een
leven in overeenstemming met de natuur aan; de dialektiek stond bij hem
op den achtergrond.--7) ho periegetes, geb. in Troas, maar atheensch
burger, beschreef in zijne op grondig onderzoek berustende en door
latere schrijvers dikwijls aangehaalde werken de plaatsen, gebouwen,
kunstwerken en vooral inscripties (vandaar zijn bijnaam stelokopas),
die hij op zijne vele reizen te zien kreeg. Hij leefde ten tijde van
Ptolemaeus V.--8) Antonius P., van Laodicea, geb. omstreeks 86 n. C.,
sophist, gaf onder Traianus en later met grooten bijval te Smyrna
onderwijs, ook kwam hij verscheiden malen als gezant naar Rome. Om aan
de kwellingen van de jicht te ontkomen, liet hij zich in een grafkelder
opsluiten, waar hij den hongerdood stierf. Twee lijkredenen van hem
zijn bewaard. Hij is waarschijnlijk ook de schrijver van een grieksch
werkje over gelaatkunde, dat bewaard gebleven is.

Polemonium, Polemonion, stad op de kust van Pontus, op de plaats van
het oude Side gesticht door koning Polemo I (zie Polemo no. 4). Naar
de stad werd het middelste gedeelte van Pontus Pontus Polemoniacus
genoemd.

Poletai, te Athene 10 beambten, die de verpachtingen en verkoopingen
der eigendommen van den staat bezorgden.

Polias, Polias, bijnaam van Athena als stedenbeschermster, in welke
hoedanigheid zij vooral te Athene vereerd werd.

Polichne, Polichne, 1) stad in het N. O. van Laconica.--2) stad
in het N. van Messenia, ten W. van Andania.--3) stad op het eiland
Chius.--4) stad op Creta bij Cydonia.--5) stad in aziatisch Ionia
nabij Clazomenae.

Poliorcetes, Poliorketes, bijnaam van Demetrius no. 1.

Polis, Polis, sterkte der ozolische Locriërs op de aetolische grenzen,
in het gebied van Hyaea.

Polites, Polites, 1) zoon van Priamus en Hecabe, uitmuntend door
zijne snelheid in het loopen. Bij de verovering der stad werd hij
voor de oogen van zijn vader door Neoptolemus gedood.--2) een van de
tochtgenooten van Odysseus. Zie Lybas.

Politorium, oude latijnsche stad, door Ancus Marcius veroverd en
verwoest.

Poliuchus, Poliouchos = Polias.

Pollentia, 1) stad in het N. van Picenum = Urbs Salvia.--2) stad der
Bagienni (Bagenni) in Liguria.--3) rom. kolonie op het eil. Balearis
maior.

Pollex als rom. maat = 1/12 voet.

Pollicem premere, vertere. Wanneer een gladiator in een tweestrijd
wel gevallen, maar niet doodelijk gewond was, en door het opsteken
van den wijsvinger de toeschouwers om lijfsbehoud smeekte, en deze
zich lieten vermurwen, dan staken zij de vuist omhoog met ingesloten
duim, pollice presso; strekte daarentegen het publiek de vlakke hand
uit met den duim naar omlaag gekeerd, pollice verso, dan moest de
overwinnaar den overwonnene den doodsteek toebrengen.

Pollio, zie Asinii en Vedius.

Pollis, Pollis, Spartaan, werd als gezant naar Dionysius van
Syracuse gezonden, en liet zich door dezen overreden om Plato op
zijne terugreis mede te nemen en op Aegina als slaaf te verkoopen
(388). Als bevelhebber eener spartaansche vloot werd hij door Chabrias
bij Naxus verslagen (376). Hij kwam om bij de verwoesting van Helice
door een aardbeving (373).

Pollux, Polydeukes, 1) z. Dioscuri.--2) Iulius P., van Naucratis,
door Commodus tot leeraar der rhetorica te Athene aangesteld, schreef
o. a. een woordenboek, Onomastikon, dat voor de kennis van grieksche
taal en oudheden van belang is.

Polus, Polos, 1) van Agrigentum, sophist uit de school van Gorgias,
door Plato gegispt om zijn al te gekunstelden stijl.--2) leerling
van Empedocles, schrijver van een werk over de rechtvaardigheid.--3)
tooneelspeler te Athene ten tijde van Demosthenes.

Polyaenus, Polyainos, 1) van Lampsacus, een wiskundige, die deze studie
echter geheel opgaf, toen hij een leerling van Epicurus geworden
was.--2) Macedoniër, schrijver van een werk, getiteld Strategemata,
dat echter niet alleen krijgslisten, maar ook een aantal daden van
list en bedrog op ieder ander gebied beschrijft. Het werk is opgedragen
aan M. Aurelius en L. Verus.

Polyanthes, Polyanthes, Corinthiër, in den peloponnesischen oorlog
(413) bevelhebber eener vloot, later een van de leiders der
anti-spartaansche partij te Corinthe.

Polybiades, Polybiades, opvolger van Agesipolis als bevelhebber van
het spartaansche leger in den oorlog tegen Olynthus; door honger
noodzaakte hij de Olynthiërs om vrede te vragen (380).

Polybius, Polybios, 1) van Megalopolis, zoon van Lycortas,
geb. omstreeks 201, reeds vroeg onder de leiding van zijn vader
en diens vriend Philopoemen tot staatsman en veldheer gevormd. Met
hart en ziel toegewijd aan de belangen van het achaeïsch verbond,
voorzag hij wel de gevaren, die van den kant van Rome dreigden, in
den oorlog tusschen Rome en Macedonië ried hij als hipparch strenge
onzijdigheid aan, maar na den val van Perseus zag hij in dat men
zich niet op dit standpunt konde houden, en daar de romeinschgezinde
partij weldra de overhand kreeg, moest hij zich terugtrekken. Bij
de Rom. om zijne vroegere houding verdacht, behoorde hij tot de 1000
Achaeërs, die in 166 als gijzelaars naar Rome medegenomen werden. In
het huis van Aemilius Paullus opgenomen, in vriendschappelijk
verkeer met de voornaamste Romeinen, voelde hij langzamerhand zijne
vroegere vijandschap plaats maken voor bewondering, en kwam hij
tot de overtuiging, dat, bij de goed geordende staatsregeling en
legerorganisatie der Romeinen, hunne macht, vooral voor zijn door
partijstrijd verdeeld vaderland, onweerstaanbaar moest zijn. In 150
kreeg hij, evenals de andere gijzelaars, door bemiddeling van zijn
vriend Scipio Aemilianus vergunning om naar zijn vaderland terug te
keeren, maar reeds een jaar later volgde hij hem naar Africa, waar
hij hem bij de belegering van Carthago vele diensten bewees. Kort na
de verovering van Corinthe keerde hij naar de Peloponnesus terug, en
door zijn invloed wist hij in vele gevallen het lot der overwonnenen
te verzachten. Van de Romeinen kreeg hij de opdracht de verschillende
steden te bezoeken, den nieuwen regeeringsvorm te helpen invoeren,
en het volk voor de nieuwe toestanden te winnen, een opdracht, die
hij tot groote tevredenheid van alle partijen vervulde. Misschien
was het door deze bemoeiingen dat hij op de gedachte kwam een werk
te schrijven, dat zijne landgenooten tot berusting zou aansporen
door hen te wijzen op de natuurlijke en onvermijdelijke toeneming
van de rom. macht, en hun de oorzaken daarvan aan te toonen. Dit plan
bracht hij, terwijl hij te Rome woonde en meermalen ten dienste er van
reizen deed, ten uitvoer door het beschrijven der rom. geschiedenis
sedert het begin van den tweeden punischen oorlog tot de inneming van
Corinthe. Nadat dit werk voltooid was, keerde hij naar Griekenland
terug, waar hij in 120 aan de gevolgen van een val van zijn paard
overleed.--Zijn werk, dat van veel politieke kennis en zorgvuldige
bronnenstudie getuigt, is het eerste voorbeeld van eene pragmatische
behandeling der geschiedenis--de uitdrukking pragmatike historia is
van hemzelf,--daar hij niet slechts de gebeurtenissen vermeldt, maar
ook oorzaken en gevolgen er van nauwkeurig mededeelt. Zijn dikwijls
ruwe stijl, niet gevormd door rhetorische studiën, is niet zonder
grond door sommigen soldatenstijl genoemd. Van de 40 boeken, waaruit
zijne geschiedenis oorspronkelijk bestond, zijn alleen de eerste 5
volledig bewaard gebleven.--2) geleerd en invloedrijk vrijgelatene
van Claudius, wien hij bij zijne studiën behulpzaam was.

Polybus, Polybos, 1) koning van Corinthe, bij wien Oedipus opgevoed
werd.--2) koning van Thebe in Aegypte, die Menelaus gastvrij
ontving.--3) koning van Sicyon, grootvader van Adrastus.

Polycaste, Polykaste, dochter van Nestor, v. s. gemalin van Telemachus.

Polycletus, Polykleitos, van Sicyon, beroemd beeldhouwer,
jongere tijdgenoot van Phidias, dien hij nog overtrof wat betreft
nauwkeurigheid en getrouwheid aan de natuur, terwijl hij daarentegen
in phantasie zijn mindere was en hem dus in het maken van godenbeelden
niet konde evenaren. De Herakop, op blz. 305 afgebeeld, is misschien
eene copie naar P.'s beroemd Herabeeld. Andere bekende beelden zijn
de Diadumenus, de Doryphorus en zijn Amazone, waarvan copiën over
zijn. Een geschrift van hem, Kanon, handelde over proporties, ter
verklaring van zijn Doryphorus.

Polyclitus, Polykleitos, een van de invloedrijkste vrijgelatenen van
keizer Nero, die een zeer verderfelijken invloed op hem uitoefende. Hij
werd in 61 n. C. met een buitengewone volmacht naar Britannia gezonden,
om een onderzoek in te stellen naar het bestuur van den stadhouder
Suetonius Paulinus en naar den toestand van de provincie. Als gevolg
hiervan werd Suetonius teruggeroepen.

Polycrates, Polykrates, 1) van Samus, wierp zich, na omverwerping
van de bestaande aristocratie, tot alleenheerscher op, waarbij hij
eerst door zijne broeders Syloson en Pantagnotus geholpen werd,
die hij echter spoedig op den achtergrond drong. Hij was bekend
door zijn rijkdom, macht en voortdurend geluk, hij omgaf zich met
aziatische weelde, dichters, o. a. Anacreon, werden gastvrij door hem
ontvangen, verder verschafte hij zich een groote vloot en maakte hij
Samus tot de aanzienlijkste zeemogendheid in de Aegaeïsche zee. Doch
toen zijne vloot, aan Cambyses te hulp gezonden, van hem afviel, was
het met de heerschappij ter zee gedaan, hoewel hij de opstandelingen
onderwierp. In 522 werd hij door den satraap Oroetes, wien hij bij
zijne eerzuchtige plannen in den weg stond, verraderlijk naar Magnesia
gelokt en daar gekruisigd.--2) atheensch sophist, die eenige jaren na
den dood van Socrates diens veroordeeling in een geschrift trachtte
te rechtvaardigen.

Polycritus, Polykritos, van Mende, geneesheer aan het hof van
Artaxerxes Mnemon. Of deze, of een naamgenoot van hem was de schrijver
van een uitvoerige geschiedenis van Sicilië, die verloren gegaan is.

Polydamas, Polydamas, 1) trojaansch held en waarzegger, uitmuntend
door wijsheid en welsprekendheid, vriend en raadsman van Hector.--2)
officier van Alexander d. G., die, hoewel een vertrouwd vriend van
Parmenio, het bevel om hem te dooden naar Medië overbracht. Parmenio
werd verraderlijk overvallen en afgemaakt.

Polydectes, Polydektes, 1) of Polydegmon, die velen opneemt, bijnaam
van Hades.--2) koning van Seriphus, z. Perseus.--3) koning van Sparta,
broeder van den wetgever Lycurgus.

Polydeuces, Polydeukes = Pollux.

Polydora, Polydora, dochter van Meleager, door sommigen de gemalin
van Protesilaus genoemd in plaats van Laodamia no. 2.

Polydorus, Polydoros, 1) zoon van Cadmus en Harmonia, vader van
Labdacus.--2) jongste zoon van Priamus bij Laothoë, door Achilles
gedood. In andere verhalen is zijne moeder Hecabe, en wordt hij
tegen het einde van den trojaanschen oorlog door zijn vader aan den
thracischen koning Polymestor toevertrouwd. Begeerig naar de groote
schatten, die Priamus zijn zoon had medegegeven, doodt Polymestor hem
na den val van Troje en werpt zijn lijk in zee, het wordt echter op
het strand geworpen en toevallig door Hecabe gevonden en herkend,
die nu uit wraak Polymestor de oogen uitsteekt en zijne kinderen
doodt.--V. a. was zijne zuster Ilione de gemalin van Polymestor en had
zij P. buiten weten van haar echtgenoot verwisseld met haar eigen kind,
Deïpylus of Deïphilus. Toen nu de Grieken van Polymestor eischten,
dat hij P. zou dooden, en hem daarvoor een huwelijk met Agamemnon's
dochter Electra en groote geschenken beloofden, doodde hij zijn
eigen zoon, later werd hij door P. met de hulp van Ilione gedood.--De
pijlen waarmede P. gedood was, groeiden boven zijn graf tot een dicht
myrtenbosch op.--3) zoon van Hippomedon, een van de epigonen.--4)
koning van Sparta in den eersten messenischen oorlog.--5) broeder
en opvolger van Iason van Pherae, stierf kort na het aanvaarden der
regeering plotseling, naar men meende door de hand van zijn broeder
Polyphron.--6) een van de drie beeldhouwers van de Laocoongroep,
z. Laocoon.

Polyeuctus, Polyeuktos, atheensch staatsman en redenaar, vriend en
partijgenoot van Demosthenes, was betrokken in het proces betreffende
het geld van Harpalus.

Polygnotus, Polygnotos, van Thasus, zoon van Aglaophon, een der
beroemdste schilders van Griekenland, vriend van Cimon, door de
Atheners wegens zijn talent met het burgerrecht begiftigd. Zijne
werken overtroffen die van zijne voorgangers in natuurlijkheid en
ongedwongenheid. Onder zijne groote schilderijen zijn vooral beroemd
de slag bij Marathon in de Poikile Stoa te Athene en de verovering
van Troje te Delphi.

Polyhymnia, Polymnia, Muze der hymnen-dichtkunst, wordt afgebeeld met
ernstige gelaatstrekken en een nauwsluitend kleed, maar gewoonlijk
zonder bepaalde attributen.

Polyidus, Polyidos, -eidos, 1) achterkleinzoon van Melampus, beroemd
waarzegger, z. Glaucus no. 4.--2) beroemd dithyrambendichter in de
eerste helft der 4de eeuw; ook als treurspeldichter wordt hij genoemd.

Polym(n)estor, Polym(n)estor, z. Polydorus no. 2.

Polymnestus, Polymnestos, 1) vader van Battus, den stichter van
Cyrene.--2) van Colophon, een van de oudste dichters van liederen, die
bij de fluit gezongen werden en van de daarbij behoorende fluitmuziek
(aulodia, z. tibia). Hij leefde in het midden der 7de eeuw. Dat hij
berucht zou zijn geweest om zijne onzedelijke gedichten, en derhalve
zulke gedichten Polymnesteia genoemd werden, berust op een verkeerde
interpretatie van een antieken tekst.

Polymnia = Polyhymnia.

Polymnis, Polymnis, Thebaan, vader van Epaminondas.

Polynices, Polyneikes, zoon van Oedipus en Iocaste, broeder van
Eteocles (z. a.), schoonzoon van Adrastus (z. a.).

Polyperchon = Polysperchon.

Polypemon, Polypemon, de eigenlijke naam van Procrustes.

Polyphemus, Polyphemos, 1) vriend van Heracles, met wiens zuster hij
gehuwd was, nam aan den Argonautentocht deel, maar werd met Heracles
in Mysië achtergelaten. Hij stichtte er de stad Cius en sneuvelde
later tegen de Chalybiërs.--2) zoon van Poseidon en de nimf Thoosa,
Cycloop, met één oog in het midden van zijn voorhoofd. Toen Odysseus
en diens makkers in zijn land aangekomen waren en bij ongeluk in zijne
woning een schuilplaats gezocht hadden, hield hij hen opgesloten en
verslond hij 's morgens en 's avonds twee van hen. Nadat dit reeds
driemaal geschied was, gelukte het Odysseus hem dronken te maken
en stak hij hem in den slaap zijn eenig oog uit met een gloeiend
gemaakten puntigen paal. Daarop ontsnapten zij met het vee van den
Cycloop, die echter bijna nog hun schip door het werpen van groote
rotsblokken verbrijzelde.--Zie ook Acis.

Polyphontes, Polyphontes, een Heraclide, die koning Cresphontes van
Messenië doodde, daarna diens weduwe Merope tot een huwelijk dwong
en zich van de regeering meester maakte, maar later door Aepytus
gedood werd.

Polypoetes, Polypoites, z. Leonteus.

Poly(s)perchon, Poly(s)perchon, veldheer onder Alexander d. G., dien
hij op al zijne tochten vergezelde. Na den dood van Alexander nam hij
eenigen tijd voor Antipater gedurende diens afwezigheid de regeering
over Macedonië waar, en toen Antipater stierf, benoemde hij P. tot
zijn opvolger (319). Hierover ontevreden, verbond zich Cassander met
Antigonus en Ptolemaeus, en P. zocht nu voornamelijk steun bij de
democratische partij in Griekenland en wist ook Olympias (z. a.) voor
zijne belangen te winnen. Een tocht naar Griekenland liep ongelukkig
voor hem af, terwijl Cassander (z. a.) zich in zijne afwezigheid in
Macedonië vestigde. P. verbond zich nu na afwisselende gevechten met
Antigonus, hield zich in de Peloponnesus tegen Cassander staande, en
kwam eindelijk naar Macedonië terug (317), maar het duurde niet lang,
of hij moest weder voor Cassander vluchten. Na eenige pogingen om
in de Peloponnesus eene onafhankelijke regeering te vestigen, stelde
P. zich aan het hoofd der partij van Heracles, den zoon van Alexander
en Barsine; door de Aetoliërs geholpen, rukte hij op Macedonië aan,
maar toen hij zich door de beloften van Cassander liet overhalen om
Heracles te vermoorden (309), vielen al zijne aanhangers van hem
af. Toch wist hij een groot gedeelte van de Peloponnesus terug te
veroveren; in 303 verloor hij echter alles behalve Messenië, waar
hij waarschijnlijk spoedig gestorven is.

Polyxena, Polyxene, jongste dochter van Priamus en Hecabe, werd na
de inneming van Troje op het graf van Achilles geofferd. Uit liefde
voor haar zou Achilles beloofd hebben tot de Trojanen over te gaan
of den vrede te bewerken, maar toen hij voor het huwelijk of voor de
vredesonderhandelingen in de stad kwam, werd hij verraderlijk door
Paris gedood. Bij de verdeeling van den buit verscheen nu zijn schim en
eischte het offer van P.--V. a. was omgekeerd P. op Achilles verliefd
geweest en doodde zij zichzelve na de inneming der stad op zijn graf.

Polyxenus, Polyxenos, aanzienlijk Syracusaan, gehuwd met de zuster
van den ouden Dionysius, met wien hij later in vijandschap geraakte,
waarom hij Syracuse verliet. In 387 was hij bevelhebber geweest eener
vloot, die Dionysius aan de Spartanen te hulp zond.

Polyxo, Polyxo, 1) beroemde waarzegster, vertrouwde van Hypsipyle.--2)
gemalin van Tlepolemus no. 1. Daar haar echtgenoot voor Troje
gesneuveld was, doodde zij Helena, toen deze na den dood van Menelaus
naar Rhodus kwam.

Pomerium, de heilige grens van Rome, eigenlijk de onbebouwde, door
steen en palen of cippi afgebakende singel binnen en buiten den
stadsmuur. Hierbij valt evenwel op te merken, dat de mons Aventinus en
de mons Capitolinus wel binnen den muur van Servius Tullius lagen, maar
toch buiten het pomerium. Men spreekt daarom van urbs (de eigenlijke
stad) et Capitolium. Ook toen in later tijd de muur verviel, bleef het
pomerium als grens der eigenlijke urbs toch bestaan. Door Sulla werd
het pomerium uitgelegd zonder dat er een nieuwe muur werd opgetrokken,
en na hem geschiedde dit nog meermalen. Het pomerium was ook de grens
der auspicia urbana.

Pometia, zie Suessa.

Pomoerium, minder goede schrijfwijze voor pomerium.

Pomona, romeinsche godin der boomvruchten. Hare bevalligheid wekte
de liefde van alle Satyrs en Faunen, van Silvanus, Picus, Priapus en
Vertumnus op, doch zij weigerde hen aan te hooren, totdat Vertumnus
onder de gedaante van een oude vrouw zijn aanzoek zoo dringend
bij haar aanbeval, dat zij besloot zijne gemalin te worden. Haar
dienst werd te Rome waargenomen door een afzonderlijken priester,
den flamen Pomonalis.

Pompa, pompe, feestelijke optocht, gewoonlijk ter eere van de goden
gehouden. De voornaamste optocht werd te Athene gehouden bij de
Panathenaea, te Rome bij de ludi circenses.

Pomp(a)edius Silo (Q.), een van de dapperste veldheeren der
bondgenooten in den marsischen oorlog. Toen hij in 88 sneuvelde
(zie Caecilii no. 17), was ook de kracht van den strijd gebroken.

Pompeia (lex) van 89, van den consul Cn. Pompeius Strabo (zie
Pompeii no. 9), dat aan de transpadaansche Galliërs, die in den
bondgenootenoorlog aan Rome trouw gebleven waren, het ius Latii
(z. a.) zou verleend worden.

Pompeiae (leges) van Cn. Pompeius Magnus. 1) lex tribunicia (70)
tot herstel van de macht der volkstribunen.--2) lex iudiciaria, dat
de rechters ex amplissimo censu zouden gekozen worden, d. w. z. allen
riddercensus zouden hebben (een afzonderlijke census voor de senatoren
bestond nog niet), met behoud echter van de drie ordines der lex
Aurelia. Deze wet valt in Pompeius' tweede consulaat (55).--3) de
vi en de ambitu, uit zijn derde consulaat (sine collega) in 52,
gedeeltelijk tot invoering van een korteren vorm van procedure,
gedeeltelijk tot verzwaring der straffen.--4) de iure magistratuum
(52), dat niemand afwezig naar een ambt mocht dingen (uitgezonderd
Caesar).--5) de provinciis, dat niemand eene provincie zou mogen
aanvaarden binnen vijf jaar na het nederleggen van zijn ambt.

Pampeiani, een familienaam, die eerst onder de keizers voorkomt. 1)
Sex. Vetulenus Civica Pompeianus, oom van L. Verus.--2) Tib. Claudius
Pompeianus, met de dochter van Marcus Aurelius gehuwd, had het bevel
in den oorlog tegen Germanen en Marcomannen, doch trok zich onder de
regeering van Commodus uit het staatkundig leven terug. Pertinax (193
na C.) bood hem tweemaal aan het bewind aan hem over te dragen, doch
Pomp. weigerde.--3) Claudius Pompeianus Quintianus, zoon van no. 2,
onder Commodus wegens samenzwering ter dood veroordeeld (183).--4)
Claudius Pompeianus, zoon van no. 2 en kleinzoon van keizer Marcus
Aurelius, werd door Commodus vermoord.

Pompeii, aanzienlijk plebejisch geslacht. 1) L. Pompeius, hield zich
als krijgstribuun met een kleine legermacht staande tegen koning
Perseus van Macedonia (171), tot de consul P. Crassus met zijn leger
hem ontzette.--2) Q. Pompeius, consul in 141, voerde een weinig
eervollen oorlog tegen de Numantijnen en ontkwam ternauwernood het
gevaar, wegens het sluiten van een verdrag (140) aan hen te worden
uitgeleverd. Zie Numantia. Hij was een gevierd redenaar. In 131 was
hij censor (zie Censor). Pompeius was van een zeer geringen stand en
auctor nobilitatis van zijn geslacht. Hij was een tegenstander van
Tib. Gracchus.--3) Q. Pompeius Rufus ijverde als volkstribuun in 100
voor de terugroeping van Q. Caecilius Metellus Numidicus (Caecilii
no. 13) uit de ballingschap. In 88 was hij te gelijk met Sulla consul,
doch werd in diens afwezigheid op aansporing van Cn. Pompeius Strabo
(consul in 89), wiens leger hij moest overnemen, door de soldaten
vermoord (88).--4) Q. Pompeius Rufus, zoon van no. 3 en schoonzoon van
Sulla, kwam in 88 om bij de troebelen van Sulpicius.--5) Q. Pompeius
Rufus, zoon van no. 4 en van Sulla's dochter, was een aanhanger van
Cn. Pompeius Magnus, doch in 52 werd hij verwikkeld in de woelingen na
den dood van P. Clodius en werd hij verbannen. Zie Caelii no. 4. In
de ballingschap leed hij gebrek.--6) Pompeia, dochter van no. 4 en
derde gemalin van Caesar (67), werd in 61 door hem verstooten wegens
ongeoorloofde betrekkingen met Clodius.--7) Q. Pompeius Bithynicus
richtte in 74 Bithynia (z. a.) tot provincie in, en ontleende
hieraan zijn bijnaam. Hij was een vriend van Cicero. Hij kwam in 48
om, tegelijk met zijn bloedverwant Cn. Pompeius Magnus.--8) A. of
Q. Pompeius Bithynicus, zoon van no. 7, leverde als stadhouder van
Sicilia dit gewest in 43 aan Sex. Pompeius Magnus over, maar werd door
hem omgebracht.--9) Cn. Pompeius Strabo, in 104 quaestor op Sardinia,
in 90 rom. veldheer in den bondgenootenoorlog, was in 89 consul. Van
hem is de lex Pompeia van 89. Toen in 88 de consul Q. Pompeius Rufus
zijn leger wilde overnemen, liet hij hem door zijne soldaten ombrengen
en bleef zelf aan het hoofd. In 87 leverde hij voor de poorten van Rome
aan Marius en Cinna een slag, die onbeslist bleef. Kort daarop stierf
hij, door den bliksem getroffen. Hij had groote veldheerstalenten,
doch een laag en wreed karakter.--10) Sex. Pompeius, broeder van no. 9,
leefde slechts voor de studie.--11) Cn. Pompeius, bijgenaamd Magnus,
de bekende tijdgenoot en mededinger van Caesar, zoon van no. 9, werd,
evenals Cicero, in 106 geboren. Beiden dienden in den marsischen
oorlog onder Pompeius' vader, wien de zoon in 87 het leven redde door
de ontdekking van een complot onder de soldaten. In den burgeroorlog
wierf Pompeius in Picenum, waar zijne familie groote bezittingen had,
op eigen kosten en die zijner vrienden drie legioenen, waarmede hij
zich bij Sulla voegde (83). Hij versloeg in 82 bij Sena Gallica de
legaten van Cn. Papirius Carbo, nam Praeneste in en bracht de partij
van Marius en Cinna in Sicilia en Africa ten onder, waarbij hij den
titel van imperator verwierf. Middelerwijl had Sulla hem de hand
zijner stiefdochter Aemilia aangeboden (eene dochter van M. Aemilius
Scaurus en Caecilia Metella) en hem den bijnaam Magnus gegeven. Wel
was Pompeius gehuwd met Antistia, doch van deze scheidde hij. Aemilia
stierf echter weldra, en P. huwde ten derde male met Mucia, derde
dochter van Q. Mucius Scaevola, die hij echter later verstiet wegens
overspel met C. Julius Caesar. Na den burgeroorlog wist P. aan Sulla
de eer van een zegetocht af te dwingen, ofschoon hij nog ambteloos
burger en alleen rom. ridder was. Na Sulla's dood bedwong hij den
oproerigen consul M. Aemilius Lepidus (77), doch weigerde vervolgens
zijn leger af te danken en verlangde met proconsulaire macht naar
Hispania te worden gezonden, waar Q. Caecilius Metellus Pius (Caecilii
no. 17) vruchteloos de overblijfselen der mariaansche partij onder
Q. Sertorius trachtte te vernietigen. Het geluk diende Pompeius;
Sertorius viel door samenzwering (zie Perperna) en met zijn dood was
de strijd beslist (72). Op zijn terugtocht (71) vernietigde P. eene
bende van 5000 zwaardvechters, die aan Crassus ontkomen, een goed
heenkomen uit Italia zochten. Met Crassus werd hij voor het jaar 70
tot consul verkozen. Daags voor het aanvaarden van zijn ambt hield
hij den hem toegekenden triumftocht, om dit nog te kunnen doen als
rom. ridder. Daar hij echter den senaat van zich vervreemd had,
begreep hij elders een steun te moeten zoeken, om zijne eerzucht
te bevredigen. Onder hevige twisten met zijn ambtgenoot herstelde
hij door zijne lex Pompeia de vroegere macht der volkstribunen. De
belooning bleef niet uit. Door de lex Gabinia (67) en de lex Manilia
(66) werd hem achtereenvolgens het bevel in den zeerooveroorlog en in
den oorlog tegen Mithradates opgedragen. De zeeschuimerij werd voor
het oogenblik uitgeroeid; Mithradates en zijn schoonzoon Tigranes
van Armenia, reeds door Lucullus uitgeput, waren spoedig onschadelijk
gemaakt, Syria en Palaestina werden onder rom. gezag gebracht. In 62
kwam P. in Italia terug en vierde een schitterenden zegetocht. De
senaat evenwel weigerde de beschikkingen van P. in het Oosten te
bekrachtigen (60). Hierdoor gekrenkt, sloot hij zich bij Caesar en
Crassus aan, en het verbond, het zoogenaamde eerste driemanschap,
werd bezegeld door een nieuw huwelijk van P. met Caesars dochter
Julia (59). Pompeius zag nu zijne beschikkingen door den senaat
goedgekeurd. Terwijl Caesar in Gallia was, werd P. in 55 andermaal
met Crassus consul en kreeg Hispania tot provincie met verlof, het
door legaten te laten besturen en zelf te Rome te blijven, in naam
om het oog te houden op mogelijke woelingen van mededingers. Dit
was zijn ongeluk: hij was krijgsman, geen staatsman. Julia wist,
zoolang zij leefde, botsingen tusschen haar echtgenoot en haar
vader te voorkomen, doch toen zij in 54 overleden was en Crassus
in 53 was omgekomen, waren alle banden tusschen Pompeius en
Caesar verbroken. Pompeius wist geene andere taktiek te volgen dan
achter de schermen woelingen aan te stoken. Rome verkeerde in een
staat van volkomen regeeringloosheid, en zoo werd na den dood van
P. Clodius, op voorstel van den senaat, Pompeius tot consul zonder
ambtgenoot gekozen (52), met opdracht de orde te herstellen en met
de macht zich, als hij het geraden achtte, een ambtgenoot toe te
voegen. Metellus Scipio, die ook naar het consulaat had gedongen,
zag zich door deze wending teleurgesteld, doch sloot zich weldra
bij Pompeius aan en werd diens schoonvader en medeconsul. Pompeius
zocht nu zijn verderen steun bij de optimatenpartij. In het ijdel
zelfvertrouwen, dat hij de macht in handen had, trad hij nu met
allerlei willekeurige handelingen en eischen tegen Caesar op. Deze
echter was op alles voorbereid en overrompelde Pompeius, die met
het meerendeel der partij naar Griekenland week, waar hij 6 Juni 48
door Caesar bij Pharsalus eene beslissende nederlaag leed. Met zijne
vrouw Cornelia en zijn zoon Sextus vluchtte hij naar Aegypte, doch
werd in de koninklijke boot, waarmede Ptolemaeus XII hem eershalve
van boord liet halen, door diens voogd Achillas verraderlijk van
achteren vermoord, ten aanschouwen zijner betrekkingen en vrienden,
die aan boord waren gebleven.--12) Cn. Pompeius Magnus, oudste zoon
van no. 11 uit diens derde huwelijk, zette den oorlog tegen Caesar
voort, doch werd in 46 bij Thapsus in Africa en in 45 bij Munda in
Hispania verslagen en op de vlucht achterhaald en omgebracht.--13)
Sex. Pompeius Magnus, jongere broeder van no. 12, van dezelfde moeder
(Mucia), deelde zijns broeders lotgevallen tot aan diens dood. Uit
Africa en Hispania verdreven, verzamelde hij de overblijfselen zijner
partij ter zee. Na Caesars dood (44) verkeerde hij met den rom. staat
half op voet van vrede, half op voet van oorlog. Bij de verdeeling
van het rijk tusschen Octavianus, Antonius en Lepidus eischte
Sextus Pompeius ook zijn aandeel en bedreigde met zijne machtige
vloot den rom. korenaanvoer. Daar met zulk een tegenstander rekening
moest worden gehouden, werden hem Sicilia, Sardinia, Corsica en de
Peloponnesus afgestaan (39). Doch de goede verstandhouding kon niet
duurzaam zijn; van de eilanden uit kon P. met zijne machtige vloot
Italië met hongersnood bedreigen, terwijl het den driemannen er om te
doen moest zijn, elken mededinger onschadelijk te maken. Eindelijk
barstte de bom voor goed; aan Agrippa, den admiraal van Augustus,
gelukte het, de vloot van Pompeius bij Naulochus te vernietigen
(36). Deze laatste vluchtte naar Azië. Toen hij daar echter plannen
tegen Antonius op touw zette, werd hij te Miletus omgebracht.--14)
Sex. Pompeius, consul in 14 na C. en later stadhouder van Asia,
was een vriend van Ovidius, die verscheiden brieven aan hem gericht
heeft.--15) Pompeius Varus was een oud krijgsmakker van Horatius in
den slag bij Philippi.--16) Pompeius Grosphus, rijk grondbezitter op
Sicilia, behoorde tot de vrienden van Horatius.--17) Pompeius Festus,
zie Festus.--18) Pompeius Trogus, zie Trogus.

Pompeii, Pompeioi, Pompeia, oude stad van Campania, bloeiend
rom. municipium, aan den mond van den Sarnus. Evenals de overige
plaatsen aan den sinus Cumanus, was ook Pompeii een geliefkoosd
zomerverblijf voor rijke Rom. In 63 na C. had het veel te lijden door
eene aardbeving, doch het verrees uit zijne puinhoopen schooner dan
te voren. In 79 echter, bij de uitbarsting van den Vesuvius werd het
bedolven onder een regen van asch, zand en puimsteen. In 1689 werd
de stad toevallig ontdekt. In het begin der 18de eeuw is men met de
uitgravingen begonnen, doch met weinig kracht en zonder geregeld
plan. Eerst in de 19de eeuw is de opdelving van regeeringswege
met nadruk ter hand genomen en de kleinste helft der stad bloot
gelegd. Behalve houtwerk en daken zijn openbare en bijzondere gebouwen
vrij goed bewaard gebleven. Ten gevolge van deze opgravingen kunnen
we nu duidelijk de volgende perioden in de geschiedenis der stad
onderscheiden. De stad is gesticht door Osci (zie Campania), die
onder den invloed staan der Grieken van Cumae, Dicaearchia (Puteoli)
en Parthenope (Napels); uit deze periode zijn de overblijfselen van
den griekschen tempel (6de eeuw). Vervolgens is de stad verwoest en
weer opnieuw opgebouwd door de Etrusci, die weer later wijken moeten
voor de Samnieten, onder wie de stad een tijdperk van grooten bloei
beleeft (200-80). In 80 wordt de stad romeinsch municipium, gaat eerst
achteruit, en begint eerst weder tot bloei te komen sedert den tijd
van Augustus. Bij de uitbarsting had ze ongeveer 25.000 inwoners.

Pompeiopolis, latere naam van Soli.

Pompelo, Pompelon, hoofdstad der Vascones in Hispania Tarraconensis,
thans Pampeluna.

Pompilii, een weinig bekend geslacht. Over koning Numa Pompilius zie
Numa. Onder de Catilinarii komt ook een Pompilius voor.--M. Pompilius
Andronicus, een Syriër van geboorte, grammaticus uit den tijd van
Sulla en Cicero, trok zich uit Rome terug naar Cumae, omdat hij bij
anderen achtergesteld werd, en schreef daar een werk over de Annalen
van Ennius (Annalium Enni Elenchi), dat door Orbilius werd uitgegeven.

Pomponii, een plebejisch gesl. 1) Q. Pomponius, volkstribuun in
395, verzette zich tegen de verhuizing der plebs naar Veji en
beliep daarvoor eene geldboete.--2) M. Pomponius, een vriend van
C. Gracchus, kwam met dezen om.--3) L. Pomponius Bononiensis, ± 90,
beroemd atellanendichter.--4) Cn. Pomponius, beroemd als redenaar,
kwam in den burgeroorlog van 82 om het leven.--5) T. Pomponius Atticus,
Cicero's vriend, een merkwaardige figuur in zijn tijd, omdat hij geheel
vrij wist te blijven van partijschap en om zijn beminnelijk karakter,
zijne ongemeene beschaving en zijne milddadigheid bij alle partijen
gezien was, bij Sulla en bij den jongen Marius, bij Cicero en bij
Antonius. Hij heeft nooit naar eenig ambt gedongen. Te Athene, waar hij
een tijd lang verblijf hield, richtte men standbeelden voor hem op. Hij
stierf in 33, 77 jaar oud. Van zijne werken is niets overgebleven. Hij
schreef o. a. annalen in het Latijn en eene geschiedenis van Cicero's
consulaat in het Grieksch. Zijne levensbeschrijving vindt men bij
Cornelius Nepos, terwijl er ook eene rijke verzameling brieven van
Cicero aan hem bestaat.--6) Pomponius Graecinus was een vriend van
Ovidius.--7) L. Pomponius Flaccus, broeder van no. 6, bekleedde onder
Tiberius verschillende hooge posten. Hij was consul in 17 n. C.,
daarna stadhouder van Moesia, en later van Syria, waar hij in 33
of 35 gestorven is.--8) P. Pomp. Secundus, handlanger van Seianus,
ontkwam in 31 n. C. den dood, doordat zijn broeder hem gevangen
liet zetten. Gaius liet hem vrij (37); onder Claudius streed hij
(in 50) als legatus p. p. Germaniae Superioris tegen de Chatten,
en verkreeg de insignia triumphalia. Zijn vriend, Plinius de oude,
heeft zijn leven beschreven. Onder de keizers worden nog genoemd:
Q. Pomp. Secundus, onder Caligula, Pomponius Labeo, Pomp. Bassus,
e. a.--9) Sex. Pomponius, beroemd jurist onder Hadrianus en Antoninus
Pius.--10) Pomponius Mela, geograaf, zie Mela.--11) Pomponius
Porphyrio, zie Porphyrio.--12) Pomponia Graecina, vrouw van A. Plautius
(Plautii no. 11), werd in 57 n. C. aangeklaagd van het deelnemen aan
vreemde eerediensten, waaronder v. s. het Christendom te verstaan
is. De behandeling van de zaak werd aan haar man overgelaten, die
haar vrijsprak.

Pomptinae Paludes, moerasstreek van Latium, die langs de Volscerbergen
zich uitstrekt tot aan Anxur en Circeii. Het is oorspronkelijk zeebodem
geweest. Duinen beletten de afwatering der riviertjes Amasenus en
Ufens, die de streek langzaam gevuld hebben. In de vroege oudheid
waren de moerassen nog tamelijk beperkt van omvang; later zijn ze
langzamerhand, niettegenstaande alle pogingen om het water te doen
wegstroomen, grooter geworden, zoodat in de middeleeuwen de via Appia,
die er in 312 in rechte lijn doorheen gevoerd is, onbegaanbaar was
geworden.

Pomptinus (C.) hielp als praetor in 63 Cicero bij het ontdekken der
Catilinarische samenzwering, voerde later (62/61) als propraetor den
oorlog tegen de Allobroges, verkreeg slechts met groote moeite de eer
van een triumf (54), en ging in 51 met Cicero als legaat naar Cilicia.

Pontes, smalle bruggetjes met leuningen, waarover slechts één
persoon tegelijk kon gaan, ten einde gedrang bij de stembus of bij
het uitreiken der stemtafeltjes te voorkomen. Z. ovile, en Maria
(lex) de suffragiis ferendis.

Pontia, Pontia, bijnaam van Aphrodite, Thetis, de Nereïden
e. a. zeegodinnen.

Pontia, het grootste der insulae Pontiae op de kust van Latium
tegenover Formiae; oorspronkelijk volscisch gebied, sedert 313
lat. kol., onder de rom. keizers een verbanningsoord.

Ponticus, rom. episch dichter en vriend van Ovidius.

Pontifices, rom. priestercollege, belast met het toezicht over den
godsdienst. Aan hun hoofd stond de pontifex maximus, aan wien de
geheele priesterschap ondergeschikt was, al stonden ook in rang de rex
sacrorum en de drie flamines maiores boven hem. Hij was lid van den
senaat en woonde in de Regia, het oude koningshuis. Als deskundigen
werden de pontifices geraadpleegd in alle zaken, het ius divinum
betreffende. Onder hunne gewone godsdienstige verplichtingen behoorden
het opmaken en afkondigen van den kalender, het verrichten van zekere
offers (zie Argei), het onderhoud van de paalbrug (pons sublicius)
over den Tiber, de wijding der hooge priesters en der vestaalsche
maagden. Als teekenen hunner waardigheid droegen zij den apex en
de infula. Vóór de lex Ogulnia (300) waren er eerst drie, later 6
pontifices, allen patriciërs, doch deze wet bepaalde het aantal op 9,
waarvan er 5 plebejers moesten zijn. De p. maximus werd reeds in de
3de eeuw uit den boezem van het college gekozen door eene gedeeltelijke
volksvergadering, n.l. door 17 van de 35 tribus, hiertoe door het lot
aangewezen. De verkiezing van nieuwe leden had plaats door cooptatio,
totdat de lex Domitia (104) voorschreef, dat ook deze verkiezing door
17 tribus zou plaats hebben en dan voor den vorm de aldus voorgedragen
persoon door het college zou worden gecoöpteerd. Sulla herstelde de
cooptatio, en bracht het aantal pontifices op 15. De lex Attia (of
Labiena) van 63 voerde de lex Domitia weder in, zie Attia lex. Sedert
Augustus behoorde de waardigheid van pontifex maximus tot de attributen
des keizers; in den regel werd zij hem bij senaatsbesluit opgedragen.

Pontii. 1) Gavius C. Pontius, zoon van C. Pontius Herennius,
veldheer der Samnieten, sloot in 321 het rom. leger in de bergengte
van Caudium in, waar het de wapenen moest afleggen en onder het
juk doorgaan. In 292 werd hij verslagen en gevangen genomen door
den rom. consul Q. Fabius Maximus Gurges en, na diens triumftocht
te hebben opgeluisterd, te Rome onthoofd.--2) Pontius Telesinus,
samnietisch veldheer in den bondgenootenoorlog, later met de partij
van Marius verbonden, sneuvelde in 82 vóór de poorten van Rome. Een
broeder, evenzoo geheeten, kwam in hetzelfde jaar bij de inneming van
Praeneste om.--3) Pontius Cominius, een jong Romein, beklom om van den
senaat het verlof te verwerven tot het terugroepen van Camillus, dien
de soldaten te Veii tot dictator wenschten, in 390 met levensgevaar
de rots van het Capitool, dat door de Galliërs belegerd werd. De
Galliërs vonden zijn spoor en zouden den burg overrompeld hebben,
zoo niet de ganzen onraad hadden bespeurd.--4) L. Pontius Aquila,
hevig vijand van Caesar en deelgenoot der samenzwering tegen hem,
sneuvelde als legaat van D. Brutus in den mutinensischen oorlog,
in 43. Hij was een goed bekende van Cicero.--5) Pontius Pilatus,
landvoogd van Judaea, onder wien Jezus Christus gekruisigd werd (6
April 30), werd na een tienjarig bestuur in 36 na C. afgezet. Omtrent
zijn dood waren later vele verhalen in omloop. O. a. wordt verteld,
dat hij zichzelf van kant gemaakt heeft.

Pontinius = Pomptinus (C.)

Pontus, Pontos, personificatie der zee, zoon van Aether en Gaea,
en bij Gaea weder vader van Nereus, Thaumas, Phorcys, Ceto en Eurybia.

Pontus, Pontos. Het noordelijkste gedeelte van Cappadocië werd onder
de perzische heerschappij als een afzonderlijke satrapie beheerd,
en heette sedert dien tijd Cappadocia ad Pontum, of ook wel kortweg
Pontus. Het was rijk aan zwaar timmerhout, dat voor den scheepsbouw
zeer gezocht was, het leverde ook ijzer en staal (chalyps, in het land
der Chalybes); in het W. bracht het veel graan voort. In 363, onder
de regeering van den perzischen koning Artaxerxes II, gelukte het den
satraap Ariobarzanes in Pontus een zelfstandig rijk te stichten, dat
later het oppergezag van Alexander den Gr. en vervolgens van Seleucus
erkende, maar tegen het einde der derde eeuw onder paphlagonische
vorsten zich verhief en zijn hoogsten bloei bereikte onder Mithradates
VI Eupator, den grooten vijand der Rom. Toen deze in 63 door Pompeius
verslagen was, werd Pontus, waartoe destijds ook Paphlagonia behoorde,
versnipperd. Een deel van het paphlagonische binnenland, met de
hoofdstad Gangra, werd aan de afstammelingen van vroegere vorsten
afgestaan, doch in 7 met Bithynia vereenigd. Een ander gedeelte, ten
Z. der stad Amasea, werd aan Deiotarus, koning van Galatia, geschonken
en Pontus Galaticus geheeten. Een ander gedeelte, in het midden, met
de kuststreek tusschen Side (het latere Polemonium) en Trapezus werd
door Antonius aan Polemo (z. a. no. 4), een kleinzoon van Mithradates
VI, gegeven en Pontus Polemoniacus genoemd. Het oostelijke deel kwam
aan Cappadocia als Pontus Cappadocicus. Het westelijke kustland van
Side tot aan den Parthenius werd in 63 bij Bithynia ingelijfd.

Pontas Euxinus, de tegenwoordige Zwarte zee. Om de onherbergzaamheid
harer kusten, voordat deze met grieksche volkplantingen bezet waren,
werd deze zee oudtijds axenos, axeinos, maar vervolgens ominis causa
euphemistisch Pontos Euxeinos genoemd.

Popilia (via), 1) van Capua naar Regium, in 159 door den censor
M. Popilius Laenas aangelegd.--2) van Ariminum over Ravenna naar
Aquileia, in 132 door den consul P. Popilius aangelegd.

Popi(l)lii, plebejisch geslacht. 1) M. Popillius Laenas, consul in
359, onderdrukte door zijn krachtige taal een opstand der plebs tegen
den senaat. Later bekleedde hij het consulaat nog driemaal, in 356,
in 350, in welk jaar hij een inval der Galliërs afsloeg, (v. s. heeft
deze inval plaats gehad in 348 of 349) en in 348.--2) M. Popillius
Laenas, consul in 173, overwon de Liguriërs. Wegens zijne onbillijke
hardheid tegen de overwonnenen ontging hij slechts ternauwernood
eene veroordeeling. Zie Marcia (lex) de Liguribus deditis.--3)
C. Popillius Laenas, broeder van no. 2, consul in 172, werd in 168
als gezant tot den syrischen koning Antiochus IV Epiphanes gezonden,
die bezig was Aegypte te veroveren. Hij gelastte den koning namens den
romeinschen senaat, Aegypte onverwijld te verlaten. Toen Antiochus een
tijd van beraad vroeg, trok Popillius met zijn staf, dien hij in de
hand had, om den koning een kring en verbood hem op ruwen toon dezen
te verlaten, alvorens antwoord te hebben gegeven. Hierdoor ontsteld,
gaf de koning toe.--4) M. Popillius Laenas, consul in 139, streed in
het volgende jaar ongelukkig tegen de Numantijnen.--5) P. Popillius
Laenas, consul in 132, vervolgde de aanhangers van Tib. Gracchus
met groote gestrengheid. C. Gracchus bewerkte uit weerwraak in
123 zijne verbanning, waaruit hij door de lex Calpurnia van 121
teruggeroepen werd. Hij heeft als consul de via Popilia aangelegd,
die Aquileia met Ariminum verbond.--6) C. Popillius Laenas, zoon van
no. 5, was in 107 legaat van den consul L. Cassius Longinus (Cassii
no. 3), die in den slag tegen de Tiguriners (een deel der Helvetiërs)
sneuvelde. Popillius kocht voor het overschot van het leger vrijen
aftocht en gaf gijzelaars. Hiervoor werd hij bij zijne terugkomst te
Rome door den volkstribuun C. Caelius aangeklaagd. Hij begaf zich
vrijwillig in ballingschap.--7) Popillia, moeder van Q. Lutatius
Catulus, was de eerste rom. vrouw, op wie bij hare begrafenis
eene lijkrede werd uitgesproken.--8) P. Popillius. zoon van een
vrijgelatene, werd in 70 wegens ambitus veroordeeld.--9) C. Popillius
Laenas, ook de zoon van een vrijgelatene, voerde als krijgstribuun
de soldaten aan, die Cicero op zijne vlucht najoegen en vermoordden.

Popina, zie caupona.

Poplicola, familienaam in de gens Valeria (Valerii no. 1, 5, 6, 10-12)
en de gens Gellia (Gellii no. 3 en 4).

Poppaei. 1), C. Poppaeus Sabinus, consul in 9 na C., werd in 12
stadhouder van Moesia en kreeg later onder Tiberius nog Achaia en
Macedonia als provinciën er bij, die hij tot aan zijn dood (35)
bleef besturen. Wegens zijne overwinning op de Thraciërs werden hem
in 26 de insignia triumphalia. toegekend.--2) Q. Poppaeus Secundus,
broeder van no. 1, ook consul in 9 na C., hoewel niet te gelijk met
zijn broeder, was een van de makers der lex Iulia et Papia Poppaea.--3)
Poppaea Sabina, dochter van no. 1, om hare schoonheid beroemd, door den
haat der keizerin Messalina tot zelfmoord gedreven (47).--4) Poppaea
Sabina, dochter van no. 3 en van T. Ollius (z. a.), eene vrouw van
buitengewone schoonheid, in tweede huwelijk de vrouw van M. Salvius
Otho, die haar in ruil voor het stadhouderschap van Lusitania aan
Nero afstond. Haar ter wille verstiet Nero zijne gemalin Octavia,
doch drie jaar later gaf hij Poppaea in hare zwangerschap een trap,
waaraan zij bezweek (65). Zij beschermde de Joden.

Populonia, -ium, Popylonion, oude stad van Etruria, die reeds in
de 6de eeuw munten sloeg, doch niet eene van de 12 bondssteden,
aan zee gelegen. De stad was belangrijk door haar ijzerhandel (zie
Aethalia). Zij werd door Sulla verwoest en niet herbouwd, haar haven
echter werd door de Rom. opnieuw ingericht en verbeterd. Ten N. van
de stad lag de badplaats Aquae Populoniae.

Porciae (leges) de provocatione, drie in getal, van drie verschillende
Porcii, zonder dat men aangegeven vindt van welke Porcii zij afkomstig
zijn. Zij vallen tusschen den tweeden punischen oorlog en den tijd
der Gracchen. Eéne is waarschijnlijk van P. Porcius Laeca, tribunus
plebis in 199, of van M. Porcius Laeca, praetor in 195. Al deze
drie wetten bedreigden de overheid, die een rom. burger in strijd
met de provocatio had laten kerkeren, geeselen of ter dood brengen,
met zware straffen. Bovendien strekten zij de provocatio uit over de
burgers in het geheele rijk.

Porcii, plebejisch geslacht. De familiën der Licini en der Laecae
hebben geene geschiedkundig belangrijke personen opgeleverd, wel
daarentegen die der Catones. 1) M. Porcius Cato, bijgenaamd maior of
censorius, was in 234 te Tusculum geboren. Op zeventienjarigen leeftijd
nam hij deel aan den oorlog tegen Hannibal, in 209 deed hij als miles
dienst in het leger van Fabius Maximus (Fabii no. 16), die Tarentum
heroverde. Zijne quaestuur valt in 205 en wel op Sicilia en in Africa,
waarheen hij P. Scipio begeleidde. Over Sardinia terugkeerend bracht
hij van daar Q. Ennius mede naar Rome. Als praetor in 198 bestuurde hij
Sardinia. In 195 was hij consul. Als proconsul bedwong hij een opstand
in Hispania, nam daarna deel aan den syrischen oorlog (o. a. droeg
hij als krijgstribuun zeer bij tot de overwinning bij de Thermopylae
191), en werd in 184 censor. Hij stierf in 149, gezond van geest en
lichaam. Cato was een ouderwetsch Romein, sterk gekant tegen alles
wat niet nationaal was en dus ook tegen grieksche letteren en kunst,
in welk opzicht hij lijnrecht tegenover de Scipio's stond. Ook als
democraat en verdediger van de rechten van den kleinen boeren- en
burgerstand bestreed hij met groote heftigheid de Scipio's en hun
aanhang. Met groote gestrengheid ging hij als censor tegen alles
te keer, wat in zijne oogen naar weelde zweemde of de eenvoudigheid
van zeden kon ondermijnen. Hij was een man van strenge tucht en van
stipte rechtvaardigheid, behalve waar het Carthago gold, getuige
zijn onophoudelijk: censeo Carthaginem esse delendam. Geen tegenstand
ontmoedigde hem; tot zijn dood toe bleef hij de kampioen voor het oude,
hoewel hij op zijn ouden dag toch nog grieksch ging leeren. Hij is de
eerste romeinsche prozaschrijver geweest. Van zijne talrijke werken en
redevoeringen is, behalve fragmenten, slechts één werk overgebleven:
de agri cultura of de re rustica. Hij heeft ook een geschiedkundig
werk geschreven onder den titel van Origines, dat van Rome's stichting
tot op Cato's tijd moet geloopen hebben. De disticha Catonis zijn
niet van hem, maar uit de 3de eeuw n. C. Als censor bouwde hij de
basilica Porcia.--2) M. Porcius Cato, zoon van no. 1, een bekwaam
rechtsgeleerde en een veelbelovend jong man, stierf vóór zijn vader
in 152.--3) M. Porcius Cato Licinianus, zoon van no. 2, was consul in
118.--4) C. Porcius Cato, zoon van no. 3, werd als consul in 114 door
de Scordisci verslagen, werd later beschuldigd zich door Jugurtha te
hebben laten omkoopen, en ging in ballingschap.--5) L. Porcius Cato,
sneuvelde als consul in 89 in den bondgenootenoorlog.--6) M. Porcius
Cato, vader van Cato Uticensis (no. 8), stierf terwijl hij candidaat
was voor de praetuur.--7) C. Porcius Cato, een vrij woelziek persoon,
behoorde onder de vrienden van P. Clodius en was eerst een tegenstander
van Pompeius, doch verzoende zich met dezen.--8) M. Porcius Cato,
bijgenaamd Uticensis, zoon van no. 6, was een der edelste karakters
uit de laatste halve eeuw der republiek. Hij werd geboren in 95, was
in 65 quaestor urbanus, en beheerde toen de finantiën van den staat
op voortreffelijke wijze; hij werd voor het jaar 62 tot volkstribuun
gekozen, en werkte in het laatst van 63 mede, om de vier aanhangers
van Catilina ter dood te doen veroordeelen. Als voorvechter der
aristocratie kantte hij zich met kracht tegen het streven van Caesar,
Pompeius en Crassus, doch bracht door zijn tegenstand juist een nauwere
aansluiting tusschen de drie te weeg. In 58 werd hij tijdelijk uit Rome
verwijderd, zie Clodiae leges no. 7. Hij kweet zich voortreffelijk
van de hem opgedragen taak. In den burgeroorlog koos Cato de partij
van Pompeius, die hem echter om zijne republikeinsche gezindheid met
koelheid bejegende en zijne raadgevingen in den wind sloeg, zoodat
Cato zich naar Rhodus begaf. Na Pompeius' nederlaag en dood en na
den slag bij Thapsus sloot Cato zich binnen Utica op, met het plan
zich tegen Caesar te verdedigen. De aanwezige Rom. deelden echter
zijn moed niet. Cato liet nu allen die weg wilden, aan boord zijner
vloot gaan en toen deze uitgezeild was, stiet hij zich, na eerst in
Plato's Phaedo gelezen te hebben, het zwaard in de borst. De wond was
niet terstond doodelijk; hij rukte echter het aangelegde verband af
en liet zich doodbloeden, daar hij den ondergang der republiek niet
overleven wilde (April 46).--9) M. Porcius Cato, zoon van no. 8, was
bij zijns vaders dood aanwezig. Hij verzoende zich met Caesar, ging
na diens dood tot Brutus over en sneuvelde bij Philippi.--10) Porcia,
zuster van no. 9, de waardige dochter van een heldhaftigen en edelen
vader, was eerst met M. Calpurnius Bibulus (Calpurnii no. 17) en na
diens dood met M. Brutus (Junii no. 9) gehuwd.--11) M. Porcius Latro,
beroemd rhetor onder Augustus, uit Hispania afkomstig, leermeester
van Ovidius en vriend van Seneca (den vader).--12) M. Porcius Laeca,
deelgenoot aan de samenzwering van Catilina. In zijn huis had de
samenkomst plaats, waar besloten werd, den daarop volgenden morgen
Cicero te vermoorden.--13) Porcius Festus, z. Festus no. 1.

Poristai, beambten bij het financiewezen te Athene, van wier
werkkring en bevoegdheid niets naders vermeld wordt, dan dat zij voor
de inkomsten van den staat te zorgen hadden. Misschien dienden zij
alleen in buitengewone gevallen tot bijstand van den tamias.

Porphyreon, Porphyreon, stad in Phoenice, ten N. van Sidon.

Porphyrio (Pomponius), uitlegger van Horatius uit de 3de eeuw na
C. Zijn commentaar op Horatius is nog grootendeels bewaard gebleven.

Porphyrio, Porphyrion, een gigant, een van de aanvoerders bij de
Gigantomachia, werd door Heracles verslagen.

Porphyrius, Porphyrios, van Batanea in Syrië, geb. 233 na C., ontving
zijne eerste opleiding te Tyrus, en kwam later naar Athene, waar
hij de leerling werd van Longinus, die zijn oorspronkelijken naam
Malchus in P. vertaalde. 30 jaar oud ging hij naar Rome, waar hij 6
jaar lang met den grootsten ijver de lessen van Plotinus volgde. Tot
herstel zijner gezondheid bracht hij vervolgens 5 jaar op Sicilië
door, daarna keerde hij naar Rome terug en na den dood van Plotinus
trad hij als leeraar der wijsbegeerte op. Hij stelt zich voornamelijk
ten doel de leer van Plotinus te verdedigen en te verklaren, en te
bewijzen dat deze in den grond der zaak hetzelfde geleerd heeft als
Plato en Aristoteles. Zijn voornaamste leerling was Iamblichus. Op
vrij hoogen leeftijd trouwde hij met Marcella, een arme weduwe met
zeven kinderen; hij stierf in 304. Zijne veelomvattende geleerdheid,
de duidelijkheid en nauwkeurigheid van zijne werken, en vooral zijne
eerlijkheid werd algemeen, ook door zijne tegenstanders, erkend;
ook hebben zijne werken tot laat in de middeleeuwen grooten invloed
op de studie der wijsbegeerte gehad. De meeste er van, o.a. een in 15
boeken kata Christianon, zijn verloren gegaan; van die, welke bewaard
gebleven zijn, zijn de voornaamste het leven van Plotinus en dat van
Pythagoras en zijne verklaringen van Homerus.

Porrima, z. Carmenta.

Porsenna of Porsena, Porsenas, koning of lars der etrurische stad
Clusium, belegerde op verzoek van den verdreven Tarquinius Superbus de
stad Rome. Hoewel hij Tarq. niet op den troon terugbracht, moesten
de Rom. toch door afstand van grond den vrede verkrijgen. Het
volksverhaal echter vermeldt, dat P., door den moed van Horatius
Cocles en van Mucius met bewondering en ontzag vervuld, onverrichter
zake aftrok. Dit is de gewone voorstelling. Volgens oudere berichten
heeft P. de stad ingenomen, en is ze een tijdlang aan hem onderworpen
geweest; de Romeinen mochten geen ander ijzer gebruiken dan wat ze
voor den landbouw noodig hadden.

Portentum, zie auguria.

Porthaon, -theus, Porthaon, -theus = Parthaon.

Porthmus, Porthmos, haven in het gebied van Eretria op Euboea, aan
de Z.-kust, ten O. van die stad.

Portuensis (via), van Rome naar Portus Augusti.

Portunus, Portumnus, oorspronkelijk een god van de deuren en poorten,
evenals Janus, later havengod bij de Rom., had te Rome een tempel
bij de haven van den Tiber, waar jaarlijks den 17den Augustus de
Portumnalia gevierd werden. Hij werd afgebeeld met een sleutel in de
hand. Later werd hij geheel geïdentificeerd met Palaemon.

Portus Augusti, de nieuwe haven aan den mond van den Tiber, door
keizer Claudius ten N. van Ostia aangelegd.

Portus Herculis, zie Cosa.

Porus, Poros, vorst van een indisch rijk tusschen den Hydaspes en
den Acesines, trachtte Alexander den overtocht van den Hydaspes te
beletten, maar werd met zijn groot leger verslagen (326). Getroffen
door zijn edel karakter, liet Alexander hem de regeering behouden en
vergrootte hij zijn gebied nog door toevoeging van een naburig rijk,
waarover een anderen P. regeerde. Hij werd later (318) door Eudemus,
den bevelhebber der grieksche troepen in Indië, verraderlijk gedood.

Porus, Poros of Porinos lithos, tufsteen, waarvan de tempel van Delphi,
behalve de voorgevel, en ook die van Zeus te Olympia gebouwd was. De
voorgevel van den Delphischen tempel was van marmer, Parios lithos,
z. Delphi en Alcmaeonidae.

Poseidon, Poseidon, -daon, Neptunus, zoon van Cronus en Rhea, kreeg
bij de verdeeling der heerschappij over het heelal de regeering over de
zee, op welker bodem hij met Amphitrite en hunne kinderen zijn gouden
paleis bewoont. Hij omvat en steunt de geheele aarde (Gaieochos),
heerscht over alle godheden en veroorzaakt alle verschijnselen der zee,
met zijn drietand doet hij naar verkiezing stormen opsteken en bedaren,
rotsen splijten, de aarde schudden (Ennosigaios, Enosichthon), eilanden
uit zee oprijzen; als hij op zijn wagen, bespannen met paarden met
koperen hoeven, over de zee rijdt, dan leggen de golven zich neder en
vormen voor hem een effen vlakte, terwijl zeemonsters opduiken en om
hem heen dartelen. Voor allen, die met de zee in betrekking staan,
is hij een beschermend god, daarentegen vervolgt hij met alle macht
hen, die zijn toorn opgewekt hebben. Zoo moet bijv. Odysseus jaren
lang op zee rondzwerven, omdat hij P.'s zoon Polyphemus blind gemaakt
heeft, zoo was hij een onverzoenlijk vijand van de Trojanen, wegens de
trouweloosheid van Laomedon (z. a.); zelfs tegen Zeus durft hij zich
soms verzetten en eens spande hij zelfs met Hera en Athena samen om hem
te boeien (z. Aegaeon).--De dienst van P. was over geheel Griekenland
verbreid en van vele steden beweerde men dat zij door een van zijne
talrijke zonen gesticht waren, het meest werd hij echter natuurlijk
vereerd in kuststreken en op eilanden, in de Peloponnesus vooral op
de landengte van Corinthe, waar te zijner eer de isthmische spelen
gevierd werden, en op de Noordkust, verder in de ionische steden van
Klein-Azië (z. Panionia), enz. Toch was zijne vereering vroeger nog
meer algemeen geweest, toen hij als god van het water in het algemeen,
dus ook van bronnen, rivieren, enz., ook in het binnenland als
bevruchtend en voedselgevend god beschouwd werd. Vandaar verscheiden
verhalen van zijne twisten met andere goden over het bezit van een
of ander land, bijv. met Athena (z. a.) over Attica en Troezen, niet
Hera over Argolis (z. Inachus). Onder de dieren zijn hem de dolfijn
en de stier, maar vooral het paard, gewijd. In vele verhalen wordt
hij met paarden in betrekking gebracht (z. Balius en Oenomaüs), hij
zou het paard geschapen en den menschen geleerd hebben zich er van te
bedienen (Hippios), hij wordt de vader genoemd van de paarden Arion
en Pegasus. Daarom schept hij ook behagen in wedrennen met paarden en
wagens, zooals op verscheiden plaatsen, vooral te Onchestus en op de
landengte van Corinthe, te zijner eere gehouden werden. Men offerde hem
stieren, liefst zwarte, evers, rammen, soms ook paarden. De denneboom,
die hout voor den scheepsbouw levert, was hem heilig. Zijne beelden
gelijken veel op die van Zeus, hoewel zijne trekken scherper en zijne
haren gewoonlijk verward zijn; hij is kenbaar aan zijn drietand of aan
den dolfijn, die hem vergezelt, ook is hij dikwijls in het gezelschap
van Amphitrite e. a. zeegodheden. Dichters noemen hem donker van haar
(Kyanochaites).

Posideon, Poseideon, 6de maand van het Attische jaar (Dec.-Jan.),
z. Annus.

Posideum, Poseideion, -deion, 1) stad op de grens van Cilicia en Syria,
tegenover Cyprus.--2) stad in Cassiotis (Syria).

Posidippus, Poseidippos, 1) van Cassandrea, een van de beste dichters
der nieuwe attische comedie. Hij schreef ongeveer 40 stukken,
waarvan een, Didymoi genaamd, waarschijnlijk door Plautus in zijn
Menaechmi is nagevolgd. Hij trad voor het eerst op omstreeks 287.--2)
grieksch epigrammendichter, ongeveer gelijktijdig met den vorigen,
waarschijnlijk van Sicilië.

Posidium = Posidonium.

Posidonia, Poseidonia, oude naam van Paestum.

Posidonium, Poseidonion, Z.W. kaap van het chalcidische schiereiland
Pallene.

Posidonius, Poseidonios, 1) van Olbiopolis, geschiedschrijver uit
de eerste helft van de 2de eeuw.--2) van Apamea, gewoonlijk naar
zijn verblijf op Rhodus de Rhodiër genoemd, geb. omstreeks 135, was
een leerling van Panaetius. Na diens dood reisde hij naar Italië,
Hispanië, enz., en trad daarna als hoofd der stoicijnsche school
op Rhodus op. Hij wordt de geleerdste onder de stoicijnen genoemd
en trachtte de leer van Plato en Aristoteles met de stoicijnsche te
vereenigen. Cicero en Pompeius woonden zijne voordrachten bij. Ook aan
de staatszaken nam hij deel en in 86 kwam hij als gezant naar Rome. Van
zijne talrijke werken over geschiedenis en natuurwetenschappen,
waaronder een vervolg op Polybius in 52 boeken was, zijn slechts
fragmenten bewaard. Hij heeft een ontzaglijken invloed gehad op de
denkrichting van zijn tijd en van latere geslachten.

Possessio, het feitelijk bezit eener zaak, in tegenstelling van
dominium of eigendom volgens streng rom. recht. Zie bonorum possessio.

Postliminium, zie ius postliminii.

Postumia (via), in Gallia Cisalpina, van Genua over Cremona en
Mantua naar Aquileia. Deze weg is in het jaar 148 door den consul
Sp. Postumius aangelegd.

Postumii, patricisch geslacht, misschien van etruscischen
oorsprong. 1) P. Postumius Tubertus, consul in 505 en 503,
bracht den Sabijnen zware nederlagen toe, hoewel hij eenmaal zelf
verslagen werd.--2) A. Postumius Albus Regillensis, consul in 496,
legde zijn consulaat neder om tot dictator benoemd te kunnen worden
(v. a. was hij dictator in 498) en behaalde toen op de Latijnen de
schitterende overwinning bij het meer Regillus. Zijn zoon Sp. was
een der drie mannen, die in 454 naar Griekenland gezonden werden
om aldaar de wetten te bestudeeren.--3) A. Post. Albus Reg., zoon
van no. 2, consul in 464, overwon de Aequers.--4) A. Postumius
Tubertus, dictator in 431, bracht aan de Aequers en Volscers eene
schrikkelijke nederlaag toe bij den berg Algidus. Het verhaal, dat
T. Manlius Capitolinus Imperiosus (zie Manlii no. 10) zijn zoon zou
hebben ter dood gebracht wegens ongehoorzaamheid, wordt door oudere
schrijvers op naam van dezen Postumius gesteld.--5) M. Post. Albus
Regill. werd als consulairtribuun in 426 door de Vejenten verslagen en
hiervoor met een geldboete gestraft.--6) P. Post. Albinus Regill.,
consulairtribuun in 414, werd door zijn troepen gesteenigd.--7)
Sp. Postumius Albinus, consul in 334 en 321 met T. Veturius Calvinus,
zie Veturii no. 6.--8) L. Postumius Megellus, consul in 305, 294 en
291, versloeg bij herhaling Samnieten en Etruscers en hield tweemaal
een triumftocht tegen den wil van den senaat onder de bescherming van
eenige volkstribunen.--9) L. Post. Megellus, zoon van no. 8, consul in
262, veroverde de stad Agrigentum op Sicilia.--10) L. Post. Albinus,
consul in 234 en 229, overwon de Liguriërs en de Illyriërs, doch
sneuvelde in 216 toen hij consul designatus was, in de Litana Silva
tegen de Bojers.--11) Sp. Post. Albinus, zoon van no. 10, consul in
186, werd door den senaat belast met een onderzoek naar de Bacchanalia
(z. a.). Zie ook Marcii no. 14.--12) A. Post. Albinus, consul in 180,
voerde in 174 met strengheid de censuur, terwijl Sp. Post. Albinus
Paullulus (misschien zijn broeder) consul was. Een L. Post. Albinus
(wellicht een derde broeder) was in 173 consul en gaf den eersten stoot
aan de oprichting van tabernae voor rom. ambtenaren op reis.--13)
A. Post. Albinus, een der 10 gezanten, die in 146 de provincie
Achaia moesten organiseeren, schreef eene geschiedenis van Rome in
het Grieksch.--14) Sp. Post. Albinus, consul in 110, voerde in den
oorlog tegen Jugurtha niets uit. Zijn broeder A. Post. Albinus,
die als legaat onder hem diende, nam het legerbevel op zich, toen
Sp. naar Rome vertrok om de comitia te houden, doch werd door Jugurtha
verslagen, waarna het rom. leger onder het juk moest doorgaan.--15)
Behalve deze Romeinsche Postumii, wordt er ook nog melding gemaakt van
een Etruscisch zeeroover, Postumius genaamd, die in het jaar 342 (339)
met twaalf kaperschepen als vriend de haven van Syracusae binnenliep,
maar door Timoleon terechtgesteld werd.

Postumus (M. Cassianius Latinius), één van de zoogenaamde dertig
tyrannen (zie triginta tyranni II). Toen keizer Gallienus uit
Gallië tegen Ingenuus (z. a.) optrok, vielen de Franken in Gallië
en Spanje, en plunderden o.a. Tarraco, maar werden daarop door
Postumus verslagen, die vervolgens (winter van 258/59 n. C.) zich
tot keizer liet uitroepen, en den jongen Valerianus, den zoon van
Gallienus, te Keulen liet vermoorden. Vijf jaar lang (259-264) heeft
hij Gallië tegen de Franken verdedigd, maar het rechtsrijnsche gebied
is waarschijnlijk in dien tijd aan de Alamannen verloren gegaan. Toen
Postumus door de generaals van Gallienus in het nauw werd gebracht,
nam hij tot mede-keizer Victorinus aan (waarschijnlijk begin van
268). Hij heerschte als keizer, evenals zijne opvolgers Victorinus
(268-269) en Tetricus (270-273), over Gallië, Britannië en Spanje,
en wilde een afzonderlijk westersch rijk stichten. Zijne regeering
was voor Gallië een tijdperk van vrede en bloei. Postumus werd,
nadat hij een anderen pretendent, Lollianus, had overwonnen, door
zijn soldaten te Mainz vermoord (268/9).

Postvorta, z. Carmenta.

Potamides, Potamides, rivier- en stroomnimfen.

Potentia, 1) stad in Picenum, sedert 184 rom. kolonie.--2) stad in
het Noorden van Lucania, aan de grens van Apulia.

Potidaea, Potidaia, Poteidaia, corinthische volkplanting op de
landengte, die Pallene met Chalcidice verbindt, sterke vesting. In den
perzischen oorlog sloeg P. de aanvallen der Perzen af en trad tot het
atheensch verbond toe. In den peloponnesischen oorlog viel het af,
doch moest zich weder aan de Atheners overgeven, die tot straf de
inwoners dwongen de stad te verlaten (430/29) en van Potidaea eene
cleruchie maakten. In 356 werd Pot. door Philippus van Macedonia
veroverd en verwoest, doch om de gunstige ligging liet Cassander het
onder den naam Cassandrea herbouwen.

Potidania, Potidania, vesting in Aetolia op de locrische grenzen.

Potitii, zie Pinarii.

Potniades, Potniades, bijnaam van de Eumeniden en de Bacchanten;
ook de paarden van Glaucus no. 2 worden zoo genoemd.

Potniae, Potniai, eerwaardigen, bijnaam van Demeter, Persephone en
de Erinyes.

Potniae, Potniai, stadje in Boeotia aan den weg van Thebae naar
Plataeae, aan den Asopus. Men vertelde, dat het gras van de weiden
in den omtrek de paarden razend maakte. Z. Glaucus no. 2.

Practius, Praktios, riviertje in Troas, dat langs Percote in den
Hellespont uitstroomt.

Praecones bij de Rom. moeten niet op ééne lijn gesteld worden met de
kerykes bij de Grieken. Een praeco was niets meer dan een openbaar
omroeper, die ook gebruikt werd om iets af te kondigen of in de
volksvergadering met luider stem voor te lezen. Zij riepen de comitia
en soms ook den senaat te zamen. Zie apparitores.

Praefecti zijn in het algemeen allen, die ergens over gesteld zijn; zoo
heet b.v. de scheepskapitein praefectus navis, de admiraal praefectus
classis, het hoofd der roeiers, pr. remigum enz. Eenige praefecti
echter zijn er, die hieronder eene afzonderlijke vermelding behoeven.

Praefecti aerario, twee ambtenaren, die door sommige keizers, als
Augustus, Tiberius, Caligula, Nero, met het administratief beheer
van het aerarium belast waren, in plaats der quaestores urbani,
totdat het aerarium met de keizerlijke schatkist (fiscus) samensmolt.

Praefecti Capuam Cumas, ook IV viri in Campaniam of IV viri iuri
dicundo geheeten, werden sedert 318 naar de campaansche steden Capua,
Cumae, Casilinum, Volturnum, Liternum, Puteoli, Acerrae, Suessula,
Atella en Calatia gezonden om recht te spreken. Ook voor andere deelen
van het romeinsch gebied werden door den praetor, niet door het volk,
praefecti iuri dicundo benoemd, die in zijn naam recht spraken. Zie
Praefectura.

Praefecti iuri dicundo, zie Praefectura.

Praefecti sociorum. Evenals over een rom. legioen zes tribuni militum
stonden, stonden over elk legioen italische socii, ala geheeten,
zes praefecten, die door de rom. legeraanvoerders werden aangesteld.

Praefectura. Het geheele Romeinsche burgergebied, met uitzondering van
de coloniae Romanae, wier overheden zelf mochten rechtspreken, en van
Latium, was in districten (praefecturae) verdeeld, en de rechtspraak
was daar opgedragen aan een voor elke praefectura jaarlijks door
den praetor urbanus te benoemen praefectus iuri dicundo. Alleen de
praefecti voor N.W. Campania, de Praefecti Capuam Cumas (z. a.) werden
in de comitia tributa gekozen.--Onder Constantijn den Gr. kregen de
4 groote deelen, waarin het rom. keizerrijk gesplitst werd, ook den
naam praefecturae.

Praefectus Augustalis of praef. Aegypti, de keizerlijke stadhouder
van Aegypte.

Praefectus praetorio, bevelhebber der door Augustus ingestelde cohortes
praetorianae of keizerlijke garde. Onder Augustus waren er twee,
later afwisselend één, twee of eene enkele maal drie.

Praefectus Urbi(s). Toen de consuls nog de eenige hooge overheden te
Rome waren, stelden zij, wanneer beiden de stad moesten verlaten,
onder den titel praef. Urbis of Urbi een stadhouder aan. Met de
instelling der praetuur in 366 werd deze maatregel overbodig, daar de
praetor urbanus nu in zoodanig geval als plaatsvervanger der consuls
optrad. Eénmaal 's jaars echter, tijdens de feriae Latinae, die op den
albaanschen berg gevierd en door alle overheden bijgewoond werden, werd
in de alsdan bijna verlaten stad een jongeling van aanzienlijken huize
met het politietoezicht belast onder den titel praef. Urbi feriarum
Latinarum causa.--Augustus stelde onder den naam van praef. Urbi een
vasten gouverneur van Rome aan, wiens politietoezicht en rechtsmacht
zich later tot op 100 mijlen buiten Rome uitstrekte.

Praefectus vigilum, kommandant der nacht- en brandwacht te Rome.

Praeficae, gehuurde vrouwen, die bij de begrafenissen van aanzienlijke
lieden jammerden en klaagzangen aanhieven.

Praeneste, Prainestos, thans Palestrina, oude stad van Latium, op
eene rots gelegen en door zijne hooge ligging koel en een aangenaam
zomerverblijf (frigidum Praeneste). Er was een beroemde Fortuna-tempel
met een orakel. De weg, die van Pr. over Gabii naar Rome liep,
heette via Praenestina. Praeneste was na 338 een civitas foederata,
en bekleedde onder het nomen Latinum een bevoorrechte plaats. In
216 weigerde de stad het romeinsche burgerrecht, dat de senaat haar
aanbod wegens de dappere verdediging van Casilinum. In 82 werd de
stad door Sulla belegerd, en door den jongen Marius verdedigd. Kort
na den slag bij de Porta Collina (1 Nov. 82) gaf het zich over,
en werd toen uitgeplunderd en zwaar gestraft. Later bracht Sulla er
eene kolonie heen.

Praerogativa, een woord, dat bij de comitia centuriata te huis
behoort. In het eerst stemden de 18 riddercenturiën het eerst en
werden hierom praerogativae genoemd; na de hervorming dezer comitia
werd door het lot eene centurie der eerste klasse aangewezen om voor
te stemmen, die dan centuria praerogativa was. Z. ook principium.

Praes, zie vas.

Praesenteius (P.), onderbevelhebber van Q. Pompaedius Silo in den
marsischen oorlog.

Praesus, Praisos, Prasos, stad in oostelijk Creta, in het gebied der
Eteocretes, in 140 door de Grieken van het eiland vernietigd.

Praetexta, toga met purperen rand omweven, zooals te Rome de curulische
overheden en kinderen droegen.

Praetexta, n.l. fabula, eene tragoedia, die op rom. bodem speelt
en waarin de spelers, die de hoofdrollen vervullen en beroemde of
hooggeplaatste Rom. voorstellen, de toga praetexta dragen. In het
algemeen zag men te Rome niet gaarne Rom. ten tooneele gevoerd.

Praetor, hegemon, strategos. In 367, toen de lex Licinia Sextia den
toegang tot het consulaat voor de plebejers had opengesteld, werd voor
de civiele rechtspraak het praetorsambt in het leven geroepen. In 337
werd ook de praetuur voor plebejers opengesteld; de eerste plebejische
praetor was Q. Publilius Philo. In 241 werd het getal praetoren op
twee gebracht; de een, die nu praetor urbanus genoemd werd, was belast
met de rechtspraak tusschen rom. burgers, de andere, praetor inter
peregrinos, met die tusschen burgers en peregrini. Over den aard dezer
rechtspraak zie iudex. Praetor iudicem dat, ius dicit, rem iudicatam
addicit. De pr. urb. trad tevens bij afwezigheid van beide consuls
als hun plaatsvervanger op. Hij is de collega minor der consuls, en
wordt evenals deze in de comitia centuriata gekozen onder voorzitting
van een consul of dictator; hij heeft het ius cum patribus agendi en
het ius agendi cum populo. Na den eersten punischen oorlog kwamen er
(in 227) 2 praetoren bij als stadhouders van Sicilia en Sardinia en
na de verovering van Hispania (in 197) nog 2. Welk praetorschap aan
ieder ten deel zou vallen, werd door het lot beslist. Door Sulla
en Caesar werd het aantal praetoren achtereenvolgens tot 8, 10,
14 en 16 vermeerderd. Sedert de invoering der quaestiones perpetuae
(zie iudicium publicum en iudex) in 149 werd het gewoonte, dat de
praetoren gedurende hun ambtsjaar te Rome bleven en eerst daarna
een stadhouderschap kregen (zie provincia). Krachtens hun imperium
konden de praetoren ook een leger aanvoeren. Hunne insignia waren de
sella curulis, de toga praetexta en 2 lictoren binnen Rome (zie lex
Plaetoria), daarbuiten 6. Wanneer een praetor op het forum zijn ambt
uitoefende stond zijn zetel op eene verhevenheid, tribunal. Praetor
is ook de oudste en algemeene naam voor stadhouder, zie propraetor.

Praetoriani, zie cohortes praetoriae.

Praetorium, de ruimte in de legerplaats, 200 voet lang en 200
voet breed, waar de tent van den veldheer was opgeslagen, ook de
veldheerstent zelf.

Praetorium Agrippinae, rom. vesting in het land der Bataven, gesticht
ten tijde van keizer Claudius, tgw. Arentsburg bij Voorburg. Hier was
tevens een station van de romeinsche Rijnvloot. De Fossa Corbulonis,
gegraven in 47 n. C. (de tegenwoordige Vliet) loopt hierlangs.

Praetutii of Praetutiani, een stam in het Z. van Picenum.

Praevaricatio (van varus, krom) is het heulen van een aanklager met den
beschuldigde. Daar bij de Rom. in rechten het non bis in idem gold,
zocht een schuldige, die eene ernstige aanklacht vreesde, wel eens
een zijner vrienden te bewegen hem aan te klagen, natuurlijk met het
doel om door scheeve of verdraaide behandeling der zaak de aanklacht
te verliezen en den schuldige te hooren vrijspreken. Het bewijs van
praevaricatio was moeielijk te leveren; werd zij echter bewezen,
dan was eerloosheid er het gevolg van en kon de aanklacht door een
ander worden opgevat.

Praktores, beambten bij het financiewezen te Athene, die boeten
e. dgl., voor zoover zij ten bate van den staat kwamen, moesten innen.

Prandium, ontbijt, doch niet zooals wij in den ochtend gebruiken,
dat ientaculum heet en niet algemeen in zwang was, maar een soort
van lunch omstreeks den middag (12 uur).

Prasiae, Prasiai, 1) stad op de Oostkust van Laconica.--2) demus aan
de Z.O. kust van Attica.

Prasias lacus, Prasias limne, meer in Thracië, door den
Strymon. gevormd, even ten N. van Amphipolis.

Prasii, Prasioi, machtig indisch volk aan den Ganges, met de hoofdstad
Palibothra. Omstreeks 300 bracht hun koning Sandracottus een leger
van ± 500000 man met 3000 olifanten op de been.

Pratinas, Pratinas, van Phlius, een van de oudste treurspeldichters te
Athene, tijdgenoot van Aeschylus. Hij wordt de eerste dichter genoemd,
die te Athene een satyrdrama liet opvoeren.

Praxagoras, Praxagoras, Athener, schrijver eener geschiedenis van
Constantijn den Groote, van Alexander en van de koningen van Attica,
die bijna geheel verloren zijn. Hij leefde in de 4de eeuw n. C.

Praxilla, Praxilla, van Sicyon, lyrische dichteres omstreeks het
midden der 5de eeuw.

Praxiphanes, Praxiphanes, van Mytilene of van Rhodus, leerling van
Theophrastus, later zelf leeraar der peripatetische wijsbegeerte,
hield zich voornamelijk met grammatische studiën bezig.--Een ander
van denzelfden naam wordt onder de leermeesters van Epicurus genoemd.

Praxiteles, Praxiteles, Athener, een van de grootste beeldhouwers,
wiens beelden uitmuntten door schoonheid van vormen en bevalligheid
van stand (± 350). Een van zijne meesterstukken was de Aphrodite,
die hij voor de Cnidiërs maakte. Een Hermeskop van Pr. is op blz. 311
afgebeeld.

Prelius lacus, moeras op de etruscische kust, ten Z.W. van Rusellae.

Prexaspes, Prexaspes, een gunsteling van Cambyses, op wiens bevel
hij Smerdis doodde. Na den dood van Cambyses (522) maakte hij, om
den valschen Smerdis te ontmaskeren, zijne daad aan het volk bekend,
terwijl hij op een toren stond, daarop wierp hij zich naar beneden.

Priamides, Priamides, Hector, Paris e. a. zonen van Priamus.

Priamus, Priamos, 1), zoon van Laomedon en Strymo. Toen Heracles
Troje had ingenomen, werd hij gevangen genomen, maar door zijne zuster
Hesione vrijgekocht, vandaar werd zijn oorspronkelijke naam Podarces
in Pr. (van priasthai) veranderd. Na het vertrek van Heracles volgde
hij zijn vader op, hij ondernam als bondgenoot der Phrygiërs een
krijgstocht tegen de Amazonen, huwde met Arisbe, later met Hecabe, en
leefde met het talrijk kroost (50 zoons en 50 dochters), dat hij bij
deze en andere vrouwen had, gelukkig en tevreden, totdat de trojaansche
oorlog uitbrak, die hem eerst van bijna al zijne zonen beroofde en hem
eindelijk regeering en leven kostte. Aan den oorlog neemt hij wegens
zijn hoogen leeftijd persoonlijk geen deel, slechts tweemaal komt hij
buiten de stad, eerst om een verdrag te sluiten, waarbij de oorlog
door een tweegevecht tusschen Paris en Menelaus beslist zou worden,
later onder geleide van Hermes, om van Achilles de uitlevering van het
lijk van Hector af te smeeken. Toen de Grieken de stad binnendrongen,
zocht de grijze koning met zijn vrouw en dochters een schuilplaats bij
het altaar van Zeus, maar toen hij zijn zoon Polites door Neoptolemus
zag dooden, slingerde hij zijne lans naar den vijand, die daarop in
woede op hem toeliep en hem met zijn zwaard doorstak.--2) zoon van
Polites no. 1, tochtgenoot van Aeneas.

Priapus, Priapos, zoon van Dionysus, Hermes, Pan of Adonis en Aphrodite
of Chione, een god van wijn- en tuinbouw, van vee- en bijenteelt,
ook van visscherij, vooral te Lampsacus vereerd, van waar zijn dienst
zich over het overige Griekenland schijnt te hebben uitgebreid. De
Rom. identificeerden hem met Mutinus. Zijne beelden werden veelal
in tuinen en wijnbergen geplaatst om als vogelverschrikker te
dienen. Men offerde hem de eerstelingen der vruchten, melk, honig,
bokken en ezels. Hij wordt soms afgebeeld als een knaap, soms als
een grijsaard, gewoonlijk met vruchten, een snoeimes of een horen
van overvloed in de hand.

Priene, Priene, aziatisch-ionische stad op de zuidelijke helling van
den berg Mycale en aan de Latmische golf. In de 4de eeuw is de stad
zeer regelmatig herbouwd, en, nu ze door de Duitschers opgegraven is,
geeft ze een goed denkbeeld van een hellenistische stad. De wijsgeer
Bias was hier geboren.

Primigenia, bijnaam van Fortuna, waaronder zij vooral te Praeneste
vereerd werd. Zij werd daar als de oudste dochter van Jupiter, maar
later als de moeder van Jupiter en Juno beschouwd en had een beroemd
orakel, dat geraadpleegd werd door het werpen met eikenhouten staafjes,
waarin ouderwetsche letters gesneden waren.

Primipilus, Primus Pilus, zie centurio.

Primus, zie Antonii no. 15.

Princeps, de oorspronkelijke keizerstitel, door Augustus aangenomen
als natuurlijke princeps senatus.

Princeps inventutis. Degenen, die bij het opmaken der ridderlijsten
door de censoren bovenaan geplaatst waren, werden principes
inventutis genoemd. Onder Augustus werden zijne beide kleinzoons C. en
L. Caesar door de ridderschap tot principes inventutis uitgeroepen,
en vervolgens werd het gebruikelijk dat de vermoedelijke troonopvolger
dezen titel voerde.

Princeps senatus. Hij, die bij het opmaken van de lijst der senatoren
door de censoren als de meest waardige bovenaan werd geplaatst, werd
princeps senatus genoemd. Het was een groot eerbewijs, en zoolang het
gebruikelijk bleef, in senaatszittingen den princeps het eerst naar
zijn gevoelen te vragen, was deze waardigheid niet van belang ontbloot.

Principes, zie centuria.

Principium. Bij de comitia curiata en tributa stemden alle afdeelingen
tegelijk. Als nu de stemmen geteld waren, kwamen de rogatores
(stemopnemers) op het templum (de spreekplaats), waar de voorzitter
der vergadering zich bevond, bijeen. Nu werd bij loting vastgesteld, in
welke volgorde elke afdeeling den uitslag zou mededeelen. De naam van
de eerstgevraagde afdeeling, zoowel bij de curiae als bij de tribus,
heette principium, en werd, als het een wet gold, met den naam van
den burger, die daarin het eerst gestemd had (qui primus scivit)
aan het hoofd van de wet vermeld. Z. ook praerogativa.

Priscianus, van Caesarea, rom. taalgeleerde te Constantinopel (±
500 na C.), wiens institutiones grammaticae in de middeleeuwen nog
lang als latijnsche spraakleer werden gebezigd.

Priscus, 1) zie Helvidius Priscus.--2) een Thraciër, die door
Theodosius II als keizerlijk gezant tot Attila werd gezonden en
eene geschiedenis van het rom. rijk en van de oorlogen met Attila
schreef. Er zijn nog fragmenten van over.--3) Attius Priscus, schilder
onder de regeering van Vespasianus.

Privernum, oude volscische stad in Latium, reeds vroeg door de Rom. tot
kolonie gemaakt. Het lag aan den Amasenus en had belangrijken wijnbouw.

Privilegium (van privus en lex), 1) eene wet, die tegen één enkelen
persoon gericht is, zooals de lex Clodia tegen Cicero.--2) een
wet of besluit ten gunste van één persoon of van enkele personen,
vandaar voorrecht.

Probole, te Athene een aanklacht bij de volksvergadering, waarop echter
alleen eene voorloopige veroordeeling konde volgen; daarna werd de
zaak voor een van de gewone rechtbanken gebracht. De pr. werd alleen
in bizonder ernstige gevallen toegepast, de uitwerking er van bestond,
naar het schijnt, alleen in den invloed, dien zulk een uitspraak van
het volk op de rechters uitoefende.

Probouleuma, praeadvies van den raad, eene voorloopige voordracht,
waarop de goedkeuring der volksvergadering gevraagd werd.

Probouloi, 1) in oligarchisch geregeerde staten eene commissie uit
den raad om de aangelegenheden die voor den raad kwamen, vooraf te
onderzoeken en praeadvies erover uit te brengen.--2) een college van
10 mannen, te Athene na de nederlaag op Sicilië (413) ingesteld, om in
den daardoor veroorzaakten nood te voorzien. Zij werkten in het belang
der oligarchie en waren twee jaar later met alle macht behulpzaam bij
het invoeren van de regeering der 400.--3) de afgevaardigden bij de
bondsvergadering der 12 ionische staten.

Probus. 1) M. Aurelius Probus, rom. keizer (276-282 na C.), geb. te
Sirmium (232), een man van geringe afkomst. Van zijn militaire
loopbaan vóór zijn verheffing tot keizer is niets zekers bekend. Hij
was een uitstekend keizer, die de Alemannen en de met hen verbonden
Longiones, Franken en Burgundiërs terugdrong en aan het van alle
zijden bedreigde rom. rijk aldus verademing schonk. Hij herstelde
de Rijngrens, en beschermde de steden aan den Rijn, door aan de
overzijde castella, observatieposten, op te richten. Hij overwon de
tegenkeizers Proculus en Bonosus, verplaatste 100000 Bastarners naar
het bijna ontvolkte Thracia en had eindelijk rondom vrede. Daar hij
echter ook in vredestijd de soldaten arbeid liet verrichten en hen
gebruikte om langs den Donau moerassen droog te leggen en wijngaarden
aan te leggen, en omdat hij zich had uitgelaten, dat hij eenmaal
geen soldaten meer hoopte noodig te hebben, brak er een oproer uit,
waarin hij werd doodgeslagen.--2) M. Valerius Probus, uit Berytus,
beroemd rom. taalgeleerde tijdens Nero.

Procas (Silvius), koning van Alba Longa, vader van Numitor en Amulius.

Prochyta, eiland op de kust van Campania, bij kaap Misenum, thans
Procida.

Procilii. Cicero vermeldt twee mannen van dezen naam, een
volkstribuun, die in slechten roep stond en veroordeeld werd, en een
geschiedschrijver. Overigens zijn beiden onbekend.

Proclea, Prokleia, dochter van Laomedon, gehuwd met Cycnus no. 2,
moeder van Tenes en Hemithea.

Procles, Prokles, zoon van Aristodemus no. 1, regeerde na den dood
van zijn vader met zijn broeder Eurysthenes over Lacedaemon; hij is
de stamvader van het koninklijk geslacht der Procliden.

Proclus, Proklos, van Constantinopel, geb. 410 na C., beroemd
neo-platonisch wijsgeer uit de atheensche school, aan welker hoofd
hij geruimen tijd stond. Hij wordt beschreven als een edel en waardig
man, die zeer streng en matig leefde, zijn aanzienlijk vermogen aan
liefdadige werken besteedde, en zijn best deed aan het heidendom
door de wijsbegeerte nieuwen steun te verschaffen. Hij stierf in
485.--Pr. was een zeer vruchtbaar schrijver, behalve commentaren
op Plato bezitten wij van hem taal-, wis- en sterrenkundige werken
en gedichten.

Procne, Prokne, dochter van Pandion, gehuwd met Tereus, bij wien zij
moeder was van Itys. Eens ging Tereus naar Athene om zijn schoonvader
te bezoeken, en Pr. verzocht hem, als hij terugkwam, hare zuster
Philomela mede te brengen. Tereus deed dit, maar onderweg onteerde
hij zijne schoonzuster, en opdat zij deze daad niet aan Procne konde
verraden, hield hij de zusters van elkander gescheiden en sneed hij ten
overvloede aan Philomela de tong uit. Toch vond deze middel, door een
kunstig weefsel hare zuster op de hoogte van het gebeurde te brengen;
om zich te wreken doodden zij gezamenlijk den kleinen Itys, en zetten
zij zijn vleesch aan Tereus als spijs voor. Toen deze bemerkte wat
zij gedaan hadden, vervolgde hij beide zusters met een bijl om ze te
dooden, maar op het oogenblik dat hij haar zoude inhalen, werd hij
in een hoppe of een havik veranderd, Procne werd een nachtegaal en
Philomela een zwaluw of omgekeerd.

Proconnesus, Prokonnesos (reeëneiland), eiland en stad in de
Propontis, door de Milesiërs gesticht, met beroemde marmergroeven,
thans Marmara. Zie Cyzicus.

Proconsul of pro consule. Wanneer de consuls hun ambtsjaar volbracht
hadden en naar hunne provinciën gingen als stadhouders, waren zij
eigenlijk privati, maar de senaat verlengde hun imperium en bekleedde
hen voor het bestuur hunner provincie met consulaire macht. Zie
prorogatio. Er waren enkele belangrijke provincies, die bij voorkeur
aan consuls werden opgedragen en waarvan de stadhouder, ook al was
hij geen consul geweest, toch pro consule werd uitgezonden. Toen
Pompeius den senaat dwong, hem naar Hispania te zenden, om in den
oorlog tegen Sertorius den proconsul Metellus ter zijde te staan,
moest de senaat hem wel met een consulair imperium bekleeden en pro
consule laten uittrekken. Zie ook propraetor.

Procopius, vriend en bloedverwant van keizer Iulianus, bevelhebber
van het leger in Mesopotamia, liet zich onder keizer Valens tot keizer
uitroepen (365 na C.), maar werd reeds spoedig (366) door zijn leger
in den steek gelaten, en door de zijnen aan Valens uitgeleverd.

Procris, Prokris, dochter van Erechtheus, gehuwd met Cephalus.

Procrustes, Prokroustes, uitrekker, bijnaam van Damastes of Polypemon,
een wreed roover, die bij Eleusis woonde. Hij had twee bedden, een
zeer lang en een zeer kort, wanneer nu een vreemdeling in zijne handen
viel, dan legde hij hem op een van die bedden, lange personen bracht
hij op de maat van het korte bed door een stuk van hen af te snijden,
korte rekte hij in het lange zoo lang uit, totdat zij stierven. Theseus
doodde hem.

Proculeius Varro Murena (C.), rom. ridder, wien door Augustus was
opgedragen, Cleopatra als gevangene naar Rome over te brengen. Horatius
prijst hem, omdat hij zijn vermogen gedeeld had met zijne broeders,
die in den burgeroorlog alles verloren hadden. Hij bracht zichzelf,
toen hij ziek werd, door vergif om het leven.

Proculi. 1) Julius Proculus verhaalde aan het rom. volk, dat Romulus
in een onweder ten hemel was gevaren.--2) Sempronius Proculus, beroemd
rom. jurist uit de school van Q. Antistius Labeo, naar wien diens
volgelingen Proculiani worden geheeten. In de Pandecten vindt men
nog uittreksels uit zijne werken. Hij leefde ten tijde van Nero.--3)
Proculus beproefde in 280 na C. een opstand tegen keizer Probus,
hij moest echter de wijk nemen naar de Franken, die hem uitleverden,
waarna Probus hem ter dood liet brengen.

Proculiani, zie Proculi no. 2.

Procuratio, 1) de werkzaamheid van een procurator.--2) het nemen van
maatregelen om ongelukken en rampen af te weren, die door prodigia
en portenta werden aangekondigd.

Procurator, degene die voor een ander eene zaak bezorgt, de
zaakwaarnemer, in het huiselijk leven de huishouder, de slaaf die de
geheele huishouding bestuurde. Onder de keizers werd in de keizerlijke
provinciën het geldelijk beheer opgedragen aan procuratores Caesaris,
die dus de vroegere quaestoren vervingen en ook wel belast werden met
het stadhouderschap over kleine provinciën, die als onderdeelen eener
grootere werden beschouwd. Zoo was b.v. Pontius Pilatus procurator
van Judaea, dat als een aanhangsel van Syria werd gerekend. Ook de
bestuurders van verschillende takken van het financiewezen droegen wel
dezen naam, b.v. procurator rei privatae, bestuurder van 's keizers
vermogen, procurator metallorum, enz. Voor deze betrekkingen werden
gewoonlijk equites genomen.

Procyon, Prokyon, z. Canis minor.

Prodictator of pro dictatore. Het eenige bekende geval van iemand,
die, zonder eigenlijk den titel van dictator te hebben, toch met deze
waardigheid werd bekleed, is dat van Q. Fabius Maximus in 217. Zie
dictator.

Prodicus, Prodikos, 1) uit Phocaea, episch dichter uit zeer ouden
tijd, aan wien eene Minyas werd toegeschreven.--2) van Iulis op
het eiland Ceos, beroemd sophist, kwam als gezant naar Athene,
en vond er zooveel bijval, dat hij er zich vestigde. Hij stond
in vriendschappelijke betrekking met Socrates, Xenophon, Plato,
Euripides, Isocrates en vele andere mannen van naam, waaronder
sommige zijne leerlingen genoemd worden. Hij besteedde vooral veel
studie aan de verschillende beteekenissen van synonieme woorden,
met een spitsvondigheid, waarmede Plato dikwijls den spot drijft;
overigens spreekt deze van hem altijd met groote achting, sophoteros
Prodikou was een soort van spreekwoordelijke uitdrukking. Bekend
is zijne allegorie van Heracles op den tweesprong (z. Xenophon's
Memorabilia II 1. 21 sq.); overigens is niets van hem bewaard gebleven.

Prodigium, zie auguria.

Prodikos, de voogd van een minderjarig koning te Sparta, die in naam
van zijn pupil de regeering uitoefende.

Prodomus, prodomos, zie templum.

Proedria, 1) het recht vooraan te zitten, in het bizonder in den
schouwburg, een recht dat te Athene als eerbewijs verleend werd aan
aanzienlijke of verdienstelijke personen, ook vreemdelingen.--2)
voorzitterschap, in het bizonder het voorzitterschap van den raad
en de volksvergadering te Athene. Dit werd vroeger bekleed door den
epistates (z. Prytaneis), maar sedert omstreeks 378 door een van de
proedroi, waarvan bij het begin van iedere prytanie 9 door het lot
werden aangewezen, nl. een uit iedere phyle behalve die, welke de
prytanie had.

Proeisphora, het voorschieten van de eisphora. In iedere symmorie
waren 15 van de rijkste leden verplicht om, wanneer eene eisphora
uitgeschreven werd, in spoedeischende gevallen het geheele aandeel
der symmorie voor te schieten, waarbij zij natuurlijk het recht hadden
het voorgeschotene van hunne medeleden terug te vorderen.

Proërna, Proherna, Proerna, stad in het W. van het thessalische
landschap Phthiotis.

Proërosia, Proerosia, feest bij het begin van den bloeitijd, den
13en Boëdromion te Eleusis uit naam van alle grieksche staten ter
eere van Demeter gevierd.

Proetides, Proitides, de drie dochters van Proetus: Lysippe, Iphianassa
en Iphinoë; zij werden met waanzin gestraft, omdat zij zich schooner
genoemd hadden dan Hera of omdat zij den dienst van Dionysus veracht
hadden. Terwijl zij, in den waan dat zij koeien waren, door bosschen
en weiden ronddwaalden, sloeg de kwaal ook op andere vrouwen van
Argos over. Zij werden door Melampus (z. a.) genezen.

Proetus, Proitos, z. Acrisius en Bellerophon. V. s. verjoeg hij
Acrisius uit Argos en werd hij door Perseus met het Medusahoofd
versteend.

Profesti (dies), werkdagen, zie Festi (dies).

Progam(e)ia, ook proteleia gamon, een plechtig offer, dat men,
alvorens zich in den echt te begeven, aan de beschermgoden van het
huwelijk bracht.

Proix, bruidschat, werd aan den man in vruchtgebruik, niet in eigendom
gegeven. Daar een huwelijk zonder bruidschat tot de zeldzaamheden
behoorde, vereenigden rijke lieden zich soms om arme meisjes aan een
bruidschat te helpen.

Proklesis, de eisch om zekere documenten over te leggen, die als
bewijsstukken in een proces moesten dienen. Werd die eisch door
een van de partijen aan zijn tegenpartij gedaan, dan behoefde deze
daaraan niet te voldoen, ofschoon hij natuurlijk door eene weigering
zijne zaak in een ongunstig licht stelde; waren echter de bedoelde
stukken in handen van een ander, dan konde deze, naar het schijnt,
gedwongen worden er een afschrift van te laten nemen.

Proletarii, van proles afgeleid. Het zijn de arme burgers, die geen
belasting betalen en dus den staat niet dienden met hun geld, maar
alleen door het verwekken van kinderen. Hun vermogen bedroeg minder
dan 4000 as. Zij, die een hoogeren census hadden, heetten adsidui of
locupletes. De prol. werden slechts bij uitzondering opgeroepen om
te dienen. Eerst Marius nam hen en de capite censi in het leger op,
dat zoodoende een huurleger werd.

Prologus, prologos, in een tooneelstuk het gedeelte, dat bij wijze
van inleiding de toestanden uiteenzet en aan de eigenlijke handeling
voorafgaat; in stukken, waarin koren optreden, het gedeelte, dat aan
de parodos voorafgaat.

Promachus, Promachos, 1) zoon van Parthenopaeus, een van de
Epigonen.--2) zoon van Aeson, werd met zijn vader door Pelias gedood,
terwijl Iason afwezig was.--3) bijnaam van Athena, van Heracles te
Thebae, van Hermes te Tanagra.

Prometheus, Prometheus, zoon van Iapetus en Clymene, waagde het
de wijsheid van Zeus op de proef te stellen. Na de overwinning
der Titanen, tegen wie Pr., ofschoon hij tot hen behoorde, Zeus
had geholpen, zoude vastgesteld worden, welke offers den goden
toekwamen. Pr. doodde nu, als vertegenwoordiger der menschen, een
stier, en wikkelde het vleesch en de ingewanden in de huid, terwijl hij
de beenderen met vet bedekte, daarop verzocht hij Zeus zelf te kiezen,
en hoewel deze zijn list doorzag, koos hij het slechtste deel. Tot
straf voor de bedriegelijke bedoeling van Pr. ontnam hij echter den
menschen het vuur, maar Pr. stal het weder van den Olympus en bracht
het op aarde terug. Nog meer vertoornd, strafte Zeus de menschen
nu door hun Pandora (z. a.) te zenden. Pr. echter werd aan een rots
geklonken, waar een arend hem iederen dag aan de lever knaagt, die
echter 's nachts weder aangroeit.--In andere verhalen heeft Pr. ook
nog door andere weldaden, aan de menschen bewezen, den toorn van
Zeus opgewekt, die juist het plan had opgevat het menschengeslacht te
verdelgen. Niet alleen had hij hun het vuur gebracht, maar ook door
hun vele kunsten te leeren (bouwkunst, sterrenkunde, letters, cijfers,
geneeskunde, waarzeggen) trachtte hij hen tot hoogere beschaving
te leiden. Daarvoor aan een rots vastgeklonken, verklaarde hij,
dat hij alleen door de mededeeling van een geheim Zeus konde redden
van een gevaar, dat eens zijne regeering zoude bedreigen, en daar
hij hardnekkig weigerde dit geheim te openbaren voordat Zeus hem van
zijne boeien bevrijd zou hebben, werd hij met de rots in den Tartarus
geworpen. Daar hij ook nu niet toegaf, werd hij na lange jaren weder
op aarde teruggebracht en nu werd de arend gezonden, die aan zijn
lever knaagde, wat niet zou ophouden voordat een onsterfelijke in zijn
plaats wilde sterven. Na 30 jaar was Chiron (z. a.) hiertoe bereid,
en nu doodde Heracles met toestemming van Zeus den arend en bevrijdde
Pr. Deze openbaarde nu van zijn kant het bedoelde geheim, nl. dat Zeus,
wanneer hij met Thetis huwde, bij haar een zoon zou krijgen, die hem
van de heerschappij zoude berooven.--V. s. had Pr. bij het ontstaan
van de wereld of na den watervloed van Deucalion den mensch uit aarde
en water geschapen. Aan zijn zoon Deucalion had hij den raad gegeven
een schip te bouwen, waarmede hij zich bij de komende overstrooming
zou kunnen redden.--Op vele plaatsen genoot Pr. goddelijke eer,
dikwijls in vereeniging met Athena en Hephaestus; te Athene had hij
een heiligdom in de Academie, waar jaarlijks een feest (Prometheia)
te zijner eer gevierd werd; het voornaamste van dit feest was een
wedloop met fakkels.

Promulgatio (rogationis), het openlijk bekendmaken van een
wetsvoorstel, zie Trinundinum.

Promulsis, zie coena.

Pronaia, bijnaam van Athena te Delphi, waar haar tempel vóór het
groote heiligdom van Apollo stond.

Pronaos, pronaos, zie templum.

Pro(n)ni, Pronnoi, stad aan de O.-zijde van het eiland Cephallenia.

Pronuba, 1) bijnaam van Juno, als huwelijkstichteres.--2) bruidsdame,
wier taak het was, van de zijde der bruid het noodige in orde te
brengen en haar in het huwelijksleven in te leiden. Voor pronubae
koos men liefst jonggehuwde vrouwen van onbesproken gedrag.

Propertius (Sex.), vermoedelijk in of omstreeks 50 te Asisium
(Assisi) in Umbria geboren, was reeds vroeg vaderloos en werd door
eene der landverdeelingen van Octavianus van zijn vaderlijk erfgoed
beroofd. Naar Rome gekomen, ontbrandde hij in liefde voor de schoone
Hostia, die hij in zijne minnedichten onder den naam van Cynthia
bezong. Hoewel zij hem door hare wispelturigheid en ontrouw meermalen
grievend leed aandeed, bleef de liefde voor haar in het hart van
Pr. geworteld. Zijne elegieën, fijn gepenseeld, dragen de sporen
van gloeiende bezieling en vereenigen natuur en kunst in zich. Door
veelvuldige zinspelingen op oude mythen is hij echter dikwerf moeilijk
te begrijpen. Hij stierf jong, waarschijnlijk in of omstreeks het
jaar 15.

Propoetides, meisjes van Amathus, die de godheid van Aphrodite
loochenden en tot straf daarvoor in steenen veranderd werden.

Propontis, Propontis, de Voorzee (vóór den Pontus Euxinus), thans
zee van Marmara.

Propraetor of pro praetore. Wat van de consuls is gezegd, die als
stadhouders door den senaat met consulair imperium werden bekleed
(zie proconsul), geldt ook voor de praetoren, die na het verstrijken
van hun ambtsjaar pro praetore naar hunne provinciën gingen. Daar
echter de algemeene naam voor stadhouder praetor is, geldt de titel pro
praetore ook van hem, die een stadhouderschap tijdelijk waarneemt. Kwam
b. v. een stadhouder te overlijden en viel dan zijn quaestor in zijne
plaats in, dan was deze quaestor pro praetore, d. w. z. quaestor met
stadhouderlijke macht. Zoo vindt men ook wel eens een legatus pro
praetore. In den keizertijd is dit de titel van de stadhouders der
groote keizerlijke provincies, die voor den keizer het bewind voerden,
zie legatus.

Propylaea, Propylaia, zie Athenae.

Proquaestor of pro quaestore, hij, die tijdelijk het ambt waarneemt
van een overleden of tusschentijds afgetreden quaestor. Daar hiervoor
door den stadhouder meestal een legatus wordt aangewezen, draagt
deze den titel: legatus pro quaestore. Enkele malen vindt men ook,
dat het ambt van een quaestor door prorogatio verlengd wordt (zie
hierover proconsul), denkelijk wanneer er quaestoren te kort kwamen. In
zoodanig geval was de titularis proquaestor.

Prorogatio, is het verlengen van iemands ambt. Voor de eerste maal
is dit voorgekomen in 326, toen het volk op verzoek van den senaat
besloot, dat de consul Q. Publilius Philo ook na afloop van zijn
ambtstijd het imperium zou behouden met den titel pro consule. Sedert
dien tijd werd door de prorogatio imperii dikwijls in een tekort aan
beschikbare ambtenaren voorzien. In den beginne werd het imperium
verlengd door een volksbesluit, sedert den tweeden Punischen oorlog,
v. a. sedert 250, meest door den senaat. Door Sulla werd de prorogatio
van het consulaat en de praetuur tot regel gemaakt. Zie Proconsul
en Propraetor.

Prorsa, z. Carmenta.

Proscenium, proskenion, het tooneel in engeren zin, d. i. de door
achter- en zijwanden begrensde ruimte.

Proschium, Proschion, vroeger Pylene, Pylene, stad in Aetolia aan
den Zuidkant van den berg Aracynthus.

Proseleni, Proselenoi, z. Arcadia.

Proselytoi, proselyten, Jodengenooten. Van af de 3de eeuw maken de
Joden, evenals de aanhangers van andere Oostersche godsdiensten,
veel propaganda voor hun geloof, en telkens vindt men er melding
van gemaakt, dat velen, ook in Rome, zooals blijkt uit de Romeinsche
dichters, zooal niet geheel tot het Jodendom over gingen, toch zich
nauw daarbij aansloten, en enkele gebruiken, zooals de Sabbathviering,
overnamen. Zij worden in het N. T. proselytoi, die zich aangesloten
hebben, of ook wel sebomenoi, -ai (ton Theon), Godsdienstigen,
genoemd. Zij blijken zeer toegankelijk voor het Christendom, en hebben
de verspreiding daarvan in de Heidenwereld bevorderd.

Proserpina = Persephone. De dienst van Proserpina en Dis werd in
Rome ingevoerd tengevolge van een uitspraak der Sibyllijnsche boeken,
zie Ceres, Terentini ludi en Terentum.

Proskephalaion kussen, ook om te zitten en om op de rustbanken,
waarop men bij den maaltijd aanlag, den linkerarm tot steun te dienen.

Prosklesis, z. kleter.

Proskynesis, z. Adoratio en Adulatio, door de Grieken als een teeken
van uiterste slaafschheid beschouwd. De wensch van Alexander d. Gr.,
om de pr. ook bij Grieken en Macedoniërs in te voeren, vond veel
tegenstand.

Prosodia, prosodia, hymnen, onder begeleiding van fluitspel door een
koor gezongen, wanneer het zich op feestdagen in optocht naar een
tempel begaf.

Prosopitis, Prosopitis, eiland en provincie (nomos) in de Zuidspits
der Nijldelta.

Prostates, z. metoikos.

Prostaxis, z. atimia.

Prostimema, z. dike.

Prostoa, de vier overdekte zuilengangen, die de aule van een woonh)is
omgeven, v. a. alleen de galerij, die aan de zijde van den ingang
gelegen is, of deze met de tegenoverliggende.

Prostylus, prostylos, z. templum en vergelijk de teekening bij
Amphiprostylus.

Protagoras, Protagoras, van Abdera, een der beroemdste grieksche
sophisten (485-416). Nadat hij zich met taalstudie en rhetorica
beziggehouden had en de stelsels der oudere wijsgeeren grondig
bestudeerd had, trad hij als leeraar op. Hijzelf was de eerste,
die zich sophist noemde en liet zich voor zijn onderwijs 100 minae
betalen. Hij loochende het bestaan van absolute, objectieve waarheid
en leerde, dat voor den mensch alles was zooals het hem toescheen. Te
Athene, waar hij zich sedert 450 meestal ophield, vond hij grooten
bijval, v. s. werd hij door Pericles naar Thurii gezonden om er de
wetten te herzien. Daar hij in een van zijne werken gezegd had, dat
hij niet wist of er goden waren en dat een menschenleven te kort was om
zulk een duistere zaak te onderzoeken, werd hij als atheïst aangeklaagd
en veroordeeld. Zijn werk werd op de markt verbrand, en v. s. werd
hij verbannen. Hij begaf zich naar Sicilië, maar verdronk op reis.

Prote, Prote, eiland en reede op de W. kust van Messenia.

Protesilaus, Protesilaos, zoon van Iphiclus, koning van Phylace,
nam deel aan den tocht tegen Troje. Hij was de eerste, die bij de
aankomst van de vloot aan land sprong, maar hij werd terstond door
Hector gedood. Te Elaeus was zijn graf met een rijken tempel, ook te
Phylace had hij een heiligdom, z. ook Laodamia.

Proteus, Proteus, een oude zeegod, die op het eiland Pharus de
robben van Amphitrite weidt. Hij bezit de gave der voorspelling,
maar hij geeft zijne voorspellingen niet dan gedwongen, en tracht
door allerlei gedaanteverwisselingen te ontsnappen aan hen, die hem
ondervragen. Zie ook Helena.--V. a. was hij koning van Pharus, zoon
van Poseidon, echtgenoot van Psamathe, of hij was naar Thracië gegaan
om daar met Torone in het huwelijk te treden, maar wegens het slecht
gedrag zijner zonen, Tmolus en Telegonus, had hij Poseidon verzocht
naar Aegypte te mogen terugkeeren.

Prothesis nekrou, tentoonstelling van een lijk. Op den dag vóór de
begrafenis werd het lijk, nadat het gewasschen, gekleed en bekranst
was, in het voorste gedeelte van het huis op een bed gelegd, met de
voeten naar de huisdeur gericht. Bloedverwanten en vrienden kwamen
den afgestorvene dan het laatste bezoek brengen, en zongen te zijner
eere plechtige klaagliederen.

Protis, Protis, van Phocaea, stichter van Massilia en stamvader van
het geslacht der Protiaden aldaar.

Protogenea, Protogeneia, dochter van Deucalion en Pyrrha, gehuwd met
Locrus, bij Zeus moeder van Opus.

Protogenes, Protogenes, van Caunus, uit de 2de helft van de 4de eeuw,
een van de beroemdste grieksche schilders. Tot zijn 50ste jaar moest
hij door handwerk in zijn onderhoud voorzien, eerst toen gelukte
het Apelles de aandacht op hem te doen vestigen. Hij kocht namelijk
eenige schilderijen van Pr., en deed alles om het vermoeden op te
wekken, dat hij ze voor zijn eigen werk wilde laten doorgaan. Zijn
voornaamste werk was de Ialysus als jager voorgesteld, dat later in
den Vredetempel te Rome was en bij den brand van dien tempel verloren
ging. Toen Demetrius Poliorcetes Rhodus belegerde, waar Pr. woonde
en werkte, liet hij de werkplaats van den kunstenaar, die buiten de
stad gelegen was, door eene wacht beschermen, en dikwijls bracht hij
er zelf een bezoek. Zelfs liet hij zich de overwinning ontsnappen,
doordat hij niet er toe konde besluiten de stad van die zijde aan te
vallen, waar de Ialysus van Pr. zich bevond.

Protomachus, Protomachos, 1) atheensch veldheer in den slag bij de
Arginusen, ging vrijwillig in ballingschap, om aan het proces tegen
hem en zijne ambtgenooten te ontkomen.--2) aanvoerder der ruiterij
onder Alexander den Grooten.

Provincia, de door wet, senaatsbesluit of sortitio aan een ambtenaar
cum imperio toebedeelde werkkring of het terrein van werkzaamheid. De
senaat bepaalde gewoonlijk den ambtskring (provincia) der consuls; de
praetoren lootten na hun benoeming, wie van hen als praetor urbanus
de provincia urbana, wie de provincia peregrina (de rechtspraak
onder vreemdelingen) zou hebben, wie als voorzitter van één of meer
quaestiones zou optreden. Later beteekent provincia voornamelijk
ambtskring buiten Italië, en gaat dan in de beteekenis van wingewest
over.

Provocatio, beroep op de volksvergadering als rechter en wel op de
centuriaatcomitiën in lijfstraffelijke zaken en op de tribuutcomitiën
of het concilium plebis bij boeten boven een zeker bedrag. Zie leges
Valeriae, leges Porciae, lex Aternia Tarpeia, lex Iulia Papiria. Het
recht van provocatio was ingesteld als waarborg tegen willekeur en
mishandeling van de zijde der magistraten. De provocatie geldt niet
voor vrouwen en vreemdelingen, en is beperkt tot de banmijl, de grens
van het imperium domi. Na de instelling der quaestiones perpetuae
werden de iudicia populi uitzondering, doch zij bleven toch bestaan,
evenwel niet zóó, dat men van een eenmaal gewezen vonnis op het volk
kon appelleeren. Zie echter Antoniae (leges) no. 6. De rom. republiek
kende geen appèl van gevelde vonnissen; het komen in hooger beroep
dagteekent uit den tijd der keizers.

Proxenos, de gastvriend van een staat, niet zonder grond met onze
tegenwoordige consuls vergeleken, daar hij in zijn staat de belangen
waarnam van den staat, welks pr. hij was. In den staat, dien hij
vertegenwoordigde, genoot hij daarvoor ook zekere voorrechten boven
andere vreemdelingen.--De proxenia van een bepaalden staat wordt soms
door vele geslachten heen in dezelfde familie gevonden.

Proxenus, Proxenos, 1) Boeotiër, leerling van Gorgias, vriend van
Xenophon, een van de aanvoerders der grieksche troepen onder den jongen
Cyrus. Na den slag bij Cunaxa werd hij door Tissaphernes verraderlijk
gevangen genomen en ter dood gebracht.--2) van Tegea, vijand van Sparta
en ijveraar voor den bouw van Megalopolis. Bij de partijtwisten in
zijne vaderstad verloor hij het leven.--3) van Aphidna, atheensch
veldheer tegen het einde van den heiligen oorlog (347).

Prudentius Clemens (Aurelius), uit Hispania geboortig, de beste
rom. christendichter, leefde in de tweede helft der vierde eeuw na C.

Prusa, Prousa, ook Prusias, Prousias, geheeten, 1) ad Olympum,
aanzienlijke stad van Bithynia, door Prusias I aan den voet van
den mysischen Olympus naar een plan van Hannibal gesticht, thans
Brussa.--2) ad Hyppium, kuststadje in het W. van Bithynia aan de
rivier Hyppius, zie Cius.

Prusias, Prousias, 1) koning van Bithynië, regeerde, nadat hij zich
door gelukkige oorlogen van de Galliërs en andere vijanden bevrijd
had (213), met kracht en beleid en vergrootte zijn rijk door de
verovering van Heraclea en andere steden. In den oorlog tusschen de
Rom. en Antiochus koos hij de partij van eerstgenoemden, doch later
verleende hij een schuilplaats aan Hannibal. Hij werd echter gedwongen
hem aan de Romeinen uit te leveren, zie Hannibal no. 4. Hij stierf
kort daarna.--2) zoon en opvolger van den vorigen, was geheel en al
afhankelijk van de Rom. en sloot op hun bevel vrede met Attalus II,
dien hij met geluk beoorloogd had. In 143 werd hij door zijn zoon
Nicomedes gedood.

Prusias, Prousias = Cius.

Prytaneia, z. Prytanis.

Prytaneia, zekere som, die beide partijen in eene dike voor den aanvang
van het proces moesten storten tot vergoeding van de proceskosten,
vandaar pr. tithenai tini, iemand aanklagen. Voor zaken, beneden 100
drachmen geschat, werden geene pr. betaald, bij hoogere schatting
stonden de pr. in zekere verhouding tot de som in kwestie. De
verliezende partij moest den winner ook zijne pr. vergoeden.

Prytanis, de eerste, voorste, in verscheiden staten naam van
de opperste magistraten. Te Athene noemde men prytaneis de 50
raadsleden, die tijdelijk met het dagelijksch bestuur belast waren
(z. boule). Iedere phyle had de prytanie op haar beurt, zooals
dit bij het begin van het jaar door loting was aangewezen. Deze
betrekking zelve en de tijd, gedurende welken dezelfde prytanen aan
het bestuur zijn (35 of 36, in schrikkeljaren 38 of 39 dagen), heet
prytaneia, de phyle, waartoe zij behoorden, phyle prytaneuousa. De
prytanen zijn den geheelen dag met elkander in den Tholos, in oudere
tijden in het Prytaneum, waar zij ook gemeenschappelijk hunne
maaltijden gebruiken. Voor iederen dag wordt uit hun midden door
het lot een epistates aangewezen, die voorzitter is van de raads-
en volksvergadering (z. echter proedria) en de sleutels van den
burcht en van het archief en het staatszegel in bewaring heeft.--Zie
ook naukraria.

Prytaneum, Prytaneion, een gebouw te Athene, waar aanzienlijke
vreemdelingen en verdienstelijke burgers hunne, van staatswege
verstrekte, maaltijden hielden.--Oorspronkelijk hielden ook de prytanen
hier hunne zittingen en maaltijden.

Psamathe, Psamathe, 1) Nereïde, bij Aeacus moeder van Phocus.--2)
z. Linus.--3) z. Proteus.

Psammenitus, Psammenitos, zoon van Amasis, laatste koning van Aegypte,
werd na eene regeering van 7 maanden door de Perzen bij Pelusium
verslagen en moest zich aan Cambyses overgeven (525). Cambyses maakte
hem stadhouder van Aegypte, maar toen kort daarna een opstand uitbrak,
waaraan Ps. schuldig geacht werd, werd hij ter dood veroordeeld.

Psammetichus, Psammetichos, 1) een van de vorsten, die onder assyrische
opperheerschappij over Aegypte regeerden, wist zich door middel van
ionische en carische troepen, hem uit Lydië te hulp gezonden, van
Assyrië onafhankelijk te maken (663) en bemachtigde daarna het geheele
rijk. Een inval der Scythen kocht hij door groote geschenken af,
overigens breidde hij zijne macht ook buiten Aegypte uit en ondernam
hij zelfs veldtochten naar Azië, waar hij Azotus na een oorlog van 29
jaar (640-611) innam. Gelijk hij zijne verheffing aan vreemde hulp
verschuldigd was, zoo bleef hij gedurende zijne geheele regeering
een beslist voorstander van het vrije verkeer van vreemdelingen in
zijn rijk, vooral begunstigde hij den handel en bevorderde hij de
vestiging van Grieken en Phoeniciërs in Aegypte, ook bleef hij steeds
grieksche en carische troepen in dienst houden. Deze nieuwigheden,
waarmede samenhangt de verplaatsing der residentie van Memphis naar
Sais, veroorzaakten groote verbittering, en velen uit de soldatenkaste,
men spreekt van 240,000, verhuisden naar Aethiopië, maar Ps. liet zich
niet van den eenmaal ingeslagen weg afbrengen en had de voldoening,
gedurende zijne lange regeering den bloei en de welvaart van zijn rijk
steeds te zien toenemen. Hij stierf in 609.--2) Ps. II of Psammis,
kleinzoon van den vorigen, koning van Aegypte 594-588.--3) Ps. III
= Psammenitus.

Psammis, Psammis = Psammetichus II.

Psarus, Psaros, rivier in Cilicië, ten O. van Tarsus.

Psephizesthai, stemmen door middel van steentjes (psephoi), die in
een urn (hydria) geworpen werden, doch dikwijls in het algemeen voor
besluiten, ook wanneer dit door het opsteken der handen (cheirotonia)
geschiedt. Ieder volksbesluit heet psephisma.

Pseudomartyrion dike, aanklacht tegen iemand, door wiens valsch
getuigenis men een proces verloren heeft. De veroordeeling van
den aangeklaagde had niet noodzakelijk de vernietiging van het
oorspronkelijk vonnis ten gevolge, maar konde aanleiding geven tot
een palindikia.

Psiloi, algemeene naam voor lichtgewapende troepen: boogschutters,
slingeraars, enz., te onderscheiden van de peltastai of lichtgewapende
infanterie. Verder verstaat men onder psiloi de oppassers of
bedienden der hoplitai. Ieder hopliet had een oppasser, om wanneer
hij door zijn zware wapenrusting vermoeid was, op marsch zijn schild
en speer te dragen, verder voor het dragen, requireeren en koken
van de levensmiddelen. In Sparta gebruikte men daarvoor heloten,
in Attica moest ieder hopliet zelf voor zijn oppasser zorgen, dien
hij dus meestal uit zijn familie of buren koos. Daar ze ook nu en
dan krijgsdiensten moeten verrichten en tot hun taak ook behoort het
wegvoeren van gewonden en van gevangenen, plundering en verwoesting
van het vijandelijk land, zijn ze licht gewapend, met een dolk of
bijl of korte speer.

Psophis, Psophis, sterke stad in het N.W. van Arcadia. Het had eene
acropolis met cyclopische muren. Vroeger heette het Phegea, Phegeia.

Psychagogos, Psychopompos, bijnaam van Hermes, die de zielen der
afgestorvenen naar de onderwereld geleidt.

Psychomanteion, Psychopompeion, plaats, waar men de geesten van
afgestorvenen door een psychomantis kon laten oproepen om hen over
de toekomst te ondervragen, de antwoorden ontving men gewoonlijk in
den droom.

Psyche, Psyche, personificatie van de ziel des menschen; zij was de
jongste van drie koningsdochters, en zoo schoon, dat de menschen haar
de hulde brachten, die zij aan Aphrodite verschuldigd waren. Hierover
vertoornd, liet de godin door een orakel aan hare ouders het bevel
geven, haar op eene eenzame rots te brengen, daarna zond zij Eros
om haar met een van zijne pijlen liefde voor den leelijksten en
gemeensten man te doen opvatten. Maar op het oogenblik dat Eros zijn
pijl zou afschieten, wondde hij zichzelven er mede, en bekoord door
hare schoonheid, verplaatste hij haar naar een lusthof, waar hij
haar iederen nacht bezocht. Echter verbood hij haar ooit pogingen
te doen om hem te zien of te leeren kennen, en aanvankelijk bedwong
Ps. haar nieuwsgierigheid, maar na eenigen tijd wisten hare afgunstige
zusters twijfel bij haar op te wekken, en zij besloot zich zekerheid
omtrent den persoon van haar minnaar te verschaffen. Zoodra hij in
slaap gevallen was, ontstak zij een lamp, maar door zijne schoonheid
getroffen, liet zij, terwijl zij zich te ver over hem heen boog om hem
goed te beschouwen, een druppel heete olie daaruit op zijn schouder
vallen, de god ontwaakte, verweet haar haar gebrek aan vertrouwen
en verliet haar. Ontroostbaar over dit verlies, dwaalde Ps. over de
geheele aarde rond om haar minnaar te zoeken, ten slotte wendde zij
zich tot Aphrodite zelve, die haar wel vergiffenis beloofde, maar haar
eerst een aantal zware beproevingen oplegde, waaronder zij bezweken
zoude zijn, indien niet Eros zelf, bij wien de oude liefde herleefd
was, haar geholpen en gesterkt had. Ten slotte werd Aphrodite verzoend,
de beide minnenden hereenigd, Ps. werd op den Olympus opgenomen en
door Zeus met de onsterfelijkheid beloond.--Ps. wordt dikwijls in
vereeniging met Eros afgebeeld als een vlinder of als een jonkvrouw
met vlindervleugels.

Psylli, Psylloi, oud-libysch volk in het binnenland van Cyrenaica;
ze stonden bekend als slangenbezweerders.

Psyra, Psyria, Psyra (ta), Psyria (he), eilandje ten W. van Chios. Daar
het eilandje geen wijn voortbracht, zei men van geheelonthouders:
Psyra ton Dionyson agontes.

Psyttalia, Psyttaleia, rotseilandje in de zeeëngte tusschen Salamis
en de kust van Attica, v.s. Hagios Georgios, v.a. Lipsokutali.

Pteleum, Pteleon, naam van onderscheiden steden; in het thessalische
gewest Phthiotis tegenover de invaart van de Pagasaeische golf,
in Elis Triphyliaca, in aziatisch Ionia bij Erythrae, en ook elders.

Pterelaus, Pterelaos, koning der Taphiërs, z. Comaetho.

Pteria, Pteria, district en stad in Cappadocia, vroeger hoofdstad
van het rijk der Hethiten.

Pteron, pteroma, noemt men de zuilen van de voor- en achterzijde van
grieksche tempels.

Ptolemaeus, Ptolom., Ptolemaios, 1) Alorites, zie Alexander no. 6 en
Perdiccas no. 3.--2) neef van Antigonus, wiens plannen hij eenigen
tijd krachtig ondersteunde (315-312), later knoopte hij echter
betrekkingen aan met Pt. van Aegypte, die hem vergiftigde (309).--3)
van Epirus, zoon van Pyrrhus, nam gedurende den tocht van zijn vader
naar Italië de regeering waar. Na eene schitterende overwinning ter
zee nam hij Corcyra, hij versloeg Antigonus Gonatas en sneuvelde bij
den tocht van zijn vader naar de Peloponnesus (272).--4) Pt. Lagi
(Lagides), onder Philippus van het macedonische hof verbannen, werd
door Alexander bij zijne lijfwacht geplaatst. Hij had een eervol
deel aan alle ondernemingen van Alexander, streed bij Issus, nam
Bessus gevangen, onderwierp Sogdiana, en behaalde roem in de indische
oorlogen. Hij had ook bij den koning en bij het geheele leger grooten
invloed en na Alexanders dood was hij het vooral, die de verdeeling
van het rijk doorzette. Voor zijn aandeel kreeg hij Aegypte, door de
verovering van Cyrene breidde hij zijn gebied uit, terwijl hij den
aanval van Perdiccas op zijn rijk met beleid afweerde (321). In de
nu volgende oorlogen tusschen de vroegere veldheeren van Alexander
stond Pt. aanvankelijk met Antigonus, Seleucus e.a. tegenover Eumenes,
nadat deze echter gevallen was, behoorde hij steeds tot de vijanden
van Antigonus. Gedurende deze oorlogen kwam Pt. nu eens in het bezit
van Phoenicië, Palaestina, Coele-Syrië en sommige eilanden, dan weder
verloor hij deze veroveringen geheel of gedeeltelijk; in 312 behaalde
hij een groote overwinning op Demetrius Poliorcetes bij Gaza, in 306
werd hij door Demetrius bij Salamis op Cyprus verslagen. Eindelijk
sneuvelde Antigonus in den slag bij Ipsus (301), en toen Demetrius,
na korten tijd met zijne tegenstanders verzoend te zijn geweest, den
oorlog hernieuwde, werd hij door Seleucus gevangen gemaakt (287). Op
het voorbeeld van Antigonus en Demetrius had ook Pt. den koningstitel
aangenomen (306), en toen hij in het volgende jaar Demetrius gedwongen
had het beleg van Rhodus op te breken, gaven de dankbare Rhodiërs hem
den bijnaam van Soter (Soter), dien hij sedert bleef voeren. Zijne
onderdanen behandelde Pt. met wijze gematigdheid en tegenover hun
godsdienst en eigenaardige gebruiken toonde hij groote toegevendheid,
toch bevorderde hij grieksche taal en beschaving op alle wijzen, alle
voorname betrekkingen waren in handen van Grieken, in het leger en op
de vloot waren slechts weinige Aegyptenaren, en de hoofdstad Alexandrië
was meer een grieksche dan eene aegyptische stad, en wel eene van
de voornaamste steden der grieksche wereld, waarheen de koning niet
alleen door begunstiging van handel en scheepvaart talrijke kooplieden
lokte, maar waar ook reeds toen de voornaamste grieksche kunstenaars en
geleerden werkten. Pt. zelf schreef eene geschiedenis van Alexander,
een werk, dat door Arrianus als voornaamste bron gebruikt werd. Hij
gaf in 285 de regeering aan zijn zoon over en stierf twee jaar later,
84 jaar oud.--5) Pt. Ceraunus (Keraunos), oudste zoon van den vorigen,
geraakte met zijn vader in oneenigheid en vluchtte naar Thracië bij
Lysimachus. Na den dood van Agathocles (no. 2) moest hij vluchten;
hij ging naar Syrië, spoorde Seleucus tot een veldtocht tegen
Lysimachus aan, en wist van hem de belofte te verkrijgen, dat hij
hem op den aegyptischen troon zoude herstellen. Maar toen Seleucus,
nadat hij Lysimachus verslagen had, op weg was naar Macedonië, werd
ook hij door Pt. vermoord. Door zijn krachtig optreden wist Pt. het
leger van Seleucus voor zich te winnen en maakte hij zich van de
regeering over Macedonië meester (280), maar reeds het volgende jaar
sneuvelde hij in een oorlog tegen de Galliërs.--6) Pt. II Philadelphus
(Philadelphos, zusterlievend), zoon en opvolger van Pt. Lagi, was
evenals zijn vader een groot begunstiger van kunst en wetenschap;
aan het Museum en de groote boekerij, beide reeds door zijn vader
begonnen, legde hij groote sommen ten koste. Hij verstiet zijne
gemalin Arsinoë, de dochter van Lysimachus, en trouwde met zijne
zuster Arsinoë. Cyrene moest hij aan zijn afvalligen halfbroeder
Magas laten, daarentegen voerde hij tegen Syrië een langdurigen, maar
over het geheel gelukkigen oorlog, die eindigde met het huwelijk van
zijne dochter Berenice met Antiochus II. Het gelukte hem echter niet
in Griekenland en Macedonië vasten voet te krijgen, zijne pogingen
daartoe leidden tot een oorlog, waarin hij ter zee door Antigonus
Gonatas verslagen werd. Ook met Rome knoopte hij betrekkingen aan. In
het belang van handel en wetenschap bevorderde hij tochten naar Indië
en het Zuiden en trachtte hij vooral met Aethiopië betrekkingen aan te
knoopen. Zijne laatste levensjaren werden verbitterd door den dood van
Arsinoë en Berenice (z. Antiochus no. 3) en door ziekte, hij stierf in
247 op den leeftijd van 63 jaar.--7) Pt. III Euergetes (Euergetes), zoo
genoemd omdat hij de godenbeelden, vroeger door de Perzen geroofd, naar
Aegypte terugbracht, zoon en opvolger van den vorigen, en evenals hij
steeds werkzaam in het belang van kunst en wetenschap en niet minder
van den handel, dien hij trachtte te bevorderen door het stichten
van koloniën in Aethiopië en Arabië. Kort na het aanvaarden der
regeering begon hij een oorlog tegen Syrië, waarbij hij het geheele
land tot den Euphraat veroverde en zelfs tot den Indus voortrukte;
wel werd hij door een opstand in Aegypte gedwongen terug te keeren,
maar toch bedong hij bij den vrede (242) de overgave van de kusten van
Klein-Azië en Syrië. Hij heroverde Cyrene en ondersteunde het streven
van het achaeïsch verbond en later van Cleomenes III tegen Macedonië,
waardoor hij in vijandschap met Antigonus Doson kwam, die echter
spoedig door eene verzoening gevolgd werd. Cleomenes vond bij hem een
zeer gunstig onthaal en zelfs maakte hij toebereidselen om hem met een
leger naar Europa terug te zenden, maar zijn dood (221) maakte daaraan
een einde.--8) Pt. IV Philopator (Philopator) of Tryphon (Tryphon),
zoon en opvolger van den vorigen, een gewetenloos dwingeland, die
zijne regeering inwijdde met het vermoorden van verscheiden zijner
naaste bloedverwanten en van Cleomenes III, en haar overigens aan zijne
gunstelingen Agathocles en Sosibius overliet, terwijl hij zich soms
bezig hield met de studie van Homerus en zelf een treurspel dichtte,
maar zich gewoonlijk aan dronkenschap en allerlei uitspattingen
overgaf. Het zwaar onderdrukte volk kwam in opstand en werd met de
grootste gestrengheid gestraft, en ook de Joden, die in groot aantal
te Alexandrië woonden en van den vorigen Pt. vele gunsten genoten
hadden, werden met groote onverdraagzaamheid behandeld. De herhaalde
aanvallen van Antiochus den Gr. werden wel door de groote overwinning
bij Raphia (217) afgeslagen, maar op den duur bleek het noodig tegen
dezen vijand bij Rome steun te zoeken, terwijl men aan den anderen kant
de uitbreiding van Rome door een bondgenootschap met Macedonië zocht
tegen te werken. Pt. stierf in 205.--9) Pt. V Epiphanes (Epiphanes),
zoon en opvolger van den vorigen, was bij den dood van zijn vader
eerst 4 jaar oud. Reeds dadelijk bij het begin zijner regeering brak
in Alexandrië een hevig oproer uit, waarbij de gunstelingen van Pt. IV,
o.a. Sosibius, vermoord werden, ook de eigenlijke Aegyptenaren, vooral
de soldatenkaste, kwamen in opstand en hier en daar verhieven zich
inheemsche vorsten. Gedurende de minderjarigheid des konings maakten
Syrië en Macedonië zich van een aantal buitenlandsche bezittingen van
Aegypte meester, en eerst de tusschenkomst der Rom. behoedde Pt. voor
nog grootere verliezen. Nadat met Antiochus een vrede gesloten was
(198), later bevestigd door het huwelijk van diens dochter Cleopatra
met Pt., werd de aegyptische opstand deels met geweld, deels door
toegevendheid onderdrukt, ofschoon Thebe zich eerst in 186 overgaf. Ook
nadat Pt. in 196 plechtig de regeering aanvaard had, bleef hij een
werktuig in de handen zijner elkander na Aristomenes (z.a.) snel
afwisselende ministers, en langzamerhand gingen alle bezittingen
behalve Cyrene en Cyprus verloren. Terwijl Pt. zich tot een nieuwen
oorlog met Syrië voorbereidde en daarvoor het bondgenootschap der
Aetoliërs zocht, stierf hij, vermoedelijk door vergift (181).--10)
Pt. VI Philometor (Philometor), zoon en opvolger van den vorigen,
was bij den dood van zijn vader eerst 6 jaar oud, en regeerde onder
voogdij zijner moeder Cleopatra. Na haar dood (173) begonnen de
ministers van Pt. een onberaden oorlog tegen Syrië, dien Antiochus
IV gaarne aannam. Deze won een grooten slag bij den berg Casius,
veroverde Pelusium en drong ver in Aegypte door. Pt. vluchtte en de
Alexandriërs riepen zijn broeder onder den titel Pt. VII Euergetes
II tot koning uit. Wel nam Antiochus nu den schijn aan alsof hij de
rechten van Philometor tegen Euergetes wilde verdedigen, en bracht hij
Philometor naar Memphis terug, maar toen hij door onlusten in zijn
rijk gedwongen was naar Syrië terug te keeren en de broeders zich
gedurende zijne afwezigheid door toedoen van hun zuster Cleopatra
(no. 6) inderdaad verzoenden, hervatte hij den oorlog krachtiger
dan te voren en reeds stond hij voor Alexandrië, toen hij door de
tusschenkomst van Rome gedwongen werd den oorlog te eindigen en
de reeds gemaakte veroveringen terug te geven (168). Doch spoedig
ontstonden twisten tusschen de beide broeders, die eenmaal zelfs zoo
hoog liepen, dat Philometor naar Rome moest vluchten (164); de senaat
liet hem wel terugbrengen en het rijk tusschen de beide broeders
verdeelen, maar daarmede was de vrede niet hersteld, daar Euergetes
voortdurend aanvallen op het aandeel zijns broeders deed. Philometor
toonde in al deze moeilijkheden een waardig en vast karakter, ook
tegenover Rome, dat met opzet de broedertwisten gaande hield. In
146 stierf hij in Syrië aan de gevolgen van een val van zijn paard,
nadat hij Alexander Balas verdreven en Demetrius Nicator op den troon
hersteld had.--11) Pt. VII Euergetes II Physcon (Physkon, dikbuik),
broeder van den vorigen (zie boven), kreeg na diens dood de regeering
over het geheele rijk. Hij dwong de weduwe van Philometor, Cleopatra,
hem te huwen en vermoordde haar zoon Pt. Eupator, daarna liet hij
een aantal burgers van Alexandrië dooden of verbannen, eindelijk nam
hij de dochter van Cleopatra tot tweede vrouw. In 130 werd hij door
een oproer gedwongen met zijn tweede vrouw naar Cyprus te vluchten,
terwijl Cleopatra tot koningin uitgeroepen werd, uit wraak doodde hij
zijn eigen zoon en zond hij diens aan stukken gesneden lijk aan zijne
moeder. Toch gelukte het hem deels door geweld, deels door overleg,
drie jaar later terug te komen, zich met Cleopatra te verzoenen, zich
op zijne tegenstanders te wreken en belangrijken invloed te krijgen
in de syrische aangelegenheden. Overigens stelde ook hij veel belang
in kunst en wetenschap, hij bestudeerde ijverig Homerus en schreef
werken over geschiedenis en aardrijkskunde. Hij stierf in 116.--12)
Pt. VIII Soter II Lathyrus (Lathyros), zoon van den vorigen en de
jongere Cleopatra, werd op verlangen van het volk door zijne moeder
tot mederegent aangenomen. In 107 werd hij door haar gedwongen te
vluchten, hij ging naar Cyprus en van daar naar Syrië, maar na de
vlucht van zijn jongeren broeder (z. no. 13) werd hij teruggeroepen
(89). Thebe, waar de oud-aegyptische bevolking in opstand gekomen
was, werd na drie jaar ingenomen en verwoest (85). Overigens regeerde
hij rustig tot zijn dood (80).--13) Pt. IX Alexander regeerde na de
verdrijving van zijn broeder Pt. Lathyrus met zijne moeder en liet
zich geheel door haar beheerschen. Toen hij zich evenwel persoonlijk
door haar bedreigd zag, doodde hij haar; hij moest echter voor de
woede van het volk vluchten en sneuvelde kort daarna in vreemden
krijgsdienst.--14) Pt. Apion (Apion), onechte zoon van Pt. Physcon,
kreeg na den dood van zijn vader Cyrene; toen hij stierf, liet hij
zijn land bij testament aan de Rom. na (96).--15) Pt. X Alexander
II, zoon van Pt. Alexander, huwde op bevel van Sulla na den dood
van Pt. Lathyrus met diens eenige dochter Berenice, die vroeger met
Pt. Alexander gehuwd was geweest, en werd zoo koning. Na drie weken
doodde hij Berenice, waarna hij door het volk gedood werd.--16) Pt. XI
of XIII Auletes (Auletes, fluitspeler), onechte zoon van Pt. Lathyrus,
vandaar ook wel Nothus genoemd, maakte zich na den dood van den vorigen
van Aegypte meester. Alleen door den steun der rom. legers in Azië
konde hij zich tegen de herhaalde opstanden van zijn volk staande
houden, terwijl hij weder, om dien steun te koopen, steeds drukkender
belastingen moest opleggen. In 58 werd zijn broeder door de Rom. uit
Cyprus verjaagd, en toen het volk zich daartegen wilde verzetten, maar
Pt. weigerde zich aan hun hoofd te stellen, werd hij verjaagd, en zijne
dochter Berenice tot koningin uitgeroepen (z. Archelaus no. 5). Drie
jaar later werd hij door den proconsul A. Gabinius teruggebracht,
waarna hij bloedige wraak nam en ook Berenice liet dooden. Hij
stierf in 52.--17) Pt. XII Dionysus, oudste zoon en opvolger van den
vorigen. In de twisten met zijne zuster Cleopatra, met wie hij volgens
den wil zijns vaders de regeering moest deelen, werd hij een tijd lang
door Caesar gevangen gehouden. Weder in vrijheid gesteld, hervatte
hij den strijd, maar hij werd verslagen en verdronk, naar men zeide,
in den Nijl (47), ofschoon anderen later beweerden dat hij zich gered
had en te Aradus woonde.--18) Pt. XIII Puer, jongere broeder van den
vorigen, na wiens dood hij door Caesar tot mederegent van Cleopatra
werd aangesteld, die hem in 43 liet dooden.--19) Pt. Philadelphus,
zoon van M. Antonius en Cleopatra, regeerde tot den dood van zijn vader
over Syrië en Voor-Azië.--20) zoon van Juba II en Cleopatra no. 11,
koning van Mauretania, hielp de Rom. in den oorlog tegen Tacfarinas
en ontving tot belooning daarvoor groote eerbewijzen. Door Caligula
werd hij naar Rome genoodigd en kort daarna, omdat het volk hem te
veel oplettendheid bewees, ter dood gebracht (40 na C.). Zijn rijk
werd ingelijfd.--21) Pt. Chennos, waarschijnlijk een tijdgenoot van
Nero, schreef in verschillende werken, in proza en verzen, allerlei
bizonderheden uit geschiedenis en mythologie, die, voor zoover
men kan nagaan, louter verzinsels van hem zijn.--22) Claudius Pt.,
beroemd wis-, aardrijks- en sterrenkundige, tijdgenoot van Antoninus
Pius. Door zijne wetenschappelijke waarnemingen, waarvan hij de
vruchten in een aantal werken nederlegde, vestigde hij de aardrijks-
en sterrenkunde op zuiver wiskundigen grondslag en bracht hij die
wetenschappen tot eene hoogte, die in vele eeuwen niet overtroffen
is. Zijne werken, door Theon (no. 3), Pappus e. a. van commentaren
voorzien en voor een groot deel in het Latijn en Arabisch vertaald,
zijn voor een deel bewaard gebleven, de voornaamste daarvan zijn:
Geographike Hyphegesis, de hoofdbron voor de kennis der oude geografie,
Megale Syntaxis tes Astronomias (arab. Almagest), zijn astronomisch
hoofdwerk, bevattende de leer van de beweging der sterren, e. a.--23)
Verschillende grammatici, rhetoren en geschiedschrijvers van den
alexandrijnschen tijd en later droegen den naam Pt., hunne werken
zijn alle verloren.

Ptolemais, naam van verschillende steden, door Ptolemaeën gesticht
of herdoopt, waaronder 1) het vroegere Ace of Acco, thans St. Jean
d'Acre, op de kust van Palaestina.--2) Pt. Hermii, aan den linker
Nijloever in Thebaïs.--3) stad aan de arabische golf, Theron (Theron)
bijgenaamd, uitgangspunt voor de jacht op olifanten.--4) havenstad
van Barca in Cyrenaica.

Ptoliporthus, Ptoliporthos, 1) zoon van Telemachus en Nausicaä, ook
Perseptolis genoemd.--2) stedenverwoestend, bijnaam van Ares, Enyo,
Achilles, Odysseus e. a.

Ptoum, Ptoon, gebergte in Boeotia, aan de Oostzijde van het meer
van Copais, met een beroemden tempel van Apollo, waaraan een orakel
verbonden was. Bij de opgravingen is veel archaisch beeldwerk voor
den dag gekomen.

Ptychia, Ptychia, eilandje in de Ionische zee tusschen Corcyra en
de kust.

Publicani, telonai, pachters der indirecte belastingen in de
provinciën. Daar voor de pacht, die terstond voldaan moest worden,
groote kapitalen vereischt werden, ontstonden er vennootschappen,
societates publicanorum (zie equites). De vertegenwoordiger van
zulk eene vennootschap werd manceps geheeten, ook wel auctor. Daar
de ridders de kapitalisten waren en tevens sedert 123 de rechters
uit hun midden werden gekozen, was het voor de stadhouders dikwijls
zeer moeielijk de knevelarijen der publicani te keer te gaan, zonder
zich bij hunne terugkomst eene of andere aanklacht op den hals te
halen. Ook toen sedert Sulla de iudicia niet meer uitsluitend bij de
equites waren, bleven deze toch door hunne geldmacht een lichaam in
den staat, waarmede de stadhouders rekening moesten houden.

Publicia (lex), een plebisciet, onzeker van welk jaar, tot beperking
van het spelen en dobbelen bij de Saturnalia.

Publicii, plebejisch geslacht, uit Latium afkomstig. L. en M. Publicius
Malleolus stichtten in 238 als aedielen den tempel van Flora uit
boeten, die zij opgelegd hadden, en legden van het overschot een weg
naar den mons Aventinus aan (ten N.), clivus Publicius genoemd.

Publicius clivus, zie Publicii.

Publicola = Poplicola.

Publilia (lex) van den volkstribuun Publilius Volero in 471, ut plebeii
magistratus tributis comitiis fierent, d. w. z. dat de plebs tributim
mocht bijeenkomen voor het verkiezen van plebejische ambtenaren,
z. verder Tribuni plebis.

Publiliae (leges) van den dictator Q. Publilius Philo in 339: 1)
dat de plebiscita voor alle burgers verbindend zouden zijn; v. s. is
dit een anticipatie van de lex Hortensia van 287.--2) dat de patres
vóór de stemming over wetsvoorstellen in de centuriaatcomitiën den
uitslag zouden goedkeuren (ut ante initum suffragium patres auctores
fierent); hierdoor werd de patrum auctoritas (zie patres) tot een
bloote formaliteit gemaakt.--3) dat één der censoren voortaan uit de
plebs moest gekozen worden.

Publilii, rom. geslacht, ten deele patricisch, ten deele plebejisch. 1)
Publilius Volero had in 473 twisten met de consuls gehad en zich
vruchteloos om hulp tot de volkstribunen gewend, die de consuls
niet durfden of wilden weerstreven. Immers was kort geleden een der
volkstribunen, Cn. Genucius, door sluipmoord omgebracht. In 472 werd
Volero tot volkstribuun gekozen, en stelde toen aan het volk zijne lex
Publilia voor (z. a.). De tegenpartij wist de zaak op de lange baan
te schuiven, doch Volero werd voor 471 herkozen en de wet ging door,
na heftige tooneelen, waarbij het tusschen Volero en een der consuls
bijna tot handtastelijkheden kwam.--Ten gevolge van deze wet werden er
in dit jaar 4 tribuni plebis gekozen. Zie Tribuni plebis. Wat omtrent
Publilius Volero zelf verteld wordt, lijkt niet zeer geloofwaardig te
zijn.--2) Q. Publilius Philo (zie leges Publiliae), was in 339 consul
en werd door zijn ambtgenoot tot dictator in den latijnschen oorlog
benoemd; in 337 was hij de eerste plebejische praetor, in 332 censor,
in 327, 320 en 315 weder consul. Publilius Philo was ook de eerste
consul, aan wien het volk op verzoek van den senaat, na afloop van
den ambtstijd, het imperium liet behouden met den titel pro consule
(326). Hij streed roemrijk tegen de Samnieten.--3) Publilia was
de naam van Cicero's tweede vrouw. Zij was met haar veel ouderen
echtgenoot niet gelukkig en het kwam tot eene scheiding (45). Haar
broeder Publilius en Cicero's vriend T. Pomponius Atticus regelden
daarbij de geldzaken.

Publilius Syrus, een vrij gelaten slaaf, uit Syrië geboortig,
tijdgenoot van Cicero, schreef mimen, die zeer gewild waren, en
waaruit nog eene verzameling spreuken overig is. Hij trad zelf ook
op als mimus, zie Laberii.

Pudicitia, personificatie der kuischheid. Zij werd door patricische
vrouwen in een tempel aan het Forum Boarium vereerd, maar toen
de patricische Virginia van den dienst van P. werd uitgesloten,
omdat zij met een plebejer gehuwd was, richtte zij een afzonderlijk
heiligdom voor P. ten dienste der plebejische vrouwen op (296). Van
toen af onderscheidde men eene P. patricia en eene P. plebeia.

Pugilatus, het vuistgevecht, dat tot de gymnastische wedstrijden
behoorde en overeenkomst had met het engelsche boksen, met dit verschil
evenwel, dat de ouden zich daarbij van den caestus bedienden (z. a.).

Pylagorai, z. Amphictyones.

Pylartes, die de poorten (der onderwereld) gesloten houdt, bijnaam
van Hades.

Pulcher, familienaam in de gens Claudia (Claudii no. 7-10, 12-17).

Pulchrum promunturium, zie Apollinis promunturium.

Pulvinar, het kussen, ook de sofa, waarop de beelden der goden rustten
bij een lectisternium (z.a.). Later werd het woord ook gebezigd
voor rustbanken en zitplaatsen van hooggeplaatste personen. Zoo werd
b.v. de keizerlijke loge in den circus en het amphitheater ook wel
Pulvinar genoemd.

Punische oorlogen worden de drie oorlogen genoemd, die Rome met
Carthago voerde, en waarvan de eerste (264-241) met den afstand van
het carthaagsche deel van Sicilia, de tweede (218-202) met Hannibal's
nederlaag en Carthago's vernedering, de derde (149-146) met Carthago's
ondergang eindigde.

Pupienius Maximus (M. Clodius), een handwerkerszoon, die van
soldaat tot de hoogste ambten opklom en zich een uitstekend generaal
betoonde. In 238 na C. werden hij en Balbinus (z.a.) door den senaat
tot keizers uitgeroepen, doch door de praetorianen, wien deze keus
niet beviel, vermoord.

Pupia (lex), onzeker van welken tijd. Zij verbood senaatszittingen
te houden op dagen, voor de comitiën bestemd, alsmede in de maand
Februari, behalve tot het verleenen van audiëntie aan gezantschappen.

Pupii, een plebejisch geslacht. Bij Horatius wordt een dichter
Pupius bespot als maker van lacrimosa poëmata.--M. Pupius Piso Frugi
Calpurnianus, z. Calpurnii no. 5.

Pupinius ager, Pupinia, dorre streek van Latium, ten O. van Rome,
in de nabijheid van het gebied van Tusculum. Het is het gebied der
oude tribus Pupinia.

Pura, Poura (= stad), hoofdstad van het perzische gewest Gedrosia.

Pyromanteia, het voorspellen van de toekomst uit het branden van
een offervuur, eene kunst, die, naar men beweerde, door Amphiaraus
was uitgevonden.

Pyrriche, een bij fluitspel uitgevoerde dans, een soort ballet, waarbij
de dansers gewapend zijn en de bewegingen van strijders nabootsen. De
Cureten, de Dioscuren, Dionysus of Athena worden als de uitvinders
er van genoemd. De pyrr. werd te Sparta bij de Gymnopaedia, te Athene
bij de Panathenaea uitgevoerd, te Rome werden in den keizertijd door
knapen dergelijke vertooningen gegeven.

Puteal, zie Bidental.

Puteoli, Pouteoloi, vroeger Dicaearchia geheeten, haven van Cumae,
in 528 aan de golf van Cumae (golf v. Napels) door inwoners van Samos
gesticht, welke golf later ook wel sinus Puteolanus werd genoemd. De
stad kwam in 421 in handen der Samnieten, in 318 (v. a. in 338) werd
ze romeinsch. In 194 werd ze rom. kolonie en kreeg haren naam naar
de minerale bronnen in den omtrek, hetzij dan van putere wegens den
stank der zwavelbronnen, hetzij van puteal. Een in zee uitgebouwde
dam vormde eene ruime haven terwijl de kust met prachtige villa's was
bebouwd. Cicero had hier een landgoed, zijn Puteolanum, waar hij zijne
Quaestiones academicae schreef, ook Lucullus had hier eene villa en
keizer Hadrianus werd er begraven. In 410 na C. werd P. door Alarik
verwoest, in 455 door den Vandaal Genserik, in 545 door de Gothen
onder Totilas, doch telkens werd het herbouwd en heet thans Pozzuoli.

Pyanepsia, Pyanepsia, een feest, den 7den Pyanepsion te Athene gevierd
ter eere van Apollo en Athena, later ook ter gedachtenis aan Theseus,
een soort afscheid van den zomer. Het ontleende zijn naam aan het
koken en eten van een gerecht van boonen en andere peulvruchten. Zie
ook eiresione.

Pyanepsion, Pyanepsion, 4de maand van het Attische jaar (Oct.-Nov.),
z. Annus.

Pydna, Pydna, stad in Macedonia, in het landschap Pieria, nabij de
golf van Thermae. Philippus van Mac. maakte er een sterke vesting
van. Bij Pydna werd koning Perseus in 168 door L. Aemilius Paullus
(Aemilii no. 10) verslagen.

Pygela, Pygela, later Phygela, stadje aan de aziatisch-ionische kust,
even ten Z. van Ephesus, met een Artemistempel.

Pygmaei, Pygmaioi, zoo groot als een vuist, een volk van dwergen,
wier land men aan de kusten van den Oceaan, aan de bronnen van den
Nijl, in Indië of het hooge Noorden plaatste, maar wier bestaan
door de ouden reeds geloochend werd, terwijl weder sommige nieuwere
reizigers gelooven hen terug te vinden in een afrikaansch volk van
kleine menschen nabij den evenaar. Volgens Homerus e. a. dichters
trekken de kraanvogels jaarlijks uit om hunne korenvelden te plunderen
en kunnen de P. zich slechts met moeite tegen deze vijanden verdedigen.

Pygmalion, Pygmalion, 1) z. Dido.--2) koning van Cyprus, werd verliefd
op een door hemzelf gemaakt ivoren vrouwebeeld; op zijn gebed bezielde
Aphrodite het beeld, waarna P. met de zoo geschapen vrouw huwde en
bij haar vader werd van Paphus.

Pylades, Pylades, 1) zoon van Strophius, neef en getrouw vriend van
Orestes (z. a.), met wiens zuster Electra hij huwde.--2) beroemd
balletdanser (pantomimus) onder Augustus, door wien hij om zijn
overmoedig gedrag tegenover het publiek uit Italië verbannen werd.

Pylae, Pylai (= poorten), naam van verschillende bergpassen. Zonder
adjectief = Thermopylae.

Pylene, Pylene, oude stad in Aetolia, later Proschium.

Pylus, Pylos, 1) stadje in Elis aan den Peneus.--2) stad in het
eleïsche gewest Triphylia, eenmaal de zetel van den grijzen Nestor.--3)
stad op de Westkust van Messenia, in den peloponnesischen oorlog
bekend door de blokkade van het nabijgelegen eiland Sphacteria
(426). Door de ligging van dit eiland had Pylus eene der schoonste
havens van Griekenland, thans de baai van Navarino genoemd.

Pyracmon, een Cycloop.

Pyramides, pyramides, de bekende steengevaarten in Aegypte, welke
in verschillende groepen in een gedeelte van Midden-Aegypte langs
den linker Nijloever liggen. Zij zijn alle vierzijdig, met de vier
zijden naar de vier hemelstreken gekeerd. De grootste zijn die,
waarvan de bouw door Herodotus aan de koningen Cheops, Chephren en
Mycerinus wordt toegeschreven. De Rom. volgden enkele malen voor hunne
grafgebouwen den pyramidenbouw op kleine schaal na, zie Cestius no. 1.

Pyramus, Pyramos, een babylonisch jongeling van buitengewone
schoonheid, beminde de even schoone Thisbe en werd door haar bemind,
maar hunne ouders, die in vijandschap met elkander leefden, wilden in
hun huwelijk niet toestemmen. Lang zagen de minnenden daarom elkander
slechts door een spleet in den gemeenschappelijken muur tusschen beider
huizen, eindelijk spraken zij af elkander bij het graf van Ninus te
ontmoeten. Nauwelijks was Thisbe op de afgesproken plaats verschenen,
of zij werd verschrikt door net naderen van een leeuw, zij vluchtte
en verloor in de verwarring haar sluier, dien de leeuw vond en met
zijn muil, nog bevlekt door het bloed van pas verscheurde runderen,
verscheurde. Kort daarop kwam ook P. en toen hij den bloedigen sluier
zag, meende hij, dat Thisbe door een wild dier verscheurd was, hij trok
zijn zwaard en doodde zich. Te laat keerde Thisbe terug, zij vond haar
minnaar reeds dood en bracht zich nu ook met zijn zwaard om het leven.

Pyramus, Pyramos, vrij breede rivier in het O. van Cilicia, die in
Cataonia ontspringt, door den Taurus heenbreekt en bij Mallus in
zee valt.

Pyrasus, Pyrasos, oude, later verwoeste stad in het thessalische
landschap Phthiotis, met een aan Demeter geheiligd bosch.

Pyrenaei montes, Pyrenaia ore, het scheidingsgebergte tusschen Gallia
en Hispania, thans nog de Pyreneën geheeten.

Pyrene, Pyrene, 1) bij Herodotus vermelde keltische stad nabij de
bronnen van den Ister (Donau).--2) = Pyrenaei montes.

Pyrenes promunturium, ook prom. Veneris geheeten, thans kaap Creuz, een
oostelijke uitlooper der Pyrenaeën, met een tempel van Venus Pyrenaea.

Pyretus, Pyretos, zijtak van den Ister, thans de Pruth.

Pyrgi, Pyrgoi, 1) stad in het eleïsche gewest Triphylia op de
messenische grenzen, volkplanting der Minyers.--2) oude stad met
cyclopische muren in Zuid-Etruria, later havenstad van Caere,
aan de via Aurelia. Pyrgi werd in 384 door Dionysius van Syracuse
geplunderd. In de 2de eeuw was het rom. kolonie. Beroemd was de rijke
tempel van Ilithia of Leucothea.

Pyrgoteles, Pyrgoteles, beroemd steensnijder, die uitsluitend het
recht had het portret van Alexander den Gr. te graveeren.

Pyrgus, Pyrgos = Pyrgi no. 1.

Pyriphlegethon, Pyriphlegethon, geweldige vuurstroom, die den Tartarus
omgeeft.

Pyrrha, Pyrra, dochter van Epimetheus en Pandora, gemalin van Deucalion
(z. a.).

Pyrrha, Pyrra, 1) stad op het eil. Lesbus aan een inham, den Euripus
Pyrrhaeus, later bij een aardbeving door een vloedgolf vernietigd.--2)
stad en kaap in het thessalische landschap Phthiotis, aan de golf
van Pagasae. Twee kleine nabijgelegen eilandjes heetten Pyrrha en
Deucalion.

Pyrrhi castra, Pyrrou charax, sterkte in het N. van Laconica, uit
eene oude legerplaats ontstaan, door Pyrrhus opgeslagen, toen deze
in 272 in de Peloponnesus viel.

Pyrrho, Pyrron, van Elis, geb. omstreeks 360, gest. omstreeks 275,
volgde, nadat hij verschillende grieksche wijsgeeren, o. a. Stilpo,
gehoord had, met zijn vriend Anaxarchus Alexander op diens tochten naar
Azië, waar hij ook met de gymnosophisten en magiërs kennis maakte. Hij
kwam tot het besluit dat voor en tegen ieder stelsel evenveel te zeggen
is, en dat ieder stelsel in zichzelf aan groote tegenstrijdigheden
lijdt; daarom achtte hij de kennis van het wezen der dingen voor den
mensch onbereikbaar (akatalepsia) en leerde, dat derhalve de wijze zich
van een oordeel moet onthouden (epoche). Alleen in deugd en gemoedsrust
(ataraxia) bestaat het geluk. De aanhangers van P. noemen zich, in
tegenstelling met de dogmatikoi, gewoonlijk skeptikoi, ook aporetikoi,
ephektikoi, zetetikoi, of eenvoudig Pyrroneioi.

Pyrrhus, Pyrros, 1) = Neoptolemus.--2) koning van Epirus, die van
Achilles beweerde af te stammen. Na veel strijd kwam hij in 307 aan
de regeering, na vijf jaar werd hij echter bij een opstand verjaagd,
hij ging naar Demetrius Poliorcetes, streed dapper in den slag bij
Ipsus, ging daarna naar Alexandrië, waar hij met een stiefdochter
van Ptolemaeus I trouwde, en keerde, door zijn schoonvader met geld
en troepen ondersteund, naar zijn land terug, eerst na den dood van
Neoptolemus (no. 3) kreeg hij echter weder de regeering over het
geheele rijk (296). Nu trachtte hij zijn gebied uit te breiden door
verovering van de naburige landen, zelfs van Macedonië; hij vond steun
bij de vijanden van Demetrius, en inderdaad werd hem na den val van
dezen (287) de kroon aangeboden, maar zij werd hem weldra ontnomen
door Lysimachus, tegen wien hij zelfs Epirus verdedigen moest. Vol
vreugde gaf hij daarom gehoor aan de uitnoodiging der Tarentijnen,
die zijne hulp tegen Rome inriepen, en hopende door dezen oorlog
vergoeding voor het verlies van Macedonië te vinden, ging hij met
een groot leger naar Italië (281). Hij versloeg de rom. legers bij
Heraclea (280) en bij Asculum (Ausculum, 279), maar intusschen leed
hij op zijn beurt onherstelbare verliezen, van de Tarentijnen kon
hij alleen door de uiterste strengheid eenige medewerking krijgen,
de waardige en heldhaftige houding der Rom. boezemde hem eerbied en
vrees in, en eindelijk begon P. aan het slagen zijner onderneming te
wanhopen. Hij verliet daarom Italië (278), waar hij echter zijn zoon
Alexander met een leger achterliet en ging naar Sicilië om Syracuse
tegen de Carthagers te helpen; overal met vreugde ontvangen, dwong
hij de vijanden het beleg van Syracuse op te breken en ontnam hij
hen hun geheel gebied op Sicilië behalve Lilybaeum, maar toen het hem
niet gelukte hen ook van daar te verdrijven, begonnen de Siciliërs te
wankelen, en toen P. toebereidselen maakte voor een landing in Afrika,
brak er zelfs een opstand tegen hem uit en sloten vele steden zich
weder bij de Carthagers aan. Nogmaals door de Tarentijnen dringend
te hulp geroepen, greep hij gretig deze gelegenheid aan om uit zijn
moeilijken toestand bevrijd te worden, hij ging naar Tarentum, maar
werd door M'. Curius Dentatus v.s. bij Beneventum, v.a. in Arusinis
Campis in Lucania verslagen en tot den terugtocht genoodzaakt (275). In
zijn land teruggekeerd, deed hij plotseling een aanval op Macedonië,
en het gelukte hem spoedig een groot deel er van onder zijne macht te
brengen, maar op uitnoodiging van den Spartaan Cleonymus liet hij zijne
veroveringen daar varen en keerde hij zich naar de Peloponnesus. Een
aanval op Sparta mislukte, en toen P. op den terugtocht Argos wilde
bezetten en de troepen van Antigonus Gonatas en van de Spartanen te
gelijk met hem in de stad drongen, ontstond er een hevig straatgevecht,
waarin P. een dakpan of een steen op het hoofd kreeg, neerviel en
afgemaakt werd (272). Hoewel hij om zijn persoonlijken moed, zijn
ridderlijk karakter en zijn ijver, ja zelfs om zijn uiterlijk, dat
aan Alexander d. Gr. herinnerde, hij zijne troepen zeer bemind was,
had hij door gemis aan volharding geen zijner ondernemingen tot een
goed einde gebracht. Hij was de schrijver van eenige werken over
krijgskunde, die verloren gegaan zijn.

Pythagoras, Pythagoras, 1) beroemd grieksch wijsgeer, van wiens
leven en leer echter betrekkelijk weinig met zekerheid bekend
is. Hij wordt een zoon van Mnesarchus genoemd, werd waarschijnlijk
op Samus omstreeks 580 geboren, zou een leerling van Thales, Bias,
Anaximander en Pherecydes geweest zijn, en groote reizen, o.a. naar
Aegypte en Babylon, gedaan hebben. Ongeveer 50 jaar oud kwam hij te
Croton en stichtte hij daar onder de aristocratische partij een bond,
waarvan de strekking was het invoeren van allerlei hervormingen op
zedelijken, wijsgeerigen en godsdienstigen grondslag en de vestiging
eener streng aristocratische staatsinrichting. Inderdaad gelukte
het zijn aanhangers, bezield door den ernst en ijver van P., niet
slechts te Croton, maar in verscheiden steden van Beneden-Italië
het staatsbestuur in hun geest te hervormen en grooten invloed te
verkrijgen en in meerdere of in mindere mate meer dan een eeuw te
behouden (vgl. Archytas).--De eigenlijke leerlingen van P. leefden
met elkander in gemeenschap van goederen en onder inachtneming van
zeer strenge leefregels en allerlei ceremoniën; eerst na velerlei
beproevingen, langdurig zwijgen, enz., kon men in hun verbond worden
opgenomen. Hij had onder hen zoo groot gezag, dat de woorden autos epha
(hijzelf, de meester, heeft het gezegd) voor velen een afdoend argument
waren, hijzelf zou zich daarentegen uit bescheidenheid den naam van
philosophos gegeven hebben, terwijl zij, die zich met wijsgeerige
studiën bezig hielden, zich vroeger sophistai of sophoi noemden. Van
zijne leer is weinig met zekerheid te zeggen, daar zij grootendeels
opzettelijk geheim gehouden werd; P. zelf heeft, naar het schijnt,
niets geschreven; alle werken die onder zijn naam en misschien met
een enkele uitzondering (z. Philolaus no. 2), alle die onder den naam
zijner leerlingen bewaard gebleven zijn, zijn onecht. Hij of zijne
volgelingen zochten het wezen der dingen in het getal; evenals zich
daarin het begrensde en onbegrensde, het onevene en evene tot eene
harmonie vereenigen, zoo zijn volgens hen in alle dingen tegengestelde
elementen door getal en maat harmonisch vereenigd. Bij de toepassing
van dit beginsel werden vooral de wiskundige wetenschappen (theorema
van P.), de muziek en de astronomie (harmonie der sferen) beoefend;
ook bij zedelijke begrippen namen formules de plaats van definities in,
zooals bijv. de rechtvaardigheid door een kwadraatgetal voorgesteld
werd. Waarschijnlijk heeft P. zelf slechts den grond gelegd tot dit
stelsel, waarop dan door zijne leerlingen verder voortgebouwd is, van
hemzelf is echter de leer der zielsverhuizing (vgl. Euphorbus).--Ook
over het einde van P. zijn de berichten verschillend; v.s. werd hij
bij een opstand der democratische partij verjaagd en vluchtte hij naar
Metapontum, waar hij op 80- of 90-jarigen leeftijd stierf, v.a. werd
bij dien opstand het gebouw, waarin hij en zijne leerlingen vereenigd
waren, in brand gestoken en kwam hij met 300 zijner aanhangers daarbij
om (500).--2) van Rhegium, beroemd beeldhouwer uit de eerste helft
der 5de eeuw, hij maakte voornamelijk athletenbeelden van metaal,
die door standen en verhoudingen uitmuntten.

Pytheas, Pytheas, 1) atheensch demagoog, vroeger partijgenoot, later
tegenstander van Demosthenes; in den lamischen oorlog vluchtte hij naar
Antipater.--2) van Massilia, beroemd zeevaarder en aardrijkskundige
ten tijde van Alexander d. G., die ontdekkingsreizen deed langs de
westelijke en noordelijke kusten van Europa. Zijne reisbeschrijvingen,
waarin hij tevens dikwijls aardrijkskundige onderwerpen behandelde
en sterrenkundige waarnemingen mededeelde, werden ten onrechte door
velen als fabelachtig beschouwd.

Pythia, Pythia, z. Delphi.

Pythia, Pythia, de pythische spelen, om de vier jaar, en wel ieder
derde Olympiadenjaar, tegen het einde van den zomer in de vlakte van
Crissa gevierd ter eere van Apollo, die na het dooden van den draak
Python zelf dit feest zou ingesteld hebben, z. Pytho. Het bestond
oorspronkelijk alleen uit een muzikalen wedstrijd, later kwamen er naar
het voorbeeld der olympische spelen andere wedstrijden bij. De prijs
was een lauwerkrans. Kamprechters waren oorspronkelijk de Delphiërs,
later de Amphictyonen. De P. behooren tot de groote nationale
feesten en waren na de olympische spelen het meest in aanzien; zij
werden steeds zeer druk bezocht en nog laat in den rom. keizertijd
gevierd.--Vele steden vierden ook in hun eigen gebied feesten ter
eere van den pythischen Apollo, die eveneens P. genoemd werden.

Pythius, Pythios, 1) bijnaam van den delphischen Apollo, naar den
door hem gedooden draak Python.--2) een Lydiër, de rijkste man van
zijn tijd, die Xerxes met zijn leger op zijn tocht naar Griekenland
onthaalde en hem zijne schatten aanbood. Maar toen hij verzocht dat
een van zijne vijf zonen van den krijgsdienst zou vrijgesteld worden,
liet Xerxes dezen in stukken snijden.--3) = Pythodorus no. 2, z.a.

Pytho, Pytho, oude naam van Delphi en van de landstreek rondom den
Parnassus. Apollo versloeg hier den draak Python en stelde hierna
de pythische spelen in. In werkelijkheid zijn de pythische spelen
ingesteld in 582, kort nadat tengevolge van den heiligen oorlog met
Crisa het heiligdom van Delphi in de macht der Amphictyonen gekomen
was (590).

Pythocles, Pythokles, atheensch redenaar van de macedonisch gezinde
partij; hij werd te gelijk met Phocion ter dood gebracht.

Pythodorus, Pythodoros, 1) onbekwaam atheensch veldheer op Sicilië
(425), werd na zijn aftocht van daar verdacht zich te hebben laten
omkoopen en werd verbannen.--2) beroemd bouwmeester en schrijver
over bouwkunst ten tijde van Alexander d. G. Hij bouwde den tempel
van Athena Polias te Priene, en werkte ook mede aan den bouw van het
Mausoleum.--3) twee beeldhouwers, die in de 1ste eeuw na C. aan het
keizerlijk paleis op den Palatinus werkten.

Python, Python, een reusachtige draak, na de overstrooming van
Deucalion uit het op aarde achtergebleven slijk geboren. Hij bewaakte
het delphische orakel voor Gaea, maar werd door Apollo, toen deze
het in bezit nam, gedood.

Pyxus, Pyxous = Buxentum.






Q.


Q. Rex. C. F. Zie regifugium.

Quadi, een suebische volksstam, die meestal samen met de Marcomannen
genoemd wordt en in het tegenw. Moravië en omliggende streken
woonachtig was. O. a. namen zij deel aan den grooten strijd, dien de
Marcomannen van 166-175 na C. tegen Marcus Aurelius voerden, en ook in
later tijd werden de rom. grenzen nog menigmaal door hen bestookt. Ze
komen dan steeds voor in verbond met de in de Donau-Theiss-vlakte
wonende Sarmaten (Iazyges), zie Iazyges. Tegen het einde der 4de eeuw
na C., in het tijdperk der volksverhuizing, verdwijnen zij geheel.

Quadrans, kleine rom. koperen munt = 3 unciae of 1/4 as. Men vindt
er nog met verschillende stempels, doch als algemeen kenmerk dragen
zij drie knopjes, overeenstemmende met het getal onsen.

Quadrigati, z. Bigati.

Quadruplatores, meer gebruikelijke naam der delatores onder de
rom. keizers.

Quaesitor, zie quaestor.

Quaestiones perpetuae, zie iudicium publicum en iudex. De eerste
quaestio perpetua was de qu. repetundarum, in 149 door de lex Calpurnia
in het leven geroepen.

Quaestor, tamias. Oorspronkelijk is dit woord hetzelfde als quaesitor,
welke naam in zwang bleef voor hem, die met de leiding van een
gerechtelijk onderzoek werd belast. Onder de rom. koningen komen
quaestores parricidii voor, die niet slechts in zaken van moord,
maar in het algemeen in res capitales werkzaam schijnen geweest te
zijn als openbare aanklagers. Onder de republiek komen er reeds
vroeg twee quaestores voor, die door de consuls benoemd werden,
en hun ondergeschikt waren. Sedert 447 werden zij in de comitia
tributa gekozen, zoodat ze magistratus populi werden. Sedert 421
werden er 4 benoemd, en wel promiscue de plebe ac patribus, waarvan
twee te Rome bleven (quaestores urbani), en twee de consuls in
den oorlog vergezelden. In 267 werd het getal op acht gebracht,
waarvan 4 voor Italia, in 81 door Sulla op twintig, in 45 door
Caesar op veertig. Het lot wees aan, welke twee als quaestores
urbani of quaestores aerarii te Rome zouden blijven en naar welke
provincie elk der overige zou gaan. Daar dus het lot den stadhouder
en zijn quaestor samenbracht, bestond er tusschen hen een vinculum
pietatis als tusschen vader en zoon, en was bij ontstentenis van den
stadhouder de quaestor diens aangewezen plaatsvervanger. Overigens
was hij belast met de boekhouding der staatsgelden in de provincie,
evenals zijne ambtgenooten te Rome. De quaestores urbani of aerarii
waren belast met het opsporen en vonnissen van halsmisdaden van
niet-politieken aard (zie Contio). Zij oefenden deze rechtspraak
uit als lasthebbers der consuls; bovendien waren zij werkzaam ten
behoeve van de schatkist (aerarium) en toen door de instelling der
quaestiones perpetuae langzamerhand hun crimineele rechtspraak verviel,
werd het beheer der schatkist hun voornaamste bezigheid. Zij mochten
geene uitbetalingen doen dan op een bevelschrift van den senaat,
uitgezonderd aan de consuls, wanneer deze te Rome waren. Zij inden
de belasting der burgers (tributa), der bondgenooten (stipendia), de
inkomsten der bezittingen van den staat (vectigalia), verder de boeten
(bona damnatorum) en de opbrengst van den oorlogsbuit (manubiae). Zie
verder aerarium. Aan de quaestores urbani was ook opgedragen de
zorg voor het onthaal van vreemde vorsten en gezanten. Uit den aard
der zaak werd het werk voornamelijk verricht door een personeel van
vaste klerken (scribae), aan wier hoofd de sex primi stonden, maar
de quaestoren hadden de verantwoordelijkheid. Sedert de quaestuur de
primus gradus ad honores was geworden, werd dit ambt door betrekkelijk
jonge menschen bekleed. Daar men tien dienstjaren bij het leger moest
tellen (die echter niet onafgebroken moesten worden uitgediend), was
de leeftijd van 27 jaren, zooals bij de Gracchen het geval was, wel de
vroegste voor de quaestuur. Eerst sedert het jaar 81 (lex Cornelia de
magistratibus) hadden de quaestoren na afloop van hun ambtsjaar zitting
in den senaat. De quaestoren aanvaardden hun ambt op 5 December.

Quaestor Caesaris of principis, zie candidatus principis.

Quaestor sacri palatii, onder keizer Constantijn den Gr. de eerste
der hooge hofambtenaren, als het ware de rijkskanselier, tot wiens
ressort wetgeving en justitie behoorden.

Quaestorium, de woning of de tent van den quaestor. Zie castra.

Quat(t)uorviri. 1) Quattuorviri iuri dicundo. In sommige municipia vond
men duumviri iuri dicundo (z. a.) en twee aedielen, die dan gezamenlijk
met bovenstaanden naam worden aangeduid.--2) Quattuorviri viis in urbe
purgandis, eene commissie van vier leden, belast met de zorg voor de
reinheid der straten en het onbelemmerd verkeer te Rome binnen den
kring van den ouden muur van Servius Tullius. Het ambt bestond nog
in de 3de eeuw n. C. Zij behoorden tot de zoogenaamde vigintisexviri
(vigintiviri).--3) Zie praefecti Capuam Cumas.

Quinarius, rom. zilveren munt = 1/2 denarius, ter waarde van 5,
later van 8 as.

Quinctii, patricisch gesl. 1) T. Quinctius Capitolinus Barbatus,
een dapper held, consul in 471, 468, 465, 446, 443 en 439, streed bij
herhaling tegen de Aequers, Volscen en andere naburen van Rome.--2)
L. Quinctius Cincinnatus (= krullebol) was consul suffectus in 460. Na
afloop van het jaar trok hij zich op zijne landhoeve terug, doch werd
in 458 als dictator geroepen om den door de Aequers ingesloten consul
L. Minucius Esquilinus Augurinus te ontzetten. In 16 dagen tijds had
hij de Aequers schitterend verslagen en een triumftocht gehouden,
waarop hij onmiddellijk de dictatuur neerlegde en weder naar zijne
hoeve terugging. Op 80-jarigen leeftijd, in 439, werd hij andermaal
tot de dictatuur geroepen, om de onlusten te bedwingen, die door
of tegen Sp. Maelius verwekt waren. Op zijn last werd Maelius door
den magister equitum C. Servilius Ahala omgebracht. Zie hieromtrent
Maelii no. 1.--3) K. Quinctius Cincinnatus, zoon van no. 2, een
rijzig en sterk jongeling, die zich in den oorlog onderscheiden had,
doch heftig en opvliegend, zoodat hij zelfs beschuldigd werd zijn
ouderen broeder in een twist te hebben doodgeslagen, deed in 461, bij
den strijd over de lex Terentilia, met andere jonge adellijken een
aanval op de volkstribunen en de plebs. Hij zag zich genoodzaakt in
ballingschap te gaan; zijn vader moest de boete voor hem betalen.--4)
T. Quinctius Pennus Cincinnatus was consul in 431 en 428.--5)
T. Quinctius Cincinnatus Capitolinus, consulair-tribuun in 388 en 384,
veroverde in 382 als dictator in tien dagen tijds Praeneste en negen
andere steden en legde op den 20sten dag zijn dictatuur neder.--6)
T. Quinctius Pennus Capitolinus Crispinus was in 361 dictator tegen
de Galliërs.--7) T. Quinctius Pennus Capit. Crispinus had in 214 en
212 met roem op Sicilia en bij Capua gestreden, doch werd in 208 als
consul met zijn ambtgenoot M. Claudius Marcellus door Hannibal in een
hinderlaag gelokt en stierf aan de bekomen wonden.--8) T. Quinctius
Flamininus diende eerst in Beneden-Italië onder Marcellus (208)
en werd in 198, nog geen volle 30 jaar oud, consul. Als proconsul
versloeg hij in 197 het macedonische leger bij Cynoscephalae,
waarna hij op de isthmische spelen van 196 de Grieken voor vrij
verklaarde. Vervolgens bedwong hij (195) Nabis, tyran van Sparta,
regelde de grieksche aangelegenheden en hield in 194 te Rome een
driedaagschen zegetocht. In 189 was hij censor. De senaat zond hem
in 183 naar Prusias van Bithynia, om de uitlevering van Hannibal te
eischen.--9) L. Quinctius Flamininus, broeder van no. 8, was in 197
zijn legaat, in 192 was hij consul, in 184 werd hij door den censor
M. Porcius Cato uit den senaat gestooten.--In lateren tijd vindt men
eenige plebejische Quinctii of Quintii, z. a.--10) P. Quintius, voor
wien Cicero in een causa privata eene pleitrede hield (81).--11)
L. Quintius, in 74 volkstribuun en tegenstander van den consul
L. Licinius Lucullus, dezelfde, die in het proces van Cluentius
tegen Cicero optrad.--12) Quintius Scapula verwekte in Hispania den
oorlog tegen Caesar, doch kwam na den slag bij Munda (45) te Cordula
om.--13) T. Quinctius Atta, gestorven 77, dichter van fabulae togatae
(z. togata no. 2). Er zijn nog enkele fragmenten van over.

Quinctilianus, minder goede schrijfwijze voor Quintilianus, daar in
zijn tijd in namen als Quintus en dgl. de c weinig meer geschreven
werd.

Quinctilii, zie Quintilii.

Quinctilis, oude naam voor Juli (zie annus).

Quincunx, zeldzaam voorkomende koperen rom. munt van 5 unciae =
5/12 as. Behalve met den stempel was zij met vijf knopjes of puntjes
gemerkt, op de wijze van de vijf op onze dobbelsteenen. Hiernaar
droeg deze figuur ook den naam van quincunx. Wanneer bijv. soldaten
of boomen in quincuncem staan, staan zij als in onderstaande figuur.


                         .   .   .   .   .   .
                           .   .   .   .   .
                         .   .   .   .   .   .
                           .   .   .   .   .
                         .   .   .   .   .   .

                        Opstelling in quincuncem


Quindecimviri, 1) sacrorum of sacris faciundis, zie decemviri
sacrorum.--2) buitengewone commissiën, bijv. agris dividundis; het
getal 15 was niet standvastig; commissiën van 3, 5 of 10 leden komen
veel meer voor.

Quinquatrus, een feest ter eere van Minerva, jaarlijks te Rome
van 19 tot 23 Maart gevierd. Het was een feest van kunstenaars
en handwerkslieden, vooral van de fullones, van onderwijzers en
scholieren; op den eersten dag (dies natalis Minervae) werden
aan de godin onbloedige offers gebracht, den tweeden, derden en
vierden dag werden gladiatorenspelen gegeven, den vijfden dag vierden
voornamelijk de trompetters feest en werden hunne instrumenten gewijd
(tubilustrium). Bij de Q. minores of minusculae (13 Juni) speelden
daarentegen de fluitspelers de hoofdrol.

Quinquennales (viri), in de rom. municipia de naam van twee of drie
overheidspersonen, wier werkkring met dien der censoren te Rome
overeenkwam en die ook om de vijf jaren werden gekozen. Zie Municipium.

Quinqaertium = Pentathlum.

Quinqueviri, buitengewone commissiën, uit vijf leden bestaande,
b. v. agris dividundis, muris turribusque reficiendis, enz. Quinqueviri
mensarii komen in 352 voor, toen bij gelegenheid eener finantiëele
crisis, op het initiatief der consuls P. Valerius Poplicola en
C. Marcius Rutilus eene staatsbank (mensa) onder beheer van Vviri
tijdelijk werd opgericht, die op voldoend onderpand voorschotten
verleende. Een dergelijk geval had in 216 plaats (zie lex Minucia),
doch toen onder beheer van IIIviri.

Quintana (via), zie castra.

Quintii, zie Quinctii. De spelling zonder c kwam in den laatsten
tijd der Rom. republiek op en werd onder het keizerrijk de meest
gebruikelijke.

Quintilianus (M. Fabius), uit Calagurris (Calahorra) in Hispania,
omstreeks het jaar 35 n. C. geboren. Hij genoot zijne opleiding te
Rome, waar hij vervolgens optrad als pleiter en bezoldigd leeraar in
de welsprekendheid. Hij verwierf zich grooten naam. Twintig jaar lang
vervulde hij het leeraarsambt, en toen hij het neerlegde, ± 91 na C.,
schonk keizer Domitianus hem de ornamenta consularia. Hierna schreef
hij zijn beroemd werk de institutione oratoria in 12 boeken, een
volledig leerboek der rhetorica, rijk van inhoud, zuiver en duidelijk
van taal en voorstelling. Van de op zijn naam staande declamationes
zijn alleen de 145 kleine misschien van hem; de 19 groote zijn onecht.

Quintilii of Quinctilii. 1) P. Quinctilius Varus (= krombeen), praetor,
streed in 203 in Gallia Cisalpina zegevierend tegen Hannibals broeder
Mago.--2) S. Quintilius Varus streed in het begin van den burgeroorlog
met Domitius Ahenobarbus (Domitii no. 8) tegen Caesar. Caesar nam
hem gevangen, doch stelde hem weer in vrijheid.--3) P. Quintilius
Varus, zoon van no. 2, consul in het jaar 13, werd later stadhouder
van Syria, van waar hij in 6 na C. naar Germania werd gezonden. Zijn
onberaden ijver om rom. taal en instellingen in te voeren was oorzaak,
dat hij met drie legioenen in het Teutoburger woud door den Cheruscer
Arminius overvallen en zijn leger geheel vernietigd werd (Sept. 9
na C.).--4) Quintilius Varus uit Cremona, een vriend van Vergilius
en Horatius, stierf in 23.--5) Onder de keizers Marcus Aurelius en
Commodus komen nog twee broeders Quintilii voor, die in 178 tegen de
Germanen streden. Commodus bracht hen om.

Quintus, Kointos, van Smyrna (Smyrnaeus), dichter van een episch
gedicht in 14 zangen, ta meth' Homeron, bevattende de geschiedenis van
den trojaanschen oorlog na den dood van Hector. Hoewel vrij langdradig
en zonder eenheid, is het werk niet zonder verdiensten. Hij leefde
vermoedelijk in de 4de eeuw na C. Naar Calabrië, waar het handschrift
van zijn gedicht gevonden is, wordt hij dikwijls Calaber genoemd.

Quirinalia, een feest ter eere van Quirinus, dat op den 17 Februari
te Rome werd gevierd. Zie ook Fornacalia.

Quirinalis (collis), een der bergen, waarop Rome was gebouwd, zie Roma.

Quirinius (P. Sulpicius), zie Sulpicii no. 21.

Quirinus, een van de oudste Romeinsche goden, in beteekenis
overeenkomend met Mars. Later meende men, dat Q. een sabijnsche godheid
was, wiens dienst door Numa naar Rome werd overgebracht; gewoonlijk
wordt hij voor denzelfden gehouden als de onder de goden opgenomen
Romulus (z. a.). Zijn oudste tempel te Rome lag op den mons Quirinalis,
terwijl zijn dienst werd waargenomen door den flamen Quirinalis en
door een afzonderlijk college van Salii (de Salii Agonenses), door
Tullus Hostilius ingesteld. Q. is ook een bijnaam van Janus (z. a.).

Quirites. De oorsprong van dezen naam is zeer onzeker. Sommigen hebben
hem afgeleid van de stad Cures in het sabijnsche land, anderen van
een oud woord quiris of curis = speer. Doch wat ook de beteekenis
zij, de herhaaldelijk voorkomende uitdrukkingen populus Romanus
Quiritium of populus Romanus Quirites geven genoegzame aanwijzing,
dat Quirites als volksnaam der rom. burgers gold. Daar nu deze naam
vooral den rom. burger aanwijst in de uitoefening zijner burgerrechten,
dus in vredestijd, zoo schijnt hieruit eene tegenstelling geboren te
zijn tusschen Quirites als vreedzame burgers en milites, te meer daar
sedert Marius het gros van het leger meer en meer uit beroepssoldaten
was saamgesteld.






R.


Rabirii. 1) C. Rabirius, bejaard rom. senator, werd in 63 door den
volkstribuun T. Labienus van hoogverraad (perduellio) beschuldigd, als
medeplichtig aan den moord op den volkstribuun L. Appuleius Saturninus
in het jaar 100. Het proces werd gevoerd voor het oude hof der duumviri
perduellionis; Rabirius werd ter dood veroordeeld, doch beriep zich op
het volk. Hij werd door de redenaars Hortensius en Cicero verdedigd,
doch zou vermoedelijk, uit wrok tegen den senaat, ook door de comitiën
veroordeeld zijn, indien niet de praetor Q. Metellus Celer de roode
vaan (vexillum russeum) van den Janiculus had doen wegnemen tengevolge
waarvan de volksvergadering moest uiteengaan. De aanklacht werd echter
niet weder opgevat.--2) C. Rabirius Postumus, zoon van C. Curtius,
neef en aangenomen zoon van no. 1, rom. ridder, was in Aegypte in
dienst van koning Ptolemaeus XI Auletes geweest. A. Gabinius was in 54
beschuldigd en veroordeeld, op grond dat hij, als stadhouder van Syria,
zich door den in een opstand verdreven koning voor 10000 talenten had
laten omkoopen om hem op den troon van Aegypte te herstellen. Daar uit
de bezittingen van Gabinius de boete, die gelijk was aan de ontvangen
som, niet kon gevonden worden, werd Rabirius, die ook een deel van het
geld had ontvangen, aangesproken voor het tekort. Schoon Cicero als
verdediger van Gabinius, nu ook voor Rabirius pleitte, werd deze toch
veroordeeld en ging in ballingschap. Zijn verblijf te Alexandrië was
alles behalve vlekkeloos geweest. Later diende hij onder Caesar.--3)
C. Rabirius, episch dichter van naam onder Augustus, bezong den slag
bij Actium.

Racilius (L.), volkstribuun in 58, trok tegen P. Clodius voor Cicero
partij.

Racotis, Rhakotis, oud vlek in Aegypte, dat bij de stichting van
Alexandrië in den kring dezer stad werd getrokken en er eene wijk
van werd.

Raeda, zie rheda.

Raetia, Rhaitia, welke spelling boven Rhaetia wordt verkozen, strekte,
met het noordelijker Vindelicia vereenigd, zich uit van de Alpen tot
aan den Donau en van den Rijn tot den Aenus (Inn). De oude Raeti werden
voor stamverwanten der Etruscers gehouden, door keltische stammen
teruggedrongen. Ten tijde van Augustus (15 voor Chr.) en niet dan
na een hevigen strijd, werden de woeste bergbewoners door Drusus en
Tiberius met de Vindelici tot onderwerping gebracht, en met de reeds
vroeger onderworpen Vallis Poenina vereenigd tot een nieuwe provincie
Raetia et Vindelicia. Er waren weinig steden. Tridentum (Trente)
(z. a.) was oorspronkelijk een raetische stad, maar kwam later aan
de keltische Cenomanes. Raetia en Vindelicia vormden de westelijkste
rom. Donauprovincie; de Vindelici zijn Kelten, de Raeti niet.

Rambacia = Rhambacia.

Ramnes of Ramnenses, eene der drie oude stamtribus van Rome,
z. echter Tities.

Raphia, Rhapheia, -ia, havenstad van Palaestina ten Z. W. van Gaza.

Rase(n)na, Rhasenna, naam die de Etruscers zichzelf geven.

Ratiaria, stad aan den Donau in Moesia Superior, later hoofdstad van
Dacia Ripensis.

Ratomagus = Rotomagus.

Raudii campi = Campi Raudii.

Rauraci of Raurici, Rhaurakoi, volk in Gallia Transalpina, naburen der
Helvetiërs, met wie 25000 hunner medetrokken bij hun verhuizingstocht
tijdens Caesars aankomst in Gallia. Ze woonden in de omstreken van
Basel. Hoofdplaats: Augusta Rauracorum = Augst bij Basel.

Ravenna, Rhabenna, stad nabij de Adriatische zee ten Z. van den Padus
(Po) in Gallia Cisalpina. Het lag te midden eener moerassige streek
en had gebrek aan drinkbaar water, daarom werd van de bewoners gezegd:
sitiunt vivi, natant sepulti. De stad was met grachten doorsneden. Haar
bloei dagteekent van den tijd, dat Augustus ze tot het station maakte
van de vloot der Adriatische zee en hiervoor eene groote haven liet
aanleggen (± 22). Reeds door hare ligging sterk, werd Ravenna nu
eene vesting van den eersten rang. Daarom verlegde keizer Honorius
zijne residentie hierheen en dit bleef zoo ook onder de volgende
keizers, en na den val van het west-rom. rijk ook onder Odoacer en
de oostgotische koningen.

Rea Silvia, ook Ilia genoemd, dochter van Numitor, werd door haar
oom Amulius aan den dienst van Vesta gewijd, opdat zij kinderloos
zou sterven. Toen zij moeder van Romulus en Remus was geworden,
werd zij v. s. levend begraven, v. a. gevangen gezet, maar na den
dood van Amulius bevrijd, of wel in den Tiber geworpen en door den
stroomgod tot echtgenoote genomen.

Reate, Rheaton, -ate, oude stad der Aborigines in Midden-Italië, later
door de Sabijnen vermeesterd en tot hunne hoofdplaats gemaakt. Zij lag
aan de via Salaria in eene uiterst liefelijke vallei. Zie verder Avens.

Rebilus, familienaam in de gens Caninia.

Recitationes. Tijdens Augustus won de gewoonte veld, dat schrijvers,
alvorens hunne geschriften uit te geven, voor een kleiner of grooter
publiek gedeelten daarvan voorlazen, eensdeels om het oordeel der
hoorders te vernemen, anderdeels om aan de uitgaaf meer openbaarheid
te geven.

Recognitio equitum, zie Equites.

Recuperatores. Oorspronkelijk was dit de naam van een college van
rechters, om na een oorlog te beslissen over teruggaaf van veroverd
goed. Het was dan uit mannen van beide volken (Rom. en peregrini)
saamgesteld. Allengs werd deze vorm ook te Rome ingevoerd bij processen
tusschen Rom. en peregrini, en tusschen peregrini onderling. Daar
deze gedingen altijd in korten termijn (binnen 10 dagen) moesten
afloopen, namen de Rom. onderling ook meermalen hunne toevlucht tot
zulk een hof van arbiters, b.v. in zaken van schuldvordering. Ook
voor aanklachten tegen stadhouders wegens afpersingen werd wel van
recuperatores gebruik gemaakt, het eerst in 171 bij het proces tegen
P. Furius Philus, stadhouder van Lusitania. De iudices recuperatores
werden telkens ten getale van 3 of 5 door den praetor aangewezen. Onder
de keizers kreeg deze instelling steeds grooter uitgebreidheid.

Rediculus Tutanus Deus, een god, die voor de Porta Capena te Rome een
tempel had; hij had, naar men zeide, toen Hannibal op Rome aanrukte,
hem door verschrikkelijke visioenen tot den terugtocht genoodzaakt.

Redones, gallisch volk in het tegenw. Bretagne. Hoofdstad: Condate,
thans Rennes.

Redux, bijnaam van Fortuna, als de godin, die legers en veldheeren
behouden uit den strijd terugbrengt.

Regia, het oude koninklijk paleis van Numa, later de ambtswoning van
den pontifex maximus, aan het forum naast den Vestatempel gelegen.

Regifugium. Het schijnt dat op den 24ste van sommige maanden door den
rex sacrificus op het comitium te Rome een offer werd gebracht. Op
den 24sten Februari, den gedenkdag van de verdrijving der koningen,
moest hij na dit offer zich in allerijl naar huis spoeden. In verband
hiermede heeft men de letters Q. REX C. F. in den rom. kalender wel
verklaard: quando rex comitium fugit. Deze letters behooren echter bij
den 24 Maart en den 24 Mei. Waarschijnlijker is dus de verklaring:
quando rex comitiavit fas of fastus, d. w. z. dat die dagen eerst
dan fasti waren, wanneer het offer van den rex op het comitium was
afgeloopen en hijzelf naar huis was gegaan.

Regillensis, familienaam in de gens Postumia (Postumii no. 2, 3, 5, 6).

Regillum, plaatsje in den ager Sabinus, waaruit de gens Claudia
stamde. Ligging onbekend.

Regillus lacus, meer in Latium, ten O. van Rome, tusschen Gabii en
Lavicum, bekend door de overwinning der Rom. op de Latijnen in 498
of 493.

Regimen morum, zie Censor.

Regium flumen, basileios potamos, basileia dioryx, Nahar Malcha, thans
nog Nahr el Malk, het grootste verbindingskanaal tusschen den Euphraat
en den Tigris, waarvan de bouw aan Nebukadrezar wordt toegeschreven.

Regium Lepidi, ook forum Lepidi genoemd, stad in Gallia Cispadana,
rom. kolonie, thans Reggio d'Emilia. Zie ook Rhegium.

Regulus, familienaam in de gens Atilia (Atilii no. 2-6).

Relegatio, zie deportatio.

Remi, Rhemoi, machtig gallisch volk in het Z. van Belgica, met de
steden Durocortorum (Rheims) en Durocatalaunum (Châlons-sur-Marne).

Remmia (lex), zie Calumnia.

Remulus, een Rutuliër, zwager van Turnus, die tegen Aeneas en de
Trojanen geweldig op zijne dapperheid snoefde, maar door Ascanius
gedood werd.

Remuria = Lemuria, z. Lemures.

Remus, zie Romulus.

Repetundae, scil. pecuniae, gelden, die wederrechtelijk, b. v. door
afpersing, verkregen waren en waarvan dus de teruggaaf geëischt moest
worden. In het bijzonder was crimen repetundarum de beschuldiging
van afpersing en knevelarij, tegen den stadhouder eener provincie
ingebracht. Voor deze misdaad werd door de lex Calpurnia in 149 de
eerste quaestio perpetua ingesteld.

Repotia, gen. -orum, nabruiloft, door den pas gehuwden echtgenoot
daags na de nuptiae gegeven.

Repudium, echtscheiding, wanneer zij van ééne zijde kwam, dus wanneer
de man zijne vrouw verstiet. In lateren tijd kon repudium ook van de
zijde der vrouw plaats vinden. Zie divortium.

Resaina, Rhesaina, Rhesina, stad in het mesopotamische gewest Osroene,
nabij de bronnen van den Chaboras, later Theodosiopolis.

Rescriptum, schriftelijk antwoord des keizers op vragen betreffende
twijfelachtige of betwistbare rechtspunten, waarin hij de rechtsgronden
aangaf, waarnaar eene zaak moest beoordeeld en behandeld worden.

Residuae, scil. pecuniae, achterhouding van gelden, aan de schatkist
verschuldigd.

Restitutio in integrum, herstel in den vorigen toestand, kon plaats
hebben door den praetor. Het vonnis werd hierdoor niet vernietigd,
maar de gevolgen er van werden opgeheven. Dit gold echter slechts
voor civiele zaken. Wanneer iemand aqua et igni interdictus was, kon
hij alleen door de volksvergadering teruggeroepen en in zijne rechten
hersteld worden. In de burgeroorlogen matigden zij, die de macht in
handen hadden, zich dikwerf dit recht aan, en onder de keizers werd
het een keizerlijk recht, waaruit zich spoedig het begrip van gratie
(indulgentia) ontwikkelde. Eene andere rest. in int. vond plaats,
wanneer eene censorische bestraffing door volgende censoren werd
opgeheven.

Retiarius, een zwaardvechter, gewapend met een drietand en een net,
dat hij zijne tegenpartij over het hoofd trachtte te werpen, om hem
door inwikkeling weerloos te maken.

Reudigni, volk in het N. van Germania, op den rechteroever van den
Albis, een van de kleine volkeren, die de godin Nerthus vereeren.

Rex, familienaam, vooral in de gens Marcia (Marcii no. 4 en 5).

Rex, de koning. Na de verdrijving der koningen behield dit woord bij
de Rom. eene hatelijke beteekenis, met een begrip van den meester
te willen spelen. Rex heet ook de rijke Romein tegenover zijne
cliënten (z.a.). De rom. senaat verleende ook somtijds dezen titel
aan vreemde vorsten, zooals aan Deiotarus. In dit geval staat rex
vóór den eigennaam.--Rex bibendi of convivii is de president bij het
drinkgelag, zie arbiter bibendi.

Rex sacrorum, sacrificus of sacrificulus. Na de verdrijving der
koningen werd voor het verrichten der offers, die de koning te
brengen had, onder bovenstaanden titel een priesterambt in het leven
geroepen. De rex sacrorum werd voor zijn leven gekozen door den
pontifex maximus; hij genoot groote eer, doch was voor altijd van
alle burgerlijke ambten uitgesloten. In rang was hij de eerste van
de priesterschap, toch was hij ondergeschikt aan den lager staanden
pontifex maximus. Zijne vrouw, met wie hij per confarreationem moest
gehuwd zijn, heette regina sacrorum en had ook offers te verrichten.

Rha, Rha, rivier in Sarmatia, thans Wolga.

Rhacius, Rhakios, z. Manto.

Rhadamanthys, -thus, Rhadamanthys, -thos, zoon van Zeus en Europa,
werd door zijn broeder Minos van Creta verjaagd, en ging naar Ocalea
in Boeotië, waar hij met Alcmene trouwde. Toen zijn leven op aarde
geëindigd was, werd hij naar het Elysium verplaatst. Bij lateren is
hij een van de rechters in de onderwereld.

Rhaetia = Raetia.

Rhagae, Rhagai, aanzienlijke stad in het N. van Media. Nadat het door
eene aardbeving verwoest was, liet Seleucus Nicator het herbouwen onder
den naam van Europus. In de parthische oorlogen werd het verwoest,
en op of nabij de plek verrees Arsacia.

Rhambacia, Rhambakia, stad der Oriten aan de kust van het perzische
landschap Gedrosia. Alexander de Gr. legde er eene kolonie aan.

Rhamnus, Rhamnous, demus in het N. van Attica, aan de Oostkust op
eene landtong, met een tempel van Nemesis Rhamnusia. Een oudere tempel
van Themis werd waarschijnlijk door de Perzen verwoest.

Rhamnusia virgo, Rhamnousia, he en Rhamnounti thea, Nemesis, zoo
genoemd naar haar beroemd beeld in den demus Rhamnus.

Rhamphias, Rhamphias, Spartaan, die vóór den peloponnesischen oorlog
als gezant met Athene onderhandelde en in dien oorlog een leger in
Thessalië aanvoerde.

R(h)ampsinitus, Rhampsinitos, oud-aegyptisch koning, door velen voor
denzelfden gehouden als Ramses III, die omstreeks 1150 stierf. Van
hem wordt verhaald dat hij levend in de onderwereld afdaalde, met
afwisselend geluk met Demeter dobbelde, en ten slotte met een gouden
handdoek op aarde terugkeerde. Zijn schatkamer werd op dezelfde wijs
bestolen als die van Hyrieus (z. Agamedes).

R(h)amses, Rhampses, of Ramessoe, naam van verscheiden aegyptische
koningen. Vooral beroemd is Ramses II de Groote, door de Grieken
Sesostris of Sesosis genoemd, die in de 14de eeuw regeerde, zegevierend
in Libye, Aethiopië en ver in Azië doordrong, groote versterkingen,
kanalen en andere bouwwerken liet aanleggen en over het geheel Aegypte
tot den hoogsten trap van bloei bracht, die het ooit bereikt heeft.

Rhapsodus, rhapsodos, een zanger, die bij feestelijke gelegenheden
gedichten voordraagt. Aan hen heeft men vooral het bewaren der
gedichten van Homerus (z. a.) te danken, ofschoon zij niet alleen
epische gedichten voordroegen, maar ook andere, mits alle verzen
dezelfde maat hadden. Oudtijds talrijk en geacht, gingen zij later
in beide opzichten achteruit. Zij waren kenbaar aan hun kleeding en
hadden bij hun voordrachten een staf (rhabdos of aisakos) in de hand;
in latere tijden droegen zij een rood kleed, als zij uit de Ilias,
een violet, als zij uit de Odyssee voordroegen.

Rhea (of Cybele), Rhea, Rheia, Kybele, dochter van Uranus en
Gaea, gemalin van Cronus en bij hem moeder der groote olympische
goden Zeus, Poseidon, Hades, Hera, Hestia en Demeter. Zij werd in
Griekenland oorspronkelijk alleen als zoodanig (Meter, Magna Mater)
en gewoonlijk in gemeenschap met hare kinderen vereerd, vooral op
Creta, waar zij Zeus ter wereld gebracht en voor Cronus verborgen
zou hebben. Waarschijnlijk was het daar, dat haar dienst samensmolt
met dien van de aziatische Cybele of Cybebe, de groote godin (Megale
thea), moeder van alle leven in de natuur, ten gevolge waarvan zij
mettertijd geheel met deze godin vereenzelvigd werd en zelfs den
naam Cybele bij haar oorspronkelijken naam kreeg, terwijl bij haar
dienst overal in Griekenland meer of minder aziatische gebruiken
overgenomen werden. Deze Cybele werd algemeen in Azië vereerd met
allerlei ceremoniën, die zich kenmerkten door buitensporige woestheid
en een overmatig vertoon van droefheid en vreugde. De hoofdzetel
harer vereering was Pessinus (Pessinountia), waar haar overoud, uit
den hemel gevallen beeld (waarschijnlijk een meteoorsteen) in een
tempel aan den berg Dindymus (Dindymene) stond. Hier droeg zij den
naam Agdistis (z. a.) en vierde men jaarlijks te harer eer den dood en
het herleven van haar geliefden Atys, waarbij de opgewondenheid zoo
hoog steeg, dat de feestvierenden zich dikwijls ernstig wondden of
verminkten. Hare priesters, de Galli, waren gesnedenen en hadden een
zeker aandeel aan de regeering. De luidruchtigheid van hare feesten gaf
aanleiding tot de voorstelling, dat de godin zelve behagen schept in
het gezelschap van dienstbare geesten, die haar met geschreeuw en gegil
en oorverdoovende muziek overal op hare woeste tochten door bergen en
wouden, vergezellen. In Phrygië, waar haar dienst eveneens in groot
aanzien stond (Phrygia thea, Phrygia mater), heetten die gezellen
der godin, en eveneens hare priesters, Corybanten, op den Ida (Idaia
thea, mater Idaea) Dactyli Idaei, op Creta, waar ook hare priesters
naar hen genoemd waren, Cureten. Het geraas, dat door laatstgenoemden
bij het uitvoeren van hun wapendans (prylis, pyrriche) gemaakt werd,
werd verklaard als eene herinnering aan de pogingen van de Cureten,
om te verhoeden dat het geschrei van den kleinen Zeus door zijn vader
gehoord zou worden. Door deze voorstellingen krijgt de godin eenige
overeenkomst met Dionysus, en in sommige mythen neemt Sabazius, die
voor denzelfden als Dionysus gehouden werd, de plaats van Atys in.--Te
Rome werd de dienst van Rhea bij de rampen van den tweeden punischen
oorlog ingevoerd; in 204 werd op last der sibyllijnsche boeken het
beeld der godin in den vorm van een meteoorsteen van Pessinus naar Rome
gebracht en op den mons Palatinus een tempel voor haar gebouwd. Haar
dienst werd waargenomen door phrygische Galli onder een Archigallus,
die te Rome de luidruchtige plechtigheden van Klein-Azië herhaalden;
het aandeel, dat de eigenlijke Rom. aan hare vereering namen,
bepaalde zich tot de viering der Megalesia (z. a.), door maaltijden
en wedstrijden op het tooneel en in de renbaan. In den keizertijd
kwamen hierbij echter feesten ter gedachtenis aan Atys (22-27 Maart),
en nog later, toen men zich van het wezen van Rhea slechts verwarde en
mystieke voorstellingen maakte, ontaardde haar dienst in Taurobolia en
Criobolia, offers van stieren en rammen, waarbij men zich door den doop
met het bloed der offerdieren van zonden reinigde en als het ware op
nieuw geboren werd.--De leeuw, de eik en de den zijn haar gewijd. Zij
wordt gewoonlijk afgebeeld als eene waardige matrone, zittend op een
troon met leeuwen aan beide zijden of op een door leeuwen getrokken
wagen. Op het hoofd heeft zij een muurkroon en sluier.

Rhea Silvia, zie Rea Silvia.

Rhebas, Rhebas, rivier in Bithynia = Rhesus no. 1.

Rheda, een groote reiswagen op vier wielen, ingericht voor personen
en bagage.

Rhegium (Regium), Rhegion, thans Reggio di Calabria (niet te verwarren
met Regium Lepidi), aeolisch-messenische kolonie op de bruttische
kust, aan het fretum Siculum (straat v. Messina), de gewone plaats
van overvaart naar Sicilia. Rhegium was eene bloeiende handelsstad
der Chalcidiërs, totdat Dionysius I van Syracuse het in 387 veroverde
en vernietigde. Later werd de stad herbouwd, en kreeg ze de vrijheid
terug. In 280 had de stad veel te lijden door een oproer van eene
campaansche legerafdeeling, die als rom. bezetting in de stad
lag. Het bleef Rome trouw in den oorlog met Hannibal, en in het
bellum sociale. Aardbevingen en de rom. burgeroorlogen droegen er
verder toe bij om de plaats te ontvolken, totdat Augustus er eene
kolonie uitgelezen zeesoldaten heenzond (36).

Rhenea, Rheneia, oudtijds Ortygia, eil. bij Delus, waarheen de lijken
van Delus werden overgebracht.

Rhenus, Rhenos, 1) de tegenw. Rijn, ontsprong op den mons Adula (zie
aldaar), stroomde door den lacus Brigantinus (meer v. Konstanz),
splitste zich bij het eiland der Batavieren in twee armen (vandaar
Rhenus bicornis), waarvan de zuidelijke den naam Vacalis of
Vahalis (Waal) droeg en zich met de Mosa (Maas) vereenigde. Caesars
mededeeling, dat deze arm zich multis capitibus in zee stortte, werd
reeds in de oudheid als onjuist erkend. De mond heette Helium ostium
en was veel wijder dan tegenwoordig; de monding van den noordelijken
arm, die langs Traiectum (Utrecht) en Lugdunum Batavorum (z. a.) liep,
droeg geen bijzonderen naam. Een derde arm verbond den Rijn met den
Ouden IJssel en viel nog noordelijker in zee door het Flevum ostium
(vermoedelijk het Vlie). Een andere verbinding met de zee is de Vecht
geweest, die bij Fectio (Vechten onder Bunnik) van den Krommen Rijn
afbuigt en door sommigen voor de Fossa Drusiana gehouden wordt.--2)
thans de Reno, stroomt langs Bononia (Bologna) naar den Padus (Po). Op
een eil. in deze rivier zouden Octavianus, Antonius en Lepidus in 43
hun driemanschap hebben gesloten.

Rhesus, Rhesos, 1) zoon van Oceanus en Tethys, god van eene
gelijknamige rivier in Bithynië of Troas.--2) zoon van Strymon of
Eïoneus en eene Muze, koning van Thracië, die den Trojanen tegen
de Grieken te hulp kwam. Hij had paarden, waarvan het lot van Troje
afhing, als zij nl. in Troje voedsel of drank gebruikt hadden, was
de stad niet te nemen. Daarom overvielen de Grieken hem nog voor
hij de stad bereikte; hij werd met zijn gevolg door Diomedes gedood,
en de paarden werden door Odysseus weggevoerd.

Rhesus, Rhesos, 1) rivier in Bithynia.--2) riviertje in Troas, zijtak
van den Granicus.

Rhetrai, z. Lycurgus no. 5.

Rhianus, Rhianos, van Creta, episch dichter en grammaticus in de
laatste helft der 3de eeuw; in zijne jeugd was hij slaaf geweest,
later werd hij de vriend van Eratosthenes. Als zijne werken worden
genoemd verscheiden epische gedichten en eene uitgave van Homerus.

Rhinocolura, ta Rhinokoloura of Rhinokoloura, stad in de woestijn
tusschen Aegypte en Palaestina, dicht bij de zeekust.

Rhinthon, Rhinthon, van Syracuse of Tarentum, tijdgenoot van Ptolemaeus
I, uitvinder der zoogenaamde Hilarotragoedia. Uit dien naam en uit
de enkele verzen, die van zijne 38 stukken zijn overgebleven, kan men
opmaken, dat het parodieën waren op oude treurspelen; iets naders is
echter hieromtrent niet bekend. Z. Phlyax.

R(h)ipaei montes, ta Rhipaia ore, een hooge bergketen ergens in het
hooge Noorden, waarschijnlijk de Carpathen, v. s. een deel van het
Uralgebergte; ze worden ook Hyperborei montes geheeten (z. a.).

Rhipe, Rhipe, oude stad in het W. van Arcadia, bij Stratus.

Rhium, Rhion, zie Antirrhium.

Rhizinium, Rhizon, Rhizon, oude versterkte stad in Dalmatia aan een
naar haar genoemde golf, sinus Rhizaeus, ten Z.O. van Epidaurus.

Rhoda, Rhode, havenstad in het N. O. van Hispania Tarraconensis.

Rhodanus, Rhodanos, thans de Rhône, die in zijn loop den lacus
Lemannus (meer v. Genève) vormt. Het aantal monden wordt door de ouden
verschillend opgegeven, zelfs tot zeven toe, hetgeen wel zal zijn
toe te schrijven aan de veranderingen, die de rivier zelve in verloop
van tijd in hare uitwatering heeft gebracht. Zie ook fossa Mariana.

Rhodius, Rhodios, rivier in Troas, die op den berg Ida ontspringt en
in den Hellespont valt.

Rhodope, Rhodope, thracische bronnimf, gemalin van Haemus (z. a.).

Rhodope, Rhodope, hoog gebergte van Thracia, dat zich ten O. van
den Nestus en verder langs de kust tot aan den Hebrus uitstrekt,
thans Despoto-dagh. Dichterlijk Rhodopeius = thracisch, Rhodopeius
vates = Orpheus.

Rhodopis, Rhodopis, eene hetaere uit Thracië, die ten tijde van Amasis
te Naucratis woonde; zij besteedde een tiende van haar vermogen
om ijzeren braadspeten te laten maken, die zij aan den delphischen
tempel schonk.

Rhoduntia, Rhodountia, bergtop van den Oeta met een kasteel, niet
ver van de Thermopylae.

Rhodus, -de, Rhodos, -de, dochter van Poseidon en Amphitrite, bij
Helius moeder van de Heliadae. Helius liet voor haar en hare kinderen
een eiland uit zee oprijzen, dat naar haar genoemd wordt.

Rhodus, Rhodos, eiland in het Z.O. der Aegaeische zee, nabij de
dorisch-carische kust. Het had een heerlijk klimaat, bijna geen
dag ging voorbij zonder zonneschijn; onder de voortbrengselen
telde men marmer, scheepstimmerhout, wijn, vijgen en heerlijke
visch. Als oudste inwoners worden de Telchinen genoemd, die met
het eiland uit de zee waren verrezen, en de Heliaden, vervolgens
kwamen ook Phoeniciërs en Aegyptenaars. De mythe laat verder nog
vóór den trojaanschen oorlog eene dorische kolonie onder Heracles'
zoon Tlepolemus naar Rhodus komen. In den perzischen oorlog sloot
het eiland zich bij het atheensche zeeverbond aan. Het telde toen
drie stadsgemeenten: Lindus, Ialysus en Camirus, die tot de dorische
hexapolis (zie Doris no. 2) behoorden. In 411 bewerkte de aristocratie
eene omwenteling en den afval van het attische zeeverbond; een zekere
Dorilus haalde de bevolking der drie steden over tot het stichten eener
gemeenschappelijke stad Rhodus op den N.O. hoek van het eiland (408),
welke stad zich spoedig tot een ongekenden bloei verhief. Spoedig
werd de democratie weder meester en sloot zich weder bij Athene aan,
doch bezoedelde in den eersten tijd haar triomf door laagheden en
ongerechtigheid. In 358 verliet Rhodus opnieuw de zijde van Athene;
oligarchen, door de carische vorsten gesteund, maakten zich van het
bewind meester, totdat het eiland afhankelijk werd van Idrieus, tyran
van Halicarnassus. Alex. de Gr. legde macedonische bezetting op Rhodus,
doch na zijn dood maakte het zich vrij. Vruchteloos poogde Demetrius
Poliorcetes de stad in te nemen (304), z. Protogenes. Later waren de
Rhodiërs in den macedonischen, den syrischen en den mithradatischen
oorlog bondgenooten der Rom., en bewezen door hunne voortreffelijke
zeemacht uitstekende diensten. In 168 werden ze echter bestraft voor
hunne sympathie voor Macedonia; ze verloren een groot gedeelte van
hun gebied op het vasteland (zie Lycia), en werden afhankelijk
van Rome. Buiten de rom. burgeroorlogen konden zij zich niet
houden, zij kozen partij voor Caesar en moesten dit na zijn dood
door Cassius ontgelden. Sedert waren zij nu eens vrij, dan weder
ingelijfd, totdat onder Vespasianus de vrijheid voor goed verloren
ging. Omstreeks 400 na C. was Rhodus de hoofdstad der provincia
insularum, die 53 eilanden omvatte. De stad Rhodus, met twee havens,
lag amphitheatersgewijze tegen de bergen gebouwd. Zij was, even
goed als Athene, eene kweekschool van kunst en wetenschap. Vooral
beeldhouwkunst en redekunst bloeiden er, beide kenmerkten zich
door het streven naar effekt. De rhodische rhetorenschool hield
het midden tusschen aziatische gezwollenheid en attischen eenvoud;
haar stichter was de redenaar Aeschines, die, toen hij Athene moest
verlaten, zich te Rhodus vestigde. Het genus Rhodium viel over het
algemeen in den smaak der Rom. Aan beelden was Rhodus rijk, maar
vooral aan groote beelden. Het grootste was dat van Helius, aan wien
het eiland geheiligd was. Het stond naast den ingang der haven en was
meer dan 30 meter hoog; slechts weinigen konden de duimen omvatten. In
de eene, uitgestrekte hand droeg het een vuurbekken, dat des avonds
werd aangestoken. De maker was Chares van Lindus z.a. no. 2. In 278
opgericht, werd het in 222 door eene hevige aardbeving, die bijna
de geheele stad verwoestte, omvergeworpen. Het orakel verbood, het
beeld weder op te richten. Bijna negen eeuwen bleef het aan stukken
liggen, totdat het in 672 na C. verkocht werd en op 300 kameelen
weggevoerd. Eene andere hevige aardbeving, die aan den bloei van
Rhodus den genadeslag toebracht, was die van 155 na C.

Rhoecus, Rhoikos, van Samus, beroemd beeldhouwer en bouwmeester,
die het gieten van metalen beelden uitvond. Hij begon omstreeks 550
het bouwen van den tempel van Hera op Samus, die echter eerst door
lateren voltooid is.

Rhoeteum, Rhoiteion, rotsachtige kuststreek van Troas, in verschillende
kapen uitloopende, aan het Z.W. einde van den Hellespont, met eene
gelijknamige stad. Rhoeteius ductor = Aeneas.

Rhoetus, Rhoitos, 1) of Rhoecus, een Centaur.--2) = Eurytus no. 5.

Rhosus, Rhosos, Rhossos, zeestad van Syria aan de golf van Issus.

Rhoxolani = Roxolani.

Rhyndacus, Rhyndakos, groote rivier in Vóór-Azië, die op de zuidelijke
helling van den mysischen Olympus ontspringt en, met den Macestus
vereenigd, in de Propontis (zee v. Marmara) valt.

Rhypes, Rhypes, oude achaeïsche bondstad tusschen Patrae (Patras)
en Aegium, door Augustus verwoest, die de inwoners naar Patrae
verplaatste.

Rhytium, Rhytion, oude stad ergens in het Z. van Creta.

Rica, vierkante doek met franje, door de rom. vrouwen bij sommige
plechtigheden als sluier over het hoofd gedragen, doch niet zóó,
dat het gelaat bedekt was.

Ricimer, zoon van een suebisch aanvoerder, was aan het hof van keizer
Valentinianus III opgevoed. Als keizerlijk veldheer versloeg hij de
Vandalen, Alanen, Westgothen, en kreeg zooveel macht, dat hij over
den troon beschikte en keizers van het westersche rijk afzette en
aanstelde. Wij geven hier eene korte chronologische opgaaf.

455. Valentinianus III vermoord, evenzoo zijn moordenaar Petronius
Maximus. Flavius Maecius Avitus wordt in Gallië tot keizer uitgeroepen.

456. Ricimer zet Avitus af en stelt Maiorianus aan.

461. R. zet Maiorianus af en stelt Libius Severus aan, die in 465
sterft. Twee jaren zonder keizer.

467. Keizer Leo I v. het. oost-rom. rijk en Ricimer stellen Procopius
Anthemius tot keizer aan.

472. Ricimer trekt tegen Anthemius op, belegert en verovert Rome en
plaatst Anicius Olybrius op den troon.

473. Dood van Ricimer en van Olybrius. Glycerius wordt keizer.

Ricinium, ook rec., vierkante doek, die dubbel gevouwen en over het
hoofd en om de schouders geslagen werd, vooral als rouwgewaad.

Rigodulum, stad der Treviri aan de Mosella (Moezel).

Ripaei montes = Rhipaei montes.

Ripuarii (Riparii), de Ripuarische of Oever-Franken, die hun naam
ontleenen aan de Ripa Rheni, den linker oever van den Rijn, vooral
de streek tusschen Rijn en Maas. De Franken, die hier en aan de
overzijde van den Rijn wonen, worden in de 6de eeuw n. C. zóó genoemd
ter onderscheiding van de Salische of Nederfranken (zie Salii).

Riti, Rheitoi, kleine zoutmeertjes aan den heiligen weg van Athene
naar Eleusis.

Robigus, een god, die het koren tegen roest beschermde, en wien ter
eere jaarlijks den 25sten April de Robigalia gevierd werden. Bij
Ovidius komt ook eene godin Robigo voor.

Robur, de met zwaar eikenhout beslagen ondergrondsche verdieping van
den rom. kerker. Zie carcer.

Rogatio, wetsvoorstel, dat nog niet tot wet is verheven.

Roma, Rhome, de bekende stad aan den Tiber, de hoofdstad van het
rom. rijk. Of tot de bevolking oudtijds nog andere stammen hebben
behoord dan de Latijnen, is niet bekend; uit de sage omtrent den
sabijnschen maagdenroof (zie Romulus), en uit het bestaan van
sabijnsche eerediensten in Rome b.v. van Sancus, heeft men gemeend
te moeten opmaken, dat Sabijnen, op den Quirinalis wonende (zie
Capitolinus (mons)), tot de stichting hebben medegewerkt. Dit alles
is zeer onzeker. De bevolking heet Quirites (z. a.) of populus Romanus
Quirites. De oudste nederzetting vond men op den Palatinus (z. a.) en
de Velia. De eerste uitbreiding wordt gewoonlijk aangeduid met den
naam Septimontium; naast de drie oudere: Palatinus, Cermalus, Velia,
behooren hiertoe de montes: Fagutal, Oppius, Cispius en Caelius. Voor
de stad der vier regiones: Palatina, Suburana, Esquilina, Collina,
komen er dan nog bij: de Quirinalis met zijn uitlooper collis Latiaris,
de Viminalis, en de laagte Argiletum. Tevens wordt tusschen de bergen
het forum aangelegd, en de mons Capitolinus wordt arx en zetel van
den tempel van Jupiter Capitolinus. De agger Servii Tullii (zie
Servius Tullius) omvatte behalve de genoemde streken ook nog den
mons Aventinus. Zie ook pomerium. In de vallei tusschen Aventinus
en Palatinus, die wel eens vallis Murcia genoemd wordt, werd het
Circus Maximus (z. a.) aangelegd. Aan de overzijde van den Tiber lag
de mons Ianiculus, waarop een burcht lag, doch dit gedeelte ging in
den oorlog met Porsena voor een wijl verloren.--Na den gallischen
brand in 390 werd de stad ordeloos en onregelmatig herbouwd, zoodat
zij geen fraai aanzien had. Van de inwendig zoo prachtige huizen
der rijken zag men niets, daar zij ombouwd waren met winkels (zie
domus), die de straten vernauwden. Het was bij het drukke verkeer een
maatregel van veiligheid, dat men niet in een rijtuig door de straten
mocht rijden. De stad breidde zich uit buiten den muur van Servius,
en toen onder Sulla en later bij herhaling het pomerium werd verlegd
en buitenwijken binnen den kring der stad werden getrokken, ging de
muur op verscheiden plaatsen geheel verloren. Trouwens, een muur was
onnoodig geworden; welke vijand kon Rome aanvallen? Augustus verdeelde
de stad in veertien regiones. Na den grooten brand onder Nero (64 na
C.) werd Rome met zorg herbouwd, met ruime, breede straten. Latere
keizers brachten het hunne tot verfraaiing bij; Aurelianus (270-275
na C.) omringde de stad opnieuw met een vestingmuur, die nu ook den
mons Pincius, den Campus Martius en over den Tiber den Ianiculus
omvatte. Onder de keizers was Rome een groot kunstmuseum met tal van
tempels, zegebogen, zuilengangen, prachtige badhuizen, openbare pleinen
en honderden standbeelden, uit Azië en Griekenland overgebracht. Bij
één triumftocht o.a. die van M. Fulvius Nobilior (Fulvii no. 11)
over de Aetoliërs in 187, waren meer dan 500 marmeren en metalen
standbeelden uit Griekenland naar Rome medegevoerd. Alleen standbeelden
van paarden kon men te Rome meer dan 200 zien. Er waren 31 openbare
bibliotheken, 8 of 9 circussen, 2 amphitheaters, 3 theaters, 15 of 16
thermen, 19 basilieken enz. Door verschillende waterleidingen werd
Rome van water voorzien. De veertien regiones waren de volgende: 1)
Porta Capena, de zuid-oostelijkste.--2) Caelimontium, met het macellum
magnum.--3) Isis et Serapis, naar den tempel dezer godheden genoemd,
met het groote amphitheatrum (z.a.) Flavium, de thermae (z. a.) van
Titus en van Traianus.--4) Templum Pacis met het forum (z. a.) Pacis,
door Vespasianus aangelegd, en den tempel van Venus en Roma.--5)
Esquiliae, met het park van Maecenas.--6) Alta Semita (= Hoogstraat),
met de thermen van Diocletianus en die van Constantijn en de groote
castra praetoria (z. a.).--7) Via Lata (= Breêstraat), met de parken
van Sallustius en van Lucullus en den tempel van Flora.--8) Forum
Romanum, met het Capitolium (z. a.), comitium, verschillende tempels
en basilicae, oudtijds de curia Hostilia (z. a.), de rostra (z. a.),
de Regia (z. a.) en met nog een aantal andere fora (zie forum).--9)
Circus Flaminius. Deze regio omvatte den campus Martius (z. a.), met
de thermen en het Pantheon (z. a.) van Agrippa, de thermen van Nero,
het theatrum (z. a.) van Balbus met 30000, dat van Marcellus, ook
met 30000, dat van Pompeius met 40000 plaatsen,--de porticus Pompei
en de curia Pompei, waar Caesar den dood vond, de villa publica der
censoren, het Mausoleum Augusti, het amphitheater van Statilius
Taurus, een aantal tempels enz.--10) Palatium, eerst eene minder
aanzienlijke, oude wijk, sedert Augustus de wijk der paleizen. Zie
Palatinus (mons). Op den berg stonden een beroemde Apollo-tempel en
een der Magna Mater.--11) Circus Maximus, naar den grooten circus
genoemd.--12) Piscina publica, met de thermen van Caracalla.--13)
Aventinus, met den Diana-tempel, eene Tiberkade, losplaats voor de
schepen (emporium) en groote korenmagazijnen.--14) Trans Tiberim,
met de tuinen van Caesar, waarin Augustus eene naumachia bouwde. Tot
deze regio behoorde ook de insula Tiberina met tempels van Veiovis,
Faunus en Aesculapius.--Buiten den muur lag de mons Vaticanus; aan
den Tiberoever juist over den pons Aelius verhief zich het mausoleum
Hadriani (z. a.). Zeven bruggen voerden over den Tiber, waarvan de
pons sublicius, eene houten paalbrug, de oudste was. De muur van
Aurelianus was ruim drie uren gaans in omtrek. De bevolking van Rome
ten tijde van Augustus wordt op ongeveer 1 1/2 millioen geschat.

Roma quadrata, zie Palatinus (mons).

Romani (ludi), ook magni en maximi geheeten, aan Jupiter, Juno
en Minerva gewijd. Zij werden van 4 tot 19 September gevierd met
wedrennen in den circus en met tooneelvertooningen. Zie Ludi.

Romilii, oud patricisch geslacht. T. Romilius Rocus Vaticanus, consul
in 455, versloeg de Aequers, doch werd wegens het verkoopen van den
buit met geldboete gestraft. Hij verbeurde echter de volksgunst niet
en was later een der tienmannen (451).

Romulea, oude stad der Hirpini in Samnium, ten O. van Beneventum,
door de Rom. verwoest.

Romulus, Rhomylos, volgens de sage met zijn tweelingbroeder Remus
de stichter van Rome. Zij waren zoons van Rea Silvia, kleinzoons van
Numitor. Hun oom Amulius beval bij hunne geboorte hen in den Tiber te
werpen, doch zij werden op wonderdadige wijze gered en door zekeren
herder Faustulus en diens vrouw Acca Larentia groot gebracht. Later
door Numitor herkend en met hunne afkomst bekend gemaakt, doodden zij
hun oom Amulius. Vervolgens besloten zij op den palatijnschen heuvel
een stad te stichten. Bij de vraag, wie der beide broeders aan de
nieuwe stad den naam zou geven, ontstond er een twist, waarin Remus
omkwam (zie Lemures). De Sabijnsche maagdenroof deed een hevigen strijd
ontstaan, die echter met verzoening en met ineensmelting der latijnsche
nederzetting op den Palatinus en de sabijnsche op den Quirinalis
(z. Roma) eindigde, onder gemeenschappelijk bestuur van Romulus
en den Sabijn Titus Tatius, welke laatste echter niet lang daarna
te Lanuvium werd vermoord. Na eene regeering van 37 jaar verdween
Romulus bij gelegenheid van een hevig onweder. Het volk vreesde dat
hij vermoord was, doch een der senatoren, Julius Proculus, verzekerde,
dat hij Romulus door diens vader Mars in een vurigen wagen ten hemel
had zien voeren en dat R. het bevel had achtergelaten, hem onder den
naam Quirinus als god te eeren.

Romulus Augustus, om zijn jeugdigen leeftijd ook wel Augustulus
genoemd, was de laatste keizer van het west-rom. rijk. Nadat Glycerius
(zie Ricimer) in 475 n. C. door Julius Nepos was verdrongen, werd deze
laatste in 475 afgezet door zijn magister militum Orestes. Orestes
zette echter niet zichzelf de keizerskroon op, maar zette zijn zoon
Romulus Augustus op den troon. In 476 werden zij door Odoacer in
Placentia belegerd. Orestes werd gedood, het jonge keizertje afgezet
en Odoacer als koning van Italië erkend. Rom. Aug. kreeg een landgoed
in Campania.

Rorarii, eene afdeeling lichtgewapende troepen bij de oude
rom. legers. Het waren jonge, ongeoefende manschappen, die in de acies
achter de triarii stonden: zij openden het gevecht, door tusschen de
rijen door vooruit te snellen, en trokken zich later weer naar hun
standplaats terug. De ouden verklaarden den naam hieruit, dat zij,
evenals regendruppels bij een onweder vallen, tusschen de geregelde
troepen in, nu en dan een bui van werpschichten in 's vijands rijen
wierpen.

Roscia (lex) theatralis, waarbij aan de ridders te Rome in het theater
de 14 rijen zitplaatsen achter de orchestra (waar de senatoren
zaten) werden ingeruimd. De wet beoogde hiermede een herstel van
vroegere door Sulla opgeheven voorrechten. Hierbij werd ook de
riddercensus van 400.000 sestertiën van 2 1/2 as = f 40,000 opnieuw
vastgesteld. Deze wet was van den volkstribuun L. Roscius Otho,
67. Vandaar de uitdrukking in XIV sedere = equitem esse.

Roscii. 1) S. Roscius uit Ameria had na de vermoording zijns vaders
zijn vermogen verloren door Sulla's vogelvrijverklaringen en werd later
door Chrysogonus, den kooper zijner familiegoederen, beschuldigd van
vadermoord, doch met gelukkigen uitslag verdedigd door Cicero.--2)
Q. Roscius Gallus, een vrijgelatene, geb. in het dorpje Solonium bij
Lanuvium, een zeer geliefd tooneelspeler in het rom. blijspel, was
een zeer schoon gebouwd man, die door nauwgezette oefening in houding
en gebaren in de tooneelspeelkunst eene te Rome ongekende hoogte
bereikte. Hij verwierf zich door zijn talent een groot vermogen, was
een zeer achtingswaardig man, zeer gezien bij aanzienlijke Romeinen,
o. a. bij Sulla en Cicero, en de lieveling van het volk. Cicero
verdedigde hem in een proces, de zaak betrof de verdeeling eener
schadevergoeding voor een slaaf, die aan Roscius was toevertrouwd om
hem als acteur op te leiden, doch die vermoord was. Roscius stierf
omstreeks 62.--3) L. Roscius Otho, volkstribuun in 67, maker der
lex Roscia theatralis.--4) L. Roscius Fabatus, aanhanger van Caesar,
bij Mutina gesneuveld, 43.

Rosea rura (Velini), een liefelijke en vruchtbare landstreek bij Reate,
aan de oevers van den Avens en bij den lacus Velinus.

Rostra, zie rostrum.

Rostrum, embolon, -los, sneb of ram van een oorlogsschip,
oorspronkelijk een enkele zware balk, van voren met een metalen
dierekop voorzien en ter hoogte van den waterspiegel uit den voorsteven
vooruitstekende. Later werden het drie balken, aan de punt zwaar
met metaal beslagen, en onder den waterspiegel aangebracht, zoodat
het vijandelijk schip onder water werd lek gestooten. Toen in 338 de
volscische stad Antium hare vloot moest uitleveren, werden de snebben
er afgenomen en als zegeteeken te Rome op het forum aan het openbare
spreekgestoelte gehecht, waarnaar dit laatste den naam van rostra
verkreeg. Men stelle zich deze rostra voor als eene verhevenheid,
waarop de spreker zich vrij kon bewegen en rondom van een borstwering
of leuning voorzien. Naar een ouden gedenkpenning te oordeelen, rustte
het geheel op een gewelfden onderbouw door kleine zuilen gedragen, aan
welke zuilen de veroverde scheepssnebben bevestigd waren. Het lag aan
die zijde van het comitium, die aan het Forum grenst. Daar oudtijds
de contiones op het comitium gehouden werden, richtten de sprekers
zich naar die zijde. In 145 begonnen de sprekers zich naar het Forum
te wenden, en werden voortaan de contiones daar gehouden. Caesar liet
aan de W.-zijde van het Forum een nieuwe spreektribune bouwen, rostra
nova of Iulia, zonder echter de oude af te breken. De nieuwe had wel
geen snebben tot versiering, maar de naam rostra ging er toch op over.

Rotomagus, havenstad der Vellocasses in Gallia, thans Rouaan.

Roxane, Rhoxane, dochter van Oxyartes, gemalin van Alexander d. G. Kort
na den dood van haar echtgenoot bracht zij een zoon, Alexander
(z. a. no. 8), ter wereld, met wien zij na vele wederwaardigheden
door Cassander gedood werd (311).

Roxolani, Rhoxolanoi, machtige volksstam in Sarmatia ten N. van de
Palus Maeotis (zee v. Azow).

Rubellii, een familie die eerst onder de keizers Tiberius en Nero
voorkomt. 1) Rubellius Blandus was een gunsteling van Tiberius, die hem
zijne kleindochter Julia, weduwe van Nero (den zoon van Germanicus),
tot vrouw gaf.--2) Rubellius Plautus, zoon van no. 1, stond hoog in de
gunst bij Agrippina, keizer Nero's moeder. Zij dacht er zelfs over hem
te huwen, doch Nero verbande hem en liet hem later (62) ombrengen. Hij
was een aanhanger van de Stoa, en een vriend van Barea Soranus.--3)
Rubellius Blandus, zoon van no. 2, door Iuvenalis gehekeld als een
ijdele onbeduidende man, die trotsch was op zijn hooge afkomst.

Rubi, stadje der Peucetii in Apulia, ten W. van Barium (Bari).

Rubico, Rhoubikon, riviertje dat sedert Sulla de grens vormde tusschen
Gallia Cisalpina en het eigenlijke Italia. Door den R. over te trekken,
rukte Caesar Italia binnen en gaf het sein tot den burgeroorlog.

Rubra Saxa, rotsen in Etruria bij de rivier Cremera, aan de via
Flaminia.

Rubria (lex), tot stichting van eene kolonie op de puinhoopen van
Carthago, in 122 door een volkstribuun Rubrius in overeenstemming met
C. Gracchus tot stand gebracht. Dit was de eerste kolonie, die buiten
Italia gesticht werd. De uitvoering van de wet viel aan C. Gracchus
ten deel. De kolonie werd weer opgeheven, z. Carthago.

Rubria (lex), de Gallia Cisalpina, in 49, tot regeling van de
rechtspleging in de gemeenten aldaar. Cisalpijnsch Gallië, hoewel reeds
met burgerrecht begiftigd, bleef nog provincie onder een stadhouder
tot het jaar 42.

Rubrica, roode aarde, roode verf. Daar de titels der wetten en het
begin der artikelen met rood geschreven werden, heeft het woord de
beteekenis gekregen van wetsartikel, ook wel van wet.

Rubricatus, Rhoubrikatos, 1) rivier in het O. van Hispania, even ten
Z. van Barcino (Barcelona), thans Llobregat.--2) rivier in Numidia,
die bij Hippo Regius in zee valt.

Rubrii, 1) Rubrius, volkstribuun in 122, zie lex Rubria.--2) Twee
Rubrii, in het proces van Verres voorkomende, de één een achtenswaardig
man, de ander een handlanger van Verres.--3) L. Rubrius, aanhanger
van Pompeius.--4) Twee Rubrii komen onder de regeering van Tiberius
als beschuldigden voor.--5) Rubrius Gallus, rom. generaal onder Nero,
later op de hand van Otho en daarna van Vespasianus.

Rubrum mare = Erythraeum mare.

Rudiae, Rhodiai, Rhoudia, stad in Apulia tusschen Brundisium en
Venusia, later municipium. De dichter Q. Ennius was hier geboren.

Rudis, schermstok, ook een staf, dien zwaardvechters ontvingen, wanneer
hun het geluk ten deel viel, ontslag en vrijheid te krijgen. Zij
waren dan rudiarii of rude donati.

Rufinus, familienaam in de gens Cornelia, zie Cornelii no. 57.

Rufinus, een Galliër, die onder keizer Theodosius den Gr. tot
bevelhebber der lijfwacht opklom. Bij de verdeeling van het rijk werd
hij minister en voogd van Arcadius, doch maakte zich door hebzucht en
gierigheid gehaat. Zijn plan om zijne dochter aan Arcadius tot vrouw
te geven, leed schipbreuk door toedoen van Eutropius. Rufinus trachtte
nu onderhandelingen met de Hunnen aan te knoopen, doch werd op last
van Stilicho, die met een leger kwam aanrukken, onder de oogen van
Arcadius om het leven gebracht (395 n. C.).

Rufrae, stad in Samnium, tusschen Venafrum en Teanum Sidicinum.

Rufrium, stad der Hirpini in Samnium = Rufrae.

Rufus, familienaam in onderscheidene gentes, als: g. Annia, g. Claudia,
g. Lartia, g. Minucia (Minucii no. 3-5), g. Pompeia (Pompeii no. 3-5),
g. Pomponia, g. Rutilia, g. Sulpicia (Sulpicii no. 18-20), g. Valgia
e.a.

Rufus, 1) arts uit Ephesus ten tijde van keizer Traianus, die
verscheiden geneeskundige werken schreef, waarvan eenige bewaard
gebleven zijn.--2) een schrijver, aan wien Plinius minor een aantal
brieven richtte.--3) Sextus Rufus, juister Rufus Festus, onder keizer
Valens schrijver van een breviarium rerum gestarum populi Romani.--4)
Rufus Festus Avienus, z. Avienus.

Rugii, aanzienlijk volk in Germania aan de kust der Oostzee. Zij
komen onder Attila in diens leger voor.

Rullianus, bijnaam in de gens Fabia (Fabii no. 14).

Rullus, familienaam in de gens Servilia (Servilii no. 25).

Rumina, romeinsche godin van zuigende kinderen en zuigend vee, had een
tempel nabij den ficus Ruminalis, waar Romulus en Remus door de wolvin
gezoogd waren, en waaronder in 296 door de Ogulnii (z. a.) een bronzen
beeld van de wolvin met de twee zuigelingen werd opgesteld. Deze
boom stond bij het Lupercal; eene andere vijgenboom, ficus Navia,
naar den wonderpriester Attius Navius (z. Attii no. 1), wiens beeld in
de nabijheid stond, benoemd, vond men later op het Comitium; ook deze
wordt gewoonlijk, nadat de andere verdord was, Ruminalis geheeten. Het
beeld van de Ogulnische wolvin is waarschijnlijk niet identisch met
de nu nog bestaande wolvin van het Capitool, die veel ouder is, en op
het Capitool heeft gestaan, waar ze in 65 door den bliksem beschadigd
werd.--Nevens haar stond een mannelijke godheid Ruminus of Iupiter R.

Ruminalis ficus, z. Rumina.

Rupiliae (leges) tot regeling van verschillende zaken in het bestuur
van Sicilia, van den proconsul P. Rupilius, nadat hij in 131 een
einde had gemaakt aan den slavenoorlog op het eiland.

Rupilii, 1) P. Rupilius, uit geringen stand, doch een beschermeling
van P. Cornelius Scipio Africanus minor, bracht het in 132 tot
consul. Met gestrengheid ging hij te werk tegen de partijgenooten van
Tib. Gracchus. Aan den slavenopstand in Sicilia maakte hij gelukkig
een einde door de verovering van Tauromenium en Enna, waarbij 20000
slaven omkwamen. Door verschillende verordeningen (leges Rupiliae)
bracht hij het bestuur van Sicilia op vasten voet (131).--2)
L. Rupilius, broeder van no. 1, dong, ondanks den steun van Scipio,
te vergeefs naar het consulaat.--3) P. Rupilius Rex, uit Praeneste,
in 43 door Octavianus vogelvrij verklaard, vluchtte naar het legerkamp
van Brutus; te Clazomenae had hij een geschil met een zekeren Persius,
wat door Horatius op geestige wijze besproken wordt in de 7de Satira
van het eerste boek.

Rus, Rhous, beek en vlek in Megaris, met tempels en graven van heroën.

Ruscino, Rhouskinon, rivier en stad der Sordones op de kust van Gallia
Narbonensis, nabij de Pyrenaeën.

Rusellae, oudtijds eene der hoofdsteden van Etruria, aan de via
Aurelia, dicht bij de kust, ten O. van Vetulonia. De kolossale muren,
uit onregelmatige stukken graniet opgetrokken, bestaan nog en hebben
een omtrek van meer dan een half uur gaans.

Rusticus, 1) familienaam, o. a. in de gens Fabia (Fabii no. 28)
en de g. Iunia (Junii no. 22).--2) Q. Iunius Rusticus, stoicijnsch
wijsgeer, leermeester en vriend van keizer Marcus Aurelius, onder
wien hij hooge ambten bekleedde.

Ruteni, Rhoutenoi, gallisch volk op de grenzen van Gallia Narbonensis
en Aquitania. Hoofdstad: Segodunum (Rhodez) aan den Veronius (Aveyron).

Rutilii, 1) P. Rutilius, volkstribuun in 169, klaagde C. Claudius
Pulcher tijdens diens censuur aan van perduellio, en als niet zijn
ambtgenoot Tib. Sempronius Gracchus voor hem in de bres was gesprongen,
zou hij veroordeeld zijn. Zie Claudii no. 10.--2) P. Rutilius Rufus,
door den wijsgeer Panaetius in de stoicijnsche leer onderwezen,
rom. staatsman, annalist en redenaar, was onder Scipio in den
numantijnschen oorlog (133) krijgstribuun, onder Metellus in den
jugurthijnschen oorlog legaat (109), in 105 consul, in 95 legaat
van Scaevola (Mucii no. 5) in Asia. Daar ging hij de afpersingen
der publicani te keer, doch werd uit weerwraak in 92 van knevelarij
beschuldigd, en daar de rechters uit de ridders werden gekozen,
veroordeeld. Hij was een vriend van Scipio en van Laelius. Zijn
verdere levensdagen sleet hij te Smyrna, waar hij verscheidene werken
schreef. Als redenaar had hij grooten naam.--3) P. Rutilius Lupus,
consul in 90, sneuvelde in den marsischen oorlog tegen Vettius Cato
(Scato).--4) P. Rutilius Lupus, volkstribuun in 56, later aanhanger
van Pompeius, kreeg van dezen het bestuur over Achaia.--5) L. Rutilius
Lupus, rom. rhetor ten tijde van Tiberius, schreef een werkje Schemata
lexeos in twee boeken, een vertaling van het werk van Gorgias no. 2
(z. a.).--6) Rutilius Claudius Namatianus, zie Namatianus.

Rutubis, havenstad aan de W.-kust van Mauretania.

Rutuli, Rhoutouloi, oud-italisch volk in Latium, met Ardea als
hoofdstad. Zie Aeneas. Na hunne onderwerping door de Rom. verdwijnt
hun naam uit de geschiedenis.

Rutupiae, Rhoutoupiai, haven in Zuid-Engeland, in het land der Cantii,
aan het Nauw van Calais, station voor de overvaart van uit Bononia;
het was beroemd om zijn oestercultuur.






S.


Saba of Sabae, Saba, Sabai, 1) naam van eene stad der Sabaeërs
(z. Sabaei) in Arabia Felix, ook Mariaba geheeten, die op een hoogen,
boschrijken berg was gelegen, en door den praefectus van Aegypte,
Aelius Gallus, bij diens mislukten arabischen veldtocht te vergeefs
aangevallen werd (24).--2) stad in Aethiopia aan de arabische golf.

Sabacos, Sabakos, -kon, koning van Aethiopië, die Aegypte veroverde
en het na eene regeering van 50 jaar ten gevolge van een droomgezicht
vrijwillig verliet. Dit zou volgens het verhaal van Herodotus in de
11e eeuw geschied zijn. In werkelijkheid hebben drie aethiopische
koningen, waarvan de eerste Sabacos heette, tusschen 728 en 672 bij
tusschenpoozen over Aegypte geregeerd, onder voortdurende oorlogen
met de Assyriërs, die ten slotte het land veroverden.

Sabaei, Sabaioi, Seba, Sheba, aanzienlijk volk in Arabia Felix, in
het tegenw. Yemen. Hun land bracht kostbare specerijen en reukwerken
voort, waarin zij een winstgevenden handel dreven. Zij golden voor
het rijkste en weelderigste volk der wereld. Van hun rijkdom waren
allerlei fabelen in omloop.

Sabaria, Savaria, oude bojische stad, onder keizer Claudius
rom. kolonie, in Pannonia Superior, waarvan nog vele overblijfselen
aanwezig zijn (Stein am Anger).

Sabata, 1) oud etruscisch stadje ten N.-W. van Rome aan den lacus
Sabatinus.--2) stad in Liguria, met een haven Vada Sabatia, ook wel
kortweg Vada genoemd.

Sabatini, volksstam in Campania, aan de riv. Sabatus, een zijtak van
den Vulturnus.

Sabatinus lacus, meertje in Etruria, ten N. W. van Rome.

Sabazius, Sabazios, een phrygisch of thracisch god, die door de Grieken
overgenomen werd en met Dionysus vereenzelvigd werd; hij staat ook in
betrekking tot Rhea Cybele (z. a.). Soms heet hij een zoon van Zeus en
Persephone, en wordt van hem verhaald dat de Titanen hem op last van
Hera in stukken scheurden, waarbij Zeus echter zijn hart redde en aan
Athena gaf. Ook Zeus zou den naam S. gedragen hebben, maar dien bij
de geboorte van Dionysus aan dezen afgestaan hebben.--Zijne feesten
(Sabazia) overtroffen in buitensporigheid nog die van Dionysus en
Rhea Cybele.

Sabbata, Sabbata, = Sabata no. 2.

Sabelli, zie Sabini.

Sabi Regnum, Sambou basileia, klein indisch rijkje van zekeren vorst
Sabus of Sambus, in India, ten W. van den Ganges, ten O. van Pattalene.

Sabina, echtgenoote van keizer Hadrianus.--Over Poppaea Sabina zie
Poppaei no. 3 en 4.

Sabini, Sabinoi, bergvolk in het hart van Midden-Italië, tusschen
Etruria, Umbria en Latium. Het breidde zich in den loop der vijfde
eeuw in Midden- en Zuid-Italië uit, waar het zich met de oude
oscische bevolking vermengde en zelfs de taal daarvan aannam. In
tegenstelling van de Sabijnen in de vroegere woonplaats werden de
Sabijnen in het door hen veroverde gebied Samnites genoemd, Saunitai =
Sabinitae. Evenals de naam Sabina, he Sabine, tot het gebied der oude
Sabijnen beperkt bleef, bleef ook de naam Samnium, Saunitis, tot een
gedeelte van het samnietisch gebied beperkt, hoewel de Samnieten ook
Campania (z. a.) en Lucania vermeesterden en de Hernici in Latium, de
Picentes of Piceni, de Marsi, Marrucini, Paeligni, Vestini, Frentani
ook tot denzelfden stam behoorden. Al die stammen nu van sabijnschen
oorsprong buiten het oude stamland worden gezamenlijk Sabelli genoemd
en met inbegrip der Sabijnen zelven spreekt men nog liever van
sabellischen, dan van sabijnschen stam. In het eigenlijke Samnium
onderscheidde men de Hirpini, de Pentri, de Caudini, de Caraceni,
in Campania de Picentini en Sidicini. De Sabijnen waren een krachtig,
landbouwend volk; Cicero noemt ze fortissimos viros, florem Italiae ac
robur rei publicae. De gewoonte van het ver sacrum (z. a.) bevorderde
hunne verbreiding. Omtrent den Sabijnschen maagdenroof zie Romulus
en Roma. De Sabijnen onderwierpen zich in 290 en werden cives
sine suffragio. De Samnieten en de overige Sabellen zetten den
strijd nog voort tot 272 en bogen toen ook noode het hoofd. In den
bondgenootenoorlog waren zij verbitterde vijanden van Rome, totdat
Sulla in 82 de beslissende zegepraal op Pontius Telesinus behaalde
en den strijd in verdelging deed overgaan; Samnium werd uitgemoord
en bleef braak liggen; van dezen slag heeft het zich nooit hersteld;
men zag er voortaan slechts armoedige dorpen.

Sabiniani, naam der juristen uit de school van C. Ateius Capito. Zij
werden zoo geheeten naar een der beroemdste vertegenwoordigers dezer
school, Masurius Sabinus, ten tijde van Tiberius en Nero.

Sabinum, landgoed ten N. van Tibur, op de grenzen van het sabijnsche
land, door Maecenas aan den dichter Horatius ten geschenke gegeven. Het
was niet groot, maar lag heerlijk in een boschrijk dal. Op het landgoed
ontsprong de bron Bandusia en vloeide de beek Digentia.

Sabinus, 1) Sabinus, rom. dichter, tijdgenoot van Ovidius, die
o. a. antwoorden schreef op diens Heroïdes. Hij stierf op jeugdigen
leeftijd; of dit dezelfde is als Sabinus, de vriend van Horatius,
is onbekend.--2) Masurius Sabinus, uit Verona, rechtsgeleerde en
oudheidkundige onder Tiberius en Nero, zie Sabiniani.--3) Flavius
Sabinus, oudere broeder van Vespasianus, was onder Claudius stadhouder
van Moesia en onder Nero praefectus urbi te Rome. Galba ontsloeg
hem, doch Otho herstelde hem in zijn ambt. Bij den strijd tusschen de
troepen van Vitellius en Vespasianus werd hij met een aantal senatoren
en ridders op het Capitool ingesloten en door de soldaten van Vitellius
belegerd. Toen deze het Capitool in brand staken, geraakte Sabinus in
handen van het gepeupel, dat hem vermoordde.--4) Iulius Sabinus, een
aanzienlijk Trevir, ruide zijn volk tegen Vespasianus op, doch werd
gevat en ter dood gebracht.--5) Familienaam in de gentes Calvisia,
Claudia, Poppaea en Sicinia.

Sabis, thans Sambre, zijtak der Mosa (Maas), op welks oever Caesar
in een hevigen en gevaarlijken strijd de Nerviërs versloeg.

Sabrata, Sabrata, phoenicische volkplanting, later rom. kolonie in
Tripolitana, tusschen de beide Syrten.

Sabrina, Sabrianas, rivier in het Z.W. van Britannia, thans Severn.

Sabus, zoon van Sancus, de oudste koning der Sabijnen, die als een
god vereerd werd. Men schreef hem de uitvinding van den wijnbouw toe.

Sacadas, Sakadas, van Argos, beroemd toonkunstenaar en elegisch
dichter, die driemaal bij de Pythia den prijs behaalde, omstreeks
600. Een niet nader bekend muziekinstrument wordt naar hem sakadion
genoemd.

Sacae, Sakai, woest nomadenvolk, voortreffelijke ruiters en
boogschutters, ten O. der Massageten, in het steppenland der
tegenw. Kirghizen. Zie Bactria.

Sacellum, kapel aan eene godheid gewijd, bestaande uit een altaar
met een muur er om, doch zonder dak.

Sacer, aan de goden geheiligd, doch in boozen zin = aan de goden
der onderwereld gewijd en dus vogelvrij verklaard. Wie sacer was,
kon straffeloos gedood worden, zulk een vonnis heette sacratio
capitis. Zie sacratae (leges).

Sacer (mons), 1) heuvel 3/4 uur N.O.waarts van Rome aan den Anio,
ongeveer waar de via Nomentana deze rivier kruist; v. a. bij
Crustumerium. In de rom. geschiedenis is deze berg bekend door de
eerste secessio plebis.--2) Zie Hieron oros.

Sacerdos, familienaam in de gens Licinia zie Licinii no. 34 en 35.

Sacra via, eene der hoofdstraten van Rome, die langs de noordelijke
helling van den mons Palatinus naar het forum liep en daarvan den
Zuidkant volgde in de richting naar het Capitool.

Sacramentum, 1) de krijgseed, die den soldaten werd afgenomen. Hierbij
zwoeren de soldaten trouw aan den veldheer, later aan den keizer.--2)
de geldsom die bij eene legis actio per sacramentum door beide partijen
vóór het proces gedeponeerd en door den verliezer verbeurd werd. Dit
was namelijk eene der oudste vormen om een proces in te leiden, dat
men zijne tegenpartij op eene som geld daagde. Hij was afkomstig uit
het ius pontificium en het verbeurde geld werd oorspronkelijk tot
sacrale doeleinden bestemd. Vandaar dan ook de naam.

Sacratae (leges) heeten de wetten tot waarborg van de onschendbaarheid
der volkstribunen en plebejische aedielen. Wie zich aan hen vergreep
kon voor sacer (z. a.) verklaard worden. Om dezelfde reden wordt ook de
lex Valeria Horatia de provocatione van 449 eene lex sacrata genoemd.

Sacratio capitis, zie sacer.

Sacriportus, 1) Hieros limen, vlek in Latium tusschen Signia en
Praeneste, waar Sulla in 82 den jongen Marius versloeg.--2) stadje
aan de golf van Tarentum, ten W. van Tarentum.

Sacrovir (Iulius), een aanzienlijk Aeduer, trachtte onder de regeering
van Tiberius een opstand in Gallia te verwekken (21 n. C.), doch
werd reeds in het eerste gevecht verslagen en viel op de vlucht door
eigen hand.

Sacrum promunturium, hieron akroterion, naam van onderscheiden kapen:
1) Z.W. punt van Hispania (kaap St. Vincent).--2) ergens in het Noorden
van Corsica.--3) W. spits van den Cragus in Lycia.--4) Nog een kaap
in Lycia aan de pamphylische grenzen, tegenover de Chelidonische
eilanden.--6) kaap in Pontus, ten W. van Trapezus.

Sadocus, Sadokos, zoon van den thracischen koning Sitalces, die zijn
vader tot een bondgenootschap met Athene bewoog, en daarvoor met het
atheensch burgerrecht begiftigd werd (431). Toen een gezantschap
van Spartanen en Corinthiërs Sitalces tot het verbreken van dit
bondgenootschap trachtte te bewegen, bewerkte Sadocus, dat de gezanten
aan de Atheners werden uitgeleverd.

Sadyattes, Sadyattes, zoon en opvolger van Ardys, koning van Lydië
615-610, zette den door zijn vader begonnen oorlog met Miletus voort,
doch kon evenmin als deze de stad innemen.

Saeculares (ludi), eeuwfeesten van Rome's bestaan. Door een heraut
werd het volk opgeroepen tot deze spelen, quos numquam quisquam
vidisset neque spectaturus esset. Plechtige offers, lectisternia,
gebeden, optochten, wedrennen, gladiatorengevechten, venationes of
dierengevechten, het ludicrum Troiae, zang, dans, enz., wisselden
elkander af, drie dagen en drie nachten achtereen. De nachtelijke
feestviering gaf aanleiding tot ongebondenheid, daarom verbood
Augustus het bijwonen daarvan aan jongelieden van beiderlei kunne,
tenzij onder toezicht van oudere bloedverwanten. Het feest werd
besloten door een carmen saeculare, dat in den Apollotempel door 27
jongelingen en 27 jonge meisjes werd gezongen. Zóó heeft Augustus bij
de nieuwe regeling door hem ingevoerd, het feest in 17 laten vieren,
en Horatius heeft daarvoor het carmen saeculare gedicht. Vroeger was
het meer een feest ter eere van Dis pater (Plouton) en Proserpina,
tot afwending van onheilen, die naar het nieuwe saeculum niet konden
overspringen, zooals men meende. Het feest is gevierd in 463, 363
en 263, en daarna weder opnieuw onder den verschen indruk van de
rampen van den 1sten Punischen oorlog in 249, en dan weer in 146;
dit zijn de Terentini ludi (z. a.). De ludi saeculares van Augustus
zijn herhaald door Domitianus in 88 n. C. en door Septimius Severus
in 204 n. C., waarbij het saeculum berekend werd op 110 jaar, terwijl
daarnaast het stichtingsjaar der stad herdacht werd in 47 n. C. (800),
147 n. C. (900) en 248 (1001).

Saenia (lex), van L. Saenius, consul suffectus in de twee laatste
maanden van 30. Door deze wet werd aan Octavianus het recht verleend,
aanzienlijke plebejers onder de patricii op te nemen.

S(a)epinum, Saipinon, stad in Samnium, ten O. van Bovianum.

Saepta, zie ovile.

Saetabis, stad der Contestani in Hispania, ten Z. van den Sucro
(Xucar). De plaats was een rom. municipium, met veel vlasteelt
en weverijen. Ook wordt eene rivier van dezen naam in het Z. van
Hispania vermeld.

Saevo mons, gebergte in Scandia, het tgw. noorweegsche Kjölengebergte.

Sagalassus, Sagalassos, aanzienlijke stad en grensvesting in Pisidia,
op de helling van een heuvel gebouwd. De inwoners hadden den naam
van bijzondere dapperheid.

Sagaris, Sagaris = Sangarius.

Sagartii, Sagartioi, nomadenstam in het binnenland van Iran, ten
O. van Persis en Media.

Sagittarius, Arcitenens, Toxotes, het sterrenbeeld de Boogschutter,
z. Chiron.

Sagmen, gewoonlijk plur. sagmina, zie verbena.

Sagra, Sagras, kustrivier in Bruttium, die tusschen Locri en Caulonia
in zee valt. Hier werden omstreeks 550 de Crotoniaten bloedig verslagen
door de inwoners van Locri Epizephyrii. Van hier kwam een grieksch
spreekwoord, alethestera ton epi Sagra = het is nog waarachtiger dan
het gebeurde bij Sagra.

Sagrus, rivier in Midden-Italië, stroomt door Noord-Samnium en het
land der Frentani.

Sagum, een wollen soldatenmantel, die op den eenen schouder door
een gesp werd vastgehouden en, uitgespreid, als deken kon gebezigd
worden. In hoofdzaak was het een groote vierkante lap, die men dubbel
vouwde en dan omsloeg. Zie de afbeelding bij fasces.

Saguntia of Segontia, Sagountia, stad der Arevaci in Hispania, aan
een zijtakje van den Tagus, thans Siguenza.

Saguntum, Sagounton, bloeiende stad der Edetani aan de O.kust van
Hispania, nabij het tegenw. Murviedro, aan de rivier Pallantias. Het
was, zooals men later aannam, eene volkplanting van Zacynthus (Zante),
en kolonisten uit Ardea hadden aan de stichting deelgenomen. Het
was in bondgenootschap met Rome, toen het in 219 door Hannibal werd
aangevallen en, in weerwil eener heldhaftige verdediging, ingenomen en
verwoest werd. Toen de Carthagers hierop de uitlevering van Hannibal
weigerden (Maart 218), begon de tweede punische oorlog. Later (210)
werd Saguntum door de Romeinen als kolonie herbouwd.

Saii, Saioi, een thracische volksstam in de omgeving van Abdera.

Sais, Sais, oude hoofdstad van Beneden-Aegypte, aan den Bolbitinischen
Nijlarm, met een prachtigen tempel der godin Neïth, het graf van
Osiris en graven der oude Pharao's. Bij genoemden tempel werd het
jaarlijksche lampenfeest gevierd, waarbij alle huizen gedurende den
nacht met een kring van brandende lampen omgeven waren.

Saitis, Saitis, bijnaam, onder welken Athena te Lerna vereerd werd,
misschien naar Sais in Aegypte, z. Neïth.

Sala, Salas, naam van twee rivieren in Germania, 1) de
tegenw. saksische Saale, zijtak van den Albis (Elbe).--2) de
tegenw. frankische Saale, zijtak van den Moenus (Main). Deze laatste
was grensrivier tusschen de Hermunduri en de Chatti.

Salacia, romeinsche zeegodin, die tot den kring van Neptunus hoort;
in de grieksch-romeinsche mythologie is ze bij Neptunus moeder van
Triton. Ook bijnaam van Venus, de uit de zee geborene.

Salaeca, Saleca, stad in het gebied van Carthago, ten Z.O. van Utica,
in 204 door Scipio Africanus Maior veroverd.

Salaminia, Salaminia, een atheensch schip, dat voor dezelfde doeleinden
gebruikt werd als de Paralus (z. a.).

Salamis, Salamis, gen. -inos, 1) eiland aan de W.kust van Attica,
bekend door de luisterrijke overwinning, die de grieksche vloot
in 480 op die van Xerxes behaalde. Hier heerschte tijdens den
trojaanschen oorlog Telamon, de vader van den eenen Ajax en van
Teucer. Later kwam het eiland onder Megaris en werd onder Solon door
de Atheners veroverd. In de 3de eeuw is het meestal in handen van de
Macedoniërs, tot Athene het met hulp van Aratus in 232 hernam. De oude
hoofdstad Salamis lag op de Zuidspits, de nieuwe, Salamis nova, op de
Oostkust.--2) Toen Teucer van Troje terugkeerde, zonder zijn broeder
Ajax te hebben gewroken, werd hij door Telamon verstooten. Daarop
stevende Teucer oostwaarts en stichtte op de oostkust van Cyprus eene
nieuwe stad Salamis, die de voornaamste stad van Cyprus werd. Zij
had een zeer ruime haven. In 449 behaalden de Atheners hier eene
overwinning op de perzische vloot. Onder de regeering van Constantijn
den Gr. werd zij door eene aardbeving verwoest, doch onder den naam
Constantia herbouwd en tot hoofdstad van Cyprus verheven.

Salapia, oude daunische stad in Apulia, v. s. door Diomedes
gesticht. In den bondgenooten-oorlog werd ze verbrand en kwam niet
weder tot bloei. Ze lag in eene moerassige streek, zoodat ze op
sommige tijden bijna onbewoonbaar was.

Salapina palus, meer bij Salapia, dat door een kanaal met de zee
verbonden en tot haven gemaakt werd.

Salaria (via), oudste heirweg in Italië, waarlangs het zout van
de Salinae aan de monding van den Tiber naar het land der Sabijnen
(Reate) vervoerd werd. Later werd de weg door de Apennijnen verlengd
tot Truentum aan de Adriatische zee.

Salassi, Salassoi, Alpenvolk in den N.W. hoek van Gallia Cisalpina
aan de Alpes Graiae en Poeninae. Onder Augustus werden zij minder
onderworpen dan uitgeroeid (25 v. C.); de veldheer Terentius Varro
(Licinii no. 32) liet er 26000 als slaven verkoopen. Er lagen
goudmijnen in hun gebied. Uit de legerplaats der praetoriaansche
bezetting ontstond de stad Augusta Praetoria, thans Aosta.

Saldae, Saldai, aanzienlijke zeestad in het O. van Mauretania
Caesariensis.

Salduba, zie Caesaraugusta.

Sale, Sale, stad op de Z.kust van Thracia, ten W. van den Hebrus.

Saleca = Salaeca.

Salentini, Salentinoi, volksstam in Calabria aan de golf van
Tarentum. Ook kaap Iapygium wordt naar hen promunturium Salentinum
genoemd.

Salernum, Salernon (Salerno), zeestad in het Z. van Campania aan den
sinus Paestanus (golf van Salerno), sedert 194 rom. kolonie.

Salganeus, Salganea, Salganeus, stadje in Boeotia aan den Euripus,
O.waarts van Anthedon.

Salii, frankische stam in den omtrek van het eiland der Batavieren. Ze
komen van den IJssel, en dringen in de 4de eeuw het Romeinsche rijk
binnen, en zijn de stichters van het latere rijk van Clovis. Een
hoofdbestanddeel van hen zijn v.s. de vroegere Sygambren (zie aldaar).

Salii, rom. priestercollege, verdeeld in twee gezelschappen, elk van 12
leden. Het oudste, waarvan de instelling toegeschreven wordt aan Numa
Pompilius (zie ancile), had zijne offerplaats op den palatijnschen berg
en droeg den naam van Salii Palatini. Het andere, ingesteld door Tullus
Hostilius, had zijn heiligdom op den Quirinalis bij de porta Collina
en heette Salii Collini (Agonenses of Agonales). De eersten waren aan
den dienst van Mars, de laatsten aan dien van Quirinus gewijd. Den
1en Maart offerde de pontifex maximus in de Regia (z. a.), waar de
heilige schilden geborgen waren, en op de volgende dagen trokken
de Salii met de ancilia al dansende de stad door, alle tempels en
altaren rond, terwijl hier en daar geofferd werd. Deze optocht duurde
verscheiden dagen; de liederen, die daarbij gezongen werden, heetten
axamenta, de plaatsen, waar de schilden 's nachts geborgen werden,
mansiones. De optochten eindigden met een prachtig feestmaal, vandaar
de uitdrukking epulae Saliares. De Saliërs droegen een priestermuts
(zie apex en albogalerus), eene geborduurde tunica (tunica picta),
een metalen borstharnas, de toga praetexta of de trabea, verder
zwaard en speer. Zij werden uit de patriciërs gekozen, hun naam
beteekent: dansers. Aan hun hoofd stond een magister Saliorum, op
hem volgde de praesul of voordanser. Bij enkele hunner offers kwam
een koor van jonkvrouwen voor, virgines Saliae, ook met borstpantser
en priestermuts, dit waren echter geene priesteressen, maar gehuurde
meisjes.

Salinae, naam van verschillende steden, in wier nabijheid zout gewonnen
werd. Ook de zoutfabrieken droegen dezen naam (ook wel salifodinae
= zoutgroeven). De pacht, die daarvoor aan den staat betaald werd,
behoorde tot de vectigalia.

Salinator = zoutkooper, bijnaam in de gens Livia (Livii no. 7).

Sallentini = Salentini.

Sal(l)ustii, plebejisch geslacht. 1) C. Sallustius Crispus, geb. in
86 te Amiternum in het sabijnsche land, gaf zich in zijne jeugd nogal
aan verkwisting en uitspattingen over. Als volkstribuun was hij in
52 vijandig gezind tegen Milo en diens verdediger Cicero. Door den
censor App. Claudius Pulcher werd S. in 50 uit den senaat gestooten,
doch Caesar bezorgde hem in 49 de quaestuur en bracht hem in den
senaat terug. In 47 maakte Caesar hem tot stadhouder van Numidia,
waar S. door afpersingen zijn fortuin herstelde, waarvan hij te Rome
de prachtige horti Sallustiani op den Collis hortorum (M. Pincio)
deed aanleggen. Slechts met moeite ontsnapte hij door Caesars invloed
aan eene aanklacht. Na Caesars dood trok hij zich uit de staatszaken
terug en wijdde zich aan letterkundigen arbeid. Wij hebben nog van hem
twee volledige geschriften: Catilina en Jugurtha of Bellum Iugurthinum,
alsmede fragmenten zijner 5 libri Historiarum. Wat verder op zijn naam
staat, is onecht. De stijl van S. is gevormd naar dien van Thucydides,
kernachtig en pittig. Zijne beschouwingen zijn pessimistisch, als
van iemand, die de genietingen der wereld heeft leeren kennen en op
lateren leeftijd tot inkeer is gekomen. Hij stierf in 35 of 34.--2)
Cn. Sallustius, een vriend van Cicero.--3) C. Sallustius Crispus,
achterneef en aangenomen zoon van no. 1, en erfgenaam van diens
vermogen, zeer gezien bij Augustus en Tiberius. Horatius droeg hem
eene ode op.--4) Flavius Sallustius, vicarius urbis Romae, werd door
keizer Julianus tot praefectus praetorio Galliarum (361) en consul
(363) benoemd. Hij trachtte te vergeefs Iulianus door middel van
een brief van den veldtocht tegen Perzië af te houden. Een andere
Sallustius uit dien tijd, wiens ware naam was Saturninus Secundus
(Sallustius, juister Salutius, is in dezen tijd een signum, zie nomen),
was praef. praet. Orientis, en begeleidde Iulianus op den tocht naar
Perzië. Hij was ambtenaar in Gallia geweest, toen Julianus daar tegen
de Germanen streed; Julianus had met hem vriendschap gesloten, en
toen keizer Constantius hem daarom terugriep (359) had Julianus tot
hem een troostrede, or. IV gericht, die nog over is. Na den dood van
Iulianus wilde men hem tot keizer benoemen, maar hij weigerde. Hij
is waarschijnlijk de schrijver van een werk peri theon kai kosmou.

Salluvii, de machtigste der ligurische stammen op de kust van
Gallia Narbonensis, tusschen de Alpen en den Rhodanus (in het
tegenw. Provence). In hun gebied werd in 600 door de Phocencers
Massilia gesticht. Na langen strijd werden zij in 122 aan Rome
onderworpen door den proconsul C. Sextius Calvinus, die in hun gebied
Aquae Sextiae stichtte (Aix).

Salmacis, Salmakis, z. Hermaphroditus.

Salmanassar, Salmanasares, naam van eenige assyrische koningen. De
beroemdste is S. IV, die gedurende zijne korte regeering (726-722)
een einde maakte aan het rijk Israël, koning Hosea gevangen nam en
Samaria veroverde.

Salmantica, stad der Vettones in Hispania aan den Termes, een zijrivier
van den Durius (Douro), thans Salamanca.

Salmone, Salmone, 1) overoude stad in het elische gewest Pisatis aan
den Enipeus.--2) = Salmonium.

Salmoneus, Salmoneus, zoon van Aeolus en Enarete, ging van Thessalië
naar Elis en stichtte daar de stad Salmone. Hij waagde het zich met
Zeus gelijk te stellen, en bootste daartoe door kunstmiddelen bliksem
en donder na, maar Zeus doodde hem met den bliksem, wierp hem in den
Tartarus en verwoestte de door hem gestichte stad.

Salmonis, Tyro, dochter van Salmoneus.

Salmonium of Samonium, kaap aan de N.O. punt van Creta.

Salmydessus, Salmydessos, stad en kuststreek van Thracia aan den
Pontus Euxinus, berucht door strandroof.

Salo, rechterzijtak van den Iberus (Ebro) in Hispania, die langs de
stad Bilbilis stroomt.

Saloë, zie Sipylus.

Salona of -nae, Salona, -nai, hoofdstad van Dalmatia, rom. kolonie,
sterk door hare ligging, met slechts één toegang aan de landzijde door
den nabijgelegen bergpas Clissura. In de nabijheid, bij Spalatum,
lag de prachtige villa van Diocletianus, waarvan nog overblijfsels
aanwezig zijn. Door de Gothen werd Salona verwoest. Het bleef echter
ook onder het byzantijnsche keizerrijk een zeer belangrijke havenstad.

Salsa (mola), speltmeel met zout vermengd, waarmede de offerdieren
vóór het slachten werden bestrooid.

Salus, personificatie van gezondheid en welvaart. De Salus publica
populi Romani had sedert 302 een tempel op den Quirinalis (zie Fabii
no. 24), die in de plaats kwam van een ouder heiligdom; men bad tot
haar bij het begin van het jaar, maar moest eerst door middel van het
augurium Salutis vragen of zulk een gebed geoorloofd was. De zaak
is echter zeer onduidelijk overgeleverd. Nevens deze Salus werd in
den keizertijd ook de Salus Augusta aangebeden.--Hare afbeeldingen
gelijken veel op die van Fortuna.

Salustii = Sallustii.

Salutatio matutina, morgengroet of morgenbezoek, door vrienden en
cliënten aan aanzienlijke personen gebracht. Dit bezoek had plaats
in de eerste paar uren na zonsopgang. Zie clientes.

Salutius, z. Sallustii no. 4.

Salvidieni. Q. Salvidienus Salvius Rufus, van onaanzienlijke geboorte,
was een groot vriend van Octavianus, vergezelde hem naar Apollonia,
was later in den burgeroorlog zijn legaat, doch werd op zijn bevel
ter dood gebracht wegens het aanknoopen van geheime onderhandelingen
met Antonius.

Salvii. 1) Salvius, volkstribuun in 43, verzette zich tegen het
senaatsbesluit, waardoor Antonius (in den mutinensischen oorlog)
tot vijand van den staat werd verklaard. Toch was hij met Cicero
een der eerste slachtoffers der proscriptie.--2) Salvius, voorlezer
en bibliothecaris van T. Pomponius Atticus.--3) M. Salvius Otho,
grootvader van keizer Otho, was uit Etruria afkomstig en kwam onder
Augustus door Livia's invloed in den senaat.--4) L. Salvius Otho, zoon
van no. 3, een gunsteling van Tiberius, zeer streng op het punt van
krijgstucht, was stadhouder in Africa en ontdekte eene samenzwering
tegen Claudius.--5) M. Salvius Otho, zoon van no. 4, rom. keizer. Zie
Otho.--6) L. Salvius Otho Titianus, oudere broeder van no. 5, streed
voor dezen tegen Vitellius bij Bedriacum, doch werd verslagen en
gevangen genomen. Hij bleef echter gespaard.--7) C. Salvius Liberalis,
redenaar, door Plinius minor zeer geprezen.--8) Salvius Iulianus,
zie Iuliani.--9) Salvius, aanvoerder in een slavenopstand op Sicilia
in 104, zie Tryphon.

Salyes, Salyes = Salluvii.

Samara, rivier in Belgica, de Somme.

Samaria, Samareia, of Schomrôn (= wachtpost), stad in het midden van
Palaestina, door koning Omri gesticht als hoofdstad van het rijk
van Israël, ter vervanging van het oude Sichem als residentie. Na
den val van het rijk bleef het oude gebied van den stam van Ephraïm
en den halven stam van Manasse onder den naam Samaritis of Samaria
bekend. Tijdens de Makkabaeën ging het zuidelijke gedeelte aan Judaea
verloren. De stad Samaria lag op een heuvel midden in een groot dal;
in 722 werd zij verwoest door den assyrischen koning Salmanassar,
in 307 onderging zij hetzelfde lot door Ptolemaeus I Lagi, en later
nogmaals door den Makkabaeër Hyrcanus. Door Herodes den Gr. werd zij
vergroot en verfraaid, en ter eere van Augustus Sebaste, Sebaste,
genoemd. Over het landschap zie men verder Palaestina.

Samarobriva, stad der Ambiani in Belgica, aan de Samara (Somme),
thans Amiens.

Sambuca, sambyke, 1) snareninstrument van zeer verschillende
afmetingen, eenigszins overeenkomende met onze harp.--2)
belegeringswerktuig, vermoedelijk eene valbrug, die uit een
belegeringstoren werd neergelaten op de muren der belegerde stad.

Sambus, zie Sabi regnum.

Same, of -us, Same, -os, zie Cephallenia.

Samia, Samia = Samicum.

Samicum, Samikon, stad in het Z. van Elis, in Triphylia.

Saminthus, Saminthos, plaatsje in Argolis, ten N.W. van Mycenae.

Samnietische oorlogen. Bij de oude geschiedschrijvers worden 3 oorlogen
van de Romeinen met de Samnieten vermeld. De eerste samnietische
oorlog van 343 tot 341 heeft echter nooit plaats gehad, daar in dien
tijd de Romeinen en Samnieten ten nauwste met elkaar verbonden waren,
en de Samnieten de Romeinen hielpen om de Volscen en andere stammen
te onderwerpen, en ook aan den oorlog tegen den Latijnschen bond
(340-338) hebben deelgenomen. Er worden drie overwinningen uit het
jaar 343 verzonnen: bij den Gaurus mons (z.a. en Cornelii no. 5), in
de Caudijnsche passen en bij Suessula. De tweede (in werkelijkheid
de eerste) Samn. oorlog is gevoerd van 328 of 326-304, waarin de
voornaamste gebeurtenis is de nederlaag der Romeinen in de Caudijnsche
passen in 321 (zie Caudium), waarna de oorlog een paar jaar gestaakt
werd. De laatste oorlog duurde van 299 of 298 tot 290, en eindigde
met de volledige onderwerping van Samnium (z. echter Sabini) en de
inlijving van het sabijnsche land.

Samnites, Samnium, zie Sabini.

Samonium = Salmonium.

Samosata, ta Samosata, versterkte hoofdstad van Commagene, aan den
Euphraat, geboorteplaats van Lucianus.

Samothrace, Samothrake, thans Samothraki, eiland op de thracische kust
tegenover de monding van den Hebrus (Maritza), met een hoogen berg,
Saoce, Saoke. Het eiland was vooral bekend door de vereering der Cabiri
(z. a.).

Sampsiceramus, spotnaam, door Cicero aan Pompeius gegeven, naar een
nietsbeduidend koninkje te Emesa in Syria.

Samus, Samos, thans Samo, machtig eiland op de ionisch-aziatische
kust, eerst bevolkt door Lelegers en Cariërs, later door Ioniërs
en Doriërs. Het was reeds vroeg eene aanzienlijke zeemogendheid; de
Samiërs waren de eersten, die triëren bouwden (704). Na vele twisten
tusschen adel en volk, maakte in ± 540 Polycrates zich van het bestuur
meester. Zijne regeering was een tijdperk van grooten bloei. Kort na
zijn dood werd het eiland, niet zonder tegenstand en verwoesting,
aan de Perzen schatplichtig en onder Polycrates' jongeren broeder
Syloson geplaatst. Onder Syloson's zoon Aeaces namen de Samiërs
wel deel aan den ionischen opstand (500), doch liepen na den slag
bij Lade tot den vijand over. Als lid van het attische zeeverbond
bewaarde Samus later eene zekere mate van onafhankelijkheid, totdat
in 440 bij een geschil tusschen Samus en Miletus de Atheners te
gebiedend optraden, waarop het eiland de gehoorzaamheid opzegde. Na
een beleg van negen maanden slaagde Pericles er in, den opstand te
bedwingen; de vestingwerken werden geslecht, de vloot uitgeleverd,
den Samiërs een zware boete opgelegd en een gedeelte van het eiland
tot cleruchieën gemaakt. In den peloponnesischen oorlog bleef Samus
aan Athene trouw, doch na den slag bij Aegospotami moest het voor
Lysander zwichten en spartaansche bezetting opnemen, terwijl de
atheensche kolonisten verdreven werden. In 394 kwam het opnieuw
bij Athene, in 390 weder bij Sparta, daarna aan Perzië, in 365 werd
het heroverd door de Atheners, die er in 352 weder 2000 cleruchen
heenzonden. In 322 werd het door Perdiccas den Atheners ontnomen,
in 319 door Polyperchon hun teruggegeven, en sedert veranderde het
nog herhaaldelijk van meester, tot het eindelijk door Rome in den
mithradatischen oorlog bij de provincie Asia werd ingelijfd. Door
Octavianus werd het wel eene civitas libera, doch bloei en welvaart
waren reeds lang verdwenen. Het eiland was ongemeen vruchtbaar, zoodat
men zelfs spreekwoordelijk zeide, dat de kippen er melk gaven: pherei
Samos kai ornithon gala. Bouw- en beeldhouwkunst stonden er eenmaal
op hoogen trap, en de stad Samus, aan de Zuidoostkust gelegen,
en amphitheaterswijze van het strand tegen heuvels oploopende,
gold voor eene van de fraaiste en sterkste steden der oudheid. Tal
van overblijfselen getuigen nog van den vroegeren tijd. Beroemd was
ook het kostbare samische aardewerk. Samus was het vaderland van
den decoratieschilder Agatharchus, den beeldhouwer en metaalgieter,
tevens goud- en zilverwerker Theodorus, van de wijsgeeren Pythagoras
en Melissus, de dichters Aeschrion en Choerilus e. a. De voornaamste
godheid van het eiland was Hera, aan wie een zeer oude en beroemde
tempel, door Rhoecus gebouwd, gewijd was.

Sana, Sane, Sane, naam van twee steden van Chalcidice, de eene op
de Westkust van het schiereiland Pallene, de andere ten N. van de
doorgraving van den berg Athos, aan den Singiticus sinus.

Sanchoniathon, Sanchun., Sanchouniathon, van Berytus, schrijver van
eene zeer oude phoenicische geschiedenis, die door Herennius Philo
(Philo no. 8) in het Grieksch vertaald werd. Men vermoedt dat Philo
de schrijver en niet de vertaler van dit werk was, en dat de naam
S. niets dan een verdichtsel van hem is.

Sancus, Semo S., zie Dius Fidius.

Sandalium, sandal(i)on, sandaal, bestond uit een zool met een
bovenleder (zygon), dat de teenen en het voorste gedeelte van den
voet bedekte.

Sandon, assyrisch heros, door de Grieken met Heracles geïdentificeerd.

Sandrocottus, Sandracottas, Sandrokottos, Sandrakottas, machtig koning
van Palibothra, met wien Seleucus Nicator betrekkingen aanknoopte.

Sangala, Sangala, stad in het gebied der Cathaei in India.

Sangarius, Sangarios, aanzienlijke rivier van Asia minor, die in het
O. van Phrygia op den berg Adoreus ontspringt, door Galatia, langs en
door Bithynia stroomt en in den Pontus Euxinus valt. Evenals de Halys
stroomt hij achtereenvolgens in de meest verschillende richtingen.

Sangus = Sancus.

Sanherib, Sanacharibos, koning van Assyrië, 704-681. Ten gevolge
van oproerige bewegingen in Judaea en Phoenicië, die door Aegypte
ondersteund werden, trok hij naar het Westen (701), maar eene pest
richtte in zijn leger binnen kort zoo groote verwoestingen aan,
dat hij terug moest trekken. Hij werd door een van zijne zonen gedood.

Sannyrion, Sannyrion, dichter der oude attische komedie, tijdgenoot
van Aristophanes.

Sanquinii, geslacht, dat eerst in den romeinschen keizertijd voorkomt,
onder Tiberius en Caligula. Bekend is vooral Q. Sanquinius Maximus,
consul saffectus waarschijnlijk in 25 n. C., stierf als legatus pro
praetore van Germania Inferior in 47.

Santones, -ni, Santones, -noi, volksstam in Gallia aan den Carantonus
(Charente). Hun naam leeft nog voort in dien der landstreek
Saintonges. Steden: Mediolanum (Saintes), Condate (Cognac).

Sapaei, Sapaioi, thracische stam ten O. van den mons Pangaeus.

Sapientes Septem, hoi heppa sophoi, de zeven wijzen van Griekenland,
zeven tijdgenooten (7e en 6e eeuw), die door scherpzinnigheid en
wijsheid uitmuntten en wier kort geformuleerde spreuken als algemeen
geldige lessen van levenswijsheid beschouwd werden: Bias, Chilo,
Cleobulus, Periander (v.a. Myson), Pittacus, Solon en Thales.

Sapis, Sapis, kustriviertje in Gallia Cispadana, dat ten Z. van
Ravenna in de Adriatische zee valt.

Sapores, Sapores, naam van twee koningen uit het nieuw-perzische
vorstenhuis der Sassaniden. 1) S. I (241(2)-273 na C.) voerde zware
oorlogen tegen de Rom. en nam in 259 keizer Valerianus bij een
onderhoud verraderlijk gevangen. Valerianus, die tot zijn dood toe
(268) gevangene bleef, moest den perzischen koning tot voetbank dienen,
wanneer deze te paard steeg. S. veroverde verder Syria, verwoestte
Antiochia, Tarsus in Cilicia en drong in Cappadocia door. Door
Odenathus en Zenobia werd hij echter in zijne veroveringen gestuit en
naar zijn eigen gebied teruggedreven.--2) S. II (310-379 na C.) was
mede een hevig vijand van Rome en vervolgde de Christenen. Het was
in den oorlog tegen hem dat keizer Iulianus omkwam (363 na C.).

Sappho, Sappho, van Mytilene of Eresus op Lesbus, beroemde lyrische
dichteres omstreeks 600. Daar zij tot de adelspartij behoorde, moest
zij, evenals Alcaeus, omstreeks 596, haar vaderstad verlaten, en heeft
toen een tijd lang op Sicilië geleefd. Later keerde zij terug. Zij
onderwees te Mytilene jonge meisjes in muziek en poëzie. Overigens
is van haar leven weinig of niets bekend, en de geruchten omtrent
haar onzedelijken levenswandel blijken even weinig grond te hebben
als het verhaal van hare onbeantwoorde liefde voor Phaon, die haar
eindelijk zou hebben doen besluiten, zich van de Leucadische rots
in zee te werpen.--Hare gedichten, meest in de naar haar genoemde
sapphische versmaat geschreven, waarvan, behalve een vrij groot aantal
fragmenten, slechts twee volledig bewaard zijn gebleven, munten uit
door dichterlijken gloed en schoone taal, en worden door de ouden
terecht hoog geprezen.

Saraceni, Sarakenoi, rondzwervende stam in Arabia Felix.

Sarangae, Sarangai, zie Drangiane.

Sarapis = Serapis.

Sardanapalus, Sardanapalos, wordt gewoonlijk de laatste koning van
Assyrië genoemd. Van hem wordt verhaald, dat hij na een wellustig en
verwijfd leven, door den Mediër Arbaces en den Babyloniër Belesys
aangevallen, zich na een tweejarige heldhaftige verdediging in
Niniveh met al zijne vrouwen en schatten liet verbranden, omstreeks
888. Inderdaad was de naam van den laatsten assyrischen koning
Saracus, en werd Niniveh omstreeks 606 door Nabopolassar en Cyaxares
ingenomen. De naam S. is, naar men vermoedt, dezelfde als Assurbanipal,
die kort te voren (667-626) niet zonder roem over Assyrië regeerde.

Sardes (plur.), Sardeis, oude beroemde hoofdstad van Lydia, aan den
voet van den Tmolus in het liefelijke dal van den Pactolus gelegen. In
± 500 werd de lichtgebouwde en grootendeels met stroo gedekte stad door
de Ioniërs in brand gestoken. Dit lot onderging zij ook later door
den syrischen koning Antiochus den Gr. (192). Ook werd zij tijdens
keizer Tiberius door eene aardbeving verwoest. De burcht, die het
paleis en de schatkamers bevatte, werd voor onneembaar gehouden. Er
zijn nog enkele verstrooide overblijfselen van Sardes aanwezig. Sedert
de verwoesting door den mongoolschen veroveraar Timoerlenk of Tamerlan
is de stad niet meer opgebouwd.

Sardi, Sardooi, inwoners van Sardinia, een gemengd ras, traag en ruw,
en bij de ouden als trouweloos en boosaardig aangeschreven, zoodat
zij op de slavenmarkten weinig geld opbrachten en goedkoop waren
(Sardi venales). Zij gingen in dierenhuiden gekleed (Sardi pelliti).

Sardica = Serdica.

Sardinia, Sardo, het tegenw. eiland Sardinië in de Tyrrheensche zee,
hetwelk de Carthagers na den eersten punischen oorlog met Corsica
moesten afstaan (238). Op de kust lagen phoenicische, carthaagsche
en tyrrheensche volkplantingen. Het bezit van het eiland, zoowel door
Rome als door Carthago, bepaalde zich eigenlijk tot het kustland. Het
hart des lands, het bergland der Montes insani, werd nooit geheel
onderworpen, en gedurig worden krijgstochten der Rom. tegen de
Sardi (z. a.) vermeld. In 450 na C. kwam het eiland in handen der
Vandalen. Het land was niet onvruchtbaar, doch aan landbouw werd weinig
gedaan. Er waren schapen, die op geiten geleken; op de kusten werden
veel konijnen gevangen, verder leverde het land graan, boomvruchten,
zilver en ijzer op. De sardinische honig was eenigszins bitter,
evenals de corsicaansche; vandaar: amarior melle Sardo. Er groeide
een klimplant, Sardonia herba, met giftige eigenschappen, die een
stuipachtig vertrekken van den mond te weeg bracht, risus Sardonius.

Sardonius of -nicus (risus), sardonisch lachen, zie Sardinia.

Sardus, Sardos, zoon van Maceris, voerde eene kol. uit Libye naar
het eiland Ichnusa, dat naar hem Sardo (Sardinië) genoemd werd.

Sarepta, Sarapta, stad van Phoenice, met beroemden wijn, tusschen
Tyrus en Sidon.

Sarissa, saris(s)a, een lans, bij de macedonische infanterie in
gebruik. Onder Alexander den Gr. was de sar. hoogstens 5 1/2 M. lang,
later beproefde men langere, er worden zelfs sar. van bijna 7 1/2
M. vermeld. Ook bij de ruiterij had men een corps sarisophoroi.

Sarmatia, Sarmatia. Sarmaten, Sarmatae, Sarmatai, was de naam
van een uitgebreiden volksstam ten O. van den Beneden-Tanais
(Don). Daarnaar is door den aardrijkskundige Pomponius Mela (±
50 na C.) de benaming Sarmatia in gebruik gekomen voor het land
tusschen de Vistula (Weichsel) en den Tyras (Dniëster) ten W., den Rha
(Wolga) ten O., den Caucasus met de aangrenzende zeeën ten Z. en het
mare Suevicum of Sarmaticum (Oostzee) ten N. Als scheiding tusschen
europeesch en aziatisch Sarmatia werd gewoonlijk de Tanais aangenomen
(zie Europa). Sarmatia werd bovendien bewoond door een aantal groote
volksstammen: Venedae (Wenden), Peucini, Bastarnae, Iazyges, Roxolani,
Alauni of Alani, waartusschen een aantal kleinere woonden.

Sarmaticae portae, Sarmatikai pylai, bergpas in den Caucasus, die
van Iberia noordwaarts naar Sarmatia voerde.

Sarmatici montes, het W. gedeelte der Alpes Bastarnicae, de
tegenw. kleine Karpathen.

Sarmaticum mare, Sarmatikos okeanos, de Oostzee, bij dichters ook
wel de Zwarte zee.

Sarmizegethusa, Sarmizegethouse, koninklijke residentie van koning
Decebalus van Dacia, later na de verovering door Traianus rom. kolonie,
colonia Ulpia Traiana Augusta.

Sarnus, Sarnos, rivier in Campania, die langs Nuceria stroomde en
bij Pompeii in zee viel. Door de uitbarstingen van den Vesuvius is
de loop gewijzigd.

Saronicus sinus, Saronikos kolpos, thans golf van Egina, tusschen
Attica, den Isthmus en Argolis.

Sarpedon, Sarpedon, 1) zoon van Zeus en Europa, geraakte in twist
met zijn broeder Minos en vluchtte met Miletus (z. a.) naar koning
Cilix, dien hij tegen de Lyciërs bijstond. Later werd hij koning der
Lyciërs. Hij beleefde drie menschengeslachten.--2) zoon van Zeus
en Laodamea, koning der Lyciërs, kwam als bondgenoot van Priamus
naar Troje, waar hij vele dappere daden verrichtte en eindelijk door
Patroclus gedood werd. Zeus liet zijn lijk naar Lycië brengen om daar
begraven te worden.

Sarpedon(ium) promunturium, Sarpedonia akra, 1) kaap van Thracia
tegenover het eil. Imbrus.--2) kaap van Cilicia nabij Seleucia.

Sarrastes, oude stam in Campania aan den Sarnus.

Sarsina, Sarsina, stad in Umbria, later rom. municipium, nabij de
grenzen van Cispadana, aan den Sapis.

Sarte, Sarte, stad op het chalcidische schiereiland Sithonia.

Sarus, Saros, belangrijke rivier, die in Cataonia op den Antitaurus
ontspringt, door de stad Comana stroomt, door den Taurus breekt,
langs de cilicische stad Adana vloeit en ten Z. van Tarsus in zee valt.

Saso, Sason, rotsig eilandje op de illyrische kust tegenover kaap
Acroceraunium, een zeer gezochte schuilhoek en landingsplaats voor
zeeroovers.

Saspires, -ri, Saspeires, -roi, scythisch volk in de gebergten van
N.W. Armenia.

Sassanidae, Sassanidai. In 227, v. a. in 224 na C. wierp Artaxerxes
(zie Artaxerxes no. 4), parthisch veldheer, den troon der Arsaciden
omver, en stichtte het nieuw-perzische rijk. Naar Sassan, Artaxerxes'
grootvader, die van de oud-perzische koningen beweerde af te stammen,
werd het nieuwe vorstenhuis dat der Sassaniden genoemd. Zooveel
mogelijk had een terugkeer plaats tot oudperzische zeden en
instellingen; zoo herleefde o. a. de leer van Zoroaster en de titel
"koning der koningen". Reeds Artaxerxes geraakte met de Rom. in oorlog
en de Nieuw-Perzen betoonden zich even verbitterde vijanden van Rome
als vroeger de Parthen. Het sassanidische rijk bestond tot in 631,
toen de Arabieren Perzië veroverden.

Sassula, stad in Latium, aan Tibur onderhoorig; ligging onbekend.

Satala, ta Satala, aanzienlijke stad en strategisch punt in het
N.O. van Armenia minor, van waar vier wegen naar de kust van den Pontus
Euxinus (Zwarte zee) liepen. Het was een der sleutels van Pontus.

Saticula, Satikola, stad en sedert 313 lat. kolonie in Samnium op
een berg aan de campaansche grens.

Satira, oud satura, eigenlijk: een allegaartje. Eene lanx satura was
een schotel met allerlei spijzen gevuld, oorspronkelijk quae referta
variis multisque primitiis sacris Cereris inferebatur. Vervolgens
werden gedichten van verschillenden, weinig samenhangenden inhoud
met dezen naam bestempeld en wordt de naam satura toegepast op de
fescennische kluchten en de atellaansche boertspelen. Ennius bracht
eene wijziging hierin. Zijne saturae hadden wel de oude afwisseling
van vorm en maat, doch waren van meer ernstigen inhoud. Den grooten
overgang echter tot het hekeldicht vormen de satiren van Lucilius
(180-103), die in zijne schilderingen een critiseerenden toon aansloeg
en aan Horatius tot voorbeeld heeft gestrekt. Zoo werd de satire
een soort van causerie met hekelenden toon, bij Horatius vroolijk en
luimig, bij Persius en Iuvenalis scherp of bitter. Niet alle satiren
waren in versmaat, M. Terentius Varro (116-27) schreef proza en poëzie
dooreen, door hem zelven saturae Menippeae genoemd, omdat hij de voor
ons verloren geschriften van den cynischen wijsgeer Menippus tot
voorbeeld nam. De varroniaansche satirenvorm vond o. a. navolging
bij Seneca en in het Satyricon van Petronius, doch de hekelende
strekking, die aan Varro's geschriften vreemd was gebleven, kreeg
de overhand. In de grieksche literatuur komt de satire niet voor;
vandaar zegt Quintilianus: satira quidem tota nostra est.

Satniois, Satnioeis, riviertje in het Z. van Troas, dat bij Hamaxitus
in de Aegaeische zee valt.

Satrae, Satrai, vrijheidslievend volk in Thracia tusschen den Strymon
en den Nestus.

Satricum, 1) stad in Latium nabij Antium, oorspronkelijk latijnsch,
488 volscisch, vaak door de Rom. hernomen en weer verloren, in 346
verwoest.--2) municipium aan den Liris, valt in 321 van de Romeinen af,
en sluit zich aan bij de Samnieten; in 319 wordt de stad heroverd en
ontwapend. Deze stad wordt vaak met de vorige verward.

Satrii. 1) Satrius Secundus verried Seianus.--2) Satrius Rufus,
redenaar ten tijde van Domitianus en Nerva, een vriend van Plinius
minor.

Saturae palus, moeras in Latium bij het promunturium Circeium, ontstaan
door de gebrekkige uitwatering van den Nymphaeus, een riviertje,
dat bij Norba ontspringt.

Satureium, -rium of -rum, stadje ten Z.O. van Tarentum, bekend door
een fijn paardenras.

Saturius (P.), de advokaat van L. Fannius Chaerea, de tegenpartij
van Q. Roscius Comoedus (Roscii no. 2).

Saturnalia, feest ter eere van Saturnus, jaarlijks te Rome van 17 tot
23 December gevierd. De grieksche wijze van viering van dit feest is
ingevoerd in 217. Sedert offerde men aan den god Graeco ritu. Het
feest werd beschouwd als eene herinnering aan de gouden eeuw, toen
Saturnus op aarde leefde. Allerwege heerschte vroolijkheid, men liet
allen arbeid rusten, gaf elkander maaltijden en geschenken, en zelfs
de slaven genoten op die dagen vrijheid en werden soms zelfs door
hunne heeren bediend, ter gedachtenis aan de gelijkheid van standen
onder Saturnus' regeering. De geschenken, die men elkander gaf, waren
vroeger meestal waskaarsen en poppen van aardewerk (z. Sigillaria),
later voorwerpen van grootere waarde.

Saturnia, 1) oude dichterlijke naam voor Italia, meer in het bijzonder
voor Latium (zie Saturnus).--2) oude stad van Etruria, rom. kolonie
sedert 183, vroeger Aurinia geheeten.--Zie ook Saturnius.

Saturninus, 1) familienaam in de gentes Appuleia, Sentia, Volusia.--2)
Aelius Saturninus werd van den capitolijnschen berg geworpen, omdat
hij een spotdicht op keizer Tiberius had gemaakt (23 n. C.).--3)
Aponius Saturninus versloeg in 69 onder Otho, als bestuurder van
Moesia, de Rhoxolani, die een inval gedaan hadden, diende later onder
Vespasianus, en verloor bijna het leven in een soldatenoproer.--4)
een der zoogenaamde 30 tyrannen, die in 260 na C., na de gevangenneming
van keizer Valerianus door de Perzen, allerwege tot rom. keizer werden
uitgeroepen.--5) generaal onder Aurelianus en Probus, in 280 na C. in
Syria tot keizer uitgeroepen en eerst na hevigen strijd overwonnen
en door de troepen vermoord.

Saturnius, -a, Jupiter, Neptunus, Pluto, Juno en Vesta, kinderen
van Saturnus.

Saturnus, oud-italisch god van zaadvelden en landbouw. Wegens sommige
punten van overeenkomst tusschen hem en Cronus, met wien hij later
geheel vereenzelvigd werd, verhaalde men dat hij, door Jupiter van den
troon gestooten, na lange omzwervingen in Italië aangekomen en door
Janus gastvrij ontvangen was; daarvoor had hij landbouw en beschaving
ingevoerd en was zijne regeering een tijd van vrede, overvloed en
geluk, dien men de gouden eeuw noemde. Zie ook Saturnalia.--In den
tempel, dien hij gemeenschappelijk met zijne gemalin Ops aan den voet
van het Capitolium had, werd de schatkist bewaard.

Satyri, Satyroi, wezens, die tot de omgeving van Dionysus behooren
en evenals hij het rijke, weelderige leven der natuur voorstellen,
maar op ruwe en grof zinnelijke wijs. Zij verheugen zich in drinken,
dansen, spelen en muziek, gaarne zijn zij in gezelschap der nimfen,
die zij dikwijls tevergeefs met hunne liefde lastig vallen, en
jagen zij den eenzamen wandelaar in de stille bosschen vrees en
schrik aan. Hun voorkomen wordt als half dierlijk beschreven; zij
hadden stompe neuzen, borstelig haar, spitse ooren en een staart; in
oudere kunstwerken worden zij dikwijls zoo voorgesteld, maar latere
kunstenaars gaven hun eene jeugdige en bevallige gestalte en schoone,
maar schalksche gelaatstrekken.--Bij de romeinsche dichters zijn zij
gelijk aan Panen, Faunen en dgl.

Satyrica fabula, drama satyrikon, een tooneelstuk, dat op het grieksch
tooneel na het treurspel opgevoerd werd, opdat de toeschouwers in
vroolijke stemming den schouwburg zouden verlaten, z. Tetralogia. Deze
stukken waren in den trant van treurspelen bewerkt, de hoofdpersonen
waren ook de bekende epische en tragische helden, maar het koor bestond
uit satyrs, die lichamelijk en zedelijk zulk een tegenstelling met
die helden vormden, dat uit hunne ontmoeting lachwekkende toestanden
geboren moesten worden. Deze dichtsoort werd door Pratinas te Athene
ingevoerd.--De Cyclops van Euripides is het eenige satyrdrama, dat
wij nog in zijn geheel bezitten.

Satyrus, Satyros, 1) S. I, koning van Bosporus, bondgenoot der
Atheners (407-393).--2) S. II, koning van Bosporus, sneuvelde na eene
korte regeering in een oorlog tegen zijn broeder Eumelus (310).--3)
tooneelspeler te Athene, tijdgenoot van Demosthenes.--4) peripatetisch
wijsgeer uit de 2de eeuw, schrijver van levensbeschrijvingen van
beroemde mannen.--5) grammaticus, leerling van Aristarchus, tijdgenoot
van den vorigen.--6) geleerd geneesheer, leermeester van Galenus,
schrijver van commentaren op Hippocrates.--7) naam van een of twee
epigrammendichters.

Sauconna, latere naam voor den Arar (Saône).

Saufeius (L.), vriend van T. Pomponius Atticus te Rome, die hem hielp
om zijne bezittingen terug te krijgen, die hij in de troebelen na
Caesar's dood verloren had.

Sauromatae = Sarmatae, zie Sarmatia.

Savaria = Sabaria.

Savo, 1) langzaam voortstroomende rivier in Campania tusschen den
Liris en den Volturnus.--2) = Sabata no. 2.--3) stad bij de Zee-Alpen,
aan zee, ten W. van Genua.

Sa(v)us, Saos, zijtak van den Ister (Donau), thans Sau of Save,
in het Z. van Pannonia.

Saxa, zie Decidius Saxa.

Saxa rubra, zie Rubra saxa.

Saxum Tarpeium, zie Tarpeii en Capitolinus (mons).

Saxones, Saxones, germaansch volk tusschen den Albis (Elbe) en de
Oostzee in het tegenw. Holstein gevestigd en eerst omstreeks 285 na
C. als zeeschuimers opgetreden. Later vormden zij de kern van een
verbond der volken van N.W. Germania (z. Chauci), dat zich ook in ons
land uitstrekte tot aan de Isala, die de grensrivier tegen de Franken
was. Een gedeelte van het volk vestigde zich samen met de Angili en
de Jutten in de 5de eeuw n. Chr. in Engeland.

Scaea porta, Skaiai pylai, poort aan de Westzijde van Troje, die naar
het grieksche leger leidde.

Scaeva, 1) een rom. centurio, die onder Caesar met roem in Britannia
streed en in de burgeroorlogen een kasteel bij Dyrrachium met grooten
moed verdedigde.--2) bij Horatius een verkwister, die zijne oude
moeder vergiftigde.

Scaevola, familienaam in de gens Mucia.

Scalae Gemoniae, zie Gemoniae scalae.

Scaldis, rivier in Belgica, thans Schelde.

Scamander, Skamandros, 1) rivier in de trojaansche vlakte, om zijn
gele kleur ook Xanthos genoemd. Hij ontsprong op het Idagebergte bij
Scepsis, vereenigde zich dicht bij den mond met den Simoïs, waarna
zij bij kaap Sigeum in zee vielen. De monding was reeds vroeg bijna
dichtgeslibt, zoodat er een kanaal naar zee moest gegraven worden.--2)
zie Egesta.

Scamandrius, Skamandrios, de eigenlijke naam van Astyanax.

Scandea, -ia, Skandeia, haven aan de O.-zijde van het eiland Cythera
(Cerigo).

Scandia, Scandinavië, waarvan de ouden een zeer onjuiste of onvolledige
kennis hadden. Zij kenden eenige eilanden, Scandiae insulae, waarvan
het grootste op de Zuidspits van Zweden schijnt te doelen (het
tegenw. Scania, Skone, Schonen). De bewoners heetten Hilleviones,
en zijn van germaanschen stam.

Scandila, Scandira, eilandje in het W. der Aegaeische zee, bij
Peparethus.

Scantia Silva, bosch in Campania, met bronnen (aquae Scantiae),
in welker nabijheid ontvlambare gassen uit den bodem opstegen.

Scapte Hyle, Skapte hyle, thracisch kuststadje nabij den mons Pangaeus,
aan Thasus behoorende. Uit de nabijgelegen goudmijnen trokken de
Thasiërs 80 talenten 's jaars. Thucydides (de geschiedschrijver) die
hier ook bezittingen had, bracht er van 423 tot 403 de jaren zijner
ballingschap door.

Scaptensyla = Scapte Hyle.

Scaptia, oude, vroeg verdwenen stad van Latium.

Scaptii, rom. geslacht. M. Scaptius haalde Cicero, die toen proconsul
van Cilicia was, over, het geschil over geleende gelden, dat tusschen
M. Brutus en de stad Salamis op Cyprus gerezen was en dat Cicero ten
gunste van Salamis wilde beslissen, niet af te doen, maar aan zijn
opvolger, die op Brutus' hand was, over te laten.

Scapula, zie Quinctii no. 12.

Scardona, Skardona, hoofdst. van Liburnia, in het Z. gelegen, aan
den Titius.

Scardus mons, Skardon oros, grensgebergte tusschen Illyria ten W. en
Dardania en Paeonia ten O.

Scarphe, Scarphea, Skarphe, -pheia, stad der epicnemidische Locriërs,
het knooppunt der wegen naar de Thermopylae.

Scatinavia = Scandia.

Scaurus, familienaam in de gentes Aurelia (Aurelii no. 10) en Aemilia
(Aemilii no. 11-14).

Sceleratus campus, een plein of veld buiten de porta Collina te Rome,
waar vestaalsche maagden, die hare gelofte van kuischheid geschonden
hadden, levend begraven werden. Voordat de kluis werd dichtgemetseld,
werd er, behalve spijze, ook eene brandende lamp in geplaatst,
waardoor de dood nog werd verhaast.

Scena, skene, eigenlijk de achter- en zijwanden van het tooneel, in
ruimeren zin het geheele tooneel met inbegrip van het proscenium en
de ruimte er achter en er naast; hoi epi skenes, de tooneelspelers;
ta apo skenes, liederen, die door de tooneelspelers, niet door het
koor, gezongen werden.

Scenitae, Skenitai (= tentbewoners), algemeene naam der nomadische,
onder tenten levende stammen in Arabia en Meroë.

Scepsis, Skepsis, oude stad in het binnenland van Troas, door Trojanen
gesticht, later milesische kolonie. Toen later een groot gedeelte der
bewoners naar Alexandria Troas was overgebracht, heette de oude stad
Palaescepsis, Palaiskepsis.

Sceptici, Skeptikoi, z. Pyrrho.

Schedius, Schedios, naam van twee aanvoerders der Phocensers voor
Troje, beiden door Hector gedood.

Scheria, Scheria, het eil. der Phaeaces (z. a.). In later tijd vond
men dit eiland terug in Corcyra (z. a.).

Schiste hodos, de driesprong, waar Oedipus zijn vader Laius doodde;
volgens Aeschylus bij Potniae aan den Cithaeron, volgens Sophocles
in Phocis, in de buurt van Daulis (z. Parnassus).

Schoeneus, Schoineus, zoon van Athamas en Themisto, koning in Boeotië,
vader van Atalante.

Schoenus, Schoinos, vlek in Boeotia, aan het meer van Hyle.

Schoenus, Schoinous (= biezenstad), 1) eene der havens van Corinthus,
aan de Oostkust van den Isthmus, ten N. van Cenchreae.--2) vlek in
het hart van Arcadia, bij Methydrium.

Scholium, scholion, aanteekening op den rand van een handschrift;
zulke aanteekeningen bevatten critische opmerkingen, verklaringen van
moeilijke plaatsen, enz. Veelal waren het uittreksels uit de werken van
alexandrijnsche geleerden, en bij het copieeren van het handschrift
werden zij dikwijls mede overgeschreven. De scholia, die in de nog
bestaande handschriften gevonden worden, zijn van zeer ongelijke waarde
en in de meeste gevallen is het onbekend van wien zij afkomstig zijn.

Sciapodes, Skiapodes, fabelachtig volk in Libye; zij hadden zulke
groote voeten, dat zij die, wanneer zij zaten, als zonneschermen
konden gebruiken.

Sciathus, Skiathos, eiland en stad in de Aegaeïsche zee nabij de
kusten van Euboea en van het thessalische kustland Magnesia, door
de Chalcidiërs gekoloniseerd, in 200 door de Macedoniërs verwoest,
later een schuilhoek voor de zeeroovers.

Scidrus, Skidros, kleine grieksche stad aan de Westkust van Italia,
in Lucania, ten O. van Pyxus (Buxentum).

Scillus, Skillous, stad in het elische gewest Triphylia, aan den
Selinus, een zijtakje van den Alpheus. Xenophon bracht er een gedeelte
zijner ballingschap door en stichtte er een tempel voor Artemis,
in het klein gelijkende op dien te Ephesus.

Scione, Skione, stad van Chalcidice op het schiereiland Pallene.

Scipiades, iemand uit de familie der Scipio's, dichterlijk woord.

Scipio, familienaam in de gens Cornelia z. Cornelii 6-26.

Sciras, Skiras, bijnaam van Athena van onzekere beteekenis,
vgl. Scirophoria.

Sciritis, Skiritis, eene woeste bergstreek in het N. van Laconica,
genoemd naar het stadje Scirus, ten N. van Sparta, aan den weg naar
Tegea. De inwoners, Sciritae, Skiritai, vormden in het spartaansche
leger een afzonderlijk korps, meest van 600 man (Skirites lochos),
dat de eereplaats aan den rechtervleugel innam, op marsch de voorhoede
vormde en op de gevaarlijkste plaats gelegerd was.

Sciron, Sk(e)iron, 1) een berucht roover, die op de Scironische
rots tusschen Attica en Megaris woonde, de voorbijgangers dwong hem
de voeten te wasschen en hen daarna in zee schopte, waar zij door
een schildpad werden verslonden. Theseus deed hem op dezelfde wijze
omkomen.--2) zoon van Pylas, schoonzoon van Pandion. Hij betwistte
Nisus de heerschappij over Megara, maar Aeacus, als scheidsrechter
ingeroepen, kende Nisus de regeering en Sc. het opperbevel in den
oorlog toe.

Scironides, Skironides, een van de atheensche strategen, die in 412 bij
Miletus eene overwinning op de Lacedaemoniërs en Milesiërs behaalde;
onder de 400 werd hij afgezet.

Scirophoria, Skirophoria, feest ter eere van Athena Sciras den 12den
Scirophorion te Athene gevierd. Bij den feestelijken optocht van den
burcht naar Eleusis liepen de priesteressen dier godin en de priesters
van Erechtheus en Helius onder een groot wit zonnescherm (skiron), het
zinnebeeld van bescherming tegen de hitte der aanstaande hondsdagen.

Scirophorion, Skirophorion, 12de maand van het Attische jaar
(Juni-Juli), z. annus.

Scirtus, Skirtos, (= de huppelende), waterrijke rivier met sterk
verval, die langs Edessa stroomt, en na zich met den Bilechas (Belias)
vereenigd te hebben, bij Nicephorium in den Euphraat valt.

Scirus, Skiros, zie Sciritis.

Scodra, Skodra, hoofdstad der Labeates, een aanzienlijke stad en
sterke vesting met vele rom. inwoners aan de Z. grens van Dalmatia,
aan den lacus Labeatis, tgw. Scutari.

Scodrus = Scardus.

Scoedises, Skoidises = Scordiscus.

Scolatium, stad in het land der Bruttii, dicht bij den Sinus
Scylleticus, sedert 122 rom. kolonie.

Scolium, skolion, skolion melos, een bizonder soort van liederen,
door de Grieken aan tafel gezongen. De naam wordt afgeleid van de
willekeurige volgorde, waarin zulke liederen door de gasten gezongen
werden, terwijl bij andere tafelliederen, vooral bij godsdienstige
gezangen, ieder op zijn beurt of allen met elkander zongen. Anderen
denken aan eigenaardigheden in metrum of melodie. Beroemd is onder de
scolia, die bewaard gebleven zijn, dat van Callistratus op Harmodius
en Aristogiton.

Scollis, Skollis, gebergte in Acrorea.

Scolus, Skolos, 1) vlek in Boeotia ten O. van Erythrae, op de helling
van den woesten Cithaeron aan den Asopus gelegen, zóó naargeestig, dat
men zeide: eis Skolon met' autos imen, met' allo hepesthai. Hier zou
Pentheus door de Bacchanten verscheurd zijn.--2) vlek nabij Olynthus.

Scomius, Skomion oros, hoog gebergte in Thracia, dat zich, O.waarts
van den Scardus, van den Haemus afscheidt.

Scopadae, Skopadai, een adellijk geslacht dat te Crannon in Thessalië
regeerde, totdat de tyrannen van Pherae zich verhieven.

Scopas, Skopas, 1) een van de Scopadae, beroemd door zijn rijkdom,
bij wien Simonides langen tijd doorbracht. Bij een feestmaal kwam
hij met al zijne gasten om door het instorten van de zoldering der
eetzaal; alleen Simonides werd op wonderdadige wijze gered.--2) een
van de Scopadae, van wien verhaald wordt dat hij met den jongen Cyrus
bevriend was, en dat hij Socrates een toevluchtsoord aanbood.--3)
van Parus, beroemd beeldhouwer en bouwmeester. Hij maakte bij
voorkeur groepen in marmer, die door afwisselende, maar altijd
bevallige standen uitmuntten. Vooral beroemd was van hem de groep
van Nereïden en Tritonen, die, door Thetis en Poseidon geleid, aan
Achilles zijne nieuwe wapenrusting komen brengen. Zijn bloeitijd valt
omstreeks 380, op hoogen leeftijd (350) werkte hij nog mede aan het
mausoleum van Halicarnassus. Hij is het meest bekend door zijne koppen,
waarvan de oogen diep liggen en naar boven gericht zijn. Hiermede
komt het hartstochtelijk element in de grieksche beeldhouwkunst op,
het dwepende, zooals steeds in tijden, waarin men ontevreden is met
de bestaande toestanden.

Scordisci, Skordiskoi, keltische volksstam in Pannonia op beide oevers
van den benedenloop van den Savus.

Scordiscus, Skordiskos, of Scoedises, gebergte op de grenzen van
Armenia en Armenia minor.

Scordus = Scardus.

Scorpius, het sterrenbeeld de Schorpioen, de onder de sterren
verplaatste schorpioen, die Orion gedood had.

Scoti, Schotten, zie Picti.

Scotussa, Skotoussa, 1) oude stad in het thessalische gewest
Pelasgiotis, niet ver van Cynoscephalae. Pelopidas behaalde hier
in 364 eene overwinning op Alexander, tyran van Pherae.--2) stad in
Macedonia ten O. van den Strymon.

Scribae, zie apparitores.

Scriboniae (rogationes), van den volkstribuun C. Scribonius Curio,
in 50. Het waren slechts voorstellen, die echter niet in behandeling
kwamen of verworpen werden. 1) de intercalando, over het inlasschen
eener maand. Dit was meer een verzoek aan de pontifices, dan
een wetsvoorstel. Het verzoek werd gedaan om tijd te winnen voor
het doen aannemen zijner rogationes, wat vóór 1 Maart 50 moest
gebeurd zijn. Toen het afgewezen werd, ging hij tot de partij van
Caesar over, zie Scribonii no. 6.--2) viaria, over het onderhoud
der openbare wegen, misschien ook een voorstel tot tolheffing.--3)
alimentaria, over korenuitdeeling.--4) om het gebied van koning Juba
tot rom. staatseigendom te verklaren.

Scribonianus (Furius Camillus of L. Arruntius Camillus), zie Furii
no. 14.

Scribonii, plebejisch geslacht, waarvan de Libones en Curiones
de voornaamste familiën zijn. 1) L. Scrib. Libo, volkstribuun in
216 en praetor in 204.--2) C. Scrib. Curio bouwde als aediel met
zijn ambtgenoot Cn. Domitius Ahenobarbus (Domitii no. 2) in 196
den Faunus-tempel te Rome.--3) L. Scrib. Libo, drong in 149 als
volkstribuun, gesteund door den 85-jarigen M. Porcius Cato (maior),
op bestraffing van Ser. Sulpicius Galba (Sulpicii no. 11) aan, die
zich tegenover de Lusitaniërs aan woordbreuk had schuldig gemaakt en
verraderlijk hen, die zich ongewapend hadden overgegeven, had laten
neerhouwen.--4) C. Scrib. Curio, een der voortreffelijkste redenaars
van zijn tijd, praetor in 121.--5) C. Scrib. Curio, zoon van no. 4,
minder goed redenaar dan zijn vader, was volkstribuun in 90 en diende
in 84 onder Sulla tegen Mithradates; in 76 was hij consul; later
versloeg hij als proconsul van Macedonia de Moesiërs en Dardaniërs
en was de eerste rom. veldheer, die tot aan den Donau doordrong. Hij
was een man van den ouden stempel en van strenge zeden, evenwel in het
staatkundige niet onpartijdig. Hij was het, die Verres geluk wenschte
met de verkiezing van Hortensius tot consul. In de zaak van Catilina
stond hij aan Cicero's zijde. Later was hij een vurig tegenstander van
Caesar. Hij stierf in 53.--6) C. Scribonius Curio, zoon van no. 5,
weder een uitstekend redenaar, doch verkwistend en trouweloos van
aard. Eerst was hij republikeinsch gezind doch in zijn volkstribunaat
(50), (zie Scriboniae rogationes no. 1), ging hij tot de partij van
Caesar over, v. s. door dezen omgekocht. Toen de onderhandelingen
schipbreuk leden en het bekende senaatsbesluit tegen Caesar was
aangenomen, nam Curio met C. Caelius en de tribunen M. Antonius en
Q. Cassius in Jan. 49 de wijk naar Caesar. Hij diende hem vervolgens
in Africa, en sneuvelde daar tegen Juba.--7) L. Scrib. Libo was
een aanhanger van Pompeius, met wiens zoon Sextus zijne dochter was
gehuwd. Hij streed in 49 als vlootvoogd tegen Caesar en bracht in 39 de
overeenkomst tusschen Sextus Pompeius en het driemanschap tot stand. In
34 was hij consul. Hij was bevriend met Cicero.--8) Scribonia,
zuster van no. 7, was de tweede vrouw van Octavianus en de moeder
van Iulia, zie Iulii no. 14. Toen deze verbannen werd, trok zij met
haar dochter mede.--9) L. Scrib. Libo Drusus wekte de ijverzucht van
Tiberius op en werd door Fulcinius Trio van tooverij aangeklaagd. Om
eene veroordeeling te ontgaan, pleegde hij zelfmoord (16 n. C.).--10)
een drietal Scribonii werden door Caligula en Nero omgebracht.--11)
Scrib. Largus was in 43 na C. geneesheer van keizer Claudius op diens
reis naar Britannia. Hij schreef een werk compositiones medicamentorum,
een receptenboek, dat gedeeltelijk bewaard is.

Scrinium, eene ronde doos, tot bewaring van handschriften, die daarin
opgerold naast elkander werden gezet. Onder de keizers heetten
de bureaux der keizerlijke kanselarij scrinia. Zij waren tijdens
Constantijn den Gr. vier in getal: scrinium memoriae, scr. epistularum,
scr. libellorum supplicum, scr. dispositionum. Aan het hoofd van elke
afdeeling stond een magister en onder hem een proximus, beiden tot
de spectabiles behoorende.

Scriptores historiae Augustae, een zestal schrijvers uit den tijd van
Diocletianus en Constantijn, met name Aelius Spartianus, Vulcatius
Gallicanus, Trebellius Pollio, Flavius Vopiscus, Aelius Lampridius
en Iulius Capitolinus. Hunne, later tot een bundel saamgevoegde
levensbeschrijvingen van rom. keizers loopen van 117-285 na C. Zij
beginnen met het leven van Hadrianus en eindigen met dat van Carinus.

Scriptura, weidegeld, dat betaald werd bij het inschrijven van vee
op de pascua publica, d. z. de weidegronden, die tot het romeinsche
staatsdomein behoorden.

Scripulum of Scrupulum, zeer klein gewicht, het 1/24 eener uncia.

Scultenna, zijtak van den Padus (Po), die op geringen afstand O.waarts
van Mutina stroomt.

Scutala, Scyt-, skytale, een stok, zooals de spartaansche overheden
voor geheime correspondentie gebruikten. Een smalle witte strook werd
stijf om den stok gewonden en overdwars beschreven; daarop werd de
strook alleen verzonden, zoodat het geschrevene alleen kon gelezen
worden, wanneer de strook om een stok van gelijke dikte gewonden
werd. Ieder ambtenaar, die buitenslands ging, kreeg daarom zulk een
stok mede.

Scutum, thyreos, langwerpig vierkant gebogen schild van het
rom. voetvolk, omstreeks M. 1,20 lang en M. 0,80 breed, van hout
gemaakt, met leder overtrokken, van een metalen rand voorzien en in
het midden van een metalen knop of plaat om de slagen op te vangen. De
verschillende legioenen hadden de schilden met verschillende kleuren
en distinctieve figuren versierd.

Scylace, Skylake, oude nederzetting der Pelasgen aan de Propontis,
ten O. van Cyzicus.

Scylaceum of -cium, Scylletium, Skylakion, grieksche stad op twee
heuvels aan de Oostkust van het land der Bruttii, aan den sinus
Scylacius, Skylletikos kolpos, gelegen, thans Squillace.

Scylax, Skylax, 1) van Caryanda, een logograaf, die op last van
Darius Hystaspis eene onderzoekingsreis langs de aziatische kust
van den Indus tot de Roode zee deed. De nog bestaande periplous tes
thalasses tes oikoumenes, die op zijn naam staat, is van veel lateren
tijd.--2) van Halicarnassus, vriend van Panaetius, als staatsman,
wis- en sterrenkundige en toonkunstenaar beroemd.

Scylla, Skylla, 1) dochter van Poseidon en de nimf Crataeïs, een
vreeselijk blaffend monster met 12 voeten en 6 lange halzen, ieder met
een kop met 3 rijen puntige tanden. Zij woont in het diepe hol van eene
aan zee staande, hemelhooge, door wolken omhulde rots, en tegenover
haar op een andere rots woont een ander monster, Charybdis, die drie
maal daags het zeewater met schepen en al wat er in is inzwelgt en het
ook driemaal daags weder uitbraakt. Toen Odysseus tusschen de beide
rotsen doorvoer, hield hij zijn schip zoo ver mogelijk van Charybdis
af, maar daardoor kwam hij te dicht bij Sc., die met hare muilen 6
van zijne tochtgenooten wegroofde en verslond.--Sc. was vroeger een
schoone zeenimf geweest, die door Glaucus of Poseidon bemind werd, uit
jaloerschheid gaf Circe of Amphitrite haar hare latere afgrijselijke
gedaante. Charybdis was eene dochter van Poseidon en Gaea, die aan
Heracles eenige runderen ontroofd had, en daarvoor door Zeus met
den bliksem in zee geslingerd was.--In lateren tijd verklaarde men
de twee monsters als twee gevaarlijke rotsen aan de beide zijden van
de sicilische zeeëngte.--2) dochter van Nisus (z. a.), die haar vader
aan Minos verried. Uit afschuw voor hare daad liet Minos haar aan zijn
schip vastbinden en door het water meesleuren, zoodat zij verdronk;
of zij sprong in zee om het schip van Minos te volgen en werd in een
zeevogel veranderd, die altijd door haren in een zeearend veranderden
vader vervolgd wordt.

Scyllaeum, Skyllaion, 1) stad en kaap in het land der Bruttii, waarbij
het monster Scylla zich ophield, ten N. van Rhegium. Anaxilas, tyran
van Rhegium, legde hier eene versterkte haven aan.--2) kaap in Argolis
bij Troezen.

Scyllaeum fretum = fretum Siculum.

Scylletium, Skylletion = Scylaceum.

Scymnus, Skymnos, van Chius, een geograaf van onbekenden tijd,
misschien uit de 2de eeuw, schrijver eener Periegesis. Het nog
bestaande gedicht, dat dien titel en den naam van Sc. draagt,
is misschien eene metrische bewerking van zijn werk, dat in proza
geschreven was.

Scyrus, Skyros, eiland en stad ten O. van Euboea, waar volgens de
sage Thetis haar zoon Achilles aan het hof van koning Lycomedes
in meisjeskleederen verborg. De bewoners waren Dolopes, die wegens
zeeroof door de Amphictyonen bestraft werden. In 474 (of 473), na de
vermeestering van Scyrus, ontdekte Cimon er het gebeente van Theseus,
dat naar Athene werd overgebracht en in het Theseum bijgezet. Scyrus
bleef onder Athene tot in den macedonischen oorlog, in 196 echter
gaven de Rom. het aan Athene terug.

Scytala = Scutala.

Scythia, Skythia. Bij Herodotus is Scythia het land ten N. van
den Pontus Euxinus (Zwarte Zee) tusschen den Ister en het land
der Agathyrsi (thans Zevenbergen) ten W. en den Tanais (Don) ten
O. Latere schrijvers breiden de grenzen oostwaarts uit. De bewoners,
Scythae, Skythai, waren dapper en vrijheidslievend en alle pogingen
der perzische koningen om hen te onderwerpen, mislukten. Zij hadden
geene steden of dorpen, maar leefden in wagens. Zij bestonden uit
een onbekend aantal stammen; het talrijkst waren de Sk. basileioi
of krijgslieden, voorts had men herders en ook landbouwende
stammen. Omstreeks 600 deden de Sc. een inval in Klein-Azië en
Europa, doch werden na ruim een kwart eeuw door Cyaxares weder
verdreven. Omtrent den tocht door Darius tegen hen ondernomen,
z. Darius no. 1 en Histiaeus. Na 500 laten de Sc. niets van zich
hooren, tot op den tijd van Mithradates. Na Traianus verdwijnt de
naam Scythen uit Europa en verhuist naar Azië. Ptolemaeus (± 150
na C.) spreekt van een Scythia intra en extra Imaum. De Grieksche
schrijvers van de 3de en 4de eeuw n. Chr. duiden met den naam Skythai
vaak de Gothen aan, die zich in de 3de eeuw n. Chr. aan de Zwarte
Zee hadden gevestigd (zie Gothi).--Zie ook toxotai.

Scythini, Skythinoi, volk op de W. grens van Armenia, door wier gebied
Xenophon en de 10000 Grieken een tocht van vier dagmarschen maakten.

Scythopolis, Skythopolis, aanzienlijke stad van Palaestina, op de
grenzen van Galilaea en Samaria, een weinig ten W. van den Jordaan
gelegen, met eene zeer gemengde bevolking.

Sebaste, Sebaste, 1) stad op een eilandje aan de cilicische kust, door
koning Archelaus (zie Archelaus no. 7) gesticht ter eere van Augustus,
omdat de Rom. Cilicia aspera bij zijn rijk hadden gevoegd.--2) stad
in het binnenland van Phrygia.--3) = Cabira.--4) zie Samaria.

Sebastea, Sebasteia, stad in Pontus in het brongebied van den Halys,
door Pompeius tot stad verheven onder den naam Megalopolis, in den
keizertijd onder den naam Sebastea zeer belangrijk als hoofdstad van
Armenia minor.

Sebastopolis, Sebastopolis, latere naam van Dioscurias.

Sebennyticum ostium, Sebennytikon stoma, een der Nijlmonden, gelegen
tusschen den Bolbitinischen en den Phatnitischen Nijlmond.

Sebennytus, Sebennytos, distrikt en stad in de Nijldelta aan den
sebennytischen Nijlarm.

Sebethus, beekje bij Neapolis.

Sebinus lacus, in Gallia Transpadana, door den Ollius (Oglio) gevormd,
thans lago d' Iseo.

Secessio plebis, uitwijking der plebs uit Rome onder bedreiging een
eigene stad te zullen stichten. De eerste uitwijking, naar den Mons
Sacer, die echter niet historisch is, had plaats in 494 ten gevolge
van verdrukking en van strenge toepassing van het schuldrecht (ius
nexus) en eindigde door de instelling van het volkstribunaat (zie
tribuni plebis). Bij de tweede secessio, in 449, rukte het leger,
dat op den Algidus stond, op naar den Aventinus, en toen werd, na
onderhandelingen tusschen de strijdende partijen, een overeenkomst
gesloten, waarbij de tienmannen (zie decemviri legibus scribundis)
aftraden, en het consulaat hersteld werd (zie verder Horatiae Valeriae
(leges). Bij de derde secessio plebis in 287 week het volk gewapend
uit naar den Ianiculus; als gevolg hiervan kwam de lex Hortensia
(z.a.) tot stand. Ook de tweede secessio wordt door sommige geleerden
voor onhistorisch gehouden.

Sectio bonorum, openbare gerechtelijke verkooping in naam van
den staat, b.v. bij verbeurdverklaringen. De verkoop had sub
hasta plaats en geschiedde aan den meestbiedende. De kooper was nu
aansprakelijk voor de schulden van den boedel en daar hij meestal op
speculatie kocht, trachtte hij de gekochte massa weder in perceelen
te verkoopen. Aan deze verbrokkeling is de naam sectio zijn ontstaan
verschuldigd, de kooper heette alsdan sector. Bij bonorum emptio
(z.a.) in den faillieten boedel had auctio plaats, geen sectio.

Secundi, 1) rom. familienaam, o.a. bij de Plinii.--2) Iulius Secundus,
zeer geprezen redenaar ten tijde van keizer Vespasianus, een der
sprekers in Tacitus' dialogus de oratoribus.--3) Secundus Carrinas,
rhetor, door Caligula uit Rome verbannen, benam zich te Athene uit
armoede het leven.

Secutor, zwaardvechter met zwaard en schild, die veeltijds tegen den
retiarius vocht.

Sedetani = Edetani.

Seduni, volksstam aan den Boven-Rhodanus (Rhône) in het
tegenw. Zwitserland in den omtrek van het tegenwoordige Sion of Sitten.

Sedusii, germaansch volk in het leger van Ariovistus.

Segesama, Segesama, stad der Murbogi in Hispania Tarraconensis,
ten N.O. van Pallantia (Palencia).

Segesta, Segetia, Seia, Semonia, rom. godinnen, die het zaad onder de
aarde en het reeds opgeschoten koren beschermden. Hare namen mochten
alleen in de open lucht uitgesproken worden.

Segesta, Segeste = Egesta.

Segestes, cheruscisch opperhoofd, schoonvader van Arminius, die zijne
dochter had geschaakt. Segestes was tegen Arminius vijandig gezind
en had vruchteloos Varus gewaarschuwd, dat er verraad broeide (9 na
C.). Later (15) riep hij tegen zijn schoonzoon de hulp van Germanicus
in, die hem een woonplaats aanwees op den linker Rijnoever.

Segestus, -tes = Acestes.

Segetia, z. Segesta.

Segimerus, Segimeros, Segimeros, Segimer, 1) vader van Arminius,
nam deel aan den strijd tegen Varus.--2) broeder van Segestes,
onderwierp zich aan Germanicus in 15 na C.

Segimundus, Siegmond, zoon van Segestes, was Romeinsch priester te Ara
Ubiorum, toen de opstand der Cheruscen uitbrak (9 na C.), en vluchtte
toen naar zijn vaderland. In 15 werd hij door zijn vader uitgeleverd,
en door Germanicus in genade aangenomen.

Segni, germaansche volksstam in Belgica tusschen de Eburones, die
aan de Mosa (Maas), en de Treviri, die aan de Mosella (Moezel) woonden.

Segobriga, Segobriga, in Hispania Tarraconensis, 1) hoofdstad der
Celtiberi, aan den bovenloop van den Sucro gelegen.--2) stad der
Edetani, ten N.W. van Valentia (Valencia).

Segodunum, Segodounon, 1) hoofdstad der Ruteni in Aquitania, thans
Rhodez.--2) stad der Hermunduri in Germania, misschien Würzburg aan
den Main.

Segontia, Segontia = Saguntia.

Segontiaci, volksst. in het Z. van Britannia.

Segovia, Segoubia, stad der Arevaci in Hispania Tarraconensis, ten
W. van de Iuga Carpetana, thans nog Segovia geheeten.

Seguntia, zie Saguntia.

Segusiani, Segousianoi, gallische volksstam in Lugdunensis, ten W. van
den Rhodanus (Rhône), die hen van de Allobroges scheidde.

Segusiavi = Segusiani.

Segusini, alpenvolkje aan de Cottische Alpen, onderdanen van koning
Cottius (z. a.). Hoofdstad: Segusio (Susa), waar nog een triumfboog
bestaat, door Cottius ter eere van Augustus opgericht.

Segusio, zie Segusini en Cottiae Alpes.

Seia, z. Segesta.

Seianus (L. Aelius), zie Aelii no. 8.

Seii. 1) M. Seius wist als aediel in 74 bij eene groote duurte
maatregelen te nemen om toch aan het volk te Rome goedkoop graan
te leveren.--2) M. Seius, misschien zoon van no. 1, een vriend
van D. Iunius Brutus.--3) Q. Seius Postumus werd door P. Clodius
vergiftigd, omdat hij weigerde, hem zijn huis te verkoopen.--4)
L. Seius Strabo, praefectus praetorio in 14 n. Chr. vader van L. Aelius
Seianus, die nog in 14 zijn ambtgenoot werd (z.a.).--5) L. Seius
Tubero, was in 16 na C. legaat onder Germanicus, in 18 met hem consul.

Seisachtheia, afschudding van lasten, een maatregel, door Solon
genomen tot verlichting der arme burgers, die tengevolge eener
verkeerde wettelijke regeling steeds dieper bij de rijken in schuld
geraakten, hoe langer hoe minder in staat waren hunne schuldeischers
te voldoen, en ten slotte dikwijls hunne bezittingen en zelfs hunne
vrijheid verloren. Solon verklaarde alle hypotheken en misschien ook
alle andere schuldvorderingen vervallen.--V. a. bestond de seis. in
verlaging van den muntstandaard (zoodat 100 nieuwe drachmen de waarde
hadden van 73 oude) en van den rentevoet, doch het is niet aan te
nemen, dat deze maatregelen de beoogde, en ook werkelijk bereikte,
gevolgen konden hebben.

Selene, Selene, Mene, Luna, godin der maan, dochter van Hyperion en
Theia, zuster van Helius en Eos. Haar wagen is met witte paarden of
koeien bespannen. Zij werd als maangodin dikwijls verward met Artemis,
Hecate of Persephone, evenals Artemis draagt zij den naam Phoebe,
en ook onderscheiden hare beelden zich van die van Artemis alleen
door meer bekleeding en door een sluier van eigenaardigen vorm.

Seleucia, Seleukeia, naam van verschillende steden, meest door Seleucus
I gesticht. 1) Sel. ad Tigridem, he epi tou Tigretos, eigenlijk niet
onmiddellijk aan de Tigris, maar aan een zijkanaal gelegen. De muren
waren gebouwd in den vorm van een adelaar met uitgespreide vlerken. Het
was eene uiterst bloeiende handels- en fabrieksstad met eene bevolking
van ongeveer 600000 zielen, Babyloniërs, Grieken, Macedoniërs,
Joden. Kunsten en wetenschappen werden er vlijtig beoefend. In 116 na
C. werd de stad wegens oproer door Traianus getuchtigd en gedeeltelijk
door brand vernield. Door L. Verus werd zij in den Parthischen oorlog
in 165 andermaal voor een groot gedeelte verwoest. Overvleugeld
door het nabijgelegen Ctesiphon, ging S. voortdurend achteruit
en was tijdens Iulianus geheel verlaten (363).--2) Sel. Pieria,
he en Pieria, in Syria, aan zee gelegen ten N. der monding van den
Orontes, met eene ruime en veilige haven. Als vesting was het schier
onneembaar. Er bestaan nog belangrijke ruïnen en catacomben van,
nabij Kapse.--3) Sel. ad Belum, he pros Belo, kleine vesting in Syria
aan den berg Belus, in het Orontesdal, tusschen Emesa en Apamea.--4)
stad in het N. van Palaestina, ten N. van het meer Samachonitis.--5)
Sel. Tracheotis, he Tracheia, in Cilicia aspera, aan den Calycadnus
(Saleph), met een orakel van Apollo en jaarlijksche spelen ter eere
van Zeus Olympius. De wijsgeeren Athenaeus en Xenarchus waren hier
geboren.--6) stad in het N. van Pisidia.--7) stad in het Z. van het
perzische gewest Margiane, aan den bovenloop van den Margus, door
Alexander den Gr. onder den naam van Alexandria gesticht, later door
barbaren verwoest, doch door Antiochus I, Seleucus' zoon, herbouwd.

Seleucis, Seleukis, de schoonste provincie van Syria, ook Tetrapolis
geheeten naar hare vier steden: Antiochia (Epidaphnes), Seleucia
(Pieria), Apamea (ad Orontem) en Laodicea (ad Libanum).

Seleucus, Seleukos, 1) S. I. Nicator (Nikator), zoon van Antiochus en
Laodice, verwierf onder Alexander d. Gr. vooral in Indië grooten roem
als een van de aanvoerders der phalanx. Bij de tweede verdeeling van
het rijk kreeg hij Babylonië tot satrapie en spoedig breidde hij zijn
gebied uit, maar met Antigonus in twist geraakt, moest hij vluchten en
begaf hij zich naar Ptolemaeus (316). Na den slag bij Gaza waagde hij
het echter met een klein leger terug te keeren, hij nam Babylon in
(1 Oct. 312, begin van de aera der Seleuciden) en veroverde weldra
ook zonder veel moeite Susiana en Medië. In de nu volgende oorlogen
wist hij zich tegen Antigonus met roem staande te houden, terwijl hij
in Indië, nu als vriend, dan als vijand, zelfs verder dan Alexander
doordrong en met den machtigen Sandrocottus voortdurend in betrekking
stond. Hij was de eerste onder de diadochen, die den koningstitel
aannam en hij besliste den slag bij Ipsus (301) door zijne olifanten,
waarna hij Syrië, Mesopotamië, Armenië en een groot deel van Klein-Azië
aan zijn rijk toevoegde. Toen hij eindelijk ook Demetrius Poliorcetes
in handen gekregen had, konde hij rustig over zijn groot rijk regeeren,
dat het grootste gedeelte van Alexanders veroveringen omvatte en zich
van den Indus tot de Middellandsche zee uitstrekte. Nog op 77-jarigen
leeftijd ondernam hij, aangespoord door Ptolemaeus Ceraunus, een
veldtocht tegen Lysimachus; hij behaalde de overwinning, maar werd
bijna aan de grens van Macedonië, dat hij nu wilde in bezit nemen,
door Ptolemaeus verraderlijk gedood (281). S. wordt na Alexander de
grootste krijgs- en staatsman van zijn tijd genoemd. Hij bevorderde
in zijn rijk grieksche beschaving, kunst en wetenschap, talrijke
(v.s. 75) nieuw gestichte steden in alle deelen van het land werden
met Grieken en Macedoniërs bevolkt, ook zijn leger bestond uit Grieken
en Macedoniërs. Daarentegen waren de Aziaten van alle aanzienlijke
en invloedrijke betrekkingen uitgesloten. In het belang van handel en
wetenschap liet hij de landen van den Ganges en de Caspische zee door
Megasthenes en Patrocles bereizen en onderzoeken.--2) S. II Callinicus
(Kallinikos), zoon en opvolger van Antiochus II, 247-226. Bij het
begin zijner regeering deed Ptolemaeus Euergetes, om den moord zijner
zuster Berenice (z. Antiochus no. 3) te wreken, een inval in Syrië,
waardoor een groot deel van het rijk verloren ging; vele jaren had
hij tegen den opstand van zijn broeder Antiochus Hierax te kampen;
verscheiden provincies, later een deel der bactrische en parthische
rijken, scheidden zich af en maakten zich onafhankelijk, eindelijk
maakte Attalus van Pergamus van deze verwarde toestanden gebruik om
zijn rijk ten koste van Syrië te vergrooten. Na een ongelukkig gevecht
tegen Attalus vluchtend, viel S. van zijn paard en stierf.--3) S. III
Ceraunus (Keraunos), zoon en opvolger van den vorigen, maakte krachtige
toebereidselen tot herovering van het onder zijn vader verlorene,
maar werd spoedig vermoord (223).--4) S. IV Philopator (Philopator),
zoon en opvolger van Antiochus d. G., werd na een zwakke regeering
(187-175) door zijn rentmeester Heliodorus vermoord.--5) S. V, oudste
zoon van Demetrius Nicator, kort na het aanvaarden der regeering door
zijne moeder vermoord (125).--6) S. VI Epiphanes (Epiphanes), zoon
en opvolger van Antiochus VIII, voerde oorlog tegen zijn oom en neef
(z. Antiochus no. 11 en 12) en kwam te Mopsuestia om het leven (95).

Selge, Selge, belangrijke pisidische bergvesting, een weinig ten
N. der pamphylische grenzen aan den Eurymedon gelegen. De inwoners,
die den naam hadden af te stammen van Lacedaemoniërs, waren zeer
krijgshaftig en onderhielden steeds eene aanzienlijke krijgsmacht,
waarmede zij hunne onafhankelijkheid handhaafden.

Selinus, Selinous, naam van onderscheidene steden en rivieren =
klimopstad, klimoprivier. 1) stad op de Z.W. kust van Sicilia op een
heuvel ten Westen van een gelijknamig riviertje. In een strijd met
Egesta, riep Sel. de hulp van Syracuse in, Egesta die van Athene,
hetgeen aanleiding gaf tot den grooten tocht der Atheners tegen
Syracuse. In 409 werd Selinus door de Carthagers geplunderd en
verwoest, doch herbouwd; in 249 werden de inwoners door de Carthagers
naar Lilybaeum overgevoerd en Sel. andermaal aan verwoesting prijs
gegeven. Het was ± 625 gesticht door Doriërs uit Megara Hyblaea. Zeer
belangrijke ruïnen vooral van dorische tempels zijn nog over.--2)
rivier in het elische distrikt Triphylia, zijtak van den Alpheus,
langs de stad Scillus stroomende.--3) rivier in Achaia, die tusschen
Aegium en Helice in zee valt.--4) riviertje in Mysia, nabij Pergamus,
zijtak van den Caicus.--5) zeestad in het W. van Cilicia, later
Traianopolis, de sterfplaats van Traianus.

Sella (curulis), zie Curulis.

Sellasia, Sellasia, stad in Laconica ten N. van Sparta, aan de rivier
Oenus. Hier werd Cleomenes III in 221 verslagen door Antigonus Doson.

Selleis, Selleeis, 1) rivier bij Ephyra in Thesprotia, v. s. in
Elis.--2) rivier nabij Sicyon.--3) riv. in Troas, bij Arisbe, die in
den Hellespont uitstroomt.

Selli, Selloi, Helloi, priesters van het orakel van Zeus te Dodona,
die uit het ruischen der bladeren van den heiligen eik de toekomst
voorspelden. Zij waren gewoon op den blooten grond te slapen en
hunne voeten niet te wasschen. Helli of Selli is ook de naam van de
oorspronkelijke bevolking van Hellopia; zie Epirus.

Sellisternium. Daar het voor vrouwen niet welvoegelijk werd geacht, op
rustbedden aan tafel te gaan liggen, zaten zij aan tafel aan. Bij een
maaltijd, uitsluitend voor godinnen aangericht (zie lectisternium),
werden er, om de beelden op te plaatsen, stoelen (sellae) om de
tafel geplaatst.

Sely(m)bria, Sely(m)bria, stad op de thracische kust aan de Propontis
(zee v. Marmara), oude volkplanting van Megara, thans Selivri.

Sembella, zilveren munt ter waarde van 1/2 libella of as. De semissis,
ook = 1/2 as, was van koper. Door sommigen wordt het bestaan der
zilveren sembella als muntstuk betwijfeld.

Semele, Semele, dochter van Cadmus en Harmonia, bij Zeus moeder
van Dionysus. Hera, die jaloersch op haar was, kwam tot haar onder
de gedaante van haar oude voedster en overreedde haar om Zeus te
verzoeken, zich in zijne volle majesteit aan haar te vertoonen,
zooals hij Hera bezocht. Daar Zeus haar vooraf beloofd had iederen
wensch van haar te zullen vervullen, konde hij niet anders dan aan
haar verzoek voldoen, maar toen hij haar te midden van donder en
bliksem verscheen, verbrandde S. door den gloed. Haar ongeboren kind
werd echter door Zeus gered (z. Dionysus), en later werd zij onder
den naam Thyone onder de onsterfelijken opgenomen.

Sementinae, -tivae, rom. feest, na afloop van den zaaitijd op twee
door een week gescheiden dagen van Januari ter eere van Ceres en
Tellus gevierd, zie Feriae.

Semiramis, Semiramis, dochter van Derceto (z. a.), gehuwd met den
assyrischen landvoogd Menon of Onnes, trok bij het beleg van Bactra
door haar schoonheid en heldhaftigheid de aandacht van koning Ninus,
die haar tot vrouw nam en bij wien zij moeder werd van Ninyas. Na den
dood van haar gemaal nam zij voor haar zoon de regeering in handen,
en gedurende haar geheel verder leven bleef zij die behouden; eerst
toen zij na eene regeering van 42 jaar gestorven of van de aarde
verdwenen was, volgde Ninyas haar op. Zij stichtte Babylon, liet
talrijke verbazingwekkende versterkingen, kanalen en bouwwerken
aanleggen en drong met hare legers zegevierend tot ver in Libye
door, ook ondernam zij een krijgstocht naar Indië, die echter
ongelukkig afliep.--V. s. hebben deze berichten, hoe overdreven ook,
betrekking op de babylonische, v. a. assyrische koningin Sammuramat,
die omstreeks 800 eenigen tijd voor haar minderjarigen zoon regeerde,
krijgstochten ondernam naar Syrië, Phoenicië, Palaestina en Medië en
den dienst van babylonische goden in Assyrië invoerde.

Semis(sis), koperen munt = 6 unciae of 1/2 as, aan de eene zijde
gestempeld met een Jupiters-, Juno-, of Minerva-kop en de letter S, aan
den anderen kant met den voorsteven van een schip. Zie ook Sembella.

Semnones, de machtigste der suebische volksstammen, ten N. der
Hermunduren, in het tegenw. Thuringen tusschen den Albis (Elbe) en den
Viadus (Oder). In hun gebied was in een heilig woud de vergaderplaats
van de afgevaardigden van den suebischen volkenbond.

Semo Sancus, zie Dius Fidius.

Semones, goddelijke wezens van sabijnschen oorsprong, wier dienst
door de Rom. werd overgenomen, in beteekenis gelijk aan de Genii.

Semonia, z. Segesta.

Semonides, waarschijnlijk juistere schrijfwijze dan Simonides.

Sempronia (lex) de pecunia credita, van den volkstribuun M. Sempronius
Tuditanus (Sempronii no. 20) in 193. Door deze wet werden de rente-
en woekerwetten van Rome ook van toepassing gemaakt op de latijnsche
socii.

Sempronia (lex) agraria van den volkstribuun Tib. Sempronius
Gracchus. Zie agrariae leges.

Semproniae (leges) van den volkstribuun C. Sempronius Gracchus in
123 en 122. 1) lex agraria, zie agrariae leges.--2) lex frumentaria,
tot verkrijgbaarstelling van goedkoop koren, tegen 5/6 as den modius,
zie annona.--3) lex de civitate Italicis sociis danda; de bedoeling
was aan de Latini het burgerrecht, aan de andere socii de Latinitas
te verleenen; het plan hiertoe wordt reeds aan Tib. Gracchus
toegeschreven; ook ditmaal is de wet niet aangenomen.--4) lex,
ne de capite civium iniussu populi iudicaretur, eene vernieuwing,
vermoedelijk eene verscherping der leges Porciae. Deze wet was
oorspronkelijk gericht tegen P. Popilius Laenas (Popilii no. 5,
z. a.), die dan ook in ballingschap gegaan is.--5) lex iudiciaria,
die de iudicia aan de equites gaf, zie iudex en equites.--6) lex de
provinciis consularibus, dat de senaat jaarlijks nog vóór de comitiën
de consulaire provinciën moest aanwijzen.--7) lex de provincia Asia a
censoribus locanda, een wet, die de censoren verplichtte de belastingen
van de provincie Asia (het rijk van Pergamum) te verpachten; deze
wet was voor Asia een groote ramp, zie publicani.--Nog andere wetten
worden vermeld, die vermoedelijk slechts bij een ontwerp gebleven zijn,
of waarvan de inhoud duister is.

Sempronii, rom. geslacht, waarvan alleen de Atratini
patricisch zijn. 1) A. Sempronius Atratinus, consul in 497 en
491.--2) L. Sempr. Atratinus, consul in 444, censor in 443.--3)
S. Sempr. Atratinus, consul in 423, voerde een ongelukkigen oorlog
tegen de Volscen. In 422 hierom aangeklaagd, werd hij vrijgesproken,
maar in 420 wederom aangeklaagd en tot eene boete veroordeeld.--4)
A. Sempr. Atratinus, was bij herhaling consulairtribuun, in 425,
420 en 416. Hij was een zoon van no. 2.--5) L. Sempr. Atratinus,
consul in 34, was in den burgeroorlog vlootvoogd van Antonius, doch
verliet diens zijde nog voor den slag bij Actium. Later sloeg hij
levensmoede de hand aan zich zelf.--6) C. Sempr. Blaesus, consul in
253, ondernam met zijn ambtgenoot Cn. Servilius Caepio een tocht naar
Africa. Zij voerden niet veel uit, leden op de tehuisreis schipbreuk
en verloren 150 schepen. In 244 was Blaesus andermaal consul.--7)
Tiberius Sempr. Gracchus, consul in 238, versloeg de Liguriërs en
bezette Sardinia en Corsica.--8) Tib. Sempr. Gracchus, zoon van no. 7,
consul in 215, behaalde met een leger, grootendeels bestaande uit
slaven, wien de vrijheid beloofd was (volones), eene overwinning op
Hannibals onderveldheer Hanno bij Beneventum (214). In 213 was hij
ten tweeden male consul, maar in het begin van 212 werd hij door Mago
in een hinderlaag gelokt en sneuvelde.--9) Tib. Sempr. Gracchus was
in 190 in den syrischen oorlog legaat van L. Cornelius Scipio; in
187 was hij volkstribuun en trad toen als verdediger der gebroeders
Scipio op (zie Cornelii no. 13). In 180 ging hij als praetor naar
Hispania, streed zegevierend tegen de Celtiberiërs en hield in 178
een luisterrijken triumftocht. In 177 was hij consul en bevocht hij
de Sarden. In 169 was hij censor en in 163 nogmaals consul. Hij was
gehuwd met de edele Cornelia, dochter van P. Corn. Scipio Africanus
maior. Van 12 kinderen behield hij slechts 3 in leven; de gebroeders
Tib. en C. Gracchus en eene dochter Sempronia, later de echtgenoote
van Scipio Africanus minor.--10) Tib. Semp. Gracchus, zoon van no. 9,
diende in 146 onder zijn zwager Scipio in Africa en in 136 in den
numantijnschen oorlog onder den proconsul C. Hostilius Mancinus. Over
land naar Rome terugkeerende, werd hij getroffen door de ellende der
armere klasse, terwijl de rijken grooter grondbezittingen hadden, dan
zij konden bebouwen. In 133 trad hij als volkstribuun met eene akkerwet
op, eene vernieuwing, eenigszins verzacht, van een nimmer uitgevoerde
vroegere wet (zie agrariae leges). Toen zijn ambtgenoot M. Octavius,
ondanks de smeekingen van Gracchus, zich tegen de behandeling bleef
verzetten, stelde Gr. aan het volk voor, Octavius af te zetten. Dit
geschiedde, doch aan de onschendbaarheid van het volkstribunaat was
hierdoor een zware slag toegebracht. Toen hij nu ook voorstelde, de
rijke erfenis van Attalus III van Pergamus niet in de schatkist te
storten, maar onder de onvermogende burgers te verdeelen, opdat zij
bij den te verkrijgen grond ook eenig bedrijfskapitaal zouden hebben,
besloot de senaatspartij geweld te bezigen. Ten einde zich voor het
volgende jaar tot volkstribuun te doen herkiezen, had Gr. met zijne
aanhangers tijdig post gevat op het Capitool, doch werd door een
aantal senatoren en gewapenden onder aanvoering van Scipio Nasica,
bijgenaamd Serapio (zie Cornelii no. 21) overrompeld en met 300
der zijnen omgebracht. Zijn lijk werd in den Tiber geworpen.--11)
C. Sempr. Gracchus, broeder van no. 10, doch bijna 10 jaren jonger,
hernieuwde als volkstribuun in 123 de pogingen zijns broeders (zie
agrariae leges) en zocht door verschillende wetten (zie Semproniae
leges) de optimatenpartij te fnuiken (123 en 122). Deze echter
slaagde er in, een anderen volkstribuun, M. Livius Drusus, over te
halen, om door fraaie beloften en schoonklinkende woorden Gracchus'
invloed bij het volk te ondermijnen. Dit ging te gemakkelijker, omdat
Gr. als triumvir coloniae deducendae naar Carthago was vertrokken,
zie Rubria (lex). Voor 121 werd Gr. niet herkozen. Een der nieuwe
tribunen, Minucius Rufus (z. Minucia (lex) van 121), stelde nu voor,
al de sempronische wetten in éénen adem op te heffen. Toen hierover
zou gestemd worden, bezette Gr., die het plegen van geweld voorzag,
met eene gewapende menigte den Aventijnschen berg, doch werd door
den consul L. Opimius, aan het hoofd van senaat en ridderstand,
verdreven. Omstreeks 3000 zijner aanhangers vielen in en na den
strijd. Gr. zelf liet zich, om niet in handen zijner vijanden te
vallen, door een slaaf dooden.--12) Sempronia, zuster van no. 10 en
no. 11, gehuwd met Scipio Africanus minor (Cornelii no. 18).--13)
Tib. Sempronius Gracchus werd door Augustus verbannen wegens
ongeoorloofden omgang met diens dochter Julia. Tiberius liet hem ter
dood brengen (14 n. C.). Hij is misschien de door Ovidius (Ex Ponto IV,
16, 31) genoemde tragische dichter Gracchus.--14) Tib. Sempr. Longus,
consul in 218 bij het uitbreken van den tweeden punischen oorlog,
veroverde Melite (Malta) en wilde naar Africa oversteken, toen hij op
het bericht van Hannibals nadering werd teruggeroepen. Hij werd door
H. bij de Trebia verslagen. In 215 versloeg hij den Carthager Hanno in
Zuid-Italië bij Grumentum.--15) Tib. Sempr. Longus, zoon van no. 14,
consul in 194, overwon de Bojers.--16) P. Sempr. Sophus, consul in 304,
onderwierp de Aequi. In 301 was hij magister equitum van den dictator
M. Valerius Corvus, in 299 (v. a. in 300) censor. In deze hoedanigheid
vermeerderde hij het aantal tribus met twee. Hij was een der oudste
iurisconsulti.--17) P. Sempr. Sophus, consul in 268, voltooide de
onderwerping van Picenum. In 252 was hij censor met M.' Valerius
Maximus Messa(l)la (Valerii no. 16); zij stieten 15 senatoren uit den
senaat.--18) P. Sempr. Tuditanus ontkwam als krijgstribuun in 216 na
dapperen strijd aan het bloedbad bij Cannae, was in 213 praetor, in
209 censor, in welke hoedanigheid hij Q. Fabius Maximus (Cunctator)
tot princeps senatus benoemde. In 204 streed hij als consul bij
Croton voorspoedig tegen Hannibal.--19) C. Sempr. Tuditanus leed
als praetor in 197 eene nederlaag door de Hispaniërs en stierf aan
de bekomen wonden.--20) M. Sempr. Tuditanus, volkstribuun in 193
(zie Sempronia (lex) de pecunia credita), consul in 185, overwon
de Apuanische Liguriërs.--21) C. Sempr. Tuditanus diende in 146
onder L. Mummius in Griekenland en was consul in 129. Hij schreef een
geschiedkundig werk.--22) Sempr. Asellio, geschiedschrijver, schreef de
geschiedenis van zijn tijd, vanaf den Numantijnschen oorlog, toen hij
onder P. Scipio Africanus krijgstribuun was (134), tot op Livius Drusus
(91).--22) C. Sempr. Rufus, een vriend van Cicero.--23) Sempr. Densus,
centurio bij de lijfwacht, trachtte, bij het oproer tegen Galba,
diens aangenomen opvolger C. Calpurnius Piso Licinianus met eigen
lijfsgevaar te beschermen.--24) Sempronia, echtgenoote van D. Iunius
Brutus (Iunii no. 5), deelgenoote van de samenzwering van Catilina.

Sena, 1) Sena Gallica, Sene, thans Senigaglia, stad der senonische
Galliërs, op de umbrische kust aan den mond der riv. Sena gesticht,
sedert 283 rom. kolonie. In de nabijheid, aan den Metaurus, sneuvelde
Hannibals broeder Hasdrubal in 207.--2) Sena Iulia, Saina, thans Siena,
rom. kolonie in Etruria, ten Z. van Florentia.--3) Sena, eil. aan
de W.punt van Gallia, thans Sein, met een orakel onder toezicht van
negen maagden, die door het volk voor toovenaressen werden gehouden.

Senaculum, plaats waar de senatoren te Rome zich verzamelden totdat het
uur der zitting aanbrak. Het lag aan de N.W. zijde van het Comitium,
naast het Vulcanal.

Senatus, boule. In den koningstijd werd de koning in het bestuur
bijgestaan door een raad der ouden (senatus, consilium regium),
door hem zelven uit de patricische geslachten gekozen; de leden,
patres (z. a.), waren oorspronkelijk ten getale van 100, later van
300. Bij het begin van de republiek ging de keuze der leden (lectio
senatus) over op de consuls, die in de eerste plaats patriciërs kozen;
eerst sedert de instelling der tribuni militum consulari potestate
komen waarschijnlijk ook plebejers onder de senatoren voor, die dan
conscripti geheeten hebben (zie patres). De lex Ovinia (z. a.) draagt
de keuze op aan de censoren, terwijl de leden oud-ambtenaren en voor
het meerendeel plebejers zijn. De curulische overheden behielden
voortaan na het einde van hun ambtsjaar zitting in den senaat
tot aan den eerstvolgenden census en kwamen dan natuurlijk in de
eerste plaats voor senatoren in aanmerking. Tot zóó lang waren zij
geene senatoren, maar personen, quibus in senatu sententiam dicere
licebat. In ± 300 hebben ook de aediles plebis dit recht gekregen,
terwijl het plebiscitum Atinium (zie Atinia (lex)) dit zittingsrecht
ook tot de volkstribunen uitbreidde. Sedert Sulla (zie Corneliae
leges van 81, aan het slot) werden ook de quaestoren in den senaat
toegelaten. Recht van zitting had ook de flamen Dialis. Sulla hief de
lectio senatus geheel op door de bepaling, dat jaarlijks 20 quaestoren
moesten gekozen worden, die in den senaat zitting zouden nemen en
houden. Met het herstel der censuur (70) kwam ook de lectio senatus
terug, en terstond werd een aantal onwaardigen van de lijst geschrapt
(senatu movere, eiicere). P. Clodius Pulcher zocht in 58 dit recht
van uitstooting te beperken (zie Clodiae leges no. 4). Wat het getal
betreft, schijnt de normale sterkte steeds op 300 te zijn gebleven,
totdat Sulla het aantal op 600 bracht (zie Corneliae leges van 81
aan het slot). Zeker echter is het, dat de vergadering nooit door
zooveel leden werd bijgewoond. De drukst bezochte senaatsvergadering
(senatus frequentissimus) tijdens de republiek, waarvan wij kennis
dragen en waarin Cicero's terugroeping uit de ballingschap ter tafel
werd gebracht, telde 417 leden. Natuurlijk waren er altijd een aantal
senatoren in dienst van den staat afwezig als stadhouders, legaten,
enz. Caesar bracht het getal op 900, Antonius op 1000, welk getal later
door Augustus op 600 werd teruggebracht. De werkkring van den senaat
omvatte wel in het algemeen alles wat in het belang van den staat
was, doch er waren vooral drie zaken, waarin de senaat zelfstandig
handelde: de eeredienst, het finantiewezen en de buitenlandsche
aangelegenheden. Onder het keizerrijk veranderde de toestand. De
volksvergadering hield op te bestaan en hare rechten gingen over op den
senaat; bovendien werd de senaat gerechtshof bij belangrijke politieke
processen tegen hooggeplaatste personen; doch naarmate de absolute
macht der keizers toenam, moest de beteekenis van den senaat lager
zinken. Vóór Augustus was er geen maatstaf van vermogen vastgesteld
voor de waardigheid van senator. Augustus stelde een census senatorius
van 1 millioen sestertiën vast.--De zittingen moesten gehouden worden
in een templum (z. a.); de voornaamste plaats was de curia Hostilia
aan het forum. Wanneer overwinnende veldheeren hunne aanvraag om
een triumftocht aan den senaat voordroegen, geschiedde dit in den
Bellona-tempel, buiten de stad. Ook tal van andere vergaderplaatsen
worden genoemd, als: de tempel der Eer, der Trouw, der Eendracht,
die van Jupiter Capitolinus, van Jupiter Stator (waar Cicero zijne
rede tegen Catilina uitsprak), de curia Pompei, het theatrum Pompei
(waar Caesar werd omgebracht) enz. In enkele gevallen ook kwam de
senaat onder den blooten hemel, sub divo, bijeen, b. v. wanneer het
prodigium gemeld werd, bovem locutam esse. De zittingen waren wel niet
voor het publiek toegankelijk, doch de deuren van het gebouw bleven
geopend en in de zaal waren ook scribae, herauten en dgl. aanwezig,
tenzij bij eene geheime zitting. Het recht om den senaat bijeen te
roepen (cogere, vocare senatum) viel niet samen met het recht om hem
te leiden (habere, consulere senatum, agere cum patribus, referre
ad senatum) en senaatsbesluiten te maken. Beide rechten waren deel
van het imperium; maar in de 3de eeuw is het ius agendi cum patribus
ook aan de volkstribunen gegeven, niet echter het recht den senaat
bijeen te roepen. De overheidspersoon, die den senaat bijeengeroepen
had, gewoonlijk de consul, die de maandbeurt had, bij afwezigheid
van beide consuls de praetor urbanus, bracht de aan de orde zijnde
punten ter tafel (dit heet relatio) met de formule: quod bonum faustum
felix fortunatumque sit populo Romano Quiritium. Referimus ad vos,
patres conscripti, enz. Na de zaak te hebben ingeleid, vroeg hij:
de ea re quid fieri placet? en noodigde dan de senatoren, quibus ius
sententiae dicendae erat, in bepaalde volgorde (die echter niet in
alle tijden dezelfde is geweest) uit, hunne meening te zeggen, op deze
wijze: quid censes, M. Tulli? Allen waren verplicht te antwoorden,
en de eerst gevraagde senator moest omtrent het aan de orde zijnde
onderwerp een voorstel doen. Daartoe stond hij op en hield een rede
(stans sententiam dicebat). Zijn conclusie leidde hij in met censeo
of decerno of mihi placet. Hij, die daarop gevraagd werd, kon met
het gedane voorstel (sententia) instemmen, of een ander voorstel
doen. Hij kon echter ook zoolang sproken als hij verkoos en kon
ook, als hij over de voorgestelde zaak had uitgesproken, over elke
andere zaak het woord voeren: men denke aan Cato's praeterea censeo
Carthaginem esse delendam. Daar een senaatsbesluit vóór zonsondergang
behoorde genomen te zijn, werd dit middel wel eens gebezigd om het
nemen van een besluit te verhinderen (diem dicendo consumere). De
ambtenaren werden niet naar de rij af gevraagd, maar allen hadden
het recht het woord te nemen, wanneer het hun behaagde. Na afloop
van de discussies rangschikt de voorzitter de verschillende adviezen
(pronuntiabat sententias) en liet dan daarover één voor één stemmen
(discessio z. a.). Zie verder pedarii. Was nu de agenda afgehandeld,
dan konden de andere ambtenaren, die het ius relationis hadden, de
leiding overnemen, maar bepaalden zich dan gewoonlijk bij zaken, die
tot hun werkkring behoorden (referre de singulis rebus). Het recht om
den algemeenen politieken toestand ter sprake te brengen (referre de
republica) kwam alleen toe aan dengene, die den senaat bijeengeroepen
had. Deze had ook het recht van intercessio tegen iederen ambtenaar,
die de leiding van hem overgenomen had, ook tegen de volkstribunen,
die van het ius referendi het meest gebruik maakten. De grond van
dit recht van intercessio was deze, dat de magistraat, die de leiding
overnam, alienis auspiciis handelde.

Senatus auctoritas, senatus consultum. Een rechtsgeldig senaatsbesluit
heet senatus consultum. Het werd op schrift gebracht door den
voorzitter, die hierbij bijgestaan werd door eenige senatoren, qui
scribendo adfuerunt. Werd een besluit door intercessio getroffen,
dan heette het senatus auctoritas; het werd, hoewel het niet
voor uitvoering vatbaar was, toch opgeteekend. De intercessio kon
uitgeoefend worden door magistraatspersonen, qui eadem potestate qua
ii qui senatus consultum facere vellent, maioreve essent, en door de
tribuni plebis. Z. ook senatus aan het einde. Een senatus consultum
tacitum is een besluit, in eene geheime zitting genomen. Omtrent
de senatus auctoritas, vereischt voor wetsvoorstellen in de
com. centuriata zie men patres.

Senatus consultum ultimum was de uiterste maatregel, waartoe de
senaat overging, wanneer de staat door binnenlandsche onlusten of een
buitenlandschen vijand naar zijn meening in gevaar verkeerde. Het
was een uitnoodiging aan de in het besluit genoemde ambtenaren,
in den vorm videant consules, (enz.) ne quid respublica detrimenti
capiat. Zij verzocht hen, op eigen gezag alle naar omstandigheden
noodige maatregelen te nemen, die in hun bevoegdheid lagen, zooals
vormen van een leger met buitengewone lichtingen, bevelen uitvaardigen
aan burgers en bondgenooten, met geweld de rust herstellen, enz. Zie
ook hostis iudicatio.

Senatus municipalis. In de rom. municipia had men een gemeenteraad,
senatus genoemd, wiens leden decuriones heeten en die ook wel ordo
decurionum wordt genoemd. In den regel bestond hij uit 100 leden.

Seneca, familienaam, zie Annaei.

Senecio, familienaam, zie Herennii.

Senogallia = Sena Gallica.

Senones, Senones, machtige gallische volksstam aan de Sequana
(Seine) in het latere Isle de France en Champagne. Hunne hoofdstad
was Agedincum (Sens in Champagne). Een gedeelte van dit volk trok ±
400 de Alpen over naar Italië en stichtte daar aan de Adriatische zee
de stad Sena, gewoonlijk Gallica bijgenaamd. Het waren deze Galliërs,
die in 390 de Romeinen aan den Allia versloegen en het Capitool
belegerden. In 283 werden zij door den consul P. Cornelius Dolabella
Maximus verslagen en zoo goed als vernietigd. Z. Ager Gallicus.

Sentia Aelia (lex), zie Aelia Sentia (lex).

Sentii. 1) C. Sentius overwon in 89 als praetor de Thraciërs, na
eerst zelf door hen te zijn verslagen.--2) C. Sentius Saturninus,
vriend van den jongen Sex. Pompeius, consul in 29, toonde zich uiterst
gestreng tegen afpersingen en ambitus. In 7 werd hij stadhouder van
Syria en hield toen den census in Iudaea, later (4 en 5 n. C.) was
hij legaat van Augustus in Germania.--3) C. Sentius Saturninus, een
zoon van no. 2, consul in de eerste helft van het jaar 4 na C., zie
Aelia Sentia (lex). In de tweede helft van ditzelfde jaar vindt men
als consul suffectus Cn. Sentius Saturninus, die in 19 na C. legaat
in Syria was.--4) Sentius Augurinus, een vriend van Plinius minor.

Sentinum, Sentinon, versterkte stad in Umbria aan den Aesis. Hier
versloegen in 295 de Romeinen de vereenigde Samnieten, Galliërs
en Etruscers. Consuls waren toen Q. Fabius Maximus Rullianus (zie
Fabii no. 14) en P. Decius Mus, die volgens het verhaal zich ten
doode wijdde.

Sepias, Sepias, Z.O. punt van het thessalische landschap Magnesia.

Sepinum = Saepinum.

Seplasia, eene straat te Capua, met parfumeriewinkels.

Sepphoris, Sepphoris = Diocaesarea.

Septem aquae, "de 7 meren", landstreek bij Reate in het sabijnsche
land.

Septempeda, Septempeda, rom. municipium in het N. van Picenum, op de
grens van Umbria.

Septemviri epulones, zie epulones.

Septentrio, Aparktias, de Noordenwind, zie Windstreken.

Septimii, rom. geslacht, waarvan in Cicero's tijd en later eenige
leden voorkomen, echter niet belangrijk genoeg voor afzonderlijke
vermelding. Aan het einde van de 2de eeuw na C. komt een dichter
Septimius Serenus voor. Zie ook Dictys no. 2.

Septimius Geta, rom. keizer, zie Geta.

Septimius Severus, rom. keizer, zie Severi.

Septimontium, het zeven-heuvelenfeest, jaarlijks in Dec. te Rome
gevierd, oorspronkelijk alleen door dat gedeelte van de bevolking,
dat het Septimontium (zie Roma) vormde.

Septizonium, paleis (z. echter ook Nympheum) door keizer Septimius
Severus aan de Z.O. zijde van den Palatinus opgericht. Het had drie
verdiepingen kolonnades, elke voorzien van eene kroonlijst, die op
de via Appia uitzagen. Paus Sixtus V liet het gebouw afbreken om aan
de zuilen een andere bestemming te geven. Ook keizer Titus had een
dergelijk gebouw laten oprichten.

Septa = saepta, zie ovile.

Septuaginta, hoi hebdomekonta, worden bij verkorting de 72 Joden
genoemd, die volgens het verhaal op last van Ptolemaeus Philadelphus
te Alexandrië het O.T. in het Grieksch hebben vertaald. Deze vertaling
was in de Hellenistisch-Joodsche en in den Oud-Christelijke wereld
algemeen in gebruik. De schrijvers van het Nieuwe Testament citeeren
deze uitgave, nooit den Hebreeuwschen bijbel. De taal is de Koine,
maar met belangrijke afwijkingen; men zou dit het Joden-Grieksch
kunnen noemen.

Septunx = 7/12 as. Een muntstuk van deze waarde bestond niet.

Sequana, rivier in Gallia, thans Seine.

Sequani, keltisch volk, een der hoofdstammen van Gallia
Transalpina, aan de Westzijde van het Juragebergte, vijanden van de
Aeduërs. Hoofdstad: Vesontio (Besançon).

Serapeum, Serapeion, Serapis-tempel. Beroemd was vooral het Serapeum
te Alexandrië in Aegypte, met een aanzienlijke bibliotheek, dat in
379 n. C. door Theophilus van Alexandria vernietigd werd.

Serapion, Serapion, 1) van Alexandrië, stichter eener empirische
geneeskundige school, omstreeks 220.--2) van Antiochië, beroemd
wiskundige en aardrijkskundige, waarschijnlijk tijdgenoot van
Eratosthenes no. 2.

Serapis, Sarapis, een god, wiens beeld door Ptolemaeus I naar
aanleiding van een droomgezicht uit Sinope gehaald werd en wiens
eeredienst hij in Aegypte invoerde. Hij werd beschouwd als eene
vereeniging van Osiris en Apis, als een god der afgestorven zielen,
heer van gezondheid en ziekte. Zijn dienst vond ook ingang bij de
Grieken en Rom., die hem met Zeus, Hades of Asclepius vereenzelvigden.

Serbouis lacus, Serbonis limne, een langgestrekt, ondiep zoutmeer ten
O. van Aegypte langs de kust, in Casiotis. Daarvóór lag de Casius mons
(z. Casius no. 1), en ten W. Pelusium, de grensvesting van Aegypte.

Serdica, Serdike, aanzienlijke stad in het N.O. van Thracia, nabij
de grenzen van Moesia en Dardania, in de bergstreek, waar de Scomius
zich van den Haemus afscheidt. Tgw. Sophia. Sedert Diocletianus
behoorde dit gedeelte van Thracia, als Dacia mediterranea, tot de
Praefectura Illyricum. Attila verwoestte de plaats, die echter weder
werd opgebouwd.

Serenus Sammonicus (Q.), geleerde onder de regeering van Septimius
Severus en Caracalla, die een groote bibliotheek had; op last van
den laatstgenoemde werd hij ter dood gebracht. Zijn zoon, die den
zelfden naam droeg, schreef als leek een receptenboek in hexameters,
dat tot de lievelingslektuur van Alexander Severus behoorde, en nog
in de middeleeuwen veel werd gelezen.

Seres, bewoners van Serica (z. a.).

Sergestus, een van de tochtgenooten van Aeneas, door de rom. Sergii
als hun stamvader beschouwd.

Sergii, aanzienlijk patricisch geslacht. 1) L. Sergius Fidenas,
consul in 437, verwierf zich zijn cognomen door zijne zegepraal
op de Fidenaten en Vejenten.--2) M. Sergius, krijgstribuun in 205,
ging met zijn ambtgenoot P. Matienus de schandelijke roofzucht der
rom. bezetting te Locri Epizephyrii te keer en werd hiervoor door
den rom. propraetor Q. Pleminius onder allerlei martelingen ter dood
gebracht.--3) M. Sergius Silus, overgrootvader van no. 5, onderscheidde
zich door moed in den tweeden punischen oorlog.--4) M. Sergius Silus,
zoon van no. 3, was onder Aemilius Paullus bevelhebber der ruiterij in
den oorlog tegen Perseus.--5) L. Sergius Catilina, achterkleinzoon van
no. 3, toonde van jongs af een diep bedorven karakter. Hij bezat groote
geestesgaven en was merkwaardig gehard tegen ontbering en inspanning,
doch paarde daaraan een zeldzame gave van verleiding tot het kwade. Hij
was een van Sulla's handlangers geweest bij de proscripties (zie
Gratidii no. 3), werd in 77 quaestor, in 68 praetor en wilde in 65
naar het consulaat dingen, doch zag zich hierin verhinderd door eene
aanklacht wegens afpersingen. Toen smeedde hij eene samenzwering,
die echter door zijn eigen ongeduld mislukte. Toen hij in 64 niet tot
consul verkozen was, beraamde hij een tweede complot met een groot
aantal Rom. van aanzienlijken huize, voor een deel even berooid en
in schulden gedompeld als hij zelf. Het doel was niets minder, dan
de tegenstanders, den consul M. Tullius Cicero in de eerste plaats,
om te brengen, Rome op verschillende punten in brand te steken en
Italië en de provinciën onder elkander te verdeelen. Er waren te Rome
en elders duizenden onder het volk, die niets te verliezen hadden en
bij oproer en omwenteling althans de kans hadden iets te winnen. De
onbedachtzaamheid van een der samenzweerders was oorzaak, dat het plan
nog tijdig Cicero ter oore kwam, die hierop door zijne waakzaamheid
de uitvoering er van voorkwam (63) en Catilina noodzaakte, Rome te
verlaten en zich naar het leger te begeven, dat hij in het N. van
Etruria in de bergen bij Faesulae verzameld had. Eenige hoofden der
samenzwering bleven echter te Rome, en knoopten onderhandelingen aan
met een gezantschap der Allobrogen, die juist te Rome waren om den
senaat de grieven van hun volk kenbaar te maken. De brieven, die zij
den gezanten medegaven, werden echter door Cicero onderschept, waarop
de saamgezworenen in hechtenis werden genomen en, overeenkomstig het
gevoelen van de meerderheid van den senaat, doch tegen Caesars raad, in
den kerker door worging ter dood gebracht. Catilina zelf sneuvelde kort
daarop na dapperen strijd in een slag bij Pistoria tegen de troepen
van den legaat M. Petreius. De geheele loop der samenzwering is op
meesterlijke wijze door Sallustius te boek gesteld.--6) C. Sergius
Orata, een bekende lekkerbek en fijnproever, omstreeks het jaar 100.

Serica, Serike, het land der Seres, Seres, en der Sinae, Sinai,
China. Het land der Sinae ligt ten Zuiden van Serica, en grenst aan
den Sinus Magnus (de Zuid-Chineesche zee) en aan India trans Gangem;
het is dus Zuid-China, terwijl Serica het binnenland en het Noorden
van China (Mongolië en Mandschoerije) inneemt. Bij de ouden was het
volk der Chineezen slechts bij naam uit de verhalen van oostersche
kooplieden bekend. Zij hadden den naam, een zacht en goedaardig volk
te zijn, dat echter den omgang met andere volken vermeed en niet
gemakkelijk vreemden toeliet. Ammianus Marcellinus (390 na C.) had
ook van den chineeschen muur gehoord. Ook wist men, dat Serica het
vaderland was der zijdewormen; vandaar sericum = zijde. Zijden stoffen,
vestes sericae, waren onder het keizerrijk ook te Rome niet onbekend.

Seriphus, Seriphos, een klein eiland, tot de groep der Cycladen
behoorende, rotsig en onvruchtbaar, maar rijk aan metalen, o. a. ijzer
en magneet. Hier laat de mythe de kist aanspoelen, waarin Danaë was
opgesloten (zie Acrisius en Perseus en Dictys no. 1). Later vestigde
zich op S. eene ionische kolonie. In den perzischen oorlog weigerde
S. den Perzen schatting te betalen. Onder de rom. keizers werd het
een verbanningsoord. Aristoteles vermeldt het bestaan van kikvorschen
die niet kwaakten; vandaar Seriphios batrachos = een stomme, iemand
die niet spreekt.

Sermyle, Sermyle, stad op de chalcidische landtong Sithonia.

Serranus, familienaam in de gens Atilia (Atilii no. 7-9).

Serrati, z. Bigati.

Serrium, Serreion, kaap en kasteel op de thracische kust, tegenover
het eil. Samothrace.

Sertorius (Q.), geb. te Nursia in het sabijnsche land, had zich
eerst op de studie van recht en redekunst toegelegd, diende als
soldaat onder Marius in den strijd tegen de Cimbren en Teutonen
(105-102) en vervolgens in Hispania onder T. Didius (97) als
krijgstribuun. Als quaestor in Gallia Cisalpina onderscheidde hij zich
in 91 door onvermoeiden ijver en in den marsischen oorlog door moed en
krijgstalent, en verloor op het slagveld een oog. In den burgeroorlog
was hij de partij van Marius toegedaan, en als praetor zelfs aanvoerder
van een der vier legers, die in 87 Rome bestormden. Hij verafschuwde
echter uit den grond van zijn hart de wreedheden, door Marius en
Cinna bedreven. Na den dood van deze beiden wanhoopte Sertorius aan
de verdere verdediging van Italië en Rome tegen Sulla en begaf hij
zich naar Hispania Citerior (83), welk gewest hem als praetor door
het lot was toegewezen. Sulla zond hem den proconsul C. Annius Luscus
achterna. Wel verdedigde een legaat van Sertorius, Iulius Salinator,
met moed den toegang tot de Pyrenaeën, doch na diens vermoording
zag Sertorius zich genoodzaakt voor Luscus te wijken en zocht in
Mauretania een toevluchtsoord. Van daar verdreven doolde hij op zee
rond, doch Luscus versloeg zijne vloot. Andermaal in Mauretania geland,
was hij gelukkiger (hij veroverde o. a. Tingis (Tanger)), totdat
een gezantschap der Lusitaniërs, die in opstand waren tegen Rome,
hem het bevel over hunne strijdkrachten kwam aanbieden. Toen begon
Sertorius een guerilla; van alle zijden stroomden hem hispanische
troepen toe, leger op leger der Rom. werd verslagen, de opstand
breidde zich voortdurend uit, en Q. Caecilius Metellus Pius (Caecilii
no. 17) kon dien niet meester worden. Doch ook Pompeius die in 76
met een leger ter ondersteuning van Metellus naar Hispania trok,
kon evenmin Sertorius verslaan, en stelde toen een prijs op diens
hoofd. Niet om dit bloedgeld te verdienen, maar alleen uit naijver
en trotschheid smeedde een der onderbevelhebbers van Sertorius, de
optimaat M. Perperna, die het niet kon dulden aan een man van nederige
afkomst te moeten gehoorzamen, een complot, en S. werd in 72 op een
gastmaal vermoord. Hiermede was ook de kracht van den oorlog gebroken.

Servare de caelo = signa observare de caelo. Deze uitdrukking
wordt in het bijzonder gebezigd voor het nemen van auspiciën met
de bedoeling de comitiën te storen. Bij de signa impetrativa kon
men twee wegen inslaan; men kon in het algemeen een teeken van de
goden vragen; men kon echter ook een bepaald teeken vragen en de
overige veronachtzamen. Wie dus bepaald een goedkeurend teeken afbad,
had slechts te wachten totdat hij zulk een teeken zag en had met de
overige, die hij niet gevraagd had, niets te maken. Maar evenzoo kon
men ook om een storend teeken vragen. Al wat naar onweder zweemde,
een verwijderd gerommel, dat voor donder kon doorgaan, een schijn
van weerlicht, kon te baat genomen worden om de comitiën te storen,
en reeds de aankondiging van een overheidspersoon, se servaturum de
caelo esse werd als storing beschouwd. De voorzitter had echter het
recht, een ambtenaar van minderen rang te verbieden, obnuntiatio aan
te wenden. Hij deed dit geregeld door aan de oproeping ter vergadering
toe te voegen: ne quis magistratus minor de caelo servare velit. De
leges Aelia et Fufia (± 156) regelden de obnuntiatio. Waarschijnlijk
bepaalde de lex Aelia, dat zoodanige storing niet slechts door hoogere
overheden tegenover lagere, maar ook door overheden van gelijken rang
tegenover elkander zou mogen geschieden (zelfs hadden de praetoren
als collegae minores de obnuntiatio tegenover de consuls) en door de
volkstribunen tegenover alle. Het belangrijke dezer wet lag vooral
hierin, dat nu ook volkstribunen elkander in het doordrijven van
wetten konden belemmeren; want de wet verklaarde uitdrukkelijk de
bovengenoemde verklaring voor eene afdoende obnuntiatio, waaraan
onmiddellijk gehoor moest worden gegeven. Ook waren nu de concilia
plebis aan de obnuntiatio onderworpen. De lex Fufia bevestigde de
lex Aelia en stelde strafbepalingen vast voor het aanwenden der
obnuntiatio op dagen voor kiescomitiën bepaald. De lex Clodia (58)
hief de bovengenoemde wetten voor de wetgevende comitiën op, doch werd,
daar Clodius de obnuntiatio in den wind had geslagen, door velen niet
als geldig erkend, hetgeen schromelijke verwarringen veroorzaakte.

Servi, z. servitus.

Servilia (lex) agraria, van den volkstribuun P. Servilius Rullus
(63). Zie onder Agrariae leges.

Servilia (lex) de repetundis, van den volkstribuun C. Servilius
Glaucia (zie Servilii no. 23). De wet is gemaakt kort voor 111. Ze
beoogde een verscherping van de procedure bij crimen repetundarum
en een nadere uitwerking van de lex iudiciaria van C. Sempronius
Gracchus. O. a. verwierf volgens deze wet een Latinus, die
een rom. burger met goeden uitslag van afpersingen aanklaagde,
zelf het rom. burgerrecht. Ook werd door deze wet de ampliatio
(z. a.) afgeschaft en vervangen door de comperendinatio.

Servilia (lex) iudiciaria van den consul Q. Servilius Caepio van 106
(Servilii no. 15), waarbij de iudicia tusschen senatoren en ridders
in gelijke verhouding werden verdeeld.

Servilii, oud geslacht, uit Alba Longa afkomstig. 1) P. Servilius
Priscus Structus, consul in 495.--2) Sp. Serv. Priscus Structus,
consul in 476.--3) C. Serv. Structus Ahala, magister equitum van
den dictator L. Quinctius Cincinnatus (439), doodde Sp. Maelius,
die weigerde voor den dictator te verschijnen. Later moest
hij hiervoor in ballingschap gaan. Zie Maelii no. 1 en 2.--4)
Q. Serv. Priscus Structus veroverde in 435 als dictator Fidenae,
waarnaar hij den bijnaam Fidenas kreeg. In 418 was hij opnieuw
dictator en overwon toen de Aequers.--5) C. Serv. Structus Axilla
was drie jaren achtereen consulairtribuun, 419-417. In 418 was
hij magister equitum van no. 4.--6) C. Serv. Structus Ahala, in
408 mag. eq. van den dictator P. Cornelius Rutilus Cossus, was een
hevig tegenstander der volkstribunen.--7) Q. Serv. Ahala, dictator
in 360, versloeg de Galliërs, die voor Rome waren verschenen.--8)
P. Serv. Geminus, consul in 252 en 248, streed, volgens een niet geheel
betrouwbaar bericht, voorspoedig op Sicilia tegen de Carthagers. Hij
en zijn tweelingbroeder Q. geleken zoo sprekend op elkander, dat zij
bijna niet te onderscheiden waren. Hieruit ontstond de familienaam
Geminus.--9) Cn. Serv. Geminus, consul in 217, sneuvelde in 216 bij
Cannae.--10) C. Serv. (Geminus), volkstribuun in 209, consul in 203,
bevrijdde zijn vader, die in 218 bij het stichten eener kolonie door
de Bojers krijgsgevangen was gemaakt (zie Lutatii no. 3). In 202 was
hij dictator comitiorum habendorum causa.--11) M. Serv. Pulex Geminus,
consul in 202, een dapper krijgsman, voerde in 202 en 201 het bevel in
Etruria en streed in 181 tegen de Liguriërs.--12) Cn. Serv. Caepio
was consul in 203, tegelijk met no. 10.--13) Cn. Serv. Caepio,
consul in 169, had drie zoons, die het consulaat hebben bekleed. De
oudste ging door adoptie in de gens Fabia over, zie Fabii no. 19.--14)
Cn. Serv. Caepio, ook een zoon van no. 13, consul in 141, was in 125
een gestreng censor.--15) Q. Serv. Caepio, zoon van no. 14, consul
in 106 (zie lex Servilia iudiciaria), werd in 105 als proconsul door
de Cimbren bij Arausio verslagen. In 95 werd hij wegens wangedrag in
dien oorlog en onwettige plundering (men beschuldigde hem namelijk, de
tempelschatten van Tolosa (z. a.) verduisterd te hebben), aangeklaagd
en tot verbanning veroordeeld, terwijl zijne bezittingen verbeurd
verklaard en gerechtelijk verkocht werden. Z. Norbani no. 1.--16)
Q. Serv. Caepio, derde zoon van no. 13, consul in 140, verbrak
het verdrag, dat zijn broeder Q. Fabius Maximus Servilianus (Fabii
no. 19) met de Lusitaniërs gesloten had, en bewerkte dat Viriathus
door sluipmoord werd omgebracht.--17) Q. Serv. Caepio, kleinzoon van
no. 16, was een heftig tegenstander van L. Appuleius Saturninus (100),
en ook van M. Livius Drusus (91), toen deze den ridderstand de iudicia
poogde te ontrukken. In den marsischen oorlog lokte Pompaedius Silo
hem in eene hinderlaag, waar hij sneuvelde.--18) Q. Serv. Caepio,
zoon van no. 17, stierf nog jong in Asia. Hij nam zijn zusterszoon
M. Iunius Brutus (Iunii no. 9) als zoon aan, die hiernaar soms
Q. Caepio Brutus wordt genoemd.--19) Servilia, dochter van no. 17,
was gehuwd met M. Iunius Brutus, den vader van Caesars moordenaar. Zij
was eene stiefzuster van Cato van Utica, en stond bekend als eene
zeer schrandere, ontwikkelde vrouw, wier invloed in staatszaken
niet gering was. Eene zuster van haar was gehuwd met L. Licinius
Lucullus.--20) P. Serv. Vatia, consul in 79, tuchtigde in 78 en 77
de cilicische en lycische zeeroovers op eene nadrukkelijke wijze,
drong vervolgens in den Taurus door, beoorloogde de Isauriërs (76)
en verwierf zoo den bijnaam Isauricus.--21) P. Serv. Vatia Isauricus,
zoon van no. 20, in 48 Caesars medeconsul, een zachtzinnig man,
sloot zich na Caesars dood bij Cicero aan tegen Antonius.--22)
P. Serv. Casca, volkstribuun in 43, bracht aan Caesar den eersten
dolkstoot toe en werd daarbij zelf door Caesar met een schrijfstift
aan de hand gewond. Zijn broeder C. Serv. Casca, behoorde wel tot
de saamgezworenen, doch niet rechtstreeks tot de moordenaars.--23)
C. Serv. Glaucia, tribunus plebis kort voor 111 (z. Servilia (lex)
de repetundis), praetor in 100, een slecht, beginselloos mensch,
zeer geslepen, bevorderde de plannen van Marius en Saturninus en
werd met Saturninus om het leven gebracht.--24) P. Serv. Globulus,
vriend van Cicero, volkstribuun (66) en later praetor in Asia.--25)
P. Serv. Rullus, volkstribuun in 63; zie onder Agrariae (leges):
lex Servilia agraria.

Servitus, 1) servituut, in den regel zakelijke rechten, die men op
eens anders grond of erf heeft en waarvoor zoodanig erf dienstbaar
is. Men onderscheidde ze in servitutes praediorum rusticorum, die op
landerijen rustten, en servitutes praediorum urbanorum, op gebouwde
eigendommen. Tot de eerste, die res mancipi (z. a.) zijn, behoorden:
actus, het recht om vee over eens anders land te drijven, iter, het
recht te voet of op een rijdier over eens anders grond te gaan, via,
er met een voertuig over te rijden, aquaeductus, het recht om over
vreemden grond water te leiden. Het servituut van via sloot dat van
actus en iter in, bij via was een bepaalde rijweg aangewezen. Onder
de tweede soort worden o. a. vermeld: ius tigni immittendi, het recht
om balken in 's buurmans muren te leggen, ius proiiciendi, het recht
om een bovenbouw over eens anders grond te laten uitspringen, ius
stillicidii en fluminis, het recht van afvoer van regen- en ander
water, ius luminum, het recht om licht te ontvangen zonder dat de
buurman dit mag betimmeren. Servitutes personarum zijn diensten
waartoe een bepaald persoon krachtens overeenkomst is verplicht.--2)
toestand van slavernij. Volgens het rom. recht is diegene slaaf, qui
iustam servitutem servit. Hij was wel een mensch, doch geen persoon,
slechts eene res, die zijn meester toebehoort. Men werd slaaf door
geboorte of door verlies zijner vrijheid, in het laatste geval door
krijgsgevangenschap of door de capitis deminutio maxima (vgl. verna,
ius postliminii en capitis deminutio). De eigenaar was onbeperkt
heer en meester over zijne slaven; slechts kon eene al te wreede
behandeling door de censoren bestraft worden; onder de keizers kwam
hierin verandering. Vrijverklaring heette manumissio (z. a). Servi
publici waren slaven in dienst van den staat. Zie ook Douleia.--3)
servitus poenae, eerst onder de keizers in zwang gekomen voor personae
humiles, die veroordeeld werden ad opus publicum, tot dwangarbeid
bij openbare werken, ad metalla, tot dwangarbeid, in de mijnen,
steengroeven en dgl., ad bestias, om in het amphitheater tegen de
wilde dieren te vechten.

Servius, 1) rom. vóórnaam, vooral in de gens Sulpicia voorkomende,
zoodat men wel eens Servii = Sulpicii gebruikt vindt.--2)
Servius Clodius (Claudius), romeinsch ridder, een man van groote
geleerdheid; hij was een ijverig taalkundige en maakte vooral studie
van Plautus. Hij bezat een uitgebreide bibliotheek, die na zijn
dood door zijn bloedverwant L. Papirius Paetus (Papirii no. 14)
aan Cicero ten geschenke werd gegeven. Hij was een schoonzoon
van L. Aelius Stilo Praeconinus (Aelii no. 7).--3) Servius Maurus
Honoratus, taalgeleerde op het einde der 4de eeuw na C., gaf te Rome
onderwijs in grammatica en rhetorica en heeft ons o. a. een uitvoerigen
commentaar op Vergilius nagelaten, met een schat van oudheidkundige en
mythologische ophelderingen en tal van fragmenten uit thans verloren
geschriften van verschillende schrijvers.

Servius Tullius, zesde koning van Rome. Volgens de overlevering was hij
de zoon eener slavin Ocrisia, eene krijgsgevangene uit de latijnsche
stad Corniculum, en was hij in het paleis van Tarquinius Priscus te
Rome geboren. Eens zagen Tarq. en diens gemalin Tanaquil het hoofd
van den slapenden knaap door een stralenden lichtkrans omgeven en
daarop namen zij hem als kind aan. Hij wies op als een edel jongeling,
de lieveling van goden en menschen, hij huwde 's konings dochter en
werd na diens dood door het overleg van Tanaquil zijn opvolger. In
een nog bewaard fragment eener redevoering van keizer Claudius wordt
een ander verhaal medegedeeld, uit etrurische bron geput. Onder de
regeering van Tarquinius Priscus zou een Etruscer, met name Mastarna,
een aanhanger van Caeles Vibenna, met eene schaar uitgewekenen naar
Rome zijn gekomen en zich op den Caelischen berg hebben neergezet
en vervolgens zijn naam tegen dien van Servius Tullius verwisseld
hebben.--Na zijne troonsbeklimming trad S. T. spoedig als hervormer
op. Vooreerst trok hij drie heuvels binnen den kring der stad,
n.l. den Quirinalis, den Esquilinus en den Viminalis, en omringde nu
het geheel door een kolossalen muur. Wat in verschillende deelen van
Rome nog over is van den zoogenaamden agger Servii Tullii behoort
tot twee bouwperioden; de oudste muurbrokken zijn waarschijnlijk
uit de 6de eeuw, de jongere gedeelten uit den tijd der samnietische
oorlogen. Hij verdeelde vervolgens het terrein binnen de stad in 4
wijken of tribus (z. a.) en het omliggende gebied in een zeker aantal
regiones, ook meestal tribus (rusticae) genoemd. Ten tweede bracht hij
een verbond tot stand tusschen Rome en Latium, met een bondsheiligdom,
den Diana-tempel op den Aventinus. Ten derde maakte hij eene nieuwe
indeeling van het volk, op timocratisch beginsel berustende, in
klassen en centuriën (zie centuria), zonder dat daarbij op afkomst
werd gelet. Zoo ontstonden de comitia centuriata. De patriciërs waren
den hervormingsgezinden koning moede, die al te zeer naar de zijde
der plebejers overhelde. Er vormde zich eene samenzwering, aan welker
hoofd 's konings schoonzoon L. Tarquinius stond, en S. T. werd na eene
43-jarige regeering (578-535) vermoord. Zoo luidt de overlevering;
in hoeverre in deze verhalen waarheid schuilt, is niet meer na te gaan.

Sesamus, stad in Paphlagonia, zie Amastris no. 2.

Sesos(tr)is, Sesos(tr)is, naam, door de Grieken aan Ramses II
(z. a.) gegeven.

Sessa Aurunca = Suessa Aurunca.

Sestertius, voor Semistertius, derdehalf = 2 1/2 as, de meest
algemeene zilvermunt en de algemeene rekenmunt bij de Rom. In het
schrijven werd hij aangeduid door LLS (libra libra semis), later IIS
of HS. Het dwarsstreepje is slechts een verbindingsstreepje. Bij de
munthervorming in 217 (zie as) werd de waarde van den sestertius op 4
as bepaald. Eigenlijk is sestertius een adjectief en is de volledige
naam nummus sestertius; vandaar wordt ook meermalen alleen het woord
nummus gebezigd. Eene som van 1000 sestertiën, mille sestertium
(= sestertiorum) werd kortweg sestertium geheeten, waaruit zich
een nieuw onzijdig substantief vormde, d.v. decem sestertia = 10000
sestertiën. Bij de veelvouden van 100000 echter bleef sestertium als
onverbuigbaar woord staan met een multiplicatief telwoord. Zoo is
dan b.v. eene som van quingenti sestertii = 500 sestertiën, quingenta
sestertia = 500 × 1000 sestertiën, quinquies sestertium = 5 × 100000
sestertiën. Wanneer echter geldsommen geschreven worden met cijfers en
het teeken HS (dat voor al de drie beteekenissen geldt), moet men uit
den zin de bedoeling afleiden. Een liggend streepje boven de cijfers
b.v. CC duidt aan, dat men het getal met 1000 moet vermenigvuldigen;
staan de cijfers tusschen drie streepjes (twee staande rechts en links,
en één liggend van boven, b.v. |CC|), dan worden honderdduizenden
bedoeld. Die streepjes worden echter niet altijd geschreven.

Sestii = Sextii.

Sestinum, stad in het umbrische bergland, aan den N.O. kant der
Apennijnen.

Sestus, Sestos, stad op de thracische Chersonesus aan den Hellespont,
tegenover Abydus. Nabij deze plaatsen sloeg Xerxes eene schipbrug
over de zeeëngte. Te Sestus woonde Hero (zie Leander).

Sesubii = Esubii.

Setabis = Saetabis.

Setia, Setia, stad in Latium, ten Z.O. van Rome met belangrijken
wijnbouw. Het hoorde oorspronkelijk tot den latijnschen bond, kwam
later onder de Volscen, maar werd in 382 of 379 latijnsche kolonie.

Seuthes, Seuthes, 1) koning der odrysische Thraciërs, opvolger van
Sitalces.--2) zoon van Maesades, trachtte het gebied waaruit zijn
vader verdreven was, door de hulp der 10.000 Grieken onder Xenophon
te heroveren.

Severi. Vier rom. keizers hebben dezen naam gedragen. 1) L. Septimius
Severus, rom. keizer 193-211 na C., geb. te Leptis in Africa,
was onder Marcus Aurelius en Commodus achtereenvolgens stadhouder
in Gallia en Pannonia. Na den dood van Pertinax werd hij door zijne
legioenen te Carnuntum (aan den Donau) tot keizer uitgeroepen. Terstond
trok hij naar Rome op, waar zijn mededinger Didius Iulianus, die de
regeering van de praetorianen gekocht had, bij zijne nadering werd
vermoord. Hierop trok hij naar het O. op tegen zijn tweeden mededinger
Pescennius Niger, die bij Cyzicus, Nicaea en Issus verslagen werd
(194), en veroverde na een langdurig beleg Byzantium (196). De derde
mededinger was Clodius Albinus, veldheer in Britannia, die reeds op
marsch naar Italië was, maar bij Lugdunum (Lyon) verslagen en op
de vlucht gedood werd (197). Aldus meester van het rijk geworden,
zuiverde hij den rom. senaat, richtte eene nieuwe lijfwacht op (de
oude had hij reeds na den dood van Iulianus ontbonden), en voerde
een streng militair despotisme, eene soldatenregeering, in. Daarna
trok hij tegen de Parthen te velde, veroverde en vernietigde hunne
hoofdstad Ctesiphon (198) en keerde in 202 naar Rome terug, dat hij
met prachtige bouwwerken verfraaide, terwijl hij zich beijverde,
door een wijs en gematigd bestuur de herinnering aan zijne vroegere
gestrengheid uit te wissen. In 208 trok hij met zijn beide zoons
Caracalla en Geta naar Britannia, waar hij den bestaanden wal tegen de
Caledoniërs door een sterken muur verving (zie Britannia). Hij stierf
in 211 te Eboracum.--2) M. Aurelius Severus Alexander, geboren te
Arca Caesarea in Phoenicia, werd door zijn neef, keizer Heliogabalus
(z. a.), als zoon aangenomen, bij welke gelegenheid zijn eigenlijke
naam Alexianus in Alexander veranderd werd (221 n. C.). Spoedig echter
haalde de genegenheid van het leger hem den haat van den tyran op
den hals, die hem herhaaldelijk zocht te vermoorden, tot hij zelf
door de woedende soldaten werd omgebracht (222), waarop Alex. Sev.,
13 jaar oud, doch zorgvuldig onderwezen en opgevoed onder de leiding
zijner voortreffelijke moeder Julia Mammaea en zijner brave grootmoeder
Julia Maesa, door senaat, volk en leger als keizer werd erkend. Hij
verhoogde het aanzien en de macht van den senaat. Hij trachtte het
binnenlandsch beheer te verbeteren en de uitspattingen van den door
Heliogabalus ingevoerden syrischen eeredienst tegen te gaan, doch hij
wilde ook de verslapte krijgstucht herstellen, hetgeen oorzaak was, dat
zijn staatsdienaar Ulpianus in 228 voor zijne oogen werd vermoord. In
232 voerde hij oorlog tegen den nieuw-perzischen koning Artaxerxes I;
in 234 trok hij op tegen de Germanen, die over den Rijn stroopten,
doch hij werd in een soldatenoproer met zijne moeder vermoord, waarop
Maximinus tot keizer werd uitgeroepen.--3) Flavius Valerius Severus,
een Illyriër, werd in 305 na C. door Galerius tot Caesar benoemd en in
306 tot Augustus, doch in den strijd tegen Maxentius werd hij in 307
door zijne troepen verlaten en te Ravenna vermoord.--4) Libius Severus,
rom. keizer 461-465 na C., door Ricimer (z. a.) op den troon gezet.

Severi. 1) Cornelius Severus, episch dichter, vriend van Ovidius.--2)
Iulius Severus, generaal van keizer Hadrianus in den oorlog
tegen de Joden, die onder leiding van Bar-Kochba waren opgestaan
(132-134 n. C.), zie Hadrianus; later was hij stadhouder van Syria
Palaestina.--3) Sulpicius Severus, omstreeks 400 na C., een Christen,
schreef eene historia sacra van de schepping tot op zijn tijd.

Severiana (via), van Ostia over Antium naar Tarracina.

Severus mons, rots in het Sabijnsche land op de grenzen van Picenum.

Sevir of Sexvir, meest VIvir of IiiiiIvir geschreven, lid van een
college van 6 leden. 1) aanvoerder van de equites Romani equo publico,
in den keizertijd; ze worden voor een jaar benoemd; het eerst komen
ze voor tijdens keizer Augustus (2 v. C.).--2) lid van het bestuur
der Augustales in de municipiën; zie municipium.

Sevo mons = Saevo mons.

Sextans = 2 unciae = 1/6 as.

Sextarius, rom. maat, iets meer dan een halve liter, het 1/48 deel
eener amphora, het 1/16 van een congius.

Sextia (rogatio) van P. Sextius in 57, tot terugroeping van Cicero
uit de ballingschap, kwam niet in behandeling.

Sextii of Sestii, dezelfde naam, hoewel men soms de eene schrijfwijze
hoven de andere ziet voorgetrokken. 1) P. Sestius Capitolinus
(v. a. Capito) Vaticanus, consul in 452 (z. Menenia Sestia (lex)) en
in 451 een der decemviri legibus scribundis.--2) L. Sextius Sextinus
Lateranus, in 366 de eerste consul uit de plebs ten gevolge der
Lex Licinia Sextia, waartoe hij zelf had medegewerkt. Zie Licinii
no. 4.--3) C. Sextius Calvinus, consul in 124, voerde voorspoedig
oorlog in Gallia Transalpina en stichtte de badplaats Aquae Sextiae
(Aix).--4) T. Sextius diende van af 54 als legaat onder Caesar in
Gallia. Later ontnam hij in dienst van Octavianus, de provincie
Africa aan Q. Cornificius, die in den strijd sneuvelde (42). Na
den slag bij Philippi moest hij Numidia afstaan aan den legaat
van Octavianus, C. Fuficius Fango, maar veroverde het weer na den
Perusijnschen oorlog. In 40 gaf hij de provincie en zijn troepen
over aan Lepidus.--5) P. Sextius of Sestius, quaestor in 63, zuiverde
Campania van de Catilinarii, dwong den consul C. Antonius aan Catilina
slag te leveren, hetgeen Ant. evenwel door zijn legaat Petreius liet
doen, en schaarde zich als volkstribuun in 57 geheel aan de zijde van
Cicero. Door zijn vijand P. Clodius werd hij in 56 van geweldenarij en
omkooping aangeklaagd doch door Cicero verdedigd en vrijgepleit. Bij
het begin van den burgeroorlog volgde hij Pompeius en ging eerst later
tot Caesar over.--6) L. Sestius, zoon van no. 5, volgde na Caesar's
dood eerst de vanen van Brutus, doch werd niettemin in 23 door
Augustus tot consul suffectus benoemd. Aan hem is gericht Horatius'
ode I. 4.--7) Q. Sextius, een aanzienlijk Romein, een senatorszoon,
onder Augustus, om zijne eenvoudige levenswijze zeer geacht, stichtte
te Rome eene wijsgeerige school vermoedelijk op stoicijnsche en
pythagoreïsche beginselen. Hij schreef in het Grieksch. Ten onrechte
neemt men wel eens aan, dat een verzameling spreuken van een zekeren
Sextus, die later in het Latijn vertaald is, maar waarvan het origineel
in 1880 teruggevonden is, van hem afkomstig is. Dit is het werk van
een Christen uit de 2de of 3de eeuw. Na Sextius trad zijn zoon als
hoofd der school op, daarna geraakte zij spoedig in verval.

Sextilii, een rom. geslacht, dat geen mannen van beteekenis heeft
opgeleverd. 1) P. Sextilius (v. a. Sextius), propraetor van Africa,
verjoeg den als balling ronddolenden Marius uit zijne provincie.--2)
C. Sextilius Rufus, admiraal van Cassius in 43.--3) Sextilia, moeder
van keizer A. Vitellius, eene vrouw van strenge, oud-romeinsche zeden.

Sextilis, vroegere naam der maand Augustus.

Sextula = 1/6 uncia = 1/72 as.

Sextus Empiricus, arts en sceptisch wijsgeer omstreeks 200 n. C. Van
zijne werken zijn bewaard gebleven Pyrroneiai hypotyposeis, eene
uiteenzetting van de leer van Pyrrho en Pros tous mathematikous,
waarin hij bezwaren ontwikkelt tegen de grondstellingen van iedere
wetenschap en ieder wijsgeerig stelsel.

Sibuzates, volksstam in Aquitania, bij het tegenw. Sobousse aan
den Adour.

Sibylla, Sibylla, een geheimzinnig vrouwelijk wezen, dat in
verschillende landen en in verschillende tijden voorkomt, in eenzame
holen woont en van Apollo de gave der voorspelling heeft. Gewoonlijk
nam men aan dat er meer dan ééne S. was, in latere tijden sprak
men van tien. De meest bekende is de S. van Cumae, die onder
verschillende namen voorkomt (Herophile, Demophile, Demo, Deïphobe,
Amalthea), uit Azië naar Italië kwam, zeer oud was en reeds aan
Aeneas de toekomst voorspelde. Eene verzameling van hare profetieën,
in het Grieksch opgesteld, werd door Tarquinius Priscus voor eene
groote som gelds gekocht. De verzameling, libri Sibyllini genoemd,
werd bewaard door IIviri (sedert 367 Xviri, sedert Sulla XVviri)
sacrorum of sacris faciundis, die in buitengewone omstandigheden,
vooral bij prodigia, van den senaat bevel kregen de boeken te
raadplegen (adire libros). Vooral door den invloed van deze boeken
werd de rom. godsdienst met vele grieksche elementen vermengd. Toen
zij bij den brand van het Capitolium (83) verloren gingen, werden
overal sibyllijnsche orakels opgezocht, en eene nieuwe verzameling
aangelegd, waaruit echter onder Augustus en Tiberius een aantal als
onecht verwijderd werden. De sibyllijnsche boeken behielden lang hun
invloed en zelfs de oudste Christenen ontzeiden hun niet alle gezag,
eerst onder Stilicho werden zij verbrand.--De nu nog bestaande Chresmoi
Sibylliakoi zijn van verschillende tijden en uiteenloopenden inhoud,
grootendeels bevatten zij als profetieën ingekleede historische
verhalen.

Sibyrtius, Sibyrtios, onder en na Alexander d. Gr. satraap van
Arachosië en Gedrosië, later verbond hij zich met Eumenes, dien hij
echter verliet om tot Antigonus over te gaan.

Sycambri = Sygambri.

Sicania, Sicani, Sicanus, zie Sicilia.

Sicanus, Sikanos, een van de strategen van Syracuse in den atheenschen
oorlog.

Sicca, de vriend van Cicero, op wiens landgoed hij in zijn ballingschap
een schuilplaats vond.

Sicca Veneria, Sikka, aanzienlijke stad in Numidia ten O. van den
Muthul; het behoort later tot Africa Vetus (Zeugitana).

Siccii, zie Sicinii.

Sichaeus, z. Dido.

Sicilia, Sikelia, het bekende eiland Sicilië bij Italië. In
den mythischen tijd was het de woonplaats der Cyclopen en der
menschenetende Laestrygonen. In den historischen tijd vindt men
als oudste bewoners de Sicani, Sikanoi, vermeld, volgens Thucydides
afkomstig uit Iberia, waar zij aan de boorden eener rivier Sicanus,
Sikanos, later Sucro geheeten, zouden gewoond hebben, hetgeen
tegenwoordig op taalkundige gronden wordt tegengesproken. Later
vindt men hen slechts in de westelijke helft, terwijl het oostelijk
gedeelte bevolkt is door Siculi, Sikeloi, een door de Oscers uit Italia
verdreven volk. Niet onwaarschijnlijk is het, dat Sicani en Siculi tot
één stam behooren, die met de Latijnen verwant is. De grens tusschen
beide stammen is de rivier de Himera. In den Westhoek vindt men nog een
klein gebied bezet door Elemi, Elymoi, die over zee waren gekomen. De
mythe laat deze Elymers afstammen van Trojanen (zie Elymus), doch
de namen hunner steden Segesta, Entella, worden op de oostligurische
kust ook aangetroffen, terwijl met Eryx en den Venusdienst de haven
portus Veneris in Liguria overeenkomt. Op de kusten van het zoo
vruchtbare en uitstekend gelegen eiland vestigden zich een aantal
volkplantingen: phoenicische, carthaagsche, ionische en dorische. De
afstammelingen der grieksche kolonisten noemden zich Sikeliotai. Naar
de drie meest vooruitspringende kapen, Lilybaeum ten W., Pelorum ten
N.O., Pachynum ten Z., wordt het eiland bij dichters ook Trinacria,
Trinakria, geheeten, ook Sicania is een dichterlijke naam. Terwijl het
W. gedeelte in de macht der Carthagers kwam, breidde de machtige stad
Syracuse haar gezag over het O. deel uit. Beide mogendheden streefden
naar het bezit van het geheele eiland en bloedige worstelingen waren
hiervan het gevolg. In den eersten punischen oorlog verloor Carthago
zijn deel aan de Rom.; West-Sicilia werd toen de eerste rom. provincie
(241), het overige bleef syracusaansch tot aan den val van Syracuse
in 212. Beide deelen bleven, ofschoon één stadhouder hebbende, onder
rom. bestuur toch in zooverre administratief gescheiden, dat zij
elk een afzonderlijken quaestor hadden (één te Lilybaeum en één te
Syracuse), en dat in het syracusaansche gedeelte de tiendregeling in
stand bleef, zooals deze door koning Hiero II (260-215) was vastgesteld
(lex Hieronica frumentaria). De gemeenten in dit gedeelte werden
civitates decumanae genoemd en hare korentienden werden op het eiland
zelf verpacht; de gemeenten in het vroegere carthaagsche gedeelte,
waarvan de tienden te Rome met andere vectigalia door de censoren
verpacht werden, heetten civitates censoriae. In Cicero's tijd waren
Messana, Tauromenium en Netum civitates foederatae, Centuripae, Halesa,
Segesta, Panormus en Halicyae civitates liberae et immunes. Van de
verschillende civitates, 63 in getal, hadden alleen de burgers van
Centuripae recht van grondbezit over het geheele eiland. Sicilia
was door zijn graanbouw van groote waarde voor de Rom., die er
jaarlijks ontzaggelijke hoeveelheden koren uit trokken; terecht was
het aan Demeter geheiligd; thans is door de onverschilligheid der
latere bevolking de toestand geheel anders geworden. Berucht zijn de
afpersingen, door C. Verres gepleegd (73-71) en reeds van dit tijdstip
af openbaart zich bij de bevolking een zekere onwil, om verder hunne
akkers te bebouwen en zich te laten uitmergelen. Sicilia heeft een
aantal beroemde mannen voortgebracht, o.a., Theocritus, tijdgenoot
van Hiero II en den vader der bucolische poëzie. Bij Vergilius is
Siculus pastor = Theocritus, Sicelides Musae = de Muzen van het
herdersdicht.--De zee ten O. van het eiland heette mare Siculum;
door sommigen werd zij als een gedeelte der ionische zee beschouwd,
v. a. strekte zij zich tot Creta uit.

Sicinii. 1) T. Sic. Sabinus, consul in 487, zegepraalde over de
Volscen.--2) C. Sic. Bellutus voerde het volk in 494 naar den Mons
Sacer en werd een der eerste volkstribunen (493).--3) C. Sicinius
of Siccius was onder de eerste volkstribunen, die krachtens de lex
Publilia Voleronis (471) door de plebs tributim werden gekozen. In het
volgende jaar klaagde hij met M. Duilius den trotschen App. Claudius
Sabinus, consul in 471, aan; deze stierf echter vóór den afloop
van het proces. Het verhaal van dit proces en van Claudius' dood is
geheel verzonnen. Zie Claudii no. 2.--4) L. Sic. of Siccius Dentatus,
bijgenaamd de rom. Achilles, een man die door zijne schitterende
wapenfeiten meer dan 300 militaire onderscheidingen had verworven,
120 gevechten had bijgewoond en 45 wonden in de borst had gekregen,
volkstribuun in 454, was een warm strijder voor de rechten der
plebejers. In 450 lieten de tienmannen hem in den oorlog tegen de
Aequers in eene hinderlaag vallen, waar hij sneuvelde. Dit verhaal is
verzonnen, met het doel de tienmannen van het jaar 450 als tyrannen
voor te stellen.--5) Cn. Sicinius, praetor in 183, werd in 172 met
een leger naar Macedonia gezonden.--6) C. Sicinius, door Cicero onder
de goede redenaars gerangschikt, overigens niet nader bekend.--7)
Cn. Sicinius, volkstribuun in 76, wendde vergeefsche pogingen aan om
de macht van het tribunaat te herstellen. Zijne vijanden wisten hem
uit den weg te ruimen.

Sicinnis, sikin(n)is, de dans van het satyrdrama.

Sicinus, Sikinos, eiland der Sporaden, ten Z. van de Cycladengroep
gelegen en om zijn wijnbouw vroeger Oenoë genoemd.

Sicoris, Sikoris, thans Segre, zijtak van den Iberus (Ebro), stroomt
langs Ilerda (Lerida).

Siculi, Sikeloi, zie Sicilia.

Siculum fretum, thans straat van Messina. Zie ook Scylla.

Siculus. 1) Calpurnius Siculus, bucolisch dichter uit Nero's tijd,
schrijver van 7 Eclogae.--2) Siculus Flaccus, rom. landmeter uit de
2de eeuw na C., schrijver van een werkje de condicionibus agrorum,
z. Groma.--3) Diodorus Siculus, zie Diodorus no. 3.

Sicyon, Sikyon = augurkenstad, hoofdstad van het kleine peloponnesische
gewest Sicyonia, Sikyonia, aan den Z.O. hoek der Corinthische golf
gelegen. Volgens de overlevering was na Argos Sicyon de oudste
staat van Griekenland. Bij de dorische volksverhuizing kwam het
onder de Doriërs, in wier bezit het bleef. Het staatje, dat te
onbeduidend was om eenig gewicht in de schaal te leggen, stond van ±
670 tot 576 onder de zeer dragelijke heerschappij der Orthagoriden,
wier laatste telg Clisthenes was, de schoonvader van den Athener
Megacles. Hierna werd de regeeringsvorm een tijd lang democratisch,
totdat er onder den invloed van Sparta weder tyrannen kwamen. Eerst
sedert 249 vervulde Sicyon weder eene rol (zie Aratus) als lid van
het achaeisch verbond. Onder rom. heerschappij verviel het meer en
meer.--De sicyonische schilderschool (Eupompus, Pamphilus, Pausias)
kenmerkte zich door wetenschappelijke behandeling. De beeldhouwschool
legde zich minder toe op het scheppen van godenbeelden, dan van
schoone menschenfiguren. Onder de sicyonische beeldhouwers zijn vooral
beroemd Polycletus (z. a.) en Lysippus (z. a.), die ook een kundig
metaalgieter was.

Sida, Side, Side, 1) aeolische kolonie op de kust van Pamphylia,
hoofdzetel van den dienst van Athena, die er werd afgebeeld met een
granaatappel (side) in de hand. De bevolking is grootendeels van
phoenicischen oorsprong.--2) havenstad in Pontus, later Polemonium
(z. a.).--3) vroeg vervallen stadje aan de Z.O. spits van Laconica.

Sidero, Sidero, tweede gemalin van Salmoneus, wreede stiefmoeder van
Tyro, door wier zonen Neleus en Pelias zij gedood werd.

Sidicini, een oscische volksstam in Campania (z.a.); hun stad heet
Teanum Sidicinum.

Sidon, Sidon, de oudste en lang de machtigste der phoenicische steden,
eene sterke vesting met een dubbele haven. Door handel, zeevaart, kunst
en nijverheid en door het uitzenden van talrijke volkplantingen verhief
Sidon zich tot een hoogen trap van bloei, totdat het door het jongere
Tyrus overschaduwd werd. De sidonische schepen waren uitstekende
zeilers, de sidonische zeelieden in hun tijd de beste der wereld. De
nijverheid bloeide vooral door glasfabrieken en door de weverijen,
waar de kostbare sidonische gewaden werden vervaardigd. Van oudsher
stond Sidon onder erfelijke koningen, die ook onder de perzische en
de macedonische opperheerschappij aan het bewind bleven. In 675 was
Sidon door Assarhaddon van Niniveh vernietigd, maar als assyrische
kolonie weer opgebouwd. Sedert de 5de eeuw begint de grieksche
invloed er door te dringen. De 17 sarkophagen van de koningen van
Sidon, die in 1887 terug gevonden zijn, en zich nu in het Museum
te Constantinopel bevinden, zijn door grieksche kunstenaars van den
eersten rang vervaardigd. De verwoesting door den perzischen koning
Artaxerxes III Ochus (± 350), tot straf voor haren afval, bracht aan
de stad een onherstelbaren slag toe.

Sidonius Apollinaris, voluit C. Sollius Apollinaris Modestus Sidonius,
in 428 na C. te Lugdunum (Lyon) geboren, bisschop van Clermont,
schrijver eener verzameling brieven en van enkele gedichten in vrij
gezwollen stijl, doch belangrijk voor de kennis van zijn tijd.

Sidus, Sidous = granaatappelstad, sterke vesting in Corinthia, ten
O. van Corinthus.

Sidussa, Sidoussa, vlek in Lydia in het gebied der ionische stad
Erythrae.

Siga, Siga, handelsstad en rom. municipium op de kust van Mauretania
Caesariensis.

Sigambri = Sygambri.

Sigeum, Sigeion, kaap en stad in Troas, iets ten zuiden der invaart
van den Hellespont. In de nabijheid was het graf van Achilles.

Sigillaria (van sigillum, deminutief van signum), het beeldjesfeest,
te Rome op 21 en 22 Dec. gevierd. Men gaf godenbeeldjes ten geschenke,
uit klei gebakken of uit metaal vervaardigd. Ook werden bontgekleurde
kaarsen en gebak in verschillende vormen weggegeven. Het schijnt vooral
een kinderfeest te zijn geweest. Er was te Rome eene beeldjesstraat,
via sigillaria, waar men winkels van zulke beeldjes had. Het feest
hing met de Saturnalia (z. a.) samen.

Sigma, eene sofa in den vorm van een hoefijzer, aldus genoemd naar
den ouden vorm der grieksche letter, C. Dit sigma of stibadium
kwam in gebruik, toen de vierkante tafels door de ronde werden
verdrongen. Vgl. triclinium.

Signia, thans Segni, stad in Latium aan den Oostkant der volscische
bergen, door Tarquinius Superbus gesticht en bekend door een tempel
van Jupiter Urius, door hard cement (opus Signinum), lekkere peren
en wrangen wijn. Van de cyclopische muren bestaan nog overblijfselen.

Signum. Onder de verschillende beteekenissen van dit woord zijn er
vier, die hier behooren vermeld te worden, 1) beeld eener godheid,
nooit van een mensch, daar van menschenbeelden het woord statua
wordt gebezigd.--2) onderscheidingsteekenen van de verschillende
afdeelingen van het leger te velde, standaarden, waarvan de hierbij
gevoegde gravure er eenige te aanschouwen geeft. Vóór Marius
hadden de drie afdeelingen van het rom. voetvolk verschillende
standaarden, een wolf, een minotaurus, een everzwijn en een paard,
terwijl een adelaar met uitgespreide vlerken de standaard van het
legioen was. Marius schafte de genoemde bijzondere standaarden af
en behield alleen den legioensadelaar. Doch naast den standaard had
nog elke manipel zijn bijzonder onderscheidingsteeken, bestaande in
een geopende hand boven op een lans bevestigd, terwijl de cohorte
waarschijnlijk de afbeelding van een of ander dier voerde. De stok
is versierd met kransen en kronen (zie corona), waarschijnlijk in
den strijd verworven. Bij den legioensadelaar evenwel ontbreken
v. s. deze sieraden; hoogstens vindt men dezen dan getooid met een
vexillum, een lap doek. Het vexillum, vaandel, behoort vooral bij de
ruiterij te huis. Verder ziet men onder de signa ook een paar angues
of dracones. In de legerplaats werd vóór het praetorium eene verhooging
van zoden of aarde aangebracht, en daarin werden de legioenstandaarden
in den grond geplant. Het uittrekken er van was het sein tot den
marsch. Zat de stok zeer vast in den grond, zoodat de vaandeldrager,
signifer, hem slechts met groote moeite er uit kon trekken, dan gold
dit voor een slecht voorteeken. Aan de onderscheidingsteekenen te
velde zijn verschillende zegswijzen ontleend, als: signa in hostem
inferre = op den vijand aanrukken, signa conferre = handgemeen worden,
slaags raken, signa proferre = voorwaarts rukken, signa referre =
zich terugtrekken, signa transferre = zich overgeven, signa movere =
opbreken, signa figere = zijn leger opslaan, e. a.--3) Zie auguria.--4)
In de 3de en 4de eeuw na Christus een soort clubnaam. Zie onder nomen.

Sigrium, Sigrion, kaap aan de Westkust van het eiland Lesbus.

Sigynnes, Sigynnes, een half mythisch volk, volgens Herodotus ten
N. van den Ister (Donau) woonachtig. Sommigen willen hierin de
voorvaderen der Zigeuners zien.

Sila, Sila, boschrijk gebergte in Bruttium, een deel der Apennijnen,
dat het beroemde bruttische pek opleverde.

Silanion, Silanion, beroemd beeldgieter te Athene, tijdgenoot van
Alexander d. Gr.

Silanus, familienaam bij de Iunii (Iunii no. 14-20) en de Turpilii.

Silarus, Silaros, 1) grensrivier tusschen Campania en Lucania, valt
bij den mons Alburnus ten N. van Paestum in zee. Aan den Silarus werd
de zwaardvechtersveldheer Spartacus in 72 door Crassus verslagen.--2)
rivier in Gallia Cispadana, die ten O. van Bononia (Bologna) naar
den zuider Po-arm stroomt.--Beide rivieren heeten thans nog Silaro.

Silenus, Seilenos, zoon van Hermes of Pan en eene nimf, de leermeester,
opvoeder en trouwe metgezel van Dionysus, de oudste der Satyrs. Hij
wordt afgebeeld als een vroolijk, oudachtig mannetje met stompen
neus, kaal hoofd en buitengewoon dikken buik. Hij houdt van zang en
muziek, maar vooral van wijn, steeds is hij in een roes, zoodat hij
gewoonlijk op een ezel moet rijden of zich door andere Satyrs moet
laten ondersteunen, daar zijne beenen slechts zelden in staat zijn hem
te dragen. Zijne attributen zijn een wijnzak, beker, thyrsusstaf en
krans van klimop.--Onder den invloed der mysteriën kreeg ook S. eene
hoogere beteekenis. Als leermeester van Dionysus werd hij beschouwd als
een wijze en profeet, ver verheven boven het ijdele streven der gewone
menschen, en werd hij ook op geheel andere wijze afgebeeld.--Soms
worden alle oudere Satyrs Silenus genoemd, ter onderscheiding draagt
dan de opvoeder van Dionysus den naam van Papposilenus.

Silicernium, lijkmaal ter eere van een afgestorvene, hetzij op den dag
der begrafenis, hetzij eenige dagen later gegeven. Ook als scheldwoord
gebezigd = een afgeleefde oude vent, een oude sul.

Silicius Coronas (P.), rom. senator, die in de rechtbank, door
Octavianus ingesteld om de moordenaars van Caesar te vonnissen,
openlijk ten gunste van die moordenaars, met name van Brutus, het
woord voerde en hiervoor later door Octavianus op de proscriptielijsten
werd geplaatst.

Silii, plebejisch geslacht. 1) T. Silius diende onder Caesar in Gallia
en werd in 56 door de Veneti (op de kust van Bretagne) gevangen
gehouden.--2) P. Silius Nerva, in 51 propraetor van Bithynia,
een vriend van Cicero.--3) A. Silius, bevriend met Cicero en met
Atticus.--4) P. Silius Nerva, consul in 20, was eerst legatus pro
praetore van Hispania citerior, en streed daarna voorspoedig tegen
de Alpenbewoners, de Norici (16), de Pannoniërs en de Dalmaten.--5)
C. Silius, consul in 13 na C., voerde eenige jaren het bevel in
Germania en nam deel aan de tochten van Germanicus. Ook onderdrukte
hij in 21 den opstand van Sacrovir. Hij laadde echter den argwaan
van Tiberius op zich; door dezen van knevelarij beschuldigd, bracht
hij zichzelf om het leven (24).--6) C. Silius, zoon van no. 5, werd
onder Claudius met den dood gestraft wegens ongeoorloofden omgang
met Messalina, 48 na C.--7) Tib. Catius Silius Italicus, rom. dichter
en redenaar, 25-100 na C., was in 68 consul en later stadhouder van
Asia, en wijdde zich daarna op zijn landgoed aan de letterkunde. Hij
schreef een epos, Punica, in 17 boeken, dat in 1415 te St. Gallen
ontdekt is en over den tweeden punischen oorlog handelt; het verraadt
wel studie, doch weinig genie. Waarschijnlijk is ook aan hem toe te
schrijven een uittreksel uit de Ilias in hexameters gedicht, in de
M. E. bekend als Homerus latinus of Pindarus Thebanus. Daar Silius
aan eene ongeneeslijke kwaal leed, liet hij zich doodhongeren, ten
einde van zijn lijden bevrijd te worden.

Silis, beekje in het land der Veneti, dat zich bij Altinum in de
Adriatische zee stort.

Silloi, z. Timon no. 2.

Silures, Silyres, machtig en dapper volk in het W. van Britannia,
in het Z.O. van het tegenw. Wales, met de steden Isca en Venta. Zij
verdedigden zich hardnekkig tegen de Romeinen. Ze zijn donker van
gelaatskleur, en hebben krulhaar; ze behooren niet tot de Kelten,
maar waarschijnlijk tot de Iberiërs.

Silvanectes, volksstam in Belgica ten Z. der Suessiones. Hoofdstad:
Augustomagus, tgw. Senlis.

Silvanus, familienaam in de gens Plautia (Plautii no. 5 en 8).

Silvanus, rom. bosch- en veldgod, beschermer van planten, kudden en
van de grenzen der akkers. Hij heeft veel overeenkomst met Pan en
Faunus, houdt van muziek, is voor landlieden over het algemeen een
weldoend god, jaagt daarentegen gaarne den menschen schrik aan en is
daarom vooral voor kraamvrouwen te vreezen (z. Deverra). Te zijner
eere vierde men in den herfst een oogstfeest, waarbij men hem de
eerstelingen der vruchten, korenaren en melk offerde.

Silvium, stad in Apulia op de lucanische grenzen, aan den weg van
Venusia naar Tarentum.

Silvius, zoon of stiefbroeder van Ascanius, volgde hem in de regeering
over Alba Longa op; hij was de stamvader der albaansche koningen.

Simbruini colles, heuvelstreek in het Z. van het land der Aequi, later
tot Latium behoorende, nabij het land der Marsen, tusschen Sublaqueum
en Treba. In de nabijheid lagen de Simbruina stagna, waterbekkens,
waarin zich verschillende bronnen en beken ontlastten, die door keizer
Claudius gebruikt werden tot voeding der aqua Marcia en door Nero voor
zijne schoone villa Sublaquensis. Thans zijn die kommen uitgedroogd,
doordat de beken zich een anderen weg gebaand hebben.

Simeni, Simenoi = Iceni.

Simmias, Simmias, 1) van Thebe, leerling van Philolaus, later vriend
van Socrates en Plato.--2) zoon van Andromenes, broeder van Polemo
no. 1.--3) epigrammendichter in den alexandrijnschen tijd.

Simois, Simoeis, 1) een der beide riviertjes bij Troje; zie
Scamander.--2) op Sicilia; zie Egesta.--3) rivier in Epirus,
onzeker waar.

Simonides, Simonides, 1) van Amorgus, beroemd jambendichter, jonger
tijdgenoot van Archilochus. Van zijne werken bestaan nog eenige
fragmenten, waaronder twee vrij lange.--2) van Iulis op Ceos, geb. 556,
een van de grootste grieksche lierdichters. Hij leefde eenigen tijd
aan het hof van Hipparchus te Athene, daarna in Thessalië bij de
Aleuaden en Scopaden (514), vervolgens kwam hij naar Athene terug,
waar hij met zijne elegie op de gesneuvelden bij Marathon den prijs
behaalde. Zijne laatste levensjaren bracht hij in gezelschap van
vele andere voortreffelijke dichters, o. a. Pindarus, bij Hiero te
Syracuse door, waar hij in 468 stierf. Hij was een zeer vruchtbaar
dichter, vooral een meester in treurzangen en epigrammen; 56 maal
behaalde hij in wedstrijden den eersten prijs. Van zijne werken zijn
slechts enkele fragmenten bewaard, die door fijn gevoel en schoone
taal uitmunten. Hij geldt ook als de uitvinder der herinneringskunst
(mnemonike), volgens zijn eigen getuigenis was zijn geheugen op zijn
80ste jaar nog onverzwakt.

Simpulum, een lepel met langen, rechtopstaanden steel, om den wijn
over het offer te gieten. Spreekwoord: fluctus excitare in simpulo =
veel geschreeuw om weinig wol.

Simpuvium, een offergereedschap, misschien = simpulum.

Sinae, Sinai, zie Serica.

Sinai, Sina, een van de hoogste toppen der Zwarte bergen in het Z. van
Arabia Petraea.

Sinda, Sinda, 1) hoofdstad der Sindi, een volk in Sarmatia aan de
invaart der Palus Maeotis (zee van Azow).--2) hoofdstad der Sindi
of Sindae, een volk op de kust van India extra Gangem, in het
tegenw. Achter-Indië.--3) stad in Pisidia.

Sindi, Sindoi, zie Sinda no. 1 en 2.

Sindus, Sindos, stad in Macedonia aan de golf van Terma, ten W. van
Therma (Thessalonica).

Singara, ta Singara, vesting in Mesopotamia tusschen den Chaboras en
den Euphraat, rom. kolonie. In de oorlogen tusschen keizer Constantius
II en Sapores II, koning van Perzië, werd de stad tweemaal (in 348 en
360 n. C.) door Sapores ingenomen, en na den dood van Keizer Iulianus,
door Iovianus met vele andere steden voor goed aan Perzië afgestaan
(363).

Singidunum, Singidounon, sterke vesting aan de samenvloeiing van den
Ister (Donau) en den Savus, thans Belgrado.

Singiticus sinus, golf van Singus (z. a.) tusschen de chalcidische
landtongen Acte en Sithonia.

Singulis, linker zijrivier van den Baetis in Baetica.

Singus, Singos, stad op de chalcidische landtong Sithonia.

Sinis, Sinis, zoon van Polypemon of Poseidon, een roover, die op
de landengte van Corinthe woonde; hij was gewoon de reizigers die
hij beroofd had, aan twee naar elkander toe gebogen pijnboomen vast
te binden (Pityokamptes); als hij dan de boomen losliet en zij hun
oorspronkelijken stand hernamen, werden de slachtoffers uit elkander
gescheurd. Theseus doodde hem op dezelfde wijze.

Sinnius Capito, rom. grammaticus uit den tijd van Augustus.

Sinon, Sinon, zoon van Aesimus of Sisyphus, bloedverwant van
Odysseus. Hij liet zich bij den geveinsden aftocht der Grieken door
de Trojanen gevangen nemen en overreedde hen, het houten paard in
de stad te halen, voorwendende dat het behoud van de stad daarvan
afhing. Hij was het ook die 's nachts het paard voor de Grieken opende.

Sinope, Sinope, oudste en voornaamste der grieksche volkplantingen
aan den Pontus Euxinus (Zwarte zee), door Miletus op de kust van
Paphlagonia gesticht (± 750), in het midden der 7de eeuw verwoest door
de Cimmerii (z. a.), en in 632 herbouwd. De stad werd door handel
en zeevaart spoedig zeer machtig, en zond op hare beurt tal van
koloniën uit langs de kust van den Pontus Euxinus, terwijl zij haar
eigen gebied (Sinopis)  tot aan den Halys uitbreidde. Mithradates
VI van Pontus maakte Sinope tot residentiestad. Door Lucullus werd
het veroverd en geplunderd, doch het kwam den slag weder te boven,
nadat het in 45 eene rom. kolonie was geworden onder den naam Iulia
Caesarea Felix Sinope. Het had twee havens en was de geboorteplaats
van den cynischen wijsgeer Diogenes en den blijspeldichter Diphilus.

Sintice, Sintike, gewest van Macedonia op den rechteroever van den
Beneden-Strymon, bewoond door een thracischen stam, de Sinti, Sintoi,
met de stad Heraclea Sintica.

Sinties, Sinties, oudste bewoners van Lemnus, ook op Samothrace. Strabo
brengt hen in verband met de Sinti, zie Sintice.

Sinuessa, bloeiende handelsstad in Latium aan de kust nabij de grenzen
van Campania en den mons Massicus, rom. kolonie sedert 296. In den
omtrek lagen warme bronnen, aquae Sinuessanae. De stad dreef een
levendigen wijnhandel.

Sion, Sion, berg, die een deel uitmaakte van Jerusalem.

Siparium, in tegenstelling van aulaeum, een klein scherm: bij
mimi werden achter het aulaeum een of twee siparia gebruikt, die
niet neergelaten, maar opgerold werden. Ze zijn waarschijnlijk een
herinnering aan den tijd, dat de mimus nog een poppekastvertooning
was. De mimi traden op vóór het siparium (de siparia).

Siphae, Siphai, dorisch Tipha, haven aan de Zuidkust van Boeotia,
tot het gebied van Thespiae behoorende.

Siphnus, Siphnos, eiland der Cycladen met eene stad van denzelfden
naam. Het was rijk aan edele metalen; van het tiende deel der opbrengst
legden de Siphniërs een schatkamer te Delphi aan. Toen echter in het
zenden der tienden een verzuim had plaats gegrepen, drong de zee in die
mijnen door, die aan de kust lagen, en vernielde ze. Toch bleef er nog
genoeg over, om de welvaart te doen voortduren. Evenals de bewoners van
Seriphus en Melos, weigerden ook die van Siphnus den Perzen schatting
op te brengen. Voor de bondskas van het attische zeeverbond bracht
Siphnus 3600 drachmen 's jaars op. Op zedelijk gebied stond het in
slechten naam; vandaar siphniazein, leven als een Siphniër.

Sipontum, Sipuntum, Sipous, stad en sedert 194 rom. kolonie in Apulia
aan den mons Garganus, eene aanzienlijke havenplaats, later vervallen.

Sipylus, Sipylos, vulkanisch gebergte in Lydia, dat zich van den
Tmolus afscheidt en langs den linkeroever van den Hermus naar de
kust loopt. Het was rijk aan metalen. In het gebergte zou de oude
hoofdstad van Lydia gelegen hebben, Tantalis of Sipylus,  reeds vroeg
bij gelegenheid eener aardbeving verzonken en in het meer Saloë of
Sale herschapen.

Siraces of -ci, Sirakes, -koi, 1) machtig sarmatisch volk ten N. van
den Caucasus. Zij werden door koningen geregeerd. In 50 na C. geraakten
de Rom. met hen in oorlog.--2) volksstam in N.W. Armenia.

Sirbonis lacus, Sirbonis he limne, lagune aan de aegyptische kust,
tusschen den oostelijken of pelusischen Nijlmond en de judaeïsche
grensstad Rhinocolura. Het meer was diep en rijk aan asphalt. Thans
is het grootendeels uitgedroogd.

Siredones, Seiredones = Sirenes.

Sirenes, Seirenes, twee of drie nimfen, die op een bloemrijk
eiland wonen en door haar betooverend gezang de voorbijvarenden
onweerstaanbaar naar het strand lokken, waar zij op de klippen
schipbreuk lijden. Op de Argonauten echter bleef haar gezang
zonder uitwerking, daar Orpheus een lied zong, waarvoor zij moesten
verstommen. Eveneens ontsnapte Odysseus aan het gevaar, door de ooren
zijner tochtgenooten met was dicht te stoppen en zich zelf aan den mast
te laten binden. Daarop wierpen de S. zich in zee en veranderden zij
in rotsen.--Zij worden dochters van Phorcys of van Achelous genoemd,
hare namen zijn Aglaopheme, Thelxiepea en Molpe, of Parthenope,
Ligea en Leucosia; als hare woonplaats beschouwde men kaap Pelorum,
de Sirenusae of Capreae. Zij werden oudtijds afgebeeld als groote,
logge vogels met vrouwenhoofden, later als vrouwen met vleugels en
pooten van een vogel; hare beelden worden dikwijls als grafornamenten
gebruikt. Men verhaalde dat zij gezellinnen van Persephone geweest
waren en hare gedaante gekregen hadden om deze beter te kunnen zoeken,
of als straf, omdat zij den roof van Persephone niet verhinderd hadden.

Sirenusae, Seirenoussai, ook Sirenum scopuli, drie onbewoonde eilandjes
op de campaansche kust, ten Z. van het schiereiland van Surrentum,
volgens de mythe eenmaal het verblijf der Sirenen.

Siris, Siris, rivier van Lucania, die zich in de golf van Tarentum
stortte. Aan den mond lag een gelijknamige, bloeiende stad, die ±
550 door de inwoners van Croton, Sybaris en Metapontum (Metapontion)
verwoest werd. Ruim een eeuw later werd de stad door de Tarentijnen
herbouwd, niet echter op de oude plaats, die ongezond was, maar op
de nabijgelegen hoogten, en Heraclea genoemd. Siris bleef slechts
haven. Aan den Siris (bij Heraclea) behaalde Pyrrhus in 280 zijne
eerste overwinning op de Rom.

Sirius, Seirios, z. Canis maior. In verscheiden deelen van Griekenland
werden bij het opkomen van Sirius offers gebracht en godsdienstige
plechtigheden verricht, om de verderfelijke gevolgen van de verzengende
hitte der hondsdagen af te weren.

Sirmio, stadje aan den lacus Benacus (Gardameer) in Gallia
Transpadana. Catullus had in den omtrek eene villa.

Sirmium, Sirmion, stad in Pannonia aan den Savus (Save), sterke
vesting met groote wapenfabrieken, hoofddepôt der Rom. in den
dacischen oorlog. De stad was gesticht door de Tauriscers en werd
onder de Rom. de hoofdstad der provincie en onder Diocletianus die
van de praefectura Illyrici.

Sisapon, Sisapon, belangrijke stad in Baetica, met zilver- en
tinmijnen, ten N. van Corduba (Cordova), thans Almaden.

Siscia, Siskia, ook Segesta, thans Sissek, sterke vesting en
aanzienlijke handelsplaats op een eiland, door den Savus en de Colapis
gevormd. Het was de ligplaats der Savusvloot.

Sisenna, zie Cornelii no. 56.

Sistrum, seistron, een rammelaar, bij den dienst van Isis in
gebruik. Het instrument bestond uit een metalen beugel met gaten,
waardoor aan de uiteinden gekromde metalen staafjes gestoken waren;
bij het schudden sloegen de omgebogen einden van die staafjes tegen
den beugel en zoo werd het geluid voortgebracht.

Sisyra, een grove, maar warme mantel, vooral bij landlieden in gebruik.

Sisygambis, Sisygambis, moeder van Darius Codomannus, werd na den
slag bij Issus door Alexander gevangen genomen en met buitengewone
oplettendheid door hem behandeld. Na den dood van Alexander stierf
zij vrijwillig den hongerdood.

Sisyphides, Sisyphides, Odysseus, zoo genoemd als zoon van Sisyphus.

Sisyphus, Sisyphos, zoon van Aeolus en Enarete, gehuwd met Merope
(no. 3), stichter en koning van Corinthe. Ter gedachtenis aan
Melicertes, wiens lijk hij aan het strand vond, stelde hij de
isthmische spelen in. Hij was de hebzuchtigste aller menschen en ontzag
niets in zijn streven om winst te behalen. Over het algemeen wordt hij
als een zeer slecht mensch voorgesteld: hij verried de geheimen der
goden, deed strooptochten in Attica, beroofde en vermoordde reizigers,
maakte aan Asopus bekend, dat Zeus diens dochter Aegina geschaakt had,
enz. Zelfs toen de Dood hem kwam halen, wist S. dezen op listige wijze
in boeien te slaan, zoodat niemand meer stierf, totdat Hades zelf
kwam en den gevangene bevrijdde. Nu moest S. sterven, maar vooraf
gaf hij aan zijne vrouw bevel hem niet te begraven; na eenigen tijd
beklaagde hij zich hierover bij Hades en kreeg hij verlof naar de
aarde terug te keeren om zijne vrouw te straffen, hij maakte echter
van dat verlof misbruik en keerde niet naar de onderwereld terug,
totdat Hermes kwam en hem met geweld medenam. Wegens al deze misdaden
moet hij in de onderwereld een zwaar rotsblok tegen een hoogen berg
opwentelen, dat telkens, wanneer het doel bijna bereikt is, weder
naar beneden stort.--V. s. had hij, om zich te wreken op Autolycus,
die runderen van hem gestolen had, diens dochter Anticlea verleid,
en was zij bij hem moeder geworden van Odysseus.

Sitace, Sitake, volkrijke stad van Babylonia, aan den Tigris,
stroomopwaarts van Seleucia en Ctesiphon, maar nog binnen den medischen
muur, hoofdstad van het distrikt Sitacene, Sitakene.

Sitalces, Sitalkes, zoon en opvolger van Teres, vergrootte het door
zijn vader gestichte rijk der odrysische Thraciërs en was eenigen
tijd een bondgenoot der Atheners. Hij sneuvelde in een slag tegen de
Triballi, 424.

Sitella, vaas met betrekkelijk wijden buik en langen, nauwen hals,
zooals in de comitiën te Rome gebruikt werd om de voorstemmende
tribus aan te wijzen. Hiertoe werden plankjes (tesserae) met de namen
der tribus in de vaas geworpen en dooreengeschud. Vervolgens werd de
sitella met water gevuld en de tessera, die het eerst aan den mond te
voorschijn kwam, wees de tribus aan, waarvan de stem het eerst werd
publiek gemaakt of waaruit de voorstemmende centurie zou genomen
worden. Ook de urn, waarin de indices bij de quaestiones perpetuae
hunne stemtafeltjes (tabellae) werpen, heet sitella.

Siteresion, kosten van onderhoud en verpleging, die aan de atheensche
soldaten boven hun soldij betaald werden. Als minimum wordt door
Demosthenes gerekend 2 obolen per dag voor een voetknecht, 1 drachme
voor een ruiter.

Sitesis, voeding op staatskosten, genoten te Athene allen of bijna
allen, die in dienst van den staat waren. Bovendien onthaalde de staat
in het Prytaneum vreemde gezanten, herauten, enz.; ook aan enkele
burgers, die zich jegens den staat verdienstelijk gemaakt hadden,
werd een plaats aan de tafel in het Prytaneum gegeven, wat in den
bloeitijd van Athene als een groote eer beschouwd werd.

Sithonia, Sithonia, de middelste der drie landtongen van Chalcidice,
tusschen de Toronaeïsche en Singitische golven.

Sitonai, ambtenaars te Athene, wier taak het was te zorgen, dat steeds
in de staatsmagazijnen genoeg koren in voorraad was om te beletten,
dat de prijzen door de korenkoopers te zeer opgejaagd werden.

Sitones, bij Tacitus een germaansch volk in Scandinavia, met eene
vrouwenregeering. Het is echter een Finsche stam, die ten N. van de
Suiones (de Zweden) het Midden en Noorden van Scandinavië bewoonde.

Sitophylakes, ambtenaars te Athene, belast met het toezicht op de
uitvoering der korenwetten. Er waren 5, later 25, voor de stad, en 5,
later 15, voor den Piraeus.

Sittace = Sitace.

Sittii. P. Sittius Nucerinus, vriend van P. Cornelius Sulla, werd vóór
het uitbarsten der catilinarische samenzwering naar Hispania gezonden,
doch na zijne terugkomst van medeplichtigheid beticht. Hij ontvluchtte
naar Afrika (62) en diende daar in de legers der afrikaansche vorsten,
tot hij in den burgeroorlog de partij van Caesar koos, Juba's
troepen hielp verslaan en na den slag bij Thapsus de overblijfselen
van het pompejaansche leger verstrooide. Caesar stelde hem aan als
stadhouder over een gedeelte van Numidia; na Caesars dood werd ook
Sittius vermoord.

Skythai, z. toxotai.

Skytale, z. Scutala.

Skytalismos, doodstraf door middel van een knods of knuppel. Deze
wijze van terechtstelling is in een tijd van hevige beroering (±
370) door het volk te Argos op 1000 (v. a. 1200) aanzienlijke burgers
toegepast, terwijl ten laatste ook de demagogen, die het volk daartoe
aangezet hadden, aldus werden terechtgesteld.

Smerdis, Smerdis, broeder van Cambyses, die hem uit jaloerschheid
door Prexaspes liet dooden. Terwijl Cambyses nog in Aegypte was,
gaf een magiër Gaumata, Gometes, zich voor Smerdis uit, op wien
hij inderdaad sprekend geleek, en maakte zich van de regeering
meester. Hij werd door het volk erkend, en Cambyses stierf voordat hij
hem had kunnen straffen, maar na 7 maanden werd de gewaande Smerdis
(Pseudo-Sm.) ontmaskerd (z. Prexaspes) en door zeven edele Perzen,
waaronder ook Darius Hystaspis was, gedood.

Smilis, Smilis, van Aegina, een van de oudste grieksche beeldhouwers,
waarschijnlijk uit de eerste helft van de 6de eeuw; hij wordt een
leerling van Daedalus genoemd.

Smintheus, Smintheus, bijnaam van Apollo, waarschijnlijk naar de
stad Sminthe in Troas. Men leidde echter den naam gewoonlijk af van
sminthos (muis), omdat de muis het zinnebeeld der voorspellingskunst
is, of omdat Apollo een van zijne priesters van muizen bevrijd zou
hebben. Of hij had aan Teucriërs, die onder leiding van Scamander uit
Creta verhuisden, een orakel gegeven, dat zij zich moesten vestigen,
waar zij last zouden hebben van uit de aarde geborenen. Toen zij
nu in Troas geland waren en vonden, dat muizen aan hunne bogen en
schilden geknaagd hadden, bleven zij daar en stelden zij den dienst
van Apollo Sm. in.

Smyrna, Smyrna = Myrrha.

Smyrna, Smyrna, aeolische kolonie van Cyme, eene der meest beroemde en
welvarende steden van Klein-Azië, ± 700 door de Ioniërs vermeesterd
en sedert lid van het ionisch-aziatisch verbond gebleven. Omstreeks
600 werd het door den lydischen koning Sadyattes verwoest, en het
duurde tot na den dood van Alexander den Gr., eer door toedoen van
Antigonus een nieuw Smyrna verrees, iets zuidelijker gelegen dan
het oude. Lysimachus maakte er vervolgens eene van de prachtigste
steden der oudheid van, met rechte en goed geplaveide straten. Ook
onder rom. heerschappij bleef Smyrna eene bloeiende plaats en was
het een conventus. In 178 na C. werd het door eene aardbeving hevig
geteisterd, doch op last van keizer M. Aurelius hersteld. Smyrna
beweerde de geboorteplaats te zijn van Homerus, voor wien in het
Homereum een standbeeld was opgericht. Ook was er een fraaie tempel
van Cybele. De tapijtweverijen van Smyrna waren reeds in de oudheid
beroemd. De aanliggende golf heette Smyrnaeus sinus. Thans heet de
stad zoowel Smirna als Ismir.

Soccus, een pantoffel van lichte stof, het eigenaardig schoeisel van
tooneelspelers en dansers in het blijspel. Ook buiten het tooneel werd
de soccus door de Grieken zeer algemeen gebruikt, bij de Rom. echter
in den regel alleen door vrouwen.

Sociale bellum, opstand der italiaansche bondgenooten tegen Rome in
de jaren 90 en 89. Zie Marsicum bellum.

Socii, bondgenooten. Volgens de overlevering reeds in den
koningstijd, en in elk geval sedert 493 is Rome door een foedus
aequum met de Latijnen, en later met de Hernici verbonden geweest,
zie Latium. Later, toen Rome langzamerhand geheel Italia veroverde,
werd de afhankelijkheid, waarin de verschillende steden en staten
gebracht werden, uitgedrukt door het woord socii, waarbij dan het
nomen Latinum een bevoorrechte plaats innam. De staten, waarmede
Rome een foedus sloot, heetten civitates foederatae, en behielden
hun souvereiniteit; ze hadden eigen bestuur, eigen rechtspleging
en het recht om munt te slaan. Zij mochten geen betrekkingen met
het buitenland onderhouden; in elk verdrag kwam de bepaling voor: ut
eosdem quos populus Romanus amicos atque hostes habeant. Zij betaalden
geen belasting, maar waren verplicht troepen, en de staten aan zee
ook schepen, te leveren. De afhankelijkheid waarin zij stonden ten
opzichte van Rome werd uitgedrukt door de formule: maiestatem populi
Romani comiter conservanto. Door hun verstandig en gematigd optreden
wisten de Romeinen de socii aan zich te binden; en deze politiek
heeft het hun mogelijk gemaakt, op den duur de nederlagen van den
2den punischen oorlog te boven te komen. In de 2de eeuw beginnen ze
echter de socii, wier hulp men niet meer noodig heeft, te onderdrukken,
hetgeen dan ten slotte uitloopt op den bondgenooten-oorlog, die Italië
ontvolkt heeft, zie Marsicum bellum. De provinciën, wier toestand door
eene wet geregeld was, werden niet tot de socii gerekend. Overigens
waren er ook buiten Italië socii als civitates foederatae (z. a.), en
koningen wien de titel socius et amicus populi Romani was verleend,
doch ook dan was meestal het bondgenootschap slechts een zachtere
vorm van afhankelijkheid. Buitenlandsche volken zijn exterae nationes,
doch waar in engeren zin van socii et exterae nationes gesproken wordt,
moet men onder de laatsten de bewoners der rom. provinciën verstaan en
onder socii de latijnsche en italische bondgenooten. Zelfs werd deze
benaming nog wel voor de italiaansche civitates gebezigd, ook nadat
deze in de jaren 90-88 het burgerrecht hadden verkregen en de naam
socii dus strikt genomen op haar niet meer van toepassing was.--In
de rom. legers waren vóór 90 de troepen der italiaansche civitates
onder den naam van socii aanwezig; andere hulptroepen heetten auxilia
(z. a.).

Socii navales. De dienst ter zee stond bij de Rom. in minachting,
daarom werd de bemanning der vloot uit de armste burgers
genomen. Allengs kwam het bemannen en proviandeeren der vloot
meer en meer ten laste der socii (z. a.), die natuurlijk hiervoor
het uitschot hunner bevolking en ook vrijgelaten slaven leverden,
hetgeen niet strekte om den zeedienst te verheffen. De rom. marine
was in den eersten punischen oorlog zeer belangrijk, later liet men
ze vervallen (zie classis) en bediende men zich veelvuldig van de
vloten van verbonden volken, zooals de Rhodiërs e. a.

Socrates, Sokrates, Athener, zoon van den beeldhouwer Sophroniscus en
Phaenarete, geb. 470. In zijne jeugd genoot hij de gewone atheensche
opvoeding, hij trachtte zich te ontwikkelen door het lezen van
dichters en wijsgeeren en zocht met hetzelfde doel gaarne den omgang
van beschaafde en verstandige lieden, in een bepaalde school gevormd
werd hij echter niet. Hij leerde de kunst van zijn vader, en nog meer
dan vijf eeuwen later wees men op de acropolis te Athene een groep,
die voor het werk van S. gehouden werd. Hij streed mede in de slagen
bij Potidaea, Delium (z. Alcibiades) en Amphipolis, in 406 was hij lid
van den raad en verzette hij zich tegen de onwettige behandeling van
het proces der veldheeren uit den Arginusenslag. Als wijsgeer heeft
hij meer dan iemand anders invloed uitgeoefend op zijne vrienden en
leerlingen niet alleen, maar ook op zijne tijdgenooten in het algemeen,
zelfs op de geheele geschiedenis der philosophie. Zonder met een
uitgewerkt wijsgeerig stelsel op te treden, wekte hij bij allen met wie
hij omging de zucht tot wetenschappelijk onderzoek op het gebied der
zedeleer op, waarbij hij uitging van de eenvoudige stelling dat deugd
kennis is en dus geleerd kan worden, dat alzoo niemand vrijwillig,
maar slechts uit onwetendheid, verkeerd handelt. Het hoogste dat
men bereiken kan, tevens de noodzakelijke voorwaarde voor praktische
voortreffelijkheid, is dus zelfkennis, en de eerste stap om daartoe
te komen is het zich bevrijden van verkeerde meeningen. Daartoe
trachtte hij nu hen, die met hem omgingen, langs een eigenaardigen
weg te leiden. Hijzelf erkende dat hij niets wist, terwijl hij nu
voorgaf te willen leeren van hen, die beweerden wel iets te weten
(socratische ironie, eironeia), bracht hij door de inrichting van
zijne gesprekken en vragen ieder tot het bewustzijn, dat diens
vermeende kennis slechts schijn was en iederen vasten grondslag
miste. In overeenstemming hiermede noemde hij zich ook geen leeraar
en liet hij zich, ook om zijne vrijheid niet aan banden te leggen,
voor zijn onderwijs niet betalen, ook had hij in den eigenlijken zin
van het woord geen leerlingen, maar iedereen, dien hij er geschikt toe
achtte, overviel hij met zijne vragen en dwong hij tot de erkentenis
van zijne onwetendheid. In zijne handelingen beweerde hij geleid te
worden door eene inwendige goddelijke stem (daimonion), die hem van
het verkeerde terughield. Maar terwijl velen zich door zijne streng
logische redeneering aangetrokken gevoelden en erkenden, dat hij den
juisten weg voor wijsgeerige studiën aanwees, terwijl verder velen,
vol bewondering voor zijn levenswandel, zijn zelfbeheersching,
standvastigheid, matigheid, trouw, vaderlandsliefde en godsvrucht,
zich met liefde en eerbied bij hem aansloten, was het aantal nog veel
grooter van hen, die in hem alleen een lastig en eigenwijs mensch
zagen, die al wat van ouds voor waar erkend was op losse schroeven
zette en de gemoederen voortdurend in beroering bracht; men beschouwde
hem als een van de sophisten, en juist de groote bijval, dien hij vond,
maakte hem in het oog van het oppervlakkige volk tot den gevaarlijksten
onder hen. Als zoodanig werd hij door Aristophanes in een van zijne
comedies, de Nephelai, aan aller bespotting prijs gegeven. Eindelijk
werd hij, reeds 70 jaar oud, door Meletus, Anytus en Lycon aangeklaagd
wegens het verachten der van staatswege erkende goden, het invoeren van
nieuwe godheden en het verleiden der jeugd. Met een kleine meerderheid
van stemmen werd hij schuldig bevonden; daar echter de aanklagers
de doodstraf geëischt hadden, en S. daartegen de geringe som van
30 minen aanbood (zie timema), daarbij bewerende, dat hij eigenlijk
verdiend had op staatskosten in het Prytaneum onderhouden te worden,
verbitterde hij door zijne onverschilligheid de rechters en werd hij
met eene grootere meerderheid ter dood veroordeeld. Met de grootste
kalmte en opgeruimdheid dronk hij den giftbeker (399).

Sodales, sodalitas, sodalicium. Sodales zijn kameraden, deelgenooten
van een disch, leden van een krans, van een gezelschap en dgl. Eene
sodalitas is dus eene broederschap, een genootschap, en evenzoo
sodalicium. Beide woorden, doch vooral het laatste, komen echter
ook in slechten zin voor, en beteekenen dan een geheime of verboden
vereeniging, een politieke club. Vooral bij verkiezingen speelden
zulke clubs door omkooping en andere ongeoorloofde middelen dikwijls
eene groote rol. Ook priestercollegiën voor den dienst eener bepaalde
godheid of tot het vieren van bepaalde feesten vormen eene sodalitas,
o. a. de Salii, de fratres arvales.--De sodales Titii waren, naar
het heet, door Romulus ingesteld om de gedachtenis aan koning Titus
Tatius in eere te houden. Voor de vereering van Augustus werd na
diens dood te Rome een college, van sodales Augustales ingesteld
(niet te verwarren met de Augustales in de municipiën). Later kreeg
men ook sodales van andere vergode keizers.

Sodoma, ta Sodoma, Sodom, welvarende stad in het vruchtbare dal Siddim,
die met Gomorra en nog andere steden door eene vulkanische uitbarsting
werd verdelgd, terwijl de geheele landstreek verzonk en in een meer
veranderd werd (lacus Asphaltites, Doode zee).

Sogdiane, Sogdiane, N.O. provincie van het perzische rijk, bergachtig
doch niet onvruchtbaar. De Sogdii of Sogdiani, Sogdioi, Sogdianoi,
waren een vrij ruw volk, in verschillende stammen verdeeld. Hoofdstad:
Maracanda (Samarkand).

Sogdi(an)us, Sogdios, Sogdianos, zoon van Artaxerxes I, besteeg den
troon na het vermoorden van zijn halfbroeder Xerxes II, doch werd na
eene korte regeering door zijn broeder Darius vermoord (425).

Sol, latijnsche naam voor Helius.

Solanus of Subsolanus, de Oostenwind, zie Windstreken.

Solarium, 1) zonnewijzer, een werktuig, omstreeks 500 door Anaximander
of Anaximenes in Griekenland ingevoerd en in 291 door L. Papirius
Cursor of in 264 door M. Valerius Messala naar Rome overgebracht,
waar er een op het forum werd geplaatst. In 159 verving P. Scipio
Nasica den zonnewijzer door een wateruurwerk, dat nu den vreemden
naam kreeg van solarium ex aqua. In tegenstelling daarvan heet een
werkelijke zonnewijzer solarium descriptum.--2) terras met borstwering
of leuning boven op het platte dak van een huis, veeltijds met planten
versierd, in later tijd ook wel overdekt, doch aan alle zijden open.

Soleae, sandalen, bestaande in eene zool, met een riem dwars over den
voet, de gewone dracht der Rom. in huis. Ook de hoeven van last- en
trekdieren werden beschermd door soleae sparteae, kleine mandjes uit
sparte of biezen gevlochten, die om de pooten sloten en met riempjes
werden vastgebonden. Was, om het spoedige slijten tegen te gaan, zulk
eene solea van een metalen zooltje voorzien, dan was zij eene solea
ferrea, aan hoefijzers schijnt men niet te moeten denken. In tijdperken
van weelde onder de keizers worden ook wel soleae argenteae, zelfs
aureae, voor dieren vermeld.--De solea lignea was een voetkluister
voor misdadigers.

Soli, Soloi, 1) voorname stad, atheensche kolonie op de cilicische
kust ten Z.W. van Tarsus. Tigranes II van Armenia (96-56) verwoestte
ze en bracht de inwoners over naar Tigranocerta; Pompeius herbouwde
ze en bevolkte ze met gevangen zeeroovers, terwijl zij tevens den
naam kreeg van Pompeiopolis. Dit Soli was de geboorteplaats van den
stoicijn Chrysippus, en de dichters Aratus en Philemon.--2) havenstad
op het W. gedeelte der Noordkust van Cyprus.--Van het eerstgenoemde
Soli wordt het woord soloecismus afgeleid voor spreken met taalfouten.

Solidus, zie Aureus.

Solinus (C. Iulius), uit de 3de eeuw na C., schreef eene
geografisch-historische schets der oude wereld onder den titel
Collectanea rerum memorabilium, wat de geographie betreft, bewerkt
naar Plinius' Nat. Historia. Later heeft dit werkje den naam van
Polyhistor gekregen.

Solis fons, Heliou krene, bron in de libysche woestijn nabij de oase
Ammonium. Des middags was het water koud, te middernacht kokend heet.

Solitaurilia = Suovetaurilia.

Solium, stoel met hooge massieve rechtopstaande rugleuning en
met armleuningen. Hij werd als troonzetel gebruikt door goden en
koningen. Ook de rom. rechtsgeleerden hadden de gewoonte, wanneer
zij te huis adviezen gaven, op een solium plaats te nemen. Vandaar
de uitdrukking a subselliis in otium soliumque se conferre = de rol
van pleiter laten varen en zich bepalen tot het geven van adviezen.

Solois, Soloeis, 1) ver vooruitspringende met bosch begroeide kaap
in Mauretania aan den Atlantischen oceaan.--2) = Solus.

Solon, Solon, zoon van Execestides, afstammeling van Codrus, ondernam
reeds vroeg als koopman verre reizen, waarbij hij meer dan gewone
kennis en beschaving opdeed. In het openbare leven onderscheidde
hij zich het eerst door de herovering van Salamis, waartoe hij zijne
medeburgers aanspoorde, nadat het eiland kort te voren ten gevolge
van een ongelukkigen oorlog aan Megara was afgestaan, ook in den
heiligen oorlog tegen Cirrha trad hij op den voorgrond. Zijn grootsten
roem heeft hij echter verworven door zijne wetgeving, die een einde
maakte aan de verwarde toestanden te Athene, aan de verdeeldheid
en partijtwisten, die door Draco's wetgeving en door Cylon's poging
om de alleenheerschappij te verkrijgen ten top gestegen waren. S.,
in 594 tot eersten archont verkozen, trad als bemiddelaar tusschen
de verschillende partijen op en deed door zijne wijze wetten rust
en tevredenheid terugkeeren. Tot oogenblikkelijke verlichting van
het verarmde volk diende de seisachtheia en eene amnestie voor hen,
die volgens de schuldwetten hun burgerrecht verloren hadden; verder
werd op dit gebied bepaald, dat men niet meer zijne persoonlijke
vrijheid voor schulden zou kunnen verliezen. Vervolgens verdeelde
hij de burgerij, waarin nu ook de vrije bewoners van het platteland
werden opgenomen, in 4 klassen (z. phyle), door welke verdeeling
de staatkundige rechten der burgers, maar ook hunne verplichtingen
tegenover den staat, van het vermogen afhankelijk gemaakt werden, en
de voorrechten van den adel werden opgeheven. Alleen uit de eerste
klasse werden de archonten en leden van den Areopagus gekozen,
de vierde was van alle openbare ambten uitgesloten. Door een
aantal bepalingen werden de bevoegdheden van de volksvergadering,
de overheden, regeeringslichamen, rechtbanken, enz., nauwkeurig
vastgesteld (z. o. a. Areopagus, Boule), het geheele staatsleven en
alle maatschappelijke betrekkingen geregeld. Van groot belang is vooral
ook zijne regeling van het attische privaatrecht. Omtrent de opstelling
der wetten z. axones.--Om het volk te dwingen zich aan de nieuwe
wetten te gewennen, liet hij zweren dat in 10 jaar geen verandering
er in gebracht zoude worden. Hijzelf begaf zich gedurende dien tijd
weder op reis. Wel ontbrandde in zijne afwezigheid de partijstrijd
opnieuw en werden in 589 en 584 zelfs geen archonten verkozen (z. ook
Damasias), wel zag hij spoedig na zijne terugkomst, in weerwil van zijn
verzet, de hoogste macht in handen van Pisistratus vallen, maar zijne
wetten bleven toch voor het grootste gedeelte van kracht en de latere
democratische staatsinrichting van Athene heeft zich geleidelijk uit de
door S. in het leven geroepen toestanden ontwikkeld.--Ook als dichter
toonde S. meer dan gewone talenten, vooral beroemd is zijne elegie,
waarmede hij de Atheners tot de herovering van Salamis aanspoorde;
wij bezitten van zijne gedichten, die door de Atheners ook lang na
zijn dood in hooge eer gehouden werden, nog vrij talrijke fragmenten,
meest van staatkundigen of wijsgeerigen inhoud. Als een van de 7
wijzen had hij tot spreuk meden agan.--Hij stierf in 559 op den
leeftijd van omstreeks 80 jaar.

Solonius ager, streek in Latium, ten Z.O. van Ostia, die zich tot
het grondgebied van Lanuvium uitstrekte.

Solus, Soluntum, Solous, Soloeis, oude havenstad op de N.-kust van
Sicilia, carthaagsche volkplanting, ten O. van Panormus (Palermo).

Solygia, Solygeia, vlek in Corinthia op den berg Solygius, ten Z. van
Cenchreae.

Solyma, ta Solyma, 1) = Climax.--2) = Hierosolyma.

Solymi, Solymoi, oud volk in Lycia. Zie Climax.

Sontiates, Sotiatai, volk in Aquitania ten Z. van den Garumna
(Garonne), voortreffelijke ruiters en mijnwerkers.

Sontius, thans Isonzo, rivier in Venetia, die bij Aquileia in den
sinus Tergesticus (golf van Triëst) valt.

Sonus, Sonos, aanzienlijke rivier van India, die op den mons Vindius
(Vindhya) ontspringt en bij Palibothra in den Ganges valt.

Sopater, Sopatros, 1) van Paphus, kluchtspeldichter ten tijde van
Alexander d. G.; de weinige fragmenten, die van zijne werken over zijn,
zijn het eenige, dat wij van deze dichtsoort bezitten, z. Phlyax.--2)
van Apamea, neoplatonisch wijsgeer, leerling van Iamblichus, werd op
bevel van Constantijn d. G. ter dood gebracht, omdat hij propaganda
maakte voor den heidenschen godsdienst.

Sophaenetus, Sophainetos, van Stymphalus, een van de aanvoerders
der grieksche troepen van den jongen Cyrus, waarschijnlijk dezelfde,
van wien eene Kyrou Anabasis genoemd wordt.

Sophene, Sophene, landschap in het Z.W. van Armenia, door den Euphraat
van Cappadocia gescheiden. Hoofdstad: Arsamosata.

Sophistae, sophistai, in het algemeen geleerden; de naam werd
toegepast op hen die in een of ander vak van wetenschap uitmuntten,
of er eene bepaalde studie van maakten. Ook wijsgeeren werden oudtijds
zoo genoemd, Pythagoras zou zichzelf het eerst den naam van philosophos
gegeven hebben. Ten tijde van en na Pericles traden in vele grieksche
steden, vooral te Athene, onder den naam van sophisten mannen op als
leermeesters in alles wat voor het praktische leven, vooral voor den
staatsman en redenaar noodig is. Zij vonden grooten bijval, ook bij de
uitstekendste mannen van hun tijd, vormden vele leerlingen en lieten
zich goed betalen. Daarentegen vonden vele voorstanders van het oude,
dat men de wetenschap verlaagde, door haar aan praktische doeleinden
dienstbaar te maken, en welsprekendheid, als eene kunst aangeleerd,
werd altijd met wantrouwen beschouwd; men meende dat zij zoo tot niets
konde dienen, dan om met een schijn van wijsheid te pronken en recht en
waarheid te verdraaien. En inderdaad, hoewel vele oudere sophisten zich
op wetenschappelijk gebied verdienstelijk gemaakt hebben (Protagoras,
Gorgias, Hippias, Prodicus), waren hunne navolgers over het algemeen
niets anders dan rhetoren, wier onderwijs zich grootendeels tot de
mededeeling bepaalde van allerlei kunstjes, waardoor men, misbruik
makend van de leer van Protagoras over het betrekkelijk juiste van
iedere meening, zoowel voor als tegen iedere zaak kon spreken. De
tegenstand, dien de sophisten van Socrates en diens leerlingen,
vooral van Plato, ondervonden, is de oorzaak geweest, dat men hen lang
ten onrechte als aanhangers eener wijsgeerige richting met zekere
gemeenschappelijke leerstellingen beschouwd heeft, en dat men hun,
naar aanleiding van de weinige uitdrukkingen van sophisten, die bekend
zijn, een voor zedelijkheid en godsdienst verderfelijk stelsel heeft
toegedicht, dat zij in werkelijkheid nooit verkondigd hebben.

Sophocles, Sophokles, 1) Athener, zoon van den rijken Sophillus,
geb. 496 of 497. Van zijn leven is weinig bekend, onder zijne vrienden
worden Herodotus en Pericles genoemd. In den samischen oorlog was hij
te gelijk met dezen strateeg en even te voren had hij het ambt van
Hellenotamias bekleed. Algemeen bemind en geprezen stierf hij in 406
of 405, na zijn dood werden hem door de Atheners dezelfde eerbewijzen
toegekend als aan Aeschylus, en op zijn graf werd jaarlijks van
staatswege geofferd (z. ook Iophon).--Als treurspeldichter wordt
hem in ouden en nieuwen tijd eenstemmig de eerste rang toegekend;
evenals Homerus ho poietes heette, zoo wordt S. dikwijls door de ouden
eenvoudig ho tragikos genoemd. Reeds bij zijn eerste optreden (468)
vertoonde zijne wijze van behandeling der stof zoo groote afwijking
van die van Aeschylus, dat het toekennen van den prijs door de groote
opgewondenheid der voorstanders van beide richtingen bemoeielijkt werd;
ten slotte behaalde S. de overwinning. Door een derden tooneelspeler
toe te voegen aan de twee, waarvoor de stukken van Aeschylus berekend
waren, is hij in staat de handeling belangwekkender, de dialogen
meer afwisselend te maken. Zonder in het alledaagsche te vervallen,
staan de personen in zijne stukken ons nader dan bij Aeschylus; de
geheele handeling ontwikkelt zich als van zelf en de afloop wordt
op natuurlijke wijze voorbereid door de voortreffelijk geschilderde
karakters, die hij soms door welberekende tegenstellingen nog scherper
doet uitkomen; ook in hun taal, hoewel altijd edel en verheven,
is alle duisterheid en onduidelijkheid vermeden. Met zijne 115
(v. a. 123 of 130) stukken behaalde hij 20 of 24 maal den eersten en
zeer dikwijls den tweeden prijs. Wij bezitten er van nog 7 stukken in
hun geheel, benevens een groot aantal fragmenten. Het zijn de volgende:
Antigone (441), Oedipus Tyrannus, Aias, Trachiniae, Electra (± 413),
Philoctetes (409), Oedipus Coloneus.--2) kleinzoon van den vorigen,
treurspeldichter.--3) atheensch veldheer, werd in 425 met eene vloot
naar Sicilië gezonden en ondersteunde de democratische partij in de
burgertwisten op Corcyra; later werd hij, onder vermoeden dat hij
zich door de Siciliërs had laten omkoopen, verbannen.

Sophonisbe, Sophonisbe, dochter van den carthaagschen veldheer
Hasdrubal (z. a. no. 4). Zij koesterde een onverzoenlijken haat tegen
Rome. Daarom ook eischte Scipio hare uitlevering (zie Masinissa),
uit vrees dat Masinissa's trouw tegen Sophonisbe's inblazingen op
den duur niet bestand zou zijn.

Sophron, Sophron, van Syracuse, z. Mimus.

Sophronistai, opzichters over de atheensche epheben, die op het gedrag
der jongelieden toezicht hielden. Jaarlijks werden door iedere phyle
drie candidaten, boven de 40 jaar oud, voor dit ambt aangewezen,
en uit ieder drietal werd een door het volk verkozen. Zij werden van
staatswege met een drachme per dag bezoldigd.

Sopianae, stad in Pannonia Inferior, ten N. van den Dravus.

Sora, Sora, volscische stad in Latium aan den Liris, met sterke muren
en een sterken burcht. De Rom. hadden er eene latijnsche kolonie
heengezonden, doch in 315 hadden de Soraners de kolonisten omgebracht
en zich bij de Samnieten aangesloten, eene daad, waarvoor zij in 314
zwaar moesten boeten. In 303 werd Sora andermaal lat. kolonie.

Soracte, genit. -is, berg in het Z.O. van Etruria nabij den Tiber. Op
den top, die ook wel eens nog in den zomer met sneeuw bedekt was,
stond een tempel van den god Soranus, tot wiens eer daar op sommige
tijden feesten werden gevierd, en aan den voet een tempel van Feronia.

Soranus, 1) een sabijnsch god, die op den Soracte vereerd werd en
gewoonlijk voor denzelfden gehouden werd als Apollo, maar die in
werkelijkheid tot de goden der onderwereld moet gerekend worden. Bij
zijn jaarlijksch feest gingen zijne priesters, die tot het geslacht der
Hirpi Sorani behoorden, met de ingewanden der offerdieren in de hand,
blootsvoets over brandende hoopen hout. Zij waren van den krijgsdienst
en andere staatslasten vrijgesteld.--2) Zie Barea Soranus.--3)
geneesheer en schrijver over geneeskunde onder Traianus en Hadrianus.

Sordice, een meer in Gallia Narbonensis, dicht bij de rivier Ruscino,
aan den voet der Pyrenaeën, dat met een dikke korst modder of veen
bedekt was.

Sordidatus, in eene toga sordida gehuld, als beschuldigde, om het
medelijden der rechters op te wekken.

Sordones, kleine stam in Gallia Narbonensis. Hoofdstad: Ruscino.

Sortes, eene soort orakel door het lot. Eiken plankjes, waarop spreuken
en teekens waren ingesneden, waren tot een bundel saamgebonden. Door
een knaap werden zij getrokken en dan het antwoord er uit opgemaakt
(Sortilegium, kleromanteia). Door droogte krompen zij wel eens, ook
sleten zij door het gebruik af, en dan gebeurde het wel, dat er een
plankje van zelf uit den bundel viel (sortes sua sponte attenuatae). De
meest beroemde dezer orakels waren die van den Fortuna-tempel te
Praeneste en van Caere.

Sosibius, Sosibios, 1) uit Sparta, geschiedschrijver en chronograaf ten
tijde van Ptolemaeus Philadelphus.--2) leermeester van Britannicus,
een werktuig van Messalina, later door toedoen van Agrippina ter
dood gebracht.

Sosigenes, van Alexandrië, peripatetisch wijsgeer en sterrenkundige,
schreef o. a. commentaren op eenige werken van Aristoteles en hielp
Julius Caesar bij het verbeteren van den rom. kalender.

Sosii. 1) C. Sosius, praetor in 49, werd in 37 door Antonius belast
met den oorlog tegen Antigonus, zoon van den Maccabaeër Aristobulus
(z. a.), die met de hulp van den parthischen kroonprins Pacorus het
bestuur over Judaea vermeesterd had. Sosius versloeg Antigonus en
bracht hem ter dood, zoodat Herodes I (z. a.) bezit van den troon
kon nemen. In den burgeroorlog was hij op de zijde van Antonius,
doch verzoende zich na den slag bij Actium met Octavianus.--2)
Q. Sosius Senecio, consul onder Traianus, was een begunstiger van
Plutarchus, die verscheidene levensbeschrijvingen aan hem opdroeg.--3)
Q. Sosius Falco, na den dood van Commodus mededinger van Pertinax
naar de keizerskroon; zoo P. hem niet het leven had gered, zou hij
zijn pogen met den dood bekocht hebben.--4) de gebroeders Sosii,
bij wie Horatius zijne geschriften uitgaf.

Sosilus, Sosilos, Lacedaemoniër, leermeester en vriend van Hannibal,
wiens daden hij beschreef. Polybius spreekt over zijn werk een
ongunstig oordeel uit.

Sosipater, Sosipatros, dichter der nieuwe attische comedie. Van een
van zijne stukken is een vrij groot fragment bewaard gebleven.

Sosiphanes, Sosiphanes, van Syracuse, treurspeldichter ten tijde van
Philippus en Alexander. Hij schreef 73 stukken, behaalde 7 maal den
eersten prijs, en werd in de alexandrijnsche pleias opgenomen.

Sosistratus, Sosistratos, 1) Syracusaan, hoofd der oligarchische partij
na den dood van Timoleon, werd door Agathocles verbannen en ging naar
Agrigentum.--2) tyran van Agrigentum die, door Syracuse aan te vallen,
den Carthagers aanleiding gaf zich in de grieksche aangelegenheden
te mengen. Toen tegen hem de hulp van Pyrrhus ingeroepen werd, moest
S. vluchten (278).

Sositheus, Sositheos, van Alexandrië in Troas, trad te Athene
en Alexandrië in Aegypte als treurspeldichter op en werd in de
alexandrijnsche pleias opgenomen. Zijn bloeitijd was omstreeks 280.

Sospita, redster, bijnaam van Juno, waaronder zij vooral te Lanuvium
vereerd werd en te Rome een tempel had.

Sosthenes, Sosthenes, een Macedoniër van geringe afkomst, die
koning Antigonus Gonatas dwong de regeering neder te leggen, zich
aan het hoofd van het leger stelde en de Galliërs uit het land joeg
(280). In het volgende jaar sneuvelde hij echter bij een nieuwen
inval der Galliërs.

Sostratus, Sostratos, 1) een zeeroover die zich ten koste van de
Atheners van het eiland Halonesus meester maakte, van waar hij door
Philippus van Macedonië verdreven werd.--2) Macedoniër, ter dood
gebracht als medeplichtige aan de samenzwering van Hermolaus.--3)
van Cnidus, beroemd bouwmeester, die o. a. den vuurtoren op Pharus
bouwde.--4) beroemd geneesheer te Alexandria uit de 2de helft der
eerste eeuw, vooral beroemd als chirurg. Er zijn nog fragmenten van
zijn werken over.

Sosus, Sosos, van Pergamus, uitvinder van de ingelegde
mozaiek-vloeren. Een nabootsing van zijn duiven op den rand van een
schaal vindt men in het capitolijnsch Museum te Rome. Ze stamt uit
de villa Hadriani.

Sotades, Sotades, van Maronea, schrijver van onzedelijke gedichten van
mythologischen inhoud (versus Sotadei). Hij leefde onder Ptolemaeus
Philadelphus, en naar men verhaalde werd hij in zee geworpen, omdat
hij het huwelijk van den koning met diens zuster Arsinoë bespot had.

Soter, Soteira, 1) bijnaam van verscheiden goden en godinnen,
waarbij men hen aanriep, als men om redding uit nood of gevaar
bad. Vooral wordt die naam aan Zeus gegeven, maar ook aan Poseidon,
Apollo, Dionysus, Hera, Artemis e. a.--2) bijnaam van Ptolemaeus I
en Demetrius III.

Soteria, Soteria, feest ter eere van Apollo, jaarlijks te Delphi
gevierd, ter herinnering aan den inval der Galliërs in 279, die door
de hulp van Apollo afgeweerd was.

Sotion, Sotion, 1) van Alexandrië, wijsgeer uit de school der Sextii,
leermeester van Seneca, en schrijver van een werk van gemengden
inhoud, Keras Amaltheias.--2) van Alexandrië, peripatetisch wijsgeer
en letterkundige in de 2de eeuw.

Sottiates = Sontiates.

Spalatum, thans Spalatro, vlek nabij Salona in Dalmatia, met eene
prachtige villa van Diocletianus, waar deze keizer zijne laatste
levensjaren sleet.

Sparta, Sparte, of Lacedaemon, Lakedaimon, de hoofdstad van Laconica,
bij Homerus he koile Lakedaimon geheeten, omdat het in een kom van
bergen gelegen was. Het was op onderscheidene heuvels gebouwd aan
den rechteroever van den Eurotas. Tot 206 was de stad niet ommuurd,
doch niettemin sterk door hare ligging. Aan een der hoogste heuvels,
waarop de tempel van Athena Chalcioecus stond, werd de naam Acropolis
gegeven. In dezen tempel stierf Pausanias den hongerdood. Aan den voet
der Acropolis lag de agora met de perzische gaanderij (stoa persike),
die uit den perzischen buit was gebouwd en waarvan het dak door beelden
van Perzen op de wijze van caryatiden werd gedragen. Aan den Eurotas
lag de Platanistas, eene door platanen belommerde oefenplaats der
spartaansche jongelingschap. Tijdens den trojaanschen oorlog regeerde
te Sparta Menelaus; het bekleedde toen geene voorname plaats onder
de steden van de Peloponnesus en stond verre achter bij Argos. Na
de dorische volksverhuizing kwam Sparta aan de beide zoons van den
Heraclide Aristodemus, de tweelingbroeders Eurysthenes en Procles. De
zoon van Eurysthenes was Agis, naar wien het ééne koninklijke stamhuis
genoemd wordt. De dorische stam was krijgshaftig en door de wetten
van Lycurgus werd Sparta de militaire staat bij uitnemendheid van
Griekenland. Dit ondervond Messenia (z. a.), en ook Athene dolf,
grootendeels door eigen schuld, in den peloponnesischen oorlog het
onderspit (404). Sedert dien tijd liet Sparta, niet altijd door
eerlijke middelen, zich in Griekenland overwegend gelden, tot het
door Epaminondas gefnuikt werd (371). Van nu af begon het tijdperk
van verval, terwijl de toenemende oligarchie de macht in handen van
enkele familiën bracht. Vruchteloos trachtte het zich tegen Macedonia
aan te kanten. De pogingen van Agis III (z. a.), om eene hervorming
tot stand te brengen, mislukten; beter slaagde Cleomenes III (z. a.),
doch Aratus van Sicyon vreesde de macht van een herboren Sparta en
de slag bij Sellasia (221) maakte een einde aan de regeering van
Cleomenes. Met hem nam het huis der Heracliden een einde. Van nu
af was Sparta overgeleverd aan de tyrannie; berucht zijn Machanidas
(210-207) en Nabis (207-192). In 192 dwong Philopoemen, de strateeg
van het achaeïsch verbond, Sparta tot dit verbond toe te treden,
en in 189 werd het wegens poging tot afval streng gestraft en werd
het overblijfsel der lycurgische wetgeving afgeschaft. De onderdrukte
wrok der Spartanen verschafte den Rom. eene welkome gelegenheid om in
Griekenland op bedekte wijze het twistvuur aan te blazen, totdat het
land in 146 rom. provincie werd. Sparta bleef eene civitas libera.--Zie
ook Laconica.

Spartacus, Spartakos, een Thraciër, achtereenvolgens herder, soldaat,
roover, gevangene, zwaardvechter. Met omstreeks 70 metgezellen
ontsnapte hij in 73 uit eene zwaardvechterskazerne te Capua. Reeds
terstond behaalden zij eenig voordeel op de militie van Capua en
bereikten den Vesuvius, doch zagen zich daar weldra ingesloten
door 3000 man onder den propraetor C. Claudius Glaber, die den
eenigen destijds bestaanden uitweg bezette. De zwaardvechters echter
vlochten ladders van op den berg groeiende wilde wijngaardranken,
kwamen daarlangs aan den steilen kant van den berg naar beneden,
en vielen Claudius zoo onverhoeds op het lijf, dat zijn legioen de
vlucht nam. Van alle zijden stroomden nu weggeloopen slaven toe; ook
de praetor P. Varinius en zijne legaten Furius en Cossinius werden
totaal verslagen. De slaven hadden zich nevens Spartacus nog twee
aanvoerders gekozen, Crixus en Oenomaüs. De laatste schijnt reeds
vroeg gesneuveld te zijn, tusschen de beide overige ontstond een
ernstig verschil van gevoelen. Spartacus wilde zoo spoedig mogelijk
met de zijnen, meest Thraciërs en Galliërs, Italië verlaten om
naar hun vaderland terug te keeren; Crixus daarentegen had zich
met 30000 man van hem afgescheiden om te moorden en te plunderen,
daar zij niet wilden heengaan zonder den buit van Italië mede te
nemen. Crixus sneuvelde in 72 met twee derden van zijn leger tegen
den Consul L. Gellius Poplicola en den propraetor Q. Arrius, doch
Spartacus versloeg eerst den anderen consul Cn. Cornelius Lentulus,
daarna Gellius en toen den proconsul van Cisalpina, C. Cassius. Na
deze overwinning liet Spartacus bij een lijkfeest voor Crixus 300
rom. krijgsgevangenen als gladiatoren vechten. Hij had toen nog
120000 man bij zich, waarmede hij reeds tot aan den Padus (Po) was
gekomen; thans echter weigerden zij zijne plannen verder te volgen,
hij moest weder zuidwaarts trekken, doch kreeg nu te doen met den
praetor M. Licinius Crassus, die er in zes maanden tijds in slaagde, de
slaven in Lucania te verslaan, waarbij Spartacus met 60000 der zijnen
volgens Livius of 12500 volgens Plutarchus sneuvelde (71). Zijn lijk
werd niet gevonden. Zesduizend gevangenen werden langs den weg van
Rome naar Capua gekruisigd, vijfduizend anderen, die met versnelde
marschen de Alpen zochten te bereiken, liepen juist Pompeius in den
mond op diens terugkeer uit Hispania.

Spartarius Campus = Campus Spartarius.

Sparti, Spartoi, z. Cadmus.

Spartianus (Aelius), een der scriptores historiae Augustae, schrijver
der levens van eenige keizers nam. van Hadrianus, Marcus Aurelius,
Verus, Septimius Severus, Pescennius Niger en Macrinus. Ze zijn
later overgewerkt.

Spartocus, Spartokos, naam van een vijftal koningen der tweede dynastie
van het bosporaansche rijk, van 438-284.

Spartolus, Spartolos, stad op Chalcidice, ten W. van Olynthus.

Spasinu (Pasinu) Charax, zie Charax.

Spectabilis, titel der tweede klasse van ambtenaren onder Constantijn
den Gr.

Spectio, z. auguria.

Speculatores, 1) spionnen in den oorlog.--2) lichte troepen, die op
verkenning worden uitgezonden = exploratores.--3) ordonnansen.--4)
bereden lijfwachten.

Spercheus, Spercheios, aanzienlijke rivier ten Z. van Thessalia,
in het gebied der Dolopers en Aenianen, die zich in de Malische
golf stort. Als riviergod is hij een der zoons van Oceanus en Gaea,
en bij Polydora, dochter van Peleus, de vader van Menesthius.

Sperthias, Sperthias, z. Bulis.

Spes, personificatie van de hoop. Zij had te Rome verscheiden tempels,
de oudste hiervan was tijdens den eersten punischen oorlog aan het
forum olitorium gebouwd, waar men haar den 1sten Augustus offers
bracht. Zij wordt afgebeeld als een schoone, jonge vrouw, die met de
linkerhand haar lang gewaad een weinig opheft, en in de rechterhand
een ontluikende bloem draagt.

Speusinioi, z. toxotai.

Speusippus, Speusippos, zoon eener zuster van Plato, werd door zijn
oom met veel liefde en zorg opgevoed; naar het schijnt vergezelde hij
hem op een zijner reizen naar Sicilië, waar hij kennis maakte met de
leer van Pythagoras, waaruit hij het een en ander overnam. Na Plato's
dood stond Sp. aan het hoofd der academie, maar wegens lichaamszwakte
kon hij slechts tot 339 als leeraar werkzaam zijn, en in 334 maakte hij
door een vrijwilligen dood een einde aan zijn lijden. Hij was ongeveer
60 jaar oud geworden. Van zijn talrijke werken, die Aristoteles voor
3 talenten kocht, is niets bewaard gebleven.

Sphacteria, Sphakteria, eilandje op de messenische kust, thans Sfagia,
bekend in den peloponnesischen oorlog (zie Pylus no. 3 en Cleon).

Sphaeria, Sphairia, eilandje op de kust van Argolis, nabij Troezen
en Calauria.

Sphaeristerium, sphairisterion, zaal voor het bij de ouden zoo
geliefkoosde bal- of kaatsspel, zooals men in de grieksche gymnasiën,
de rom. badhuizen en ook in de huizen en op de buitenplaatsen der
rijke Rom. vond.

Sphagia, Sphagia = Sphacteria.

Sphendale, Sphendale, vlek in het N.O. van Attica, tusschen den berg
Parnes en de kust.

Sphendonetai, funditores, slingeraars, lichtgewapenden, die met een
slinger van leder, soms van biezen, in de oudste tijden van wol,
looden kogels of groote steenen naar de vijanden wierpen. Onder de
Grieken muntten de Rhodiërs uit door behendigheid en zekerheid in
het behandelen van dit wapen, in de rom. legers dienden daarvoor
vooral Balearen.

Sphettus, Sphettos, vlek in het Zuiden van Attica, aan den weg van
Athene naar Sunium.

Sphinx, Sphinx, dochter van Typhon en Echidna of van Orthrus en
Chimaera, een monster met het hoofd en de borst eener vrouw en verder
de gedaante van een leeuw met vleugels. Zij zat op een rots nabij
Thebe en gaf den voorbijgangers een raadsel op, wie het niet kon
oplossen, werd gedood. Het raadsel luidde: Welk wezen heeft nu eens
vier, dan weer twee, dan weer drie voeten, en gaat langzamer naarmate
het meer voeten heeft? Oedipus vond de oplossing (mensch), waarop de
Sph. zich van de rots in de diepte stortte.--De aegyptische sphinxen
hebben eveneens de gedaante van een leeuw, maar zijn ongevleugeld en
hebben het hoofd van een man.

Sphodrias, Sphodrias, spartaansch veldheer, die in 378 harmost van
Thespiae was en een aanval op den Piraeus deed. Toen deze aanval
mislukt was, werd wel beweerd, dat Sph. zich door de Thebanen daartoe
had laten omkoopen, om de Atheners in een oorlog met Sparta te
wikkelen, doch toen hij daarvoor te Sparta werd aangeklaagd, wist
Agesilaus zijn vrijspraak te bewerken. Hij sneuvelde in den slag
bij Leuctra.

Spina, Spina, 1) stad aan den zuidelijken mond van den Padus
(Po), welke monding naar de stad ostium Spineticum heet. De stad
is waarschijnlijk oorspronkelijk umbrisch, maar reeds vroeg door
Etruriërs bezet; ze is evenals Adria uitvoerhaven voor barnsteen.--2)
stad in Gallia Transpadana aan den Addua (Adda).

Spina, zie circus.

Spino, beek bij Rome, niet nader bekend.

Spinther, bijnaam van eenige Lentuli in de gens Cornelia, z. Cornelii
no. 50.

Spitamenes, Spitamenes, generaal van Darius Codomannus, medeplichtige
van Bessus. Ook nadat hij dezen uitgeleverd had, zette Sp. den oorlog
tegen Alexander voort, zelfs wist hij scythische volksstammen tot een
bondgenootschap te bewegen; toen echter zijne zaak hopeloos stond,
werd hij door de Scythen gedood en zijn hoofd aan Alexander gezonden.

Spithradates, Spithrid., Spithridates, satraap van Ionië en Lydië
onder Darius Codomannus, werd in den slag bij den Granicus, terwijl
hij op Alexander zelf een aanval deed, door Clitus gedood.

Spolatum = Spalatum.

Spoletum, -tium, Spoletion, thans Spoleto, umbrische stad aan de via
Flaminia, in 241 lat. kolonie. In den burgeroorlog had het veel van
Sulla te lijden en in later tijd van de Gothen.

Spolia opima. Onder spolia verstaat men de wapenrusting, die de
overwinnaar den verslagen vijand ontneemt. Deze spolia worden
opima genoemd, wanneer de eene veldheer den anderen in den strijd
eigenhandig doodt. Zoo behaalde Romulus de spolia opima in den strijd
tegen de latijnsche Caeninensers, evenzoo de consul A. Cornelius
(Cornelii no. 3) in 428 op den vejentischen koning Tolumnius, en in
222 de consul M. Claudius Marcellus (Claudii no. 30) op den gallischen
aanvoerder Virdumarus in den slag bij Clastidium.

Spondophoroi, zie Olympia (ta Ol.).

Sporades, Sporades, de eilanden, die in de Aegaeische zee tusschen
Creta, Rhodus, de kust van Asia en de Cycladen verspreid liggen.

Sportula, een mandje met eetwaren, zooals de clientes (z. a.) ontvingen
bij de salutatio matutina. Later werd het een geschenk in geld, en
kreeg sportulae de beteekenis van emolumenten, zooals presentiegelden
en dgl.

Spurinae, etruscisch geslacht. 1) Spurina (Spurinna), een haruspex,
zou Caesar in den ochtend van den moord gewaarschuwd hebben, dat hem
een onheil dreigde.--2) Vestricius Spurina, streed in 69 n. C. voor
Otho tegen Vitellius, overwon later als legatus Germaniae Inferioris
de Bructeri; hij maakte ook latijnsche en grieksche gedichten. De
gedichten, die op zijn naam staan, zijn onecht.

Staberii. 1) L. Staberius, aanhanger van Pompeius had het bevel te
Apollonia op de epirotische kust, doch ontruimde het bij Caesar's
nadering in 48.--2) Staberius Eros, latijnsch taalkundige, schrijver
van een werk de proportione, leermeester van Brutus en Cassius.--3)
Staberius, een rijkaard bij Horatius, overigens geheel onbekend.

Stabiae, oude stad aan de campaansche kust, ten Z. van Pompeii, door
Sulla in den marsischen oorlog in 90 verwoest. Het herleefde later
als villa-dorp, maar hoorde toen tot het grondgebied van Nuceria. In
79 n. C. werd het bij de uitbarsting van den Vesuvius onder de asch
bedolven. Later komt het weer voor als badplaats, tgw. Castellamare
di Stabia.

Stadium, stadion, de renbaan in een gymnasium, ook de enkele wedloop,
waarbij men eenmaal de baan afliep. Als afstandsmaat is het st. 600
gr. voet, ongeveer 182 m.; naam en lengte heeft deze maat van de
renbaan te Olympia.

Stagirus, Stageiros, ook Stagira, ta Stageira, kolonie van Andrus,
in het N.O. van Chalcidice, geboorteplaats van Aristoteles, op
wiens verzoek Philippus van Macedonia de door hem verwoeste stad
liet herbouwen.

Staienus, naam in de gens Aelia, zonder historisch belang. In Cicero's
oratio pro Cluentio komt zekere C. Aelius Paetus Staienus voor,
die een schurkachtig voogd en een omkoopbaar rechter was, en de som,
waarmede hij ook andere rechters zou omkoopen, in zijn eigen zak stak.

Staius Murcus (L.), veldheer van Caesar, belegerde met Q. Marcius
Crispus (Marcii no. 11), Q. Caecilius Bassus (Caecilii no. 28) te
Apamea ad Orontem, maar sloot zich in Maart 43 bij Cassius aan, en
werd als vlootvoogd naar de Adriatische zee gezonden, waar hij den
overtocht van Antonius en Octavianus niet wist tegen te gaan. Na
den dood van Brutus en Cassius sloot hij zich met zijn vloot bij
Sex. Pompeius aan, die hem echter spoedig liet ombrengen. V.a. was
zijn naam Statius Murcus.

Staphylus, Staphylos, zoon van Dionysus of Theseus en Ariadne of van
Dionysus en Erigone, een van de Argonauten.

Stasanor, Stasanor, van Cyprus, onder Alexander satraap van Ariane
en Drangiane, na Alexanders dood van Bactria en Sogdiane, waar hij
zich in weerwil van de aanvallen van Antigonus staande hield.

Staseas, van Neapolis, peripatetisch wijsgeer, met Cicero bevriend.

Stasicrates, Stasikrates, z. Dinochares.

Stasinus, Stasinos, van Cyprus, waarschijnlijk uit de 8ste eeuw, een
van de cyclici, wien door sommigen een episch gedicht (Kypria epe)
werd toegeschreven, dat de gebeurtenissen van de bruiloft van Peleus
tot aan het begin der Ilias behandelde.

Stata Mater, eene godin, die te Rome aangeroepen werd tot afwering
van branden. Zij was in beteekenis verwant met Vulcanus en Vesta; haar
beeld stond op het forum, waar 's nachts te harer eer een vuur brandde.

Stater, stater, oorspronkelijk lydische gouden munt ter waarde van
ongeveer 22 attische drachmen. Zij was niet slechts in Griekenland
algemeen gangbaar, maar werd ook door vele grieksche staten geslagen
en uitgegeven.

Statielli, -ellates, -ellenses, kleine ligurische volksstam, tusschen
den Padus (Po) en de Apennijnen, met de badplaats aquae Statiellae.

Statii. 1) Statius Albius Oppianicus, rom. ridder, die zijn zwager
en twee van zijn eigen zoons om het leven bracht, en zijn stiefzoon
A. Cluentius Habitus trachtte te vermoorden, om zich diens fortuin toe
te eigenen. Door Cluentius aangeklaagd, poogde hij zijn rechters om te
koopen (zie Staienus), doch moest zich door vrijwillige ballingschap
aan het vonnis onttrekken (74).--2) Statius Albius Oppianicus, zoon van
no. 1, beschuldigde Cluentius (z. a.), dat deze den ouden Oppianicus
had pogen te vergeven.--3) Statius Sebosus, rom. zeevaarder, ontdekker
der Canarische eilanden, en schrijver over aardrijkskunde, leefde
in de eerste helft van de eerste eeuw n. C.--4) L. Statius Murcus,
z. Staius Murcus.--5) M. Statius Priscus, rom. veldheer, veroverde ±
163 na C. de armenische hoofdstad Artaxata.--6) Statius, vrijgelatene
van Q. Cicero, die veel invloed op hem had.--7) P. Papinius Statius
(± 45-96 na C.), te Neapolis geboren, doch te Rome opgevoed, beroemd
improvisator, dichter van twee epische gedichten, Thebais, in 12
boeken, en Achilleis (onvoltooid), alsmede van 5 boeken mengelpoëzie
onder den naam Silvae.--8) Statius Caecilius, zie Caecilii no. 31.--9)
Statius Gellius, zie Gellii no. 1.

Statilii. 1) Statilius, een dapper marsisch krijgsman, die aan Rome
trouw bleef, toen zijne landslieden tot Hannibal overgingen.--2)
L. Statilius, een van de saamgezworenen van Catilina, die Rome in
brand zou steken.--3) Statilius, aanhanger van Cato van Utica,
die zich bij Cato's dood ook van het leven wilde berooven, doch
door zijne vrienden hierin verhinderd werd en later bij Philippi
in de handen zijner vijanden viel en gedood werd.--4) T. Statilius
Taurus, legaat van Octavianus, streed in 36 tegen Sex. Pompeius op
Sicilia, veroverde na de afzetting van Lepidus Sicilia en Africa,
streed in 34/33 in Dalmatia tegen de Dalmaten, stond aan het hoofd der
landingstroepen bij Actium (31), onderwierp later (29) de Cantabriërs,
Asturiërs en Vaccaeërs in Hispania, was in 26 consul, en werd in 25
door Augustus tot praefectus urbi benoemd. Uit eigen fondsen bouwde
hij in 30 te Rome het eerste steenen amphitheater. Hij was een groot
vriend van Augustus.--4a) T. Statilius Sisenna Taurus, consul in
16 n. C.--5) T. Statilius Taurus, consul 44 n. C., een rijk man,
wiens moeder eene Valeria Messalina (Corvina) was, werd om zijne
schatten aangeklaagd van knevelarij en tooverij (Z. Tarquitii), op
aanstoken van Agrippina, de gemalin van keizer Claudius. Hij benam
zichzelf het leven (53).--6) Statilia Messalina, dochter van no. 5,
huwde in 65 n. C. met Vestinus. Over dit huwelijk was keizer Nero
woedend en hij liet hem in zijn huis vermoorden (zie Vestini no. 2),
waarna hij Statilia tot vrouw nam. Later verloofde zij zich met Otho,
wiens dood hem belette haar tot keizerin te verheffen.

Statira, Stateira, 1) gemalin van Artaxerxes Mnemon, door hare
schoonmoeder Parysatis vergiftigd.--2) gemalin van Darius Codomannus,
werd na den slag bij Issus door Alexander gevangen genomen en stierf
kort daarna.--3) z. Barsine no. 1.

Statonia, oude stad in Etruria ten N. van Volci, aan het riviertje
Albinia en den lacus Statoniensis, ten W. van den lacus Volsiniensis.

Stator, bijnaam van Jupiter, oorspronkelijk beteekenend: hij, die
de vluchtende legers tot staan brengt; later gaven de Rom. er de
beteekenis aan van instandhouder, bevestiger.

Statorii. Q. Statorius, in 213 centurio onder de Scipio's in Hispania,
ging naar koning Syphax, om diens leger in den wapenhandel te oefenen.

Stellas (Stellatis) campus, vruchtbare streek in het N. van Campania
nabij den ager Falernus. Oorspronkelijk maakte deze streek een
onderdeel uit van den ager Campanus (het land van Capua), maar in 211
werd ze ervan afgescheiden. In 59 bij de lex Iulia agraria werd ook de
ager Stellas evenals de overige ager Campanus met kolonisten bevolkt.

Stemmata, soort van loofwerk, waarmede de imagines maiorum tot een
stamboom vereenigd werden.

Stentor, Stentor, een van de Grieken voor Troje, beroemd door zijn
sterke stem. Hij kon zoo hard schreeuwen als 50 andere mannen.

Stenyclerus, Stenykleros, oude stad in Messenia, eenmaal de residentie
der messenische koningen uit de Doriërs.

Stephanus, Stephanos, beeldhouwer te Rome, uit de 2de helft der
eerste eeuw.

Steropes, Steropes, een van de Cyclopen.

Stertinii. 1) L. Stertinius, als proconsul in 199 naar Hispania
gezonden, bracht in 196 een buit van 50000 pond zilver naar Rome.--2)
Stertinius, een stoicijnsch wijsgeer, bij Horatius in gesprek met
Damasippus.--3) Q. Stertinius, een bekwaam arts onder de eerste
keizers, evenals zijn broeder.--4) L. Stertinius, legatus van
Germanicus, versloeg in 15 en 16 na C. de Bructeren en Angrivariërs
en onderwierp Segimerus no. 2.--5) L. Stertinius Avitus, dichter
tijdens Domitianus, een vriend van Martialis.

Stesagoras, Stesagoras, volgde zijn oom Miltiades no. 1 op en werd na
eene korte regeering gedood. Hij was een oudere broeder van Miltiades
no. 2.

Stesichorus, Stesichoros, van Himera, een van de beroemdste grieksche
lierdichters, 640-555. In een van zijne gedichten noemde hij Helena de
oorzaak van al de rampen, die uit den trojaanschen oorlog voortgekomen
waren; tot straf daarvoor werd hij blind en hij kreeg het gezicht
niet terug, voordat hij in eene palinodie (z. a.) verklaard had,
dat slechts eene schijngestalte Paris naar Troje vergezeld had. Om
politieke redenen moest hij uit Himera vluchten; zijn graf was te
Catana nabij de naar hem genoemde poort.--Van zijne door de ouden
hooggeprezen werken, waarvan slechts fragmenten bewaard zijn, hebben
de meeste, wat hun inhoud betreft, veel overeenkomst met het epos;
hij tracht echter in de oude mythen en sagen een zedelijke beteekenis
te vinden en de rechtvaardigheid van het goddelijk wereldbestuur aan
te toonen.

Stesicles, Stesikles, aanvoerder van een troep lichtgewapenden, door
de Atheners aan Corcyra te hulp gezonden, toen dit door Mnasippus
belegerd werd (373).

Stesimbrotus, Stesimbrotos, van Thasus, leefde ten tijde van Cimon en
Pericles te Athene als sophist en hield zich vooral met de verklaring
van de gedichten van Homerus bezig. Zijne levensbeschrijvingen van
Themistocles, Pericles e. a. schijnen weinig geloofwaardig geweest
te zijn.

Stheneboea, Stheneboia, zie Antea. Naar haar wordt Bellerophon
Stheneboius heros genoemd.

Sthenelus, Sthenelos, 1) zoon van Perseus en Andromeda, koning van
Mycenae, vader van Eurystheus.--2) zoon van Capaneus en Euadne,
een der epigonen (z. Adrastus), vriend en krijgsmakker van Diomedes
voor Troje.--3) zoon van Androgeos, volgde Heracles op diens tocht
tegen de Amazonen; later regeerde hij met zijn broeder Alcaeus over
Thasus.--4) vader van Cycnus, naar hem wordt de zwaan Stheneleis
volucris genoemd.--5) treurspeldichter te Athene, door Aristophanes
e. a. om zijne weinig verheven gedichten bespot.

Sthen(n)is, Sthen(n)is, van Olynthus, beroemd beeldgieter ten tijde
van Alexander d. G.

Stheno, Sthe(i)no, eene van de Gorgonen.

Stibadium = Sigma.

Stigma, het brandmerk, dat op het voorhoofd werd ingebrand, b.v. K
voor calumniatores volgens eene zekere lex Remmia, F voor weggeloopen
slaven, fugitivi, of voor dieven, fures. Het schijnt, dat men zich
niet altijd met ééne letter vergenoegde. Ook werd het merk niet altijd
ingebrand, maar ook wel met een scherp gepunt werktuig ingegrift,
zóó dat het litteeken bleef. Op deze wijze werden onder de latere
keizers ook recruten en dwangarbeiders op den arm gemerkt.

Stigmatias, stigmatias, een gemerkte slaaf; zie stigma.

Stilicho, Stelichon, een Vandaal in rom. krijgsdienst, die het
onder Theodosius den Gr. zoover bracht, dat hij met 's keizers
nicht en aangenomen dochter Serena huwde. In 395 n. C. vertrouwde
Theodosius hem de voogdij over den jeugdigen Honorius toe (z. a.), die
achtereenvolgens Stilicho's beide dochters tot vrouw kreeg. Stilicho
verdedigde het westersche rijk met krachtige hand tegen de Germanen en
tegen den Gothenvorst Alarik, totdat hij ten gevolge van hofkabalen
in 408 op last van zijn keizerlijken schoonzoon in diens paleis
werd omgebracht.

Stilo Praeconinus (L. Aelius), z. Aelii no. 7.

Stilpo, Stilpon, van Megara, scherpzinnig wijsgeer uit de megarische
school in de tweede helft der 4de eeuw, leermeester van Zeno. Hij
bestreed de ideënleer van Plato.

Stilus, de metalen schrijfstift, waarmede men op de wastafeltjes,
tabulae ceratae, schreef. Het boveneinde was plat, om het geschrevene,
zoo het niet beviel, te kunnen uitwrijven. Vandaar de dichterlijke
uitdrukking stilum vertere.

Stimula, oud-italische godin, die vooral bij vrouwen hevige
hartstochten opwekt, later geïdentificeerd met Semele. Zij had een
gewijd bosch buiten Rome aan den Tiber, waar de later door den senaat
verboden Bacchanalia gevierd werden.

Stipendium, 1) de soldij, misthos, die te Rome tijdens het beleg van
Veii werd ingevoerd, en niet in termijnen werd uitbetaald, maar eens
in het jaar, op het einde van den veldtocht of van het dienstjaar,
na aftrek van hetgeen de staat voor wapening en onderhoud had
uitgegeven. Later werd de soldij naar dagen berekend, en bedroeg
in den tijd van Polybius 5 lichte asses, sedert Caesar 10 asses =
ruim f0.26. De praetoriani kregen van Augustus eerst 20 asses, later
2 denarii = f0.84. De socii (z. a.) ontvingen geen stipendium, doch
werden kosteloos van het noodige voorzien.--2) de directe belastingen
(wel te onderscheiden van vectigalia) in de provinciën, waar de
belastingplichtigen stipendiarii werden genoemd. Twee provincies,
Sicilia en Asia (van de lex Sempronia tot Caesar) betaalden tributum
soli (z. a.) in plaats van stipendium.

Stiris, Steiris, stad in het Z. van Phocis.

Stoa, zuilengang, 1) st. basilike of basileios of he tou basileos,
het ambtslokaal van den archon basileus (z. archontes) te Athene. Aan
dit gebouw ontleenen de basilicae (z. a.) hun naam en hun vorm.--2)
st. poikile, z. het artikel Athenae p. 103, en Zeno no. 3.

Stobaeus (Johannes), Ioannes Stobaios, van Stobi, leefde waarschijnlijk
omstreeks 450 n. C. Eene door hem ten behoeve van zijn zoon aangelegde
verzameling van uittreksels uit meer dan 500 grieksche dichters
en prozaschrijvers is voor het grootste gedeelte bewaard gebleven,
en is van groot belang voor de kennis van oudere schrijvers, wier
werken overigens verloren gegaan zijn.

Stobi, Stoboi, hoofdstad van het macedonische gewest Paeonia, ongeveer
aan de samenvloeiing van den Erigon met den Axius, in de vierde eeuw
na C. door de Gothen verwoest.

Stoechades insulae, Stoichades nesoi, groep van vijf eilandjes op de
kust van Gallia Narbonensis, tot het gebied van Massilia behoorende,
thans Iles d' Hyères.

Stoeni, ligurisch volk, tot de Euganei behoorend, in 118 door
Q. Marcius Rex onderworpen. Waarschijnlijk woonden ze ten N. van
Verona.

Stoici, Stoikoi, hoi ek tes stoas, stoicijnen, wijsgeeren uit de
school van Zeno (z. a. no. 3).

Stola, het bovenkleed eener rom. dame, dat rondom tot op de voeten
hing en waaraan nog een rand, instita, kon gehaakt worden, die van
achteren een sleep vormde. De stola had korte mouwen. Aan meretrices
en adulterii damnatae was het dragen der stola ontzegd; deze waren
verplicht zich in het openbaar in de toga te vertoonen. Daar bij
huiselijke bezigheden de stola hinderlijk kon zijn, droegen de dames
een gordel (cingulum), ten einde haar kleed te kunnen opschorten.

Stolo, familienaam in de gens Licinia (Licinii no. 3 en 4).

Strabo (= scheele), familienaam in onderscheidene gentes, als
g. Fannia, g. Iulia (Julii no. 5), g. Pompeia (Pompeii no. 9).

Strabo, Strabon, van Amasea, geb. 66, wijdde zich, na grondige
studie van wijsbegeerte en geschiedenis, geheel aan de beoefening
der aardrijkskunde. Te dien einde ondernam hij groote reizen
door Griekenland en Klein-Azië, ging hij westwaarts tot Sardinië,
zuidwaarts tot Aethiopië, ook bezocht hij Rome, waar hij zich lang
schijnt opgehouden te hebben, en bereisde hij Aegypte in gezelschap van
Aelius Gallus. De vruchten van zijn onderzoek heeft hij nedergelegd in
een groot werk, Geographika, in 17 boeken, dat bijna volledig bewaard
gebleven is, en voor de oude aardrijkskunde van het hoogste belang
is. Het bevat, behalve de eigenlijke aardrijkskunde, vele bizonderheden
over geschiedenis, staatsinrichting, zeden en gewoonten der beschreven
landen. Van zijne Hypomnemata historika, een uitvoerig werk in ten
minste 43 boeken, is slechts weinig bewaard gebleven. Str. stierf in
19 na C.

Strategos. Te Athene werd omstreeks 500 het opperbevel over het
leger aan den polemarchos ontnomen en opgedragen aan een collegie
van 10 jaarlijks door het volk te verkiezen strategoi. Zij waren de
hoogste militaire overheid, hadden het geheele beheer van leger en
vloot in handen en kregen, door het belangrijke van hun betrekking,
weldra ook op politiek gebied grooten invloed. Aanvankelijk hadden zij
waarschijnlijk allen gelijke bevoegdheden, tenzij door volksbesluit of
onderlinge overeenkomst aan een van hen het opperbevel was opgedragen;
in lateren tijd (ongeveer sedert 350) werden hun bij hun verkiezing
speciale werkzaamheden toegewezen, en vindt men bijv. een str. epi
ten phylaken tes choras, een str. epi tas symmorias, enz.--Zie ook
achaeïsch verbond.

Strato, Straton, van Lampsacus, leerling van Theophrastus en na
diens dood (287) gedurende 18 jaar hoofd der peripatetische school,
beroemd door zijne omvangrijke geleerdheid en scherpzinnigheid. Hij
beoefende vooral de natuurwetenschappen en verklaarde het ontstaan
van het heelal uitsluitend uit de werking van natuurkrachten (vandaar
zijn bijnaam Physikos, maar behandelde in zijne talrijke geschriften
ook alle andere onderdeelen der wijsbegeerte. Hij stierf in 270.

Stratocles, Stratokles, 1) atheensch redenaar, tegenstander van
Demosthenes.--2) atheensch veldheer in den oorlog tegen Philippus van
Macedonië.--3) van Amphipolis, riep voor zijne vaderstad vruchteloos
de hulp der Atheners tegen Philippus in en werd daarom later door
dezen verbannen.

Stratonice, Stratonike, dochter van Demetrius Poliorcetes, gehuwd
met Seleucus Nicator en later met diens zoon Antiochus (z. a. no. 2).

Stratonicea, Stratonikeia, 1) voorname stad in het binnenland van
Caria, door den syrischen koning Antiochus I Soter (z. a.) gebouwd
en ter eere zijner vrouw aldus genoemd. De stad en ook de omgeving
heette vroeger Idrias. Bij deze stad stond de carische bondstempel
van Zeus.--2) stad aan den Caicus in Mysia, later Adrianupolis
(Hadrianupolis) geheeten. Hier nam M. Perperna den kroonpretendent
Aristonicus gevangen (130).

Stratonicus, Stratonikos, 1) Athener, bekwaam toonkunstenaar, die
vele leerlingen had. Hij was beroemd door zijne geestigheid, waarmede
hij echter aan koning Nicocles van Salamis aanstoot gaf, die hem ter
dood liet brengen.--2) van Cyzicus, een van de beeldhouwers, die de
gevechten van Attalus en Eumenes tegen de Galliërs in beeld brachten
(± 200).

Stratonis turris, Stratonos pyrgos, zie Caesarea no. 2.

Strattis, Strattis, 1) tyran van Chius ten tijde van de perzische
oorlogen.--2) dichter der oude comedie, jonger tijdgenoot van
Aristophanes.

Stratus, Stratos, 1) sterke hoofdstad van Acarnania, in het binnenland
ten W. van den Achelous gelegen, ± 260 door de Aetoliërs veroverd,
en sedert in hun bezit.--2) stad in het W. van Arcadia, op de grenzen
van Elis, in het gebied van Thelpusa, dat daarover gedurig met Elis
strijd voerde.--3) = het latere Dyme, in Achaia.

Strenae, 1) nieuwjaarsgeschenken bij de Rom. vanwaar het fransche
étrennes.--2) = omen.

Striglis, Strigilis, stlengis, xystris, een krabber, waarvan men zich
in Grieksche en Romeinsche badhuizen bediende, om na het worstelen,
of na het heete luchtbad, het vuil en zweet van de huid te verwijderen:
zie balneum.

Strombichides, Strombichides, atheensch veldheer in het laatste
gedeelte van den peloponnesischen oorlog, heroverde Lampsacus, dat
van Athene afgevallen was (411). Hij verzette zich tegen den vrede
van Theramenes (z. a.); daarom werd hij nog vóór het sluiten van
den vrede op een valsche aanklacht van oligarchische zijde gevangen
genomen en onder de 30 ter doodgebracht.

Strongyle, Strongyle, 1) het noordelijkste der Liparische eilanden
ten N. van Sicilia, thans Stromboli.--2) oude naam van Naxus.

Strongylion, Strongylion, atheensch beeldgieter op het einde der 5de
eeuw, vooral beroemd door zijne paarden en stieren.

Strophades, Strophades, ook Plotai geheeten, twee eilandjes in de
ionische zee, ten Z.O. van Zacynthus (Zante). Zij behoorden tot
het gebied van Cyparissia op de messenische kust en waren rijk aan
wijn. Toen Calais en Zetes, zonen van Boreas, de Harpyieën vervolgden,
staakten zij bij deze eilanden de vervolging en keerden toen om;
vandaar de naam (van strephein).

Strophium, strophion, lange strook lijnwaad, soort van sjerp, die
koordvormig werd ineengedraaid en door vrouwen en meisjes over het
hemd om het lichaam werd gebonden tot steun voor de borsten. Tot
dergelijk doel werd ook het mamillare gebezigd, een platte band,
soms van zacht leder, doch op het bloote lijf gedragen.

Strophius, Strophios, 1) koning van Phocis, gehuwd met eene zuster
van Agamemnon, z. Orestes.--2) kleinzoon van den vorigen, zoon van
Pylades en Electra.

Stryme, Stryme, stad der Thasiërs op de thracische kust aan den
mons Ismarus.

Strymon, Strymon, belangrijke rivier van Macedonia, vóór Philippus
grensrivier tegen Thracia. Hij ontsprong op den Scomius en liep aan
de Oostzijde van Chalcidice in de Strymonische golf uit. Niet ver
van den mond lag Amphipolis.

Stubera, Styberra, stad in Pelagonia, het Z. W. gedeelte van het
macedonische gewest Paeonia, tusschen den Axius (Vardar) en diens
zijrivier Erigon.

Stymphalus, Stymphalos, stad in het N.O. van Arcadia aan den mons
Stymphalus en aan het stymphalische meer. Hier verdreef of doodde
Heracles (z.a.) de stymphalische vogels. Het water liep door
onderaardsche kanalen af.

Styra, ta Styra, stad in Z. W. Euboea; de bevolking is van dryopischen
stam.

Styx, Styx, 1) arm van den Oceaan, die onder de aarde stroomt en
negenmaal rondom de onderwereld loopt. De nimf van deze rivier is
eene dochter van Oceanus en Tethys, gehuwd met den Titan Pallas;
zij woont aan den ingang van den Tartarus in een grot met zilveren
kolommen. Toen de Titanen tegen Zeus opstonden, was zij de eerste die
hem hare kinderen, Zelus, Nice, Cratus en Bia, te hulp zond; daarom
beloonde Zeus haar door te bepalen, dat de eed bij de Styx voor de
goden heilig en onschendbaar zou zijn, terwijl hare kinderen op den
Olympus bleven wonen.--2) rivier in noordelijk Arcadië, tegenwoordig
Mavronera, waarvan het water volgens de ouden doodelijk is en alles
verteert behalve ezels- of paardenhoeven.

Suardones, germaansche volksstam in het N. van Germania, op den
rechteroever van den Albis (Elbe); ze behooren tot die volkeren,
die de godin Nerthus vereeren.

Sub novis, sub veteribus. Langs een gedeelte der lange zijden van
het forum stonden twee rijen vaste kramen of winkeltjes. Die aan
den Zuidkant waren de oudste en de weg daarlangs werd sub veteribus
geheeten, terwijl de weg langs de winkels aan de Noordzijde sub novis
werd genoemd.

Subertum, stad in het hart van Etruria, waarschijnlijk ten O. van
den lacus Volsiniensis; juiste ligging onbekend.

Sublaqueum, stad der Aequi, aan den Boven-Anio. In den keizertijd
behoorde dit gebied tot Latium. In de nabijheid lag de prachtige
villa van Claudius en Nero.

Sublicius (pons), houten paalbrug, in het bijzonder de oude Tiberbrug
te Rome, in den oorlog tegen Porsena afgebroken. Toen zij weder
herbouwd werd, geschiedde dit zonder er bouten of spijkers in te slaan;
zij was zoo ineengevoegd, dat men ze in geval van nood geheel uiteen
kon nemen.

Subscriptio, de onderteekening eener aanklacht, in engeren zin de
onderteekening door de medeaanklagers, terwijl dan de onderteekening
door den hoofdbeschuldiger inscriptio werd genoemd (z. a.).

Subsolanus of Solanus, de Oostenwind, zie Windstreken.

Subucula, ondertunica, meest van wol en van mouwen voorzien.

Subura, buurt van Rome met een zeer drukke winkelstraat, die van
het forum in N.O. richting liep. De derde regio van Servius Tullius
heette Suburana.

Sucro, rivier in het O. van Hispania, die ten Z. van Valentia in
zee valt, thans Xucar, met eene gelijknamige stad in het gebied der
Edetani. De rivier heette vroeger Sicanus, zie Sicilia.

Sudatio, Sudatorium, zie balneum.

Sudeti montes, Soudeta ore, het W. gedeelte der tegenw. Sudeten,
met het Ertsgebergte.

Suebi, uitgebreide en machtige volkenbond in Germania, een groot
gedeelte van de latere Hoogduitschers. Hun land was in 100 gouwen
verdeeld, waarvan elk 1000 krijgers kon leveren. Hun roem was, alles
rondom hen zoover te verwoesten, dat zij geene naburen hadden. Onder
Ariovistus neemt een gedeelte van het volk bezit van de door de
Helvetiërs verlaten streken ten Zuiden van den Main, en dringt dan ook
in den Elzas door, waar Caesar ze in 58 verslaat. Ook de Semnones in
Midden-Germania (tusschen Elbe en Spree) behoorden er toe. Bij Tacitus
wordt O. Germania tusschen de Donau en de Oostzee Suebia genoemd. Hun
naam leeft nog voort in Zwaben. In de 3de eeuw n. Chr. vormt een
gedeelte van de Suebische stammen (vooral de Semnones) den nieuwen
volkerenbond der Alamannen (z. a.).

Suebicum mare, de Oostzee.

Suessa. 1) Suessa (Sessa) Aurunca, stad der Aurunci in Latium, aan
den mons Massicus, col. lat. sedert 313, geboorteplaats van den
dichter Lucilius.--2) Suessa Pometia, stad der Volsci in Latium,
door Tarquinius Priscus veroverd, later door de Rom. verwoest. De
ligging is onzeker.

Suessetani, volksstam in Tarraconensis, nabij den Iberus (Ebro),
in wier gebied de stad Corbio ligt.

Suess(i)ones, machtig volk in het Z. van Belgica dat 50000 man op
de been kon brengen en wier koning Divitiacus niet slechts over een
aanzienlijk deel van Gallia heerschte, maar zelfs over een deel van
Britannia. Hoofdstad: Nuviodunum, later Augusta Suessionum geheeten,
thans Soissons.

Suessula, stad in Campania tusschen Calatia en Nola.

Suetonii. 1) C. Suetonius Paulinus, beroemd veldheer, werd in 41 na
C. stadhouder van Mauretania en drong dieper dan een zijner voorgangers
in de binnenlanden van Africa door. In 59 werd hij naar Britannia
gezonden, waar hij na een bloedigen strijd den opstand van Boudicca
dempte, doch reeds in 61 werd hij, ten gevolge van lasterlijke
beschuldigingen, door Nero teruggeroepen (zie Polyclitus). Later
streed hij voor Otho in den slag bij Cremona (69), doch onderwierp
zich na diens dood aan Vitellius, waarbij hij op niet zeer eervolle
wijze den schijn aannam, als zou door zijn opzettelijk toedoen Otho
den slag hebben verloren.--2) C. Suetonius Tranquillus leefde ten
tijde van Domitianus, Traianus en Hadrianus. Door den invloed van
zijn vriend Plinius (minor) verkreeg hij van Traianus verschillende
ambten, maar hij viel bij Hadrianus in ongenade, nadat hij onder dezen
een post bij de kanselarij had bekleed als magister epistularum (zie
scrinium). Zijn verder leven sleet hij met letterkundigen arbeid. Hij
schreef de levens der eerste 12 keizers (van Caesar tot Domitianus),
waarin hij zonder chronologische volgorde in eenvoudigen, helderen
stijl tal van kleine bijzonderheden mededeelt (de vita Caesarum libri
VIII), voorts over taalgeleerden, rhetoren, enz., alsmede de levens
van Terentius, Horatius, Persius, Lucanus, Juvenalis, Plinius, samen
behoorende tot een werk de viris illustribus.

Suevi = Suebi.

Suffectus is de overheidspersoon, die voor de rest van het ambtsjaar
gekozen wordt, wanneer het ambt binnentijds openviel, b.v. door
overlijden.

Suffetes, titel der twee hoogste overheden te Carthago, die
de uitvoerende macht bezaten, in den senaat het voorzitterschap
bekleedden en somtijds ook het leger aanvoerden. Hun ambt werd hun,
althans in den beginne, slechts voor één jaar opgedragen.

Suffibulum, lange witte sluier, die van het hoofd naar achteren over
den rug afhing en onder de kin met een gesp (fibula) werd vastgehecht,
en die tot de dracht der vestaalsche maagden behoorde. Ook droegen
de priesters dit kleedingstuk bij het offeren.

Suffragia (sex), naam van 6 der 18 rom. riddercenturiën, vermoedelijk
de drie dubbelcenturiën van Tarquinius, Ramn(ens)es, Titi(ens)es en
Lucer(ens)es priores en posteriores. Welk verschil er tusschen deze zes
en de overige XII centuriae equitum was, blijkt niet. Waarschijnlijk
waren de sex suffragia een tijd lang uitsluitend patricisch, de
overige gemengd.

Sugambri = Sygambri.

Synkletos ekklesia, z. ekklesia.

Suillii. P. Suillius Rufus, schoonzoon van Ovidius, was eerst
quaestor van Germanicus geweest, en werd in 24 na C. verbannen wegens
omkoopbaarheid, doch kreeg onder de regeering van Claudius verlof
naar Rome terug te keeren en wist toen wederom grooten invloed
te verwerven. Zijne geldzucht dreef hem er toe, als verklikker en
valsche aanklager tegen aanzienlijke mannen op te treden, totdat Nero
zelf hem bij den senaat beschuldigde (58) en hij met ballingschap
en verbeurdverklaring van een gedeelte zijner bezittingen werd
gestraft.--2) M. Suillius Nerulinus, zoon van no. 1, consul in 50 na
C., werd na de veroordeeling zijns vaders van afpersingen beschuldigd,
doch door Nero vrijgesproken. Onder Vespasianus was hij proconsul
van Asia.

Suiones, de tegenwoordige Zweden, bij Tacitus de naam der bewoners
van Scandinavia, als goede zeevaarders bekend, wier schepen voor en
achter gelijk gebouwd waren, zoodat zij in beide richtingen konden
varen. Zie Scandia.

Sykophantes werd te Athene iemand genoemd, die uit winstbejag anderen
met processen lastig viel. Bij de overmatige, tegenover sommige
standen soms onrechtvaardige gestrengheid der atheensche rechters,
konde een onbeteekenende of zelfs een geheel valsche aanklacht voor
den aangeklaagde dikwijls lastig of gevaarlijk worden en daarom vond
men het gewoonlijk veiliger een sycophant af te koopen, wanneer hij
met een aanklacht dreigde, dan zich aan een proces te wagen. Meende
men het boos opzet van een syc. te kunnen bewijzen, dan kon men hem
bij den raad of het volk of, door de graphe sykophantias, bij de
thesmotheten aanklagen.

Sulla, familienaam in de gens Cornelia (Cornelii no. 52-54).

Sylloges, beambten of buitengewone commissarissen bij het financiewezen
te Athene, wier werkkring niet nader bekend is, alleen wordt van
hen vermeld, dat zij verbeurdverklaarde goederen der oligarchen in
beslag namen.

Sulmo, Soulmon, 1) thans nog Sulmo, paelignische stad, de
geboorteplaats van Ovidius, die het gelidis uberrimus undis noemt naar
de koele bergstroompjes en bronnen in den omtrek. In den burgeroorlog
werd het door Sulla verwoest, doch later herbouwd als kolonie.--2)
volscische stad in Latium, die in de eerste eeuw na C. reeds geheel
verdwenen was.

Sulpiciae (leges) van den volkstribuun P. Sulpicius Rufus (Sulpicii
no. 18) van 88, 1) tot terugroeping der ballingen, n.l. van hen,
die na de woelingen van M. Livius Drusus in 91 en na de lex Varia
de wijk hadden genomen.--2) dat de nieuwe italiaansche burgers
(na den marsischen oorlog) en de vrijgelatenen over al de 35 tribus
zouden worden verdeeld.--3) dat geen senator meer dan 2000 drachmen
schuld zou mogen hebben (de inhoud dezer wet wordt alleen in het
Grieksch vermeld).--4) dat niet Sulla, doch Marius het bevel in den
mithradatischen oorlog zou voeren. Deze wetten werden, toen Sulla met
zijn leger in de stad binnendrong, door den senaat ongeldig verklaard.

Sulpicii, patricisch geslacht. 1) Ser. Sulpicius Camerinus Cornutus,
consul in 500, bewerkte in 496 de hernieuwing van het verbond met
Latium.--2) Ser. Sulp. Camer. Corn., consul in 461, tegenstander der
lex Terentilla de legibus scribundis. In 454 was hij een der drie
mannen, die naar Griekenland gezonden werden tot het bestudeeren
der wetten aldaar.--3) Ser. Sulp. Camerinus, consul in 393, kantte
zich sterk tegen het ontworpen plan der plebejers om naar Veii te
verhuizen.--4) Q. Sulp. Longus, consulairtribuun in 390, liet de wacht,
die de beklimming van het Capitool door de Galliërs niet had bespeurd,
van de rots afwerpen.--5) Ser. Sulp. Praetextatus, consulairtribuun in
377 en 376, ontzette den burg van Tusculum, die door de Latijnen werd
belegerd.--6) C. Sulp. Peticus, consul in 364, 361, 355, 353 en 351,
dictator in 358, versloeg in 361 de Hernicers, in 358 de Galliërs,
in 351 de Tarquiniërs, die gedwongen werden vrede te sluiten.--7)
C. Sulp. Longus, consul in 337, 323 en 314, versloeg in 314 de
Samnieten.--8) C. Sulp. Paterculus, consul in 258, voerde op Sardinia
oorlog tegen de Carthagers.--9) P. Sulp. Galba Maximus werd voor het
jaar 211 tot consul gekozen zonder eenig ander curulisch ambt te hebben
bekleed; hij beschermde met zijn ambtgenoot Cn. Fulvius Centumalus en
den proconsul Q. Fulvius Flaccus Rome tegen eene overrompeling door
Hannibal. In 203 was hij dictator comit. habend. causa en in 200
andermaal consul. De oorlog tegen Philippus van Macedonia werd hem
toen opgedragen, waarin hij het volgende jaar door den toenmaligen
consul P. Villius Tappulus werd vervangen.--10) C. Sulp. Gallus was in
168 krijgstribuun in het leger van Aemilius Paullus en voorspelde de
maansverduistering in den nacht vóór den slag bij Pydna (21/22 Juni
168, volgens den Juliaanschen kalender); tegenwoordig neemt men aan,
dat hij die maansverduistering niet voorspeld, maar uitgelegd en
verklaard heeft. In 166 was hij consul en overwon de Liguriërs. In
164 werd hij belast met een onderzoek naar de klachten, tegen Eumenes
van Pergamus ingebracht. Dat hij de sterrenkunde beoefende, is uit
het bovenstaande reeds gebleken; ook was hij ervaren in de grieksche
letterkunde.--11) Ser. Sulp. Galba, krijgstribuun, zocht uit haat
tegen L. Aemilius Paullus, de volkstribunen over te halen om diens
zegepraal te beletten. In 151 en 150 voerde hij als propraetor oorlog
in Lusitania; hij werd eerst verslagen en pleegde later schandelijke
woordbreuk, toen hij ongewapende krijgsgevangenen verraderlijk liet
neerhouwen. Onder de weinigen die ontkwamen, behoorde Viriathus. Om
deze reden werd Galba in 149 door den volkstribuun L. Scribonius
Libo (Scribonii no. 3), ondersteund door den 85-jarigen M. Cato,
aangeklaagd. Hij ontging de veroordeeling slechts door bidden en
smeeken. Hij was consul in 144 met L. Aurelius Cotta, z. Aurelii
no. 3. Hij was de beste redenaar van zijn tijd, hoewel ook Libo
in dit opzicht niet gering te schatten was.--12) Ser. Sulp. Galba,
zoon van no. 11, consul in 108, was in 100 onder de tegenstanders van
Saturninus.--13) C. Sulp. Galba, zwager van C. Gracchus, was een goed
redenaar. Hij werd in 110 veroordeeld, omdat hij zich door Jugurtha
had laten omkoopen.--14) Ser. Sulp. Galba diende in 90 als legaat
voorspoedig tegen de opgestane bondgenooten.--15) P. Sulp. Galba
was aediel tegelijk met Cicero, doch tevergeefs diens mededinger
naar het consulaat.--16) Ser. Sulp. Galba, legaat van Caesar in
Gallia, dong in 49 vergeefs naar het consulaat en was later onder
Caesars moordenaars. In den mutinensischen oorlog streed hij onder
Hirtius tegen Antonius. Toen het driemanschap gesloten was, werd
hij veroordeeld.--17) Ser. Sulp. Galba, rom. keizer, zie Galba.--18)
P. Sulp. Rufus, een der meest beroemde redenaars van zijn tijd, riep
in 94, toen hij nog de rechten van den senaat verdedigde, C. Norbanus
(z. Norbani no. 1) voor het gerecht en vocht later als legaat met roem
in den bondgenootenoorlog (89). Hij ging daarop tot de plebs over,
en liet zich voor 88 tot volkstribuun kiezen, om aan de bondgenooten
het volle genot van het burgerrecht te kunnen verschaffen (zie leges
Sulpiciae); toen Sulla met zijn leger in Rome binnendrong, nam hij de
vlucht, doch werd achterhaald en omgebracht.--19) Ser. Sulp. Rufus,
voortreffelijk jurist en redenaar en kundig staatsman, was in 65
praetor en in 51 consul. Toen de burgeroorlog tusschen Caesar en
Pompeius tot uitbarsting kwam, bleef hij een tijd lang besluiteloos,
totdat hij eindelijk Caesars partij koos, door wien hij later
als proconsul naar Achaia gezonden werd. Na Caesars dood weifelde
hij opnieuw, bij welke partij hij zich zou aansluiten. Hij stierf
kort daarop (43), 81 jaar oud, in de legerplaats van Antonius voor
Mutina, waarheen hij door den senaat gezonden was om eene schikking te
bewerken. Als grondig wetenschappelijk rechtsgeleerde had hij in zijn
tijd vele leerlingen; hij was ook een vruchtbaar schrijver. Beroemd is
zijn troostbrief aan Cicero bij het overlijden van diens dochter Tullia
(45).--20) Ser. Sulp. Rufus, zoon van no. 19, door Cicero als een braaf
en talentvol jongeling geprezen, diende onder Caesar in Gallia.--21)
P. Sulp. Quirinius, consul in 12, onderwierp, als stadhouder van Syria
± 5, een volksstam in de bergen van Cilicia, vergezelde Augustus'
kleinzoon C. Caesar naar Armenia (1/2 n. C.), en was later wederom
stadhouder van Syria. Als zoodanig heeft hij in 6 n. C. een census
gehouden in Judaea, waarvan ook het N. T. gewag maakt. Hij heet daar
Cyrenius, Kyrenios. Hij was een vriend van Tiberius, stierf kinderloos
in 21 en werd op staatskosten begraven. Hij behoorde niet tot het
patricisch geslacht der Sulpicii, maar stamde uit Lanuvium.--22)
C. Sulp. Apollinaris, in het tijdperk der Antonijnen, taalkundige, te
Carthago geboren, leermeester van keizer Pertinax en van Aulus Gellius
(Gellii no. 6), wijdde zich vooral aan de studie van Vergilius.--23)
Sulpicia, dochter van no. 20, en nicht van M. Valerius Messala
Corvinus (Valerii no. 28), dichteres, z. Albii.--24) Sulpicia,
erotische dichteres onder Domitianus. Het kleine gedicht Satira,
dat haar naam draagt, is niet door haar geschreven.--25) Sulpicius
Severus, zie Severi no. 3.

Summanus, oorspronkelijk waarschijnlijk een bijnaam van Jupiter, later
als een afzonderlijk god van nachtelijke onweders en luchtverschijnsels
beschouwd. Hij had een tempel bij den Circus Maximus, waar hem den
20sten Juni een offer gebracht werd.

Symmoriai, afdeelingen, waarin sedert 377 de atheensche burgerij
voor de heffing der eisphora verdeeld was. In iedere phyle waren
twee symm., die ieder 60 van de rijkste burgers bevatten, de minder
vermogenden werden zoo bij de verschillende symm. ingedeeld, dat
iedere afdeeling een ongeveer gelijk belastbaar vermogen had. Werd
nu eene eisphora uitgeschreven, dan werd de symm. in haar geheel
belast, de rijkste leden waren tot de proeisphora verplicht en
konden van hunne medeleden de bijdragen innen, die door de hegemones
of epimeletai ton symmorion vastgesteld werden. In 358 werd eene
dergelijke inrichting bij de triërarchie ingevoerd (z. synteleia,
maar ondoelmatig bevonden, weshalve zij door eene wet van Demosthenes
omstreeks 340 werd opgeheven.

Symposion, z. deipnon.

Sumptuariae (leges), wetten tegen de weelde. De voornaamste zijn: de
lex Oppia van 215, Orchia van ± 181, Fannia van 161, Didia van 143,
Aemilia van 115, Cornelia van 81, Iulia van 46, Iulia van 18. Keizer
Tiberius verzette zich tegen het vaststellen van nieuwe en strengere
wetten, daar hij inzag, dat deze toch niet hielpen.

Syndikoi, 1) te Athene zij, die ten voordeele van eene der beide
partijen in een proces voor de rechtbank het woord voeren. Volgens de
wet moest wel ieder zijn eigen zaak verdedigen, maar met toestemming
van de rechters mocht men, na zelf gesproken te hebben, ook anderen tot
zijne verdediging laten optreden. Het was den syndikos (ook synegoros
genoemd) verboden, zich voor zijne redevoering (synegoria) te laten
betalen.--2) z. epicheirotonia no. 1.--3) eene buitengewone commissie,
na de verdrijving der 30 aangesteld om het verwarde financiewezen
te regelen. In het bizonder schijnt het hun taak geweest te zijn te
onderzoeken, wie onder de 30 zich ten onrechte van staatsgoederen
had meester gemaakt of van het zijne beroofd was.

Synegoros, -goria, z. syndikoi; ook de bijzitters der logisten
heetten synegoroi.

Sunici, Sunuci, germaansche volksstam in Belgica tusschen de Treviren,
Ubiërs en Nerviërs.

Sunium, Sounion, Zuidkaap van Attica, sedert 415 zeer versterkt en van
twee havens voorzien. Binnen de, thans nog grootendeels bestaande,
muren stond een beroemde Athena-tempel, 300 voet boven de zee. Naar
eenige nog overeind staande zuilen daarvan heet het voorgebergte
thans kaap Colonne.

Synoikia, ook metoikia, feest, te Athene den 16den Hecatombaeon
gevierd, ter herinnering aan de vereeniging van alle bewoners van
Attica tot één staat (synoikismos).

Synomosia = hetairia.

Synteleia, onderafdeeling eener symmoria. Wanneer aan eene symmoria
een triërarchie was opgelegd, dan werd zij in evenveel synteleiai,
verdeeld als er schepen noodig waren, zoodat iedere synt. voor één
schip te zorgen had. Ieder lid der symm. werd door de epimeletai bij
eene of andere synt. ingedeeld, en wel zóó, dat iedere groep ongeveer
hetzelfde vermogen vertegenwoordigde.

Suovetaurilia, een offer, bestaande uit een ever, ram en stier, bij
bijzonder plechtige gelegenheden, bijv. na afloop van den census,
aan Mars gebracht.

Superum mare, de Adriatische zee.

Supparus, -parum, -parum, een schoudermanteltje, een soort linnen
tunica, meest door vrouwen over de subucula gedragen, zonder mouwen.

Supplicatio, openbare verootmoediging voor het aangezicht der goden,
boete-, bede- of dankdag, al naar gelang groote rampen of gevaren of
wel luisterrijke overwinningen er de aanleiding toe waren. Zulk eene
supplicatio duurde oorspronkelijk slechts één dag, vervolgens meer
dagen, totdat er ten laatste feesten voorkomen van 30 en 40 dagen. Zulk
een bededag ging gepaard met offers, met omgangen door de stad, ook
processies van vrouwen, onder het zingen van lofliederen ter eere der
goden, met godenmaaltijden (zie lectisternium). Enkele malen gelastte
de senaat ook het houden van een openbaren maaltijd. Het bevelen
(decernere) van zulke dagen behoorde als eene zaak van godsdienst
geheel tot de bevoegdheid van den senaat, die echter zich liet
adviseeren door de deskundige priestercollegiën, in de eerste plaats
dat der pontifices.

Sura, bijnaam van eenige Lentuli in de gens Cornelia (Cornelii no. 48).

Surena, bij de Parthen de eerste grootwaardigheidsbekleeder na den
koning, die dezen hij de kroning de kroon op het hoofd zette. De rang
is het best te vergelijken bij dien van een turksch grootvizier.

Surrentum, Sourrenton, oude campaansche stad op het promunturium
Minervae, tusschen de golven van Puteoli (g. v. Napels) en van
Paestum (g. v. Salerno). De omliggende Surrentini colles leverden
voortreffelijken wijn op. Thans Sorrento.

Susa, ta Sousa = leliënstad, hoofdstad van het gewest Susiane,
ontleende zijn naam aan de tallooze leliën, die in den omtrek
groeiden. Sedert Cyrus werd Susa om zijn warm klimaat de gewone
winterresidentie der perzische koningen; in den zomer was het er
ondragelijk heet, daar het land juist open lag voor de winden, die,
uit Afrika komende, over de arabische zandwoestijnen heen streken. De
huizen waren smal en diep, zonder bovenverdieping, van boven met
eene laag aarde bedekt, op de wijze van kazematten. De plaats had
geene muren, maar een sterken burg, ta Memnonia, waarin zich het
paleis en de schatkamers bevonden. Sedert 1850 na C. zijn hier vele
beeldwerken en andere overblijfselen opgegraven. De stad was wijd
uiteen gebouwd, zoodat zij, volgens verschillende opgaven, 120-200
stadiën (4-6 2/3 uur gaans) in omtrek had. Hier traden Alexander de
Gr. en zijne officieren met perzische vrouwen in den echt.

Susarion, Sousarion, van Megaris, vestigde zich in Attica en trad
hier voor het eerst met het megarische blijspel op, omstreeks 570.

Susiane, Sousiane, Sousis, perzisch gewest tusschen den Beneden-Tigris
en het Zagrusgeb. ten O. In overouden tijd bestond hier een
zelfstandige staat, die zelfs over Babylon en Assyria moet geheerscht
hebben, doch in het midden der 7de eeuw zijne onafhankelijkheid
verloor. De oudste naam, waaronder de Grieken het kenden, was
Cissia, Cyssia of Cossia, naar de roofzieke Cissaei of Cossaei,
die de bergpassen naar Media beheerschten en zelfs de perzische
koningen voor hun doortocht tol lieten betalen. In de vlakte woonden
de Elymaei, vreedzame landbouwers. In de bergen was het klimaat ruw,
over dat van de vlakte zie men Susa.

Syssitia of phiditia, oudtijds andreia, de verplichte
gemeenschappelijke maaltijden van mannen in dorische staten, vooral
op Creta en te Sparta bekend. Zij waren verdeeld in gezelschappen
van ongeveer 15 personen, waarin men alleen met algemeene stemmen
aangenomen werd. Op Creta werden deze maaltijden grootendeels door
den staat bekostigd, te Sparta gaf daarentegen ieder deelnemer
zijn bijdrage, deels in spijzen, deels in geld; wie deze bijdragen
niet leverde of de maaltijden niet geregeld bijwoonde, verloor
zijn burgerrecht. Het hoofdgerecht was de zwarte soep (haimatia,
melas zomos), verder gebruikte men brij, vleesch, kaas, vruchten en
wijn. Buitengewone lekkernijen, zooals wild, brood e. dgl. (epaikla),
kreeg men door vrijwillige bijdragen, zij mochten niet voor geld
gekocht zijn. Op Creta was in iedere stad een gebouw (andreion)
voor deze maaltijden bestemd.

Suthul, kasteel in Numidia, waar Jugurtha's schatten geborgen lagen.

Sutrium, Soutrion, stad in Etruria, latijnsche kolonie sedert 383,
aan den weg van Rome naar Volsinii, ten O. van den mons Ciminius.

Svardones = Suardones.

Sybaris, Sybaris, een monster, dat de omstreken van den Parnassus
verwoestte en door Eurybates gedood werd. Z. Alcyoneus.

Sybaris, Sybaris, beroemde grieksche stad aan een gelijknamig riviertje
(zie Crathis), op de kust van Lucania aan de golf van Tarentum,
omstreeks 720 door Achaeërs en Troezeners gesticht. Het dreef een
levendigen handel en kon met zijne 25 onderhebbende steden 300000
(?) man tegen Croton in het veld brengen. De verwijfdheid evenwel
der inwoners, zóó groot dat zij spreekwoordelijk is geworden, werd de
oorzaak van den val der stad. In 510 werd Sybaris door de Crotoniaten
verwoest. Zie verder Thurii. Tengevolge van de twisten bij de stichting
van Thurii verhuisden de afstammelingen der oude Sybarieten, die tot
nu toe in Laüs en Scidrus gewoond hadden, naar een streek aan de Traïs,
waar ze Sybaris nova stichtten.

Sybota, ta Sybota, eilandjes op de kust van Epirus, tegenover de
Zuidpunt van Corcyra, waarbij in 432 de zeeslag tusschen de Corcyraeërs
en de Corinthiërs voorviel, het voorspel van den peloponnesischen
oorlog.

Sychaeus = Sichaeus.

Sycurium, Sykourion, Sykyrion, plaats aan den voet van den Ossa,
in Pelasgiotis (Thessalia). Hier werd C. Licinius Crassus (Licinii
no. 8) in 171 door Perseus van Macedonia verslagen.

Syene, Syene, tegenwoordig Assoean, stad aan den Nijl, tot Aegypte
behoorende, juist aan de aethiopische grenzen gelegen even beneden den
eersten waterval. Wegens de ligging juist onder den kreeftskeerkring
trok de aardrijkskundige Eratosthenes een zijner parallelcirkels over
deze plaats. Onder de rom. keizers was Syene grensvesting.

Syennesis, Syennesis, titel der vorsten van Cilicië, door de Grieken
als eigennaam beschouwd.

Sygambri, Sygambroi, ook Sicambri, Sugambri, machtige germaansche
volksstam in Germania op den rechter Rijnoever tusschen Colonia
Agrippina (Keulen) en de Luppia (Lippe). Onder de regeering van
Augustus werden zij door Drusus en Tiberius overwonnen en door den
laatsten gedeeltelijk naar den linker Rijnoever overgebracht (9),
v. s. in de streek tusschen Rijn en Maas, waar ze dan later onder den
naam Gugerni (z. a.) voorkomen, v. a. werden ze naar Nederland naar den
IJssel of naar de landen ten Zuiden van Waal en Maas verplaatst. Ze
verdwijnen dan een poos uit de geschiedenis, doch komen v. s. later
weder te voorschijn, als hoofdbestanddeel van de Salische Franken.

Syllium, Syllion, bergvesting in Pamphylia, ten N.W. van Aspendus.

Syloson, Syloson, jongere broeder van Polycrates, met wien hij
aanvankelijk over Samus regeerde. Later ging hij naar Aegypte en leerde
hij Darius Hystaspis kennen, die hem na den dood van Polycrates de
regeering over Samus teruggaf (omstreeks 516).

Symaethus, Symaithos, rivier op Sicilia, die ten W. van den Aetna
naar het Z.O. stroomt en ten Z. van Catana in zee vloeit. Symaethius
heros bij Ovidius = Acis.

Syme, Syme, eilandje in de dorische golf op de kust van Caria met
eene gelijknamige stad en acht havens. Vroeger heette het Aegle en
Metapontis, en kreeg den naam Syme naar eene dochter van Ialysus.

Symmachus (Q. Aurelius), gevierd rom. redenaar uit den tijd van
Theodosius den Gr., proconsul in Africa in 373 na C., praefect van
Rome in 384 en 385, consul in 391, was een ijverig kampioen voor het
herstel der oude goden, waartegen Ambrosius, bisschop van Milaan,
in het strijdperk trad. Wij bezitten van hem nog eene verzameling
brieven in 10 boeken en fragmenten van eenige redevoeringen.

Symphoniaci, n.l. servi, een muziekkorps, dat aanzienlijke Romeinen
er als huiskapel op nahielden.

Symplegades, Symplegades, z. Cyaneae insulae.

Symposium, symposion, z. Convivium en deipnon.

Synesius, Synesios, wijsgeer uit Cyrene, geb. omstreeks 370 na C. In
410 ging hij, niet zonder gemoedsbezwaren, tot het Christendom over en
werd bisschop van Cyrene. Zijne wijsgeerige en godsdienstige werken,
die voor een gedeelte bewaard gebleven zijn, behooren tot de beste
voortbrengselen der letterkunde van dien tijd.

Synnada, ta Synnada, stad in het O. van Phrygia, met rijke
marmergroeven. Het werd eerst onder de Rom. belangrijk als zetel
van een conventus en vervolgens als hoofdstad der provincie Phrygia
salutaris.

Synthesis, een gemakkelijk gewaad van griekschen snit, waarvan men
alleen weet, dat het in huis en vooral aan tafel werd gedragen.

Syphax, koning der Massaesylii in Numidia, werd in 213 de bondgenoot
der Rom. tegen Carthago en werd door Masinissa, die op Carthago's
hand was, tijdelijk uit zijn rijk verdreven. Hierdoor en door den dood
der gebroeders P. en C. Scipio in Hispania ging het verbond te niet,
doch het werd hersteld door den jongeren Scipio (Africanus maior), die
tijdens zijn verblijf in Hispania in persoon Syphax opzocht, op welke
reis hij bijna in handen der Carthagers was gevallen. Doch de Carthager
Hasdrubal (no. 4) wist door de hand der schoone Sophonisbe, die reeds
met Masinissa verloofd was, Syphax te winnen, zoodat deze tot de zijde
der Carthagers overging, terwijl daarentegen Masinissa hun verbitterde
vijand werd en op zijn beurt door Syphax werd verjaagd. Toen Scipio
in Africa landde, beschikte Syphax over een leger van 60000 man,
waarbij zich zijn schoonvader met 30000 man carthaagsche troepen
aansloot. Het gelukte Scipio echter, Syphax driemaal te verslaan en ten
slotte nam Masinissa hem gevangen (203); hij moest de zegepraal des
overwinnaars opluisteren en stierf als gevangene te Tibur. Masinissa
wilde Sophonisbe redden door zelf haar te huwen, doch tevergeefs.

Syracusae, Syrakousai, thans Siragossa, de aanzienlijkste stad
van Sicilia, met Agrigentum de oogen des lands genoemd, omstreeks
735 door Doriërs onder aanvoering van zekeren Archias van Corinthe
gesticht. Tijdens zijn grootsten bloei had Syr. eene bevolking van een
half millioen en een omtrek van 6 uren gaans. Het bestond eigenlijk
uit vijf afzonderlijk ommuurde steden. Het oudste gedeelte was het
eiland Ortygia ook wel alleen Nasus (dorisch = nesos) geheeten, met
de bron Arethusa, de tempels van Athena en Artemis, en het paleis
van Hiero, waar later de rom. praetoren verblijf hielden. Door
een dam, later door een brug, was dit gedeelte met het vaste land
verbonden. Men kwam dan in Achradina, het fraaiste gedeelte, op de
steile hoogte langs de kust gebouwd, met prachtige gebouwen, als:
het theater, het prytaneum, den tempel van Zeus Olympicus. Tijdens
den peloponnesischen oorlog bestond de stad nog slechts uit deze
beide kwartieren. Aan Achradina sloten zich later Tyche en Neapolis
aan. Tyche droeg zijn naam naar den tempel der Tyche en was het meest
bevolkte deel der stad. Neapolis, ook Temenites (z. a.) geheeten,
had vele tempels en het grootste theater van Sicilia. Dan kwam nog
Epipolae, op een bergrug gelegen en van buiten ongenaakbaar, met de
kasteelen Euryalus en Labdalum. Nabij Achradina vond men de groote
steengroeven of catacomben, lautumiae, die tevens tot gevangenis
dienden. Daar Ortygia aan den ingang eener baai lag, vormde zich
daarachter een natuurlijke haven, de groote haven genoemd, die 2 2/3
uur gaans in omtrek was en waarvan de ingangen met kettingen konden
worden afgesloten. Aan den anderen kant, ten N.O. lag de kleine
haven, Portus Laccius of Marmoreus, met werven, arsenalen, enz.--De
geschiedenis van Syracusae is eene aaneenschakeling van oorlogen,
burgertwisten, omwentelingen, tyrannieën. De regeering was eerst
aristocratisch; omstreeks 500 joegen het volk en de slaven de rijken
uit de stad, doch Gelo, tyran van Gela, bracht de verdrevenen terug en
maakte zich van Syr. meester (485). Onder Gelo en diens broeder Hiero
I werd de stad machtig en bloeiend door het overbrengen van inwoners
uit andere veroverde plaatsen. Een derde broeder, Thrasybulus,
speelde den dwingeland, doch werd verdreven. Over den oorlog met
Athene z. Nicias. In den strijd tegen Carthago, toen in 410 een
leger van meer dan 100000 man op Sicilia landde, vertrouwde Syr. het
legerbevel aan een burger, Dionysius, toe, die zijne macht misbruikte
om zich tot tyran op te werpen (405). Hij bouwde ook op Ortygia eene
acropolis. In 367 werd hij opgevolgd door zijn zoon Dionysius II,
die in 344 door Timoleon werd verdreven; Syr. ademde weer vrij en
de Carthagers werden bij den Crimisus geheel verslagen (339). Weldra
echter dook opnieuw de tyrannenheerschappij op; o. a. kwamen aan het
bewind Agathocles (317-289), Hicetas (289-280), Hiero II (270-215),
de trouwe bondgenoot der Romeinen, die den titel van koning aannam. Na
zijn dood geraakte Syr. in onmin met Rome en werd na een tweejarig
beleg in 212 door M. Claudius Marcellus veroverd. Sedert dien tijd ging
de stad achteruit, zoodat, toen Augustus er eene kolonie heenzond,
Ortygia voldoende ruimte aanbood. Behalve de wis- en werktuigkundige
Archimedes (gest. 212) waren ook de dichters Theocritus en Moschus
te Syr. geboren.

Syria, Syria. Onder dezen naam verstond men oudtijds het oostelijke
kustland der Middellandsche zee, van de golf van Issus tot Aegypte,
met inbegrip van Phoenicië en Palaestina, en landwaarts in tot aan
de woestijn. Neemt men Phoenicië en Palaestina er af, dan blijft
voor Syria in engeren zin het volgende over: Commagene in het N.O.,
Syria superior en Coelesyria. Het land was arm aan water; de grootste
rivieren zijn de Orontes en de Jordaan, Syrië bestond oudtijds uit
verschillende rijkjes, die herhaaldelijk met de Israëlieten in oorlog
waren en evenals de rijken van Israël en Juda de prooi werden van
Assyrië en Babylonië en daarmede onder Perzië kwamen. Na den dood
van Alex. d. Gr. ontstond het machtige Seleucidenrijk, dat bijna het
geheele aziatische gedeelte van Alexanders rijk omvatte. Bithynia,
Paphlagonia, Pontus en Cappadocia erkenden Seleucus' opperhoogheid,
Pergamus stelde zich in 284 onder zijne bescherming. Onder Seleucus'
zoon Antiochus I Soter (280-261) ging het gezag over de genoemde
vasalstaten verloren; onder Antiochus II Theos (261-247) het geheele
oosten van het rijk, waaruit twee nieuwe staten, Bactrië en Parthië
ontstonden; Antiochus III de Groote (224-187) verloor aan de Rom. wat
hij nog in Voor-Azië bezat; daarentegen won hij Phoenicië en Judaea
van Aegypte (200), welke gewesten hij echter niet behield. Onder
Antiochus IV Epiphanes (175-164) werden Phoenicia en Palaestina
wel opnieuw veroverd, doch in den opstand der Maccabaeën vochten
de getergde Joden zich vrij. Van nu af aan is Syrië een rijk van
ondergeschikt belang. In 70 werd het door Tigranes van Armenië
veroverd; twee jaar later, toen Tigranes verslagen was, werd door
L. Licinius Lucullus wel nog een Seleucide op den troon van Syrië
geplaatst, Antiochus XIII, doch Pompeius zette dezen eenvoudig af en
gaf hem Commagene, met de bewering, dat na de nederlaag van Tigranes de
door dezen verdreven Seleuciden niet billijkerwijze over Syrië konden
blijven heerschen. Syria werd nu rom. provincie (63). Het werd niet
dadelijk geheel bij Rome ingelijfd; enkele distrikten, als Chalcidene,
Emesa, Abilene, Damascus, werden nog voor korter of langer tijd aan
schijnkoninkjes afgestaan (zie ook Palaestina), doch ten tijde van
Hadrianus was alles voor goed ingelijfd. Syria werd toen gesplitst in
Syria Coele of Magna Syria, ook kortweg Syria genoemd, Syria Phoenice
en Syria Palaestina, het laatste met Caesarea tot hoofdstad. In 430 na
C. was Syria aldus verdeeld: Syria I met Antiochia, S. II met Apamea,
Phoenicia I met Tyrus, Ph. II met Damascus, Palaestina I met Caesarea,
Pal. II met Scythopolis, Pal. III met Petra tot hoofdstad.

Syria dea, Syria theos = Dercetis en Astarte.

Syriae portae, zie Amanus.

Syrinx, Syrinx, dochter van den riviergod Ladon. Toen zij voor Pan
vluchtte, die haar met zijne liefde vervolgde, werd zij op hare
bede door haar vader in riet veranderd, waaruit Pan zich de eerste
herdersfluit sneed, die haar naam kreeg. Deze fluit (fistula) bestaat
uit 7 of meer rietpijpen van ongelijke lengte of dikte, met was
aan elkander verbonden. De herders maakten zich zulk een instrument
gewoonlijk zelf en bespeelden het dikwijls met groote bekwaamheid.

Syrma, syrma, slepend tooneelgewaad, door de tooneelspelers gedragen,
die goden of heroën voorstelden. Zij schenen door deze dracht grooter.

Syrtes, Syrteis, twee inhammen op de kust van het tegenw. Tripoli;
de Syrtis magna heet thans golf van Sidra, de Syrtis minor golf van
Cabes; de naam komt van syrein.

Syrtica regio, Syrtike, het kustland tusschen de Syrten, ook
Tripolitana genaamd naar de steden Leptis, Oea en Sabrata.

Syrus (Publilius), zie Publilius Syrus.

Syrus, Syros, thans Syra, een der Cycladische eilanden, bij Homerus
Syrie genoemd en door hem afgeschilderd als rijk aan koren, wijn
en vee.






T.


Tabae, Tabai, 1) stad in het perzisch-medische distrikt Paraetacene,
aan den heerweg van Persepolis naar Ecbatana.--2) bergstad aan de
O. grens van Caria.

Tabella, zie tabula.

Tabellariae (leges), de 4 wetten, waarbij geheime stemming met
stembordjes, tesserae of tabellae, in de comitiën werd ingevoerd. 1)
lex Gabinia, van een overigens onbekenden volkstribuun A. Gabinius,
voor de kiescomitiën, in 139.--2) lex Cassia, van den volkstribuun
L. Cassius Longinus, 137, voor rechterlijke comitiën, behalve
in zaken van perduellio.--3) lex Papiria, van den volkstribuun
C. Papirius Carbo, 131, voor wetgevende comitiën.--4) lex Caelia van
den volkstribuun L. Caelius, 107, ook voor perduellio. Zie ook tabula.

Tabellarius, postbode. De ouden kenden geene geregelde postverzending,
doch menschen, die geregeld in betrekking stonden met het buitenland of
die een werkkring in de provinciën hadden, hielden er eigen tabellarii
op na, die de correspondentie over en weer brachten en dan ook voor de
vrienden hunner patroons brieven medenamen, zoodat er op deze wijze
een vrij levendig brievenverkeer tusschen Rome en de verschillende
deelen des rijks plaats had. De stadhouders hadden hunne koeriers,
statores. Augustus organiseerde eene keizerlijke koerierpost, waartoe
op verschillende punten wisselplaatsen, mutationes, waren gevestigd, om
versche paarden te verkrijgen, en op sommige halten gelegenheid was te
overnachten, mansiones. Behalve de keizerlijke koeriers, speculatores,
en ambtenaren in dienst, mocht niemand van de postrijtuigen gebruik
maken zonder speciale schriftelijke vergunning, diploma.--De perzische
koningen hadden eene uitstekend ingerichte koerierpost te paard. De
dépêches werden in vollen ren van het eene station naar het andere
overgebracht, waar steeds een koerier, angareus, met een gezadeld
paard gereed stond om de dépêches van den aankomenden koerier over
te nemen en onverwijld verder te brengen.

Tabernae, naam van onderscheidene pleisterplaatsen aan de
rom. heerwegen, o.a. tusschen Argentoratum (Straatsburg) en Noviomagus
Nemetum (Spiers), thans Rheinzabern en ééne ten O. daarvan, thans
Bergzabern in den Elzas, en een versterking ten W. van Straatsburg,
op weg naar Decempagi (Dieuze), gewoonlijk Tres Tabernae geheeten,
tegenw. Zabern in den Elzas. Tres Tabernae was verder eene halteplaats
in Latium aan de via Appia, tusschen Aricia en Forum Appii, een andere
halte van dezen naam lag in Gallia Transpadana tusschen Placentia
(Piacenza) en Mediolanium (Milaan).

Tablinum, een vertrek in rom. huizen, in den regel achter het atrium
gelegen en oudtijds ingericht tot bureau van den heer des huizes,
tot familie-archief en dgl., later ook tot andere doeleinden gebezigd,
o. a. ook wel voor eetvertrek.

Tabula, tabella, tessera. Tabula is een plank of houten bord,
tabella is er een verkleinwoord van, tessera een vierkant plaatje
of blokje, onverschillig van welke stof, evengoed een plankje als
een kubus. De drie benamingen werden niet streng gescheiden. Tabula
picta, schilderij, ook landkaart. Tabula votiva, eene schilderij,
welke iemand, die uit een groot gevaar gered was, van deze redding
liet vervaardigen en als dankbewijs in den tempel van eene of andere
godheid ophing, of wel eene plechtige, op eene tabula geschreven
dankbetuiging aan de reddende godheid. Tabulae ceratae zijn met was
bestreken plankjes, op de manier van dichtslaande leitjes, zooals ze
vroeger in Indië veelvuldig werden gebezigd. Men gebruikte ze voor
briefwisseling, zij werden met een draad, linum, kruiswijze omwonden
en de knoop werd verzegeld. Tabulae heetten ook de rekenborden,
die de kinderen op school gebruikten, zooals bij ons leien in
gebruik zijn. Tabulae publicae zijn alle openbare oorkonden en
bekendmakingen, b.v. tabulae proscriptionum, aankondiging van publieke
verkoopingen, in de burgeroorlogen de openbaar gemaakte lijsten van
vogelvrijverklaarden. Tabulae accepti et expensi, boek van ontvangst en
uitgaaf, kasboek. Tabulae Caeritum, de lijsten der aerarii (z.a.). Ook
de groote marmeren of koperen platen, waarop dikwerf wetten en
besluiten werden gebeiteld of gegrift, worden tabulae genoemd, vandaar
de naam leges duodecim tabularum. De stembordjes of stemplankjes bij de
comitia en iudicia worden soms tabellae, doch meest tesserae geheeten;
bij het stemmen over wetsvoorstellen beteekende A antiquo = ik ben
voor het oude, dus = tegen, V. R. uti rogas = zooals gij voorstelt,
dus = vóór. Bij rechterlijke comitia was L libero, D damno. Bij
de quaestiones perpetuae had men nog bovendien N. L., non liquet,
waardoor men te kennen gaf, nog niet voldoende te zijn ingelicht,
zie Acilia lex de repetundis. Bij de eigenlijke stemming gebruikte
men voor vrijspraak en veroordeeling: A absolvo, C condemno. Over de
tessera frumentaria zie men het artikel annona. Ook het toegangsbewijs
voor het theatrum, den circus en dgl. heette tessera. Tesserae zijn
ook dobbelsteenen, zie alea. Tessera hospitalis is het bewijs van een
verbond van gastvriendschap tusschen twee familiën in verschillende
plaatsen; op een plankje werden de namen der beide familiën geschreven,
een aan elken kant, vervolgens werd het middendoor gebroken en kreeg
elke familie de helft; op vertoon van dit stuk was men zeker van eene
gastvrije ontvangst. Tessera militaris was eene, waarop het wachtwoord
geschreven stond; degenen, die dit woord moesten weten, teekenden ze
voor gezien, en zoo kwam zij bij den bevelhebber terug; ook bevelen
in het legerkamp werden dikwerf op deze manier gegeven. Bij een zoo
veelvuldig gebruik werd niet altijd de vierzijdige vorm bewaard;
eene tessera theatralis, te Pompeii gevonden, heeft den vorm van een
penning met het opschrift:


    CAV. II
    CVN. III
    GRAD. VIII.
    CASINA
    PLAVTI


d. w. z. cavea II = 2de rang, cuneus III = 3de sector, gradus VIII =
8ste rij, voor de Casina (eene comoedia) van Plautus.

Tabularium, het rijksarchief. Voor de foedera was er een archief
op het Capitool, voor alles wat het geldelijk beheer betrof, was
het archief, met het aerarium vereenigd, in een achtergebouw van
den Saturnustempel. Het archief der volkstribunen was evenzoo in
den tempel van Ceres, hier werden de plebiscita en senatusconsulta
bewaard. Na den brand van het Capitool in 83 werd er in 78 door
Q. Lutatius Catulus (zie Lutatii no. 5) een algemeen rijksarchief
gebouwd (tabularium) in de inzinking tusschen de twee toppen van het
Capitool, met den voorkant naar het forum, op welks grondslagen in de
Middeleeuwen het tegenwoordig stadhuis van Rome (Palazzo del Senatore)
is opgetrokken. Het keizerlijk archief heet tabularium Caesaris.

Tabularum (leges XII), de eerste verzameling geschreven wetten, op
twaalf tabulae gegrift, waarvan volgens de overlevering 10 in 451
en 450 onder de decemviri werden vervaardigd en de laatste twee in
449 onder het consulaat van M. Horatius Barbatus en L. Valerius
Poplicola. Zij waren fons omnis publici privatique iuris en
bleven voor het burgerlijk recht tot het einde toe de grondslag der
rom. wetgeving, waaraan de edicten der praetoren (zie ius honorarium)
zich aansloten. Tot meer dan twee eeuwen na C. stonden zij te Rome
op het forum ten toon gesteld. Wat wij er echter van weten, berust op
aanhalingen en uitleggingen van rom. rechtsgeleerden en is gedeeltelijk
van jongeren datum.

Taburnus, een bergrug op de grenzen van Samnium en Campania, waardoor
de bergpas van Caudium aan de Zuidzijde werd begrensd. De noordelijke
helling was ruw, de zuidelijke daarentegen rijk aan vruchtboomen.

Tacfarinas (gen. -atis), een Numidiër, die eerst onder Tiberius in de
rom. gelederen diende, doch deserteerde en een opstand verwekte (17 na
C.), welke eerst onderdrukt werd, doch weder opvlamde (19) en eerst met
groote inspanning in 24 door P. Cornelius Dolabella werd onderdrukt.

Tachompso, Tachompso, half aegyptische stad in het aethiopische
distrikt Dodecaschoenus, op een eiland in den Nijl gelegen,
doch overschaduwd en in verval geraakt door den aanwas van de
tegenoverliggende stad Pselchis.

Tachos, Tachos, zoon en opvolger van Nectanabis I. Geholpen door
grieksche troepen onder Agesilaus (361) en Chabrias wist hij eenigen
tijd weerstand te bieden aan de aanvallen van Perzië, maar toen zijn
neef Nectanabis II tegen hem opstond en Agesilaus zich bij dezen
aansloot, onderwierp T. zich aan Artaxerxes, aan wiens hof hij zijn
verder leven doorbracht.

Tacitus (M. Claudius), rom. keizer, geb. te Interamna, in 275 na C. op
meer gevorderden leeftijd door den senaat als opvolger van Aurelianus
verkozen, een ernstig, fijn beschaafd en waardig man. Hij werd na een
voorspoedigen veldtocht tegen de Gothen, die van uit Zuid-Rusland
langs de Oostkust van de Zwarte Zee in Klein-Azië gevallen waren,
door zijn soldaten, na eene regeering van 6 maanden, waarschijnlijk
te Tyana, vermoord (276). Hij regeerde geheel naar den zin van den
senaat, waartoe hij behoord had.

Tacitus (P. Cornelius), beroemd rom. geschiedschrijver, schoonzoon
van Cn. Iulius Agricola, met wiens dochter hij in 78 na C. huwde. In
80 of 81 werd hij quaestor, vervolgens aediel of volkstribuun,
in 88 praetor en in 97 (onder Nerva) consul. Dat hij ook, evenals
keizer Tacitus, die hem onder zijne voorzaten rekende, te Interamna
in Umbria geboren is, is niet waarschijnlijk, hoewel er in die stad
(thans Terni) in 1514 een gedenkteeken voor hem is opgericht. In 89
verliet hij met zijne vrouw Rome, naar men vermoedt als legatus pro
praetore provinciae Belgicae, en keerde daarheen in 93 wegens het
overlijden van zijn schoonvader terug. In 111 of 112 was hij proconsul
van Asia. Hij was bevriend met den jongen Plinius. Tacitus heeft zijn
naam vereeuwigd door zijne geschriften: 1º. Dialogus de oratoribus,
waarschijnlijk in 81 nog in ciceroniaanschen stijl geschreven, in den
vorm van een gesprek een zeer belangrijke verhandeling bevattend over
de geschiedenis der romeinsche litteratuur. 2º. de vita et moribus
Cn. Iulii Agricolae, in 98 uitgegeven, een levensbeschrijving van
zijn schoonvader, en een historisch-geographische bespreking van
Britannia bevattend. 3º. Germania of de origine situ moribus ac
populis Germanorum, uitgegeven in 98; het eerste deel bespreekt in
het algemeen den oorsprong en de zeden der Germanen, het tweede de
verschillende volksstammen. 4º. Historiae, waarschijnlijk 14 boeken,
uitgegeven na elkaar in de jaren 104-111; ze beschreven de geschiedenis
van Galba tot aan den dood van Domitianus. Over zijn nog: boek I-IV
en het begin van V, waarin de jaren 69 en 70 (gedeeltelijk) behandeld
worden. 5o. ab excessu Divi Augusti libri XVI, ook annales geheeten,
van den dood van Augustus tot op dien van Nero, waarvan echter slechts
boek I-IV in hun geheel, V en VI met eene groote gaping, van XI een
gedeelte, XII-XV weder geheel en XVI gedeeltelijk over zijn. Ze zijn
geschreven en uitgegeven in de jaren 115-117. De stijl van Tacitus
is levendig en kernachtig, doch door zucht tot beknoptheid menigmaal
duister. In weerwil zijner waarheidsliefde wordt hij door sommigen
niet altijd billijk in zijne waardeering van enkele keizers geacht,
met name jegens Tiberius. Het is er Tacitus niet in de eerste plaats
om te doen, de waarheid mede te deelen, maar om de gebeurtenissen,
door anderen beschreven te stiliseeren. Aan hem moet men vooral
zijn woordkunst bewonderen. Zijne geschriften hebben niet slechts
eene wetenschappelijke, maar ook eene zedelijke strekking, die
hij (ann. III. 65) uitdrukt in de woorden: quod praecipuum munus
annalium reor, ne virtutes sileantur, utque pravis dictis factisque
ex posteritate et infamia metus sit.

Tader, rivier in het Z. van Hispania Tarraconensis, niet ver ten
N. van Carthago Nova, tgw. Segura.

Tadii, rom. geslacht, waarvan een paar leden in het proces tegen
Verres als diens vrienden voorkomen.

Taenarum, Tainaron, thans kaap Matapan, de middelste Zuidpunt van
de Peloponnesus. Daar stond een tempel van Poseidon Asphaleios,
ook als vrijplaats beroemd. In de nabijheid was eene grot, die een
van de toegangen tot de onderwereld was en waardoor Heracles het
monster Cerberus naar boven bracht. Ook zou hier Arion (z. a.) door
zijn dolfijn aan land zijn gebracht. Er lag ook eene stad Taenarus
of Taenarium; in den omtrek vond men aanzienlijke marmergroeven.

Tagae, Tagai, stad in Parthia op de grenzen van Hyrcania, ten W. van
Hecatompylus.

Taephali of -lae, westgothische stam, die in de 4de eeuw n. C. in
Dacia woonde.

Tages, zoon van een genius, kleinzoon van Jupiter, kwam eens bij
Tarquinii, terwijl een boer bezig was zijn land om te ploegen,
als knaap uit een diepe vore te voorschijn. Op het geroep van den
verschrikten landman kwamen velen toesnellen; T. onderwees hen in
de etruscische voorspellingskunst (haruspicina) en stierf terstond
daarop. Sommige van zijne lessen waren opgeteekend in de Acheruntici
libri.

Tagos, in Thessalië titel van den opperbevelhebber van het leger,
later ook van den hoogsten overheidspersoon.

Tagus, Tagos, rivier in Hispania, thans de Taag (Tajo, Tejo), rijk
aan stofgoud, visschen en aan den mond met oesterbanken.

Taifali = Taephali.

Talaonides, Tala(i)onides, Adrastus, zoon van Talaüs.

Talassio, -sius, romeinsch huwelijksgod, die bij het geleiden van de
bruid naar het huis van haar echtgenoot luide werd aangeroepen. Men
verhaalde dat iemand, die bij den sabijnschen maagdenroof het schoonste
meisje gegrepen had, om haar tegen aanranding te vrijwaren voorgewend
had, dat zij voor Talassius, een aanzienlijk en algemeen bemind
Romein, bestemd was. Maar het volk, dat zijn list doorzag, hield hem
bij zijn woord en allen hielpen hem nu het meisje naar T. brengen,
terwijl men schertsend luide riep: Talassio.

Talaüs, Talaos, zoon van Bias en Pero, koning van Argos, een van de
Argonauten, vader van Adrastus, Eriphyle e. a.

Talentum, talanton, oorspronkelijk de weegschaal, vervolgens een
bepaald gewicht = 26.2 kilo, eindelijk een geldsom, overeenkomend met
de waarde van dit gewicht in zilver. Men rekent het attische talent =
f2820, het aeginetische en babylonische = 1 2/3, het euboeïsche =
1-7/18 att. tal. Het talent was verdeeld in 60 minen, de mina in
100 drachmen.

Talos, Talos, 1) zoon eener zuster van Daedalus, vond verscheiden
werktuigen uit, waarom zijn oom afgunstig werd op zijn roem en hem
verraderlijk van de acropolis wierp. V. a. was zijn naam Perdix.--2)
een koperen reus, die slechts één ader had, welke van het hoofd tot de
voeten liep en daar met een pen gesloten was. Hij was door Hephaestus
of Zeus aan Minos of Europa geschonken om Creta te bewaken; dagelijks
liep hij driemaal om het eiland heen, en als hij vreemdelingen zag,
maakte hij zich in een groot vuur gloeiend en drukte hij hen in
zijne armen dood. Toen de Argonauten op Creta landden, doodde Medea
hem door de pen uit zijn ader te trekken, zoodat hij doodbloedde;
v. a. doodde Poeas hem met zijne pijlen.

Talthybius, Talthybios, heraut van Agamemnon, te Sparta en Argos als
heros vereerd. Van hem was het geslacht der Talthybiaden (Talthybiadai)
te Sparta afkomstig, waaruit de herauten genomen werden; z. ook Bulis.

Talus, dobbelsteen, zie alea.

Tamassus, Tamasus, Tama(s)sos, stad op Cyprus, beroemd om hare
kopermijnen, door sommigen voor het homerische Temesa gehouden.

Tamesa of -sis, Tamesa, rivier in Britannia, thans de Theems.

Tamias, in 't algemeen rentmeester, penningmeester. Te Athene was
sedert het einde der vierde eeuw de t. of epimeletes tes koines
prosodou, ook kortweg ho epi te dioikesei genoemd, een soort minister
van financiën, die het beheer over de geheele schatkist voerde; hij
werd door volkskeuze aangewezen en bekleedde zijn ambt vier jaar. Zijn
departement was in talrijke onderafdeelingen verdeeld, waarvan ieder
een eigen kas en een eigen beheerder had, die eveneens t. heette.

Tamna, Tamna, groote, welvarende hoofdstad der Catabani in het
Z. W. van Arabia felix, volgens het verhaal met 65 tempels en met
een levendigen handel in specerijen en myrrhe.

Tamos, Tamos, een Aegyptenaar, onder Tissaphernes stadhouder van Ionië,
later bevelhebber der vloot van den jongen Cyrus.

Tamphilus, familienaam in de gens Baebia.

Tamynae, Tamynai, Tamynai, euboeïsche stad tot het gebied van Eretria
behoorende, aan de Z. kust, ten O. van Eretria gelegen, in welker
nabijheid Phocion den eretrischen tyran Callias versloeg.

Tanager, rivier in Lucania met een gedeeltelijk onderaardschen loop,
bij Forum Popilii. Hij stroomt naar het N. en valt in den Silarus.

Tanagra, Tanagra, beroemde en belangrijke stad van Boeotia, aan
den Asopus gelegen, niet ver van de grens van Attica. In den omtrek
groeide de beste wijn van Boeotia. In 457 werden de Atheners hier
door de Spartanen verslagen.

Tanais, 1) rivier in Sarmatia, thans de Don, door de ouden als
grensrivier tusschen Europa en Azië aangenomen. Dikwijls wordt deze
stroom verward met den Jaxartes (Syr-Daria). Hij valt in den N.O. hoek
der Palus Maeotis (zee van Azow).--2) stad, milesische volkplanting,
aan den Zuidermond van bovengenoemde rivier.

Tanaquil, Tanakyllis, gemalin van den rom. koning Tarquinius
Priscus. Later schijnt zij met een rom. godin van het spinnen
vereenzelvigd en te Rome onder den naam Gaia Caecilia vereerd te zijn.

Tanarus, rechter zijrivier van den Padus (Po), stroomt langs Pollentia
en Hasta (Asta), en valt boven Clastidium in den Padus.

Tanaüs = Tanus.

Tanetum, Taneton, stad der Boii in Gallia Cispadana, tusschen Parma
en Mutina.

Tanfana, Tamf., germaansche god of godin, had een tempel in het gebied
der Marsi, die in 14 na C. door Germanicus verwoest werd.

Tanis, Tanis, stad in de Nijldelta, op den rechteroever van den
Tanitischen Nijlarm, hoofdplaats van het distrikt Tanites, residentie
van eene der oude aegyptische dynastieën.

Taniticum ostium, Tanitikon stoma, een van de Nijlmonden, ten W. van
den Pelusischen Nijlmond gelegen.

Tannetum = Tanetum.

Tantalides, Tantalides, Pelops, Atreus, Thyestes, Agamemnon en Orestes,
zoon en verdere nakomelingen van Tantalus.

Tantalis, Tantalis, Niobe en Hermione, dochter en achterkleindochter
van Tantalus.

Tantalus, Tantalos, 1) zoon van Zeus of Tmolus en Pluto, zeer rijk
koning van Phrygië, Lydië, Paphlagonië, Argos of Corinthe, genoot in
hooge mate de gunst der goden, zoodat hij zelfs bij hunne maaltijden
en vergaderingen werd toegelaten. Maar door zijn geluk overmoedig
geworden, verried hij hunne geheimen, of hij stal nectar en ambrosia
van hun tafel om die aan de menschen te geven, ook liet hij door
Pandareüs een gouden hond uit den tempel van Zeus stelen en zwoer
hij later, dat hij hem niet gekregen had; z. ook Pelops. Tot straf
voor zijne misdaden moet hij in de onderwereld in een water staan,
dat tot zijne lippen reikt, terwijl de heerlijkste vruchten boven
zijn hoofd hangen, maar wanneer hij van het water of de vruchten
tracht te genieten, dan wijken zij onmiddellijk totdat zij buiten
zijn bereik zijn, zoodat hij altijd door honger en dorst gekweld
wordt. V. a. hangt steeds boven zijn hoofd een zwaar rotsblok,
dat dreigt hem te verpletteren.--Zijn rijkdom en zijn straf zijn
spreekwoordelijk geworden: Tantalou talanta, chremata, dipsa. De
vloek van zijne misdaden rustte op zijne kinderen, Pelops en Niobe,
en op zijn geheel geslacht (Pelopiden).--2) een van de twee zonen van
Thyestes, door Atreus (z. a.) gedood.--3) zoon van Amphion en Niobe.

Tanus of Tanaüs, Tanos, Tanaos, rivier in Thyreatis of Cynuria,
op de grenzen van Argolis.

Tanusii, rom. geslacht, waarvan één lid tijdens Sulla's proscripties
door Catilina werd omgebracht en een ander, Tanusius Geminus, de
samenzwering van Catilina in een historisch werk behandelde, waarin
ook van Caesar als deelgenoot werd gesproken. Z. Volusii.

Taochi, Taochoi, volksstam in het N.O. van Pontus, aan de grens van
Armenia, ten Z. van de Moschi.

Taphiae insulae, Taphion nesoi, vroeger Teleboae insulae, Teleboon
nesoi, geheeten, eene eilandengroep in de ionische zee tusschen
het eiland Leucas en de acarnanische kust, oudtijds bewoond door de
zeevarende Taphiërs of Teleboërs. Homerus noemt het grootste dezer
eilanden Taphus, Taphos, later heette het Taphius, Taphious.

Taphius, Taphios, zoon van Poseidon en Hippothoë, stichter van de
stad Taphus op het eiland van dien naam.

Taphrae, Taphrai, Taphros (= gracht), vestingwerk tot afsluiting van
den hals der Chersonesus Taurica, op het smalste gedeelte der landengte
(thans landengte van Perekop).

Taphrus, Taphros (= gracht, kanaal), 1) = Taphrae.--2) de doorvaart
tusschen Sardinia en Corsica, fretum Gallicum (straat v. Bonifacio).

Taphus, zie Taphiae insulae.

Taprobane, Taprobane, oude naam voor het eiland Ceylon.

Tapuri, Tapouroi, wilde volksstam in Hyrcania.

Taras, Taras, zoon van Poseidon, kwam van kaap Taenarum naar Italië
en stichtte Tarentum.

Taras = Tarentum no. 2.

Taraxippos, een rond altaar in de renbaan te Olympia, staande op een
plaats, waar de paarden dikwijls schichtig werden, naar men meende
door den invloed van den geest van Myrtilus of Oenomaüs, die daar
begraven was; z. ook Glaucus no. 2.

Tarbelli, Tarbelloi, volk in Aquitania, tusschen den Aturus (Adour)
en de Pyrenaeën. Hoofdstad: Aquae Tarbellicae.

Tarchon, Tarchon, Tarkon, zoon of broeder van Tyrrhenus, stichter
van 12 steden in Etrurië, waarvan eene naar hem Tarchonium (later
Tarquinii) heette. Hij hielp Aeneas in zijn strijd tegen Turnus.

Tarentini ludi = Terentini ludi.

Tarentum, 1) = Terentum.--2) Taras, thans Taranto, Tarente, voorname
stad in het Z. van Italia, aan een inham in den N.O. hoek van den
sinus Tarentinus gesticht door Iapygiërs, doch later gekoloniseerd
door de uit Sparta verdreven Partheniae onder aanvoering van
Phalanthus (707), vandaar bij Horatius de benaming Lacedaemonium
Tarentium. Tarentum, in eene allerbekoorlijkste streek gelegen,
machtig door zeevaart, handel en nijverheid, verhief zich spoedig
boven de andere grieksche volkplantingen van Magna Graecia, doch
verviel ook tot een weelderigheid, die zijn ondergang ten gevolge
had. De houding der Tarentijnen gedurende de samnietische oorlogen
bracht hen in botsing met Rome. Zij riepen Pyrrhus, koning van Epirus,
te hulp, die echter na twee overwinningen en ééne nederlaag Italia
moest verlaten (275). De strijd, thans al te ongelijk, eindigde in
272 met de verovering der stad, die daarbij half werd verwoest. In
212 trachtten de tarentijnsche gijzelaars te Rome te ontvluchten,
doch werden bij Tarracina achterhaald, teruggebracht en, na gegeeseld
te zijn, van de Tarpejische rots geworpen. Op het bericht hiervan
zwoeren eenige aanzienlijke jongelingen te T. samen, en hun verraad,
geholpen door de zorgeloosheid van den rom. bevelhebber, speelde
de stad aan Hannibal in handen. De burcht bleef echter in het bezit
der Rom. In 209 werd T. door de Rom. heroverd en geplunderd, terwijl
alles, wat de soldaten ontmoetten, over de kling werd gejaagd en 30000
inwoners als slaven werden verkocht. In 122 werd er door C. Gracchus
eene rom. kolonie heen gebracht, en dank zij hare ligging, verhief
de stad zich weder tot een ongemeenen bloei, doch met de welvaart
keerden ook weelderigheid en verwijfdheid terug (molle Tarentum).

Tarichea, -cheae, Taricheia, -cheai, stad in Galilaea aan den
westelijken oever van het meer van Tiberias of Gennesareth. De
hoofdbron van bestaan was het zouten van visch, taricheuein, vandaar
de naam.

Tarne, Tarne, stad in Maeonia, bij Homerus vermeld.

Tarpa, zie Maecius Tarpa.

Tarpeii. 1) Sp. Tarpeius, bevelhebber van den burcht op den
capitolijnschen berg in den oorlog na den sabijnschen maagdenroof, zou,
volgens de sage, Rome aan de Sabijnen hebben willen overleveren, doch
werd door Romulus met zijne dochter Tarpeia ter dood gebracht. Volgens
een ander verhaal zou Tarpeia de Sabijnen hebben binnengelaten, onder
belofte dat deze haar zouden geven wat zij aan den linkerarm droegen,
waarmede T. een gouden armband bedoelde. Toen zij echter het Capitool
bezet hadden, wierpen zij hunne schilden, die zij ook aan den linkerarm
droegen, op het meisje, dat daaronder verpletterd werd. De steile
rots, op welks top dit gebeurd was, aan den zuidhoek van het Capitool,
kreeg en behield den naam saxum Tarpeium. Van deze rots werden soms
ter dood veroordeelde staatsmisdadigers afgeworpen. Zie Capitolinus
(mons).--2) Sp. Tarpeius Montanus Capitolinus, consul in 454; zie
lex Aternia Tarpeia.

Tarpeium (saxum), zie Tarpeii no. 1 en Gemoniae scalae, en Capitolinus
(mons).

Tarpeius, bijnaam van Jupiter Capitolinus, naar de Tarpejische rots
nabij zijn tempel.

Tarphe, Tarphe, locrische stad in een boschrijke streek aan den berg
Cnemis, bij Homerus vermeld, met een tempel van Hera. Later Pharygae,
Pharygai.

Tarquinii, een etruscisch geslacht. 1) L. Tarquinius Priscus, vijfde
koning van Rome. Volgens de sage zou hij de oudste zoon geweest zijn
van den te Tarquinii gevestigden Corinthiër Demaratus (z. a. no. 2),
op raad zijner echtgenoote Tanaquil zou hij naar Rome verhuisd zijn en
daar zijn etrurischen naam Lucumo tegen dien van Tarquinius verwisseld
hebben. Op zijn tocht, toen hij Rome reeds in het gezicht had, was een
arend op hem toegevlogen, had hem den hoed afgenomen en dien weder op
zijn hoofd laten vallen, waaruit Tanaquil hem een luisterrijke toekomst
voorspelde. Te Rome maakte hij zich door vriendelijkheid en mildheid
bemind en won het vertrouwen van Ancus Marcius, die hem tot voogd over
zijne zonen benoemde. Na Ancus' dood nam Tarq. echter zelf bezit van
den troon, met goedkeuring van senaat en volk. Hij verfraaide Rome,
liet o. a. den circus maximus en de beroemde cloacae bouwen (volgens
sommige nieuweren zijn de cloacae eerst in het begin der 2de eeuw
aangelegd), legde op den Capitolinus de fundamenten van den grooten
tempel van Jupiter, Juno en Minerva, nam nieuwe geslachten onder
de patriciërs en 100 nieuwe leden in den senaat op (patres minorum
gentium), verdubbelde het getal equites, oorloogde voorspoedig tegen
Sabijnen en Latijnen, stelde de ludi Romani in, enz. Na eene 38-jarige
regeering (616-579) werd hij door de zoons van Ancus Marcius vermoord
en door Servius Tullius (z. a.) opgevolgd. Hetzij Tarquinius Priscus
langs vreedzamen weg op den troon is gekomen, hetzij de Etruscers als
veroveraars zijn opgetreden, met zijne troonsbeklimming treedt eene
etrurische dynastie op, en etrurische invloed op de rom. instellingen,
vooral wat koninklijke praal en godenvereering betreft, is niet
te loochenen.--2) L. Tarquinius Superbus, laatste koning van Rome
(534-510), schoonzoon van Servius Tullius, beklom den troon door eene
omwenteling, die aan Servius het leven kostte. Hij bracht ook het
zijne bij tot verfraaiing der stad, en voltooide o. a. den tempel op
het Capitool; hij breidde door list zoowel als door kracht van wapenen
het rom. gebied uit, versloeg de Volscen, maakte Rome tot hoofd van het
latijnsche verbond en stichtte tot teeken daarvan op den Aventinus den
bondstempel van Diana. Doch hij regeerde als een dwingeland, ontzag de
patriciërs evenmin als de plebejers en stoorde zich aan senaat noch
wetten. De overmoed zijner zoons, waarvan een, Sextus, de kuische
Lucretia met geweld onteerde, deed de maat overloopen; Tarquinius,
die juist de stad Ardea belegerde, vond bij zijne terugkomst de poorten
van Rome gesloten en de koninklijke waardigheid afgeschaft. Hij zocht
eerst hulp bij de etrurische steden Tarquinii en Veii, daarna bij
koning Porsena van Clusium, vervolgens bij zijn schoonzoon Mamilius
Octavius, dictator van Tusculum, die de Latijnen tot het verleenen
van bijstand overhaalde. De slag bij het meer Regillus verijdelde
ook deze laatste hoop en de verdreven koning begaf zich naar Cumae,
waar hij overleed. De andere Tarquinii verhuisden naar Caere, waar hun
familiegraf in 1847 ontdekt is. Toch vindt men ook later nog Tarquinii
in Rome.--3) L. Tarquinius Collatinus, aldus genoemd omdat hij te
Collatia, een uur gaans van Rome, woonde, bekleedde na de onteering en
den zelfmoord zijner gemalin Lucretia (zie Lucretii no. 2) in 509 met
L. Iunius Brutus het eerste consulaat. Toen echter het volk besloot,
dat al wie tot de gens Tarquinia behoorde, met verbanning zou worden
getroffen, legde T. zijn ambt neder en trok naar Lavinium.

Tarquinii, Tarkynia, oude, beroemde stad in Etruria, aan de kust en de
via Aurelia gelegen, wellicht eenmaal het hoofd der 12 etruscische
bondssteden. Door de oorlogen met Rome geraakte de stad in een
staat van verval, waaruit zij zich niet weder verhief. De necropolis
der plaats (bij Corneto) heeft bij de opgravingen nog merkwaardige
vondsten opgeleverd.

Tarquitii, een rom. geslacht van weinig beteekenis. Vermeld zij
slechts Tarquitius Priscus, de aanklager van T. Statilius Taurus
(Statilii no. 5), wiens legatus hij geweest was. In 61 n. C. werd
hij zelf wegens knevelarij veroordeeld.

Tarracina, Tarrakine, latere naam van Anxur (z. a.), thans Terracina.

Tarraco, Tarrakon, massilische volkplanting aan de hispanische kust,
N.O.waarts van de monding van den Iberus (Ebro). In den tweeden
punischen oorlog werd het door de Scipio's zeer versterkt en tot een
hoofdarsenaal gemaakt. Onder Augustus werd het de hoofdplaats der
provincie Hispania Tarraconensis. Thans Tarragona.

Tarsus, Tarsos en -soi, oude hoofdstad van Cilicia, aan den Cydnus
in eene heerlijke streek gelegen, de geboorteplaats van den apostel
Paulus. Het was eene groote, welvarende stad, waar de studie van
letteren en wijsbegeerte bloeide, en die ook onder rom. heerschappij
belangrijk bleef, ofschoon zij meermalen te lijden had door de
invallen van roofzieke bergstammen, de Isauriërs. Ter eere van
C. Julius Caesar nam zij den naam Iuliopolis aan. Keizer Iulianus
(Apostata) werd er begraven.

Tartarus, Tartaros, rivier in Gallia Transpadana, thans Tartaro. Hij
stroomt tusschen Athesis en Padus, en stort zich vervolgens te midden
van moerassen in zee. Aan deze rivier lag Atria (Adria).

Tartarus, -ra, Tartaros, -ra, de onderaardsche diepte, waar de
Titanen, Cyclopen, Danaïden, Tantalus, Ixion e. a. hunne straffen
wegens ernstige vergrijpen tegen de goden ondergaan, even ver
beneden als de hemel boven de aarde, de woonplaats der Erinyen,
Nyx e. a., door eeuwige duisternis bedekt. Soms algemeen = de
onderwereld. Gepersonifiëerd is T. de zoon van Aether en Gaea, de
vader van Typhoëus, Echidna en de Giganten.

Tartessus, Tartessos. Dit is de oude naam voor Baetica, het
stroomgebied van de Baetis (Guadalquivir), die zelf ook Tartessus
genoemd wordt. De bewoners, Iberiërs, in het oude Testament Tarschisch,
bij de Grieken Tartessii, (Tartes(s)ioi), bij de Romeinen Turti
geheeten, splitsen zich later in de twee stammen der Turduli (in
het binnenland) en der Turdetani (aan de kust). De hoofdstad van
het land, ook Tartessus geheeten, lag op een eiland aan den mond der
Guadalquivir. Het land voerde al in de hooge oudheid edele metalen,
vooral zilver, uit. Bovendien zochten de inwoners met hun zeilschepen,
die beter dan de phoenicische tegen eb en vloed bestand waren, de tin-
en zilvermijnen van het N.W. van Spanje, en later de Cassiterides
insulae (z. a.) op. Hun handel maakte hen rijk en welvarend.

Taruenna, thans Thérouanne, stad der Morini, een volksstam op de
tegenw. vlaamsche kust.

Tarusates, volksstam in Aquitania, in de tegenw. Landes.

Tarutius, een geleerd wijsgeer, wiskunstenaar en astroloog, een vriend
van Varro en Cicero.

Tatianus, Tatianos, bijg. ho Syros, een Assyriër, die in de laatste
helft der 2de eeuw n. C. leefde, en na het bestudeeren der grieksche
wijsbegeerte tot het Christendom overging, dat hij in verscheiden
geschriften verdedigde. Hij hield eenigen tijd te Rome verblijf; na den
dood van Justinus Martyr (in 167 onthoofd) keerde hij naar het Oosten
terug, waar men hem later vindt als hoofd eener naar hem genoemde secte
(Tatianoi), die zich door een streng ascetisch leven onderscheidde.

Tatius (Titus), koning der Sabijnen, die na den sabijnschen maagdenroof
op Rome lostrok, maar na de verzoening tusschen Sabijnen en Rom. vijf
jaren gezamenlijk met Romulus over de vereenigde Tities en Ramnes
regeerde, tot hij bij een offer te Lavinium of te Laurentum vermoord
werd.

Tatta, groot zoutmeer op de grenzen van Lycaonia, Cappadocia en voor
een klein gedeelte ook van Galatia.

Tauchira, Taucheira, stad op de kust van Cyrenaica, met een beroemden
tempel van Cybele, later Arsinoë geheeten.

Taulantii, Taulantioi, illyrische volksstam bij Epidamnus (Dyrrachium).

Taüm, baai aan de Oostkust van Caledonia (Schotland), thans Firth
of Tay.

Taunus mons, gebergte in Germania, in het latere Nassau, thans nog
Taunus geheeten, bij Aquae Mattiacae (Wiesbaden).

Tauranitium, distrikt van Armenia, ten N. van Tigranocerta, ten
O. grenzende aan het meer Thospitis.

Taurasia, hoofdstad der Taurini, sedert Augustus rom. kol. onder den
naam Augusta Taurinorum, thans Turijn.

Taurentum, -roëntium, -rois, Tauroeis, sterk kasteel in het gebied
van Massilia (Marseille), op de kust van Narbonensis. Tgw. Tarente.

Tauri, Tauroi, wilde, ruwe volksstam in het Z.W. van de Chersonesus
Taurica, de tegenw. Krim, terwijl in het vlakke Noorden Scythen
woonden. Zij stonden onder een koning en leefden van roof en
oorlog. Aan hunne godin (Taurica dea, Taurione, Tauropolos),
die door de Grieken met Artemis vereenzelvigd werd, brachten zij
menschenoffers. Schipbreukelingen en krijgsgevangenen werden tot offers
bestemd, vooral als het Grieken waren. Wanneer de koning overleed,
werden zij, die hem het liefst waren, met hem begraven.

Taurii ludi, taurische spelen, door Tarquinius Superbus ingesteld ter
gelegenheid eener pest, tot verzoening der onderaardsche goden Dis en
Proserpina, ook werden Apollo als afweerder der pest en Diana Lucina,
benevens Jupiter en Juno aangeroepen. Het offer had 's nachts plaats
vóór de Porta Carmentalis. De spelen zelf werden gehouden in het Circus
Flaminius. De eenige keer, dat ze in historischen tijd gevierd zijn,
was in het jaar 186.

Taurica dea, Taurione, Tauro, Tauropolos, Artemis, zoo genoemd naar
haar tempel in Tauris, waar haar menschenoffers gebracht werden,
z. Iphigenia.

Taurini, Taurinoi of Taurinoi, ligurische volksstam ten Z. van den
Padus (Po). Hoofdstad Taurasia (Turijn). In hun gebied lag de saltus
Taurinus, waardoor de Galliërs en later Hannibal trokken bij hun
inval in Italië.

Taurisci, keltische stam in Noricum, waarvan de naam nog voortleeft in
het duitsche woord Tauern. Later worden ze gewoonlijk Norici genoemd.

Tauriscus, Tauriskos, beeldhouwer van Tralles; van hem en zijn
broeder Apollonius, is een beroemd werk, de farnesische stier,
bewaard gebleven.

Taurobolia, z. Rhea (Cybele).

Tauroëntium, Taurois = Taurentum.

Tauromenium, Tauromenion, thans Taormina, aanzienlijke stad aan de
Oostkust van Sicilia op den berg Taurus gelegen. Na de verwoesting van
het nabijgelegen Naxus in 358 door Dionysius I van Syracuse vestigden
zich de overgebleven Naxiërs in T., dat hierdoor aanmerkelijk werd
vergroot. In den sicilischen slavenopstand (141-132) had T. veel
te lijden. In Cicero's tijd was het eene civitas foederata, doch in
de burgeroorlogen moest het boeten voor zijn heulen met S. Pompeius
en werd er eene kolonie van rom. veteranen heengezonden. Nog vindt
men er belangrijke overblijfselen van het gedeeltelijk in de rotsen
uitgehouwen theater, dat meer dan 30000 toeschouwers kon bevatten.

Taurus, familienaam bij de Statilii (Statilii no. 4 en 5).

Taurus, Tauros, het sterrenbeeld de Stier, werd gehouden voor den
stier, die Europa ontvoerd had, of dien Poseidon aan Minos had
geschonken.

Taurus, Tauros, thans nog Taurus of Ala-Dagh geheeten, groote bergketen
in Asia minor, die op de kust van Lycia bij kaap Chelidonium begint
en door Pisidia en langs de N. grens van Cilicia loopt. Van daar
gaat een tak als Antitaurus N. O. waarts, doorsnijdt Cappadocia en
Armenia minor, om zich aan den mons Moschicus aan te sluiten, die
weder de verbinding met den Caucasus vormt. De andere tak behoudt den
naam Taurus en blijft in oostelijke richting doorloopen tot aan de
samenhangende meren Thospitis en Arsissa. De Euphraat breekt in zijn
loop door het gebergte heen. Een zijtak van den Taurus vormt de Amanus
(z. a.). De Taurus is tot aan zijn top met bosch begroeid.

Tavium, -via, Taouion, -ia, hoofdstad der keltische Trocmi in het
O. van Galatia, aan het kruispunt van verschillende groote wegen
gelegen en hierdoor belangrijk als stapel- en handelsplaats. Men vond
er een tempel en een kolossus van Zeus.

Taxiarchoi, te Athene 10 officieren, een uit iedere phyle. Zij voerden
het bevel over de door hun phyle geleverde troepen; in rang volgden
zij terstond op den opperbevelhebber.

Taxila, ta Taxila, hoofdstad van den indischen vorst Taxiles ten tijde
van Alexander den Gr., tusschen den Indus en den Hydaspes gelegen.

Taxiles, Taxiles, koning van Taxila, onderwierp zich aan Alexander
d. G. en voerde later voor hem tijdelijk het bewind over een deel
van Indië.

Taxis, de opstelling van een Grieksch leger vóór den slag. In den
Trojaanschen oorlog, zooals die door Homerus beschreven wordt, valt
het gevecht gewoonlijk uiteen in vele tweegevechten der basilees,
die met hun strijdwagens vóór de infanterie uitrijden, en het voetvolk
in vele phalanges opgesteld, heeft in het geheel geen invloed op den
uitslag van den strijd. In den historischen tijd zijn de strijdwagens
verdwenen, en het Grieksche leger bestaat uit één aanééngeschakelde
slaglinie (z. phalanx) van dichtopeengeplaatste zich met hun schilden
dekkende hopliten (z. hoplitai), die gewoonlijk 8 man diep opgesteld
worden.

Naast dit hoofdwapen had men dan nog de hulpwapens der hippes, toxotai,
peltastai, en andere psiloi (zie onder deze artikelen). Talrijk waren
deze burgerlegers niet; bij Marathon stonden hoogsten 5000 hopliten
tegenover 4000 Perzen; bij Plataeae, de grootste slag, dien de vrije
Grieken ooit geleverd hebben, stonden 20000 man tegen 18000 Perzen
en op de hand der Perzen strijdende Grieken.--Ieder hopliet had tot
zijn bediening een oppasser (z. psiloi). De hopliten waren, behalve
in Sparta de 2000 eigenlijke Spartiaten, geen beroepsoldaten. Maar
de algemeene voorliefde voor sport, ten minste bij de welvarenden,
maakte dat ze met geringe voorbereiding bekwaam waren voor het leveren
van een gevecht. Men naderde elkaar tot op 100 à 150 voet, en dan viel
men in draf aan. Daar nu alleen de linkerzijde door het schild gedekt
was, had elk grieksch leger de neiging, zich naar rechts te keeren,
om zoodoende een aanval in zijn rechterflank te vermijden. Ook
stonden op den rechtervleugel steeds de beste troepen. Zoodoende
kwam het vaak voor, dat de rechtervleugel van beide partijen het
won, en na het verslaan der linkervleugels met omgekeerd front
met elkaar afrekende. Eerst Epaminondas heeft met deze dwaze wijze
van vechten gebroken, en, door zijn kerntroepen 50 man diep op den
linkervleugel op te stellen (zie Phalanx) bij Leuctra de macht van
Sparta gebroken. Zie ook hamippoi. Omtrent de legers van Philippus en
Alexander van Macedonië zie men de artikelen: pezetairoi, hetairoi,
sarissa (het verschil tusschen hetairoi en sarissophoroi bestaat
daarin, dat de eersten van adel zijn).

Voor de uitrusting van den soldaat zie men onder: panoplia.

Taygete, Taygete, eene van de Pleiaden, bij Zeus moeder van Lacedaemon
en Eurotas. V. a. werd zij door Artemis in eene hinde veranderd om
haar aan de vervolgingen van Zeus te onttrekken.

Taygetus, -um, Taygetos, -on, ruw en woest grensgebergte tusschen
Laconica en Messenia, in kaap Taenarum (Matapan) uitloopende, met
loodmijnen en marmergroeven.

Teanum, Teanon, 1) Teanum Apulum, in het N. van Apulia nabij de kust,
aan den Frento.--2) Teanum Sidicinum, stad der Sidicini, geheel in
het N. van Campania, met warme baden.

Tearus, Tearos, rivier in Thracia, waarvan het water eene genezende
kracht uitoefende op huidziekten. De Tearus was een zijtak van den
Agrianes, die zich op zijne beurt in den Beneden-Hebrus stortte.

Teate, hoofdstad der Marrucini, op een steilen heuvel gelegen, niet
ver van de Adriatische zee.

Tecmessa, Tekmessa, dochter van den phrygischen koning Teuthras. Zij
werd door Aiax, den zoon van Telamon, op een strooptocht gevangen
genomen en werd bij hem moeder van Eurysaces.

Tectosages, Tektosages, een hoofdstam der keltische Volcae in het
Z. van Gallia Narbonensis, met de hoofdstad Tolosa (Toulouse). Ook
Narbo Martius (Narbonne) lag in hun gebied. Een gedeelte van dit volk
vindt men na verschillende zwerftochten in het W.-deel van Galatia
(z. a.) in Asia minor; hoofdstad: Ancyra.

Tegea, Tegea, belangrijke stad in het Z.O. van Arcadia in het
landschap Tegeatis, Tegeatis, met een krijgshaftige bevolking,
die herhaaldelijk hare vrijheid verdedigde tegen de aanslagen van
Sparta. Bij de Thermopylae en bij Plataeae gaven zij bewijzen van
groote dapperheid. Uit haat en naijver tegenover Mantinea koos Tegea
in den peloponnesischen oorlog partij voor Sparta, waaraan het ook
in den corinthischen oorlog trouw bleef; de slag bij Leuctra evenwel
(371) maakte de Tegeaten voor hunne eigene toekomst bezorgd en zij
sloten zich bij Epaminondas en de Thebanen aan. Later verloor Tegea
veel van zijn gewicht. Tegeaea, Atalante, dochter van Iasus uit Tegea.

Tegyra, Tegyra, stad in Boeotia, ten N. van het meer Copais, met een
tempel van Apollo.

Teichopoioi, eene commissie te Athene, die het toezicht had over de
werken tot onderhoud en vernieuwing van de stadsmuren, en de daarvoor
bestemde gelden beheerde.

Telamon, Telamon, zoon van Aeacus en Endeis. Na den moord van zijn
stiefbroeder Phocus vluchtte hij naar Salamis, hij huwde met de
dochter van koning Cychreus en volgde hem in de regeering op. Hij
nam deel aan den tocht der Argonauten en aan de calydonische jacht,
ook volgde hij Heracles op zijne tochten tegen de Amazonen en tegen
Laomedon en was hij de eerste die den muur van Troje beklom. Tot loon
voor zijne dapperheid werd hem de schoone Hesione, de dochter van
Laomedon, gegeven. Hij werd bij haar vader van Teucer en Trambelus,
bij eene andere gemalin, Eriboea, van Aiax. De stad Telamon in Etrurië
was door hem op zijn terugreis van den Argonautentocht gesticht.

Telamon, stad aan de kust van Etruria, ten N.W. van Cosa.

Telamoniades, -nius, Telamoniades, -nios, Aiax en Teucer, zonen
van Telamon.

Telchin, Telchin, zoon of v. a. vader van koning Apis (z. a.)

Telchines, Telchines, een priestergeslacht, dat in overoude tijden
van Creta naar Cyprus en van daar naar Rhodus trok. Zij worden zonen
van Thalassa en opvoeders van Poseidon genoemd. Zij waren groote
kunstenaars en uitvinders van de meeste handwerken, vooral waren zij
bekwaam in het bearbeiden van metaal, vandaar dat zij dikwijls met de
Cyclopen en idaeïsche Dactylen en verder met de Cureten en Corybanten
verwisseld werden. Ook waren zij machtige toovenaars, doch daar
zij hun macht ten nadeele van goden en menschen gebruikten, werden
zij door Apollo of door Zeus gedood.--V. a. verlieten zij Rhodus,
omdat zij eene overstrooming voorzagen, en begaven zij zich deels
naar Sicyon, deels naar Teumessus.--Naar hen wordt Rhodus Telchinis,
Creta en Sicyon Telchinia genoemd.

Telchinia, Telchinia, oude naam van Creta en Sicyon.

Telchinius, -nia, Telchinios, -nia, bijnaam van Apollo, Hera en Athena,
wier eeredienst door de Telchinen op Rhodus was ingevoerd.

Teleboae, Teleboai, z. Taphilae insulae.

Teleboas, Teleboas, zijtak van den Euphraat, in Armenia.

Teleclides, Telekleides, dichter der oude attische comedie,
tegenstander van Pericles.

Telegonus, Telegonos, 1) z. Proteus.--2) zoon van Odysseus en
Circe. Door zijne moeder uitgezonden om Odysseus te zoeken, landde
hij bij toeval op Ithaca, waar hij, door honger gedreven, begon te
plunderen en veel schade aanrichtte. Odysseus en Telemachus trokken
hem te gemoet, en in den strijd, die hierop ontstond, doodde T. zijn
vader zonder hem te kennen. Later huwde hij met Penelope en trok hij
naar Italië, waar hij Tusculum en Praeneste stichtte.

Telemachus, Telemachos, zoon van Odysseus en Penelope, was nog een
zeer jong kind, toen zijn vader naar Troje vertrok. Toen deze 20 jaar
afwezig was geweest, ging T., op raad en gedeeltelijk onder geleide
van Athena, Nestor en Menelaus bezoeken om inlichtingen omtrent zijn
vader in te winnen. Bij zijne terugkomst ontkwam hij gelukkig aan
een hinderlaag, hem door de vrijers van Penelope gelegd; kort daarop
vond hij zijn vader weder on hielp hij dezen bij de wraak, die hij
op de vrijers nam. Na den dood van zijn vader ging hij met Telegonus
naar Aeaea, hij huwde met Circe en kreeg bij haar een zoon, Latinus,
die echter v. a. een zoon van Odysseus en Circe was. Of hij huwde
met de dochter van Circe, Cassiphone, die hem doodde, nadat hij hare
moeder had omgebracht. V. a. huwde hij met Nausicaa, de dochter van
Alcinous, of met Polycaste, de dochter van Menelaus, en had hij bij
eene van deze beide een zoon, Ptoliporthes. Ook wordt nog verhaald,
dat hij naar Italië gegaan zou zijn, en dat daar zijne dochter Roma
met Aeneas huwde.

Telemus, Telemos, zoon van Eurymus, waarzegger bij de Cyclopen.

Teleontes, v. s. betere lezing voor Geleontes.

Telephanes, Telephanes, 1) van Sicyon, een van de oudste grieksche
teekenaars.--2) bekwaam metaalgieter van Phocis of Phocaea, weinig
populair, omdat hij voor Darius en Xerxes werkte of omdat hij in
Thessalië woonde.

Telephassa, Telephassa, echtgenoote van Agenor, vergezelde haar zoon
Cadmus op zijne tochten, totdat zij in Thracië stierf.

Telephus, Telephos, zoon van Heracles en Auge, werd na zijne geboorte
te vondeling gelegd en door herders opgevoed. Toen hij volwassen
was, ging hij op raad van het delphische orakel naar Mysië, waar
hij zijne moeder vond, met de dochter van koning Teuthras trouwde
en zijn schoonvader in de regeering opvolgde. Toen de Grieken op hun
tocht naar Troje bij vergissing een inval in Mysië deden, werden zij
door T. teruggeslagen, maar hijzelf struikelde over een wijnstok en
werd door Achilles gewond. Bij deze gelegenheid vernamen de Grieken
wie hij was, maar aan hun verzoek om mede tegen Troje op te trekken
weigerde hij te voldoen, daar hij met een dochter van Priamus,
Astyoche of Laodice, gehuwd was. De Grieken vertrokken daarop, maar
werden door een storm naar hun vaderland teruggedreven. Daar de wond
van T. niet genezen wilde, raadpleegde hij een orakel en ontving
hij tot antwoord, dat alleen degene, die de wond had toegebracht,
haar ook konde genezen. Hij begaf zich nu als bedelaar verkleed naar
Griekenland en bad Agamemnon, terwijl hij met den kleinen Orestes
in de armen als smeekeling aan den haard zat, hem te helpen. Daar
Agamemnon intusschen een orakel had gekregen, dat alleen met de
hulp van T. Troje konde genomen worden, bewerkte hij bij Achilles
dat deze aan zijne bede zoude voldoen; door een weinig roest van de
lans, waarmede de wond was toegebracht, genas zij terstond, waarop
T. den Grieken de noodige inlichtingen gaf, zonder echter zelf aan den
tocht deel te nemen.--Hij werd te Pergamus en op den berg Parthenius,
waar hij te vondeling gelegd was, als heros vereerd.

Teles, Teles, Cynicus uit het midden van de 3de eeuw.

Telesia, Telesia, stad in Samnium, ten N. W. van Beneventum. Hier
was Pontius Telesinus, de beroemde veldheer in den marsischen oorlog,
geboren.

Telesilla, Telesilla, van Argos, beroemde lierdichteres. Toen de
spartaansche koning Cleomenes een inval in Argos deed, omstreeks 510,
trok zij hem aan het hoofd der argivische vrouwen te gemoet en vuurde
zij door hare liederen de mannen tot dapperheid aan. Van hare gedichten
is zeer weinig bewaard gebleven.

Telesphorus, Telesphoros, zoon van Asclepius, een genezing aanbrengend
god, soms ook bijnaam van Asclepius.

Telestes, Telestes, 1) laatste koning van Corinthe, 758-747.--2) van
Selinus, beroemd dithyrambendichter omstreeks het midden der 4de eeuw.

Telete, ieder zoenoffer of godsdienstige handeling, die van zonde
bevrijdt, in het bizonder wordt de inwijding in mysteriën zoo genoemd
met het oog op hun van schuld reinigende kracht.

Teleutas, Teleutas, z. Teuthras.

Teleutias, Teleutias, broeder van Agesilaus, voerde met roem het bevel
over de spartaansche vloot in den corinthischen oorlog. In 382 werd
hem het opperbevel in den oorlog tegen Olynthus opgedragen, waar hij
het volgende jaar door onbezonnenheid een slag verloor en sneuvelde.

Tellenae, Tellenai, oude stad in Latium, vermoedelijk een paar uren
gaans van Rome naar den kant van Antium of van Ardea gelegen, door
Ancus Marcius verwoest.

Telliadae, Telliadai, oud beroemd geslacht van waarzeggers in Elis.

Tellias, Tellias, z. Gellias.

Tellumo, z. Tellus.

Tellus mater, bij de Rom. de godin van het bouwland, later
gelijkgesteld met de grieksche Gaea. Aan haar zijn de Fordicidia
(z. a.) gewijd. Als voortbrengster van alle voedsel is zij nauw
verwant met Ceres. Ter eere van beide godinnen te samen worden de
feriae sementivae (z. a.) gevierd. Tellus behoort oorspronkelijk ook
tot de goden van de onderwereld; onder den invloed van de grieksche
Demeter komt hiervoor later Ceres in de plaats. Nevens Tellus stond
een mannelijk wezen van geheel gelijken aard, Tellumo.

Telmessus, Telmessos = Telmissus.

Telmissis, Telmissis, kaap in Lycia, zie Telmissus no. 1.

Telmissus, Telmissos, 1) stad aan de Westkust van Lycia aan de
Telmissische golf en nabij kaap Telmissis, een uitlooper van den
Anticragus. Er zijn o. a. nog overblijfselen van een theater en
van grafkelders, in de rotsen uitgehouwen.--2) stad in Pisidia,
ook Termessus geheeten, sterke vesting, aan een bergpas in den
Taurus gelegen.

Telo Martius, havenstad in Gallia Narbonensis aan de Middellandsche
zee, thans Toulon.

Telonai, te Athene pachters der staatsinkomsten. Voor de behoorlijke
betaling der pachtsom werden borgen gesteld, bleef de betaling
niettemin achterwege, dan verloor de schuldenaar zijne burgerrechten,
ofschoon hem uitstel gegeven werd tot de 9de prytanie; had hij dan
echter nog niet betaald, dan werd de schuld verdubbeld, en indien zij
niet terstond betaald werd, werden zijne goederen verbeurd verklaard,
bovendien kon de nalatige pachter gevangen genomen worden. Deze
straffen troffen, naar het schijnt, zoowel den pachter als zijne
borgen.--Voor zaken, die veel kapitaal vereischten, vereenigden zich
dikwijls verscheiden pachters tot een vennootschap onder het bestuur
van een telonarches of archones.

Telonus, onzekere lezing voor Tolenus.

Telphusa, Telphou(s)sa, Telphou(s)sa, stad in het N.W. van Arcadia
aan den Ladon, die haren naam heeft gekregen naar een stroomnimf,
dochter van den stroomgod Ladon.

Telus, Telos, klein eiland, tot de Sporaden gerekend, halverwege
tusschen de eilanden Rhodus en Cos, met dorische bevolking.

Telys, Telys, tyran van Sybaris, toen de stad door de inwoners van
Croton verwoest werd.

Temenitis of -tes, Temenitis, -ites, bergkruin met een aan Apollo
gewijde plek of temenos, waarnaar de geheele kruin ook Temenos werd
genoemd en Apollo ook wel Temenites wordt bijgenaamd. Deze plaats
werd vervolgens onder den naam Neapolis bij Syracusae getrokken.

Temenus, Temenos, oudste zoon van Aristomachus, een van de Heracliden,
die de Peloponnesus veroverden. Bij de verdeeling van het schiereiland
kreeg hij de regeering over Argos, die zijne nakomelingen, de
Temeniden (Temenidai), bleven behouden. Hij werd door zijn eigen
zoon gedood, omdat hij zijn dochter en haar echtgenoot Deiphontes
boven hem begunstigde. Ook de koningen van Macedonië noemden zich
afstammelingen van T., zie Perdiccas no. 1.

Temesa, Temese, 1) zie Tamassus.--2) ook Tempsa, Tempsa, genoemd,
oude ausonische stad op de Westkust van Brutii, iets ten N. van Terina
en den sinus Terinaeus, sedert 194 rom. kolonie.

Temnus, Temnos, 1) stad in het aeolisch-aziatische kustland, aan
den Hermus, een eind boven de monding gelegen, onder keizer Tiberius
door eene aardbeving verwoest.--2) Temnon oros, gebergte in Mysia,
dicht bij de grenzen van Lydia.

Tempe, ta Tempe, eene meestal smalle vallei of bergkloof in het
N.O. van Thessalia, tusschen den Olympus ten N. en den Ossa ten Z.,
thans de bergpas van Lycostomo. Door dit dal stroomt de Peneus naar
zee. Voordat Poseidon door eene aardbeving dezen uitweg voor de
wateren van Thessalië opende, zou dit gewest een groot meer zijn
geweest. Xerxes beweerde dat, zoo de Thessaliërs zich niet hadden
willen onderwerpen, hij het dal Tempe slechts door een dam had
behoeven af te sluiten, om hen allen te doen verdrinken. Wegens hare
stoute en verhevene, doch tevens liefelijke en bekoorlijke natuur is
deze vallei door de ouden veelvuldig geprezen. Dichters hebben den
naam ook op andere liefelijke dalen toegepast, b.v. Heloria Tempe =
het dal van den Helorus op Sicilia, Heliconia Tempe in Boeotia, enz.

Templum, temenos, elke afgebakende en van de omringende ruimte
afgescheiden plaats. Bij de Rom. heet aldus het waarnemingsveld, dat
de augur onder het uitspreken van een zeker formulier aan den hemel met
zijn staf afbakent, zie auguria. Op aarde verstaan de Rom. er eene plek
gronds onder, die onder zekere vormen tot gewijden grond is gemaakt
en van de omliggende ongewijde ruimte zichtbaar is afgescheiden,
onverschillig hoe, hetzij door een muur, een wal, een staketsel, ja
zelfs door een andere ligging van het plaveisel. Zoo was o.a. eene
rom. legerplaats een templum, evenzoo het comitium; een tempel werd
eerst tot templum wanneer hij volgens bepaalde regelen gewijd was
(zie aedes).--Wat de tempelgebouwen betreft, zij stonden altijd op
een vierzijdig voetstuk, waartoe men langs een of meer zijden met
trappen opklom. Was het voorportaal, pronaos, of prodomos geheeten,
aan drie zijden open, dan heette de tempel prostylus, prostylos. Was
het alleen aan de voorzijde open, dan was de tempel een antentempel,
zie antae. Loopt er een zuilengang rondom den tempel (zie blz. 101
en 102), dan heet deze peripterus, peripteros; waren er ter zijde
in plaats van zuilen alleen pilasters tegen den muur aangebracht,
die dus alleen tot versiering dienden en niet om het dak te dragen,
dan noemde men dit pseudoperipterus, pseudoperipteros. Deze laatste
vorm werd door de Rom. boven den anderen verkozen. Soms had men achter
den tempel, die dan naos amphiprostylos heet, nog een achterbouw,
opisthodomos, onder hetzelfde dak, doch met een afzonderlijken ingang,
welk gedeelte wel gebezigd werd tot bewaarplaats van zaken, niet met
den godsdienst in verband staande, als staatsarchieven, schatkist en
dgl. Vroege grieksche tempels hebben in plaats van een opisthodomos
een adyton, zie adytum. Ook had men dubbeltempels, zooals dien van
Roma en Venus te Rome, twee tempels, geheel aan elkander gelijk,
onder één dak, met de achterzijde tegen elkander gebouwd, zoodat
de beelden elkander den rug toekeeren. De gesloten binnenruimte van
den eigenlijken tempel heette de cella, naos, sekos. Bij de Grieken
was deze meestal langwerpig, bij de Rom. in navolging der Etruscers
een kwadraat, dikwijls groot genoeg voor senaatsvergaderingen. Een
voorbeeld van een griekschen dubbeltempel, uit twee niet gelijke
gebouwen bestaande levert het Erechtheum op, waarvan de plattegrond op
blz. 102 te zien is. De Rom. bouwden ook nog ronde tempels met gewelfd
koepeldak, zooals het Pantheon (z. a.), soms peripteri, soms ook als
geheel open koepels, alleen bestaande uit het voetstuk en het door
zuilen gedragen dak, die monopteri heetten. Eene groote, dubbele deur
verleende toegang tot den tempel, gaf deze geen licht genoeg, dan werd
er in het dak eene schuine opening gelaten, die het licht liet vallen
op het godenbeeld; was de hoogte van het dak boven den beganen grond te
hoog voor de lengte van eene zuil, dan plaatste men twee rijen zuilen
boven elkander, zoodat de tweede door den architraaf der benedenrij
gedragen werd, zooals in de bijgevoegde teekening van een tempel
te Paestum is te zien. Een driedubbele tempel was die van Jupiter,
Juno en Minerva op het Capitool, waarvan hiervóór de plattegrond is
weergegeven volgens het vermoeden van den italiaanschen bouwkundige
L. Canina. Het voetstuk vormt een zuiver kwadraat, langs drie zijden
zijn trappen. De aan drie zijden open voorhal gaf toegang tot de drie
cellae, waarvan de middelste voor Jupiter was bestemd. Ten slotte is
hier nog bijgevoegd eene afbeelding van den buitengewoon goed bewaard
gebleven tempel te Nemausus (Nîmes), door Agrippa gebouwd.

Tempsa = Temesa no. 2.

Tempyra, ta Tempyra, vlek in Thracia, dicht bij de kust, ten W. van
Doriscus. Bij T. lag een enge bergpas.

Tenc(h)teri, Tenkteroi, Tenkteroi, germaansch volk, meestal met de
stamverwante Usipetes verbonden. Door de Suebi opgejaagd, trokken zij
over den Rijn naar Gallia, doch werden door Caesar teruggedreven en
vestigden zich toen aan den rechteroever (tusschen Ruhr en Sieg). Zij
waren uitstekende ruiters.

Tenea, Tenea, stad tusschen Corinthus en Mycenae met een Apollo-tempel.

Tenedus, Tenedos (= Tennou hedos, zie Tenes of Tennes), eiland met
een gelijknamige stad en twee havens, tegenover de kust van Troas
gelegen. Er was een beroemde tempel van Apollo Smintheus. In de
perzische oorlogen werd T. eerst perzisch, later een trouwe bondgenoot
van Athene, doch door den vrede van Antalcidas opnieuw aan Perzië
prijsgegeven, door Alex. d. Gr. vrij verklaard, later rom.

Te(n)nes, Te(n)nes, zoon van Cycnus (z. a. no. 2). Hij werd op Tenedus
als heros vereerd en had er een tempel, waar de naam van Achilles niet
mocht worden genoemd en geen fluitspeler mocht binnentreden, omdat
een fluitspeler bij Cycnus valsche getuigenis tegen T. had afgelegd.

Tensa, thensa, een praalwagen, met goud en ivoor versierd en van een
hemel voorzien, waarin bij plechtige optochten, o. a. bij de opening
der ludi Romani en der Megalesia, de beelden van verschillende
godheden, op matrassen en kostbare spreien uitgestrekt, door de
straten en over het forum te Rome werden gevoerd.

Tentyra, ta Tentyra, hoofdstad van den nomus Tentyritis in
Boven-Aegypte, stroomafwaarts van Thebae. De inwoners waren bekend
als voortreffelijke krokodillenjagers. Thans Denderah met belangrijke
overblijfselen, o. a. van de tempels van Isis en Hathor. In dien van
Hathor (1ste eeuw n. C.) heeft men den beroemden dierenriem gevonden,
die thans te Parijs is.

Tenus, Tenos, een der cycladische eilanden, tusschen Delus en Andrus,
met een beroemden tempel van Poseidon, die het eiland bevrijd had
van de talrijke slangen, waarnaar het oudtijds Ophiussa heette. De
hoofdstad heette ook Tenus. Hier zou de dichteres Erinna geboren zijn.

Teos, Teos, ionische stad op de aziatische kust, ten Z. van Clazomenae
en ten N.W. van Ephesus, geboorteplaats van den lierdichter Anacreon,
daarom spreekt Horatius van Teia fides = anacreontische lier. Omstreeks
het midden der 6de eeuw verhuisde een groot gedeelte der inwoners,
de perzische heerschappij moede, deels naar het verwoeste Abdera,
dat zij herbouwden, deels naar Phanagoria. Teos had twee havens.

Tepidarium, zie balneum.

Teredon, Teredon, stad in Babylonia aan den Euphraat nabij de Perzische
golf, belangrijke stapelplaats voor den arabischen handel, vooral
voor wierook.

Terentia Cassia (lex) frumentaria van 73, z. Cassia Terentia (lex). Het
koren, dat voor deze uitdeelingen noodig was, moest door Sicilië
geleverd worden tegen een vastgestelden prijs.

Terentianus Maurus, uit Africa, leefde in de 2de helft van de 3de
eeuw na C., en schreef een werk in dichtmaat in 4 boeken: de litteris,
syllabis, pedibus et metris.

Terentii, rom. geslacht, misschien van sabijnsche afkomst, dat
geen andere vermeldenswaardige familie heeft opgeleverd, dan de
Varrones.--1) C. Terentius Varro, de zoon van een slachter, die eerst
in zijns vaders vleeschhal werkzaam was, maar als voorvechter van
de rechten des volks door dit laatste tot verschillende ambten werd
verheven en in 216 consul werd. Door zijne onberadenheid verloor hij
den noodlottigen slag bij Cannae, waaruit hij zelf ter nauwernood met
een gevolg van 70 ruiters ontkwam. Toch betuigde de senaat hem dank,
dat hij niet aan het behoud van den staat wanhoopte, en droeg hem in
215 het bevel in Picenum op.--2) A. Terentius Varro, streed in 184-182
als propraetor zegevierend tegen de Celtiberiërs in Hispania.--3)
A. Terentius Varro werd in 75 aangeklaagd wegens afpersingen,
in Asia gepleegd en had zijne vrijspraak slechts te danken aan
de schaamtelooze wijze, waarop zijn verdediger en bloedverwant, de
redenaar Q. Hortensius Hortalus, de rechters omkocht. Daar Hortensius
echter de rechters niet te best vertrouwde, liet hij de stembordjes
met was van verschillende kleur bestrijken, zoodat hij kon zien,
welke stem ieder in de bus wierp.--4) M. Terentius Varro Reatinus,
uit Reate in het sabijnsche land (116-27), een der geleerdste mannen
van zijn tijd en een vruchtbaar schrijver, was volkstribuun en in
67 legaat van Pompeius in den zeerooversoorlog; in 49 streed hij in
Hispania tegen Caesar, met wien hij zich na den slag bij Pharsalus
verzoende. Vervolgens leefde hij stil en afgezonderd geheel voor de
wetenschap, doch had de grievende smart, bij de vogelvrijverklaringen
van Octavianus zijne kostbare boekerij te zien plunderen en vernielen,
terwijl hij ter nauwernood zijn leven redde. Om zijne buitengewone
werkzaamheid als schrijver wordt hij door Cicero polygraphotatos
genoemd. Het aantal zijner werken beliep meer dan 74. De voornaamste
zijn: de lingua Latina in 24 boeken, waarvan er 6 vrij volledig zijn
bewaard gebleven, antiquitates rerum humanarum (25b.) et divinarum
(16 b.), over Italia en Rome en den ouden godsdienst loopende, waarvan
belangrijke gedeelten bij Augustinus voorkomen, hebdomades of imagines,
700 beeltenissen van beroemde mannen, met schetsen uit hun leven,
waarvan er telkens 7 bijeengevoegd waren, vandaar de titel hebdomades
(het werk was verdeeld in 15 boeken), de ora maritima, waaruit Plinius
voor het geographische gedeelte van zijn encyclopaedie geput heeft, de
re rustica, door hem op zijn 80ste jaar geschreven en dat nog bestaat,
satirae Menippeae, in 150 boeken over allerlei onderwerpen, waarvan
slechts fragmenten bewaard zijn, zie Satira.--5) P. Terentius Varro
Atacinus (zie Atax), in 82 geboren te Narbo, een uitstekend kenner der
grieksche letteren, maakte gedichten, o. a. de bello Sequanico, eene
Argonautica (naar Apollonius Rhodius), en schreef ook een sterrenkundig
werk. Verder moet hij nog satiren en elegieën gedicht hebben.--6)
M. Terentius Varro Lucullus of M. Terentius Licinianus Varro, consul in
73, zie Licinii no. 25 en lex Cassia Terentia.--7) A. Terentius Varro
Murena, zie Licinii no. 32.--8) Terentia, echtgenoote van Cicero,
zette haar man tot strengheid tegen de Catilinarii aan. Na Cicero's
terugkeer uit zijne ballingschap waren zijne geldelijke omstandigheden
in de war. Huiselijke oneenigheden waren hiervan het gevolg, die zóó
hoog liepen, dat zij eindigden met eene scheiding (46).--9) Terentia,
echtgenoote van Maecenas, leefde eenigen tijd van haren man gescheiden,
doch verzoende zich weder met hem.--10) P. Terentius Afer, beroemd
blijspeldichter, was in 185 te Carthago geboren en reeds vroeg als
slaaf te Rome in het bezit van den senator P. Terentius Lucanus
gekomen, in wiens huis hij den naam Afer droeg. Om zijne schoone
gestalte en zijn voortreffelijken aanleg liet zijn meester hem
een goede opvoeding geven en liet hem vervolgens vrij. Het eerste
stuk, dat de dichter den aedielen ter opvoering aanbood, de Andria,
opgevoerd in 166, moest hij eerst aan het oordeel van den gevierden
dichter C. Caecilius Statius onderwerpen. Diens onverdeelde goedkeuring
verzekerde het welslagen van Terentius, wiens karakter en beschaving
hem bovendien de achting en vriendschap verwierven van Scipio (later
Africanus minor) en diens vriend Laelius. In 159 stierf Terentius op
een reis door Griekenland. De zes stukken, die wij van hem bezitten,
Andria, Hecyra, Heautontimorumenos, Ennuchus, Phormio, Adelphoe,
behooren tot de fabulae palliatae en zijn naar grieksche modellen
bewerkt, vooral naar Menander, in zooverre echter, dat Ter. niet
grieksche stukken gewoon vertaalde, maar uit verschillende blijspelen
verschillende karakters overnam en daaruit wat hem aanstond tot
één geheel verwerkte. Zijne stukken, op het tooneel vertolkt door
den beroemden acteur Ambivius Turpio, oogstten grooten bijval,
doch het ontbrak hem niet aan benijders, waaronder een overigens
onbekende dichter voorkomt, Luscius Lanuvinus, door Terentius een
malevolus vetus poëta genoemd. O. a. strooide men uit, dat zijne
aanzienlijke vrienden Scipio en Laelius hem bij het maken zijner
stukken hielpen, welk verwijt Ter. zich echter niet tot schande, maar
tot eer rekent. Van zijne stukken bestaan nog de officiëele didascalia
(z. a.), alsmede een commentaar van Aelius Donatus.

Terentilla (lex) of v.s. lex Terentilia tot het bekomen van geschreven
wetten, de legibus scribendis, van den volkstribuun C. Terentillus
(of -lius) Arsa (Harsa). Het wetsvoorstel werd in 462 voor het eerst
in het concilium plebis te berde gebracht, doch eerst in 454 door de
patriciërs aangenomen. Zie tabularum (leges XII).

Terentini ludi, spelen ter eere van Dis en Proserpina, gedurende de
rom. republiek viermaal gevierd op het Terentum of Tarentum, eene
vulkanische plek op den campus Martius te Rome, met wedrennen en
lectisternia. Zij zouden bij gelegenheid eener pest in 509 ingesteld
zijn door den consul P. Valerius Poplicola. Volgens een ander verhaal,
zou een Sabijn, Marius Valesius Tarentinus op de bovengenoemde plek
diep onder den grond een altaar van Dis en Proserpina ontdekt hebben,
ook tijdens het heerschen eener pest. In werkelijkheid zijn deze
spelen voor het eerst gehouden in 249, volgens een uitspraak der
Sibyllijnsche boeken, en moesten zij elke 100 jaar herhaald worden,
hetgeen in 146 en tijdens Augustus gebeurd is. Zie Saeculares ludi.

Terentum, zie Terentini.

Tereus, Tereus, zoon van Ares en Bistonis, koning der Thraciërs in
Daulis (Phocis); z. Procne.

Tergeste, Tergeste, stad in Histria, thans Triëst aan den sinus
Tergestinus, reeds onder de Rom. eene belangrijke handelsplaats,
sedert Vespasianus rom. kolonie.

Tergiversatio, intrekking eener aanklacht door den aanklager (van
tergum vertere).

Terias, Terias, riviertje op de Oostkust van Sicilia, dat dicht bij
Leontini langs stroomde.

Terillus, Terillos, tyran van Himera, werd door Theron van Agrigentum
verdreven. Op zijn verzoek zonden de Carthagers een groot leger om
hem in de regeering te herstellen, dat echter door Theron en Gelo
volkomen verslagen werd (480).

Terina, Terina, Tereina, kol. van Croton aan de Westkust van het
land der Bruttii, door Hannibal verwoest en niet weder opgebouwd. De
aanliggende golf heette sinus Terinaeus, Terinaios kolpos, ook sinus
Hipponiates naar de stad Hipponium.

Teriolis, ook Teriola castra, sterkte in Raetia. Hiervan wordt de
naam Tyrol afgeleid.

Termera, ta Termera, dorische stad in Caria, aan den mond van den
sinus Ceramicus, tegenover het eil. Cos.

Termerus, Termeros, een roover in Thessalië, die met zijn
sterk voorhoofd zijn tegenstanders den schedel placht te
verbrijzelen. Heracles doodde hem.

Termes, Termentia, Termesos, stad der Arevaci in Hispania
Tarraconensis, in het brongebied van den Durius (Douro), ten Z.W. van
Numantia. De Rom. stieten bij herhaling het hoofd voor de sterke,
op eene hoogte gelegen stad. In 98 noodzaakten zij de inwoners, hunne
woonplaats te verlaten en in de vlakte eene nieuwe stad te bouwen.

Termessus = Telmissus no. 2.

Termilae, Termilai, Termiles, oude, inheemsche naam voor de Lyciërs,
zie Lycia.

Terminalia, zie Terminus.

Terminus, romeinsch god der grenssteenen. Men offerde hem bij het
plaatsen van een nieuwen grenssteen, en op zijn feestdag, de Terminalia
(23 Februari), kwamen buren bij den gemeenschappelijken grenssteen bij
elkander en brachten er een offer, dat door een gemeenschappelijken
maaltijd besloten werd. Ook van staatswege werden op dien dag aan de
grenzen Terminalia gevierd. Toen bij het bouwen van het Capitolium
het beeld van Terminus in den weg stond, verboden de auspicia het
te verplaatsen, het bleef daarom in den tempel van Jupiter staan,
die vandaar eveneens als een beschermer der grenzen (J. Terminalis of
Terminus) beschouwd werd. In werkelijkheid was Terminus een nevenvorm
van Jupiter, die dus zelf als beschermer der grenssteenen (termini)
optreedt.

Terpander, Terpandros, van Antissa op Lesbus, de eigenlijke schepper
der grieksche muziek en uitvinder der citer met 7 snaren. Op bevel van
het orakel van Delphi werd hij naar Sparta geroepen om er burgertwisten
te beslechten en sedert dien tijd schijnt hij er gebleven te zijn. Hij
behaalde o. a. den prijs bij den eersten muzikalen wedstrijd ter
gelegenheid der Carnea (z. Carneus), 676. Sparta was in de 7de
eeuw, na de verovering van Messene, de plaats waar muziek het meest
beoefend werd.

Terpsichore, Terpsichora, Muze van reidansen en koorzangen; zij wordt
gewoonlijk afgebeeld in dansende houding, met een lier en een plectrum
in de handen.

Terracina = Tarracina.

Tertullianus, 1) beroemd rom. jurist en schrijver van onderscheidene
juridische geschriften, tijdgenoot van Papinianus, ± 200 na
C.; v. s. is deze identisch met no. 2.--2) Q. Septimus Florens
Tertullianus, uit Carthago, (± 150 tot 230 n. Chr.), één der eersten,
die het Christendom in vele latijnsche geschriften verdedigd
heeft. Zijn stijl is vurig en heftig, maar duister.

Teruncius, rom. gewicht en zilveren muntstukje = 3 unciae of 1/4 as.

Tervingi, naam der Visi-Gothi of West-Gothen, tijdens hun verblijf
in Dacia (± 257-± 376).

Tessera, zie tabula.

Testa, zie Trebatius.

Testamentum. Er zijn oudtijds in Rome drie soorten van testamenten:--1)
het testamentum in comitiis calatis (zie comitia), waartoe tweemaal
in het jaar (waarschijnlijk op 24 Maart en 24 Mei) gelegenheid werd
gegeven. Oorspronkelijk gold dit slechts voor de patriciërs.--2)
het testamentum in procinctu, dat de soldaten vóór den slag konden
maken, en waarbij het leger getuige was.--3) het testamentum per aes et
libram, waarbij de erflater door mancipatio (z. a.) zijn goed tegen een
schijnprijs verkocht aan den erfgenaam, later aan een tusschenpersoon
(familiae emptor), die na den dood van den erflater de nalatenschap
volgens diens wil verdeelde. Het werd langzamerhand gebruik dezen wil
op schrift te brengen (tabulae testamenti), en de praetor gaf aan zulk
een geschreven testament rechtskracht, ook al waren de formaliteiten
der mancipatio daarbij verzuimd, indien het stuk maar voorzien was
van de zegels van zeven getuigen (testamentum praetorium), zie cera
en de afbeeldingen op bl. 161 en 162. Zie verder hereditas.

Testudo, schildpad, 1) een muziekinstrument, eene soort van lier of
citer, vermoedelijk in den oudsten vorm eene met snaren bespannen
schildpadschaal, hetgeen later weder de kunstenaars op het denkbeeld
gebracht kan hebben, onder de snaren een klankbodem aan te brengen.--2)
een schutdak, gevormd doordat eene afdeeling soldaten de schilden
boven hun hoofd aaneengesloten hielden en aldus voortmarcheerden om
tegen projectielen van belegerden beveiligd te zijn. De rom. soldaten
waren hierin zóó geoefend, dat soms boven op dit schildendak eene
andere afdeeling strijders post vatte.--3) een schutdak van balken,
waaronder de stormram werkte, testudo arietaria, zie aries.

Tethys, Tethys, dochter van Uranus en Gaea, bij Oceanus moeder der
Oceaniden en riviergoden.

Tetradrachmum, tetradrachmon, attische zilveren munt ter waarde van
4 drachmen.

Tetrakosioi, een raad van 400 personen, die gedurende eenige maanden
van het jaar 411 te Athene de regeering in handen had. Ontevredenheid
en mismoedigheid wegens den loop, dien de peloponnesische oorlog begon
te nemen, vooral wegens het ongelukkig einde van de onderneming tegen
Sicilië, had reeds vroeger bij velen het verlangen naar een of andere
verandering in het staatsbestuur doen ontstaan, en bij de verkiezing
der probouloi (z. a.) in 413 had, naar het schijnt, de oligarchische
partij een belangrijke overwinning behaald. Van den daardoor verkregen
invloed wist men, voor zoover de omstandigheden het toelieten, behendig
gebruik te maken om de gemoederen op de voorgenomen omwenteling voor te
bereiden, en toen er geruchten verspreid werden, dat door Alcibiades,
die toen bij Tissaphernes in hoog aanzien stond, een bondgenootschap
met den koning van Perzië tot stand gebracht zou kunnen worden, mits
de regeering in oligarchischen zin veranderd was, achtte men het tijd
handelend op te treden. Aan Pisander (z. a.) en de zijnen gaf het volk,
hoewel met grooten tegenzin, volmacht om met Alcibiades en Tissaphernes
te onderhandelen, en ofschoon deze onderhandelingen tot niets leidden,
meende de oligarchische partij nu niet te moeten terugtreden. Te
Athene hadden zich ondertusschen de oligarchische clubs (hetairiai,
z. a.) vereenigd en voerden er in het duister een soort schrikbewind,
de hevigste voorstanders der democratie werden heimelijk uit den
weg geruimd en den anderen daardoor zoo groote schrik aangejaagd,
dat de volksvergadering bij de terugkomst van Pisander alles aannam
wat hij wilde. Wel werd vooreerst slechts besloten, dat de probouloi,
voor deze gelegenheid ten getale van 30, zouden belast worden met het
doen van de noodige wetsvoorstellen, en bepaalde zich ook de door hen
voorgestelde verandering tot de opheffing der graphe paranomon, maar
de oligarchen, zonder twijfel hierop voorbereid, kwamen terstond na
aanneming daarvan met verschillende voorstellen voor den dag, waarvan
de strekking was, dat zoolang de oorlog duurde geen ambt meer bezoldigd
zou worden, dat de regeering voorloopig zou berusten in handen
van een raad van 400, dat de volksvergadering tot de meergegoeden,
minstens 5000 personen, beperkt zou worden en bijeengeroepen, wanneer
de raad het noodig vond. Deze raad werd aldus saamgesteld: het volk
wees 5 mannen aan, die op hun beurt 100 kozen, van welke ieder zich 3
moest coöpteeren. Doch hoewel dit alles gereedelijk werd aangenomen,
was de nieuwe toestand niet van langen duur. De vloot, die bij Samus
lag, verklaarde zich reeds dadelijk tegen de regeering der 400,
riep Alcibiades uit de ballingschap terug, en liet zich slechts met
moeite door dezen weerhouden van pogingen tot gewelddadig herstel
van den ouden regeeringsvorm. Ook in de stad zelve openbaarde zich
spoedig groote ontevredenheid; de 5000 werden nooit ter vergadering
opgeroepen, van het beloofde bondgenootschap met Perzië zag men niets
komen, en in plaats van den oorlog krachtig te voeren, trachtten de
400 met Sparta te onderhandelen. Het duurde niet lang of ook onder
henzelf ontstond verdeeldheid; de meesten (Phrynichus, Pisander,
Antiphon) bleven pogingen doen tot het verkrijgen van een vrede, op
welke voorwaarden dan ook, en werden zelfs wel niet geheel zonder grond
van verraderlijke plannen beschuldigd, anderen, waaronder Theramenes,
die niet zoo ver wilden gaan of, bij den te verwachten omkeer van
zaken, de gunst van het volk niet wilden verbeuren, onthielden zich
van al wat verdacht kon schijnen en traden zelfs in het openbaar
tegen hunne ambtgenooten op. Toen nu onder deze omstandigheden Euboea
inderdaad door verraad verloren ging, kwam het tot een uitbarsting, de
400 werden na eene regeering van vier maanden afgezet, de verdachten
onder hen vluchtten, en de oude toestanden werden hersteld, ofschoon
nog eenigen tijd de volksvergadering tot 5000 (v. a. 9000) personen
beperkt en eenige ultra-democratische instellingen afgeschaft bleven.

Tetralogia, tetralogia. Te Athene was het sedert Phrynichus of
Aeschylus gebruikelijk, dat ieder dichter, die bij den tragischen
wedstrijd naar den prijs mededong, vier stukken ten tooneele bracht;
deze vier stukken werden te zamen tetralogie genoemd. Drie er van
waren eigenlijke treurspelen en vormden eene trilogie, het vierde was
een satyrdrama (z. satyrica fabula). De oudere dichters behandelden
gewoonlijk in de drie treurspelen, en soms ook in het satyrdrama,
mythen, die in nauw verband met elkander stonden; bij Sophocles en
lateren is er tusschen de verschillende deelen der tetralogie geen
samenhang. De Agamemnon, Choëphori en Eumenides van Aeschylus zijn
de eenige thans nog bewaard gebleven treurspelen, die eene trilogie
vormen, zij hebben achtereenvolgens tot onderwerp: den moord van
Agamemnon, de wraak van Orestes, de verzoening der wraakgodinnen
van Clytaemnestra. Het bijbehoorend satyrdrama Proteus is verloren
gegaan. Van geen andere tetralogie bezitten wij nu nog meer dan
één stuk.

Tetrapolis, vierstedenverbond; 1) in Attica de vlekken Oenoë, Marathon,
Probalinthus en Tricorythus.--2) in Doris de stadjes Erineüs, Boeüm,
Pindus en Cytinium.--3) in Syria de steden Antiochia, Apamea, Laodicea
en Seleucia.--4) in Lycia: Cibyra, Oenoanda, Bubon en Balbura.

Tetrica rupes, steile, woeste berg in het sabijnsche land nabij de
grenzen van Picenum.

Tetricus (P. Esuvius), een der zoogenaamde 30 tyrannen onder de
rom. keizers, regeerde van 270-274 na C. over Gallia en Hispania,
doch riep, toen hij met boerenopstanden en muiterij onder zijn
troepen te kampen had, Aurelianus heimelijk te hulp. In den slag bij
Durocatalauni (Châlons-sur-Marne) werden toen de opstandelingen door
Aurelianus verslagen (274) en Tetricus afgezet.

Tettarakonta, z. dikastai.

Teucer, Teukros, 1) zoon van den riviergod Scamander en de nimf Idaea,
eerste koning van Troje, naar wien de Trojanen Teucriërs genoemd
worden. Hij nam Dardanus gastvrij bij zich op en gaf hem zijne dochter
Batea of Arisbe tot vrouw. V. a. kwam hij met Scamander van Creta
en werden zij door Dardanus in Troas ontvangen, waar zij den dienst
van Apollo Smintheus instelden.--2) zoon van Telamon en Hesione,
de bekwaamste boogschutter onder de Grieken voor Troje. Toen hij na
de inneming van Troje naar zijn vaderland terugkeerde, werd hij door
Telamon verstooten, omdat hij den dood van Aiax niet had gewroken,
hij ging naar Cyprus en stichtte daar de stad Salamis, waar zijne
nakomelingen de regeering behielden. V. s. keerde hij na den dood
van zijn vader nogmaals naar zijn vaderland terug, maar werd nu
door Eurysaces, den zoon van Aiax, verdreven, waarop hij zich naar
Gallaecia in Hispania begaf.

Teucri, Teukroi, dichterlijke naam der Trojanen, naar Teucer.

Teumessus, Teumessos, berg en stad in Boeotia ten N.O. van Thebae.

Teuta, Teuta, koningin van Illyrië, die na den dood van haar gemaal
Agron (231) de voogdij voerde over haar minderjarigen zoon Pinnes. De
Rom. zonden de gebroeders C. en L. Coruncanius als gezanten tot
haar om op beteugeling van den zeeroof aan te dringen, doch Teuta
werd zoo toornig over hunne vrijmoedige taal, dat zij een van beiden
liet vermoorden. Daarop volgde een wreedaardige oorlog, 229-228. Door
het verraad van Demetrius van Pharus, Teuta's stadhouder op Corcyra,
moest zij om vrede vragen, oorlogsschatting betalen, het zuidelijk
gedeelte van haar gebied (meest veroverd land) afstaan ten behoeve
van Demetrius (z. a. no. 7) en ook de voogdij aan hem overgeven.

Teutates, Theut., gallisch god, wien soms menschenoffers gebracht
werden, door de Rom. met Mercurius vergeleken.

Teuthrania, Teuthrania, het Z.W. gedeelte van Mysia, aldus genoemd naar
eene oude stad Teuthrania, de residentie der oude mysische koningen,
aan den Caicus door Teuthras gesticht.

Teuthras, Teuthras, 1) koning van Mysië, die Auge en later Telephus
gastvrij opnam.--2) of Teleutas, vader van Tecmessa.--3) een van de
tochtgenooten van Aeneas.

Teutobochus (Teutobodus), vorst der Teutones in den slag bij Aquae
Sextiae tegen Marius (102).

Teutoburgiensis silva, het tegenw. Teutoburgerwoud, waar in 9 na
C. Varus met drie legioenen door den Cheruscer Arminius overvallen
en verslagen werd.

Teutones, -ni, Teutones, een germaansche volksstam, in 102 door
C. Marius vernietigd. Ze woonden in de nabijheid der Cimbren, en worden
reeds in de 4de eeuw genoemd als opkoopers van het barnsteen, dat
op de Noordzee-eilanden en vooral op Borkum (zie Glaesariae Insulae)
gewonnen werd. Evenals van de Cimbren was ook van de Teutonen bij den
uittocht van 113 een gedeelte in het land achter gebleven. Zie verder
Cimbri. V. s. zijn de Teutones identisch met de keltische Toygeni,
een gouw der Helvetii.

Texuandri of Toxandri, waarschijnlijk een afdeeling der Menapii,
woonden in Braband, in de latere gouw Toxandria.

Thaenae, stad in het Z. van Africa vetus, aan de kust.

Thais, Thaïs, eene om haar schoonheid beroemde hetaere van Athene,
ging met Alexander d. G. naar Azië, en werd na zijn dood de bijzit
van Ptolemaeus Lagi. V. s. zou zij Alex. aangespoord hebben Persepolis
in brand te steken.

Thala, Thala, groote stad in Numidia, in het Z.O. aan den rand
der woestijn; later behoorde het tot Africa vetus; het ligt in den
N.W. hoek van Byzacium.

Thalamae, Thalamai, 1) stad in Messenia, aan de Messenische golf nabij
Pherae.--2) stad aan de Westkust van Laconië, aan diezelfde golf,
eenigszins zuidelijker.--3) sterkte in Acrorea, in Elis.

Thalassio, -sius = Talassio.

Thales, Thales, van Miletus (640 of 624-546), de eerste der grieksche
wijsgeeren, nam als grondstof van het bestaande het water aan,
waarop volgens hem de aarde, die den vorm van een schijf heeft,
drijft. Hij wordt ook de grondlegger van de grieksche wis- en
sterrenkunde genoemd en zoude de zonsverduistering van 28 Mei 585
voorspeld hebben. Hij hielp Croesus op zijn tocht tegen Cyrus bij het
afdammen van de rivier Halys en stelde de vorming van een ionischen
bondsstaat voor ter verdediging tegen de aanvallen der Perzen. Als
een van de zeven wijzen, onder welke hij de wijste genoemd wordt, had
hij tot spreuk, ti dyskolon; to gnonai heauton. ti d' eukolon; to allo
hypotithesthai. Geschriften heeft hij waarschijnlijk niet nagelaten.

Thaletas, Thaletas, beroemd lierzanger en toonkunstenaar van Creta,
die op bevel van het delphische orakel naar Sparta geroepen werd om
na een pest de stad door godsdienstige plechtigheden te reinigen. Hij
bleef er verder verblijf houden en voerde er verscheiden godsdienstige
gezangen in, door dans begeleid. Hij leefde waarschijnlijk op het
einde der 7de eeuw, hoewel hij soms een vriend van den wetgever
Lycurgus genoemd wordt.

Thalia, Thaleia, 1) de Muze van het blijspel, wordt afgebeeld met
een comisch masker en een thyrsusstaf in de hand en een klimopkrans
op het hoofd.--2) moeder der Palici.

Thalia, Thalia, eene van de Charites.

Thallo, Thallo, te Athene eene van de Horae.

Thallophoroi, z. Panathenaea.

Thalna, familienaam in de gens Iuventia.

Thamugadi, stad door Traianus aangelegd in de provincie Numidia of
Africa Nova, ten N. van het Audusgebergte. De stad, die onder het
woestijnzand bedolven was, is in de laatste jaren der vorige eeuw
door de Franschen weer opgegraven, en wordt om zijn goed bewaard
gebleven gebouwen uit den keizertijd het afrikaansche Pompeii
genoemd. Tgw. Timgad.

Thamyris, Thamyris, Thamyras, zoon van Philammon en de nimf
Argiope, oud-thracisch zanger, een van de oudste grieksche epische
dichters. Nadat hij bij de pythische spelen verscheiden overwinningen
had behaald, werd hij zoo trotsch, dat hij de Muzen tot een wedstrijd
durfde uitdagen, hij werd overwonnen en tot straf van het gezicht en
van de gave van het gezang beroofd.

Thapsacus, Thapsakos (= vadum), aan den Euphraat, belangrijke oude
stad en de zuidelijkste plaats waar de rivier nog te doorwaden was
voor kameelen. Seleucus Nicator herdoopte het in Amphipolis. Th. was
eenmaal de noordelijkste stad in het rijk van Salomo.

Thapsus, Thapsos, 1) stad op de kust van Byzacium in Africa propria,
bekend door de overwinning, die Caesar in 46 op het pompejaansche
leger en op Juba behaalde.--2) megarensische volkplanting op de
Oostkust van Sicilia ten N. van Syracuse.

Thargelia, Thargelia, het voornaamste feest der Atheners ter eere
van Apollo, den 6en en 7den Thargelion, de geboortedagen van Artemis
en Apollo, gevierd. Oorspronkelijk een feest ter eere van het rijpen
der veldvruchten of v. a. tot afwering van booze geesten, werd het
later hoofdzakelijk een reinigings- en verzoeningsfeest, waarop men
nog tot in de zesde eeuw twee ter dood veroordeelde misdadigers
onder fluitspel buiten de stad voerde en als zoenoffers voor den
geheelen staat ter dood bracht. Overigens was het een vroolijk feest,
waarbij men den tocht van Theseus naar Creta en zijne overwinning op
den Minotaurus herdacht. Ter herinnering hieraan vertrok jaarlijks
omstreeks denzelfden tijd een schip uit Athene, om een feestgezantschap
naar Delus te voeren, dat daar aan Apollo offers brengen moest.--Ook
in de ionische koloniën werden de Th. gevierd.

Thargelion, Thargelion, 11de maand van het Attische jaar (Mei-Juni),
z. Annus.

Thasus, Thasos, eiland nabij de thracische kust tegenover den mond
van den Nestus, een eiland, rijk aan wit marmer en hout, oudtijds
ook aan koren, wijn en goud. De goudmijnen, door de Phoeniciërs
ontdekt, zijn geheel uitgeput. Het werd in de 7de eeuw van uit Parus
gekoloniseerd. De Thasiërs onderwierpen zich in 492 aan de Perzen,
doch traden later tot het attische zeeverbond toe, waarvan zij wel in
465 en 411 poogden af te vallen, doch zonder ander gevolg dan dat hun
eiland in 463 door Cimon, in 407 door Thrasybulus heroverd werd. Na
den peloponnesischen oorlog legde Sparta de hand op het eiland,
later kwam het onder Macedonia.

Thaumantias, Thaumantias, -tis, Iris, dochter van Thaumas.

Thaumas, Thaumas, zoon van Pontus en Gaea, een zeegod, bij de Oceanide
Electra vader van Iris en de Harpyieën.

Thaumacia, Thaumakia, zeestad aan de kust van Magnesia, in Thessalia.

Thea, Theia, dochter van Uranus en Gaea, bij haar broeder Hyperion
moeder van Helius, Eos en Selene.

Theaetetus, Theaitetos, van Sunium, leerling van Socrates, naar wien
Plato een van zijne dialogen genoemd heeft.

Theagenes, Theagenes, 1) van Thasus, zoon van Heracles of van
Timosthenes, een priester van Heracles. Hij muntte uit door
buitengewone lichaamskracht en behaalde bij alle wedstrijden
de overwinning, zoodat hem op vele plaatsen standbeelden werden
opgericht. Ook op Thasus stond zulk een beeld, en toen Th. gestorven
was, ging een zijner vijanden des nachts naar dit beeld en geeselde
het, totdat het van zijn voetstuk viel en den man verpletterde. Toen
echter de Thasiërs het beeld daarom in zee geworpen hadden, kwam er
hongersnood in het land, en deze eindigde eerst, toen het beeld door
visschers weder opgehaald en op bevel van een orakel op zijn oude
plaats hersteld was.--2) van Rhegium, wordt genoemd als de eerste, die
over Homerus geschreven heeft. Hij was een tijdgenoot van Cambyses.--3)
van Nisaea, wist zich den steun der armere burgers tegen de rijken en
edelen te verzekeren en maakte zich zoo van de tyrannie over Megara
meester, later werd hij echter verdreven. Hij was de schoonvader van
Cylon, dien hij bij zijn aanslag met troepen steunde.--4) veldheer
der Atheners in den slag bij Chaeronea.

Theano, Theano, 1) eene van de Danaiden.--2) dochter van Cisseus,
gemalin van Antenor, priesteres van Athena te Troje.--3) echtgenoote,
dochter of leerlinge van Pythagoras, aan wie eenige werken over
zijn leven en leer toegeschreven werden.--4) priesteres te Athene,
die weigerde te gehoorzamen aan het bevel, dat alle priesters en
priesteressen Alcibiades zouden vervloeken.

Theatrum, theatron. Na hetgeen onder het artikel amphitheatrum over
de zitplaatsen is gezegd, zal de inrichting van het theater der ouden
gemakkelijk te begrijpen zijn uit achterstaande teekeningen, waarvan
de eene den plattegrond van het theater te Herculaneum voorstelt,
de andere een gedeelte der overblijfselen van het theater te Aspendus
in Pamphylia. Op de eerste ziet men de concentrische rijen zitbanken
(B B), door de trapsgewijze oploopende tusschenpaden (a a) in wiggen
(cunei, kerkides) afgedeeld. Deze cunei hebben uitgangen (b b) op
de rondloopende corridors, diazomata (A A, zie de afbeelding bij
balteus). C is de orchestra, orchestra, bij de Grieken bestemd voor
de reidansen der koren, te Rome sedert 194 tot zitplaatsen voor
de senatoren dienende; c is de lage voormuur van het tooneel D D,
waarvan de gemetselde achterwand drie openingen (e e e) heeft; dat
deze achterwand niet recht doorloopend, maar gebogen is, zal aan den
smaak van den bouwmeester hebben gelegen. Het tooneel vóór dezen wand
heette scena, skene, en wordt ook proscenium, proskenion, genoemd
in tegenstelling van de ruimte (E E) daarachter, het postscenium,
(wij zouden zeggen: achter de schermen), waar zich kleedkamers,
bergplaatsen en machineriën bevonden. De ruimte onder het tooneel
was het hyposkenion; moesten er schimmen of riviergoden opstijgen,
dan kwamen zij uit deze benedenruimte langs een trap of ladder, den
zoogenaamden charonischen trap charoneioi klimakes, door een luik op
het tooneel. Paraskenia zijn de zijwanden van het tooneel, rechts en
links. Ook had men toestellen, waarmede men goden uit de zoldering
liet nederdalen; vandaar de uitdrukking deus ex machina, om een knoop
door te hakken en het stuk tot een slot te brengen, wanneer geene
natuurlijke ontknooping mogelijk was. De ruimten f zijn misschien
eereplaatsen of loges voor personen van rang geweest. De achterwand
van het tooneel en ook het postscenium waren met verdiepingen, zooals
de tweede teekening te zien geeft. De gemetselde uitstekken, die men er
op aantreft, dienden tot bevestiging van het houten raamwerk, waarop de
schermen of coulissen gespannen waren. Het tooneel had dus eene groote
breedte, doch eene geringe diepte. De ruimte vóór het achterscherm
(dat natuurlijk uit verschillende naast elkander geplaatste stukken
bestond), heette vermoedelijk pulpitum, logeion. De zijschermen
waren op eene eigenaardige manier ingericht. Zij heetten periaktoi,
versurae, en bestonden uit vertikale driehoekige prisma's, die op een
spil draaiden en dus drie verschillende decoraties vertoonden, terwijl
het achterscherm door verschuiving werd veranderd. Het theologeion was
een zweeftoestel, van waar in sommige stukken een god uit den hoogen
zijn wil verkondigde. Over enkele verschillen tusschen het rom. en
grieksche theater, b.v. dat de ruimte voor het publiek bij het eerste
juist een halven cirkel vormde, bij het tweede nog over de middellijn
vooruitsprong, kunnen wij hier heenstappen. Te Athene begon men met
den bouw van het eerste steenen theater in het begin der 5de eeuw,
nadat de houten zitplaatsen en stellingen, waarop men tot dien tijd
de voorstellingen aanschouwd en gegeven had, waren ingestort. Te Rome
heeft het lang geduurd, eer er een steenen theater gebouwd werd. Bij
ludi scenici werd er een tooneel van hout opgeslagen en na afloop der
feesten weder afgebroken. Zitplaatsen waren niet aangebracht, men moest
staan of een stoel medebrengen. In 174 lieten de censoren Q. Fulvius
Flaccus (Fulvii no. 6) en A. Postumius Albinus (Postumii no. 12) eene
vaste steenen scena bouwen. Twintig jaar later beproefden de censoren
M. Messalla en C. Cassius Longinus (Cassii no. 6) aan de helling van
den Palatinus een steenen theater te bouwen, doch P. Cornelius Scipio
Nasica, die op dat tijdstip nog consul was (ten tweeden male) liet het
afbreken en de materialen publiek verkoopen, terwijl bij senaatsbesluit
het zitten bij tooneelvoorstellingen werd verboden. In 146 verrees
een volledig theater met zitplaatsen, doch wederom van hout en slechts
tijdelijk. Eerst in 55 liet Pompeius een geheel steenen theater bouwen
met 40000 zitplaatsen, in 13 verrees het tweede, door L. Cornelius
Balbus (Cornelii no. 29) bekostigd en voor 30000 personen ingericht,
en later het theatrum Marcelli, door Augustus aan de nagedachtenis
van zijn schoonzoon gewijd, ook met 30000 plaatsen. De toeschouwers
zaten in de open lucht; later spande men zeilen boven hun hoofd uit
(zie amphitheatrum). Te Athene werd een entree van 2 obolen geheven
(zie theorikon); te Rome betaalde men geen entree, want de spelen waren
geschenken, aan het volk aangeboden; evenwel moest men een bewijs van
toegang (tessera, zie onder tabula) hebben. Het voorscherm werd bij het
begin der voorstelling niet opgehaald, maar zakte weg en werd bij het
einde weder omhoog getrokken (zie aulaeum), vandaar aulaeum manere =
tot het einde toe blijven, het einde afwachten.

Thebaansche oorlog, 1) de oorlog, door Adrastus (z. a.) en zijne
bondgenooten tegen Thebe gevoerd om Polynices in diens rechten te
herstellen.--2) de oorlog tusschen Thebe en Sparta, die volgde op
de verdrijving der Spartanen uit de Cadmea en de omverwerping der
oligarchische regeering te Thebe (378). In dezen oorlog, waarvan het
doel was de oppermacht van Sparta te fnuiken, werden de Thebanen in het
begin bijgestaan door de Atheners, later door de meeste peloponnesische
staten; toen het echter bleek, dat de Thebanen naar de hegemonie
streefden, koos Athene de zijde der Spartanen, en de verdeeldheden
onder de Peloponnesiërs maakten, dat het bondgenootschap met hen
weinig waarde had. Wel behaalden de Thebanen in de groote slagen
bij Leuctra (371) en Mantinea (362) schitterende overwinningen, deed
Epaminondas tweemaal (369 en 362) een tocht naar Sparta, werden de
Messeniërs in hun land teruggebracht en eene nieuwe hoofdstad Messene
gebouwd, vereenigden de Arcadiërs zich tot één staat en stichtten
zij de bondsstad Megalopolis, maar hoezeer de Spartanen door dit
alles vernederd werden, het gelukte Thebe niet zich tot den eersten
staat van Griekenland te verheffen. Na den dood van Epaminondas en
Pelopidas was er niemand om hen op te volgen, en bij den vrede (362)
werden alle grieksche staten autonoom verklaard.

Thebae, Thebai, 1) oudtijds Thebe, hoofdstad van Boeotia, aan de
rivier Ismenus en de bron Dirce, met den burcht Cadmea, volgens
de sage door Cadmus gesticht. De stad lag in eene heuvelachtige,
bronrijke en vruchtbare streek, zeer geschikt voor paardenfokkerij;
zij was ommuurd door een hoogen, zwaren muur, waarvan de steenen op de
tonen van Amphions gouden lier zichzelven hadden opeengestapeld. Zij
had zeven poorten en wordt hiernaar heptapylos genoemd. Buiten de
Electrische poort lagen de zeer heilige tempel van den ismenischen
Apollo en de tempel van Amphiaraus (z. a.). Aan den laatsten was een
droomorakel verbonden, waartoe echter den Thebanen de toegang was
ontzegd, omdat zij op de vraag, of zij den heros als waarzegger of
als strijdmakker hebben wilden, het laatste hadden verkozen. Thebae
was de geboorteplaats van Heracles, van Amphion, van Tiresias, van
Oedipus, ook Semele, de moeder van Dionysus, behoorde er te huis. Tot
den mythischen tijd behooren de oorlog der zeven vorsten tegen Thebe
(zie Adrastus) en die der Epigonen. In den perzischen oorlog gaf
Thebe zich gewillig aan Xerxes over. In den peloponnesischen krijg
koos het als bittere vijandin van Athene de partij van Sparta. De
overrompeling der Cadmea door den Spartaan Phoebidas in 383 en de
daarop gevolgde instelling eener oligarchische regeering bracht een
ommekeer te weeg, en na de bevrijding der stad in 379 was het Thebe,
dat onder de leiding van Epaminondas en Pelopidas Sparta's overmacht
gevoelig fnuikte (slagen bij Leuctra, 371, en bij Mantinea, 362). Later
liet het zich eerst door Philippus van Macedonia om den tuin leiden,
doch sloot zich op het laatste oogenblik nog bij Athene aan, hoewel
vergeefs (nederlaag bij Chaeronea, 338). Bij de troonsbeklimming
van Alexander den Gr. viel Thebe af (334); tot straf werd het door
Alex. verwoest, op de tempels en het gewezen huis van den dichter
Pindarus na. Van de 40000 inwoners werden 6000 gedood en 20000 als
slaven verkocht. Cassander liet wel in 316 de stad herbouwen, doch
zij had in 290 weder veel te lijden van Demetrius Poliorcetes en in
86 van L. Cornelius Sulla. Thans Thiva.--2) groote stad van Aegypte,
volgens Diodorus Siculus de oudste stad ter wereld, aan den Nijl,
hoofdstad van Opper-Aegypte, later Diospolis magna, Diospolis he
megale, geheeten. Het was de residentie van de aegyptische koningen
van verschillende dynastieën. Het was rijk aan grootsche en prachtige
tempels, paleizen en andere gebouwen. Boven alles muntte de tempel
van Ammon uit, van waar een weg tusschen twee rijen sphinxen, elk
van 100 stuks, naar het paleis van Amenhotep of Amenophis III (zie
Memnon no. 1) voerde. Thebae had, volgens het verhaal, 100 poorten,
en werd hekatompylos genoemd, en was 140 stadiën = 4 2/3 uur gaans in
den omtrek. Het had een drukken handel. Aan den tegenoverliggenden
rechter Nijloever lag de necropolis, waar men ook nog tempels en
paleizen aantrof. Na de plundering door Cambyses was het met Thebe's
grootsten bloei gedaan. Tusschen de puinhoopen liggen thans 4 dorpen,
Luxor en Karnak op den rechter-, Goernah en Medinet-Aboe op den
linkeroever van den Nijl.--3) stad in het thessalische landschap
Phthiotis, Thebai Phthiotides, havenstad, aan de golf van Pagasae.

Thebais, Thebaïs, 1) Boven-Aegypte, van de aethiopische grenzen (24°
N.B.) tot omstreeks 27 2/3° N.B. Het omvatte dus in lengte ongeveer
de helft van het aegyptische Nijldal.--2) het gebied der stad Thebae
in Boeotia.

Thebe, Thebe, stad in Mysia, aan den boschrijken berg Placus en daarom
hypoplakie geheeten. Andromache was hier geboren, evenals Chryseis,
die buit gemaakt werd, toen Achilles de stad verwoestte. Thebe lag
landinwaarts achter de golf van Adramyttium, waar men later nog den
Thebanus campus, to Thebes pedion, had. Zie ook Thebae no. 1.

Theches, Theches, een der toppen van den Paryadres op de
pontisch-armenische grenzen, vanwaar de 10000 Grieken onder Xenophon
het eerst de zee in het gezicht kregen.

Thelepte, stad in het binnenland van Africa vetus, in Byzacium,
ten Z. van Thala.

Thelpusa, Thelpousa = Telphusa.

Thelxion, Thelxion, zoon van koning Apis (z. a.).

Themis, Themis, dochter van Uranus en Gaea, bij Zeus moeder der Moerae
en Horae, godin van wet en orde, die zoowel op den Olympus als in
de vergaderingen der menschen recht en orde handhaaft. Zij is de
verstandige raadgeefster van Zeus, zit bij hem, wanneer hij zijne
besluiten neemt, en verkondigt zijn wil als orakelgevende godin,
vóór Apollo was zij in het bezit van het delphische orakel. Hare
beelden gelijken op die van Pallas Athena, gewoonlijk heeft zij een
horen van overvloed en een weegschaal in de handen.

Themiscyra, Themiskyra, water- en grasrijke vlakte, tot het gebied
der stad Amisus in Pontus behoorende, tusschen de rivieren Iris
en Thermodon gelegen, en als het gebied der Amazonen beschouwd. De
stad Themiscyra, aan den mond van den Thermodon, was in Augustus'
tijd reeds verdwenen.

Themiso, Themison, tyran van Eretria, tijdgenoot van Demosthenes,
ontnam den Atheners bij verrassing in vredestijd Oropus; later werd hij
door de Thebanen aangevallen, maar door de Atheners tegen hen geholpen.

Themista, Themista, uit Lampsacus, vriendin en volgelinge van
Epicurus. Leonteus no. 2.

Themistius, Themistios, van Paphlagonië, leeraar van en schrijver
over rhetorica en wijsbegeerte (ongeveer 317-390 n. C.), leefde
meestal te Constantinopel. Hij stond in hoog aanzien bij de keizers
Constantius en Iulianus en bekleedde verscheiden hooge betrekkingen;
onder Theodosius werd hij praef. urbi (384); tot zijne leerlingen
behoorde ook de latere keizer Arcadius. Van zijne werken zijn 34
redevoeringen en 4 paraphrasen op Aristoteles bewaard gebleven.

Themisto, Themisto, dochter van Hypseus. Athamas nam haar tot vrouw,
toen hij Ino verstooten had, toen hij echter later vernam, dat Ino nog
leefde, liet hij deze terughalen. Hierover vertoornd, wilde Th. Ino's
kinderen des nachts dooden en liet hen daarom in het zwart kleeden,
terwijl zij haar eigen kinderen witte kleederen aantrok, doch Ino,
die het plan bemerkt had, verwisselde heimelijk de kleederen, zoodat
Th. in het donker haar eigen kinderen om het leven bracht; toen zij
dit ontdekte, doodde zij ook zichzelve.

Themistocles, Themistokles, Athener, zoon van Neocles. In zijn
jeugd weinig geacht om zijn losbandig leven en misschien ook omdat
zijn moeder een vreemdelinge was, trad hij, toen hij begon zich aan
staatszaken te wijden, door zijne buitengemeene begaafdheden spoedig op
den voorgrond. Hij was de eerste die inzag, dat de toekomstige macht
van Athene op de zee berustte, daarom werd reeds in 493 onder zijn
archontaat met den aanleg van den Piraeus begonnen, en overreedde hij
het volk om de opbrengst van de zilvermijnen in Laurium, die vroeger
verdeeld werd, voor het bouwen eener vloot te besteden. Het verzet, dat
deze maatregelen bij de meer behoudende partij vonden, moest opgegeven
worden, toen Aristides in 483 door het ostracisme verbannen was. Bij
de nadering van Xerxes tot strateeg gekozen, deed Th. in de eerste
plaats zijn best om te zorgen, dat de verdediging door alle grieksche
staten eendrachtig volgens een vast plan en vooral op zee zou gevoerd
worden; de houten muur, die volgens het delphische orakel Athene tot
redding zou strekken, was naar zijne verklaring de vloot. Toch werd
hij gezonden om in vereeniging met een spartaansch leger de Tempepassen
te bezetten, toen de Grieken zich echter wegens de ongeschiktheid van
het terrein van hier teruggetrokken hadden, voegde hij zich met de
atheensche schepen bij de vloot, die bij Artemisium lag. In weerwil
van de verliezen, die deze vloot door een hevigen storm leed, werd
hier op aanmoediging van Th. drie dagen lang tegen de Perzen slag
geleverd, maar hoewel deze slag onbeslist bleef, moest men zich na
de nederlaag der Spartanen bij de Thermopylae terugtrekken. Bij den
terugtocht trachtte Th. nog door list de Ioniërs in het perzische leger
onschadelijk te maken. Te Athene teruggekeerd, bewerkte hij nu dat
de Atheners hun stad verlieten, hun vrouwen, kinderen en bezittingen
naar Salamis en Troezen overbrachten, en zich op de vloot bij Salamis
begaven. Toen nu Athene door de Perzen ingenomen en verbrand was,
en men op aandringen der Corinthiërs en andere Peloponnesiërs op
het punt stond de voordeelige positie bij Salamis op te geven om
zich tot de verdediging van de Peloponnesus te beperken, maakte Th.,
nadat hij zich vruchteloos met alle macht tegen dit plan verzet had,
de uitvoering er van door list onmogelijk. Hij liet namelijk Xerxes
in het geheim verwittigen, dat de Grieken op het punt waren zich
te verspreiden en dat hem daardoor de gelegenheid zou ontsnappen,
hen in één slag ten onder te brengen. Hierdoor aangemoedigd, waagde
Xerxes den aanval, de grieksche vloot werd omsingeld en tot tegenweer
genoodzaakt en won den beroemden zeeslag bij Salamis (Sept. 480). Door
nieuwe boodschappen, waarin den Grieken het plan toegedicht werd,
de brug over den Hellespont af te breken, wist Th. daarop Xerxes tot
een overhaasten terugtocht uit Europa te bewegen. Nadat hij nog de
eilanden, die met de Perzen geheuld hadden, had getuchtigd, hield hij
zich meer met binnenlandsche aangelegenheden bezig. Op zijn raad werd
Athene met muren omgeven, terwijl hij door list en met levensgevaar
den tegenstand der Spartanen tegen dezen maatregel verijdelde; ook
werd de Piraeus vergroot en versterkt. Th. was toen op het toppunt
van zijn roem, maar met het terugkeeren van rustiger tijden stak zijn
tegenpartij het hoofd weder op; vooral wegens de vijandige houding,
die hij tegen Sparta aannam, trachtte men hem onschadelijk te maken,
hij werd beschuldigd van oneerlijkheid, knevelarij en persoonlijke
eerzucht, en eindelijk bracht men het zoo ver, dat hij door het
ostracismus verbannen werd. Hij ging naar Argos, maar na eenige jaren
werd hij van medeplichtigheid aan de plannen van Pausanias beschuldigd,
waarop hij zich te Argos niet meer veilig achtte; hij vluchtte naar
Corcyra, van daar afgewezen naar Admetus, koning der Molossers,
die zorgde dat hij veilig naar Pydna kwam (± 466), van waar hij naar
Ephesus overstak. Hij wendde zich nu tot Artaxerxes, beriep zich op
zijne diensten, aan Xerxes bewezen, en beloofde hem zijne medewerking
bij de onderwerping van Griekenland; de koning overlaadde hem met
gunstbewijzen en gaf hem de steden Magnesia, Lampsacus en Myus
voor zijn levensonderhoud. Maar voordat van perzische zijde weder
iets tegen Griekenland was ondernomen, stierf Th. (omstreeks 459),
v. s. door eigen hand, omdat hij zijne beloften aan Artaxerxes niet
konde of wilde vervullen. Zijn gebeente werd door zijne vrienden
heimelijk naar Attica overgebracht en daar begraven.

Themistogenes, Themistogenes, van Syracuse, wordt door Xenophon
genoemd als de schrijver van een werk over den krijgstocht van den
jongen Cyrus en den terugtocht der 10000 Grieken. Men gelooft, dat
met dit werk de Anabasis van Xenophon zelf bedoeld is, en dat de
schrijver het uit bescheidenheid onder een vreemden naam aanhaalt.

Theoclymenus, Theoklymenos, van Hyperesia in Argolis, een waarzegger,
die wegens een moord naar Lacedaemon vluchtte, waar hij Telemachus
ontmoette. Met dezen ging hij naar Ithaca, waar hij de terugkomst
van Odysseus, enz. voorspelde.

Theocritus, Theokritos, van Syracuse (v. a. van Cos), studeerde
te Alexandrië en genoot wegens zijne geleerdheid en dichterlijk
talent hooge gunst bij Ptolemaeus Philadelphus en bij Hiero
II. Uitgaande van eenvoudige sicilische herdersliedjes, werd hij
de schepper van een nieuwe dichtsoort, de bucolische poëzie of het
herdersdicht, hij dichtte een aantal tafereelen (Eidyllia boukolika),
meest uit het leven van sicilische herders en landlieden, waarvan
ongeveer 30 bewaard gebleven zijn, die door dramatische inkleeding,
natuurlijkheid en eenvoud, door het ongekunstelde van taal en metrum
vol aantrekkelijkheid zijn. Th. stierf omstreeks 245, op den leeftijd
van 60 jaar.

Theodectes, Theodektes, van Phaselis, leerling van Isocrates, Plato en
Aristoteles, beroemd als redenaar, maar vooral als treurspeldichter. In
den tragischen wedstrijd bij de lijkfeesten van Mausolus (352)
behaalde hij den eersten prijs. Van zijne talrijke werken is bijna
niets bewaard gebleven.

Theodericus of Theodoricus, Theoderik, 1) koning der Westgothen
(418-451 na C.), die in den slag op de catalaunische velden tegen
Attila sneuvelde.--2) koning der Westgothen (452-466), zoon van no. 1,
een beschaafd vorst, begunstiger van kunst en wetenschap, door zijn
broeder Eurik omgebracht.

Theodorus, Theodoros, 1) van Samus, zoon, leerling en medewerker
van Rhoecus (z. a.), tevens beroemd goud- en zilversmid, hij
maakte o. a. den ring van Polycrates.--2) van Byzantium, rhetor en
sophist, tijdgenoot van Socrates.--3) van Cyrene, beroemd wiskundige,
leermeester van Plato.--4) ho atheos, cyrenaisch wijsgeer, die wegens
ongeloof uit Athene verbannen, naar Alexandrië bij Ptolemaeus I
ging.--5) van Gadara, een rhetor, wiens lessen Tiberius gedurende
zijn verblijf op Rhodus hoorde. Zijne leerlingen noemden zich naar
hem Theodoreioi.

Theodosia, Theodosia, bloeiende volkplanting van Miletus in de
taurische Chersonesus (Krim), thans Kaffa of Feodosia.

Theodosiopolis, Theodosioupolis, zie Resaïna.

Theodosius (Flavius), 1) Hispaniër van geboorte, werd door
keizer Valentinianus I in 367 na C. naar Britannia gezonden, dat
gedeeltelijk in opstand was. Hij versloeg de Britten, dreef de
Schotten in hun bergland terug en herstelde den wal van Agricola
of van Hadrianus. Later dempte hij nog een opstand in Africa (373),
die echter opnieuw uitbarstte, waarop Theod. hem andermaal, thans met
groote gestrengheid, onderdrukte. In 376 werd hij vermoord, op last
van keizer Gratianus, die hem haatte.--2) Theodosius I of de Groote,
rom. keizer 379-395 na C., in 346 te Cauca in Hispania geboren, zoon
van no. 1. Nog jong vergezelde hij reeds zijn vader op diens tochten
naar Britannia en Africa en leerde onder hem de krijgskunst. In 378
zond Gratianus hem naar Thracië tegen de Gothen en in 379 nam hij
hem tot medekeizer aan. Bij herhaling versloeg Theod. de Gothen. In
380, na eene ziekte, nam Theod. in zijne residentie Thessalonica het
Christendom aan. Hij kon niet verhinderen dat Gratianus in Britannia
vermoord en Maximus (z. a.) tot keizer werd uitgeroepen; hij erkende
dezen zelfs als medekeizer, doch toen Maximus aan Gratianus' zoontje
Valentinianus II Italië wilde ontnemen (387), zond Theod. den Frank
Arbogastes tegen hem af; Maximus werd verslagen en ter dood gebracht
(388). Theod. stelde nu den 17-jarigen Valentinianus II tot keizer
over het geheele Westen aan, begaf zich in 389 als diens voogd naar
Rome, waar hij het heidendom met geweld onderdrukte, en strafte in
390 met gruwzame wreedheid den moord, te Thessalonica in een oproer
op een zijner bevelhebbers gepleegd, eene daad, waarvoor bisschop
Ambrosius van Milaan den keizer den toegang tot de kerk belette en
waarover Theod. zelf groot berouw had. In 392 werd Valentinianus door
Arbogastes vermoord en Eugenius in het W. op den troon geplaatst. Met
zijne voortreffelijke veldheeren Stilicho, een Vandaal, en Gaenas,
een Goth, versloeg Th. Arbogastes en Eugenius bij Aquileia (394),
Eug. werd ter dood gebracht, Arb. sloeg de hand aan zichzelf. In 395
stierf Theod. te Milaan. Het rijk kwam nu aan zijne beide zonen,
Arcadius en Honorius, en door den twist van beider ministers,
Rufinus en Stilicho, kwam nu feitelijk een deeling van het rijk tot
stand, die op den duur den ondergang van het West-Romeinsche rijk
ten gevolge heeft gehad.--3) Theodosius II, zoon van Arcadius en
dus een kleinzoon van no. 2, volgde in 408, slechts acht jaar oud,
zijn vader op, onder regentschap van den veldheer Anthemius, die
de invallen der Hunnen afweerde. De zuster van den jongen keizer,
Pulcheria, eene vrome en geleerde vrouw, nam diens opvoeding ter
hand, zijn zwak karakter was oorzaak, dat hij feitelijk zijn leven
lang onder hare voogdij bleef. Zijne regeering werd gekenmerkt door
voortdurende godsdiensttwisten, ongelukkige oorlogen met de Vandalen
in Afrika, opstanden in Palaestina en Syrië en een zware brand te
Constantinopel. In 438 had de plechtige afkondiging plaats van den
codex Theodosianus, eene verzameling van wetten en verordeningen sedert
Constantijn den Gr. De keizer huwde in 421 met Athenais, als Christin
gedoopt met den naam Aelia Eudocia, z. Athenais no. 2; 's keizers
dochter Eudocia werd in 437 de bruid van Valentinianus III, keizer van
het W., den zoon van Constantius en Placidia. Theodosius II stierf in
450, na zich eenige jaren van te voren van zijne vrouw te hebben laten
scheiden en na in zijne laatste regeeringsjaren veel last te hebben
gehad van de invallen van Attila, den Hunnenvorst. Na zijn dood werd
Pulcheria tot keizerin uitgeroepen, die tot 454 leefde, kloosters en
kerken stichtte en haar geheele vermogen aan de armen vermaakte. In
453 huwde zij in het belang van het rijk--doch zonder de vroeger door
haar afgelegde gelofte van kuischheid te schenden--met Marcianus,
een Thraciër, die tot 457 regeerde, en een wakker en beleidvol man was.

Theodotus, Theodotos, 1) voerde voor Lysimachus het bevel over Sardes
en gaf die stad aan Seleucus over.--2) bevelhebber eener vloot van
Antigonus, verloor een zeeslag tegen Ptolemaeus I (315).--3) Aetoliër,
veldheer van Ptolemaeus in den oorlog tegen Antiochus III.--4)
leermeester van Ptolemaeus XI, gaf den raad Pompeius te vermoorden,
moest daarom voor Caesar vluchten en viel eindelijk in handen van
Brutus, die hem ter dood liet brengen (43).

Theognis, Theognis, 1) van Megara, leefde omstreeks het einde der
6de eeuw. Hij behoorde tot den rijken adel en was met hart en ziel
aristocraat; bij eene democratische omwenteling verloor hij zijne
goederen en werd hij uit zijn vaderland verdreven, waar hij eerst na
lange jaren als balling te hebben rondgezworven terugkeerde. Hij gaf
aan zijne ontevredenheid over de bestaande toestanden lucht in een
aantal elegieën, waarin hij zich dikwijls met groote bitterheid over
zijne tegenpartij beklaagt; wij bezitten daarvan nog een vrij groot
aantal uittreksels, voor het meerendeel korte staat- en zedekundige
spreuken (gnomen); vele daarvan zijn echter niet van Th., maar zijn of
omgewerkt of bij latere uitgaven toegevoegd.--2) een van de triakonta
te Athene, ook als treurspeldichter genoemd.

Theologeion, z. theatrum.

Theomestor, Theomestor, van Samus, streed in den slag bij Salamis
aan de zijde der Perzen en werd wegens zijne dapperheid door Xerxes
tot tyran over Samus aangesteld.

Theomnestus, Theomnestos, 1) van Naucratis, academisch wijsgeer, wiens
lessen M. Brutus bijwoonde (43).--2) van Sardes, maakte verscheiden
beroemde metalen beelden van athleten, jagers, enz. Hij leefde
waarschijnlijk in den hellenistischen tijd.

Theon, Theon, 1) van Samus, verdienstelijk schilder omstreeks 300.--2)
van Smyrna, wiskundige onder Hadrianus; hij schreef ook commentaren op
Plato.--3) van Alexandrië, wis- en sterrenkundige onder Theodosius I,
schrijver van verscheiden werken over wiskunde en eenige gedichten. Hij
was de vader van Hypatia.--4) Aelius Th., van Alexandrië, platonisch
wijsgeer, schrijver van verscheiden commentaren op oude schrijvers
en van een nog bestaand leerboek der rhetorica, Progymnasmata. Hij
leefde waarschijnlijk in de eerste eeuw n. C.

Theonoë, Theonoe, 1) = Idothea.--2) dochter van Thestor (z. a.).

Theophanes, Theophanes, van Mytilene, volgeling en raadsman van
Pompeius, die hem met het rom. burgerrecht begiftigde en wiens
krijgsdaden hij beschreef.

Theophrastus, Theophrastos, van Eresus, geb. 372, leerling van Plato
en later van Aristoteles. Deze laatste, die hem de voorkeur gaf
boven al zijne andere leerlingen, benoemde hem tot zijn opvolger,
tot voogd over zijn zoon en tot erfgenaam zijner bibliotheek, ook
zou hij den oorspronkelijken naam Tyrtamus in Th. veranderd hebben
wegens zijn uitmuntende voordracht. Na den dood van den meester (322)
stond Th. 35 jaar, door talrijke leerlingen bemind en bewonderd, aan
het hoofd der peripatetische school, totdat hij in den ouderdom van
85 jaar stierf. Zonder zijne zelfstandigheid op te offeren, liet hij
zijn onderwijs voornamelijk strekken tot verklaring en ontwikkeling
van het stelsel zijns leermeesters. Van zijne talrijke geschriften
bezitten wij nog 30 karakterschetsen (ethikoi charakteres) en eenige
werken over plantkunde, mineralogie, enz. (peri phyton historias,
peri aition phyton, e. a.).

Theopompus, Theopompos, 1) koning van Sparta, onder wiens regeering de
eerste messenische oorlog gevoerd werd; v. s. stelde hij het ephoraat
in.--2) van Chius, geb. omstreeks 380, verliet als knaap met zijn vader
Damasistratus, die verbannen was, zijn vaderland, kwam te Athene,
waar hij het onderwijs van Isocrates genoot, en trad in vele steden
als pleitbezorger en feestredenaar op. Bij de lijkfeesten ter eere
van Mausolus behaalde hij als redenaar den eersten prijs. Later wijdde
hij al zijn tijd en een groot deel van zijn vermogen aan de beoefening
der geschiedenis, en legde hij de vruchten van zijn onderzoek neer in
twee werken (Hellenika, Philippika), die bijna geheel verloren zijn
gegaan, zoodat wij niet in staat zijn te beoordeelen, of men hem met
recht de hardheid van zijn oordeel over personen verwijt; wel meent
men bij hem sporen te vinden van groote partijdigheid voor Alexander
d. G. Door den invloed van Alex. in zijn vaderstad teruggeroepen,
moest hij deze echter later weder verlaten, daar hij door zijn trotsche
houding zijn staatkundige tegenstanders zoozeer verbitterde, dat hij
voor de openbare rust gevaarlijk scheen (306). Hij ging naar Aegypte,
waar hij echter bij Ptolemaeus geen gunstig onthaal vond. Van zijne
verdere lotgevallen is niets bekend. Een onlangs in Egypte gevonden
fragment van een geschiedkundig werk wordt door velen aan Th., door
anderen aan Cratippus toegeschreven.--3) atheensch blijspeldichter,
jonger tijdgenoot van Aristophanes.

Theoria, een gezantschap, dat uitgezonden wordt om den staat bij
godsdienstige feesten te vertegenwoordigen, in zijn naam te offeren,
een orakel te ondervragen, enz.

Theorikon, het entréegeld in den schouwburg te Athene, ten bedrage
van 2 obolen (diobelia) per persoon. Voor de arme burgers betaalde de
staat sedert Pericles dit geld, ten minste bij de Dionysusfeesten,
later maakten ook rijkere aanspraak er op en werd het ook op andere
feesten gegeven, zoodat het theorikon een zeer drukkende last voor
den staat werd; ten slotte werden alle overschotten van den gewonen
dienst in de kas van het theor. gestort. Eerst kort voor den slag
bij Chaeronea, toen door geldgebrek de verdedigingsmiddelen geheel
verwaarloosd waren, gelukte het Demosthenes het volk te bewegen dit
geld liever voor oorlogstoerustingen te bestemmen.

Thera, Thera, vroeger Calliste geheeten, thans Santorin, een der
Sporaden, ten Z. van Naxus gelegen. Met Therasia vormt het als het ware
den wand van een ontzaggelijk kratermeer, dat met de zee in verbinding
staat. In voorhistorischen tijd is de krater tot uitbarsting gekomen,
en daarna ingezakt. In historische tijden zijn er in dit bekken
uitbarstingen geweest in 197/6 v. C. en in 46/47 n. C., misschien
ook in 66 v. C. In 197 of in 66 is het kleine eilandje Hiera, in 46
n. C. is Thia uit zee opgerezen. Cyrene in Afrika was eene kolonie
van Thera (631).

Theramenes, Theramenes, van Athene, Chius of Ceos, zoon of aangenomen
zoon van den Athener Hagnon, een beschaafd en welsprekend, maar
hebzuchtig en karakterloos man, was een van hen, die in 411 bij de
invoering van de regeering der 400, waartoe hij ook zelf behoorde,
den meesten ijver betoonden. Door deze regeering in zijne verwachtingen
teleurgesteld en waarschijnlijk ook wel inziende, dat zij niet lang zou
kunnen blijven bestaan, stelde hij zich aan het hoofd der democraten
om haar omver te werpen; door deze verandering van partij haalde hij
zich den spotnaam cothurnus (z. a.) op den hals. Gedurende eenigen
tijd behoorde hij nu tot de gematigde volkspartij en verwierf hij
grooten invloed; na den slag bij de Arginusen was hij het voornamelijk,
die bewerkte dat de strategen ter dood veroordeeld werden, omdat zij
verzuimd hadden de in dien slag verongelukten uit zee op te visschen,
ofschoon hij wellicht aan dit verzuim meer schuld had dan zij. Toen
Athene na den slag bij Aegospotami door Lysander belegerd werd, wist
Ther. door schoone beloften te verkrijgen, dat hij afgevaardigd werd
om over den vrede te onderhandelen, hij bleef echter opzettelijk zoo
lang weg, dat de belegerden zich eindelijk door honger genoodzaakt
zagen alles toe te geven. Daarna werd hij een van de 30, doch toen hij
zich tegen de gewelddadige handelingen zijner ambtgenooten verzette,
en men vreesde, dat hij dezelfde rol als vroeger zoude spelen,
beschuldigde Critias hem van hoogverraad, en toen deze bemerkte,
dat de verdediging van Th. op den raad indruk maakte, liet hij
hem met geweld naar de gevangenis sleepen en ter dood brengen. Als
slachtoffer van de 30 en door de vastberadenheid, waarmede hij den
giftbeker dronk, heeft hij na zijn dood een populariteit verworven,
die hij door zijn leven niet verdiend had.

Therapnae en -ne, Therapnai, -ne, 1) stadje in Boeotia aan den weg
van Thebae naar de rivier Asopus en naar Attica.--2) stadje niet ver
ten O. van Sparta, met de graven van Menelaus en Helena en een tempel
der Dioscuren, die v. s. daar geboren zouden zijn.

Theras, Theras, afstammeling van Polynices, wiens vader koning van
Thebe geweest was, maar op bevel van een orakel naar Lacedaemon was
verhuisd. Hij bracht eene volkplanting van Lacedaemoniërs en Minyers
naar het eiland Calliste, dat sedert dien tijd Thera genoemd werd.

Therasia, Therasia, zie Thera.

Theres, Theres = Pheres.

Therma, ta Therma, 1) grieksche stad in Macedonia, aan de golf van
Therma, den sinus Thermaicus, ten W. van Chalcidice. Op de plaats van
dit Therma stichtte Cassander omstreeks 315 eene nieuwe stad, die hij
naar zijne gemalin Thessalonica noemde, eene sterke vesting met goede
haven, thans Saloniki. Dit werd eene bloeiende handelsplaats, vooral
onder de Rom., door hare ligging aan de via Egnatia. Zij werd in 168 de
hoofdstad van een der vier distrikten, waarin toen Macedonia gesplitst
werd, later werd zij hoofdst. der prov. en is zelfs wel keizerlijke
residentie geweest.--2) warme bron bij Lechaeum in Corinthia.--3)
= Thermum.

Thermae, Thermai, stad aan de Noordkust van Sicilia, bevolkt met de
overgebleven inwoners van het door de Carthagers verwoeste Himera
(z. a.). De naam Thermae komt van de warme bronnen, die de stad tot
eene zeer gezochte badplaats maakten.

Thermae. Onder dezen naam verstond men warme bronnen met de daardoor
gevoede badhuizen, vervolgens ook elk badhuis, waar men nevens koude
baden ook warme kon nemen. In zoover is thermae dus synoniem met
balneae (zie balneum). Sedert het tijdperk van Augustus evenwel
wordt thermae meer in het bijzonder gebezigd van de prachtige
badinrichtingen der Rom., die volgens het model van een grieksch
gymnasium (z. a.) waren aangelegd, doch op veel grooter schaal,
en waar men nevens allerlei soort van baden ook conversatiezalen,
zalen voor voorlezingen, bibliotheken, gelegenheid tot balspel en
gymnastische oefeningen, wandelparken, gaanderijen, enz., aantrof. Van
drie zoodanige gebouwen zijn te Rome nog belangrijke overblijfselen
aanwezig, n.l. van dat van Titus op den Esquilijnschen berg, van dat
van Diocletianus op den Quirinalis, waarvan ééne enkele zaal door
Michel Angelo in eene ruime kerk werd herschapen, en van de thermae
Antoninianae van Caracalla. In deze laatste vond men o. a. eene
rotonde van 50 meter doorsnede, gedekt met eene flauw gewelfde
zoldering, een meesterstuk van bouwkunst. Daarachter volgden twee
zalen, elk van 56 M. lang en 22 M. breed, aan welker uiteinden weder
kleinere zaaltjes waren, door kolonnades van de groote gescheiden. De
bijgevoegde teekening geeft een gezicht op de groote middenzaal,
zooals deze er vermoedelijk heeft uitgezien. De hier genoemde ruimten
vormden slechts het middengedeelte, ter weerszijden strekten zich
nog kolossale vleugels uit.

Thermaicus sinus, zie Therma no. 1.

Thermessa = Hiera no. 1.

Thermodon, Thermodon, 1) beek in Boeotia, die bij Tanagra in den Asopus
uitliep.--2) rivier in het W. van Pontus, kort van loop, doch breed,
aan welker oevers de Amazonen zouden gewoond hebben; zie Themiscyra.

Thermopylae, Thermopylai, een enge bergpas, de toegangsweg van
Thessalia naar Locris en het oostelijk Hellas. Op sommige plaatsen was
hij zoo smal, dat twee wagens elkander niet konden passeeren. Voor een
gedeelte liep hij tusschen de uitloopers van het Oetagebergte en een
moeras aan den binnensten hoek der Malische golf, terwijl hij door den
Spercheus en nog een paar kleinere stroompjes werd doorsneden. Waar
de pas naar de zijde van Anthela breeder werd, stonden de tempels van
Demeter en van Amphictyon. In dezen pas sneuvelde in 480 Leonidas met
zijne getrouwen. Door de aanslibbing der kust en den geheel veranderden
loop van den Spercheus is de pas aanmerkelijk van gedaante veranderd.

Thermum, Thermon, ook ta Therma, sterke en fraaie hoofdstad van
Aetolia ten tijde van het aetolisch verbond, door Philippus III (V)
van Macedonië verwoest (218 en 206).

Thermus, familienaam in de gens Minucia (Minucii no. 6-8).

Theron, Theron, tyran van Agrigentum, 487-472, wordt geprezen als
een zacht en wijs vorst, en versloeg met Gelo de Carthagers bij
Himera, 480.

Thersander, Thersandros, zoon van Polynices en Argea, een der Epigonen,
kreeg de regeering over Thebe. Later trok hij met de Grieken naar
Troje, hij sneuvelde echter bij den inval in Mysië door de hand van
Telephus. V. a. was hij een van hen, die met het houten paard in de
stad gekomen waren. Te Elaea in Mysië werd hij als heros vereerd en het
geslacht der Emmeniden te Agrigentum beweerde van hem af te stammen.

Thersites, Thersites, de leelijkste van alle Grieken voor Troje,
die er een boosaardig genoegen in vond de aanvoerders te beschimpen,
waarom hij algemeen gehaat was. Achilles doodde hem, toen hij aan
het lijk van Penthesilea de oogen wilde uitsteken.

Theseidae, Theseidai, afstammelingen van Theseus, bij dichters =
Atheners.

Theseus, Theseus, de nationale held der Atheners, wiens lotgevallen in
menig opzicht op die van Heracles gelijken, hoewel hij niet zoo grooten
roem verwierf als deze. Hij was de zoon van Aegeus en Aethra en was te
Troezen geboren en opgevoed. Toen Aegeus hem als kind daar achterliet,
verborg hij zijn zwaard en sandalen onder een grooten steen en droeg
hij aan Aethra op hun zoon met deze herkenningsteekenen naar Athene te
zenden, wanneer hij sterk genoeg was om den steen te verplaatsen. Op
zestienjarigen leeftijd was hij hiertoe in staat en terstond ondernam
hij de reis naar zijn vader. Op weg doodde hij Periphetes, Sinis,
Sciron, Cercyon en Procrustes (z. deze art.), verder nog het wilde
zwijn van Crommyon, een reusachtig dier, dat de grenzen van Megaris
en Attica onveilig maakte. Eindelijk kwam hij bij Aegeus en bijna had
hij hier door de lagen van Medea, die zijn invloed vreesde, den dood
gevonden; toen hij echter zijn zwaard trok, herkende zijn vader hem
en Medea moest vluchten. Th. bezorgde zijn vader de regeering terug,
die hem door zijne neven, de Pallantiden, ontnomen was, daarna doodde
hij den stier van Marathon (z. Heracles bl. 307), dien hij aan Apollo
offerde. Hij liet zich vrijwillig opnemen onder de 14 jongelieden,
die als offer voor den Minotaurus naar Creta gezonden moesten worden,
en door de hulp van Ariadne (z. a.), die liefde voor hem opvatte
en hem een kluwen touw verschafte, waardoor hij een uitweg uit het
labyrinth kon vinden, doodde hij het monster, waarmede Athene van de
schatplichtigheid aan Creta bevrijd werd. Door een misverstand benam
Aegeus (z. a.) zich het leven, toen het schip van Creta terugkwam, en
Th. volgde hem op. Hij bewerkte de vereeniging van de verschillende
gemeenten van Attica tot één staat met Athene als hoofdstad
(synoikismos) en stelde ter herinnering aan dit feit de Panathenaea
in; ook wordt hem de verdeeling van het volk in 3 phylae (z. phyle)
toegeschreven. Vervolgens vergezelde hij Heracles op diens tocht tegen
de Amazonen (z. a.) en ontvoerde hij Antiope (z. a.) of Hippolyte, die
bij hem moeder werd van Hippolytus, na haar dood huwde hij met Phaedra
(z.a.), bij wie hij twee zonen kreeg, Acamas en Demophon. Hij nam ook
deel aan de calydonische jacht en den Argonautentocht, verleende een
schuilplaats aan Oedipus, toen deze uit Thebe verjaagd was, en dwong
de Thebanen de gesneuvelde medestrijders van Adrastus op eervolle
wijze te laten begraven. Zijn vriend Pirithous stond hij bij in den
strijd tegen de Centauren en door zijne dapperheid verschafte hij hem
de overwinning. Met behulp van Pirithous schaakte hij Helena (z.a.),
toen hij echter wederkeerig zijn vriend zoude helpen bij de ontvoering
van Persephone en daartoe met hem in de onderwereld afgedaald was,
liet Hades beiden vastgroeien aan een rots, waarop zij zich vermoeid
nedergezet hadden. Wel werd Th. kort daarna door Heracles bevrijd,
maar in zijne afwezigheid was Helena met Aethra door de Dioscuren
ontvoerd, en had Menestheus zich van de regeering meester gemaakt,
terwijl het volk, ontevreden over het lot van Hippolytus (z. a.) en
over zijne lange afwezigheid, hem niet weder wilde erkennen. Verbitterd
verliet hij Athene en ging hij naar Scyrus, waar hij door koning
Lycomedes verraderlijk vermoord werd. Hij werd te Athene als heros
vereerd, zijn gebeente werd op bevel van het delphische orakel door
Cimon naar Athene teruggehaald (465) en een prachtige tempel werd te
zijner eer opgericht. De achtste dag van iedere maand was hem gewijd,
zijn voornaamste feest, de Theseia, viel op den 8sten Pyanepsion.

Thesmia, Thesmophoros, bijnamen van Demeter, die door invoering van
den akkerbouw de menschen tot zachtere zeden en een geregeld leven
onder vaste wetten gebracht had.

Thesmophoria, Thesmophoria, feest ter eere van Demeter Thesmophoros
en hare dochter in vele deelen van Griekenland met groote plechtigheid
gevierd, vooral te Athene, in Arcadië en Argolis, op Sicilië e. e. Te
Athene begon het den 9den of 10den Pyanepsion en duurde het vijf
dagen; het werd uitsluitend door gehuwde vrouwen gevierd, terwijl
het aan mannen ten strengste verboden was er bij tegenwoordig te zijn.

Thesmothetai, z. Archontes.

Thespiades, Thespiades, 1) de Muzen, zoo genoemd naar Thespiae,
waar zij hooge vereering genoten.--2) de dochters van Thespius.

Thespiae, Thespiai, bij Homerus Thespeia, oude aanzienlijke stad in
Boeotia aan den voet van den Helicon, door Xerxes verbrand (480), doch
na den slag bij Plataeae herbouwd. Eros, die hier zou geboren zijn,
had hier een tempel met een standbeeld, door Praxiteles gebeiteld. In
374 sloopten de Spartanen de muren van Thespiae, waarna het een plaats
van minderen rang werd.

Thespis, Thespis, Athener, tijdgenoot van Solon en Pisistratus,
de eerste die bij de Dionysusfeesten de dithyrambische koorliederen
door gesprekken tusschen het koor en een tooneelspeler liet afwisselen
en daardoor de grondlegger werd van het treurspel. In 534 voerde hij
het eerst te Athene een treurspel op. Hijzelf was zoowel dichter als
tooneelspeler, v. s. trad hij reeds geblanket, later gemaskerd, op.

Thespites = Thospites.

Thespius, Thespios, zoon van Erechtheus, mythisch stichter van
Thespiae, vader van 50 dochters, bij welke Heracles 50 zonen verwekte,
waarvan later 40 naar Sardinië gezonden werden om er een volkplanting
te stichten.

Thesproti, Thesprotoi, een van de hoofdstammen van Epirus, die
eerst het geheele zuidelijke deel bewoonden en in wier gebied het
orakel van Dodona lag. Zij woonden meest in open vlekken en dorpen en
waren ten tijde van Homerus nog het eenige hoofdvolk van Epirus. De
Molossers, die later in Epirus kwamen, verdrongen de Thesprotiërs
uit het binnenland, zoodat dezen slechts de kuststreek behielden,
welke naar hen Thesprotia heet.

Thessalia, Thessalia, vroeger ook Hellas, Aeolis, Haemonia, Pelasgia,
Pyrrhaea (naar de vrouw van Deucalion) geheeten, lag tusschen
Macedonia, Epirus, Midden-Griekenland en de zee. Het was een land
vol schilderachtige natuurtafereelen, zeer geschikt voor veeteelt en
paardenfokkerij, vruchtbaar aan olie en wijn, aan geneeskrachtige,
maar ook aan vergiftige planten en aan tooverkruiden. Als oudste
bewoners komen o. a. Pelasgen (z. a.) voor, in de vlakte van Larisa
of Larissa, ook Pelasgikon Argos geheeten, verder worden als oudste
stammen genoemd Myrmidones, Hellenes, Achaei in Phthiotis, Magnetes
in Magnesia. Tijdens de volksverhuizing zijn uit Illyria de Thessali,
Thessaloi, in de vlakte van den Peneus en zijn bijrivieren ingedrongen,
en hebben langzamerhand de oorspronkelijke bevolking onderworpen
en tot een soort van heloten onder den naam Penestae, Penestai,
gemaakt. Later zijn ook de bergstammen, de Perrhaebi, Magnetes en
Achaei onderworpen, en soms zijn ook de Dolopes, Aenianes en Malii
van hen afhankelijk. Thessalia bestond uit de volgende landschappen:
1) Hestiaeotis met Perrhaebia, 2) Pelasgiotis, 3) Magnesia, 4)
Thessaliotis, 5) Phthiotis. Het was in verschillende staatjes verdeeld,
die samen een bond vormden. Aan het hoofd van dezen bond stond in
tijden van oorlog soms een legeraanvoerder, die koninklijke macht had,
tagos of basileus geheeten. De adel, geharnast en op geharnaste paarden
gezeten, vormde eene zware ruiterij; het voetvolk, licht gewapend,
bestond uit Penesten. Nu en dan stonden enkele streken, o. a. het
gebied van Pherae, onder tyrannen, doch de thessalische adel, wiens
liefhebberij in ridderspelen en strooptochten gelegen was, was te
bandeloos en wispelturig, om een monarchalen regeeringsvorm op den
duur mogelijk te maken. In Thessalia behooren de mythen te huis van
Deucalion en Pyrrha en van de Centauren.

Thessaliotis, Thessaliotis, landschap van Thessalia, ten N. van de
Dolopes en van Phthiotis, vroeger Aeolis geheeten.

Thessalonica, Thessalonike, zie Therma no. 1.

Thestiades, Thestiades, Iphicles en Meleager, zoon en kleinzoon
van Thestius.

Thestias, Thestias, Leda en Althaea, dochters van Thestius.

Thestius, Thestios, zoon van Ares of Agenor en Demonice of Andronice,
koning van Aetolië, vader van Iphicles, Leda, Althaea e. a.

Thestor, Thestor, zoon van Idmon en Laothoë, vader van Calchas,
Leucippe en Theonoë. Deze laatste wordt nog zeer jong zijnde door
zeeroovers weggevoerd en verkocht aan den carischen koning Icarus,
wiens liefde zij wint. Th. gaat op reis om haar te zoeken, maar valt
ook in de handen van zeeroovers en wordt eveneens aan Icarus verkocht;
deze geeft hem als slaaf aan Theonoë, die hem niet herkent. Eindelijk
gaat ook Leucippe op bevel van een orakel in manskleederen naar Carië,
Theonoë wordt op haar verliefd en daar hare liefde onbeantwoord blijft,
geeft zij aan Th. bevel den vreemdeling te dooden. Als deze nu in
zijn droefheid hierover zijn lot bejammert, herkennen vader en dochter
elkander door sommige uitdrukkingen, waarop Icarus alle drie naar hun
vaderland terugzendt, na hen met rijke geschenken begiftigd te hebben.

Thestorides, Thestorides, Calchas, zoon van Thestor.

Thetes, atheensche burgers van de laagste klasse volgens de verdeeling
van Solon, zij die jaarlijks minder dan 150 medimnen of metreten van
hun grond oogstten. Vóór Aristides konden zij geen overheidsambten
bekleeden en dienden zij alleen als lichtgewapenden of op de vloot,
en ook nog veel later kon niet licht iemand uit deze klasse archont
worden.

Thetis, Thetis, eene Nereïde, die door Zeus en Poseidon bemind werd;
daar echter Prometheus voorspeld had, dat zij een zoon zoude ter wereld
brengen, die grooter zou worden dan zijn vader, gaven zij haar tegen
haar wil ten huwelijk aan Peleus (z. a.), bij wien zij moeder werd
van Achilles. Zij verleende in de onderzeesche woning van haar vader
een schuilplaats aan Dionysus, toen hij door Lycurgus vervolgd werd,
en aan Hephaestus, toen hij door Zeus uit den hemel geworpen was. Ook
verijdelde zij eens een samenzwering, door Hera, Poseidon en Athena
tegen Zeus gesmeed (z. Aegaeon). Op hare smeekingen liet Zeus, toen
Achilles door Agamemnon beleedigd was, de Grieken voor Troje tot den
hoogsten nood komen, totdat aan Achilles eene schitterende voldoening
gegeven was.

Thettai, z. epikleros.

Theudoria, stad der Athamanes in het Z.O. van Epirus.

Theveste, stad in het binnenland van de provincie Numidia of Africa
nova, aan de grens van Byzacium, in den keizertijd tot bloei gekomen.

Thia, 1) = Thea.--2) eilandje in de zee tusschen Thera en Therasia,
ontstaan door een uitbarsting in het jaar 46 n. C.

Thiasus, thiasos, z. Dionysus. Verder noemde men zoo alle
vereenigingen, die gemeenschappelijke offers of andere godsdienstige
plechtigheden verrichtten, ook deze plechtigheden zelve.

Thi(m)bron, Thi(m)bron, 1) spartaansch veldheer, werd in 399 met
een leger naar Klein-Azië gezonden om de grieksche steden tegen
Tissaphernes te verdedigen. Wel behaalde hij eenige voordeelen,
maar daar hij de tucht in zijn leger niet wist te handhaven, werd
hij spoedig door Dercylidas vervangen. In 391 voerde hij weder het
bevel over een leger in Azië en sneuvelde hij in een gevecht tegen den
perzischen generaal Struthas.--2) Spartaan, die Harpalus vermoordde,
zich aan het hoofd stelde van de door dezen geworven huurtroepen
en daarmede Cyrene veroverde, maar door aegyptische troepen onder
Ophellas verslagen en ten slotte gekruisigd werd (322).

Thinae, Thinai, aanzienlijke handelsplaats in het tegenw. China,
waarschijnlijk in het N., in het land der Seres.

Thisbe, Thisbe, z. Pyramus.

Thisbe, Thisbe, oude stad van Boeotia, ten Z. van den Helicon, dicht
bij de kust der Corinthische golf. Bij Homerus heet het polytreron
naar de massa wilde duiven, die tusschen de rotsen nestelden.

Thmuis, Thmouis, gen. -eos, stad in de Nijldelta tusschen den
Mendesischen en den Phatnitischen arm.

Thoana = Dana.

Thoantea, bijnaam van de taurische Artemis, naar Thoas, koning
van Tauris.

Thoantias, Thoantias, Hypsipyle, dochter van Thoas.

Thoas, Thoas, 1) zoon van Borysthenes, koning van Tauris, onder wiens
regeering Iphigenia priesteres van Artemis was.--2) koning van Lemnus,
vader van Hypsipyle. Toen alle mannen van Lemnus door de vrouwen van
dat eiland gedood werden (z. Hypsipyle), werd hij alleen door zijn
dochter gered en verborgen gehouden; later werd hij echter gevonden
en ter dood gebracht. V. a. ontkwam hij naar Tauris of Oenoë.--3)
zoon van Iason en Hipsipyle.

Tholos, koepelvormig gebouw, te Athene een gebouw met koepeldak,
waar de prytanen hunne zittingen en maaltijden hadden.

Thonis, Thon, Thonis, Thon, koning van Aegypte, bij wien Menelaus op
zijn terugreis van Troje gastvrij ontvangen werd.

Thoon, Thoon, een Gigant, die bij de Gigantomachie door de Moerae
gedood werd.

Thoosa, Thoosa, dochter van Phorcys en Ceto, bij Poseidon moeder
van Polyphemus.

Thorax, Thorax, 1) bergrug in Messenië.--2) berg in Lydia.

Thoria (lex), zie agrariae leges.

Thoricus, Thorikos, attische demus aan de Oostkust van Attica's
Zuidspits, een weinig ten N. van kaap Sunium.

Thospites, Thespites (lacus), ook Arsissa genoemd, groot meer in
Armenia Maior, tgw. meer van Wan.

Thracia, Thrake, Threikie, het land ten N. der Aegaeïsche zee en der
Propontis tot aan den Pontus Euxinus, met grieksche volkplantingen
bezet, overigens door krijgshaftige en roofzieke, eeuwig twistende, aan
dronkenschap verslaafde, doch niet onbeschaafde stammen bewoond. Ten
gevolge van hunne verdeeldheden werden zij gemakkelijk door de Perzen
onderworpen. Na de nederlagen der Perzen in Griekenland gelukte het aan
een thracisch vorst, Sitalces, zijn volk, de Odrysen (z. a.), tot het
heerschende te maken en een thracisch rijk te stichten (zie Sitalces en
Seuthes). Onder Philippus en Alex. den Gr. lijfde Macedonia het eene
stuk van Thracia na het andere in, doch na den dood van Lysimachus
ging de macedonische overheersching allengs te gronde en werd Thracië
weder een tooneel van verwarring, totdat het land voor en na onder
de Rom. kwam. De Rom. gaven aan de streek tusschen den Donau en den
Haemus den naam van Moesia (z. a.). De voornaamste volken van Thracia
waren de Cicones aan de Zuidkust, de Odrysae aan den Hebrus, de Bessi
in het Haemusgebergte. In Thracia behoort de mythe van Orpheus te huis.

Thracium, Thrakion, een plein in Byzantium.

Thrasea Paetus (P. Clodius), senator onder de regeering van Nero,
gevoelde een diepen afkeer van den keizer en onttrok zich sedert 63
n. C. op in het oog loopende wijze aan alle staatszaken, feestmalen
en openbare samenkomsten. Zelfs het theater meed hij. Zijne vijanden
maakten hem bij den keizer verdacht en hij werd door den senaat
veroordeeld. Men liet hem de keus van zijn dood, waarop hij zich de
aderen liet openen en met stoicijnsche kalmte stierf (66), naar het
voorbeeld van Cato van Utica, op wien hij vroeger eene lofrede had
geschreven. Zijne vrouw Arria was eene dochter der heldhaftige Arria,
die met Caecina Paetus gehuwd was.

Thraso, Thrason, 1) Athener, die de thebaansche vluchtelingen
bijstond bij het verdrijven van de Spartanen uit de Cadmea.--2)
beroemd beeldgieter ten tijde van Alexander d. G.--3) in de nieuwe
comedie komt geregeld de rol voor van een snoevend soldaat, die den
naam Th. (Durfal) draagt.

Thrasybulus, Thrasyboulos, 1) tyran van Miletus, vriend van
Periander van Corinthe. Hij werd 11 jaar lang door Sadyattes en
Alyattes beoorloogd, maar wist laatstgenoemde door list tot vrede
te bewegen.--2) tyran van Syracuse, opvolger van Hiero, werd binnen
het jaar van de regeering ontzet (466) en stierf als balling bij de
Locriërs.--3) z. Phrynichus no. 4.--4) Athener uit den demus Stiria
(ho Steirieus), zoon van Lycon, was in 411 een van de bevelhebbers
der atheensche vloot op Samus en verzette zich met zijn ambtgenoot
Thrasyllus hevig tegen het instellen van de oligarchie der 400. In de
volgende jaren streed hij met roem, vooral in den slag bij Cynossema,
ook was hij als triërarch bij den slag bij de Arginusen. Hoewel hij
met Theramenes de opdracht kreeg om de verongelukten in dien slag
op te visschen, schijnt hij in het daarover gevoerde proces niet
betrokken geweest te zijn. Als hoofd der democratische partij werd
hij onder de 30 verbannen, hij ging naar Thebe, doch keerde weldra
met een zeventigtal aanhangers terug en bezette bij verrassing de
vesting Phyle. Na eenige gelukkige gevechten tegen de partij van
de 30 nam het aantal zijner strijders dagelijks toe, en weldra zag
hij zich in staat den Piraeus te nemen. Toen de 30 ook hier een
slag tegen hem verloren hadden, zonden zij naar Sparta om hulp,
maar door toedoen van koning Pausanias (z. a. no. 2) werd vrede
gesloten en de democratie hersteld. Th. trok met de zijnen Athene
binnen en bewerkte eene verzoening tusschen de partijen, terwijl
hij eene amnestie liet bezweren. In den corinthischen oorlog met een
vloot naar de Aegaeische zee gezonden, herstelde hij den atheenschen
invloed te Byzantium, op Thasus, Lesbus, enz.; toen zijne soldaten
zich te Aspendus aan gewelddadige handelingen hadden schuldig gemaakt,
overvielen de inwoners dier stad des nachts zijn kamp en ontstond er
een gevecht, waarbij Th. gedood werd (389). Dat hij zich gedurende
zijn laatsten veldtocht aan verduistering van gelden en onderdrukking
der bondgenooten zou schuldig gemaakt hebben, zooals na zijn dood
gezegd werd, is niet bewezen.--5) Athener uit den demus Collytus (ho
Kollyteus), nam met den vorigen deel aan de bevrijding van Athene. In
388 viel hij met acht schepen in handen van Antalcidas. Na den vrede
van Antalcidas is hij een van de leidende personen in den staat,
en aan zijne gematigde politiek is voor een deel het tot stand komen
van den tweeden attischen zeebond te danken.

Thrasydaeus, Thrasydaios, 1) zoon van Theron en diens opvolger als
tyran van Agrigentum, na een korte regeering om zijne wreedheid
verdreven (473). Z. Hiero no. 1.--2) Eleër, aanvoerder der
democratische partij tijdens den oorlog tusschen Sparta en Elis (400).

Thrasyllus, Thrasyllos, 1) bevelhebber der atheensche vloot in 411,
verzette zich evenals Thrasybulus tegen de regeering der 400 en
behaalde met dezen de overwinning bij Cynossema. Ook in de volgende
jaren onderscheidde hij zich en na het vertrek van Alcibiades kwam
hij weder aan het hoofd van de vloot; na den slag bij de Arginusen
werd hij met zijne ambtgenooten ter dood veroordeeld.--2) van Rhodus,
astroloog, die te Rome woonde en Tiberius zijne kunst leerde, doch
later in ongenade viel.

Thrasymachus, Thrasymachos, 1) van Chalcedon, kwam in 430 naar Athene,
waar hij zich op wijsbegeerte en rhetorica toelegde. Als redenaar
wordt hij geroemd. Plato laat hem de stelling verdedigen, dat wat
voor de machthebbenden voordeelig is, recht genoemd wordt.--2) van
Corinthe, leermeester van Stilpo.

Thrasymedes, Thrasymedes, zoon van Nestor en Anaxibia, die met zijn
vader naar Troje trok en behouden terugkeerde.

Threnodoi, personen, die zich verhuurden om bij begrafenissen of
lijkfeesten klaagliederen (Threnoi) te zingen of ze met de fluit
te begeleiden.

Thria, Thria, vlek in Attica, nabij Eleusis. De omtrek werd de
thriasische vlakte genoemd, Thriasion pedion.

Thriae, Thriai, gevleugelde jonkvrouwen, die op den Parnassus
woonden en de gave der voorspelling hadden, waarin zij ook Hermes
onderrichtten.

Thrinacia, Thrinakia, mythisch eiland, door de latere Grieken voor
Sicilië gehouden en gelijk gesteld met Trinacria, Trinakria; z. Helius
en Odysseus.

Thronium, Thronion, hoofdstad der epicnemidische Locriërs aan
het riviertje Boagrius. In den heiligen oorlog werd het door de
huurtroepen der Phocensers onder Onomarchus geplunderd en verwoest,
doch later herbouwd.

Thryoessa, Thryoessa = Thryum.

Thryum, Thryon, stad in Elis aan den Alpheus, het latere Epitalium.

Thucydides, Thoukydides, 1) Athener uit den demus Alopece, zoon van
Milesias, na den dood van Cimon hoofd der aristocratische partij,
moest het onderspit delven voor Pericles en werd in 442 door het
ostracisme verbannen.--2) Athener uit den demus Halimus, zoon van
Olorus, van thracische afkomst, was in 423 bevelhebber eener vloot aan
de kusten van Thracië en Macedonië; daar hij Amphipolis niet tijdig
tegen Brasidas beschermd had, werd hij van verraad beschuldigd, en
om zich aan het vonnis te onttrekken, ging hij in ballingschap. Hij
leefde nu ongeveer 20 jaren als balling te Scapte Hyle, waar hij rijke
goudmijnen bezat, en deed reizen naar Sicilië, Italië en Macedonië;
eerst bij het einde van den peloponnesischen oorlog werd hij naar
Athene teruggeroepen, doch weinige jaren later stierf hij. Gedurende
en na zijne ballingschap hield hij zich bezig met het verzamelen van
bouwstoffen voor en het schrijven van zijne beroemde geschiedenis
van den peloponnesischen oorlog, welk werk hij echter bij zijn dood
slechts tot den slag bij Cynossema (411) afgewerkt had. Th. is de
eerste geschiedschrijver, die door hem zelf beleefde gebeurtenissen
beschreef, en kan als de eerste attische prozaschrijver van beteekenis
beschouwd worden. Zijn diep inzicht in den samenhang en de oorzaken der
gebeurtenissen, zijne soms als redevoeringen of brieven ingekleede
fijne en juiste schetsen van toestanden, zijn waarheidsliefde
en streven naar onpartijdigheid, zijn kernachtige en gedrongen,
soms harde en duistere, taal en stijl, als het ware een spiegel van
den ernst, waarmede hij zijn taak opvatte, maken zijne geschiedenis
(xyngraphe) tot een meesterwerk van den eersten rang, zooals het dan
ook te allen tijde door ouderen en nieuweren beoordeeld is.

Thule, Thoule, een eil. ergens in het hooge Noorden, door
den massilischen zeevaarder Pytheas ontdekt en door de ouden
voor het noordelijkste bekende land der aarde gehouden (ultima
Thule). Waarschijnlijk is het één der Shetlands-eilanden (Unst of
Mainland).

Thumelicus, Thoumelikos, zoon van Arminius en Thusnelda, zie Arminius.

Thyoskoos, waarschijnlijk een priester, die niet aan een bepaald
heiligdom verbonden is, maar aan particulieren bij familieoffers,
lijkoffers en dgl. zijn bijstand verleent.

Thurii, Thourisi. Na de verwoesting van Sybaris (z. a.) in 510
door de Crotoniaten schijnt de overgebleven bevolking verstrooid
te zijn geraakt, tot zij in 443 in vereeniging met eene door
Pericles uitgezonden atheensche volkplanting, waarbij zich ook de
geschiedschrijver Herodotus bevond, een paar uren landwaarts in eene
nieuwe stad Thurii stichtten, die bestemd scheen om een steunpunt
voor atheenschen invloed en atheensche handelsbetrekkingen in Italië
en op Sicilië te worden, en die onder de wetgeving van den beroemden
Charondas alras tot bloei kwam (zie echter Sybaris aan het slot). De
stad bleef Athene niet trouw; alleen in 413 kwam ze Athene tegen
Syracuse te hulp; kort daarna streed ze weer tegen Athene. In de 4de
eeuw was Thurii een bolwerk tegen de voortdringende Lucani en Bruttii,
tot het in 282 onder romeinsche bescherming kwam. Hannibal plunderde
de stad in 204 en bracht een deel der bevolking naar Croton over. In
193 zonden de Rom. er eene kolonie heen en gaven aan de plaats den
naam Copia, die echter spoedig weder in onbruik geraakte. Later werd
Thurii een municipium. Omtrent den ondergang van Thurii zijn geene
bijzonderheden bekend.

Thusnelda, Thousnelda, dochter van Segestes, en vrouw van Arminius,
(z. a.).

Thyades, Thy(i)ades = Bacchae.

Thyamia, Thyamia, sterke vesting op de grenzen van Sicyonia en
Phliasia, een twistappel tusschen Sicyon en Phlius.

Thyamis, Thyamis, rivier in Epirus, ontspringt in het N. des lands,
vormt later de grensscheiding tusschen de distrikten Cestrina
(v. a. Chaonia) en Thesprotia en valt tegenover het eiland Corcyra
(Corfu) in zee.

Thyamus, Thyamos, berg in Acarnania, loopt van den Z.O. hoek der
Ambracische golf naar den Achelous.

Thyatira, ta Thyateira, aanzienlijke stad aan den Phrygius in Lydia,
ten N.W. van Sardes, met beroemde purperververijen. Hier ontstond
eene der eerste christengemeenten.

Thybris, dichterlijk = Tiberis.

Thyella, Thyella, eene van de Harpyieën.

Thyestes, Thyestes, z. Atreus en Agamemnon.

Thyia, Thuia, dochter van Castalius of Cephissus, bij Apollo moeder
van Delphus. Zij was de eerste, die de orgia ter eere van Dionysus
invoerde; de Thyades zijn naar haar genoemd.

Thymbra, Thymbra, oude stad van Troas, aan het riviertje Thymbrius,
een zijtakje van den Scamander. Hier stond een tempel van Apollo
Thymbraeus.

Thymbrara, ta Thymbrara, stad en landstreek aan den Pactolus in
Lydia, de verzamelplaats der aan Perzië schatplichtige volken van
Voor-Azië. De ligging is niet juist bekend.

Thymbris, Thymbris, 1) = Tiberis.--2) bron en riviertje op Sicilia.--3)
zijrivier van den Sangarius.

Thymbrium, Thymbrion, stadje in Phrygia naar den kant van Lycaonia,
met de bron van Midas, die de koning met wijn had laten vermengen,
om een Satyr te vangen.

Thymbrius, Thymbrios, zie Thymbra.

Thymele, thymele, oorspronkelijk het altaar van Dionysus, dat in
het attische theater in het midden van de orchestra stond, later de
orchestra zelve, waarnaar de personen, wier plaats in de orchestra
was, thymelici genoemd werden.--In de rom. schouwburgen, die geen
orchestra hadden, noemde men thymele de plaats, waar de muzikanten
stonden. Later werd ook het tooneel zelf zoo genoemd, en kregen allen,
die bij de voorstelling medewerkten, den naam van thymelici.

Thymoetes, Thymoites, 1) een Trojaan, die op denzelfden dag, waarop
Paris geboren werd, een zoon kreeg. Daar door waarzeggers voorspeld
was, dat op dien dag een kind zoude geboren worden, dat den ondergang
van Troje zoude bewerken, liet Priamus het kind van Th. dooden. Uit
wraak gaf deze later den raad, het houten paard binnen de muren
te halen.--2) zoon van Oxyntes, laatste koning van Attica uit het
geslacht van Theseus (zie Melanthus).

Thyni, Thynoi, thracisch volk bij Salmydessus aan den Pontas Euxinus
(Zwarte zee), waarvan een gedeelte met de verwante Bithyni den
thracischen Bosporus overstak en zich in het latere Bithynia vestigde.

Thynias, Thynias, 1) kaap en stad op de Oostkust van Thracia ten
N. van Salmydessus.--2) eiland op de Noordkust van Bithynia.

Thyone, Thyone, z. Semele.

Thyoneus, Thyoneus, Dionysus, zoon van Thyone.

Thyraeum, Thyraion, stad in Z.-Arcadia, ten N. van Megalopolis.

Thyrea, Thyrea, -eas, hoofdstad van het distrikt Thyreatis of Cynuria
(z. a.). Toen in 431 de bewoners van Aegina door de Atheners werden
verdreven, ruimden de Spartanen hun Thyrea in, doch in 424 werd dit
door de Atheners veroverd en verwoest en werden de inwoners weggevoerd.

Thyreatis, Thyreatis, zie Thyrea.

Thyreum, -ium, Thyreon, Thyrreion, stad met kasteel in het N. van
Acarnania, plaats der bondsvergaderingen.

Thyrsus, thyrsos, een lange stok, met klimopbladen, wijngaardloof of
ook met een dennenappel versierd. Bij de feesten van Dionysus droeg men
zulk een staf, en ook de god zelf werd gewoonlijk er mede afgebeeld.

Thysdrus, Thysdra, Thysdros, versterkte stad, waarvan nog schoone
bouwvallen overig zijn, in Byzacium, een uur of drie van de kust
verwijderd, Z.waarts van Hadrumetum.

Thyssagetae, Thyssagetai, uitgebreid jagersvolk in Sarmatia Asiatica,
ten O. eener uitgestrekte woeste streek. Zij woonden waarschijnlijk
achter den Rha (Wolga).

Thyssus, Thyssos, stad van Chalcidice, aan den Westkant van het
schiereiland Acte, met een halfbarbaarsche bevolking.

Tiara, tiara, een zachte en buigzame muts of tulband, het gewone
hoofddeksel bij de Perzen e. a. aziatische volken. Alleen de koning
droeg de tiara recta = cidaris. Zie apex.

Tibarani, volksstam in Cilicia in het Amanusgeb., nabij de stad
Pindenissus, tot de Eleutherocilices behoorende.

Tibareni, Tibarenoi, een vreedzame, landbouwende volksstam aan de
Noordkust van Pontus bij de stad Cotyora, ten O. van het promunturium
Iasonium.

Tiberias, Tiberias, stad in Galilaea, aan de Westzijde van het meer
Gennesareth, gebouwd door Herodes Antipas (zie Herodes), en naar keizer
Tiberius genoemd. In de nabijheid waren warme bronnen. Vespasianus
verwoestte de stad, die echter herbouwd werd, lang de zetel eener
joodsche akademie was en waarvan nog aanzienlijke bouwvallen bestaan,
ten Z. van het tegenw. Tiberias.

Tiberinides, de nimfen van den Tiber.

Tiberinus, de riviergod van den Tiber, oorspronkelijk een koning van
Alba Longa, die in de Albula verdronken was en zijn naam aan de rivier
gegeven had. Hij werd te Rome hoog vereerd, had een heiligdom op het
Tibereiland en een standbeeld op het Capitolium. Den 7den Juni werd
door visschers te zijner eere een feest aan de overzijde der rivier
gevierd, en den 8sten December werden hem offers gebracht. Hij wordt
voorgesteld als een grijsaard in een zeegroen gewaad, met een krans
van biezen op het hoofd en een horen van overvloed in de hand.

Tiberis, Tiberis, de bekende Tiber, de rivier van Rome, ontspringt
op den Apenninus bij Tifernum in het gebied der etruscische stad
Arretium en neemt een aantal zijrivieren op, waarvan de voornaamste
zijn: de Clanis, die dicht langs Clusium loopt, de Nar in Umbria,
de Allia (nederlaag in 390), de Cremera (dood der Fabii in 477), de
Anio. Door zijne bijrivieren wordt het water van den Tiber troebel,
daarom wordt hij door de dichters flavus genoemd, terwijl hij naar zijn
oorsprong ook Tyrrhenus, Tuscus wordt geheeten en ook wel Lydius naar
den vermeenden lydischen oorsprong der Etruscers. De oudste naam was
Albula, na het verdrinken van koning Tiberinus (z. a.) geeft de sage
aan den stroom zijn nieuwen naam. Vóór Rome vormt hij door splitsing
in twee armen de insula Tiberina, door bruggen met de beide oevers
verbonden (pons Fabricius, pons Cestius) en versierd met de tempels
van Aesculapius en den god Tiberinus. Aan zijn mond vormde de rivier
weder een eiland, aan Venus geheiligd en insula sacra geheeten. Aan
den linkermond lag Ostia, aan den rechter Portus Augustus of Portus
Romanus, eene stichting van keizer Claudius.

Tiberius, geb. in 42, rom. keizer, 14-37 na C. Hij was een zoon
van Tib. Claudius Nero en Livia Drusilla. Voluit was zijn naam
ook Tib. Claudius Nero. Toen zijne ouders van elkander gescheiden
waren en Livia de derde gemalin van Augustus was geworden, werden
den jongen Tib. en diens broeder Drusus verschillende betrekkingen
opgedragen. In 15 voerden zij samen het bevel in den oorlog tegen
de Alpenvolken (zie Claudii no. 26), en in 13 werd Tib. consul. Hij
was gehuwd met Vipsania Agrippa, doch moest haar in 11 verstooten,
op uitdrukkelijk verlangen van Augustus, die hem zijne eigene dochter
Iulia opdrong (zie Iulii no. 14). Deze echt was niet gelukkig. Van 12
tot 9 voerde Tib. het bevel tegen de Pannoniërs, in 8 volgde hij zijn
broeder Drusus in Germania op, streed daar ook in het volgende jaar,
en kreeg in 6 de tribunicia potestas, maar zijn huwelijk met Iulia
bracht hem in onaangenaamheden met Augustus, zoodat Tib. zich nog
in datzelfde jaar naar Rhodus begaf en zich aan lichaamsoefeningen
en studie overgaf. Eerst in 2 n. C. keerde hij vandaar terug. Na
den dood van Augustus' kleinzoons, L. en C. Caesar werd hij in
4 n. C. samen met M. Agrippa Postumus door Augustus geadopteerd,
en tot opvolger aangewezen, maar moest tevens zijn neef Germanicus,
Drusus' zoon, adopteeren. Nu begonnen de veldtochten opnieuw; eerst
streed hij in 4 en 5 in Noord-Germania, en drong tot aan de Elbe door,
daarna trok hij tegen Maroboduus, koning der Marcomannen, op (5),
vervolgens (6-8) moest hij den pannonischen opstand onder Bato dempen,
daarna in Germania de nederlaag van Varus wreken. Met veel beleid
drong hij in het hart van Germania door, waarna hij het bevel aan
Germanicus overdroeg, en verder te Rome de rechterhand van Augustus
werd. Toen deze in 14 stierf, wist Livia zijn dood geheim te houden
totdat Tib. bezit van de regeering had genomen. Tib. wist natuurlijk
dat het meerendeel der aristocratie te Rome deze erfopvolging, die
de kroon op de monarchie drukte, met leede oogen aanzag; dit moest
wel zijn van nature achterdochtig gemoed met wantrouwen en argwaan
vervullen. Toch trachtte hij in zijne eerste regeeringsjaren gematigd
te zijn, doch versterkte intusschen zijne macht door het kies- en
stemrecht van het volk geheel op den senaat over te brengen, zich
persoonlijk met eene lijfwacht te omgeven, eene wet uit te vaardigen
tegen majesteitsschennis, terwijl hij op aansporen van zijn praefectus
praetorio L. Aelius Seianus de praetoriaansche cohorten, tot dusver bij
de burgers ingekwartierd, in eene vaste legerplaats, castra praetoria,
vereenigde. Inmiddels werd hij somberder en ergdenkender, vooral
na den dood van zijn zoon Drusus (23) en vervolgde met bloedige
gestrengheid zijne ware of vermeende tegenstanders onder de oude
rom. geslachten. Seianus voedde die somberheid, die ten slotte
menschenhaat werd, zoodat Tib. in 26 zich terugtrok op het eilandje
Capreae en alles aan Seianus overliet, die nu in naam des keizers uit
den weg ruimde wat hem in den weg stond en het plan koesterde, Tiberius
op te volgen. Eindelijk gingen Tib. de oogen open, en Seianus werd
gevangen genomen, bij den senaat aangeklaagd en ter dood veroordeeld
(18 Oct. 31). Nu nam Tib. zelf weder de regeeringszaken ter hand,
zonder evenwel naar Rome terug te keeren. In 37 werd hij ernstig ziek
en bij deze gelegenheid smoorde de nieuwe praefectus, Sertorius Macro,
in overleg met C. Caesar (Caligula), den bejaarden keizer onder de
kussens van zijn bed (16 Maart). Tiberius was een uitstekend regent,
onder wiens bestuur vooral de keizerlijke provincies gebloeid hebben.

Tiberius Julius Alexander, geboren Jood uit Aegypte, geraakte te Rome
in groot aanzien, werd rom. ridder en werd in 46 na C. door keizer
Claudius als procurator naar Judaea gezonden. Later diende hij onder
Corbulo in Azië (63). Daarna was hij stadhouder van Aegypte en dempte
hij een opstand in Alexandria (66), onder Vespasianus werd hij weder
naar Judaea gezonden en voerde hij onder 's keizers zoon Titus het
bevel in het leger aldaar. Hij was een man van groot gezag, door ieder,
die hem kende, geëerd en geacht.

Tibia, aulos, de fluit, welk muziekinstrument in de oudheid zeer in
gebruik was en bij godsdienstige plechtigheden gebezigd werd. De
oudste fluit was de rietfluit, later werd zij uit verschillende
houtsoorten vervaardigd, de Etruscers maakten ze ook van metaal. De
syrinx, syrinx, was de Pansfluit, uit 7 of 9 rietpijpjes van afnemende
lengte vervaardigd, die van onderen in eene dwarspijp uitloopen. De
god zou deze het eerst hebben gesneden uit het riet, waarin de door
hem vervolgde stroomnimf Syrinx veranderd was. Hieruit ontstond de
dubbelfluit, twee fluiten aan één mondstuk verbonden, welk stelsel
men echter weder liet varen voor twee afzonderlijke fluiten, beide
tegelijk door denzelfden persoon geblazen. De fluiten waren soms
recht, soms gebogen, soms evenals onze klarinetten in een beker
uitloopende, met gaten voorzien en vervolgens verbeterd door het
aanbrengen van kleppen. De dwarsfluit, tibia obliqua, plagiaulos,
werd, evenals bij ons, van ter zijde geblazen, doch ook met een opgezet
mondstuk. Men had korte en lange, hooge en lage fluiten. Evenals men
bij de Grieken de fluiten van hoogen toon vrouwelijke, die van lagen
toon mannelijke noemde, onderscheidden de Rom. tibiae sinistrae, hooge
fluiten (diskant) en dextrae, lage (bas), omdat, wanneer de speler een
stel ongelijke fluiten bespeelde, de basfluit met de rechterhand werd
geregeerd. Dit waren dan tibiae impares, doch men had ook tibiae pares,
een stel van twee gelijke fluiten, beide diskant of beide bas. Blijkens
de didascalia der blijspelen van Terentius werd b.v. de Andria begeleid
tibiis paribus dextris et sinistris, dus door twee stel fluiten, de
Eunuchus tibiis duabus dextris, de Heautontimorumenos eerst tibiis
imparibus, later duabus dextris, de Hecyra tibiis paribus, de Phormio
tibiis imparibus. De Adelphi werden begeleid door tibiae Serranae,
die tot de pares gerekend worden, doch waarvan het karakteristieke
onbekend is. De fluitspelers hadden dikwerf een lederen band om mond
en wangen; door twee gaten stak men de beide mondstukken. Deze band
diende om eene te sterke ademhaling bij het blazen tegen te gaan en
een zachter toon te verkrijgen. Men had niet alleen fluitspelers,
tibicines, maar ook fluitspeelsters, tibicinae.--Te Athene, waar
ieder welopgevoed mensch de cither of lier kon bespelen, was het
fluitspel slechts korten tijd in aanzien; men liet het gewoonlijk
aan fluitspeelsters van beroep (auletrides) over.

Tibiscus, Tibiskos, linker zijrivier van den Ister (Donau) in Dacia,
thans de Temes.

Tibisis, Tibisis, bij Herod. een rechter zijtak van den Ister (Donau)
in Moesia, onbekend welke.

Tibullus, rom. dichter, zie Albii.

Tibur, thans Tivoli, tegen de helling van een berg liggende en daarom
door Horatius supinum genoemd, schilderachtig gelegen aan beide oevers
der watervallen van den Anio, een geliefkoosd uitspanningsoord der
Rom. met vele villa's in den omtrek. Ook Horatius had niet ver vandaar
zijn landgoed. Tibur, bijna ten O. van Rome gelegen, gold voor eene
overoude stad, waarvan de stichting aan de kleinzoons van Amphiaraus
(z. Tiburtus) werd toegeschreven. Keizer Hadrianus (z.a.) liet in de
vlakte aan den voet van de stad zijne beroemde villa aanleggen. De
inwoners werden Tiburtes genoemd. De steengroeven in de buurt leveren
den bekenden lapis Tiburtinus, tgw. Travertino geheeten.

Tiburtus, de stroomgod van de rivier Anio; hij wordt door lateren een
zoon of kleinzoon van Amphiaraus genoemd en zou met zijne broeders
Coras en Catillus Tibur gesticht hebben.

Tichium, Teichion, stadje in Aetolia.

Tichius, Teichious, kasteel bij Trachis op een top van den Oeta,
niet ver van de Thermopylae.

Tichiusa, Teichioussa, sterkte op het grondgebied van Miletus.

Ticinum, oude keltische stad in Gallia Cisalpina, thans Pavia, aan de
rivier Ticinus gelegen, niet ver van de plaats waar deze zich met den
Padus (Po) vereenigt. Door de Hunnen werd T. verwoest (452 n. C.),
doch onder de heerschappij der Oostgothen kwam het weder tot bloei.

Ticinus, tak van den Padus (Po), op den mons Adula
(z. a.) ontspringende, thans Ticino. Hij loopt door den lacus Verbanus
(Lago Maggiore). Aan den rechteroever van deze rivier bij Victumalae,
behaalde Hannibal in 218 zijn eerste overwinning in Italië op de
Romeinen.

Tifata (mons), ta Tiphatena ore, berg in Campania ten O. van Capua,
op de grenzen van Samnium, met een beroemden Diana-tempel.

Tifernum, 1) stad in Umbria, vlak aan de etrurische grenzen, bij de
plaats waar de beide beken, die den Tiber vormen, zich vereenigen;
hiernaar heet deze plaats Tifernum Tiberinum. Even ten N. hiervan lag
op etruscisch gebied de villa, Tusci genaamd, van Plinius Secundus
(minor).--2) stad in Umbria aan den bovenloop van den Metaurus,
Tifernum Metaurense.--3) stad in Samnium aan den Tifernus.

Tifernus, 1) gebergte in Noord-Samnium, tgw. Montagna del Matese.--2)
rivier in Samnium, die van den Tifernus mons door het gebied der
Frentani in zee stroomt.

Tigellinus (C. Sofonius of Ofonius), van Agrigentum, in 39 n. C. door
Caligula verbannen, onder Claudius begenadigd, wist door zijne
liefhebberij voor wedrennen de gunst van Nero te verwerven en werd
door dezen tot praefectus praetorio benoemd in plaats van Burrus,
die overleden was (62). Tigellinus was een der booze geesten, die
Nero tot doodvonnissen en gruwelen aanspoorden. Toen Galba tot keizer
was uitgeroepen, liep T. tot dezen over, doch kocht slechts voor eene
groote som gelds zijn leven van den consul T. Vinius vrij. Na Galba's
val werd hij ter dood veroordeeld en sneed zich met een scheermes de
keel af of liet dit doen.

Tigellius, 1) een Sardiniër en hierom Sardus bijgenaamd, om zijne
geestige scherts en zijn talent als zanger zeer gezien bij Caesar
en later bij Augustus, door Horatius als een uiterst grillig mensch
afgeschilderd.--2) Tigellius Hermogenes, v. s. een aangenomen zoon
van no. 1, z. Hermogenes Tigellius.

Tigranes, Tigranes, koningsnaam in Armenia (z. a.). 1) T. II, 97-56,
zoon van Ardasches of Artaxias, breidde het rijk naar verschillende
kanten uit, en veroverde o. a. in 83 het syrische rijk, na den dood
van Antiochus XII. Hij stichtte eene reusachtige nieuwe hoofdstad
Tigranocerta (z. a.). De eisch, hem door de rom. gedaan, dat hij hun
zijn schoonvader Mithradates VI van Pontus zou uitleveren, prikkelde
hem om diens partij te kiezen. Zoo wikkelde hij zich in een oorlog
met Rome en zag zich door Lucullus bijna uit zijn rijk verdreven
(68). Wel schonk de muiterij in diens leger hem eenige verademing,
doch Pompeius noodzaakte hem in 66 den vrede te koopen tegen afstand
van de meeste veroverde gewesten, zoodat T. slechts Armenië en het
op de Parthen vermeesterde Gordyene behield. Hiermede was de macht
van het armenische rijk gebroken, het werd beurtelings een speelbal
van Rome en van Parthië.--2) derde zoon van no. 1, kwam tegen zijn
vader in verzet en zocht hulp bij Pompeius, die hem echter met vrouw
en dochter gevangen naar Rome voerde en daar zijn zegetocht liet
opluisteren. Met hulp van den tribuun P. Clodius (Claudii no. 17)
ontsnapte hij in 58 uit de hechtenis.--3) T. III, zoon van Artavasdes
I, werd in 20 door Augustus op den troon van Armenia geplaatst, na
den dood van zijn anderen broeder Ardasches of Artaxias, die door de
Parthen tot koning van Armenië verheven was. Na den dood van dezen
Tigranes plaatsten de Armeniërs op eigen gezag zijn zoon T. IV en zijne
dochter Erato op den troon, doch Augustus nam hiermede geen genoegen
en wilde hem door Tiberius laten afzetten (6), maar doordat Tiberius
zich in dien tijd naar Rhodus terug trok, bleef de zaak slepen,
en eerst in 1 liet Augustus door middel van C. Caesar zijn invloed
gelden. Armenië wierp zich in de armen van Parthië, doch Arsaces XVI
Phraataces waagde geen ernstigen strijd met Rome. Inmiddels kwam
Tigranes IV in een veete om.--4) er regeerden vervolgens nog vier
koningen van dezen naam over Armenia, afgewisseld door andere. T. V,
door Nero op den troon gezet (60 na C.), werd verdrongen door den
Parth Tiridates (z. a.) in 63. Hiermede kwam Armenië aan de Arsaciden,
en deze overleefden hier de parthische.

Tigranocerta, ta Tigranokerta = Tigranes-stad, door Tigranes
(96-56) van Armenia als nieuwe, reusachtige residentie gesticht en
met de inwoners van veroverde cappadocische en cilicische steden
bevolkt. Zij lag in het distrikt Arzanene of in Zabdicene nabij
de rivier Nicephorius ten Z. van den mons Masius. Nog was zij niet
voltooid, toen Lucullus er een gedeelte van verwoestte (69). Later
diende zij den Rom. als grensvesting tegen de Parthen, doch sedert
de 3de eeuw na C. komt de naam niet meer voor.

Tigris, Tigres of Tigris = pijl, aldus genoemd om zijne stroomsnelheid,
thans nog onder denzelfden naam bekend, ontspringt in Armenia uit
verschillende bronnen. De beide hoofdarmen, waarvan de oostelijke een
gedeeltelijk onderaardschen loop heeft, vereenigen zich eenige uren
boven de grens van Mesopotamia. Vervolgens loopt hij als oostelijke
grensrivier van Mesopotamia en Babylonia naar de perzische golf. Zijne
monden vereenigen zich met die van den Euphraat. Hunne delta schijnt
echter aan wisselingen onderhevig te zijn geweest, want over hunne
samenvloeiing en over de vraag, wat eigenlijk de hoofdstroom is,
waren de ouden het niet eens. De Tigris neemt door zijrivieren tot
aan zijn mond in breedte toe; de Euphraat mist zulk een toevoer en
verliest door verdamping en aftapping zooveel water, dat hij van den
Chaboras tot aan Babylon 1/4 van zijn breedte verliest.

Tigurini, zie Helvetii. Hun hoofdstad heette Aventicum.

Tillii. 1) L. Tillius Cimber was een der moordenaars van Caesar
en gaf het sein tot den aanval door Caesar de toga open te rukken,
toen hij een weigerend antwoord op een verzoek om genade voor zijn
broeder ontving. Later bestuurde hij Bithynia en streed vervolgens
als admiraal onder Brutus en Cassius.--2) Tillius, tribuun en senator,
door Horatius gehekeld wegens gemis aan beschaving.

Tilphossium, Tilphusium, Tilphossion, Tilphousion, berg en stad in
Boeotia, met de aan Apollo geheiligde bron Tilphossa (Tilphusa) en
een grafteeken van Tiresias. Zij lag ten Z. van het Copaïsche meer
tusschen Coronea en Haliartus.

Timaeus, Timaios, 1) van Locri, pythagoreïsch wijsgeer. Plato genoot
eenigen tijd van hem onderwijs en noemde een zijner dialogen naar
hem. Een nog bestaand werkje peri psychas kosmo werd vroeger ten
onrechte aan hem toegeschreven.--2) van Tauromenium, geb. 352, werd
door Agathocles uit Sicilië verdreven (317), leefde 50 jaar te Athene
en kwam toen naar Sicilië terug, waar hij in 256 stierf. Gedurende
zijne ballingschap hield hij zich met de studie der geschiedenis bezig
en schreef hij o. a. een groot werk over de geschiedenis van Sicilië
van de vroegste tijden tot 264. Dit werk, dat thans nog slechts uit
enkele fragmenten bekend is, was met veel zorg naar de beste bronnen
bewerkt, maar de overmatig scherpe kritiek, waaraan de schrijver
zoowel oudere schrijvers als historische personen onderwerpt, was de
oorzaak dat het door de ouden, vooral door Polybius, zeer ongunstig
beoordeeld werd, en den schrijver de bijnaam van epitimaios (vitter)
werd gegeven.--3) platonisch wijsgeer uit de 3de eeuw na C., schrijver
van een woordenboek op de werken van Plato, waarvan een gedeelte
bewaard gebleven is.

Timagenes, Timagenes, van Alexandrië, slaaf van Faustus Sulla, gaf
later te Rome met grooten bijval onderwijs in rhetorica. Door zijne
kwaadsprekendheid zag hij zich ten slotte genoodzaakt de stad te
verlaten en trok zich terug naar Tusculum. Zijne talrijke geschriften
waren grootendeels van geschiedkundigen inhoud.

Timagoras, Timagoras, Athener, werd als gezant naar Artaxerxes
gezonden, bij wien hij ook Pelopidas ontmoette. Daar hij meer in het
belang van dezen dan van Athene werkte, werd hij bij zijne terugkomst
aangeklaagd en ter dood veroordeeld.

Timandra, Timandra, dochter van Tyndareüs, gemalin van Echemus. Bij
Phyleus werd zij moeder van Euander. V. s. waren door hare bemoeiingen
de Heracliden uit de Peloponnesus verdreven en had zij Hyllus gedood.

Timanthes, Timanthes, van Sicyon, beroemd schilder, tijdgenoot
van Zeuxis en Parrhasius. Vooral zijn offerdood van Iphigenia werd
geprezen.

Timarchus, Timarchos, Athener, die met Demosthenes eene graphe
parapresbeias tegen Aeschines (z. a.) indiende. Voordat de zaak echter
in behandeling kwam, klaagde Aeschines hem aan wegens zijn onzedelijk
leven, ten gevolge waarvan Tim. van zijn burgerrecht beroofd werd
en niet meer als aanklager konde optreden. V. a. hing hij zich op,
voordat het proces tegen hem afgeloopen was.

Timavus, korte doch onstuimige bergstroom van Istria, die na een
onderaardschen loop dicht bij de kust weder te voorschijn komt en
zich met kracht in de golf van Tergeste (Triëste) werpt. Oudtijds
hield men deze rivier voor de bron der Adriatische zee.

Timema, 1) het vermogen van een atheensch burger, zooals het ten
behoeve der klassenindeeling van Solon geschat werd; ook de klasse,
waartoe hij ingevolge die schatting behoort.--2) het voor de eisphora
belastbare gedeelte van het vermogen, dat voor de verschillende
klassen verschillend was. Van burgers der eerste klasse was het
geheele vermogen belastbaar, van die der tweede 5/6, van die der
derde 5/9, theten waren vrij van het betalen der eisphora.--3) de
door den aanklager geëischte straf, ook de opgelegde straf zelve,
wanneer deze in geldboete bestaat. Tegen den eisch van den aanklager
kon de aangeklaagde, wanneer hij schuldig bevonden was, voorstellen
dat hem een andere straf zou opgelegd worden (antitimasthai). De
rechters konden geen andere straf opleggen, dan die door eischer of
aangeklaagde voorgesteld was.

Timocles, Timokles, verdienstelijk attisch blijspeldichter uit het
overgangstijdperk, tijdgenoot van Demosthenes.

Timocrates, Timokrates, z. Tithraustes.

Timocreon, Timokreon, van Ialysus, lyrisch dichter en athleet,
vroeger gastvriend van Themistocles, dien hij echter later in zijne
gedichten met bitteren spot vervolgde. Ook met Simonides van Ceos was
hij in vijandschap en beiden uitten hunne gezindheid tegen elkander
in bijtende satiren. Verdacht van heulen met de Perzen, werd hij uit
zijne vaderstad verbannen; v. s. ging hij naar Perzië, waar hij aan
het hof gastvrij ontvangen werd.

Timolaus, Timolaos, hoofd der volkspartij te Corinthe, een der
voornaamste bewerkers van den corinthischen oorlog.

Timoleon, Timoleon, een edel Corinthiër, was uit liefde voor de
vrijheid behulpzaam bij het dooden van zijn broeder Timophanes, die
zich door huurtroepen van de alleenheerschappij had meester gemaakt
(365/364). Daar deze daad door vele zijner medeburgers afgekeurd werd,
en zijn moeder een volkomen afkeer van hem gekregen had, leefde hij
vele jaren in afzondering, totdat de Syracusanen, wier staat door
voortdurende burgeroorlogen met volkomen ondergang bedreigd werd,
te Corinthe om hulp kwamen vragen (345). Met een klein leger niet
zonder gevaar naar Sicilië overgestoken, landde hij bij Tauromenium
en won hij bij Adranum een slag tegen Hicetas; daarna bezette hij
een deel van Syracuse en verjoeg hij achtereenvolgens de Carthagers
uit de haven, Dionysius uit Ortygia en Hicetas uit Achradina. Wel
keerden de Carthagers met een leger van 80000 man terug, maar in den
slag bij de rivier Crimisus leden zij een volkomen nederlaag (339),
zoodat zij gedwongen waren een vrede te sluiten, waarbij de rivier
Halycus als grensscheiding werd aangenomen. Tim. regelde daarna
de inwendige toestanden te Syracuse en vernietigde alle sporen der
tyrannie, duizenden Corinthiërs kwamen op zijne uitnoodiging zich
op Sicilië vestigen en kregen er grondbezit, de wetten werden in
democratischen geest herzien, ook uit vele andere steden werden
de tyrannen verdreven en de vreemde huurtroepen afgedankt, en
allerwege heerschte op het eiland een lang niet gekende rust en
vrede. Rechtvaardig en bescheiden, in weerwil van den overwegenden
invloed, dien hij als bevrijder en weldoener van den staat genoot,
leefde hij, nadat hij zijn ambt had neergelegd (337), nog eenigen tijd
als ambteloos burger, algemeen bemind en geëerd te Syracuse. Daar
werd op zijn graf een gedenkteeken, het Timoleonteum, opgericht en
werden hem jaarlijks lijkoffers gebracht.

Timolus = Tmolus.

Timomachus, Timomachos, 1) atheensch veldheer, die in 367 Epaminondas
moest beletten over den Isthmus te trekken en in 361 de opdracht
kreeg, met een vloot de thracische kusten te verdedigen; beide keeren
kweet hij zich zoo slecht van zijn taak, dat hij ten laatste ter dood
veroordeeld werd.--2) van Byzantium, beroemd schilder in de eerste
eeuw. Twee van zijn beroemdste schilderijen, de Medea en de razende
Ajax, werden door Caesar naar Rome gebracht.

Timon, Timon, 1) Athener, een welgesteld en beschaafd man, die ten
tijde van den peloponnesischen oorlog leefde en zich ten gevolge
van bittere ervaringen uit de maatschappij terugtrok, vanwaar hij
den naam van menschenhater (misanthropos) kreeg.--2) van Phlius,
geb. 320, sceptisch wijsgeer, leerling van Stilpo en Pyrrho, gaf in
verschillende steden onderwijs in de welsprekendheid en stierf te
Athene, 90 jaar oud. Van zijne zeer talrijke werken waren het meest
beroemd zijn spotdichten (silloi) in hexameters, waarin verschillende
wijsgeeren en wijsgeerige stelsels geparodiëerd werden.

Timophanes, Timophanes, z. Timoleon.

Timotheüs, Timotheos, 1) Athener, zoon van Conon. Hij kwam met zijn
vader in 393 naar Athene terug, en onderscheidde zich sedert het
begin van den thebaanschen oorlog als veldheer en staatsman door
dapperheid en bekwaamheid. In 375 veroverde hij Corcyra, waarbij hij
zich door zachtheid en gematigdheid roem verwierf, en behaalde hij
nog verscheiden overwinningen in de Ionische zee, waarna een vrede
tot stand kwam, die echter spoedig weder verbroken werd. Toen in 373
Corcyra door Mnasippus belegerd werd, werd aan T. weder opgedragen
de belegerden te gaan ontzetten; daar hij echter den geschikten tijd
verzuimde, werd het opperbevel hem ontnomen en aan Iphicrates gegeven,
zelfs werd hij deswege gerechtelijk vervolgd, maar vrijgesproken. Nadat
hij eenigen tijd in perzischen dienst tegen Aegypte gestreden
had, keerde hij naar Athene terug, en door een aantal gelukkige
ondernemingen in de Aegaeïsche zee en aan den Hellespont bevestigde
hij de atheensche macht ter zee. Ten slotte in den bondgenootenoorlog
door Chares (z. a.) van verraad beschuldigd, werd hij teruggeroepen
en tot een boete van 100 talenten veroordeeld (354), waarop hij zich
naar Chalcis begaf, waar hij kort daarna stierf. Na zijn dood werd de
boete tot 10 talenten verminderd, en aan zijn zoon Conon toegestaan,
deze som tot verbetering der muren te besteden.--2) van Miletus,
beroemd toonkunstenaar en dithyrambendichter, gestorven in 357,
die het aantal snaren van de citer van 7 tot 11 (v. a. van 8 tot 9)
vermeerderde. Een van zijne dithyramben is eenige jaren geleden in
Egypte gevonden.--3) een van de beeldhouwers, die aan de versiering
van het Mausoleum werkten.--4) Athener uit het geslacht der Eumolpiden,
door Ptolemaeus I naar Alexandrië geroepen om de eleusinische mysteriën
daarheen over te brengen.

Timouchoi, titel der 600 leden van den raad van Massilia.

Tingis, Tingis, thans Tanger, oud-phoenicische stad in Afrika aan
het fretum Gaditanum (straat v. Gibraltar), door Augustus tot een
vrije stad gemaakt, door Claudius tot rom. kolonie en tot hoofdstad
der provincie Mauretania Tingitana verheven.

Tingitana, zie Mauretania.

Tipasa, Tipasa, stad op de grenzen van Africa vetus en Numidia,
in het binnenland ten Z. van Hippo Regius gelegen.

Tipha, Tipha, zie Siphae.

Tiphys, Tiphys, de stuurman der Argonauten.

Tiresias, Teiresias, zoon van Eueres en Chariclo, uit het geslacht
der Sparti, beroemd waarzegger te Thebe. Hij komt vooral voor in
de sage van Oedipus en zijne zonen, maar was toen reeds zeer oud,
zelfs zeide men dat hij reeds ten tijde van Cadmus geleefd had. Hij
had namelijk eens, als scheidsrechter bij een twist tusschen Zeus en
Hera ingeroepen, Hera in het ongelijk gesteld, waarvoor zij hem met
blindheid strafte, maar Zeus gaf hem ter vergoeding een buitengewoon
lang leven en de gave der voorspelling.--V. a. was zijne blindheid
door Athena veroorzaakt, die hij in het bad bespied zou hebben, op
de beden zijner moeder stelde zij hem echter later schadeloos door
hem de gave te verleenen de stem der vogels te verstaan, en hem een
stok te geven, waarmede hij even zeker kon gaan als een ziende. Ook
werd verteld dat hij op zijn zevende jaar de geheimen der goden aan
de menschen geopenbaard had, en daarvoor met het verlies van zijn
gezicht gestraft was.--T. bracht in de geschiedenis van Oedipus de
waarheid aan den dag, gaf door zijne voorspellingen aanleiding tot
de zelfopoffering van Menoeceus (z. a.), en gaf bij den oorlog der
Epigonen aan de Thebanen den raad de stad te verlaten. Hijzelf werd
met zijne dochter Manto door de overwinnaars gevangen genomen en naar
Delphi gezonden, maar op weg stierf hij bij de bron Tilphusa, waar men
nog laat zijn graf toonde; te Thebe had hij een cenotaphium. T. is
de eenige, die ook na den dood zijn verstand behield en de toekomst
voorspellen konde. Te Orchomenus had hij in oude tijden een beroemd
orakel, dat echter eens na een pest plotseling verstomde.

Tiribazus, Tiribazos, satraap van Artaxerxes II in Armenië, later
opperbevelhebber van het perzische leger in Klein-Azië, in welke
hoedanigheid hij de Spartanen begunstigde en veel bijdroeg tot het
tot stand komen van den vrede van Antalcidas. Daarna voerde hij
het bevel over eene vloot, die tegen Euagoras oorlog voerde (386);
door zijn ambtgenoot verdacht gemaakt, werd hij gevangen genomen,
maar met glans vrijgesproken en weder naar Cyprus gezonden, waar
hij evenwel niets konde uitrichten. Toen Artaxerxes, die beloofd
had hem zijne dochter tot vrouw te geven, die belofte niet hield,
nam T. deel aan de samenzwering van Darius (z. Artaxerxes II), en
toen deze ontdekt was, werd hij ter dood gebracht.

Tiridates, Tiridates, parthische en armenische koningsnaam. 1)
Arsaces II Tiridates (248-211) breidde het door zijn broeder Arsaces I
gestichte staatje uit en werd de grondlegger der parthische macht. Zie
Arsaces.--2) Tiridates, een Parth, trad als mededinger op van den
ontaarden koning Arsaces XV Phraates IV, den moordenaar van zijn eigen
vader Arsaces XIV Orodes I. Tiridates werd tot koning uitgeroepen (±
34), doch met scythische hulp door Phraates weder verdreven, waarop
Tir. hulp zocht bij Augustus (26). Er kwam echter een vergelijk
tot stand, waarbij Phr. de kroon behield.--3) Tiridates, broeder van
Arsaces XXIII (of XXIV) Vologeses I, werd door dezen met het veroverde
Armenië begiftigd, doch de Rom. kwamen tusschenbeide, Vologeses werd
verslagen, en Tir. kreeg Armenië wel, maar als rom. vasal uit de hand
van Nero (66 na C.).--Er zijn nog meer armenische vorsten van dezen
naam geweest, waaronder Tir. III of de Groote, die omstreeks 300 het
christendom in zijn rijk invoerde.

Tiro (M. Tullius), vrijgelaten slaaf van Cicero (de vrijlating
had plaats in 53), een uitstekend en bekwaam man, die dan ook een
vertrouwd vriend van zijn vroegeren meester werd, dien hij altijd
als een vader bleef eeren en liefhebben. Hij bezorgde na Cicero's
dood o. a. de uitgaaf van diens brieven. Zelf schreef hij ook over
verschillende onderwerpen. Hij verbeterde de stenografische teekenen
en afkortingen, die de rom. snelschrijvers gewoon waren te bezigen,
en die naar hem notae Tironianae worden geheeten.

Tirocinium fori, de intrede in de wereld van jongelingen omstreeks
hun 17de jaar op het feest der Liberalia (z. a.).

Tiryns (gen. -this), Tiryns, oude stad met cyclopische muren in Argos,
eens de zetel van Proetus en van Perseus. Kort voor den perzischen
oorlog hadden de Argiven bij Tiryns door de Spartanen eene bloedige
en zware nederlaag geleden, waarvan het gevolg was, dat de Gymnesii of
argivische heloten zich van het bestuur te Argos meester maakten. Toen
echter de zonen der gesneuvelden mannen waren geworden, joegen zij de
Gymnesii uit de stad Argos. Deze vermeesterden nu Tiryns, doch werden
ook hier door de Argiven vervolgd en bestormd, bij welke gelegenheid
T. verwoest werd (± 465). Het lag van Argos Z.O.waarts.

Tisaeus mons, Tisaion oros, hooge berg in het thessalische landschap
Magnesia, die den zuidrand der golf van Pagasae vormt.

Tisamenus, Tisamenos, 1) zoon van Orestes en Hermione, koning der
Achaeërs, viel in den strijd tegen de Heracliden.--V. a. had hij na de
overwinning der Doriërs zijn volk naar Aegialea gevoerd en was hij daar
in een strijd tegen de Ioniërs gesneuveld. Zijn gebeente werd later
op bevel van een orakel naar Sparta gebracht.--2) een waarzegger uit
Elis, de eenige vreemdeling die te Sparta het burgerrecht kreeg. Hem
was namelijk voorspeld, dat hij vijf overwinningen zoude behalen,
en daar hij nu bij de wedspelen telkens verslagen werd, begreep
men, dat hier andere overwinningen bedoeld werden. Daarom namen de
Spartanen hem bij den inval van Xerxes als burger op, en inderdaad
was hij in hun leger bij de overwinning van Plataeae en nog bij vier
andere gevechten, waarin zij overwinnaars bleven.

Tisia of Tisianus, de Theiss, zijrivier van de Donau. Bij latere
schrijvers is de naam Parthiscus.

Tisias, Tisias, van Syracuse, leerling van Corax, leeraar der
welsprekendheid en schrijver van een werk daarover, gaf onderwijs
te Syracuse, Thurii en Athene. Gorgias, Lysias en Isocrates worden
zijne leerlingen genoemd.

Tisiphone, Tisiphone, 1) eene van de Erinyes.--2) dochter van Alcmaeon
(z. a.) en Manto.

Tissaphernes, Tissaphernes, satraap van Lydië onder Darius II
en Artaxerxes II. In den peloponnesischen oorlog sloot hij door
bemiddeling van Alcibiades een verbond met de Spartanen, zonder dat
hij echter veel meer voor hen deed dan hulp beloven; zelfs knoopte
hij in 411 onderhandelingen met de Atheners aan, die echter zonder
gevolg bleven. Tegen Cyrus, zijn vijand, bracht hij verscheiden malen
beschuldigingen bij het hof in, waaraan echter door den invloed van
Parysatis weinig of geen gehoor gegeven werd. In den slag bij Cunaxa
was hij een van de veldheeren bij het koninklijke leger, na den dood
van Cyrus bood hij den Grieken zijn geleide aan op den terugtocht,
maar nam vijf van hunne aanvoerders, die hij in zijn tent gelokt had,
verraderlijk gevangen. Voor deze diensten werd de satrapie van Cyrus
bij zijn gebied gevoegd, maar toen hij ook de ionische steden trachtte
te onderwerpen, zonden de Spartanen een leger naar Azië om dit te
beletten (396), z. Agesilaus no. 1. Door list en onderhandelingen hield
T. zich nog eenigen tijd staande, toen echter Agesilaus de overwinning
aan den Pactolus behaald had, werd hij afgezet en onthoofd (395).

Titanes, Titanes, de 6 zonen en 6 dochters van Uranus en Gaea: Oceanus,
Coeus, Crius, Hyperion, Iapetus, Cronus, Thea, Rhea, Themis, Mnemosyne,
Phoebe, Tethys. Onder aanvoering van hun jongsten broeder, Cronus
(z. a.), beroofden zij Uranus van de wereldheerschappij en toen later
Zeus op zijn beurt Cronus van den troon trachtte te stooten, wilden de
Titanen dit beletten, en er ontstond een vreeselijke oorlog, dien zij
van den Othrys, Zeus met de zijnen van den Olympus voerden. De strijd
eindigde met de overwinning van Zeus, doch eerst nadat hij de Centimani
uit den Tartarus verlost en tot zijn hulp opgeroepen had. De Titanen,
die zich niet tegen Zeus verzet hadden, behielden hunne waardigheden,
de andere werden in den Tartarus geworpen, maar na verloop van
tijd, toen de nieuwe wereldorde op vaste grondslagen gebouwd was,
weder verlost, waarop zij zich met Zeus verzoenden.--Men meent in de
Titanen eene personificatie van ruwe natuurkrachten te zien, terwijl
de regeering van Zeus, in tegenstelling met hen, de heerschappij van
recht en wet in de wereld voorstelt.--Ook de afstammelingen der Titanen
dragen soms denzelfden naam, in het bijzonder worden zoo genoemd
Helius, de zoon van Hyperion, en Prometheus, de zoon van Iapetus.

Titania, Titania, dochter of vrouwelijke afstammeling van een Titan,
bijv. Hecate, Leto, Circe e. a.

Titanides, Titanides, de vrouwelijke Titanen, dochters van Uranus en
Gaea (z. Titanes).

Titaresius, Titaresios, later ook Europus genoemd, zijtak van den
thessalischen Peneus, stroomt door Perrhaebia.

Tithonus, Tithonos, zoon van Laomedon. Hij was de echtgenoot van Eos,
die hem zoo innig beminde, dat zij Zeus om onsterfelijkheid voor hem
vroeg. Zeus voldeed aan haar verlangen, doch daar zij vergeten had
ook eeuwige jeugd voor hem te vragen, kromp hij van ouderdom ineen,
totdat Zeus hem uit medelijden in een krekel veranderde.

Tithorea, Tithorea, 1) de N.W. kruin van den tweetoppigen Parnassus
in Phocis. De andere top heette Lycoreus of Hyampea.--2) stad aan
den berg, zie Neon.

Tithraustes, Tithraustes, opvolger van Tissaphernes als satraap in
Klein-Azië (395). Hij sloot met Agesilaus een wapenstilstand en
zond, terwijl deze tegen Pharnabazus oorlog voerde, den Rhodiër
Timocrates met 50 talenten naar Griekenland, die met dit geld de
Thebanen, Corinthiërs en Argiven in staat stelde een oorlog tegen
Sparta te beginnen, waardoor het noodzakelijk werd Agesilaus terug
te roepen. Volgens sommige berichten was Timocrates door Pharnabazus
uitgezonden.

Titia (lex), zie tresviri no. 8 (IIIviri reipublicae constituendae).

Tities of Titienses is de naam van één der drie riddercenturiën,
(de andere heeten Ramnes en Luceres), die volgens de overlevering
door Romulus ingesteld zijn. Later heeft men ten onrechte gemeend,
dat het geheele volk in Ramnes, Tities en Luceres was ingedeeld (dit
zijn dan de 3 stamtribus), en de Tities in verband gebracht met koning
Titus Tatius (zie Tatius).

Titii (sodales), zie Sodales.

Titii. 1) Sex. Titius, volkstribuun in 99, stelde eene akkerwet
voor, die echter niet in behandeling kwam wegens den tegenstand van
den consul M. Antonius. Later werd hij wegens onwettige handelingen
veroordeeld, o. a. omdat hij in zijn huis het beeld van L. Saturninus
had (zie Appuleii no. 1). Hij noemde zichzelf Cassandra, omdat
niemand aan zijne voorspellingen geloof sloeg. Als redenaar was hij
niet onverdienstelijk.--2) C. Titius, ongeveer een tijdgenoot van
no. 1, redenaar en treurspeldichter.--3) P. Titius, volkstribuun in
43, maker van de lex Titia.--4) M. Titius, viel in 40 in handen van
Sex. Pompeius, die hem weder vrijliet. Later diende hij onder Antonius
in Azië tegen de Parthen. Toen Sex. Pompeius nu naar Azië gevlucht was,
werd Titius tegen hem afgezonden, die hem gevangen nam en te Miletus
liet ombrengen (35). Dit laatste maakte Titius algemeen veracht. Later
streed hij onder Octavianus tegen Antonius en in 31 was hij consul,
in 8 legatus van Syria.--5) Titius, een jong, veelbelovend dichter,
een vriend van Horatius, vergezelde in 20 Tiberius naar Azië.--6)
Titius Sabinus, een vriend van Germanicus, een der slachtoffers van
Seianus (28 na C.).--7) Titius Proculus, met zijn vriend C. Silius
(Silii no. 6) onder keizer Claudius ter dood gebracht (48 n. C.).--8)
Titius Iulianus, legaat in Moesia in 69 na C., dapper krijgsman.

Titinii. 1) L. Titinius Pansa Saccus, consulairtribuun in 400 en 396,
patriciër.--2) C. en M. Titinius, broeders, volkstribunen in 193,
later waarschijnlijk samen praetor (178), C. als praetor urbanus,
M. als stadhouder van Hispania.--3) Titinius, rom. dichter van
fabulae togatae, van wien enkele fragmenten overig zijn, die wat
karakterschildering betreft aan Terentius doen denken.--4) Q. Titinius,
een rijk vriend van Cicero. Zijn zoon Pontius Titinianus, was in 49 aan
Caesars zijde.--5) Titinius, centurio onder Cassius in 42 en door hem
gedurende den slag bij Philippi naar Brutus gezonden om berichten in
te winnen. Toen hij terugkeerde, had Cassius, die verslagen was, zich
reeds laten dooden, waarop ook Titinius de hand aan zichzelf sloeg.

Titius, Titos, rivier in Dalmatia (Illyria), die Liburnia scheidt
van het eigenlijke Dalmatia, en bij Scardona in zee valt.

Titurii. Q. Titurius Sabinus, onder Caesar legaat in Gallia, sneuvelde
bij den opstand der Eburones (z. a.).

Titus, rom. keizer 79-81 na C., voluit Titus Flavius Vespasianus, was
de zoon van Vespasianus en Flavia Domitia of Domitilla (zie Domitii
no. 22). Met uitstekende gaven naar geest en lichaam toegerust,
deed hij reeds vroeg het beste van zich hopen. Hij diende eerst in
Germania en vervolgens onder zijn vader in Britannia en later in het
Oosten. Toen Vespasianus in 69 tot keizer werd uitgeroepen, nam Titus,
die in Judaea aan het hoofd van een legioen stond, het opperbevel
over en maakte door de inneming van Jeruzalem aan den joodschen oorlog
een einde, (70). Te Rome gekomen, werd hij door het volk met gejuich
ontvangen en door zijn vader tot mederegent aangenomen (71). Het
scheen echter, dat hij deze verheffing niet kon verdragen; zijne
lichtzinnigheid en uitspattingen aan den eenen, en wreede strengheid
aan den anderen kant, verwekten bij het rom. volk angstige bezorgdheid
voor de toekomst. Nauwelijks echter was hij zijn vader in 79 als
keizer opgevolgd, of hij was alleen streng tegenover zichzelven en de
deelgenooten zijner vroegere uitspattingen. Hij liet geen doodvonnis
vellen en aan samenzweerders tegen zijn persoon schonk hij edelmoedig
vergiffenis. Bekend zijn zijne woorden: diem perdidi, toen hij een
dag had laten voorbijgaan zonder eene weldaad te bewijzen. Door het
dankbare volk werd hem de naam gegeven: deliciae generis humani. En
wel was er onder zijne kortstondige regeering gelegenheid om zijne
goedertierenheid te betoonen, want zware rampen troffen Italië: de
geweldige uitbarsting van den Vesuvius (79), eene zware pestziekte en
een hevige driedaagsche brand te Rome (80). Overal, waar te helpen of
te troosten viel, verscheen hij, hulp en troost brengende. Hij droeg
ook het zijne bij tot verfraaiing van Rome, voltooide het door zijn
vader begonnen Colosseum (zie amphitheatrum), en liet o. a. de thermae
Titi en den nog bestaanden, hoewel van zijn vierspan beroofden boog
van Titus (zie arcus) bouwen. Zijn overlijden wekte groote droefenis.

Tityus, Tityos, zoon van Gaea of van Zeus en Elara, een geweldige
reus, die op Euboea woonde. Daar hij Leto belaagde, werd hij door
Apollo en Artemis met pijlen of door Zeus met den bliksem gedood. In de
onderwereld ligt hij in zijn geheele ontzaggelijke lengte op den grond
uitgestrekt, terwijl twee gieren onophoudelijk aan zijn lever knagen.

Tium, Tius, Tion, -os, milesische kolonie op de kust van Bithynia,
ten O. van Heraclea Pontica.

Tlepolemus, Tlepolemos, 1) zoon van Heracles en Astyoche, doodde
zijn oom Licymnius, hetzij bij ongeluk of met opzet, en vluchtte naar
Rhodus, waar hij Lindus, Ialysus en Camirus stichtte. Later nam hij
deel aan den tocht tegen Troje, waar hij door dapperheid uitmuntte,
maar door Sarpedon gedood werd.--2) adellijk Macedoniër, werd in 325
door Alexander tot stadhouder van Carmanië benoemd en maakte zich in
zijne provincie zoo bemind, dat Antigonus zelfs het niet waagde hem
aan te vallen, hoewel hij een bondgenoot van Eumenes was geweest.

Tlos, Tlos, stad in het binnenland van Lycia.

Tmarus = Tomarus.

Tmolus, Tmolos, ook Timolus, Timolos, 1) gebergte in Lydië, met de
bronnen van den Cayster en den Pactolus. Er groeide veel wijn, in
oude tijden vond men er ook goud. De god van den berg, bij Pluto of
Omphale vader van Tantalus, wordt als scheidsrechter in een muzikalen
wedstrijd tusschen Apollo en Pan genoemd.--2) zie Proteus.

Toga, het overkleed van den rom. burger in vredestijd, dat men
buitenshuis droeg en waarvan het gebruik aan ballingen ontzegd was. De
toga was van geelachtig witte wol geweven, toga pura. De toga praetexta
had een roodpurperen rand en werd door hooge overheden en knapen
gedragen. Toga picta is eene toga, die met borduursel is versierd,
en werd soms bij zegetochten en spelen gedragen, misschien evenwel
eerst onder het keizerrijk. Toga candida, zie candidatus. Toga pulla,
van donkere stof, als rouwgewaad. Toga sordida, ongewasschen toga
(zie fullo), die men als beschuldigde aantrok, om op het medelijden
der rechters te werken. De wijze, waarop de toga gedragen werd, was
aan mode onderhevig. Oorspronkelijk had zij den vorm van een halven
cirkel, doch zij werd met den tijd ruimer, zoodat zij ten slotte een
geheelen cirkel, en wellicht nog meer, besloeg. Deze ruime toga werd
ongeveer aldus omgeworpen. Men wierp ze eerst over den linkerschouder,
trok ze onder den rechterarm door en sloeg ze dan weder over den
linkerschouder, die dus dubbel bedekt was. Nu kwam het er echter
op aan, de plooien sierlijk te verdeelen. Het gedeelte, dat onder
den rechterarm doorging, moest natuurlijk dubbel gevouwen worden,
anders zou het op den grond hebben gesleept. Hierdoor ontstond op
de borst een plooi, sinus genoemd, die als zak dienst kon doen. Om
den linkerarm te gebruiken, die geheel bedekt was, moest men aan die
zijde de toga omhoog trekken en over den arm laten hangen, zoodat de
hand vrij bleef. De plooien werden met haken en knoopen vastgehouden
en versierd met kwastjes, soms met gewichtjes bezwaard om de plooien
omlaag te houden.

Togata, 1) mulier, eene meretrix, daar lichte vrouwen te Rome
niet de stola, het damesgewaad, mochten dragen, maar in de toga
moesten gaan. Of zij deze op dezelfde wijze als de mannen droegen,
is niet bekend.--2) fabula, een blijspel, dat op rom. bodem speelt,
in tegenstelling der palliata, waarvan de handeling in Griekenland
voorvalt.

Tolbiacum, stad in Belgica aan den weg van Colonia Agrippina (Keulen)
naar Augusta Trevirorum (Trier), thans Zulpich.

Tolenus, riviertje in het sabijnsche, dat zich in den Avens, een
zijtak van den Nar, stort.

Tolerus, zie Trerus.

Toletum, versterkte hoofdstad der Carpetani in Hispania aan den Tagus
(Taag), met beroemde staal- en wapenfabrieken, thans Toledo.

Tolistoboii of -bogi, Tolistoboioi, -bogioi, een der drie gallische
stammen in Galatia (z. a.), waar Pessinus hunne hoofdstad was.

Tolmides, Tolmides, atheensch veldheer, deed in 455 met de vloot
een tocht langs de kusten van de Peloponnesus, overwon de Sicyoniërs
en bracht de door de Spartanen overwonnen Messeniërs naar Naupactus
over. In 447 trok hij naar Boeotië, waar door de verdreven aristocraten
woelingen veroorzaakt werden, hij veroverde Chaeronea, maar werd kort
daarop bij Coronea door de ballingen overrompeld en met een groot
deel van zijn leger gedood.

Tolosa, Tolossa, thans Toulouse, stad in Gallia Narbonensis in het
gebied der Tectosages aan den Garumna (Garonne), door den rom. veldheer
Cn. Servilius Caepio in 106 geplunderd. Als rom. kolonie heette de
plaats Palladia.

Tolumnius, 1) een augur, die met Turnus tegen Aeneas streed en
sneuvelde, toen hij door een onverwachten aanval den wapenstilstand had
geschonden.--2) Lars Tolumnius, koning van Veii, die vier rom. gezanten
om het leven liet brengen (wier standbeelden nog in Cicero's tijd op
het forum stonden) en door den consul A. Cornelius Cossus in 428 met
eigen hand in den strijd gedood werd.

Tomarus, Tomaros, gebergte in Epirus nabij Dodona.

Tomi, Tomis (gen. -idis), Tomoi, Tomis, stad in Moesia aan de kust van
den Pontus Euxinus (Zwarte zee), volkplanting van Miletus. Hierheen
werd de dichter Ovidius in 9 n. Chr. door Augustus in ballingschap
gezonden.

Tomyris, Tomyris, koningin der Massageten, die door Cyrus beoorloogd,
werd. Nadat deze door list eene overwinning had behaald, velen van
haar volk gedood en haar zoon gevangen genomen had, wist zij hem in
een hinderlaag te lokken en liet zij hem dooden (529).

Tonans, de dondergod, bijnaam van Jupiter.

Toranii. C. Toranius, quaestor in 73, streed onder Varinius in 71
tegen Spartacus, was ± 65 aedilis plebis met C. Octavius, werd na
diens dood voogd over den lateren Octavianus; later was hij bij de
partij van Pompeius, na wiens dood hij te Corcyra verblijf hield. Hij
kwam in 43 om bij de vogelvrijverklaringen, uit hebzucht verraden
door zijn zoon, ook C. Toranius geheeten, die vervolgens de erfenis
zijns vaders verkwistte en als balling arm stierf.

Torboleti, zie Turdetani.

Toronaeus sinus, Toronaios of Toronaïkos kolpos, de golf tusschen de
schiereilanden Pallene en Sithonia.

Torone, Torone, aanzienlijke stad op het chalcidische schiereiland
Sithonia, aan de golf van Torone, Toronaeus sinus, Toronaïkos kolpos.

Torquatus, bijnaam in de gens Manlia (Manlii no. 11-14).

Toxaris, Toxaris, een Scyth, die met Anacharsis te Athene kwam,
daar algemeene achting genoot, en ook als geneeskundige naam verwierf.

Toxandri, zie Texuandri.

Toxotai, 1) boogschutters, komen in de grieksche legers niet veel voor;
zij behooren tot de lichte troepen, gymnetes. Te Athene was hun aantal
in de vijfde eeuw 1600, die tot de klasse der theten behoorden. Ook
bereden boogschutters (hippotoxotai) worden vermeld.--2) een corps
van 300, later 600, nog later 1200 staatsslaven, demosioi, die te
Athene als politieagenten dienst deden. Zij hadden een kazerne aan
de markt, later bij den Areopagus. Zij worden ook Skythai, of naar
zekeren Speusinus, die het corps georganiseerd zou hebben, Speusinioi,
genoemd. Hunne aanvoerders heetten toxarchoi.

Toygeni, Toygenoi, een keltische stam, gouw der Helvetii,
v. s. identisch met de Teutones.

Trabea (Q.), oud rom. blijspeldichter in de eerste helft der tweede
eeuw.

Trabea, mantel met horizontale purperen strepen, door de rom. koningen,
door de augurs en bij plechtige gelegenheden door de equites gedragen.

Trachinia, Trachinia, zie Trachis.

Trachis, Trachis, Trachin, oude stad in het Z. van Thessalia in het
land der Maliërs, in welker nabijheid de mythe den dood van Heracles
op den brandstapel plaatst. In den peloponnesischen oorlog stichtten
de Spartanen, 12 minuten gaans van de oude stad, een nieuw Trachis,
Heraclea Trachinia genoemd, Herakleia he en Trachinia. In 394 maakten
de Boeotiërs zich er meester van. In 191 werd het door den rom. consul
M'. Acilius Glabrio in den syrischen oorlog verwoest.

Trachonitis, Trachonitis, zandige bergstreek in Syria, ten Z. van
Damascus, later tot Peraea gerekend.

Tragia, Tragia, eilandje ten Z. van Samus, waar de Samiërs in 440
door Pericles ter zee verslagen werden.

Tragoedia, tragodia. Het grieksche treurspel heeft zijn oorsprong
te danken aan den dithyrambus, en is dus een onderdeel van de
Dionysusfeesten, de naam tragodia is afgeleid van den bok (tragos),
die gedurende het feestgezang geofferd werd. Thespis wordt algemeen
als de schepper van het treurspel genoemd: terwijl namelijk vroeger
de dithyrambische koorzangen afgewisseld werden door voordrachten
van den koorleider, verving Th. in zijne werken, die overigens in
inhoud en waarschijnlijk ook in vorm niet veel van den dithyrambus
verschilden, deze verhalende voordrachten door gesprekken tusschen
een tooneelspeler en het koor. Daarmede was de eerste stap van
lyrische tot dramatische poëzie gedaan; daar dezelfde tooneelspeler
door verandering van kleeding en masker in verschillende rollen konde
optreden, was het reeds nu mogelijk sommige zeer eenvoudige handelingen
af te spelen. Op dezen grondslag werd nu door sommige dichters
na Thespis (Phrynichus, Choerilus, Pratinas e. a.) voortgebouwd,
en eindelijk bereikte het treurspel zijn hoogsten bloei onder de
handen van Aeschylus, Sophocles en Euripides. Niet slechts dat hunne
stukken als dichterlijke voortbrengselen, volgens de meening der
ouden en voorzoover wij het kunnen beoordeelen, zoowel die van hunne
voorgangers als van hunne tijdgenooten en navolgers overtroffen, maar
door het laten optreden van meer tooneelspelers (waarbij echter de
regel gold, dat niet meer dan drie tegelijk op het tooneel mochten
zijn) en ook door het vereenigen der stukken tot trilogieën en
tetralogieën, werd het hun mogelijk de handeling meer omvangrijk en
afwisselend te maken, aanvulling door verhalen werd steeds minder
noodig, terwijl voor de opvoering gewichtige hulpmiddelen gevonden
werden in zorgvuldig gekozen decoraties en costumes. Voor het koor is
echter onder deze omstandigheden geen plaats meer als medewerker, zijne
gezangen verminderen in omvang en beteekenis en dienen nog slechts om
den dialoog door zang en dans af te wisselen, zij vormen niet meer
een bestanddeel van de handeling zelve, maar begeleiden haar met de
opmerkingen en raadgevingen van een "ideaal toeschouwer". Den inhoud
hunner stukken ontleenen de treurspeldichters aan de oude mythen, deze
behandelen zij zoo, dat uit een gegeven toestand de gebeurtenissen
zich volgens de wetten der noodzakelijkheid en in overeenstemming
met de karakters der handelende personen ontwikkelen, totdat de
catastrophe bereikt wordt, een keerpunt, dat den overgang van geluk
tot ongeluk of omgekeerd vormt. In de richting, door de drie groote
meesters aangewezen, werkten gedurende de geheele oudheid talrijke
navolgers, doch geen van hen schijnt meer dan een kortstondigen bijval
gevonden te hebben, terwijl de stukken van Aeschylus, Sophocles en
vooral Euripides nog vele eeuwen na hun dood herhaaldelijk werden
opgevoerd.--Het rom. treurspel, waarvan Livius Andronicus de eerste
dichter was, is op weinige uitzonderingen na in vorm en inhoud eene
navolging van het grieksche gebleven, sommige Rom. schreven zelfs
stukken in het Grieksch.

Traiana (via), een nieuwe weg, door Traianus in 109 n. C. aangelegd,
van Beneventum over Aequum Tuticum, Aecae en Canusium naar Brundisium.

Traianopolis, Traïanopolis, 1) latere naam voor Doriscus, in Thracia
aan den mond van den Hebrus gelegen.--2) latere naam voor Selinus,
zeestad in het W. van Cilicia.

Traianus (M. Ulpius), rom. keizer 98-117 na C., was in 53 na C. te
Italica in Hispania geboren. In den parthischen oorlog diende hij onder
zijn vader (zie Ulpii no. 1), in 91 werd hij consul en vervolgens
werd hij door Nerva (einde 96 of begin 97) tot legatus van Germania
Superior benoemd. Kort daarop (herfst v. 97) nam Nerva hem tot zoon
en troonsopvolger aan. Toen Nerva stierf (Jan. 98), was Traianus in
Germania; hij bleef daar tot 99, en kwam toen naar Rome. Ofschoon
in het leger opgegroeid, was Traianus een uitstekend vorst. In 101
trok hij te velde tegen de Daciërs, die hij in 102 tot vrede dwong;
koning Decebalus schond echter zijn woord, zoodat in 105 de strijd
opnieuw ontbrandde, om in 107 met de onderwerping van Dacia en den
zelfmoord van Decebalus te eindigen. Deze oorlog werd vereeuwigd door
het beeldwerk aan de columna Traiani (z. a.) te Rome. In 114 trok
Trai. te velde tegen de Parthen, veroverde Armenia en Mesopotamia
in 115 en 116, nam de stad Ctesiphon in en zakte met een vloot den
Tigris af tot aan den mond. Ziekte noopte hem tot den terugtocht;
hij droeg het opperbevel over aan den landvoogd van Syria, Hadrianus
(z. a.) en overleed in 117 in Cilicia, te Selinus, welke stad ter
gedachtenis hieraan den naam ontving van Traianopolis. Behalve
veldheer, was Trai. ook een voortreffelijk regent. Aan alles wijdde
hij zijn aandacht, de briefwisseling met Plinius minor, stadhouder van
Bithynia, levert er bewijzen van. Alom liet hij wegen, kanalen, havens,
waterleidingen aanleggen. Ook aan de opvoeding van arme knapen liet
hij zich gelegen liggen. Hij ondersteunde kunstenaars en geleerden en
beschreef zelf den dacischen oorlog. Te Rome legde hij het prachtige
forum Traiani aan met de basilica Ulpia. Bij het volk was hij zeer
bemind, zoodat het hem den eernaam optimus gaf. Later werd het wel
als welkomstgroet bij de intrede van een nieuwe keizer gebezigd:
"Wees nog gelukkiger dan Augustus en nog beter dan Traianus!"

Traiectum, later met de bijvoeging ad Rhenum, stad der Batavieren,
thans Utrecht.

Trais, Traeis, kustrivier in het land der Brutii, waaraan in ± 440
Sybaris nova gesticht werd.

Tralles, Tralli, volksstam in Illyria.

Tralles, Tralleis, vroeger Anthea, Antheia, geheeten, bloeiende
koopstad in het N. van Caria, op eene hoogte aan den voet van den
Messogis ten N. van den Maeander gelegen, met een nog hooger gelegen
burcht. Het riviertje Thebais stroomde er door, de Eudon er langs. In
den tempel der Nice of Victoria stond een standbeeld van Iulius
Caesar. Onder de regeering van Augustus en Tiberius werd Tralles bij
herhaling door aardbevingen geteisterd.

Transvectio equitum, plechtige optocht der romeinsche equites
in feestgewaad (de trabea) van den tempel van Mars of Honos naar
den Castortempel en daarna naar het Capitool, op 15 Juli. Hieraan
namen alleen de equites equo publico deel. In den keizertijd had de
transvectio steeds met veel luister plaats.

Trapezites, z. argentarius.

Trapezus, gen. -untis, Trapezous, 1) stad in het Z. van Arcadia aan
den Alpheus.--2) stad aan den Pontus Euxinus (Zwarte zee) in het
O. van Pontus, thans Trebisonde, kolonie van Sinope. Door de Rom.,
waarschijnlijk door Pompeius, tot een vrije stad verklaard, door
Traianus en Hadrianus begunstigd, bereikte het een hoogen bloei.

Trasimen(n)us of Trasumen(n)us lacus, thans meer van Perugia, in het
O. van Etruria, tusschen de steden Cortona, Clusium en Perusia. In
de engte tusschen dit meer en de cortonensische bergen sneuvelde de
consul C. Flaminius in 217 tegen Hannibal.

Traulantii, volksstam in Illyria, ten O. van Dyrrachium en Apollonia.

Trausi, Trausoi, thracisch volk in het O. gedeelte van het
Rhodopegebergte.

Treba, stadje in Latium in het oude gebied der Aequi nabij de grenzen
der Marsi.

Trebatius Testa (C.), jurist en schrijver van rechtsgeleerde werken
ten tijde van Augustus, bij wien hij in hooge achting stond. Als
jongmensch reeds had hij zich mogen verheugen in de welwillendheid
van Cicero en de gunst van Caesar. Later behoorde hij ook onder de
vrienden van Horatius.

Trebellii. 1) L. Trebellius, volkstribuun, verzette zich in 67
vruchteloos tegen de lex Gabinia.--2) L. Trebellius, volkstribuun
in 47, bestreed aanhoudend de voorstellen van zijn ambtgenoot
P. Cornelius Dolabella, en werd later tot aediel verkozen door
de hulp der optimaten, die Caesar wegens zijne bescherming van
Dolabella wilde ergeren. Na Caesars dood ging hij tot Antonius
over.--3) M. Trebellius, streed in 36 na C. tamelijk voorspoedig in
Azië.--4) L. Trebellius Maximus, onder Nero consul, later stadhouder
van Britannia, maakte zich door zijne hebzucht zóó gehaat, dat hij
de vlucht moest nemen.--5) Trebellius Pollio, een van de schrijvers
der historiae Augustae, levensbeschrijver van de beide Valeriani,
de beide Gallieni, de 30 tyrannen, Claudius II. Hij leefde onder
Diocletianus en Constantius Chlorus.

Trebia, Trebias, zuidelijke bijrivier van den Padus (Po), waarmede
hij zich bij Placentia vereenigt. Aan deze rivier behaalde Hannibal
in 218 de overwinning op den rom. consul Tib. Sempronius Longus.

Trebianus, vriend van Cicero en aanhanger van Pompeius, in 45 door
Caesar weder in genade aangenomen.

Trebonia (lex) van den volkstribuun L. Trebonius in 448, tot
afschaffing der coöptatie, die er plaats had, wanneer de verkiezing
van volkstribunen niet in één dag afliep. Bij de coöptatie n.l. kwamen
wel eens misbruiken voor, daar de patriciërs gemakkelijker op de
coöpteerende tribuni dan op de plebs konden inwerken.

Trebonia (lex) van den volkstribuun C. Trebonius in 55, om aan de
beide consuls van dat jaar een stadhouderschap voor den tijd van vijf
jaar op te dragen, en wel aan Pompeius over Hispania en aan Crassus
over Syria. Tevens werd door diezelfde wet Caesars bewind in Gallia
voor vijf jaar verlengd.

Trebonius (C.), in 55 volkstribuun, was de voorsteller der lex Trebonia
(z. a.), in 54 was hij legaat van Caesar in Gallia, waar hij tot
49 bleef. In 48 was hij praetor en in 47 werd hij als propraetor
naar Baetica gezonden, doch door de Pompejanen verdreven. In 45
werd hij consul suffectus, terwijl Asia hem als provincie werd
toegewezen. In 44 was hij heimelijk tot de saamgezworenen tegen
Caesar toegetreden. Naar Azië vertrokken, ondersteunde hij Cassius,
doch werd in 43 door Dolabella te Smyrna in zijn bed vermoord. Hij
was zeer met Cicero bevriend.

Trebula, naam van drie steden, 1) in Campania op de grens van Samnium,
ten O. van Cales.--2) Mutusca (Mutuesca) bijgenaamd, in het sabijnsche
land aan de via Salaria ten Z. van Reate.--3) Suffenas bijgenaamd,
ook bij de Sabijnen, onzeker waar.

Tremellii. 1) Cn. Tremellius Flaccus bracht in 204 het beeld der Magna
Mater uit Pessinus in Galatia naar Italië over.--2) Cn. Trem. Scrofa,
vriend van Cicero, Atticus en Terentius Varro Reatinus, schreef
over landbouw.

Treres, Treres, thracisch volk aan den berg Scomius, later verdwenen.

Trerus, rivier in Latium in het land der Hernici, stroomt bij Fregellae
in den Liris uit; tgw. Tolero of Sacco. Misschien is de naam Tolerus
juister.

Tresviri of Triumviri, commissiën van drie leden, tot de magistratus
minores behoorende (met uitzondering van no. 4 en no. 8). Meerendeels
waren het commissiën van tijdelijken aard, wier werkkring genoegzaam
blijkt uit hun titel.--1) Tr. agris dandis assignandis, wanneer
er ager publicus te verdeelen viel.--2) Tr. capitales of nocturni,
sedert het jaar 289. Zij werden oorspronkelijk door den praetor urbanus
benoemd, maar na 242, ingevolge eene lex Papiria van den volkstribuun
L. Papirius in de comitia tributa gekozen. Zij waren belast met het
toezicht op de kerkers en met het voltrekken der strafoefeningen binnen
de muren daarvan; ook oefenden zij politietoezicht uit en konden aan
slaven en vreemdelingen politiestraffen opleggen, zelfs laten geeselen,
hetgeen dan plaats had bij de columna Maenia (z. a.).--3) Tr. coloniae
deducendae, zie colonia op het einde.--4) Tr. epulones, niet tot de
magistraten behoorende, doch een priestercollege, zie epulones.--5)
Tr. locorum publicorum persequendorum, enkele malen benoemd om te
onderzoeken, wie zich wederrechtelijk stukken van het staatsdomein
hadden toegeëigend.--6) Tr. mensarii, commissarissen der tijdelijke
staatsbank, die door de lex Minucia in 216 na den slag bij Cannae werd
opgericht, om in de oogenblikkelijke geldcrisis te voorzien. Zie ook
onder Quinqueviri.--7) Tr. monetales of IIIviri A. A. A. F. F. (aere
argento auro flando feriundo), de muntmeesters, zie Moneta.--8) Tr. rei
publicae constituendae, het bekende driemanschap van Octavianus,
Antonius en Lepidus, in 43. Door eene lex Titia van den volkstribuun
P. Titius kregen zij den bovengemelden titel voor den tijd van
ongeveer vijf jaar (27 Nov. 43-31 Dec. 38), welke termijn in 38 met
nog vijf jaar verlengd werd. Hunne macht was zoo goed als onbeperkt;
o.a. ontleenden zij aan de lex Titia het recht om de magistraten te
benoemen; het was eene driehoofdige dictatuur. Het driemanschap van
Caesar, Pompeius en Crassus was nooit door eene wet bekrachtigd en
was dus geen eigenlijk triumviraat.

Tretus, Tretos, berg en pas, waardoor de wegen van Argos naar Cleonae
en van Mycenae naar Nemea liepen, aldus genoemd naar de vele holen
en spelonken. Hier zou de nemeïsche leeuw zich hebben opgehouden.

Treveri, -iri, machtig en dapper volk in Belgica, met de hoofdstad
Augusta Trevirorum (Trier) aan de Mosella (Moezel). Zij hadden eene
voortreffelijke ruiterij. Met de Rom. waren zij trouw verbonden,
met de Germanen waren zij meest in oorlog. Het waren Kelten, maar
zij beweerden van de Germanen af te stammen.

Triakas, 1) de dertigste dag na eene begrafenis, waarop de rouw
ophield, werd met een offer en maaltijd gevierd.--2) oude naam voor
een atheensch geslacht, hetzij omdat 30 geslachten eene phratria
vormden, of v. s. omdat een geslacht gemiddeld 30 personen bevatte.--3)
afdeeling der Spartaansche burgerij, waarschijnlijk gevormd uit twee
tafelgezelschappen (z. syssitia).

Triakonta. Toen Athene zich na afloop van den peloponnesischen oorlog
aan Lysander had moeten overgeven, werd in eene volksvergadering door
Theramenes het voorstel gedaan, 30 mannen te kiezen, die de wetten
zouden herzien en in overeenstemming met de tijdsomstandigheden
zouden wijzigen. Het volk, dat in den laatsten tijd de hevigste
voorstanders der democratie, bijv. Cleophon, door allerlei kunstgrepen
had zien uit den weg ruimen, durfde zich, nu Lysander nog met zijn
leger en vloot aanwezig was, niet tegen dit voorstel verklaren,
en verkoos 30 mannen van bekende oligarchische gezindheid. Hoewel
met een bepaalde opdracht gekozen, schijnen de 30 nooit gepoogd te
hebben zich daarvan te kwijten, maar maakten zij van de macht, die
hun gegeven was, zulk een misbruik, dat de acht maanden van hunne
regeering lang als de verschrikkelijkste tijd in de geschiedenis
van Athene genoemd werd. In het eerst hielden zij, naar het heette,
eene zuivering onder de burgerij, en lieten zij erkende sycophanten
en andere dergelijke algemeen gehate personen door den raad, dien
zij evenals de overheidsambten met hunne handlangers bezetten, ter
dood veroordeelen, maar steunende op eene spartaansche bezetting,
op spartaansch geld, en vooral op den invloed van Lysander, gingen
zij weldra op dien weg verder en meenden zij zich alles te kunnen
veroorloven. Slechts aan 3000 burgers (hoi en to katalogo), en aan
deze nog slechts in schijn, werd eenig aandeel aan de staatszaken
gegund, de overige werden ontwapend, onderwijs in welsprekendheid en
wijsbegeerte werd onder streng toezicht gesteld, de kostbare werven
werden voor 3 talenten als afbraak verkocht, enz. Doodvonnissen,
verbanningen, verbeurdverklaring van goederen waren aan de orde van
den dag; in het geheel werden, naar verhaald wordt, 13-1500 personen
ter dood gebracht en meer dan 5000 verbannen. En niet alleen politieke
tegenstanders werden getroffen, maar om zich geld te verschaffen, ten
einde de spartaansche bezetting te kunnen betalen, lieten zij velen
ombrengen alleen om zich hunne bezittingen toe te eigenen; zoo besloten
zij eens, onder voorwendsel dat er onder metoikoi een oproerige geest
heerschte, 30 (v. a. 10) van hen te dooden en hunne goederen verbeurd
te verklaren. Wel verzetten zich sommige meer gematigden onder hen,
vooral Theramenes, tegen deze geweldadigheden, maar de tegenpartij,
onder welke Critias de voornaamste was, behield de overhand; en toen
de oppositie van Theramenes gevaarlijk begon te worden, werd hij op
wederrechtelijke wijze als verrader ter dood veroordeeld. Doch wat hij
voorspeld had gebeurde: de ballingen vereenigden zich en onder leiding
van Thrasybulus bezette een zeventigtal van hen eerst het fort Phyle,
en nadat zij de troepen van de 30, die hen trachtten te verjagen,
teruggeslagen hadden, nam hun aantal met den dag toe, en weldra konden
zij zich van den Piraeus meester maken. Toen zij nu ook in een slag
bij Munychia, waarin o. a. Critias sneuvelde, overwinnaars gebleven
waren, trokken de 30 zich naar Eleusis terug, waarvan zij zich kort
te voren verzekerd hadden door de geheele weerbare bevolking met
list gevangen te nemen en ter dood te laten brengen. Daar wachtten
zij vooreerst den loop der gebeurtenissen af, maar toen kort daarna,
in weerwil van Lysanders tusschenkomst, door toedoen van Pausanias
(no. 2) de democratie hersteld was, en men in de stad vernam dat zij
te Eleusis een leger van huurlingen op de been trachtten te brengen,
trok de geheele bevolking van Athene tegen hen te velde, en nog voor
het tot een gevecht kwam, vielen de meesten van de 30 in handen hunner
vijanden en werden gedood.

Triarii of pilani, zie de artikels centuria, cohors, hastati en legio.

Triarius (C.), legaat van L. Licinius Lucullus in den mithradatischen
oorlog, behaalde eerst overwinningen op den koning, maar werd in 67
bij Zela door hem geheel verslagen.

Triballi, Triballoi, machtige thracische stam in Moesia inferior,
naburen van de Treres. Zie Abdera.

Triboc(c)i, -es, germaansch volk op den linker Rijnoever, omstreeks
Argentoratum (Straatsburg).

Tribon, een korte mantel van grove stof, oorspronkelijk door
de Spartanen gedragen, maar ook in andere staten door hen, die
spartaansche zeden en kleederdracht wilden nabootsen; in latere tijden
was tr. als een uiterlijk kenmerk van armoede en eenvoud de gewone
kleeding van stoicijnen en cynici en van hen, die daarvoor wilden
gehouden worden.

Tribunal, eene verhevenheid van hout of steen, desnoods van aarde
of zoden, waarop de praetor zat, wanneer hij zitting hield om zijne
ambtsbezigheden uit te oefenen. Tot het ius dicere was het niet
bepaald noodig, dat hij op zijne sella curulis op het tribunal had
plaats genomen: hij kon, als hij iemand wilde gerieven, dat evengoed
onderweg of van den beganen grond (de plano) doen. Te Rome stonden
vaste tribunalia op het forum, eerst één, later meer, toen er onder
verschillende praetoren verschillende zaken tegelijk konden worden
behandeld. Deze tribunalia stonden in de open lucht, de iudices zaten
op subsellia op den vlakken grond. Toen men echter de rechtszaken
naar de basilicae overbracht, maakte men eene ruimere verhevendheid
aan het einde der zaal, waarop de rechters zaten; misschien echter
zat de praetor dan toch nog iets hooger.

Tribuni aerarii of Curatores tribuum. Aan het hoofd van elke tribus
stonden tien in Rome wonende bestuurders, die door de censoren voor
een lustrum benoemd werden. Zij hadden elk eene lijst van de tot hunne
tribus behoorende burgers, van welke lijst een tweede exemplaar in
het aerarium berustte. Tot ± 250 inden zij het tributum (z. a.),
en betaalden de soldij uit (vandaar hun naam, van aes afgeleid);
na dien tijd kwam die functie aan de quaestoren. Ook indien zij
het aes equestre en het aes hordearium, dat door de orbi et orbae
(z. a.) werd opgebracht. Door de lex Aurelia iudiciaria van 70 kregen
zij met senatoren en ridders aandeel aan de iudicia.

Tribuni militum. Aan het hoofd van elk legioen stonden zes
krijgstribunen. A en B kommandeerden het legioen twee maanden lang
afwisselend om den anderen dag; daarna ging het bevel voor twee
maanden op C en D over, dan op E en F, waarna A en B weder aan de
beurt kwamen. In den bloeitijd der republiek bestond een consulair
leger uit twee legioenen rom. burgers, behalve de socii. Wanneer
dus de consuls hunne legers wierven, waren er 24 krijgstribunen
noodig. Tien hunner moesten tien dienstjaren tellen en werden
seniores genoemd; de 14 andere moesten vijf dienstjaren hebben en
werden iuniores geheeten. Het eerste en het derde legioen telden elk
2 seniores en 4 iuniores, het tweede en het vierde elk 3 seniores en
3 iuniores. Eerst kozen de veldheeren zelven hunne tribunen, doch
in 366 vindt men voor het eerst 6 van de 24 door het volk gekozen,
en in 311 bepaalde de lex Atilia Marcia (z. a.), dat er seni deni,
dus 16 van de 24 door het volk moesten gekozen worden. Nog vóór den
2den Punischen oorlog werd dit getal op 24 gebracht. In 171, bij het
uitbreken van den oorlog met Perseus, liet het volk de keus geheel aan
de consuls over, en dit kan wel meer gebeurd zijn. De door de consuls
gekozen heetten rufuli, de andere a populo. De tribunen waren belast
met de werving, waartoe de dienstplichtigen tribusgewijze werden
opgeroepen; het lot bepaalde, welke tribus het eerst aan de beurt
kwam. De dienstplichtigen werden vier aan vier opgeroepen. Uit het
eerste viertal hadden de tribunen van het eerste legioen de eerste
keus, uit het tweede die van het tweede legioen, enz. De hervormingen
van Marius gaven een geheel anderen loop aan de zaken, daar van dien
tijd af uit de proletariërs vrijwilligers in massa toestroomden. De
Grieken vertalen tribunus militum door chiliarchos.

Tribuni militum consulari potestate. Toen in 449 de eene lex Canuleia
(z. a.) doorging, werd het andere wetsvoorstel, dat n.l. één der
consuls uit de plebs zou mogen gekozen worden, terzijde geschoven
door bij wijze van proefneming het consulaat te schorsen. Daar het
krijgstribunaat zoowel voor plebejers als voor patriciërs toegankelijk
was, besloot men zulke tribunen te kiezen, die dan met consulaire
macht zouden worden bekleed. Voor het jaar 444 werden er nu 3 gekozen,
allen patriciërs, die evenwel, als zijnde vitio creati, hun ambt
moesten nederleggen. Toen liet de senaat weder consuls kiezen,
evenals de volgende vijf jaren. Dit geheele verhaal is verzonnen;
vast staat alleen, dat in 438 de eerste 3 consulairtribunen in de
Fasti consulares (z. a.) voorkomen. De vele oorlogen en de uitbreiding
van den staat maakten waarschijnlijk nu en dan een vergrooting van
het aantal ambtenaren noodig. Van 437 tot 435 vindt men consuls,
van 434 tot 432 tribunen en zoo gaat het afwisselend voort, totdat
er van 391 tot 367 (het jaar der lex Licinia Sextia de consulatu,
z. a.) geen consuls meer gekozen werden. Van 426 af vindt men 4
consulairtribunen, van 405 af 6, in 381-379 telkens 8, dan weder 6
en een enkele maal 5. Vóór 400 werd geen enkele plebejer gekozen, en
uit enkel plebejers hebben de consulairtribunen nooit bestaan. Met
de aanneming der licinisch-sextische wet verviel de reden van hun
bestaan. De consulairtribunen hadden den werkkring der consuls, doch
voor het houden van den census werd in 445 een afzonderlijk ambt,
de censuur, ingesteld.

Tribuni plebis, demarchoi, volgens de overlevering in 494 na de
secessio plebis als auxilium voor de plebs ingesteld, sacrosancti
en alleen uit de plebs verkiesbaar. Waarschijnlijk zijn voor het
eerst 4 tribunen gekozen in het jaar 471 (v. a. 466) volgens de lex
Publilia, door de 4 stedelijke tribus. In 457, toen waarschijnlijk
de landelijke bevolking vrij gemaakt werd, en er 16 (17) landelijke
tribus bij kwamen, werd het getal op 10 gebracht. Liep de verkiezing
niet in één dag af, dan vulden de gekozenen hun getal door coöptatie
verder aan, totdat de lex Trebonia (z. a.) dit verbood. In den beginne
hadden zij geen toegang tot den senaat, totdat de lex Atinia, van ±
102, hen in den senaat opnam. Op hunne onschendbaarheid steunende,
ontzagen de volkstribunen zich dikwijls niet, geweldige maatregelen
te nemen wanneer de aristocratie van geen toegeven wilde weten. Er
zijn voorbeelden, dat zij volksvergaderingen en verkiezingen beletten,
dat zij de lichting van troepen verhinderden, enz., maar ook dat zij na
afloop van hun ambtsjaar door de plebs zelve tot geldboete veroordeeld
werden. De tribuni plebis vervolgden vergrijpen tegen hun persoon
of tegen de plebs. Daar zij aan de provocatie onderworpen waren,
werden, sedert de leges XII tabularum, bij een halszaak voor hen door
tusschenkomst van een magistratus cum imperio de comitia centuriata
bijeengeroepen. Vóór dien tijd brachten zij, volgens de overlevering,
halszaken voor het concilium plebis. Sedert de lex Hortensia (287)
werden de tribunen competent voor politieke misdrijven, waarvoor
vroeger II viri perduellionis benoemd werden. Auspiciën hadden zij in
den beginne niet, later echter kregen zij het ius de caelo servandi,
maar werden daarmede ook onderworpen aan obnuntiatio (zie servare
de caelo). De hulp van een volkstribuun inroepen, heette tribunum
appellare; hunne woningen moesten daarvoor dag en nacht openstaan
en zij zelven mochten geen etmaal buiten Rome doorbrengen, evenwel
vindt men eene enkele keer volkstribunen in een rom. leger. Terwijl
uit het ius auxilii zich de intercessio of ongeroepen tusschenkomst
ontwikkeld had, ontnam Sulla door zijne lex Cornelia tribunicia
(z. a.) hun de bevoegdheid tot intercessie alsmede het recht om wetten
zonder voorafgaande goedkeuring van den senaat voor te stellen, terwijl
volgens die wet het bekleeden van het volkstribunaat iemand voor goed
van alle verdere ambten uitsloot. Deze laatste bepaling werd reeds in
75 door de lex Aurelia tribunicia opgeheven, terwijl Pompeius, die de
volkstribunen tot bereiking zijner oogmerken noodig had, hun in 70 door
zijne lex Pompeia het ius legum ferendarum teruggaf. De tribuni plebis
aanvaardden hun ambt op den 10den December.--Van de keizers gaf reeds
Augustus het voorbeeld, dat hij zich met de tribunicia potestas liet
bekleeden. Het volkstribunaat overleefde zich zelf en bestond nog na
Constantijn den Gr., natuurlijk zonder macht tegenover den keizer. De
volkstribunen hadden geene insignia; hunne boden heetten viatores.

Tribuni vigilum. Over elke der zeven door Augustus ingestelde cohortes
vigilum (nachtwacht en brandweer) stond een tribunus, over alle zeven
een praefectus.

Tribunus celerum, bevelhebber van het rom. ruiterkorps (zie celeres),
waarvan de instelling op naam van Romulus is geboekt.

Tribus. Evenals phyle bij de Atheners, heeft ook tribus bij de
Rom. eene dubbele beteekenis. Vooreerst wordt het woord gebezigd van de
drie stamtribus, waaruit de rom. staat schijnt ontstaan te zijn: Tities
of Titienses (deze worden altijd voorop genoemd), Ramnes of Ramnenses,
Luceres of Lucerenses. Zie echter Tities. Na de indeeling van het
rom. gebied door Servius Tullius in tribus en regiones krijgt het
woord eene plaatselijke beteekenis. De namen der vier tribus urbanae
(binnen Rome's muren) waren: Suburana, Esquilina, Collina, Palatina. De
namen der regiones, bij analogie tribus rusticae geheeten, die volgens
de overlevering in 505 bestonden, zijn: Aemilia, Camilia, Cornelia,
Fabia, Galeria, Horatia, Lemonia, Menenia, Papiria, Pollia, Pupinia,
Romilia, Sergia, Veturia, Voltinia. Het aantal regiones, 26 onder
Servius Tullius, was dus verminderd, men kan aannemen door afstand
van grondgebied aan Porsena. Uit de overeenkomst van verschillende
namen met nomina gentilicia mag men ook tot samenhang besluiten;
zoo zal b.v. in de tribus Aemilia het grondbezit der gens Aemilia
hebben gelegen. Allengs kwamen er weder nieuwe tribus bij: in 504 als
20ste de tribus Claudia, sabijnsch, ten N. van den Anio,--in 495 als
21ste de tr. Crustumina, de eerste die een plaatselijken naam droeg
naar de oude latijnsche stad Crustumerium,--in 387 in Zuid-Etruria
de vier tr. Stellatina om Falerii, Tromentina, Sabatina om Sabate
en Arnensis aan het riviertje Aro, dat uit het meer Sabate stroomt
en bij Fregenae in zee uitmondt (dit zijn de eerste tribus, waarvan
de stichting historisch vaststaat),--in 358 in het volscische land
Pomptina rondom Antium en Publilia (Poplilia),--in 332 in Noord-Latium
Maecia en Scaptia,--in 318 Falerna (in den ager Falernus in Campania)
en Ufentina aan den Ufens in Latium,--in 299 Aniensis, rondom Tibur en
Praeneste, en Terentina, ook in het aequisch gebied, in 241 Velina
in het sabijnsche land om Reate, en als 35ste Quirina om Cures,
v. s. echter zonder afgebakende grens, als algemeene tribus met het
oog op latere inlijvingen. Bij deze 35 is het gebleven. Toen na den
marsischen oorlog Italia het burgerrecht kreeg, werden de nieuwe
burgers oorspronkelijk bij 8 der bestaande tribus ingedeeld. Zoo
behoorden de steden Hadria, Neapolis en Brundisium tot de tribus
Maecia, die haren naam droeg naar het vlek Maecium bij Lanuvium. Reeds
in 87 (z. Corneliae leges van L. Cornelius Cinna) werden echter de
nieuwe burgers over alle tribus verdeeld. De tribus rusticae stonden
meer in eere dan de urbanae; vrijgelatenen werden dan ook gewoonlijk
alleen in de laatste ingeschreven. Om stemrecht te hebben moest men
in eene tribus ingeschreven zijn (zie aerarii), ook om eene tessera
frumentaria te bekomen (zie annona).

Tributum, 1) de belasting, volgens het belastbaar vermogen (ex censu)
door rom. burgers te betalen, wanneer de staat geld noodig had,
b.v. tot het voeren van een oorlog, en die teruggegeven werd, wanneer
de middelen daartoe aanwezig waren, b.v. uit de oorlogsschatting
van overwonnen vijanden. Deze belasting werd oorspronkelijk slechts
geheven van res mancipi (z. a.), totdat Appius Claudius (Claudii
no. 5) als censor het geheele vermogen tot grondslag voor de belasting
aannam. Het tributum simplex was 1 per mille, duplex 2 p. m.; het
hoogst bekende is triplex. Sedert de verovering van Macedonia in
167 werd het tributum tijdens de republiek niet meer uitgeschreven;
slechts éénmaal komt het vóór, tijdens het consulaat van Hirtius en
Pausa, in 43. Een paar malen wordt er, in tijden van grooten nood,
van een tributum temerarium gesproken, waarbij ieder inbrengt, wat
hij te missen heeft.--2) de directe belasting in de provinciën Asia
(van de lex Sempronia tot Caesar) en Sicilia, een soort grondbelasting,
tributum soli of agri. Ook het stipendium der andere provincies wordt
wel eens tributum genoemd.

Tricaranum, Trikaranon, drietoppige berg met kasteel op de grenzen
van Argolis en Phliasia, een twistappel tusschen beide staten.

Tricasses, volk in Gallia Transalpina aan de Sequana (Seine) en den
Matrona (Marne) met de stad Augustobona (Troyes).

Tricastini, volk in Gallia Narbonensis aan den Isara (Isère). Stad:
Augusta Tricastinorum.

Tricca, Trikka, stadje in het thessalische gewest Hestiaeotis,
met een zeer beroemden tempel van Asclepius, aan den voet van den
Pindus. Thans Trikkala.

Trichonium, Trichonion, vlek in Aetolia ten Z. van het meer Trichonis,
Trichonis limne.

Tricesima, zie Castra.

Tricipitinus, familien. in de gens Lucretia (Lucretii no. 1-3).


                               medius lectus.
                 +-------------+-------------+-------------+
                 | imus locus  |   medius    |   summus    |
                 |(consularis).|   locus.    |   locus.    |
                 |             |             | (Servilius  |
                 | (Maecenas). | (Vibidius). |  Balatro).  |
                 |             |             |             |
   +-------------+-------------+-------------+-------------+-------------+
   |summus.      |       1            2            3       |             |
   |(Nomentanus, |     +-----------------------------+     |   imus.     | s
 i |anders       |  7  |                             |  6  |             | u
 m |de gastheer).|     |                             |     |  (Varius).  | m
 u |             |     |                             |     |             | m
 s +-------------+     |                             |     +-------------+ u
   |  medius.    |     |                             |     |   medius.   | s
 l |             |  8  |                             |  5  |             |
 e |(Nasidienus).|     |            Mensa.           |     |  (Viscus    | l
 c |             |     |                             |     |  Thurinus). | e
 t +-------------+     |                             |     +-------------+ c
 u |    imus.    |     |                             |     |   summus.   | t
 s |             |     |                             |     |             | u
 . |  (Porcius). |  9  |                             |  4  | (Fundanius).| s
   |             |     |                             |     |             | .
   +-------------+     +-----------------------------+     +-------------+

                                  Triclinium.


Triclinium, eene tafel om te eten, met drie aanligsofa's, ook wel het
eetvertrek zelf. Op elke sofa behoorden, althans wanneer men gasten
had, niet meer dan drie personen aan te liggen. De dischgenooten lagen
met den linkerarm op kussens gesteund. De drie sofa's of lecti werden
summus, medius en imus geheeten, terwijl men ook op iederen lectus
een locus summus, medius en imus onderscheidde. Aan de linkerzijde
(het boveneind) van elken lectus was somtijds eene leuning om dáár het
afschuiven der kussens te voorkomen. De eereplaats was het benedeneinde
(locus imus) van den lectus medius, deze plaats werd ook locus
consularis geheeten. Op de beide andere lecti was de locus summus
de eerste plaats. De plaats van den gastheer was de locus summus op
den lectus imus, in de onmiddellijke nabijheid van den voornaamsten
gast. De cijfers op nevenstaande teekening wijzen de volgorde der
plaatsen aan; tevens is de plaatsing der gasten bij den maaltijd
van Nasidienus aangegeven (Hor. Sat. II 8), waarbij Nomentanus
op verzoek van den gastheer diens plaats heeft ingenomen. Of de
lecti nu evenwel juist zoo geplaatst waren, is eene andere vraag,
daar de dischgenooten in de schuinte aanlagen. Te Pompeii heeft men
afbeeldingen en gemetselde onderstellen gevonden, waardoor de volgende
plaatsing aangewezen wordt. Het in gebruik komen van ronde tafels
voerde tot den doorloopenden lectus, in den vorm van een hoefijzer,
sigma geheeten (z. a.).


                    +===================+  +=========-+
                    |                   |  |          |
                    |      Medius.      |  |          |
                    |                   |  |          |
                    +===================+  |          |
                                           |  Summus. |
                    +=======+  +========+  |          |
                    |       |  |        |  |          |
                    |       |  | Mensa. |  |          |
                    |       |  |        |  |          |
                    | Imus. |  +========+  +=========-+
                    |       |
                    |       |
                    |       |
                    +=======+

                              Triclinium.


Tricorii, volksstam in Gallia Narbonensis aan den voet der Alpen.

Tricostus, familienaam in de gens Verginia (Verginii no. 1-4).

Tridentum, tgw. Trente, aan den Athesis (Adige, Etsch), oorspronkelijk
een raetische stad, kwam later aan de keltische Cenomani. De bevolking
is raetisch gebleven. In 24 werd het door de Romeinen bezet. De
bewoners der omstreken heeten Tridentini.

Triens, als munt en als gewicht = 4 unciae = 1/3 as.

Trierarchia, trierarchia, de kostbaarste van alle liturgieën, was
de verplichting om een door den staat aangewezen oorlogsschip van
tuig te voorzien, een jaar lang te onderhouden en de bemanning te
werven. De triërarch voerde gewoonlijk het bevel over het door hem
uitgeruste schip en moest ook zorgen voor de uitbetaling der soldij
en de verdeeling der levensmiddelen, die door den staat verstrekt
werden. De kosten beliepen soms een talent. Zie verder symmoriai.

Trieteris, trieteris, de helft eener pentaëteris, het vierde deel
eener ennaëteris.

Trifanum, vlek in de buurt van Sinuessa, waar in 340 de tegen Rome
verbonden Latijnen door den consul T. Manlius Torquatus Imperiosus
(Manlii no. 10) verslagen werden.

Trifolinus ager, vruchtbare landstreek in Campania, rijk aan wijn.

Triginta tyranni.--1) De 30 tyrannen te Athene, zie triakonta.--2)
Naar het voorbeeld van Trebellius Pollio worden de verschillende
pretendenten naar de rom. keizerskroon, die onder en na het bewind
van den zwakken Gallienus allerwege opdoken, ook met den naam van
30 tyrannen bestempeld. Trebellius Pollio heeft er 32 opgenoemd,
waaronder twee vrouwen, Zenobia en Victoria. Verschillende echter
kunnen niet eens keizers genoemd worden.

Trilogia, trilogia, z. tetralogia.

Trimerus, Trimetus, het grootste der Diomedeae insulae, z. a.

Trinacria, Trinacris, Trinakria, Trinakris = Sicilia.

Trinobantes, volksstam in Britannia, ten N. van den Theemsmond,
die zich vrijwillig aan Caesar onderwierp. Hoofdstad: Camalodunum
(Colchester).

Trinundinum of Trinum nundinum, een termijn van drie nundina
of weken van 8 dagen, dus 24 dagen (v. a. een tijd, waarin drie
nundinae (marktdagen) vallen, dus van 17-23 dagen), die voor het
samenroepen der comitia moest in acht genomen worden. Werd de
vergadering bijeengeroepen om te stemmen over een wetsvoorstel,
dan werd dit wetsvoorstel tegelijkertijd bekend gemaakt (promulgatio
rogationis). Zie Caecilia Didia (lex).

Triobolon, z. dikastikon.

Triocala, Triokala, sterke bergvesting in W. Sicilia aan de rivier
de Triocala, die ten W. van Heraclea Minoa in zee valt.

Triones (Septem), ook Septentrio, eig. de zeven ploegossen, z. Arctus.

Triopas, Triopas, Triops, koning van Thessalië, die naar Carië
verhuisde en daar Cnidus stichtte. Hij liet een heilig woud van
Demeter omhakken om op de plaats een paleis te bouwen. Tot straf werd
hij door een slang gedood en met de slang als Ophiuchus (z. a.) onder
de sterren geplaatst. Hij was de vader van Erysichthon no. 2.

Triopium, Triopion, kaap in Caria op de Chersonesus Cnidia; hier
werden wedstrijden gehouden ter eere van Apollo Triopius. Zie Cnidus.

Triphylia, Triphylia, Z. gedeelte van Elis (z. a.).

Tripolis, Tripolis, 1) stadje in Asia aan den Maeander, op de grenzen
van Phrygia, Lydia en Caria.--2) stad aan de kust van Pontus aan een
gelijknamig riviertje, tusschen Polemonium en Trapezus.--3) stad op
de phoenicische kust, gesticht door de drie steden Sidon, Tyrus en
Aradus, en eigenlijk bestaande uit drie steden, wel zeer dicht bij,
doch niet onmiddellijk aan elkander en elk met haar eigen muren.--4)
thessalisch distrikt met de steden Azorus, Pythium en Doliche, in
het N. van Perrhaebia.--5) arcadisch distrikt met de steden Callia,
Dipoena en Nonacris, in het midden van Arcadia.--6) laconisch distrikt
aan de arcadische grenzen.--7) kust van Libya (Afrika) tusschen de
beide Syrten, met de steden Leptis, Oea en Sabathra.

Triptolemus, Triptolemos, zoon van Celeüs en Metanira, uitvinder van
den ploeg. Uit dankbaarheid voor de goede ontvangst, die zij bij Celeüs
genoten had, gaf Demeter, nadat hare plannen met Demophon (z. a. no. 1)
mislukt waren, aan Tr. een met draken bespannen wagen en een aantal
graankorrels, met opdracht de kennis van den landbouw over de geheele
aarde te verbreiden. In de vele gevaren, die deze tocht opleverde
(z. Carnabon, Lyncus), genoot hij de bescherming der godin, en toen
hij na zijne terugkomst door zijn vader met den dood bedreigd werd,
dwong zij dezen van de regeering afstand te doen. Tr. volgde hem op
en stelde de Thesmophoria in. Hij had op verscheiden plaatsen altaren
en te Eleusis een tempel.--Soms wordt van hem hetzelfde verhaald als
van Demophon, of wordt hij een zoon van zekeren Eleusis genoemd.

Tripudium, 1) een godsdienstige wapendans, zooals o. a. de Salii
uitvoerden, hetzij met herhaald driemaal stampen of door telkens drie
passen voorwaarts en dan weder één of twee achteruit te doen.--2)
zie auguria no. 3.

Triquetra (= driehoekig sc. insula) = Sicilia.

Tritaea, Tritaia, eene der 12 achaeïsche bondssteden, aan de arcadische
grenzen aan den voet van den Erymanthus.

Tritea, Triteia, Triteai, stad in Phocis aan de locrische grenzen,
ten N. van den Cephisus.

Trito, Trito, Tritogeneia, bijnaam van Athena, naar hare geboorteplaats
bij het meer Tritonis in Libye of bij de rivier Triton in Boeotië.

Triton, Triton, zoon van Poseidon en Amphitrite of Salacia, die
met zijn vader en moeder in een gouden paleis op den bodem der zee
woont. In latere verhalen wordt meestal gesproken van een groot aantal
Tritons, wezens van monsterachtig voorkomen, met een lichaam dat
in een grooten staart uitloopt, groen haar, breeden mond met groote
tanden, schubben en kieuwen, enz. Gewoonlijk hebben zij een groote
schelp in de handen, die zij als trompet gebruiken (T. canorus);
en door welker geluid zij op bevel van Poseidon de onstuimige golven
tot bedaren brengen.

Tritonia = Trito.

Tritonis, een van de zoutzeeën in Libye, in de nabijheid van de
kleine Syrte.

Tritopatores, drie zeer oude daemonen, die in Attica vereerd
werden. Zij worden zonen van Zeus en Persephone genoemd, hunne
namen worden zeer verschillend opgegeven. Soms heeten zij de eerste
schepselen, soms goden van den wind of goden van het huwelijk en
den kinderzegen.

Trittys, het derde gedeelte eener attische phyle, vóór Clisthenes,
naar het schijnt, hetzelfde als phratria. Clisthenes verdeelde het
grondgebied van Athene in 30 trittyes, 10 in en om de stad, 10 in
Paralia en 10 op het land. Iedere phyle bevatte drie trittyes, eene
van ieder tiental. Vier naukrariai vormden een trittys.

Triumphus, thriambos. De hoogste eer voor een overwinnend veldheer was,
een zegetocht binnen Rome te mogen houden. Daar hij, op straffe van
zijne aanspraken als imperator (z. a.) te verliezen, niet binnen de
stad mocht komen, verleende de senaat hem gehoor buiten het pomerium,
meest in den tempel van Bellona. Werd het verzoek toegestaan, zoo
had de zegetocht ongeveer op deze wijze plaats. Voorop ging eene
afdeeling cornicines, daarop volgden priesters en offerknechten met
offerdieren met vergulde horens en omkranst, hierachter volgden wagens,
lastdieren en dragers met behaalden buit, goud, zilver, kostbaarheden,
standbeelden, met borden, waarop de namen der veroverde plaatsen,
de gewonnen veldslagen, het getal der gedoode vijanden vermeld
waren. Hierna kwamen de gevangenen geboeid, gevangen vorsten met
hunne familie in hun volle praal met de kroon op het hoofd en met
gouden ketenen gekluisterd, dan de lictoren met omlauwerde fasces, en
achter hen de veldheer op zijn zegewagen. Een beeld der overwinning,
dat achter op zijn zegewagen stond, hield een gouden krans boven
's veldheer's hoofd. Naast den wagen gingen zijne bloedverwanten en
achter den wagen de staf- en hoofdofficieren, terwijl de troepen den
trein sloten. Tot de bijzonderheden behoort nog, dat op den zegewagen
ook een slaaf stond, die den triumphator gedurig toesprak: Bedenk dat
gij een mensch zijt. De stoet trok de stad door en langs de sacra via
den weg op naar het Capitool. Op het forum splitste zich de stoet, de
gevangenen werden weggevoerd, het leger ging uiteen, de veldheer bracht
in den capitolijnschen tempel een plechtig offer aan Jupiter. Op het
feestmaal, dat den dag besloot, waren ook de consuls genoodigd, doch
dezen verschenen nooit, omdat de etikette dan zou gevorderd hebben,
dat zij, daar hun imperium het hoogste was, als hoofdpersonen de
eereplaats innamen.--Eene ovatio is eene kleine zegepraal, z. a.

Triumviri, zie tresviri.

Trivia, bijnaam van Hecate of Diana, als godin der driesprongen.

Trivicum, een vlek in Z.-Samnium in het land der Hirpini, aan de via
Appia nova.

Troas, Troas, het land van Troje, het N.W. deel van Mysia, aan den
Hellespont. Het land was golvend, doorsneden door de uitloopers van
het Idagebergte en door de riviertjes Satnioïs, Rhodius, Simoïs,
Scamander, Thymbrius. Vóór de kust lag het eiland Tenedos.

Trocmi, een der drie gallische stammen in Galatia en wel in het O.,
hoofdstad Tavia.

Troesmis, Troismis, vesting aan den Donau in Moesia Inferior,
tgw. Iglitza.

Troezen, Troizen, stad in het Z.O. van Argolis, met eene havenstad
Pogon tegenover het eiland Calauria. Oorspronkelijk was de stad
waarschijnlijk ionisch, later dorisch. Theseus was hier geboren
en opgevoed.

Trogilium, Trogilion, uiterste punt van het voorgebergte Mycale
tegenover Samus. Ook een eilandje, dat daarvoor ligt.

Trogilus, Trogilos, baai en haven ten N. van Syracuse.

Troglodytae, Trogodytae, Troglodytai, "holbewoners", zooals men in
verschillende streken der aarde aantrof, in den Caucasus, in Lybia
en elders. In het bijzonder komen onder dezen naam bewoners der
aethiopisch-aegyptische kust aan de Arabische golf voor.

Trogus (Pompeius), uit een gallisch geslacht, dat door Cn. Pompeius
Magnus het rom. burgerrecht had verkregen, leefde ten tijde van
Augustus en schreef een uitgebreid geschiedkundig werk, waarvan
later Justinus (z. a.) onder den titel Historiae Philippicae een
uittreksel vervaardigde. Ook moet Trogus over natuur- en dierkunde
hebben geschreven.

Troia, Troie, -a, of Ilium, hoofdstad van Troas, door de Grieken
tien jaar lang belegerd en eindelijk door list genomen en verwoest
(1184). De stad lag in de vlakte tusschen de stroompjes Simoïs
en Scamander. Op den burcht Pergamum (ook -mus en -ma) vond men
tempels van Pallas Athena en Apollo en andere heiligdommen. Slechts
ééne poort is bij name bekend, de Scaeïsche, pylai Skaiai =
linkerpoort. Later is door Aeoliërs een nieuw Troje, novum Ilium,
neon Ilion, gebouwd. Schliemann en Dörpfeld hebben bij Hissarlik
sporen van het oude Troje teruggevonden: van de vele nederzettingen,
die opgegraven zijn, is de zesde van onderen, het homerische Troia,
de belangrijkste. De muren, die nog gedeeltelijk over zijn, stemmen
overeen met die van Tiryns en Mycenae; men vindt er 3 torens, 3 poorten
en een uitvalpoortje.--2) stad in het kustland van Epirus tegenover
Corcyra, door Helenus gesticht.--3) stad in het land der Veneti,
ten N. der Adriatische zee, gesticht door Antenor.

Troiae (ludus of ludicrum), z. Ludus Troiae.

Troilus, Troilos, zoon van Priamus of Apollo en Hecabe, uitmuntende
door dapperheid, werd door Achilles gedood.

Trojaansche oorlog, de oorlog, door de Grieken tegen Troje gevoerd
om de schaking van Helena door Paris (z. a.) te wreken. Hetzij uit
zucht naar roem, hetzij gebonden door een eed (z. Helena), namen de
meeste grieksche vorsten aan den krijgstocht deel en brachten zij
een leger op de been van 100.000 man, dat in 1186 schepen naar Azië
overgebracht werd. Als opperbevelhebber werd Agamemnon verkozen,
nevens hem onderscheidden zich Menelaus, de beide Aiaxen, Diomedes,
Nestor, Odysseus, maar vooral Achilles, aan de zijde der Trojanen en
hun bondgenooten boven allen Hector, verder Aeneas, Sarpedon e. a. Daar
telkens groote afdeelingen van het leger op plundertochten uitgezonden
moesten worden, om in de behoefte aan levensmiddelen te voorzien,
vorderde men met het beleg slechts weinig. In het 10de jaar scheen
de overgave der stad nog even ver verwijderd als bij de aankomst der
Grieken, zelfs scheen zich de krijgskans ten gunste van de Trojanen
te wenden, toen Achilles, door Agamemnon beleedigd (z. Briseis)
zich een tijd lang aan den strijd onttrok. Maar toen hij, om den
dood van Patroclus te wreken, zich weder onder de strijders mengde,
viel Hector reeds denzelfden dag onder zijne handen, en hoewel
hijzelf ook kort daarna sneuvelde, was nu het lot der belegerde
stad beslist. Eerst werden ingevolge orakelspreuken Neoptolemus en
Philoctetes naar het oorlogstooneel gehaald en het Palladium geroofd,
en toen ook nu nog geweld niets vermocht, nam men list te baat. Het
grieksche leger trok in schijn af, maar liet een groot houten paard,
door Epeus vervaardigd, achter, waarin zich Odysseus met een aantal
strijders verborgen hielden. Door zekeren Sinon (z. a.) lieten de
Trojanen zich, hoewel tegen den raad van velen hunner, overreden
het houten paard binnen de muren te halen, des nachts kwamen de
Grieken uit het paard te voorschijn en openden de poorten voor het
inmiddels teruggekeerde leger, waarop de stad verwoest en de meeste
inwoners gedood werden.--De trojaansche oorlog en de lotgevallen
der grieksche helden op hun terugtocht naar het vaderland hebben
aan Homerus en de cyclici rijke stof voor hunne gedichten geleverd,
en zijn daardoor de meest algemeen bekende gebeurtenissen uit het
grieksche heldentijdperk geworden.

Tropaeum, tropaion, een zegeteeken, door een leger op het slagveld
opgericht, wanneer het de vijanden op de vlucht geslagen had. Door
na den slag de oprichting van een tropaeum toe te laten en verlof te
vragen om de gesneuvelden van het slagveld te halen en te begraven,
erkende men als het ware de nederlaag geleden te hebben. Het
tropaeum bestond uit een hoop buitgemaakte wapenen soms aan een
boomstam opgehangen, waaraan men vooraf min of meer een menschelijke
gedaante gegeven had. In latere tijden waren tropaea in het algemeen
gedenkteekenen, ter eere eener overwinning of van een overwinnaar
opgericht.

Trophonius, Trophonios, broeder van Agamedes (z. a.). Oorspronkelijk
is hij geen heros, maar een orakelgod (v. d. ook Zeus Trophonios
geheeten), die evenals Amphiaraus (z. a.) in een onderaardsch hol
huist. Hij had een orakel in een hol nabij Lebadea, dat vooral in
latere tijden in hoog aanzien stond. Na verscheiden dagen van vasten,
reinigingen, enz., werd men des nachts met een honigkoek in de handen
in dit hol nedergelaten, en kreeg men daar in den slaap de gevraagde
openbaringen.

Tros, Tros, 1) zoon van Erichthonius no. 2 en Astyoche, naar wien
de stad Troje genoemd is. Hij was de vader van Ilus, Assaracus en
Ganymedes.--2) Trojaan, door Achilles gedood.

Trosmis, Trosmis, = Troesmis.

Trossuli, v. s. een woord van etruscischen oorsprong = equites. Het
verdrong voor de ridders in actieven dienst het woord celeres en
was ten tijde der Gracchen nog in gebruik. In later tijd beteekent
trossulus een fat, een pronker.--Een plaatsje Trossulum komt in
Etruria voor, ten Z. van Volsinii.

Trotilum, Trotilon, stadje op Sicilia, ten N. van Syracuse, aan
de kust.

Truentum, stad in Picenum aan den mond van den Truentus, de rivier
die langs Asculum stroomt. De stad heet ook castrum of castellum
Truentinum.

Trutulensis portus, haven op de kust van Britannia, van waar Agricola
uitvoer om het eiland rond te varen, ten N. van de Firth of Forth.

Tryphon, Tryphon, 1) veldheer van Alex. Balas, verdedigde de
aanspraken op de regeering van diens zoon Antiochus VI tegen
Demetrius Nicator. Later liet hij Antiochus vermoorden en besteeg
hij zelf den troon (142), wat de Rom., door zijne schitterende
geschenken bewogen, oogluikend toelieten. Toen echter Antiochus
Sidetes door de Rom. begunstigd werd, moest Tr. vluchten, hij ging
naar Armenië, waar hij weldra den dood vond (137). Zijn eigenlijke
naam was Diodotus, Tr. werd hij genoemd om zijn weelderig leven.--2)
bijnaam van Ptolemaeus IV.--3) aanvoerder in den slavenopstand op
Sicilia van 104; zijn eigenlijke naam was Salvius. Na zijn dood werd
zijn onderaanvoerder Athenio (z. a.) zijn opvolger.--4) grammaticus in
Alexandria, ten tijde van Augustus, schrijver van verscheiden werken
over grieksche dialecten.--5) uitgever van de gedichten van Martialis.

Trysa, Trysa, stad in het Z. van Lycië, in het binnenland, in de
nabijheid van Myra, met het uit de 4de eeuw stammende Heroon, Heroon,
van Gjölbaschi, waarvan het beeldhouwwerk naar Weenen is overgebracht.

Tuba, een metalen blaasinstrument, recht van vorm op de wijze eener
bazuin of lange spreektrompet. Zij gaf een dieperen klank dan de
gebogen hoorn.

Tubantes, een germaansch volk, bevriend met de Cheruscers, dat
zijn naam heeft nagelaten in Twente (= Tubantia) in Overijsel. Ten
tijde van Germanicus waren zij naar de streek tusschen Lippe en Ruhr
verhuisd en trokken nog verder Z.O.waarts. Zij losten zich op in den
bond der Franken.

Tubero, familienaam in de gens Aelia.

Tubertus, familienaam in de gens Postumia.

Tubilustrium, de vijfde of laatste dag der Quinquatrus (z. a.), waarop
de tubae der tubicines sacrorum gewijd werden, omdat de tuba aan
Minerva geheiligd was. Een ander tubilustrium wordt op 23 Mei vermeld.

Tucca, familienaam in de gens Plotia.

Tuder, oude stad in Umbria, rom. kolonie op een heuvel aan den Tiber.

Tuditanus, familienaam in de gens Sempronia (Sempronii no. 18-21).

Tuisco, god en stamvader der Germanen, uit de aarde geboren.

Tulingi, volksstam in Gallia, naburen der Helvetii.

Tullia, de gemalin van Tarquinius Superbus, de ontaarde dochter van
Servius Tullius, die over haars vaders lijk zou gereden zijn. Zie
over andere van dezen naam het art. Tullii.

Tulliae (leges) van M. Tullius Cicero, consul in 63. 1) de ambitu,
tot verscherping der bestaande strafbepalingen. O. a. verbood deze
wet, binnen den termijn van twee jaar voor het dingen naar eenig
ambt zwaardvechtersspelen aan het volk te geven, tenzij om aan
testamentaire bepalingen te voldoen. De straf na veroordeeling was
tienjarige ballingschap.--2) de liberis legationibus, waarbij de duur
er van tot een jaar werd beperkt, zie legatio libera.

Tullianum, ondergrondsch kerkergewelf, dat slechts licht en toegang
had door eene opening in de zoldering. Zie carcer.

Tullii, een oud geslacht, althans 1) M. Tullius werd onder
Tarquinius Superbus met verdrinking gestraft wegens het mededeelen van
geheimen.--2) M'. Tullius Longus, consul in 500.--3) M. Tullius Cicero,
die dezen bijnaam kreeg wegens het verbouwen en verkoopen van erwten,
een man van strenge, ouderwetsche zeden, was de grootvader van den
redenaar. Hij stierf in 106, kort na diens geboorte.--4) M. Tullius
Cicero, zoon van no. 3, woonde deels te Rome, deels te Arpinum. Hij
was een wetenschappelijk man, die zich aan de opvoeding zijner zoons
veel liet gelegen liggen.--5) M. Tullius Cicero, zoon van no. 4,
werd den 3den Jan. 106 op een landgoedje bij Arpinum geboren. Hij
genoot van den dichter Archias (zie Licinii no. 37) onderwijs in de
letteren, en later van den rechtsgeleerde Q. Mucius Scaevola (zie
Mucii no. 6) in de studie van het recht. Ook de redenaar L. Licinius
Crassus (zie Licinii no. 12) had nog een aandeel in de vorming van
den jongeling en hield een oog op diens opvoeding, doch overleed,
toen Cicero eerst 15 jaar was. In de philosophie volgde Cicero de
lessen van den epicurist Phaedrus, vervolgens van den academischen
wijsgeer Philo van Larisa, die in 88 naar Rome was gekomen, en van
den stoicijn Diodotus, in de welsprekendheid die van den griekschen
rhetor Molo (zie Apollonius no. 3). Na ernstige, onverpoosde oefening
trad hij in 81 in een civiel proces voor P. Quinctius op en in 80 in
eene causa publica voor Sex. Roscius van Ameria (zie Roscii) tegen
Sulla's vrijgelatene en gunsteling Chrysogonus. Wegens redenen van
gezondheid ondernam hij nu eene reis naar Griekenland, en vertoefde een
paar jaren (79-77) te Athene, in Klein-Azië en op Rhodus, en hoorde
de lessen van den academicus Antiochus van Ascalon (zie Antiochus
no. 21), den epicurist Zeno (z. Zeno no. 5), den rhetor Demetrius
Syrus (zie Demetrius no. 10), den stoicijn Posidonius (z. a.) en
zijn vroegeren leermeester Molo. Geoefend en hersteld kwam hij te
Rome terug en werd in 75 quaestor te Lilybaeum op Sicilia, in welke
betrekking hij het bewijs gaf van onkreukbare eerlijkheid en zich ook
jegens Rome verdienstelijk maakte door bij de heerschende schaarschte
voor ruimen toevoer van koren uit Sicilia te zorgen. In 70 nam hij het
proces op zich tegen C. Verres (z. a.), ofschoon deze den steun genoot
der machtige Metelli (zie Caecilii no. 19, 20 en 21) en verdedigd
werd door den beroemden pleiter en consul designatus Q. Hortensius
Hortalus (zie Hortensii no. 3). In 69 was Cicero curulisch aediel,
in 66 praetor (repetundarum), in 63 consul. In dien tusschentijd
hield hij zijne studiën bij en trad hij bij herhaling als redenaar
en pleiter op. Als praetor hield hij de oratio de imperio Cn. Pompei
(pro lege Manilia). Als consul gelukte het hem, de samenzwering van
Catilina (z. Sergii) te onderdrukken, wiens medeplichtigen hij, als op
heeterdaad betrapt (zie o. a. Cornelii no. 48), zonder vorm van proces
ter dood liet brengen. De senaat kende hem den eerenaam pater patriae
toe, doch in 58 werd hij door den woelzieken volkstribuun P. Clodius
Pulcher (zie Claudii no. 17) met eene uitsluitend tegen hem gerichte
wet getroffen (zie Clodiae leges no. 5) en moest hij in ballingschap
gaan, terwijl zijn huis door het volk werd omvergehaald. De lex
Cornelia van den consul P. Corn. Lentulus Spinther riep hem in 57
terug; zijn huis werd op kosten van den staat herbouwd. Vooreerst
trok Cicero zich nu van de staatszaken terug; in 52 verdedigde hij
T. Annius Milo, beschuldigd wegens den moord van Clodius, doch zonder
gunstig gevolg; in 51 werd hij zeer tegen zijn zin als proconsul
naar Cilicia gezonden. Bij zijne terugkomst brak juist de strijd uit
tusschen Caesar en Pompeius; na lange aarzeling koos Cicero de partij
van den laatste. Na den slag bij Pharsalus en Pompeius' dood ontving
hij zijdelings van Caesar eene uitnoodiging om terug te keeren en
werd met welwillendheid en voorkomendheid ontvangen. Huiselijk leed
en droefheid over den ondergang der republiek bogen Cicero ter neder
en hij trok zich op zijne landgoederen terug, waar hij in de studie
der wijsbegeerte troost zocht. Na Caesars dood evenwel (44) meende
hij, dat er een nieuwe dag van vrijheid zou aanbreken en kantte hij
zich met hevigheid (in zijne zoogenaamde orationes Philippicae)
tegen de willekeurige handelingen van Antonius (no. 4). Toen nu,
wat Cicero niet schijnt verwacht te hebben, Octavianus en Antonius
de handen ineensloegen en zich met Lepidus tot IIIviri rei publicae
constituendae lieten benoemen (43), was ook Cicero's lot beslist, hij
werd vogelvrij verklaard; dit bericht ontving hij op zijn landgoed bij
Tusculum, hij maakte zich wel op tot de vlucht, doch werd onderweg
nabij zijn Formianum door ruiters onder den krijgstribuun Popilius
Laenas, dien Cicero vroeger in een proces met goed succes verdedigd
had, achterhaald en, toen hij zijn hoofd buiten den draagstoel stak,
door den centurio Herennius doorstoken (Dec. 43). Hoofd en hand
werden hem afgehouwen en op last van Antonius aan de rostra te Rome
genageld. Cicero is tweemaal gehuwd geweest, doch van beide vrouwen
gescheiden, van Terentia (zie Terentii no. 8) om geldelijke redenen,
van Publilia (zie Publilii no. 4) wegens verschil van leeftijd en
aard. Uit zijn eerste huwelijk had hij een zoon en eene dochter,
die vóór hem stierf en wier dood hij zich sterk aantrok. Cicero is
voorzeker de grootste redenaar der Rom. geweest, als staatsman was
hij niet zelfstandig genoeg; in voorspoed kinderachtig ijdel, was
hij in tegenspoed zwak en terneergeslagen. Hij was de eerste zijner
familie, die een curulisch ambt bekleedde, een homo novus. Ofschoon
uit eene ridderlijke familie, was hij bij zijn optreden niet rijk,
hij verwierf zich echter (steeds door eerlijke middelen) een groot
vermogen, zoodat hij niet slechts een prachtig huis te Rome bezat,
maar ook verschillende landgoederen, waarvan zijn Tusculanum het
meest bekende is. Zijne werken zijn van verschillenden aard: a)
redekundige werken: Brutus de claris oratoribus (in 46 uitgegeven),
Orator, een beeld van den idealen redenaar (46), de Oratore (55),
en een paar kleinere werkjes. Van zijne redevoeringen, omstreeks 120
in getal, is de grootste helft geheel of grootendeels bewaard. b)
staatkundige werken zijn de Republica (54), en de Legibus (51). c)
zedekundige werken: de Officiis (44), Cato maior de senectute (44),
Laelius de amicilia (44). d) wijsgeerige geschriften: Academica, de
Fato, de Finibus bonorum et malorum (45), Tusculanae disputationes
of quaestiones (44). e) den eeredienst betreffende: de Natura deorum
en de Divinatione (44). f) Zijne uitgebreide correspondentie is na
zijn dood door zijn vrijgelatene Tiro (z. a.) uitgegeven en vormt
de volgende bundels: Epistulae ad diversos of ad familiares (16 b.),
ad Atticum, met wien hij tijdens zijn verblijf te Athene eene innige,
levenslange vriendschap had gesloten (16 b.), ad Q. fratrem (3 b.), ad
M. Brutum (2 b.) en één brief ad Octavium. Veel van hem, ook gedichten
en grieksche geschriften, is verloren gegaan.--6) Tullia, de innig
geliefde dochter van no. 5, geb. in 76, eerst verloofd met Piso Frugi
(zie Calpurnii no. 11), later (50) gehuwd met den lichtmis Dolabella
(zie Cornelii no. 38), welk huwelijk in 46 ontbonden werd; ze stierf
in 45. Haar vader noemt haar effigies oris, sermonis, animi mei, ook
deliciae nostrae. Na den dood van Piso (57) is Tullia ook een tijd
lang verloofd geweest met Furius Crassipes.--7) M. Tullius Cicero,
zoon van no. 5, veroorzaakte door zijne lichtzinnige leefwijze zijn
vader veel zorg en kommer. Aan zijne opvoeding werd de meeste zorg
besteed; hij hoorde de beroemdste wijsgeeren en rhetoren. Na den slag
bij Philippi (42), waarin hij onder Brutus diende, sloot hij zich bij
Sex. Pompeius aan, doch hij verzoende zich later met Octavianus en werd
in 30 consul.--8) L. Tullius Cicero, broeder van no. 4 en dus een oom
van den redenaar, en zijn zoon, ook L., wijdden zich ook aan de studie
van welsprekendheid en wetenschappen.--9) Q. Tullius Cicero, jongere
broeder van no. 5, aediel in 65, praetor in 62 en daarna (61-58)
propraetor in Asia, diende 54-52 onder Caesar in Gallia als legaat en
in 51 in Cilicia onder zijn broeder. In 48 streed hij bij Pharsalus aan
de zijde van Pompeius. In 43 vielen hij en zijn zoon als slachtoffers
der driemannen. Q. hield zich, evenals zijn beroemde broeder, met
litterarische studiën bezig; hij schreef annales en tragoediae. Nog
over is een verhandeling de petitione consulatus. De zoon, ook Q.,
was meer op de hand van Caesar geweest. Op zijn gedrag was veel aan te
merken en zijne wispelturigheid was oorzaak, dat hij, zoodra hij zich
teleurgesteld zag, van de eene partij naar de andere overliep.--10)
Er komen nog verschillende Tullii voor, M. Tullius Decula, consul in
81, L. Tullius, een van Cicero's legaten in Cilicia en een vriend van
Atticus, e. a. Over Cicero's vrijgelatene M. Tullius Tiro, zie Tiro.

Tullius (v. a. Iulius) Valentinus, aanvoerder der Treviri in den
opstand tegen Domitianus, door de Rom. gevangen genomen en ter dood
gebracht.

Tullum, hoofdstad der Leuci, tgw. Toul.

Tullus, familienaam in de gens Volcatia.

Tullus Hostilius, derde koning der Rom. (679-640), breidde door
gestadige oorlogen zijn gebied uit (o. a. onderwerping van Alba Longa,
na den strijd der Curiatii, later verwoesting der stad en straf van
Mettius Fuffetius). Volgens de sage werd hij door den vertoornden
Jupiter Elicius, dien hij door bezweringen wilde dwingen, met den
bliksem getroffen.

Tumultus, alarm, plotseling oorlogsgevaar door onverhoedschen aanval,
een niet vooraf aangekondigde oorlog, akeryktos polemos, ook een
plotseling oproer. Milites tumultuarii, in haast bijeengeraapte
soldaten, ongeregelde troepen.

Tunes, gen. -etis, Tunis, Tynes, versterkte stad ten W. van Carthago,
aan den mond eener thans geheel verdwenen rivier. Door aanslibbing
en duinvorming is Tunis thans geheel van de zee afgesloten geraakt.

Tungri, germaansch volk in Belgica, waarschijnlijk ontstaan uit de
samensmelting van Eburonen, Aduatucers en andere stammen tusschen
Scaldis (Schelde) en Mosa (Maas). Hoofdstad: Aduatuca, later Tungri
geheeten (Tongeren in belgisch Limburg), waarschijnlijk verschillend
van het Aduatuca, bij Caesar vermeld (z. a.).

Tunica, chiton (z. a.), het onderkleed bij de Rom., een soort van
hemd. Men onderscheidde de tunica interior of subucula, het onderhemd,
en het indusium of intusium, dat over het andere werd gedragen. De
vrouwen droegen om het middel een gordel. Men had dit kleedingstuk
in verschillende lengten, met en zonder mouwen, terwijl men bij koud
weder er zelfs nog meer dan twee over elkander kon aantrekken, Augustus
droeg er soms vier. De mannen in huisgewaad en de arbeiders aan het
werk droegen slechts de tunica, geen toga. De senatoren droegen eene
tunica met breede purperstreep van voren van den hals tot aan den zoom
(latus clavus, tunica laticlavia), de ridders eene met twee smalle
strepen (angustus clavus, tunica angusticlavia).

Turdetani, Tourditanoi, voornaam volk in Baetica, aan beide oevers
van den Baetis (Guadalquivir), ongeveer van den Singulus (Xenil) tot
in het Z. van Lusitania (Portugal). Zij waren zeer beschaafd, hadden
geschiedboeken, dichtkunst, beoefenden wetenschappen, enz. Zij waren
geen krijgshaftig volk. Voornaamste stad: Hispalis (Sevilla). Zie
Tartessus. Ook over de Zuidkust van Lusitania (den Cuneus) zijn ze
verbreid. Verder komen er Turdetani voor in de omstreken van Saguntum,
die echter door sommige schrijvers Torboleti genoemd worden.

Turduli, Tourdouloi, volk in Baetica, verwant met de Turdetani en
oostwaarts van hen wonende. Voornaamste stad: Corduba (Cordova). Zie
Tartessus.

Turia, kustrivier in het O. van Tarraconensis, die door het gebied
der Edetani liep en bij Valentia in zee viel; thans de Guadalaviar.

Turma, oorspronkelijk een afdeeling van 30 man rom. ruiterij, in 3
decuriën verdeeld en onder 3 decuriones, van wie de eerste de geheele
turma kommandeerde; later eene schaar, een escadron ruiterij uit de
auxilia,  zonder bepaalde getalsterkte.

Turnus, 1) zoon van Daunus en Venilia, kleinzoon van Danaë, koning
der Rutuliërs. Lavinia, de dochter van Latinus, was met hem verloofd,
en toen nu haar vader hare hand aan Aeneas schonk, trachtte T. zich
met geweld van wapenen hierover te wreken. Hij voerde den oorlog
met groote dapperheid, maar viel eindelijk in een tweegevecht tegen
Aeneas.--2) rom. satirendichter onder en na Nero, die door lateren
met lof vermeld wordt.

Turones of -ni, volk in Gallia aan den Liger (Loire), met de hoofdstad
Caesarodunum (Tours).

Turpilii. 1) Sex. Turpilius, rom. blijspeldichter, een tijdgenoot van
Terentius, die ook grieksche modellen, vooral Menander, volgde. Van
15 zijner stukken zijn fragmenten over. Hij overleed in 103.--2)
T. Turpilius Silanus was praefectus fabrum in 108 onder Q. Caecilius
Metellus (Numidicus). Bij de verovering van Vaga door Jugurtha was
hij de eenige Romein, die gespaard bleef; hij werd daarom later van
verraad beticht en ter dood gebracht.

Turpio, zie Ambivius.

Turrigera, Turrita, bijnaam van Rhea Cybele, naar de muurkroon,
waarmede zij gewoonlijk afgebeeld wordt.

Turris, 1) ambulatoria, belegeringstoren, zooals de Rom. in den regel
bouwden, wanneer zij voor eene stad het beleg hadden geslagen. Zij
hadden onderscheiden verdiepingen, inwendig door trappen verbonden,
met eene valbrug en met borstweringen, zooals dit beschreven is
bij Helepolis. Zij waren op raderen of op rollen en waren dus
verplaatsbaar, vandaar de naam.--2) als eigennaam, b.v. Turris
Stratonis = Caesarea Palaestinae, Turris Hannibalis op de Oostkust
van het carthaagsche gebied.

Tuscia, Tusci = Etruria, Etrusci.

Tusci, villa van Plinius Secundus (minor), zie Tifernum no. 1.

Tusculum, thans Frascati, sterke latijnsche stad, ten O.Z.O. van Rome
op een hoogen rug van den mons Algidus gelegen, volgens de mythe door
Telegonus, zoon van Ulysses en Circe, gesticht, reeds vroeg (380,
v. a. echter eerst 338) rom. municipium. In den omtrek waren tal van
buitenplaatsen van rom. grooten, o. a. had Cicero er zijn Tusculanum.

Tuscus (vicus), eene straat te Rome, die van het Velabrum naar het
forum Romanum (Zuidzijde) liep.

Tusdra = Thysdrus.

Tutanus Rediculus, zie Rediculus Tutanus Deus.

Tutela. Bij de rom. tutela onderscheidt men de tutela impuberum
en de tutela muliebris. De eerste wordt uitgeoefend over kinderen
beneden 15 jaar. De voogd had alleen het beheer over het vermogen
van den pupil, maar niet krachtens zijne voogdij het bestuur over de
opvoeding. Het volledig geldelijk beheer heet gestio en had plaats
zoolang de pupil niet ouder dan 7 jaar was, doch dan verkreeg de
pupil zelf bevoegdheden, mits onder bekrachtiging (auctoritas) van den
voogd. De tutela mulierum was van anderen aard. Daar eene vrouw geene
rechtspersoonlijkheid had, had eene, die niet in potestate patris, noch
in manu mariti was, een tutor noodig, wiens bekrachtiging (auctoritas)
vereischt werd bij handelingen, die in rechten geldig moesten zijn,
b.v. vervreemding van res mancipi, het maken van een testament,
het aangaan van een huwelijk door confarreatio en coëmptio. De
vestaalsche maagden, als zijnde sui iuris, waren vrij van tutela,
evenzoo die vrouwen (sedert Augustus), die volgens de lex Iulia et
Poppaea het ius liberorum hadden. De voogdij was een recht van den
naasten bloedverwant (proximus agnatus), tenzij de overledene bij
testament er anders over beschikt had. Daar de agnatenvoogdij voor
beide partijen somtijds veel onaangenaams had, verzon men een middel
om daaraan te ontkomen. Men kon de voogdij overdoen, b.v. door eene
in iure cessio voor den praetor, de nieuwe voogd heette dan tutor
cessicius. Doch ook de coëmptio per aes et libram liet zich er op
toepassen, de vrouw ging dan door coëmptio in de macht van een ander,
een emptor fiduciarius, over, doch niet om te huwen--want de coëmptio
op zichzelve zonder nuptiae constitueerde nog geen huwelijk. De
emptor had nu de vrouw in mancipio en kon haar vrijlaten en haar
haar vermogen in eigen beheer laten. Dit is de coemptio cum extraneo
fiduciae causa.--Eene tutela is dativa, wanneer bij testament een voogd
is aangewezen, optiva, wanneer de vrouw er zelve een mocht kiezen. Was
er geen rechthebbende op de voogdij, dan benoemde de praetor urbanus
onder medewerking van de grootste helft der volkstribunen een voogd
(tutela Atiliana, zie lex Atilia en lex Iulia Titia).

Tutunus (Mutunus), zie Mutinus Tutunus.

Tyana, ta Tyana, oude, sterke stad in het Z.W. van Cappadocia aan den
voet van den Taurus gelegen, aan den weg naar de Ciliciae portae. Het
was de geboorteplaats van Apollonius no. 7. Misschien is dit wel
dezelfde stad, die elders Dana (z. a.) of Thoana heet.

Tyche, Tyche, of Fortuna, dochter van Oceanus en Tethys of van Zeus
en Promethea, godin van toeval en geluk. Zij wordt afgebeeld met
verschillende attributen: gewoonlijk heeft zij een muurkroon op het
hoofd en een horen van overvloed in de hand, soms heeft zij een roer
of een bol in de handen of staat zij op een bol.--In latere tijden werd
zij op verschillende plaatsen als beschermster van den staat vereerd.

Tyche, Tyche, een der onderdeelen van de stad Syracusae (z. a.).

Tydeus, Tydeus, zoon van Oeneus en Periboea, moest wegens een moord
uit zijn vaderland vluchten. Hij ging naar Argos, waar Adrastus hem
van den moord reinigde en hem zijne dochter Deipyle ten huwelijk
gaf. Met Adrastus (z. a.) ondernam hij nu den tocht tegen Thebe,
waar hij zich door groote dapperheid onderscheidde; eens doodde hij
alleen 50 Thebanen, die hem een hinderlaag gelegd hadden, alleen hun
aanvoerder Maeon liet hij in leven. Hij werd door Melanippus doodelijk
gewond, en toen hij op het punt was te sterven, verscheen Athena om
hem met goedvinden van Zeus onsterfelijk te maken. Amphiaraus echter
hieuw Melanippus het hoofd af en bracht dit aan T., die het doorsneed
en het vleesch of de hersens verslond. Vol afschuw over zoo groote
ruwheid wendde Athena zich af en liet hem sterven. Hij werd door
Maeon begraven.

Tydides, Tydeides, Diomedes, zoon van Tydeus.

Tyle, Tyle, stad in het N. van Thracia, aan de Z.-zijde van den Haemus.

Tylus, Tylos, eiland in de Arabische golf nabij de arabische kust,
met parelvisscherij.

Tympaneae, Tympaneai = Typaneae.

Tymphe, Tymphe, gebergte in het N.O. van Epirus, evenwijdig aan de
macedonische grens loopende. Het achterliggende land heette Tymphaia,
de bewoners Tymphaioi.

Tymphrestus, Tymphrestos, gebergte op de grenzen van Aetolia en het
gebied der Dolopes, met de bronnen van den Spercheus. Het verbindt
den Oeta met den Pindus.

Tyndareüs, Tyndareos, -reos, zoon van Perieres en Gorgophone of van
Oebalus en Batea, werd door zijn broeder Hippocoon uit Sparta verdreven
en vluchtte naar Aetolië, waar koning Thestius hem zijne dochter Leda
ten huwelijk gaf, bij wie hij vader werd van Castor, Pollux, Helena,
Clytaemnestra e. a. (z. Leda). Hij werd door Heracles op den troon
van Sparta hersteld, en toen Castor en Pollux onder de onsterfelijken
waren opgenomen, gaf hij de regeering aan zijn schoonzoon Menelaus,
of v. a. liet hij zijn rijk uit dankbaarheid aan Heracles.

Tyndarides, Tyndarides, Castor en Pollux, zonen van Tyndareüs.

Tyndaris, Tyndaris, Helena en Clytaemnestra, dochters van Tyndareüs.

Tyndaris of -rium, Tyndaris, Tyndarion, stad op de Noordkust van
Sicilia, ten W. van Messana, omstreeks 400 door Grieken gesticht,
later gedeeltelijk door de zee verzwolgen.

Typaneae, Typaneai, stad in Elis Triphyliaca, ten N. van Pylus,
bij de grens van Arcadia.

Typhoeus, -phon, Typhoeus, -phos, -phon, -phaon, jongste zoon van
Tartarus en Gaea, een verschrikkelijk monster met 100 vuurspuwende
drakekoppen, fonkelende oogen en geweldige stem, zoo groot, dat hij
met het hoofd tot aan de sterren reikt. Bij Echidna (z. a.) was hij de
vader van een aantal monsters. Hij deed een aanval op de goden om hun
de heerschappij der wereld te ontnemen, en daar zij zich niet tegen
hem opgewassen achtten, vluchtten zij naar Aegypte, waar zij zich
verborgen hielden of de gedaante van dieren aannamen. Alleen Zeus
durfde den strijd aangaan, maar T. overwon hem, sneed hem de pezen
van handen en voeten uit, en legde hem daarop in een hol in Cilicië;
Hermes en Pan roofden echter de pezen en brachten ze weder in het
lichaam van Zeus, waarop deze zich oprichtte, T. met den bliksem
(Typhoia tela) verpletterde en in het land der Arimi in Cilicië onder
den grond bedolf, of hem tot in Sicilië vervolgde, waar hij eindelijk
den Aetna (Typhois Aetna) op hem wierp.

Tyrannio, Tyrannion, 1) eigenlijk Theophrastus, grieksch grammaticus
van Amisus, werd door Lucullus als krijgsgevangene uit den
mithradatischen oorlog naar Rome gebracht, doch werd later vrijgelaten
en verwierf door zijn onderwijs roem en rijkdom. Hij ordende ook
de bibliotheek van Apellicon (z. a.), die door Sulla naar Rome was
overgebracht.--2) eigenlijk Diocles, een Phoeniciër, leerling van den
vorigen. Hij was slaaf geweest van Terentia, de vrouw van Cicero,
en stond ook later nog met Cicero in betrekking. Hij maakte vooral
veel studie van de werken van Aristoteles, waarover hij verscheiden
werken schreef.

Tyras, Tyras, 1) later ook Danastris, riv. van Sarmatia, thans
Dniëster.--2) stad aan den mond daarvan, thans Akkierman. Zie Tyritae.

Tyriaeum, Tyriaion, stad in Lycaonia, nabij de phrygische grenzen.

Tyrii, Tyrioi, 1) de inwoners van Tyrus.--2) bij rom. dichters de
Carthagers, als van tyrischen oorsprong, zie Dido.

Tyritae, Tyritai, milesische kolonisten aan den mond van den Tyras.

Tyro, Tyro, dochter van Salmoneus en Alcidice, bij Poseidon moeder
van Pelias en Neleus (z. Enipeus), bij Cretheus van Aeson, Pheres
en Amythaon.

Tyrrheni, Tyrseni, Tyrrenoi, Tyrsenoi, z. Etruria. Op Lemnus en
Imbrus komt een volksstam voor, die door de Grieken Tyrseni genoemd
werd. Herodotus noemt dezen echter Pelasgi.

Tyrrhenia, Tyrrenia = Etruria. Tyrrhenum mare = mare inferum, de
Tyrrheensche of Toscaansche zee.

Tyrrhenus, Tyrrenos, Tyrs., zoon van den lydischen koning Atys,
bracht eene pelasgische kolonie uit Lydië naar Italië en gaf zijn
naam aan Tyrrhenië (Etrurië); v. a. is hij een zoon van Heracles en
Omphale of van Telephus en eene Amazone Hiera.

Tyrrh(e)us, herder van koning Latinus. Ascanius doodde op de jacht
een tam hert, dat aan T. behoorde, wat aanleiding gaf tot den oorlog
tusschen Aeneas en de Latijnen. In de hut van T. werd Silvius, de
zoon van Aeneas en Lavinia geboren.

Tyrtaeus, Tyrtaios, elegisch dichter, die ten tijde van den tweeden
messenischen oorlog te Sparta leefde. Hij wordt soms een Spartaan of
een Milesiër genoemd, maar volgens het meest bekende, doch weinig
geloofwaardige, verhaal was hij een Athener. De Spartanen zouden
namelijk van het delphische orakel den raad gekregen hebben, te Athene
een aanvoerder tegen de Messeniërs te vragen, waarop de Atheners hun
T., een kreupelen schoolmeester, zouden gezonden hebben, die echter
door zijne liederen den gezonken moed der Spartanen deed herleven,
zoodat de krijgskans spoedig keerde. De gedichten van T. werden
langen tijd door de Spartanen en andere Doriërs hoog in eere gehouden,
wij bezitten er van nog slechts weinige overblijfsels.

Tyrtamus, Tyrtamos, de oorspronkelijke naam van Theophrastus.

Tyrus, Tyros, de meest vermaarde stad van Phoenicië, overvleugelde hare
moederstad Sidon. De stad lag eerst op het vasteland, doch op zekeren
tijd bouwden de Tyriërs eene nieuwe stad (in het O. T. Zor genaamd =
rotsen) op de vóór de kust liggende eilandjes, die door koning Hiram
reeds door een dam onderling verbonden waren. De stad is belegerd door
den Assyrischen koning Salmanezer IV (727-723), en toen is Oud-Tyrus,
Palaityros, ingenomen. Door Sanherib (705-682) is ook Tyrus zelf
ingenomen en schatplichtig geworden. Na den val van Niniveh kwam het
in de macht van Nebukadrezar. Het stond toen op met al de naburige
staten, en werd 13 jaar (586-573) te vergeefs belegerd. Later kwam het
onder Perzische heerschappij, maar bleef nu bloeiend. Ook Palaetyrus
bleef als voorstad van Nieuw-Tyrus bestaan. In 387 werd Tyrus door
Euagoras no. 1 stormenderhand ingenomen. Alex. de Gr. belegerde Tyrus
7 maanden lang, en wierp een zwaren dam door de engte, die Nieuw-Tyrus
van het vasteland scheidde. In 332 nam hij de stad in en beval niemand
te sparen behalve hen die in de tempels de wijk hadden genomen; 2000
Tyriërs werden gekruisigd, 30000 werden als slaven verkocht, doch de
Sidoniërs wisten nog 15000 aan boord hunner schepen te bergen en te
redden. Wel herstelde Tyrus zich gedeeltelijk van den slag en bleven
de purperververijen, weverijen en metaalfabrieken bloeien, ook onder
rom. heerschappij, doch het kreeg in Alexandria eene mededingster, die
het in de schaduw stelde. De dam, door Alexander aangelegd, is door
aanslibbing eene landengte geworden. Van de tyrische volkplantingen
is Carthago de beroemdste geworden.






U.


Ubii, germaansch volk, met de Rom. bevriend en bij hunne naburen, de
Sueven, gehaat, op den rechter Rijnoever van den Laugona (Lahn) tot
beneden het tegenw. Keulen. Octavianus liet hen in 38 door zijn legatus
pro praetore M. Vipsanius Agrippa naar den linkeroever overbrengen,
waar hun oppidum Ubiorum later (50 n. Chr.) den naam Colonia Agrippina
(z. a.) kreeg, waarna zij zelven Agrippinenses werden geheeten. De
hun ingeruimde grond behoorde vroeger aan de Treveri.

Udaeus, Oudaios, een van de Sparten, z. Cadmus.

Ufens, riviertje in Latium, dat met den Amasenus vereenigd nabij
Tarracina in zee valt en door gebrekkige uitwatering de pomptijnsche
moerassen heeft gevormd. De een noemt den Ufens een zijtak van den
Amasenus, de ander juist omgekeerd.

Ulixes, Ulysses = Odysseus.

Ulpia Traiana, zie Castra Vetera.

Ulpia Noviomagus, zie Noviomagus no. 4.

Ulpiani. 1) Domitius Ulpianus, uit Tyrus, beroemd jurist ten tijde
van keizer Alexander Severus, wiens vriend en raadsman hij was en
onder wien hij hooge ambten bekleedde. In 228 n. C. werd hij als
praefectus praetorio des nachts in het paleis overvallen en vermoord
door de soldaten, die over de strenge tucht ontevreden waren. Van
zijne talrijke geschriften (o. a. ad edictum praetoris in 81 boeken,
ad edictum aedilium curulium in 2 boeken, en ad Masurium Sabinum,
in 51 b.) zijn slechts weinige fragmenten over, doch in de pandecten
zijn vele uittreksels overgenomen.--2) Ulpianus van Emesa, schrijver
van rhetorische werken en o. a. ook van scholia op Demosthenes,
onder Constantijn den Gr.

Ulpii, rom. geslacht uit Italica in Baetica. 1) M. Ulpius Traianus,
vader van den keizer, was door adoptie onder de Ulpii gekomen. Hij
onderscheidde zich onder Vespasianus als generaal in den joodschen
oorlog en later als stadhouder van Syria tegen de Parthen (76
n. C.).--2) M. Ulp. Traianus, rom. keizer 98-117 na C.; zie
Traianus.--3) Ulp. Marcellus, bekwaam jurist in het tijdperk der
Antonijnen.--4) Ulpius Crinitus, adoptiefvader van Aurelianus.

Ultor, wreker, 1) bijnaam van Jupiter als straffend god.--2) bijnaam
van Mars, wien door Octavianus bij Philippi een tempel beloofd
werd voor de wraak op de moordenaars van Caesar. Van dezen tempel,
die eerst in 2 ingewijd kon worden en aan het Forum Augusti stond,
zijn nog eenige zuilen overgebleven.

Ulubrae, onbeduidende plaats in Latium, aan de Pomptinae paludes,
slechts bekend door de scherts van Cicero over de menigte kikvorschen,
die in den omtrek kwaakten.

Umbilicus. De bladen der boekrollen werden geplakt aan een hollen
stok of dunnen houten cylinder, waarom zij bij het wegbergen werden
opgerold. Door dezen cylinder liep een andere stok, die aan beide
zijden uitstak en daar van knoppen (cornua, umbilici) was voorzien. Aan
den knop kon men het handschrift vasthouden bij het lezen.

Umbra. Een genoodigde bij een feest of maaltijd mocht bij de Rom. een
ongenooden gast medebrengen, die dan zijne umbra werd genoemd. Een
aanzienlijke gast bracht er wel eens twee mede.

Umbria, Ombrike, gewest van Midden-Italia tusschen Cisalpina, Etruria,
het sabijnsche land en de Adriatische zee. De Umbrii, Ombrikoi, hadden
vroeger ook Etruria bewoond, doch waren door de Etruscers daaruit
verdrongen, terwijl later de gallische Senones aan den anderen kant
hun land binnendrongen. In 308 werd Umbria door de Rom. onderworpen
en na de uitroeiing der Senones in 280 weder met hun gebied vergroot.

Uncia, als munt en gewicht 1/12 as. Ook dikwijls gebruikt voor 1/12
in het algemeen, b.v. heres ex uncia, erfgenaam voor 1/12.

Unelli = Venelli.

Unxia, bijnaam van Juno als huwelijksgodin; de naam heeft betrekking
op de gewoonte, om de deurposten van het huis, dat door een jonggehuwd
paar betrokken zou worden, te zalven.

Upis, Oupis, 1) bijnaam van Artemis als helpster van barende
vrouwen.--2) bijnaam der rhamnusische Nemesis.

Urania, Ourania, 1) muze van de sterrenkunde, gewoonlijk afgebeeld
met een hemelbol in de hand.--2) bijnaam van Aphrodite (z. a.).--3)
nimf, dochter van Oceanus en Tethys.

Uranidae, Ouranidai, de Titanen, zonen van Uranus.

Uranus, Ouranos, oudste zoon en later echtgenoot van Gaea, werd bij
haar vader van de Titanen, Cyclopen en Hecatonchiren. Hij was de
eerste beheerscher van het heelal, en daar hij vreesde door zijne
kinderen van de heerschappij beroofd te zullen worden, wierp hij
de Cyclopen en Hecatonchiren in den Tartarus. Doch Gaea, hierover
vertoornd, zette de Titanen tegen hun vader op, en onder leiding van
Cronus (z. a.) ontnamen zij hem de heerschappij. Het bloed, dat uit de
wonden vloeide, die Cronus zijn vader toebracht, viel deels in zee en
verwekte daar het schuim, waaruit Aphrodite geboren werd; uit dat, wat
op de aarde viel, ontstonden de Erinyen, Giganten en melische nimfen.

Urbigenus = Verbigenus.

Urbinum, naam van twee umbrische steden. 1) Metaurense, ten N. van
den Metaurus in het binnenland gelegen, thans Urbino.--2) Hortense,
rom. municipium, ten Z. van Vettona, en in de nabijheid van Mevania.

Urbs Salvia, stad der Pollentini, in het N. van Picenum, zie Pollentia
no. 1.

Uria, Ouria, bij Herod. Hyria, oude hoofdstad van Iapygia aan den
weg van Brundisium naar Tarentum = Hyria no. 3.

Urium, Ourion, zeestad in het landschap Daunia, in Apulia, ten N. van
den Mons Garganus, aan den Sinus Urias, wel te onderscheiden van Uria
of Hyria, dat in het binnenland ligt.

Urius, Ourios, bijnaam van Zeus, den schenker van gunstigen wind
op zee.

Uscana, versterkte hoofdstad der Penestae in Illyris graeca, aan den
bovenloop van de rivier Drilon.

Usipetes, germaansch volk, verbonden met de Tencteri, deelden in de
lotgevallen dezer laatsten.

Usipii = Usipetes.

Ustica, 1) kleine heuvel in het sabijnsche, nabij het landgoed van
Horatius.--2) = Osteodes, Osteodes, eilandje ten N. van Sicilia.

Usucapio, usus, verkrijging van eigendom (dominium) door verjaard
bezit (possessio).--Usucapio pro herede. Eene onbeheerde erfenis
werd als gemeen goed beschouwd, waardoor de erfgenamen genoodzaakt
waren ze ten spoedigste te aanvaarden; zoolang dit niet was geschied,
kon ieder zich zaken er van toeëigenen. Onder de keizers hield dit op.

Utica, Ityke, oude tyrische volkplanting, aan denzelfden inham
gelegen als het jongere Carthago. Het was omstreeks 1170 gesticht,
het omringende land was zeer vruchtbaar en de nabijzijnde bergen waren
rijk aan metalen. Utica bleef tegenover Carthago een onafhankelijke
stad, hoewel het natuurlijk den druk der machtige zusterstad niet
ontgaan kon. In den tweeden punischen oorlog stond het Carthago bij,
doch in den derden koos het beslist partij voor Rome; daarvoor kreeg
het een aanzienlijk gedeelte van het carthaagsche gebied en werd het
tot hoofdstad der provincie Africa verheven. In de burgeroorlogen koos
Utica de zijde van Caesar; Cato (Uticensis), die er het bevel voerde
en van geene overgaaf wilde hooren, bracht zich toen om het leven
(zie Porcii no. 8). Door Augustus zeer begunstigd, genoot Utica lang
een grooten bloei. Later is het verwoest door de Arabieren, doch er
zijn nog uitgebreide ruïnen van overgebleven.

Uxellodunum, sterke stad der Cadurci in Aquitania, op eene steile rots,
die van drie zijden door den Oltis (Lot) werd omspoeld. Omtrent de
juiste ligging is men het niet geheel eens.

Uxentis, eiland aan de W.punt van Gallia, thans Ouessant.

Uxentum of Uzentum, stad der Sallentini in Calabria, geheel in het
Z. op den weg naar het promunturium Sallentinum.

Uxii, Ouxioi, een der roofzuchtige stammen in het gebergte, dat
Susiane van Persis en Media scheidt. Zij betwistten Alex. den Gr. den
doortocht.

Uxor is elke wettig gehuwde rom. vrouw. Om mater familias te wezen,
moest de vrouw in manu mariti zijn, anders was zij uxor tantummodo.






V.


Vacalus = Vahalis.

Vacatio munerum, zie Beneficiarius (miles) en Commeatus.

Vacca, Vaga, Ouaga, 1) aanzienlijke handelsstad in de provincie Africa,
op de grenzen van Numidia, ten Z.W. van Utica, waarvan het eene goede
dagreis verwijderd was. Tijdens den Jugurthijnschen oorlog behoorde
het aan Jugurtha, en werd het door Metellus verwoest, later werd het
eene rom. kolonie.--2) stad in Byzacene, ten Z.W. van Hadrumetum.

Vaccaei, volk in Hispania Tarraconensis aan den bovenloop van den
Durius (Douro) tusschen de Celtiberiërs en de Asturiërs. Zij bebouwden
den grond in gemeenschap. Zij waren een dapper volk, waarmede de
Carthagers veel last hadden. Hoofdstad: Pallantia.

Vacuna, sabijnsche godin van den landbouw. Men bracht haar offers,
wanneer men in het begin van den winter van den arbeid op het veld
of uit den oorlog huiswaarts keerde, daardoor kreeg zij de beteekenis
van eene godin van rust en verpoozing van den arbeid (litare Vacunae
= vacuum esse). Soms wordt zij geïdentificeerd met Ceres, Minerva,
Venus, Diana of Bellona, soms ook met Victoria. Zij werd vooral te
Reate en Tibur vereerd.

Vada, 1) gen. -ae, sterkte der Batavieren, die op zeer verschillende
plaatsen wordt gezocht, aan de Waal bij Wamel of Druten, of bij
Wadenoijen in den Tielerwaard. Wageningen is het stellig niet
(zooals men weleens gemeend heeft), daar geen Rom. plaatsen ten
N. van den Rijn gevonden worden.--2) gen. -orum = wadden, naam van
enkele kustplaatsjes, als: Vada Volaterrana op de etruscische kust
in het gebied der stad Volaterrae aan de door het riviertje Caecina
gevormde moerassen,--Vada Sabatia, op de kust van Liguria, haven of
reede der stad Sabata of Savo (Savona).

Vadimonis lacus, een klein rond meer in Etruria nabij den Tiber,
een eind boven Horta. Het water was zwavelig en droeg kleine
drijvende eilandjes. Het was eene heilige plek, die den Etruscers
tot vergaderplaats diende. Bij dit meer werden zij in 309 door den
dictator L. Papirius Cursor (Papirii no. 6) en in 283 door den consul
P. Cornelius Dolabella Maximus (Cornelii no. 35) verslagen.

Vadimonium, borgstelling, de belofte om op den bepaalden dag voor
den praetor of den rechter te verschijnen, waarbij oorspronkelijk,
ten einde preventieve hechtenis te ontgaan, het stellen van een
borg werd gevorderd, die bij wegblijven voor een zekere som gelds
aansprakelijk bleef. De grootte der borgstelling hing af van den aard
van het geding, doch mocht het bedrag van 100000 as niet te boven
gaan. Hieraan zijn verschillende uitdrukkingen ontleend: vadimonium
sistere, zijn borgtocht gestand doen, verschijnen; vad. deserere, den
borgtocht in den steek laten, wegblijven; vad. imponere, borgstelling
eischen; vad. concipere, de borgstelling formuleeren; vad. differre,
de vervulling der belofte op de lange baan schuiven.

Vaga = Vacca.

Vagienni of Bagienni, ligurisch volk ten Z. der Taurini, met de
hoofdstad Augusta Vagiennorum (Bagiennorum).

Vahalis, de tegenw. rivier de Waal.

Valens (Flavius), rom. keizer in het O., 364-378 na C. Na den dood
van Iovianus in 364 werd Flavius Valentinianus I, zoon van zekeren
Gratianus, een Pannoniër, tot keizer uitgeroepen. Hij nam zijn jongeren
broeder, den bovengenoemden Valens, tot medekeizer aan en vertrouwde
hem het O. deel des rijks toe. Valens had met vele moeielijkheden te
kampen; aan de eene zijde bedreigden de Perzen zijn gebied, aan den
anderen kant de Gothen, terwijl een bloedverwant van den vroegeren
keizer Iulianus, met name Procopius, die waarschijnlijk zelf op den
troon had gehoopt, in opstand kwam, en tot overmaat van ramp eene
hevige aardbeving in 365 groote streken van zijn rijk teisterde. De
opstand werd in 366 onderdrukt, Procopius werd onthoofd en de Gothen
in 369 tot vrede gedwongen. Met Perzië bleven de grensgeschillen
slepende. Valens zelf was vrij goedhartig, doch zijn schoonvader
Petronius maakte zich zeer gehaat en de ontevredenheid hierover
uitte zich in samenzweringen tegen den keizer. In 375 verzochten de
Westgothen, door de Hunnen opgejaagd, om eene wijkplaats ten Z. van den
Donau. Onder Fritigern en Alavisus trokken 200000 strijdbare mannen met
hunne gezinnen de rivier over en kregen woonplaatsen in Thracia. Eene
schaar Oostgothen onder Alatheus en Saprax volgde hen. De hebzucht
en trouweloosheid van den rom. stadhouder Lupicinus, die de Gothen
aan den bittersten hongersnood prijs gaf en hunne aanvoerders op een
maaltijd te Marcianopolis poogde om te brengen, hadden een opstand
ten gevolge. Valens snelde van Antiochië naar Constantinopel om zich
in persoon aan het hoofd van het leger te stellen; hij werd echter bij
Hadrianopolis geheel verslagen en moest gewond de vlucht nemen in eene
boerenhut, die door de Gothen in brand werd gestoken, zoodat de gewonde
keizer in de vlammen omkwam (378). Zijn eenig zoontje Valentinianus
was reeds in 372 overleden. Zijn opvolger was Theodosius de Groote.

Valentia, 1) stad der Edetani in Hispania aan de Middellandsche zee,
door D. Brutus in 138 gesticht, door Pompeius in den oorlog tegen
Sertorius verwoest, later herbouwd, thans Valentia.--2) stad der
Cavari in Gallia Narbonensis, rom. kol., aan den Rhodanus (Rhône),
thans Valence.--3) stadje in Calabria ten Z.Z.O. van Brundisium,
ook Valentium, Valetium of Balesium geheeten.--4) Vibo Valentia,
lat. kol. op de kust van het land der Bruttii, het oude Hippo
of Hipponium, onder Augustus met uitgebreide werven en tuighuizen
voorzien.--5) het zuidelijk gedeelte van Britannia barbara of Caledonia
(Schotland), waarschijnlijk de streek tusschen de twee wallen (zie
Britannia), door Theodosius den Gr. (379-395 na C.) voor korten tijd
tot rom. prov. gemaakt.

Valentinianus, naam van drie rom. keizers. 1) Val. I (L. Flavius), zoon
van Gratianus, een Pannoniër, werd in 364 na den dood van Iovianus
keizer en nam zijn broeder Valens tot mederegent voor het O. aan,
terwijl hij zelf het W. bleef besturen. Hij had tot nog toe meest
in lagere officiersrangen gediend, o. a. in Gallia, onder Julianus;
hij was een man van een indrukwekkend uiterlijk, een rechtschapen
mensch, een wakker krijgsman, in weerwil zijner gestrengheid bij
het leger zeer gezien. In 367 benoemde hij zijn zoon Gratianus
tot medekeizer voor het W. Hij had veel te doen met de grenzen te
beschermen en de invallen der Alemannen, Quaden, Sarmaten, Saksers,
Picten en Scoten af te slaan. Hij versterkte inzonderheid door eene
linie van verschansingen de open ruimte tusschen Rijn en Donau. In 375
overleed hij aan eene beroerte te Brigetio in Pannonia. Hij was een
begunstiger der wetenschappen en stichtte scholen.--2) Val. II, zoon
van no. 1, geb. in 371, werd bij zijns vaders dood door de hovelingen
tot keizer uitgeroepen onder den invloed zijner moeder Iustina,
en door zijn halfbroeder, den edelen Gratianus, bereidwillig als
medekeizer erkend. In 383 werd Gratianus door Maximus (Magnus Clemens)
omgebracht, die hem opvolgde onder voorwaarde, dat Italië en Africa
aan den twaalfjarigen Val. zouden blijven. Toen Maximus echter ook
dezen bedreigde, zond Theodosius de Gr. een leger te hulp onder den
Frank Arbogastes, die Maximus versloeg en ter dood liet brengen. In
392 evenwel bracht Arbogastes ook Valentinianus om, te Vienna (Vienne
aan den Rhône), toen de jonge keizer aan de willekeurige handelingen
van den heerschzuchtigen Frank paal en perk wilde stellen. Arbogastes
plaatste daarop Eugenius op den troon, die echter in 394 bij Aquileia
door Theodosius werd verslagen, gevangen genomen en ter dood gebracht,
terwijl Arbogastes de hand aan zichzelven sloeg.--3) Val. III (Flavius
Placidus), rom. keizer 425-455 na C., zoon van Constantius III en van
Placidia, de zuster van keizer Honorius. Constantius had zich in 420
door Honorius tot medekeizer laten aannemen, doch was reeds in 421
gestorven, waarna Placidia en haar zoon door Honorius verbannen werden
en naar Constantinopel trokken. Toen Honorius in 423 stierf, maakte een
der hooge ambtenaren, Johannes, zich van den troon meester. Ardacurius
echter en Aspar, generaals van den oost-rom. keizer Theodosius III,
brachten den vierjarigen Val. met diens moeder naar Rome en plaatsten
hem op den troon. Placidia werd regentes. De voornaamste steunpilaar
harer regeering was de veldheer Aëtius, die het wankelende rijk
tegen Westgothen en Vandalen verdedigde. Sedert 427 leefde Aëtius
in hevigen twist met een ander generaal, Bonifacius, stadhouder van
Africa. Het gelukte Aëtius zijn mededinger den voet te lichten, die
in 429, door wraakzucht gedreven, de Vandalen onder Geiserik naar
Africa riep, waarop aldaar het vandaalsche rijk ontstond. De keizer
zelf zag zijn leven lang met onverschilligheid het rijk afbrokkelen
en leefde slechts voor zijne uitspattingen. Gallia, Hispania en
Britannia waren reeds onder zijn vader verloren gegaan. In 450, na den
dood zijner moeder, werd het west-rom. rijk door de Hunnen bedreigd,
doch het gelukte Aëtius, met behulp der Westgothen en Franken Attila
bij Châlons-sur-Marne in 451 te verslaan. Aëtius werd uit wantrouwen
in 454 op last van Val. omgebracht, doch reeds in 455 onderging de
keizer hetzelfde lot door de hand van Petronius Maximus (z. a.),
wiens vrouw hij onteerd had.

Valentinus (Tullius of Iulius), zie Tullius Valentinus.

Valeria, 1) stad der Celtiberi in Hispania, aan den Sucro.--2) =
Varia (z. a.).--3) sedert keizer Galerius de oostelijke strook van
Pannonia langs den Donau, welk stuk als eene afzonderlijke provincie
Valeria van Pannonië gescheiden werd.

Valeria (lex) de provocatione van den consul M. Valerius Corvus
(Valerii no. 13) in 300, zie Valeriae (leges) de provocatione.

Valeria (lex) van den volkstribuun Valerius Tappo, (188), waarbij aan
de steden Formiae, Fundi en Arpinum, die de civitus sine suffragio
hadden, het volle burgerrecht verleend werd; de inwoners van Formiae
en Fundi werden in de tribus Aemilia, die van Arpinum in de tribus
Cornelia opgenomen. Langzamerhand werd dit voorrecht ook aan de andere
municipia (z. a.) verleend.

Valeria (lex) de aere alieno, van den consul L. Valerius Flaccus
(Valerii no. 24) in 86, waarbij de schuldenaars hunne schulden konden
afdoen door betaling van 1/4 der hoofdsom.

Valeria (lex) de Sulla dictatore, van den interrex L. Valerius
Flaccus (Valerii no. 22) in 82, om Sulla tot dictator voor zijn
leven te benoemen. Hierbij werden alle handelingen van Sulla als
consul en proconsul, en wat hij in het Oosten had vastgesteld,
goedgekeurd, tevens de proscriptiones, bonorum sectiones, en
agrorum assignationes. Hem werd alle macht over leven en goed
zijner medeburgers verleend, en de macht om wetten te maken en het
staatsbestuur te regelen, onder den titel dictator legibus scribundis
et reipublicae constituendae.

Valeria (via), van Rome over Tibur (welk eerste gedeelte via Tiburtina
heette), Carseoli, Alba Fucentia naar het gebied der Paeligni, en
verder langs den Aternus tot aan de Adriatische zee.

Valeriae (leges) van den consul P. Valerius Poplicola in 509 na de
verdrijving der koningen. 1) de provocatione: ne quis magistratus civem
Romanum adversus provocationem, necaret neve verberaret.--2) dat aan
den slaaf Vindicius, die de samenzwering ten gunste van Tarquinius
ontdekt had, vrijheid en burgerrecht zouden geschonken worden.--3)
de perduellione, waarbij het streven naar alleenheerschappij met
doodstraf werd bedreigd. Deze wetten zijn verzonnen, daar P. Valerius
Poplicola, zoo hij al bestaan heeft, toen geen consul geweest is. Zie
Valerii no. 1.

Valeriae (leges) de provocatione. Het verdient opmerking, dat er drie
wetten hierover bestaan van drie verschillende Valerii. De eerste
(509) stelde wel het ius provocationis ad populum in, doch bevatte
geen voldoende strafbepaling tegen schending daarvan. De tweede (lex
Horatia Valeria, 449) verbood voor het vervolg ooit weder eenig nieuw
ambt zonder provocatio in het leven te roepen. De derde (300) van
den consul M. Valerius Corvus onderwierp misschien den dictator aan
de provocatio. De eerste wet is apocryph, daar er toen geen Valerius
consul geweest is, maar ze heeft bestaan vóór de lex Aternia Tarpeia
van 454. V. s. bestond de provocatio reeds in den koningstijd, en
benoemde daarom de koning, om zich niet aan de vernedering bloot te
stellen, dat zijn uitspraak door het volk werd vernietigd, voor elke
kapitaalzaak afzonderlijk twee mannen, qui de perduellione iudicarent
(II viri perduellionis). V. a. is de provocatio eerst ingesteld door
de wet van Valerius Corvus, en zijn beide vorige wetten, evenals de
lex Aternia Tarpeia, verzonnen.

Valeriae Horatiae (leges), zie Horatiae Valeriae (leges).

Valerianus. 1) P. Licinius Valerianus, rom. keizer 253-259 na C.,
had zich onder Alexander Severus en diens opvolgers in den oorlog
onderscheiden en was stadhouder van Raetia, toen hij in 253 door zijne
soldaten tot keizer werd uitgeroepen. In de laatste 18 jaren, na de
vermoording van Alex. Severus door C. Julius Verus Maximinus, had het
rijk niet minder dan 11 keizers en tegenkeizers gekend: Maximinus,
Gordianus I en II, Pupienus Maximus, Caelius Balbinus, Gordianus
III, Philippus Arabs, Decius, Trebonianus Gallus, Hostilianus,
Aemilianus. Het was ook Valerianus niet gegeven, orde te brengen in
den toestand van verwarring. In 259 werd hij bij een onderhoud met den
perzischen veldheer verraderlijk gevangen genomen en tot zijn dood toe
(268) gehouden. Het verhaal luidt, dat hij den perzischen koning tot
voetbank moest dienen, wanneer deze te paard steeg.--2) Valerianus,
jongere zoon van no. 1, werd met zijn halfbroeder Gallienus in 268
voor Milaan vermoord.--3) P. Licinius Cornelius Valerianus, zoon
van Gallienus, werd door het krijgsvolk te Colonia Agrippina aan den
tegenkeizer Postumus in handen geleverd en op last van dezen omgebracht
(259).

Valerii, een patricisch geslacht van sabijnschen oorsprong; onder
Romulus en Titus Tatius zou een zekere Volusus Valerius naar Rome
gekomen zijn. 1) P. Valerius Poplicola, waarschijnlijk eene geheel
legendaire figuur, waarvan zeer jonge berichten het volgende vertellen:
hij was een der mannen, die het koningshuis hielpen verdrijven. Reeds
in het eerste jaar (509) der republiek nam hij als consul de plaats
in van L. Tarquinius Collatinus en bekleedde dezelfde waardigheid
nogmaals in 508, 507 en 504. Zijn bijnaam had hij te danken aan
zijn eerbied voor de rechten en de souvereiniteit des volks, die
hij o. a. betoonde door de instelling der provocatio ad populum
en het weglaten der bijlen uit de fasces binnen het pomerium. Hij
streed roemrijk tegen de Etruscers, Vejenten en Sabijnen en stierf in
503. Zie Valeriae (leges) de provocatione.--2) M. Valerius Volusus,
broeder van no. 1, nam ook deel aan de oorlogen tegen Porsena, de
Sabijnen en de Latijnen, was in 505 consul en in 494 dictator, in
welke hoedanigheid hij alles aanwendde om eene schikking tusschen de
patriciërs en de uitgeweken plebs tot stand te brengen. Dit geheele
verhaal is verzonnen, zie secessio plebis, tribuni plebis, Menenii
no. 1.--3) P. en M. Valerius, zoons van no. 1, onderscheidden zich
in den slag bij het meer Regillus in 496.--4) L. Valerius Volusus
Potitus, verzette zich tegen de lex Cassia agraria in 486, zie
Agrariae leges en Cassii no. 1. Hij was consul in 483 en 470.--5)
P. Valerius Poplicola, consul in 475, zegepraalde over de Vejenten
en Sabijnen. In 460 sneuvelde hij in zijn tweede consulaat bij de
herovering van het Capitool, dat door den Sabijn Herdonius des nachts
door overrompeling ingenomen was.--6) L. Valerius Poplicola Potitus,
zoon van no. 5, legde in 449 met zijn ambtgenoot M. Horatius Barbatus
de geschillen bij, die door de willekeur der tienmannen ontstaan
waren en zegepraalde over de Aequers.--7) C. Valerius Potitus
Volusus, consulairtribuun in 415, 407 en 404, en consul in 410.--8)
L. Valerius Potitus, zoon van no. 6, consulairtribuun in 414, 406,
403, 401 en 398, streed bij herhaling overwinnend tegen Vejenten,
Volscen en Faliscers.--9) L. Valerius Potitus, nog jong, in 392
tot consul gekozen, overwon de Aequers bij den berg Algidus.--10)
L. Valerius Poplicola, consulairtribuun in 394, 389, 387, 383 en
380.--11) P. Valerius Potitus Poplicola, consulairtribuun in 386,
384, 380, 377, 370 en 367.--12) M. Valerius Poplicola, consul in 355
en 353, streed tegen de Tiburtijnen en Volscen.--13) M. Valerius
Corvus verkreeg zijn bijnaam door een tweegevecht in 349 met een
reusachtigen Galliër, dien hij overwon doordat zich op diens helm een
raaf nederzette en hem in het gezicht met vleugels en snavel sloeg
en pikte. In 348 was hij consul, schoon eerst 23 jaar oud, en later
nog in 346, 343, 335, 300, en als suffectus voor de zesde maal in
299, terwijl hij tweemaal dictator was, in 342 en 301. Hij behaalde
verscheidene overwinningen op naburige volken, o. a. op de Samnieten in
343 bij den berg Gaurus. Deze overwinning is echter verzonnen, evenals
de geheele eerste samnietische oorlog. Zoo groot was het ontzag voor
zijn naam, dat zijne benoeming tot consul in 300 de Etruscers van een
oorlog afschrikte. Toch was hij meer een voorstander van zachte dan
van strenge maatregelen. Hij stierf algemeen geacht en bemind in den
ouderdom van 100 jaar.--14) M. Valerius Maximus, consul in 312, streed
in dit jaar, en ook later als legaat, met roem tegen de Samnieten.--15)
P. Valerius Laevinus, consul in 280, verloor den slag bij Heraclea
tegen Pyrrhus.--16) M. (M'.) Valerius Maximus Messalla of Messala,
consul in 263, behaalde met zijn ambtgenoot M. Otacilius Crassus
op Sicilia eene zegepraal op de Carthagers en hun bondgenoot Hiero
van Syracuse. Hij bracht van Catana den eersten zonnewijzer naar
Rome. Omtrent zijn censuur zie Sempronii no. 17.--17) P. Valerius
Falto, consul in 238, werd in Gallia Cisalpina eerst door de Bojers
en Liguriërs verslagen, doch eindigde met hen te overwinnen.--18)
M. Valerius Laevinus, streed in 215 als praetor tegen de Carthagers,
en werd in 214 tegen Macedonië uitgezonden, in 210 was hij consul
en veroverde hij Agrigentum op de Carthagers, terwijl hij in 208 en
207 met eene vloot op 's vijands kusten stroopte. In 205 bracht hij
het beeld van de Magna Mater van Pessinus naar Rome.--19) L. Valerius
Flaccus, in 195 consul met M. Porcius Cato (maior), overwon de Bojers
en Insubriërs in Cisalpina en woonde in 191 onder M'. Acilius Glabrio
den slag bij aan de Thermopylae tegen Antiochus III van Syria. In
184 was hij censor met zijn vriend Cato.--20) C. Valerius Flaccus,
broeder van no. 19, een losbol, werd tegen zijn zin tot flamen Dialis
gekozen en gewijd, en wijzigde toen zijne manier van leven geheel en
al, zoodat hij een ingetogen mensch werd. Het was in onbruik geraakt,
dat de flamen Dialis in den senaat zitting nam; gesteund door de
volkstribunen, doch met hevige tegenkanting van de senaatsleden,
nam Flaccus weder zitting. In 199 werd hij aedilis curulis; daar de
priester van Jupiter geen eed mocht zweren, legde zijn broeder dezen
namens hem af.--21) C. Valerius Laevinus was in 189 de voorspraak
der Aetoliërs, toen het de vaststelling der vredesvoorwaarden gold;
in 176 bestreed hij als consul de Liguriërs.--22) L. Valerius Flaccus
was in 100 consul met C. Marius, met wien hij echter volstrekt niet
samenwerkte. Hij was in den Sullaanschen tijd princeps senatus, en werd
in 82 na den dood der consuls tot interrex benoemd, zie Valeria lex
de Sulla dictatore.--23) C. Valerius Flaccus, consul in 93, bestuurde
Gallia en overwon de Galliërs; hij was later een aanhanger van Sulla,
en bracht in 81 den Celtiberiërs eene zware nederlaag toe.--24)
L. Valerius Flaccus werd in 99 aangeklaagd door C. Appuleius Decianus,
was consul suffectus in 86 in plaats van C. Marius (z. lex Valeria de
aere alieno) en liet zich ook het bevel in den mithradatischen oorlog
opdragen tegenover Sulla. Hij werd echter in 85 te Nicomedea door
zijn legaat C. Flavius Fimbria vermoord.--25) L. Valerius Flaccus,
zoon van no. 24, vergezelde zijn vader naar Azië, en diende later in
Cilicië en op Creta. In 63 maakte hij als praetor zich verdienstelijk
jegens den staat tegenover de Catilinarii. Hierop kreeg hij Azië als
provincie. In 59 wegens afpersingen aangeklaagd, werd hij schitterend
door Cicero verdedigd en vrijgesproken.--25a) L. Valerius Praeconinus,
legatus van L. Mallius (Manlii no. 15), sneuvelde in 78 in een strijd
tegen de opgestane Aquitaniërs.--26) M. Valerius Messala Niger, consul
in 61, een uitstekend redenaar.--27) M. Valerius Messala, neef van
no. 26, werd, ofschoon met veel bedekte en openlijke tegenwerking,
tot consul voor het jaar 53 gekozen. In 51 werd hij door toedoen
van Pompeius van omkooping beschuldigd, doch door den redenaar
Q. Hortensius Hortalus vrijgepleit. In den burgeroorlog koos hij
Caesars partij.--28) M. Valerius Messala Corvinus, uitstekend redenaar
en goed letterkundige, streed bij Phillippi aan de zijde van Cassius
en Brutus, doch ging later over tot Octavianus. In 34 onderwierp hij
de Salassers in de Alpen, in 31 was hij consul, in 27 overwon hij de
Aquitaniërs, waarna hij praefectus urbi te Rome werd. Hij was zeer
bevriend met den dichter Tibullus, die hem in 31 zou vergezellen in
den oorlog van Octavianus tegen Antonius, doch ziek te Corcyra moest
achterblijven. Ook had hij met Horatius omgang. Hij zelf schreef
ook, o. a. in het grieksch over de burgeroorlogen, en latijnsche
redevoeringen; ook schijnt hij verzen te hebben gemaakt.--29)
M. Valerius Messala Messallinus, zoon van no. 28, aan wien Ovidius
van Tomi uit eenige gedichten heeft gericht, consul in 3, werd naar
Germania gezonden, en later naar Dalmatia om den opstand van Bato
te onderdrukken. Omtrent zijn broeder, door adoptie tot de Aurelii
overgegaan en M. Aurelius Cotta Maximus Messalinus genoemd, zie Aurelii
no. 8.--30) C. Valerius Triarius was admiraal van Pompeius in den
oorlog tegen Caesar en sneuvelde in 48 bij Pharsalus. Cicero voert hem
in zijn werk de Finibus bonorum et malorum sprekende in.--31) Valerius
Asiaticus uit Gallia was een hoofdpersoon bij den moord van Caligula,
die hem zwaar had beleedigd. Door zijn rijkdom werd hij onder keizer
Claudius het slachtoffer der beruchte Messalina (Valerii no. 33). Hij
liet zich de aderen openen (47 n. C.).--32) Valerius Asiaticus,
zoon van no. 31, ondersteunde tijdens Nero den gallischen opstand
van Vindex. Later sloot hij zich aan bij Vitellius, wiens schoonzoon
hij werd.--33) Valeria Messalina, echtgenoote van keizer Claudius,
eene der meest zedelooze en gewetenlooze vrouwen, die de geschiedenis
kent, wilde ook de aanzienlijkste rom. vrouwen dwingen haar ontuchtig
voorbeeld te volgen. Zij spaarde niemand, die haar hebzucht of haar
haat had opgewekt, ook hare verwanten niet. De zwakke Claudius liet
zich geheel door haar leiden, totdat eindelijk haar ontrouw hem de
oogen opende en hij haar ter dood liet brengen (48).--34) L. Valerius
Catullus Messalinus, een berucht verklikker onder Domitianus, die
zelfs toen hij blind was dit bedrijf nog voortzette.

Onder de schrijvers, die den naam Valerius dragen, komen de volgende in
aanmerking.--35) Q. Valerius Soranus, uit Sora in Latium, redenaar en,
naar het schijnt, een dichter van naam, door Cicero echter om zijne
uitspraak van het Latijn berispt. Hij werd door Pompeius in 82, toen
hij volkstribuun was, terechtgesteld.--36) Valerius Antias, uit Antium
in Latium, leefde ten tijde van Sulla en schreef zeer onbetrouwbare
annales van Rome's stichting af tot op diens tijd. Livius heeft er
veel uit geput.--37) Valerius Cato, uit Gallia Cisalpina, had in den
sullaanschen burgeroorlog zijn vermogen verloren en moest, om in zijn
onderhoud te voorzien, les geven in taal- en dichtkunde. Hij is met
C. Licinius Macer Calvus (Licinii no. 6) de aanvoerder van de nieuwe
richting in de poëzie, de neoterici, waartoe ook Catullus behoorde. Of
de gedichten Dirae en Lydia, die op zijn naam staan, van hem zijn,
is niet uit te maken.--38) Q. Valerius Catullus, rom. dichter, werd
ongeveer in 84 te Verona geboren uit eene vermogende familie. Van
zijn leven is weinig bekend. Hij leefde op vriendschappelijken voet
met Cicero, Hortensius, Cornelius Nepos e. a. In 57 vergezelde hij
den praetor C. Memmius Gemellus naar Bithynia en bezocht op deze reis
in Troas het graf van zijn diep door hem betreurden broeder. Hij bezat
eene villa bij Tibur en eene te Sirmio bij Verona aan den lacus Benacus
(Garda-meer). Onder den naam Lesbia bezingt hij Clodia, de zuster van
den tribuun P. Clodius Pulcher en echtgenoote van Q. Metellus Celer
(zie Claudii no. 18), die hij hartstochtelijk beminde totdat haar
wangedrag hem afstiet. Hij stierf waarschijnlijk in 54. Wij hebben van
hem nog 116 grootere en kleinere lyrische gedichten en epigrammen. Het
meest munt hij uit in erotische poëzie. Zijn verzen, soms wat
ouderwetsch getint, zijn rijk aan gevoel en liefelijke gedachten,
eenvoudig doch keurig van taal. Hij was de eerste rom. lierdichter,
die grieksche versmaten bezigde.--39) Valerius Maximus, niet tot
de patricische gens Valeria behoorende, verkeerde in behoeftige
omstandigheden, totdat Sex. Pompeius (consul 14 n. C.) zich zijn lot
aantrok. Tusschen 26 en 32 na C. schreef hij zijn eenig werk Factorum
et dictorum memorabilium libri IX, een werk zonder letterkundige waarde
wat den stijl betreft, waarin daden en gezegden onder verschillende
rubrieken gesorteerd zijn. Zie Cornelius Nepos (Cornelii no. 58). Toch
is het werkje in verschillende tijden veel gelezen en hebben anderen
er uit geput en er weder uittreksels van gemaakt.--40) M. Valerius
Probus, zie Probus no. 2.--41) C. Valerius Flaccus (Setinus Balbus),
episch dichter uit den tijd van Vespasianus. Hij heeft 8 boeken
Argonautica gedicht, bewerkt naar het gedicht van Apollonius Rhodius
(z. a. no. 1). Hij is gestorven, kort voor 92 na C.--42) M. Valerius
Mutines z. Mut(t)ines.

Valgii 1) A. Valgius streed in Hispania onder Caesar, doch liep tot de
pompejaansche partij over.--2) C. Valgius Rufus, een vertrouwd vriend
van Horatius, een geleerd en veelzijdig ontwikkeld man, ook schrijver
en elegieëndichter. Uit zijne werken de tralatione (van rhetorischen
aard), de rebus per epistulam quaesitis (taalkundige onderzoekingen)
hebben Plinius, Gellius e. a. veel geput en aangehaald. Ook schreef
hij een onvoltooid leerdicht de herbarum viribus, dat door Plinius
met lof vermeld wordt. Horatius ontried hem het dichten van elegieën
en, ofschoon Tibullus vleiend van hem zegt: aeterno propior non alter
Homero schijnen de ouden hem toch slechts eene zeer bescheiden plaats
onder de dichters te hebben aangewezen.

Vallis Poenina, de Zuidkant van het meer van Genève en het
Boven-Rhône-dal (tgw. Wallis, Valais). De streek vormde een onderdeel
van de kleine provincie Alpes Graiae et Poeninae, die later tot Raetia
behoorde. Hier woonden vier, waarschijnlijk ligurische of raetische
stammen: Nantuates, Veragri, Seduni en Viberi of Uberi.

Vallum Antonini, grenswal in Schotland tegen de invallen der
noordelijke volkeren aangelegd door keizer Antoninus Pius in 142
n. C., tusschen de Firth of Clyde en de Firth of Forth, zie Bodotria
en Britannia.

Vallum Hadriani, grenswal in Noord-Engeland tegen de invallen der
Caledoniërs aangelegd door keizer Hadrianus in 122 n. C., tusschen
den Solway Firth en den mond van de Tyne. Z. Britannia.

Vandali of Vandili, Ouandaloi, een germaansch volk, dat een tijd
lang aan het tegenw. Reuzengebergte woonde, dat dan ook wel Vandalici
montes wordt genoemd. Vervolgens trokken zij naar Dacia en ten tijde
der groote volksverhuizing naar Hispania, waar zij nog hun naam in
(W)andalusië hebben achtergelaten. In 429 n. C. staken zij (zie
Valentinianus III) naar Africa over onder hun koning Geiserik en
stichtten er een vandaalsch rijk met Carthago tot hoofdstad. Geiserik
schiep eene vandaalsche zeemacht, die de schrik werd der Middellandsche
zee, veroverde Sardinia, Corsica en Sicilia en deed in 455 eene
landing in Italië, zie Maximus (Petronius). Bij deze gelegenheid werd
Rome vreeselijk geplunderd; wat waarde had, werd meegesleept, doch de
schepen met Rome's kunstschatten beladen, vergingen door storm voor zij
Carthago hadden bereikt. Na Geiseriks dood in 477 verzwakte de macht
der Vandalen voortdurend, totdat hun rijk onder den laatsten koning,
Gelimer, in 534 door Iustinianus' veldheer Belisarius vernietigd werd.

Vangiones, germaansch volk op den linker Rijnoever in
Belgica. Hoofdstad: Borbetomagus, thans Worms.

Vannius. Na de verdrijving van Maroboduus (zie Marcomanni), werden
aan een gedeelte van zijn volk in de streek tusschen Marus (March)
en Cusus (Waag) woonplaatsen aangewezen, onder een koning uit het
volk der Quaden, genaamd Vannius (18 n. C.). Deze breidde zijn
rijk voortdurend uit, tot hij in 50 door Vibilius, den koning der
Hermunduren en door Vangio en Sido, de zonen zijner zuster, verdreven
werd, en een toevlucht vond in het Romeinsche rijk. Het Rijk van
Vannius bleef echter bestaan, en kwam nu aan de bovengenoemde neven,
die aan het Rom. rijk trouw bleven. De onderdanen worden gewoonlijk
Suevi genoemd, hetgeen de algemeene stamnaam is.

Varagri = Veragri.

Vardaei, z. Bardiaei.

Vargunteii. 1) L. Vargunteius, rom. senator, handlanger van Catilina,
belastte zich met de taak, Cicero te vermoorden.--2) Vargunteius,
legaat van Crassus, sneuvelde in den parthischen oorlog.

Varia, schilderachtig gelegen vlek aan de via Valeria ten N.O. van
Tibur, op een heuvel aan den Anio. Tot de buurtschap behoorde het
landgoed van Horatius.

Varia (lex) de maiestate van den volkstribuun Q. Varius Hybrida, dat
een gerechtelijk onderzoek moest worden ingesteld, wie de italische
bondgenooten tot het opvatten der wapenen hadden opgeruid (91). Dit
was olie in het vuur, en hierop ontbrandde dan ook de marsische oorlog.

Varii. 1) Q. Varius Sucronensis, uit Sucro in Hispania, meer
bekend onder den bijnaam Hybrida, dien het volk hem gaf, omdat zijn
burgerrecht door sommigen werd betwijfeld, stelde als volkstribuun
in 91 de heillooze lex Varia de maiestate voor, waardoor de italische
bondgenooten, die zich reeds gewapend hadden om Rome het burgerrecht af
te dwingen en die op enkele plaatsen reeds tot oproer waren gekomen,
zóó verwoed werden, dat zij Rome den ondergang zwoeren. Hij was
een goed redenaar. Hij was, naar men zeide, medeplichtig aan den
moord van zijn ambtgenoot M. Livius Drusus en werd ook beschuldigd
van vergiftiging van Q. Caecilius Metellus Numidicus (Caecilii
no. 13). Later werd hij krachtens zijn eigen wet veroordeeld,
ging in ballingschap en werd op wreedaardige wijze vermoord; hoe,
is niet bekend.--2) Varius Cotyla (= wijnvat) was een deelgenoot
der drinkgelagen van Antonius, die hem echter eens aan een maaltijd
door zijne slaven liet geeselen. Later komt hij als bevelhebber eener
legerafdeeling in den mutinensischen oorlog voor.--3) L. Varius Rufus,
rom. dichter uit den kring van Maecenas, een vriend van Catullus
en Vergilius en ook van Augustus. Aan hem en Plotius Tucca droeg
Vergilius op zijn sterfbed de uitgaaf zijner Aeneis op. Varius
was ook werkzaam voor de toelating van Horatius in den kring van
Maecenas. Als treurspeldichter stond hij hoog aangeschreven; zijn
Thyestes werd opgevoerd bij de spelen ter viering van de overwinning
bij Actium en door Octavianus met een geschenk van een millioen
sestertiën beloond. Hij was vooral beoefenaar der epische poëzie,
Maeonii carminis ales, zooals Horatius hem noemt. O. a. schreef hij
een gedicht de morte en een Panegyricus Augusti. Nagenoeg alles van
hem is verloren gegaan.--4) Varius Avitus Bassianus = Heliogabalus.

Varini, volk in Germania aan de kust der Oostzee, in het
tegenw. Mecklenburg, behoorende tot die volkeren, die de godin
Nerthus vereerden.

Varinii, een onberoemd geslacht.

Varisti, zie Naristi.

Varro, familienaam in de gens Terentia en de gens Visellia.

Varus (= krombeen), familienaam in verschillende gentes. Zie
Alfen(i)us, Attii (no. 4), Quinctilii.

Varus, thans Var of Varo, tusschen Nicaea (Nizza, Nice) ten O. en
Antipolis (Antibes) ten W., grensrivier tusschen Gallia Narbonensis
en Italia (Liguria).

Vas, hij die borg blijft, dat een gedaagde ter terechtzitting zal
verschijnen; zie vadimonium. Een borg voor het nakomen eener aangegane
verbintenis wordt praes genoemd.

Vasarium, eigenlijk gereedschapsgeld, de som, die aan den stadhouder
eener provincie werd uitgekeerd voor zijne uitrusting.

Vascones, volksstam tusschen den Iberus (Ebro) en de Pyrenaeën, in de
tegenw. baskische gewesten (Biscaye, Guipuscoa, Navarre). Hoofdstad:
Pompelo (Pampeluna). Als eene bijzonderheid vindt men opgeteekend,
dat zij blootshoofds ten strijde togen. Ook in Aquitania woonden
stamgenooten, ofschoon onder andere namen. Hun naam leeft nog voort
in de namen Basken en Gascogne. Het W. deel der Pyrenaeën heette naar
hen Vasconum saltus.

Vaticanus (mons), een berg aan de rechterzijde van den Tiber, doch
nooit in den kring van het oude Rome opgenomen. De wijn, die er
groeide, was bekend als slecht.

Vatiniae (leges) van den volkstribuun P. Vatinius in 59. 1) de imperio
C. Caesaris, waarbij aan Caesar bij plebisciet Illyricum en Gallia
Cisalpina als provinciën toegewezen werden. Deze wet werd doorgedreven
niettegenstaande heftig verzet van den consul M. Calpurnius Bibulus,
wiens ambtgenoot Caesar zelf was. De senaat voegde er nog Transalpina
bij, uit vrees, dat ook deze provincie (die destijds nog alleen uit
Narbonensis bestond) anders ook nog door het volk aan Caesar ten deel
zou vallen.--2) de alternis consiliis reiciendis, waarbij vermoedelijk
aan den aanklager en den beklaagde nog eene tweede wraking van
rechters werd toegestaan, wanneer de eerstgewraakte reeds door andere
vervangen waren (zie iudex).--3) omtrent de uitzending eener kolonie
door Caesar naar Comum, als voorpost tegen de Alpenbewoners.--4)
rogatio de L. Vettii iudicio; deze ging niet door, zie Vettii no. 3.

Vatinii. 1) P. Vatinius uit Reate beweerde in 168 van de Dioscuren de
gevangenneming van koning Perseus vernomen te hebben.--2) P. Vatinius,
afstammeling van no. 1, een der fortuinzoekers uit Caesars tijd, had
in 63 de quaestuur op niet zeer eervolle wijze bekleed en was in 59
volkstribuun. Als zoodanig diende hij Caesar (zie Vatiniae leges),
met wien hij in 58 naar Gallia ging. Later te Rome wegens knevelarij
aangeklaagd, die hij als quaestor had bedreven, wist hij met behulp
van Clodius de rechters door geweld schrik in te boezemen. In 56 trad
hij in de zaak van P. Sestius tegen dezen en diens verdediger Cicero
op, doch werd onmiddellijk daarna door Cicero in eene opzettelijke
redevoering ontmaskerd. In 55 werd hij praetor; in 54, wel niet
ten onrechte, van omkooping hiertoe beschuldigd, werd hij ter wille
van Caesar door Cicero verdedigd. Ook in het vervolg bleef Vatinius
Caesar trouw. In den burgeroorlog versloeg hij in het begin van 47
de Pompeiani bij het eiland Tauris, en verjoeg ze uit de Adriatische
zee. In 45 ging hij als proconsul naar Illyria, maar na Caesar's dood
gaf hij de provincie over aan Brutus.

Vecta of Vectis, eiland op de Zuidkust van Britannia, thans Wight.

Vectigal. Onder vectigalia verstaat men de indirecte belastingen
en wat men betaalt voor het gebruik van staatseigendommen. Hiertoe
behoorden o. a. 1) portorium, haven-, brug- en weggelden en in- en
uitvoerrechten.--2) scriptura, het weidegeld dat bij het inscharen
van vee op de weidegronden van het staatsdomein (pascua publica)
werd betaald.--3) verpachtingen van het vischrecht en van houtkap
in de bosschen van den staat, van concessies voor ontginning en
exploitatie van mijnwerken, krijt-, zout- en steengroeven.--4)
vicesima manumissionum, 5% van de getaxeerde waarde, bij vrijlating
van slaven te betalen. Deze belasting was ingevoerd door de lex
Manlia van 357.--5) sinds den keizerstijd, vicesima hereditatum,
een successierecht van 5% bij erfenis, wel te verstaan van erfenissen
ex iure Quiritium; daarom gaf Caracalla in 212 na C. aan alle vrije
inwoners het burgerrecht, om over het geheele rijk dit recht te kunnen
heffen.--6) de pacht voor het gebruik van ager publicus en in de
provinciën de decumae van tiendplichtige landerijen.--7) centesima
rerum venalium, een verkooprecht op alles wat binnen Italië werd
verkocht, eene instelling van Augustus.--8) accijns op eetwaren,
door Caligula ingesteld.--9) quinguagesima mancipiorum venalium,
een overgangsrecht bij verkoop van slaven, van 2%, door Augustus
ingevoerd, door Claudius verdubbeld.--10) een entreegeld voor de
publieke privaten, onder den naam vectigal foricarum et urinae,
ingevoerd door Vespasianus.--11) eene belasting op de nijverheid,
patentbelasting, van Alexander Severus.--12) vectigal ex aquaeductibus
voor het uit de waterleidingen naar de huizen afgevoerde water;
cloacarium voor het recht van waterloozing in de openbare riolen,
enz.--Voorzoover zij er toe geschikt waren, werden de vectigalia
door de censoren verpacht summis pretiis. Ominis causa werd een begin
gemaakt met de oesterbanken in den lacus Lucrinus. Neemt men vectigalia
in den meer algemeenen zin van staatsinkomsten, dan kan hiertoe ook
de rechtstreeksche belasting, stipendium (z. a.), uit de provinciën
worden gebracht. In de provinciën Sicilia en Africa was het stipendium
geheel vervangen door tienden. Italia was van grondbelasting geheel
vrij (zie ook ius italicum). Over het tributum der rom. burgers, dat
niet tot de eigenlijke belastingen kan gerekend worden, zie tributum.

Vectones = Vettones.

Vedius Pollio, vrijgelatene, rom. ridder, een nietswaardig
mensch, ontzaggelijk rijk, verkwistend en meedoogenloos. Bij zekere
gelegenheid, dat Augustus bij hem te gast was, werd diens bescherming
ingeroepen door een slaaf van Vedius, die wegens het breken van
een voorwerp van murrha (z. a.) door zijn meester veroordeeld was
om in den vischvijver geworpen te worden en tot spijs voor de alen
te dienen. Augustus gelastte toen aan zijne lictoren, alle murrha
in het huis stuk te slaan. Vedius Pollio stierf in 15, na Augustus
tot erfgenaam van het grootste gedeelte zijner bezittingen benoemd
te hebben, o. a. van zijne prachtige villa Pausilypum (Zonderzorg,
Sans-Souci) tusschen Neapolis en Puteoli.

Vegetius Renatus (Flavius) schreef aan het einde van de 4de eeuw na
C. een epitome rei militaris, eigenlijk eene compilatie, zooals de
schrijver zelf erkent, van verspreide berichten en mededeelingen,
die hij bij verschillende oudere schrijvers heeft aangetroffen,
aangevuld met hetgeen hij aan de keizerlijke verordeningen heeft
ontleend. Ofschoon dikwijls oud en nieuw zijn dooreengeward, heeft
het werk, bij gebrek aan andere en betere krijgskundige geschriften,
voor ons eene niet geringe waarde. Waarschijnlijk moet een werk over
veeartsenijkunde van een zekeren P. Vegetius Renatus, uit denzelfden
tijd, ook aan hem worden toegeschreven.

Veiento (A. Fabricius), werd onder Nero in 62 n. C. verbannen, omdat
hij in schotschriften senatoren en priesters beschimpt had. Onder
Domitianus was hij als delator berucht. Hij was consularis.

Veii, Oueioi, oude en machtige etruscische stad op eene hoogte
aan de rivier de Cremera, met flinke muren, waarvan nog sporen
aanwezig zijn. Het uitgebreide gebied werd ager Veiens of Veientanus
genoemd. Daar Veii en Rome slechts ruim drie uren van elkander lagen,
moest Rome's opkomst spoedig eene botsing uitlokken. Reeds onder de
regeering van Romulus wordt een oorlog met Veii vermeld. Ten laatste
werd het in 396, volgens de overlevering, na een tienjarig beleg,
door M. Furius Camillus ingenomen, geplunderd en verwoest. Het gebied
der stad werd ager publicus, maar reeds in 387 werden hier 4 nieuwe
tribus ingericht, n.m. de tribus Stellatina, Tromentina, Sabatina en
Arniensis. Veii had een beroemden Juno-tempel.

Veiovis, Vediovis, Vedius, een rom. god, wiens naam door de ouden
verklaard wordt als jonge Jupiter of verdervende Jupiter. Hij had
sedert 192 een heiligdom tusschen het Capitolium en den burcht, op de
plaats van het oude asyl van Romulus, en, sedert 194, een op de insula
Tiberina. In eerstgenoemden tempel stond zijn beeld van cypressenhout,
jeugdig van gestalte, met een bundel pijlen in de hand en een geit
naast zich. Den 7den Maart werd hem een geit geofferd. Wegens de
pijlen, die tot zijne attributen behooren, werd hij soms met Apollo
geïdentificeerd; in werkelijkheid behoorde hij tot den kring der
onderaardsche godheden.

Velabrum, straat of buurt in Rome van den mons Palatinus in de
richting naar den Tiber, door den vicus Tuscus met het forum Romanum
verbonden. Op het Velabrum waren winkels van fijne gerechten of
lekkernijen, waar men ook koks kon huren.

Velauni of Vellani = Vellavi.

Veleda, profetes uit den stam der Bructeren ten tijde van
Vespasianus. Bij hare landslieden en de omringende stammen werd zij
vereerd als een hooger wezen. In den opstand van Civilis oefende zij
een grooten invloed uit. Later werd zij door de Rom. gevangen genomen
en naar Rome gevoerd.

Velia, Ouelia, ook Helia en Elea, bij Herodotus Hyele genoemd, op de
kust van Lucania. Zie Elea.

Velia, buurt van Rome, eigenlijk een rug, die den mons Palatinus met
den mons Esquilinus verbond. Van de Velia daalde de Sacra via af naar
het forum Romanum. De Velia maakte een deel uit van Roma quadrata
(zie Palatinus (mons)).

Velinus (lacus), meertje in het Sabijnsche land, tgw. Lago di
Piedilugo, gevormd door den Avens (z. a.).

Velinus (portus), de haven van Velia of Elea.

Velites, lichtgewapenden in het rom. leger, zie centuria. Zij werden
uit de arme burgers gelicht, hadden harnas noch helm, maar slechts
een mantel en een vilten muts, en waren gewapend met een klein rond
ruiterschild (parma), een zwaard en een aantal (soms zeven) lichte
werpschichten (hastae velitares, veruta) met dunne, scherpe stalen
punt. Zij deden dienst als tirailleurs en namen ook de plaats en de
wapenen der gesneuvelden over. In het legerkamp waren zij des nachts
onder den blooten hemel langs den binnenkant van den wal en vóór de
poorten gelegerd. Sedert Marius ook de capite censi in de gelederen
der geregelde troepen opnam, hing het van lichamelijke geschiktheid
af, of men bij deze of bij de velites werd ingedeeld, hoewel uit den
aard der zaak deze toch uit de geringeren werden genomen.

Velitrae, thans Velletri, latijnsche stad ten Z. van het albaansch
gebergte, langen tijd in handen der Volsci, sedert 393 of 338
municipium sine suffragio. Het is de stamplaats der Octavii.

Vellaunodunum, stad der Senones in het midden van Gallia, tusschen
Genabum (Orléans) en Agedincum (Sens).

Vellavi, volksstam in de bergstreek der Cevennes.

Velleda = Veleda.

Velleii. 1) C. Velleius, rom. senator, door Cicero in zijn werk de
natura deorum als vertegenwoordiger der epicureïsche wijsbegeerte
ingevoerd.--2) C. Velleius Paterculus, een vriend van Pompeius, benam
zich het leven, in 41, toen Octavianus tegen zijne woonplaats Neapolis
(Napels) optrok.--3) C. Velleius Paterculus, rom. geschiedschrijver,
kleinzoon van no. 2, uit een rij van aanzienlijke voorouders gesproten,
diende onder C. Caesar en onder Tiberius in verschillende veldtochten,
werd in 6 na C. quaestor en in 15 praetor. Hij schreef eene beknopte
rom. geschiedenis in 2 boeken (ad M. Vinicium consulem) in 30 na C.,
van Rome's stichting tot op dat jaar. Dat dit werk niet anders dan
hoogst oppervlakkig zijn kan, spreekt van zelf. De tekst berust op
slechts één enkel handschrift, dat na de verschijning der eerste
uitgaaf weder is zoek geraakt. Van het tweede boek is ook slechts
een gedeelte over.

Vell(i)ocasses, gallisch volk aan den mond der Sequana
(Seine). Havenstad: Rotomagus (Rouaan).

Venafrum, stad in Samnium ten O. van Casinum (in Zuid-Latium) gelegen,
wordt sedert Augustus tot Campania gerekend. De stad lag op eene
hoogte, 5 kilometer van den Vulturnus, te midden van olijfbosschen. De
olijfolie van Venafrum was om hare fijnheid beroemd.

Venatio. Onder de geliefkoosde schouwspelen der Rom. behoorden de
dierengevechten in het amphitheater. Met ontzaggelijke kosten werden
hiertoe uit verschillende gewesten wilde dieren aangevoerd, als:
leeuwen, tijgers, olifanten, rhinocerossen, enz., die men tegen
elkander liet vechten. Zoo bracht Pompeius bij één feest o.a. 600
leeuwen in de arena. Ook liet men menschen tegen dieren vechten, zulke
menschen werden bestiarii genoemd en waren soms voor loon gehuurd,
auctorati, soms veroordeelden, ad bestias damnati. Gehuurde vechters
waren natuurlijk gewapend, veroordeelden nu en dan. Gedurende de
christenvervolgingen werden gewoonlijk de veroordeelden bij hoopen
weerloos in het strijdperk gedreven, soms wel aan palen vastgebonden,
en werden vervolgens de wilde dieren op hen losgelaten, om hen voor
de oogen der duizenden van toeschouwers te verscheuren.

Venedae, -di, Ouenedai, aanzienlijk sarmatisch volk ten O. der Vistula
(Weichsel) aan den sinus Venedicus, Ouenedikos kolpos (golf van
Riga). Nog in de middeleeuwen komt dit volk in Polen en Oostpruisen
en ook westelijker voor onder den naam van Wenden.

Venelli, volksstam in Gallia aan het Kanaal op het tegenw. schiereiland
Cotentin.

Veneti, Ouenetoi, 1) gallisch volk op de kust van het tegenw. Bretagne,
met de stad Dariorigum of Venetae (Vannes), en op de kust de insulae
Veneticae (Ré, Oléron enz.). Zij waren een zeevarend en handeldrijvend
volk en onderhielden een levendig verkeer met Britannia.--2) een
volk in het N.O. van Italië, ook Enetoi genoemd, waarvan de afkomst
den ouden onbekend was. Men meende in hen het verdwenen paphlagonisch
volk der Heneti (z. a.) terug te vinden. Waarschijnlijk waren zij van
illyrischen stam. Hun land, o. a. met de steden Patavium (Padua),
Altinum en Aquileia, was buitengewoon welvarend door nijverheid en
handel. Zij waren niet krijgszuchtig en onderwierpen zich reeds vroeg
(215) aan de Rom., om bij hen steun te vinden tegen hunne gallische
naburen. Hun gebied, Venetia, komt in het algemeen, wat de ligging
betreft, overeen met dat der latere republiek Venetië. De invallen
van Gothen en Hunnen waren voor hen een groote ramp, zie hieromtrent
Altinum.

Venetus lacus = Brigantinus lacus.

Venilia, moeder van Turnus, zuster van Amata, gemalin van Neptunus
of Faunus.

Vennones, een woest Alpenvolk in Raetia aan de bronnen van den Athesis.

Vennonius, geschiedschrijver ten tijde der Gracchen.

Venta, naam van enkele steden in Britannia. 1) V. Belgarum, in het Z.,
thans Winchester, nabij Clausentum (Southampton).--2) V. Icenorum,
in het O., nabij het tegenw. Norwich.--3) V. Silurum, in Wales,
ongeveer tegenover het tegenw. Bristol.

Ventidius Bassus (P.), een man van geringe afkomst, doch van groote
bekwaamheid. In den marsischen oorlog waren zijne ouders onder de
gevangenen uit Picenum, die in 89 den triumftocht van den consul
Cn. Pompeius Strabo moesten opluisteren. Zijn vader werd vervolgens
ter dood gebracht. Toen Bassus een man was geworden, voorzag hij
eerst in zijn onderhoud door aan overheden, die naar de provinciën
gingen, paarden, muildieren en wagens te leveren. Caesar, die hem
had leeren kennen, hief hem uit zijn stand op en bracht hem in den
senaat. Hij diende onder Caesar in Gallia en in den burgeroorlog,
koos na Caesars dood de zijde van Antonius, drong bij Cicero aan dat
deze zich tijdig uit de voeten zou maken, en wierf in Picenum een
leger om Antonius te steunen. Na het sluiten van het driemanschap
in 43 werd hij consul (als suffectus voor Q. Pedius). In 39 ging hij
als legaat van Antonius naar Syria en bracht in dit en het volgende
jaar den Parthen drie gevoelige nederlagen toe, waarbij de parthische
prins Pacorus, zoon van Orodes I, sneuvelde. Hij genoot daarvoor de
eer van een zegetocht. Z. ook Labieni no. 2.

Venus, italiaansche lentegodin, vooral beschermster der tuinen en
van de groenteteelt, onder griekschen invloed geheel vereenzelvigd
met Aphrodite en dus geworden tot eene godin van schoonheid en
liefde. Haar dienst was afkomstig uit Ardea. Oorspronkelijk had
zij te Rome twee tempels, één in den lucus van Libitina (z. a.),
één bij het Circus maximus, en de stichtingsdag van den laatsten
is de 19de Augustus, de feestdag der holitores (groenteboeren),
die Venus speciaal vereeren. In den tweeden punischen oorlog werd,
volgens voorschrift van de Sibyllijnsche boeken, de geheel grieksche
eeredienst van V. Erycina (Erucina) uit Sicilië naar Rome overgebracht;
men offerde haar den 23sten April; een eeuw later werd de dienst
ingesteld van V. Verticordia (feestdag 1 April). Sulla vereerde haar
onder den naam V. Felix (dit is de V. Pompeiana, de stadsgodin van
Pompeii), Pompeius als V. Victrix, maar haar dienst kwam vooral in
hoog aanzien en het aantal aan haar gewijde tempels nam aanmerkelijk
toe, sedert zij als de moeder van Aeneas en dus als de stammoeder van
het rom. volk beschouwd werd, en nog meer toen Caesar en Augustus,
en naar hun voorbeeld ook latere keizers, haar als de moeder van de
gens Iulia vereerden. Omtrent V. Cloacina en V. Murcia, zie Cloacina
en Murcia. Zie verder Aphrodite.

Venusia, schilderachtig gelegen stad van Apulia, dicht aan de
lucanische grenzen nabij de rivier Aufidus en den mons Vultur gelegen,
geboorteplaats van Horatius. Oorspronkelijk was V. eene stad der
Samnieten geweest. Sedert 291 lat. col.

Ver sacrum. Bij italiaansche volken, vooral bij de Sabijnen, gebeurde
het meermalen, dat in tijden van pest, misgewas en andere rampen al
wat in de eerstvolgende lente zou geboren worden, aan de goden werd
gewijd. De dieren, die in zulk eene gewijde lente geboren werden,
werden geofferd, de menschen echter, als zij volwassen waren, over de
grenzen gezonden om zich elders als volksplanters neer te zetten. Als
de romeinsche senaat tot een ver sacrum besloot, moest dit besluit
door het volk bekrachtigd worden.

Veragri, raetisch of ligurisch volk aan de poeninische Alpen in
Helvetia, in het tegenw. kanton Wallis. Hoofdplaats Octodurus
(Martigny).

Veranii. 1) Veranius, een vriend van Catullus, die zijn geluk
vruchteloos in Hispania ging beproeven.--2) Q. Veranius, legaat van
Germanicus, klaagde Cn. Piso (Calpurnii no. 7) aan.--3) Q. Veranius,
consul in 49 na C. en in 58 stadhouder van Britannia, waar hij stierf.

Verbanus lacus, Ouerbanos limne, thans lago Maggiore, waardoor de
Ticinus stroomt, in Gallia Transpadana.

Verbena = herbena, heilige kruiden, op het Capitool gegroeid, ook
sagmina geheeten. Ook takken van heilige boomen, als myrten, olijf-
en laurierboomen, geplukt tot eenig heilig gebruik, werden verbena
geheeten. Smeekelingen, gezanten en vooral de fetiaal-priesters
omkransten zich het hoofd met zulke heilige kruiden of gewassen;
ook bezigde men ze tot het versieren van altaren, godenbeelden,
offerdieren, enz.

Verbigenus pagus, zie Helvetii.

Vercellae, thans Vercelli, hoofdstad der Lebecii in Gallia Transpadana,
sedert 89 met het ius Latii, sedert 49 rom. municipium. Op de
nabijgelegen Campi Raudii vernietigde C. Marius in 101 de Cimbren.

Vercingetorix, een aanzienlijk Galliër uit de Arverni, het hoofd
van den grooten gallischen opstand tegen Caesar in 52. Hij versloeg
Caesar bij Gergovia, maar daarna sloot Caesar hem met zijn leger
op in Alesia. Hij moest zich overgeven en werd te Rome na Caesar's
triumphus in 46 ter dood gebracht.

Veretum, Ouereton, stadje in Calabria, nabij het promunturium
Salentinum.

Vergelius of Vergellus, een beek, die door het slagveld van Cannae
stroomde.

Vergiliae, z. Pleiades.

Vergilii. 1) M. Vergilius, volkstribuun in 87.--2) C. Vergilius,
61-58 propraetor van Sicilia, een groot vriend van Cicero. Later
(47) verdedigde hij Thapsus tegen Caesar.--3) P. Vergilius Maro, de
beroemde dichter der Aeneis, was in 70 op een landgoed zijns vaders,
te Andes bij Mantua geboren. Eerst ging hij in het naburige Cremona
school, later als jongeling volgde hij lessen te Mediolanium (Milaan),
vervolgens ging hij in 53 naar Rome, waar hij met Alfenus Varus
(zie Alfenus) het onderricht genoot van den epicureïschen wijsgeer
Siro. Daarna keerde hij naar zijn vaderlijk landgoed terug en dichtte
hij enkele zijner Eclogae of herderszangen. Toen echter Octavianus
na den slag bij Philippi (42) de veteranen door eene toewijzing van
landerijen beloonen wilde en daartoe ook de omstreken van Cremona en
Mantua had uitgekozen, zag ook Vergilius zijn goed door een vreemde in
bezit nemen (41). Door bemiddeling echter van C. Asinius Pollio, die
met 7 legioenen in het gebied der Veneti stond en de landverdeeling
bestuurde, had deze inbezitneming geen verder gevolg en beloofde
Octavianus aan Vergilius, dat zijn landgoed ongemoeid zou blijven. Doch
op Asinius Pollio volgden Alfenus Varus en Antonius Musa, en opnieuw
zag V. zich in zijn bezit bedreigd. Hij beloofde Varus te zullen
bezingen, als deze zijn grondbezit spaarde. Uit de omstandigheid, dat
de 6de Ecloga aan Varus is gericht en dat V. toch van zijn landgoed
werd beroofd, mag men misschien het besluit trekken, dat Varus zelf
het hem wel liet behouden, maar niet verhinderde dat een ander het
hem ontnam. Het gedicht van Verg. getuigt dan ook niet van groote
geestdrift. Hij ging naar Rome, doch Octavianus was elders. Door
tusschenkomst van aanzienlijke vrienden (misschien bij Varus) werd
hem de teruggaaf van zijn goed beloofd, doch toen hij er heen was
gegaan, zou hij door den nieuwen bezitter, zekeren centurio Arrius,
doodgestoken zijn, ware hij niet ijlings in den Mincius gesprongen
(40). Eenige maanden bleef hij te Rome en in den omtrek, tot hij
eindelijk, vermoedelijk door tusschenkomst van Maecenas, zijne goederen
terug kreeg. Het is ook niet onwaarschijnlijk, dat Varus hem nu ten
slotte het rustig bezit waarborgde en daarvoor met een gedicht door den
dichter werd beloond. Na door zijne Eclogae of Bucolica naam gemaakt
te hebben, begon V. te Rome zijne Georgica in 4 boeken, een leerdicht
over akkerbouw, boomkweekerij, vee- en bijenteelt, dat eigenlijk zijn
meesterwerk is, waaraan hij 7 jaar werkte, 37-30. Hij voltooide het
te Napels, een geliefkoosd verblijf voor hem, uit hoofde zijner zwakke
gezondheid. Intusschen of onmiddellijk daarna begon hij aan zijn epos
Aeneis, waarvan hij in 23 het 2de, 4de en 6de boek voor Augustus en
diens omgeving voordroeg. Voor zijne gezondheid en tot ontspanning
ondernam hij in 19 eene reis naar Griekenland, ontmoette daar Augustus
en keerde met dezen naar Italië terug. Te Brundisium aangekomen, was
hij zóó ziek, dat hij daar moest blijven en er binnen weinige weken
overleed. Volgens zijn verlangen werd zijn lijk naar Napels vervoerd
en is hij aan den weg naar Puteoli begraven. Hij had eerst gelast,
dat zijn onvoltooid epos (zie over den inhoud het art. Aeneas)
verbrand moest worden, doch liet zich verbidden om de uitgaaf aan
zijne vrienden Plotius Tucca en Varius Rufus toe te vertrouwen,
onder voorwaarde dat zij het geheel onveranderd zouden laten, opdat
ieder zou kunnen zien, dat de dood hem belet had er de laatste hand
aan te leggen. Menige plaats komt er in voor, die de dichter, zoo de
tijd hem gegeven ware, aangevuld of gewijzigd zou hebben. V. bleef
bij zijn volk steeds in hooge eer; in de middeleeuwen hield men hem
voor een toovenaar en, voor zoover dit voor een heiden mogelijk was,
voor een heilige. Aan het gewaande graf van V. werden zelfs wonderen
vastgeknoopt. De groote verdienste der Aeneis is deze, dat daarin met
onmiskenbaar talent van vorm en uitdrukking een nationaal-rom. epos op
homerische leest is geschoeid. Bovendien diende het tot verheerlijking
van Augustus en zijne familie. Het werd dan ook met vooringenomenheid
op de rom. scholen gelezen en verklaard. Op de Bucolica en Georgica
schreef Valerius Probus (1e eeuw na C.) een commentaar, terwijl wij
ook den rijken commentaar op Vergilius van Servius Maurus Honoratus
(4de eeuw na C.) (z. Servius no. 3) bezitten. Zie ook Donatus (Tiberius
Claudius). Enkele kleinere gedichten op naam van Vergilius (Culex,
Moretum e. a.) worden door sommigen niet aan hem toegeschreven.

Verginii, een deels patricisch, deels plebejisch geslacht. 1)
Opiter Verginius Tricostus, consul in 502, streed tegen de Latijnen
en sneuvelde in 487 tegen de Volscen.--2) T. Verginius Tricostus
Caeliomontanus, consul in 496, nam deel aan den slag bij het meer
Regillus.--3) Proculus Verginius Tricostus Rutilus, consul in 486,
was een tegenstander der akkerwet van zijn ambtgenoot Sp. Cassius
Viscellinus (zie Cassii no. 1).--4) verder komen er tot 435 nog
een achttal Verginii Tricosti onder de consuls voor met de toenamen
Rutilus, Esquilinus, Caeliomontanus, waarbij ook de vóórnamen Opiter
en Proculus nog eenmaal terugkomen. Ook vindt men er twee onder de
consulairtribunen.--5) A. Verginius bewerkte in 457, dat het getal
volkstribunen op 10 werd gebracht. Hij zelf bekleedde dit ambt 5
jaar achtereen.--6) L. Verginius doodde volgens de overlevering in
449 zijne dochter Verginia, opdat zij niet in handen van den tienman
App. Claudius zou vallen, en gaf hiermede het sein tot de tweede
secessio plebis. Daarop werd hij tot volkstribuun verkozen.--7)
A. Verginius, rom. rechtsgeleerde, omstreeks 100.--8) L. Verginius
Rufus, legatus pro praetore van Germania Superior onder Nero en Otho,
wees na den dood van Vindex (z. a.) en in 69 na C. na den dood van
Otho het aanbod zijner troepen van de hand, hem tot keizer uit te
roepen. In zijn sterfjaar, 97, was hij met keizer Nerva consul. Tacitus
hield eene lijkrede op hem. Hij was een vaderlijke vriend voor den
jongeren Plinius. Hij maakte ook gedichten.

Verna of vernaculus is een slaaf, die in zijns meesters huis geboren
is. Uit den aard der zaak waren zij in den regel vrijpostiger dan
gekochte slaven.--Vernaculae legiones zijn troepen, bestaande uit
personen, die bij de werving nog geen Romeinsche burgers waren,
maar dit recht verkregen, zoodra zij ingelijfd waren; dus = milites
libertini.

Verolamium, hoofdstad der Catuvellauni, ten N.W. van Londinium
(Londen), thans Old-Verulam, rom. municipium.

Veromandui, zie Viromandui, welke schrijfwijze beter is.

Verona, stad in Gallia Transpadana aan den Athesis, eerst aan de
Euganei, later aan de Cenomani toebehoorende, sedert 89 met het
ins Latii, sedert 49 een bloeiend rom. municipium, geboorteplaats
van Catullus en Vitruvius. Verona, thans nog aldus geheeten, was
de schoonste stad van Cisalpina. Het marmeren amphitheater, onder
Diocletianus gebouwd, dat 22000 toeschouwers bevatten kon, is nog
vrij goed bewaard gebleven.

Verres (C.) was in 82 quaestor van den consul Cn. Papirius Carbo
in Cisalpina, doch liep tot de partij van Sulla over, de kas
medenemende. Toch kreeg Sulla van het geld niet veel te zien, daar
Verres beweerde dit te Ariminum (Rimini) te hebben achtergelaten,
waar het bij de verwoesting der stad verloren zou zijn gegaan. Zijne
verantwoording was merkwaardig. "Ontvangst HS 2235417; uitgaaf
aan soldij, koren enz. HS 1635417; saldo te Ar. achtergelaten HS
600000." In 80 ging Verres als legaat van Cn. Cornelius Dolabella naar
Cilicia, waar hij weldra na den dood van den quaestor C. Malleolus
proquaestor werd. Zijn reis daarheen was een rooftocht. In Griekenland
en Azië liet hij, zelfs bij dag, de tempels openbreken en beelden en
kostbaarheden er uit wegvoeren. Toen Dolabella later van afpersingen
was aangeklaagd, had V. de onbeschaamdheid als getuige tegen hem
op te treden. Met een deel van den geroofden buit wist hij zich
tegen 74 tot praetor te doen verkiezen. Zijne praetuur (de praetura
urbana) was, zooals men denken kan, eene bespotting van het recht,
eene onafgebroken reeks van rechtsverkrachtingen. In 73 werd hij
propraetor van Sicilia, waar hij drie jaar bleef. In die drie jaar
mergelde hij de provincie uit. Behalve dat hij den landbouwers
hun koren afperste en hun dan het graan, dat zij moesten leveren,
uit hun eigen voorraad duur verkocht, om ten slotte nog het geld,
dat de senaat hem tot aankoop van koren toezond, in zijn eigen zak
te steken, waren ook geen kunstwerken of kostbaarheden voor hem
veilig. Hij hield er spionnen op na om na te speuren, wie iets in
bezit had, wat van zijne gading kon zijn. Op verzoek der Siciliërs
trad Cicero in 70 als aanklager op en beschuldigde Verres voor 40
millioen sestertiën op Sicilië gestolen en afgeperst te hebben. Ten
spijt van alle kuiperijen van Verres en diens machtige vrienden
(zie Tullii no. 5), handelde Cicero met zooveel voortvarendheid en
doortastendheid en overstelpte hij Verres met zooveel onwederlegbare
bewijzen, dat diens verdediger Hortensius het pleit opgaf en Verres
zich in ballingschap naar Massilia (Marseille) begaf.

Verrius Flaccus (M.), rom. taalgeleerde onder Augustus en Tiberius,
leermeester van de kleinzonen van Augustus, schrijver van een groot
alphabetisch geordend werk de verborum significatu (zie Festus
no. 2), ook geciteerd als libri rerum memoria dignarum, en van de
Fasti Praenestini, waarvan nog fragmenten over zijn.

Verticordia, bijnaam aan Venus (z. a.) gegeven, wegens haar invloed op
het menschelijk hart. In 114 werd haar een tempel gewijd met de bede,
dat zij de vrouwen van onkuischheid zou afhouden.

Vertumnus of Vortumnus, god van verandering of afwisseling, in het
bijzonder van de afwisseling der jaargetijden, die de vruchten doet
rijpen, maar verder ook van de veranderingen in de gezindheid der
menschen, van ruilhandel, enz. Hij zelf bezat het vermogen allerlei
gedaanten aan te nemen en maakte daarvan gebruik, toen hij de liefde
van Pomona trachtte te winnen, wat hem eerst gelukte, nadat hij, als
oude vrouw vermomd, gehoor bij haar had gekregen. Hij had een beeld
in den vicus Tuscus, waarom hij voor een oorspronkelijk etrurisch god
gehouden werd, en een tempel aan den voet van den Aventinus; deze
tempel was door M. Fulvius Flaccus na zijn verovering van Volsinii
gesticht. Vortumnus was waarschijnlijk de hoofdgod van Volsinii; zie
ook Voltumna. Men bracht hem offers op den 13 Augustus. Men verwarre
dezen god niet met Volturnus (z. a.).

Verulae, hooggelegen stad der Hernici in Latium.

Verulamium = Verolamium.

Verus (L. Aurelius), zoon van L. Aelius Verus (zie Annii no. 6),
jongere broeder en mederegent van keizer Marcus Aurelius en indertijd
met dezen door Antoninus Pius tot zoon aangenomen. Vóór zijn adoptio
heette hij L. Ceionius Commodus, en hij wordt nog vaak door de
schrijvers Commodus genoemd. Hij was te veel overgegeven aan een
weelderig en gemakkelijk leven om iets te beteekenen. Zijne regeering
(als zij dezen naam verdient) duurde van 161 na C. tot 169, toen
hij stierf. In 162 trok hij naar het Oosten, om tegen de Parthen te
strijden, die in het rijk gevallen waren. Hij bleef echter in Antiochia
achter, en liet den oorlog, die van 161-166 duurde, door zijne legaten
voeren. Door de verovering van Artaxata (163) werd Armenia tot een
rom. vazalstaat. Ten gevolge van de veldtochten van Avidius Cassius
(zie Cassii no. 18) werd in 166 de vrede met Vologeses gesloten,
kwam Osroene onder rom. invloed en werd Carrhae rom. kolonie. Daarna
trok Verus met M. Aurelius tegen de Marcomannen, maar stierf in 169
te Altinum.

Vesbius, Vesevus = Vesuvius.

Vescelia, stad der Oretani in Hispania Tarraconensis, in het gebied
van den Anas (Guadiana).

Vescia, verdwenen stad der Aurunci of Ausones in Latium in eene
liefelijke streek, ager Vescinus, die tusschen den Liris en den mons
Massicus lag.

Veseris, een vlek of een riviertje (dit is onzeker) in Campania aan
den Vesuvius.

Vesevus = Vesuvius.

Vesontio, thans Besançon, hoofdstad der Sequani in Gallia aan den
Dubis (Doubs), die zoo de stad omspoelde, dat hij haar bijna geheel
insloot, terwijl het openliggende gedeelte afgesloten werd door een
berg, waarop de burcht lag. Er zijn tal van overblijfsels uit den
rom. tijd aanwezig.

Vespasianus (T. Flavius), romeinsch keizer 70-79 na C., in 9 na
C. te Reate in het sabijnsche land geboren, was de zoon van Flavius
Sabinus en Vespasia Polla. Hij ging reeds vroeg in krijgsdienst, was
krijgstribuun in Thracia, quaestor van Creta en Cyrenaica, daarna te
Rome aediel en vervolgens praetor, en werd door Claudius als legatus
legionis naar Germania en in 43 naar Britannia gezonden. In 51 was
hij consul, trok zich toen uit vrees voor Agrippina een tijd lang
uit het openbare leven terug, totdat in 59 Nero hem als proconsul
naar Africa zond. In 66 werd hem door Nero opgedragen, den opstand
in Judaea te dempen, en deze taak was nog niet volbracht, toen hij
in den zomer van 69 door zijn leger tot keizer uitgeroepen en door
het geheele Oosten erkend werd. Na de overwinning bij Cremona en den
dood van Vitellius kwam V. in 70 onder groot gejuich van het volk te
Rome. Hij regeerde zacht en gematigd, wat het inwendig bestuur betreft,
doch krachtig, wat de bescherming der grenzen en de tucht in de legers
aangaat. De Parthen ontzagen hem en lieten hem met rust, zijn zoon
Titus voltooide de onderwerping der Joden en zijn veldheer Petillius
Cerealis dempte den gevaarlijken opstand der Batavieren. Door eene
naar den zin der Rom. te groote zuinigheid (zie mimus) stijfde hij de
uitgeputte schatkist. Hij heeft veel gebouwd, zie o.a. Amphitheatrum
aan het einde. Na den terugkeer van Titus hield V. met dezen een
luisterrijken zegetocht over de Joden. Door hem werd in 76 of 77
Agricola naar Britannia gezonden. In 79 stierf V. op de badplaats Aquae
Cutiliae. Zijn zoon Titus volgde hem op.--V. had twee broeders. Omtrent
Flavius Sabinus, zie Sabinus no. 3. De andere broeder, Flavius Clemens,
huwde met zijne nicht Domitilla, eene dochter van Vespasianus en van
de vrijgelatene Flavia Domitia. Domitianus liet hem later ombrengen,
evenals den zoon van Sabinus.

Vesperna, avondeten in den ouden tijd, z. coena.

Vesta, godin van den huiselijken haard en het haardvuur, in
beteekenis gelijk aan de grieksche Hestia, maar door de Rom. hooger
in eere gehouden dan deze door de Grieken. Zij werd in ieder huis
gemeenschappelijk met de Laren en Penaten vereerd, maar had bovendien
een zeer heiligen tempel bij de regia, waar op haar altaar een
eeuwig vuur brandde, dat als het haardvuur van den geheelen staat
beschouwd werd, en waarheen de rom. vrouwen jaarlijks den 9den Juni
(Vestalia) in processie trokken. Deze Vestalia werden echter niet
alleen door de rom. vrouwen gevierd, maar het was ook de feestdag
der bakkers en molenaars. Het heilige vuur werd jaarlijks den 1sten
Maart met bijzondere plechtigheid vernieuwd, ging het bij ongeluk
eens uit, dan werd dit als een zeer slecht voorteeken beschouwd,
en moest het door het wrijven van hout opnieuw ontstoken worden. In
het binnenste van den tempel van Vesta, de penus Vestae geheeten,
werden behalve den door de Vestaalsche maagden bereiden offervoorraad
(zie hieromtrent onder Vestales), ook volgens de overlevering het
Palladium en de Penaten van den staat bewaard, die door Aeneas van
Troje naar Lavinium gebracht waren; ook in deze stad had zij een zeer
oud heiligdom, waar de hoogere rom. magistraten kort na de aanvaarding
van hun ambt gingen offeren. Te Rome werd de dienst van Vesta met
groote nauwgezetheid waargenomen door zes maagdelijke priesteressen,
die aan zeer strenge tucht onderworpen waren, maar daarentegen in
hoog aanzien stonden en buitengewone voorrechten genoten (z. Vestales).

Vestales, ook virgines Vestae geheeten, vestaalsche maagden. In
den Vesta-tempel, de heilige haardstede van den rom. staat, werd de
dienst door zes priesteressen waargenomen. De voornaamste taak der
dienstdoende Vestalin was te zorgen dat het vuur in den tempel niet
uitging; doch bovendien hadden de priesteressen nog andere plichten te
vervullen, o. a. het bereiden van het gezouten offermeel (mola salsa),
waarmede de offerdieren bestrooid werden, het bewaren van bloed en asch
van sommige offers, die later als reinigingsmiddelen dienst moesten
doen, het opzenden van gebeden voor volk en staat, later ook voor den
keizer en diens gezin, enz. Ging het vuur uit, dan werd de nalatige
priesteres door den opperpontifex gegeeseld. Slechts éénmaal 's jaars,
den 1en Maart, den dag waarop oudtijds het jaar begon, moest het
vuur uitgaan, om dan vernieuwd te worden. Nooit mocht het van buiten
ingebracht worden, het moest in den tempel zelf door wrijving van
hout ontstoken worden. Evenals het vuur een zinnebeeld van reinheid
is, moesten ook Vesta's priesteressen hare maagdelijke kuischheid
bewaren; anders werden zij levend in een graf ingemetseld, terwijl
ook haar verleider met den dood gestraft werd. Volgens de lex Papia
(z. a.) koos de pontifex maximus, wanneer er een plaats als Vestalin te
vervullen viel, naar goedvinden 20 meisjes uit, niet jonger dan zes en
niet ouder dan tien jaar; deze moesten vrij van lichaamsgebreken zijn,
hare ouders, vader en moeder, nog in leven zijn en per confarreationem
gehuwd zijn. Uit deze 20 werd door het lot ééne aangewezen en door
den pontifex maximus als vestaalsche maagd aangenomen (virginem
capere). Hoewel er enkele redenen tot vrijstelling waren, b.v. wanneer
reeds eene zuster in Vesta's dienst was of wanneer het kind reeds
aan een pontifex verloofd was of wanneer de vader tot de flamines,
augurs, XV viri sacris faciundis of septemviri epulones behoorde,
kon men zich zonder zulk een reden niet aan de keus onttrekken. Ook
konden ouders hunne dochters aanbieden. Tien jaar lang bleef de
Vestalin leerlinge in den dienst, daarna moest zij tien jaar dienst
verrichten, vervolgens tien jaar als leermeesteres der nieuwelingen
werkzaam zijn. Na die 30 jaren mocht zij huwen, hetgeen echter ongaarne
gezien werd. De virgines Vestales genoten groote eer. Zij waren sui
iuris, zij alleen mochten te Rome op een wagen rijden, bij openbare
feesten en spelen hadden zij de eereplaats. Op straat werden zij
voorafgegaan door een lictor, zelfs de consul week voor haar uit,
terwijl zijne lictoren hunne roedenbundels naar den grond gericht
hielden (fasces submittere). Wanneer zij een veroordeelde ontmoetten,
was deze vrij. Zie ook Claudii no. 12. De vestaalsche maagden droegen
over het gewone vrouwengewaad een soort van linnen jakje, verder het
suffibulum en de infula. Aan haar hoofd stond de virgo maxima.

Vestibulum, een voorplein voor een aanzienlijk rom. huis, aan drie
zijden door muren ingesloten. In de teekening op bl. 241 is wel eene
kleine inspringende ruimte als vestibulum aangegeven, doch men vergete
niet, dat daar slechts een woning van zeer matigen omvang in eene
landstad is voorgesteld, die niet te vergelijken is met de paleizen
der rijken te Rome.

Vestini, rom. geslacht uit den keizerstijd. 1) L. Vestinus, uit Vienna
(Vienne) aan den Rhodanus (Rhône) in Gallia, bij keizer Claudius
zeer gezien.--2) M. Vestinus Atticus, zoon van no. 1, eerst een
vriend van Nero, later van hem afkeerig. Hij bespotte en beleedigde
zelfs den keizer, die hem eerst vruchteloos in de samenzwering van
Piso zocht te betrekken, en hem ten slotte, omdat hij met Statilia
Messalina getrouwd was, in zijn eigen huis liet overvallen en om het
leven brengen (65 na C.).--3) L. Vestinus, ook een zoon van no. 1,
herbouwde voor Vespasianus het afgebrande Capitool.

Vestini, Ouestinoi, kleine sabellische volksstam aan de Adriatische
zee, gewoonlijk in éénen adem genoemd met de verwante Marsi, Marrucini
en Paeligni, met wie zij verbonden waren. Zij werden in 301 onderworpen
door de Rom. en namen in 90 deel aan den opstand der bondgenooten.

Vestricius Spurinna, z. Spurinae no. 2.

Vesulus mons, thans Monte Viso, in de Cottische Alpen, een der weinige
Alpentoppen, waarvan een rom. naam bekend is. Op dezen berg ontspringt
de Padus (Po).

Vesuvius, Vesevus, Vesbius, Ouessouios, Besbios, thans nog Vesuvius,
de bekende vulkaan bij Napels. Gedurende den geheelen tijd van
Rome's bestaan schijnt de berg in rust te hebben verkeerd tot aan de
vreeselijke en geheel onverwachte uitbarsting van 79 n. C., waardoor
o. a. Herculaneum en Pompeii bedolven werden. Door deze en latere
uitbarstingen is het uiterlijk van den berg geheel veranderd.

Vetera, voluit Castra Vetera, rom. sterkte, in de geschiedenis van
den bataafschen opstand bekend, zeer nabij het tegenw. Xanten aan
den Rijn. Zie verder onder Castra.

Vettii. 1) T. Vettius, romeinsch ridder, veroorzaakte in 104 in
Campania een slavenopstand.--2) P. Vettius Scato (Cato), een van
de aanvoerders der bondgenooten in den marsischen oorlog, die
den Rom. eenige nederlagen toebracht (90), doch op den duur het
onderspit moest delven. Toen de bondgenooten zich langzamerhand aan
de Rom. onderwierpen, kon Vettius er niet toe besluiten de wapens
neer te leggen, en toen zijne eigene soldaten hem aan den rom. consul
Cn. Pompeius Strabo wilden uitleveren, liet hij zich door een slaaf
dooden.--3) L. Vettius, rom. ridder, behoorde tot de Catilinarii,
maar verried daarna zijne medeplichtigen (63). Later liet hij zich door
Caesar gebruiken, om eene samenzwering tegen Pompeius te verdichten en
o. a. Scribonius Curio en diens zoon (Scribonii no. 5 en 6) en anderen
er van te beschuldigen (59). De volkstribuun P. Vatinius kwam hierop
met een wetsvoorstel voor den dag om tegen de door Vettius genoemde
personen een gerechtelijk onderzoek in te stellen. Intusschen, zóó ver
kwam het niet. Vettius was in zijne verklaringen zoo met zichzelf in
strijd, dat hij zelf in de gevangenis werd geworpen. Daar vond men
hem op zekeren dag dood, waaraan Caesar of Vatinius verdacht wordt
niet vreemd te zijn geweest.--4) Vettius Valens, beroemd geneesheer
onder Claudius.--5) Vettius Polanus, diende onder Domitius Corbulo
in Armenia, werd door Vitellius als stadhouder naar Brittannia en
door Vespasianus naar Asia gezonden.

Vettona, klein plaatsje in Umbria, aan den bovenloop van den Tiber,
ten Z. van Perusia, tgw. Bettona.

Vettones, Ouettones en Ouettones, aanzienlijk volk in Lusitania
tusschen den Durius (Duero) en den Tagus (Taag). Hoofdstad:
Salmantica (Salamanca). Van hen wordt verhaald, dat zij in het eerst
de rom. officieren, die zij zagen wandelen, met geweld naar het kamp
terugbrachten, omdat zij meenden dat men krankzinnig moest wezen,
om zich noodeloos zoo te vermoeien.

Vetulonia, Ouetoulonion, eene der 12 etrurische bondssteden, niet
ver van de kust, ten N. van Rusellae. De stad is vroeg vervallen;
ze lag in de beruchte koortsstreek der Maremmen. In de nabijheid
waren warme bronnen, aquae Vetuloniae. Volgens het verhaal zouden
de Rom. de fasces, sella curulis, toga praetexta en tuba aan de
Vetuloniërs ontleend hebben.

Veturii. 1) Veturius Mamurius, beroemd wapensmid, zie ancile.--2)
P. Veturius Geminus Cicurinus, consul in 499, overwon de
Fidenaten, en zijn broeder T., consul in 494 de Aequers.--3)
T. Vetur. Gem. Cicurinus, consul in 462, hield een ovatio (z. a.) over
Aequers en Volscers.--4) C. Vetur. Cicur., consul in 455, overwon
ook de Aequers.--5) onder de decemviri en consulairtribunen komt
een vijftal Veturii Crassi Cicurini voor.--6) T. Veturius Calvinus
was een der consuls, die in 321 bij Caudium door de Samnieten werden
ingesloten. Hij en zijn ambtgenoot Sp. Postumius Albinus (Postumii
no. 7) werden door den senaat, die het gesloten verdrag verwierp,
aan de vijanden uitgeleverd, doch de Samnieten zonden hen naar
Rome terug. In 334 waren beiden ook te zamen consul geweest.--7)
L. Veturius Philo was consul in 220. In 217 tot dictator comitiorum
habendorum causa benoemd, moest hij als vitio creatus aftreden. In 210
was hij censor, maar stierf tijdens de censuur.--8) L. Veturius Philo,
misschien een zoon van no. 7, onderscheidde zich in 207 als legaat
in den slag bij den Metaurus, in 206 was hij consul en onderwierp
Lucania weder. In 202 diende hij onder Scipio in den slag bij Zama,
en bracht daarna het bericht van de overwinning naar Rome over.--9)
Veturia, moeder van Coriolanus, zie Marcii no. 3.

Vexillum, zie signum no. 2.

Viadus, rivier in Germania, thans Oder.

Viatores, staatsboden in dienst van sommige rom. overheden, als:
consuls, praetoren, censoren, volkstribunen, aedielen e. a. Zij werden
gebruikt om boodschappen over te brengen, oproepingen te doen, iemand
in hechtenis te nemen. Zie verder apparitores.

Vibii, rom. gesl. van samnietischen oorsprong. 1) C. Vibius Pansa
Caetronianus, eerst uit Rome om zijne mariaanschgezindheid verbannen,
sloot zich na zijn terugkeer bij Caesar aan, onder wien hij ook in
Gallia diende. In 51 werd hij volkstribuun, in 47 en 46 stadhouder
van Bithynia, in 45 van Gallia Cisalpina. Na Pompeius' dood was
hij voor een aantal personen bij Caesar voorspraak. Na Caesars dood
was hij in 43 consul met A. Hirtius (z. a.). In den mutinensischen
oorlog tegen M. Antonius sneuvelden Pansa en Hirtius beiden in de
nabijheid van Mutina.--2) Vibius Gallus, rom. rhetor onder Augustus,
oefende zich zoolang in het nabootsen van krankzinnigen, tot hij zelf
krankzinnig werd.--3) C. Vibius Postumus streed met goed gevolg 9
na C. tegen de opstandelingen in Dalmatia.--4) C. Vibius Marsus was
legaat van Germanicus in het O. en bracht na diens dood Agrippina
naar Rome. Onder Claudius was hij stadhouder van Syria.--5) Vibius
Serenus was in 16 n. C. één van de aanklagers van Scribonius Libo
(Scribonii no. 9); hij werd in 24 door zijn eigen zoon bij Tiberius
aangeklaagd van hoogverraad, doch door den keizer begenadigd.--6)
Q. Vibius Crispus, redenaar ten tijde van Domitianus.--7) C. Vibius
Trebonianus Gallus, uit Perusia, rom. keizer 251-253 na C. Zie
Gallus.--8) C. Vibius Afinius Gallus Veldumnianus Volusianus,
gewoonlijk Volusianus genoemd, zoon van no. 7 en door zijn vader tot
Caesar aangenomen; zie Gallus.--9) Vibius Sequester, schrijver van een
saai werkje de fluminibus, fontibus, lacubus, nemoribus, paludibus,
montibus, gentibus, quorum apud poëtas mentio fit, leefde in de 4de
of 5de eeuw na C.

Vibisci, zie Bituriges.

Vibo, zie Valentia no. 4 en Hippo no. 4.

Vibullius Rufus (L.), aanhanger van Pompeius, eerst door dezen als
onderhandelaar met Caesar gebruikt, werd in den burgeroorlog tweemaal
door Caesar gevangen genomen doch weder vrijgelaten en de tweede maal
met vredesvoorstellen tot Pompeius gezonden.

Vica Pota, v. s. een andere naam voor Victoria, de rom. godin der
overwinning; anderen leiden haar naam af van victus en potus, zoodat
ze op eten en drinken betrekking zou hebben. Zij had een heiligdom
aan de Velia.

Vicarius heette de slaaf van een slaaf. Wanneer toch aan een slaaf
door zijn meester het genot van eenig vermogen was toegestaan, b.v. een
deel van zijne verdiensten (zie peculium), hetgeen meermalen het geval
was met slaven, die een ambacht beoefenden en op zichzelf woonden,
dan kon zulk een slaaf op zijne beurt ook soms weder een slaaf koopen
en in zijn dienst gebruiken.--Onder Constantijn den Gr. was vicarius
de titel van een stadhouder over eene der dioecesen, waarin elke
praefectuur verdeeld was. Zie praefectura.

Vice(n)tia, thans Vicenza, stad der Veneters tusschen Patavium (Padua)
en Verona.

Victor, Victrix, bijnaam van Jupiter, Mars, Hercules, Venus en
Minerva. Ook sommige rom. legioenen kregen den bijnaam Victrix.

Victor. 1) C. Iulius Victor, schrijver van een klein werkje,
ars rhetorica Hermagorae etc. Hij leefde in de 4de eeuw n. C.--2)
S. Aurelius Victor, zie Aurelii no. 12.

Victoria, Victorina, zie Victorinus.

Victoriati, z. Bigati.

Victorinus (M. Piavonius), een Galliër, die onder de regeering van
Gallienus, in het zoogen. tijdperk der 30 tyrannen, in het begin van
268 n. C. door Postumus (z. a.) tot mederegent werd aangenomen, maar
in 269 of 270 te Colonia Agrippina (Keulen) met zijn zoon vermoord
werd. Een grooten invloed had tijdens zijn regeering en daarna
zijne moeder Victorina (Victoria), die eerst M. Aurelius Marius tot
keizer liet uitroepen, en toen deze door zijne soldaten vermoord was,
Tetricus (z. a.). De berichten omtrent dezen tijd zijn echter zeer
verward en onzeker.

Victumalae, plaatsje ten W. van den Ticinus, waar in 218 P. Cornelius
Scipio (Cornelii no. 11) door Hannibal verslagen werd.

Vicus. 1) onderafdeeling eener tribus urbana (zie tribus), dus eene
wijk. Aan het hoofd daarvan stond een magister vici. De bewoners eener
wijk hadden gemeenschappelijke godsdienstige feesten, compitalia
(z. a.), en gemeenschappelijke lares compitales.--2) naam van
sommige straten te Rome, als: vicus Tuscus, vicus Iugarius, vicus
Longus e. a.--3) buiten de stad beteekent het woord een dorp of een
vlek. Deze vici droegen den naam van fora en conciliabula, als het
markt- en gerechtsplaatsen en centra voor de lichting waren. Zij
hadden niet de rechten van een municipium; waren zij versterkt,
dan heetten zij castra of castella.

Viduus, een god, door wien de ziel van den mensch bij zijn dood van
het lichaam gescheiden wordt. Hij had een tempel buiten Rome.

Vienna, thans Vienne, hoofdstad der Allobroges aan den Rhodanus
(Rhône), ten Z. van Lugdunum (Lyon).

Vigintisexviri, gemeenschappelijke naam van eenige magistraten van
lageren rang: Xviri stlitibus iudicandis, IVviri iuri dicundo of
praefecti Capuam Cumas, IIIviri monetales, IVviri viis in urbe et
IIviri viis extra urbem purgandis, IIIviri capitales. Nadat Augustus
de IVviri iuri dicundo en de IIviri viis extra urbem purgandis had
afgeschaft, werden de overigen gezamenlijk vigintiviri genoemd.

Vigintiviri, zie vigintisexviri.

Villa. Uit den aard der zaak waren er groote en kleine
buitenverblijven. Over het algemeen waren zij minder gebouwd met
het oog op regelmaat, dan wel op gemak en zooveel mogelijk er op
ingericht om in verschillende jaargetijden aan verschillende zijden
bewoond te worden. Men onderscheidde de villa urbana of het heerenhuis
en de villa rustica of boerderij. Het buitenverblijf van een rijken
Romein vereenigde alle gemakken in zich. Behalve woon-, slaap-, eet-,
studeer- en ontvangvertrekken had men er de onmisbare badkamers,
sphaeristeria of zalen voor het balspel, gesloten en open gaanderijen
om met alle weer beweging te kunnen nemen (zie ook cryptoporticus),
soms een of meer torens om een ruim uitzicht te genieten, verder een
wandelpark met boschjes, vijvers, volières, meermalen eene diergaarde
enz. De groote buitenplaatsen aan zee hadden dikwijls vijvers voor
zeevisch, die met eene sluis waren afgesloten. Ook gebeurde het
wel, dat er van de kust uit dammen in zee werden aangelegd om op de
daartusschen aangeplempte ruimte het heerenhuis te kunnen bouwen
met een onbelemmerd uitzicht.--De boerderij bestond in den regel
uit een of meer binnenpleinen, waaromheen de woning, de stallen
en schuren stonden. In het midden dezer binnenplaatsen (cohortes,
cortes) waren waterbekkens. In het hoofdgebouw was de woning van
den opzichter of meier (villicus), in de bijgebouwen de vertrekken
voor de slaven (zie cella), de wijn- en oliepersen (torcularia), de
wijn- en oliekelders (cella vinaria, olearia) enz. Dan behoorde er
een hoenderhof bij met allerlei soorten van hoenders, ook fazanten
en pauwen, en een duiventil. Op de boerderij was ook het ergastulum
of de slavengevangenis, een groot vertrek, niet geheel onder, maar
toch in den grond gebouwd, dat zijn licht ontving door getraliede
vensteropeningen boven in den muur.--Villa publica is de naam van
het ambtslokaal der censoren op het Campus Martius.

Villia (lex) annalis, van den volkstribuun L. Villius in 180, waarnaar
de familie den bijnaam van Annalis kreeg. Zij bevatte bepalingen
omtrent den leeftijd, waarop men naar eenig ambt mocht dingen en de
volgorde, waarin de ambten bekleed moesten worden. Uit het voorbeeld
van Tib. Gracchus, die reeds vóór zijn 17de jaar in dienst ging en
op zijn 27ste jaar quaestor werd, en dat van Cicero, die drie jaar
in Griekenland doorbracht en op zijn 31ste jaar quaestor was, en uit
enkele andere gegevens, mag men vermoedelijk het volgende opmaken. In
den regel ging men na zijn 17den verjaardag in dienst en moest men
10 dienstjaren hebben. Had men die jaren nu achtereen uitgediend,
dan kon men reeds op zijn 27ste jaar naar de quaestuur dingen, anders
eerst later. Zes jaar na de quaestuur kon men de aediliteit of het
volkstribunaat bekleeden, drie jaar daarna de praetuur en nog drie
jaar later het consulaat. Cicero was quaestor op zijn 31ste, aediel
op zijn 37ste, praetor op zijn 40ste, consul op zijn 43ste jaar. De
genoemde ambten moesten in deze volgorde worden doorloopen. Aediliteit
en volkstribunaat schijnen op ééne lijn te hebben gestaan, zoodat
men kiezen kon, naar welk van beide men wilde dingen.

Villicus, de opzichter der boerderij, meestal een vrijgelatene. Zie
villa.

Villii, een plebejisch geslacht. 1) P. Villius Tappulus, consul in
199, kreeg het opperbevel in den macedonischen oorlog, doch kon niet
veel uitvoeren. Hij werd opgevolgd door T. Quinctius Flamininus. In
192 volbracht hij eene zending bij koning Antiochus van Syria, bij
welke gelegenheid hij Hannibal te Ephesus ontmoette.--2) L. Villius,
volkstribuun in 180; zie Villia lex.--3) C. Villius, deelgenoot der
plannen van Ti. Gracchus, verloor met dezen het leven.--4) L. Villius
Annalis, in 43 door de driemannen vogelvrij verklaard, werd verraden
door zijn eigen zoon, die tot belooning quaestor werd, doch later
zelf werd omgebracht door de soldaten die zijn vader hadden gedood.

Viminacium, vesting aan den Donau, en hoofdstad van Moesia Superior.

Viminalis (collis) = biezenheuvel, een der bergen, waarop Rome gebouwd
was, gelegen tusschen den Collis Quirinalis en den Mons Cispius.

Vinalia, wijnfeesten.--1) V. priora, een feest, den 23sten April te
Rome gevierd, waarbij men aan Jupiter offerde en bij den tempel van
Venus jongen wijn uitgoot. Het werd later beschouwd als een herinnering
aan eene gelofte van Aeneas (z. Mezentius).--2) V. rustica, een feest,
dat den 19den Augustus in de wijnbergen gevierd werd, en waarbij de
flamen Dialis aan Jupiter een lam offerde.

Vindelicia, Ouindelikia, sedert 15 rom. Donauprov., ten N. door den
Donau begrensd, en zich van den Aenus (Inn) in westelijke richting
uitstrekkende tot aan het land der Helvetii (de lacus Brigantinus,
meer van Konstanz of Bodensee, lag nog in Vindelicia). Ten Z. grensde
het gewest aan Raetia, waarmede het ééne provincie uitmaakte. In
later tijd maakte V. de provincie Raetia II uit. De Vindelici waren
Kelten. Hoofdstad: Augusta Vindelicorum, thans Augsburg, aan den Licus
(Lech). Aan de samenvloeiing van Donau en Inn lag Batava Castra,
thans Passau.

Vindex (C. Iulius), een Galliër, uit een vorstelijk aquitanisch
geslacht gesproten, generaal in rom. dienst, werd door Nero
als propraetor over Gallia Narbonensis aangesteld. Over Nero's
onwaardigheid en dwingelandij verbitterd, kwam hij in 68 n. C. tegen
hem in opstand, doch niet met de bedoeling zichzelf te verheffen. Hij
droeg den Galliërs zelfs op, hem te dooden, zoo hij naar de
heerschappij streefde. Hij omhelsde de zaak van Galba. Met Verginius
Rufus, stadhouder van Germania Superior (zie Verginii no. 8), sloot
hij eene overeenkomst, doch door een misverstand geraakten beider
troepen bij Vesontio (Besançon) slaags; Vindex werd overrompeld en
benam zichzelf het leven.

Vindex, qui vim dicit, die met geweld dreigt, n.l. in goeden zin,
als men iemand wil aanranden, dus: handhaver van het recht, wreker,
beschermer, verdediger. In rechten is vindex degene, die bij eene
in ius vocatio zich in plaats van den gedaagde stelt en bij de manus
iniectio door zijne tusschenkomst de inhechtenisneming verhindert en
de zaak van den gegrepene tot de zijne maakt, dus: bevrijder, redder,
borg. Vandaar komt vindex ook in de beteekenis van plaatsvervanger
voor. Overdrachtelijk ook: iemand die den knoop doorhakt.

Vindicare, vindicatio. Vindicatio is oorspronkelijk de handhaving
van zijn recht (vgl. vindex), een zinnebeeldige handeling bij strijd
over eigendomsrecht. Beide partijen betraden b.v. den betwisten grond
in tegenwoordigheid van den praetor en van getuigen (superstites);
later bracht men slechts eene kluit aarde mede, die men van den
grond in kwestie had medegenomen en die vindiciae genoemd werd,
omdat zij gevindiceerd werd. Elke der partijen raakte de kluit met
het zinnebeeldige roedje, vindicta of festuca (eigl. een grashalm, op
de betwiste plaats geplukt) aan en verklaarde deze voor zijn eigendom
(vindicatio en revindicatio). In ruimeren zin is vindicatio de actie
over eigendomsrecht in het algemeen. Zij had ook plaats bij geschillen
over eigendomsrecht, alsmede in processen over vrijheid of onvrijheid,
causae liberales (zie assertor, vgl. ook manumissio). Vandaar
de uitdrukking aliquem in libertatem vindicare, iemands vrijheid
eischen, iemand bevrijden. Ook komt vindicare in de beteekenis voor
van straffen, wreken (aliquid, in aliquem); in het latere Latijn ook:
se vindicare ab aliquo, zich op iemand wreken.

Vindicius, een slaaf te Rome, die de samenzwering ten gunste van
den verdreven koning Tarquinius Superbus aan het licht bracht en met
vrijheid en burgerrecht werd beloond; zie Valeriae leges no. 2.

Vindicta = festuca, zie vindicare.

Vindili = Vandali.

Vindius mons, gebergte langs de Noordkust van Hispania, het
tegenw. Cantabrisch gebergte.--2) Ouindion oros, gebergte in India
dat Noord-Indië van Dekhan scheidt, tgw. Vindhja.

Vindobona, keltische stad, rom. municipium in Pannonia, ligplaats
der Donauvloot; thans Weenen. Keizer Marcus Aurelius overleed hier,
180 na C.

Vindonissa, stad der Helvetii, aan den Arurius (Aar), thans Windisch,
met belangrijke overblijfsels, o. a. van eene waterleiding en een
amphitheater.

Vineae, schutdaken, als het ware kramen, van een stevig dak voorzien en
die aan de zijden naar verkiezing konden geopend en gesloten worden. In
den regel waren zij bij de 5 meter lang. Door een aantal zulke vineae
aan elkander te schuiven, vormden de belegeraars een overdekten gang,
waarin zij schotvrij waren en waar de stormram (zie aries) werken
kon. Van boven werden zij gedekt met gelooide of ongelooide huiden,
om te voorkomen dat zij vuur zouden vatten door de brandbare stoffen,
die de belegerden er op wierpen.

Vinicii. 1) P. en L. Vinicius, twee broeders, van wie de eerste een
middelmatig, de tweede een goed redenaar was, vooral bedreven in
het spreken voor de vuist. De laatste was in 51 volkstribuun, in 33
consul.--2) M. Vinicius, consul in 19, diende onder de regeering van
Augustus in Germania en Pannonia.--3) L. Vinicius, zoon van L. Vinicius
no. 1, een edel jongeling, gunsteling van Augustus.--4) M. Vinicius,
wiens vrouw eene zuster van Caligula was, hoopte te vergeefs dezen
op te volgen. Later werd hij door Messalina, wier verleiding hij
afwees, vergiftigd (46 n. C.). Velleius Paterculus droeg aan hem zijn
geschiedwerk op.

Vinii. 1) T. Vinius werd van de proscripties der driemannen gered
door zijne vrouw en door de trouw van een vrijgelatene, T. Vinius
Philopoemen, die later door de gunst van Augustus rom. ridder werd.--2)
C. Vinius Fronto Asella, buurman van Horatius.--3) T. Vinius Rufinus,
legaat en medeconsul van keizer Galba (68 na C.), gehaat om zijne
laagheden en hebzucht, werd met Galba vermoord.--4) Vinia Crispina,
dochter van no. 3, bij haars vaders leven verloofd met Otho (keizer
in 69), kocht voor hoogen prijs het hoofd haars vaders van diens
moordenaars.

Vipsanii. 1) M. Vipsanius Agrippa werd in 63 uit een onaanzienlijk
geslacht geboren. Door gemeenschappelijke studiën in nauwere
aanraking met Octavianus gekomen, werd hij diens boezemvriend en
intieme raadsman. Eerst onderscheidde hij zich in den perusijnschen
oorlog (zie Antonii no. 6), waarna hij praetor werd. Vervolgens
bedwong hij een opstand in Gallia, drong ook over den Rijn en werd
in 37 consul. Hij legde vervolgens een oorlogshaven bij Baiae aan
(zie Avernus lacus) en bouwde een nieuwe vloot voor de Tyrrheensche
zee. In 36 bracht hij aan Sex. Pompeius gevoelige nederlagen ter zee
toe op de sicilische kust bij Mylae en Naulochus. Met Octavianus
streed hij nog voorspoedig in Illyria en Dalmatia, en werd in 33
aediel. Aan de overwinning bij Actium in 31 (zie Antonii no. 4) had
Agrippa als admiraal het grootste aandeel; ook de nieuwe indeeling
van Italia in het jaar 30 was zijn werk. Nog tweemaal bekleedde hij
het consulaat, terwijl hij nog verschillende veldtochten ondernam en
opstanden dempte, o. a. andermaal in Gallia, in Hispania, in Pannonia,
totdat hij in 12 overleed. Augustus liet zijne uitvaart op prachtige
wijze vieren. Agrippa is driemaal gehuwd geweest, eerst met Pomponia,
de dochter van Atticus: uit dit huwelijk is no. 5 geboren; daarna met
Marcella, zijne nicht (zie Claudii no. 38), wier broeder M. Claudius
Marcellus (Claudii no. 37) door Augustus tot zoon was aangenomen en
met diens dochter Iulia was gehuwd. Hij scheidde echter van Marcella
en huwde na den dood van Marcellus diens weduwe, waardoor hij nu de
schoonzoon van Augustus werd (22). Zijne beide zoontjes uit dit laatste
huwelijk, Gaius en Lucius, werden door Aug. aangenomen; een derde zoon
werd na 's vaders dood geboren en daarom Agrippa Postumus genoemd. Zie
de genealogie aan het einde van het art. Iulii. Agrippa was ook een
uitstekend schrijver en zeer bedreven in de aardrijkskunde. Hij liet
eene groote kaart vervaardigen van alle heerbanen en kusten in het
rom. gebied, waarvan talrijke copieën gemaakt werden (vgl. no. 4). Rome
had voor zijne verfraaiing veel aan hem te danken door den aanleg van
waterleidingen, baden, zuilengangen, tuinen, zijne grootste schepping
echter is het Pantheon (z. a.) met zijn ontzaggelijk koepeldak. Het
tegenwoordig Pantheon is echter niet van hem. Ook in de provinciën
legde hij heerwegen en bouwwerken aan, o. a. te Lugdunum (Lyon) en te
Nemausus (Nîmes).--2) Agrippa Postumus, derde zoon van no. 1, werd door
Augustus naar het eil. Planasia verbannen en later na 's keizers dood
op last van Tiberius omgebracht, 14 na C.--3) L. Vipsanius, oudere
broeder van no. 1, door Caesar in den burgeroorlog gevangengenomen,
had aan de voorspraak van Augustus zijne vrijheid te danken.--4) Polla
Vipsania, zuster van no. 1 en 3, legde den grondslag tot de grootsche
galerij, waarin haars broeders kaart op den muur was afgebeeld.--5)
Vipsania Agrippina, dochter van no. 1 uit zijn eerste huwelijk, was
gehuwd met Tiberius; op bevel echter van Augustus moest haar huwelijk
na haars vaders dood verbroken worden, opdat Tiberius (tegen zijn zin)
met Iulia zou kunnen huwen. Zij hertrouwde met C. Asinius Gallus. Zij
stierf in 20 na C.

Vipstani. 1) C. Vipstanus Apronianus was consul in 59 na C. en in
69 stadhouder van Africa.--2) Vipstanus Messala, in den aan Tacitus
toegeschreven dialogus de oratoribus voorkomende, diende in den oorlog
van Vespasianus tegen Vitellius en onderscheidde zich door dapperheid,
onpartijdigheid en welsprekendheid. Hij beschreef ook de geschiedenis
van zijn tijd.

Virbius, z. Hippolytus. Bij Egeria had hij een zoon, die eveneens
V. heette en onder Turnus tegen Aeneas streed. Oorspronkelijk is het
een mannelijke godheid, die met Egeria hulp verleende bij geboorte.

Virdumaras = Viridomarus.

Virgilii = Vergilii.

Virginalis, Virgo, bijnaam van Juno, Fortuna, Minerva, Diana, Vesta
en Victoria.

Virginii = Verginii.

Virgo, Parthenos, het sterrenbeeld de Maagd, z. Astraea.

Viriathas, een lusitanisch herder, een ware heldennatuur, was een
der weinigen, die aan het verraderlijke bloedbad van 150 ontsnapten
(zie Sulpicii no. 11). Hij werd nu eerst rooverhoofdman; door zijn
lichaamskracht en zijn beleid kreeg hij zulk een aanhang, dat hij
spoedig aan het hoofd der geheele lusitanische krijgsmacht stond en
jaren lang aan de rom. legers het hoofd bood, totdat in 141 de consul
Q. Fabius Maximus Servilianus hem eene nederlaag toebracht en in 140
vrede met hem sloot. Doch Fabius' broeder en opvolger Q. Servilius
Caepio (consul in 140) verbrak verraderlijk den vrede en wist onder de
vrienden van V. eenigen om te koopen om dezen te vermoorden (139). Met
zijn dood was de kracht der Lusitaniërs gebroken.

Viridomarus, aanvoerder van de door de insubrische Galliërs te hulp
geroepen Gaesaten, in 222 door den rom. consul M. Claudius Marcellus
eigenhandig in den strijd doorstoken.

Viriplaca, misschien een bijnaam van Venus, eene godin, die vrede
sticht tusschen twistende echtgenooten.

Viromandui, gallisch volk in het tegenw. Vermandois. Hoofdstad:
Augusta Viromanduorum (St. Quentin, ten N.N.O. van Parijs).

Visceratio, uitdeeling van vleesch, later ook van geld onder het volk
bij de begrafenis van aanzienlijke Romeinen. Soms gaf men bij zulk
eene gelegenheid openbare maaltijden, ook wel gladiatorenspelen.

Visellii, 1) C. Visellius Aculeo, familie van Cicero, een scherpzinnig
jurist, een vriend van den redenaar Crassus (Licinii no. 12).--2)
C. Visellius Varro, een neef van Cicero, een talentvol redenaar, die
zijn best deed om Cicero uit de ballingschap te doen terugroepen.--3)
C. Visellius Varro, was in 21 na C. legaat in Germania in den oorlog
tegen Sacrovir.--4) L. Visellius Varro, zoon van no. 3, consul in 24
na C.

Vistula, grensrivier tusschen Germania en Sarmatia, thans Weichsel.

Visurgis, riv. in Germania, thans Weser.

Vitellia, oude stad in Latium, lid van den ouden Albaanschen bond,
ten N.O. van het Albaansch gebergte.

Vitellii. 1) P. Vitellius was onder Germanicus legaat, eerst in
Germania, later in het Oosten. Na Germanicus' dood trad hij op als
aanklager van Piso. Na den val van Seianus werd hij aangeklaagd,
opende zich de aderen, maar liet ze weer toebinden, en stierf in de
gevangenis.--2) L. Vitellius was reeds onder Tiberius stadhouder
van Syria en hield de Parthen onder streng bedwang. Hij stond ook
in gunst bij Caligula en Claudius, doch was al te gedienstig jegens
Messalina en later jegens Agrippina. Hij bekleedde samen met keizer
Claudius de censuur in 47 na C. en volgende jaren.--3) A. Vitellius,
rom. keizer, zoon van no. 2; zie Vitellius.--4) L. Vitellius, ook een
zoon van no. 2, was nog slechter dan zijn broeder de keizer. Bij de
inneming van Rome door de troepen van Vespasianus werd hij op last
van diens veldheer M. Antonius Primus (zie Antonii no. 15) gedood.

Vitellius (A.), rom. keizer, in 69 n. C. door de legioenen aan den Rijn
als zoodanig uitgeroepen. Hij had bij Tiberius, Claudius, Caligula
en Nero in groote gunst gestaan. Door Galba naar den Rijn gezonden,
bracht hij door te groote toegevendheid de soldaten op zijne hand en
werd den 2 Jan. 69 te Keulen tot keizer uitgeroepen, 13 dagen voordat
Galba door Otho werd onttroond. Zijne troepen (zie Caecinae no. 5)
wonnen den slag bij Bedriacum op Otho's leger, waarop Otho zich van
kant maakte. Vitellius liet het bestuur over aan onwaardige hovelingen
en leefde alleen voor zijne zinnelijke lusten, waaronder onmatigheid
en zwelgerij de hoofdrol vervulden. De praetoriaansche garde werd
door hem ontbonden en een nieuwe van 20000 man gevormd. Intusschen
bleven de soldaten zonder soldij. Op eens kwam te Rome het bericht
der verheffing van Vespasianus. Vitellius scheen het gevaar gering
te achten, hoewel generaals en troepen van hem afvielen en hij
den slag bij Cremona (einde Oct. 69) verloor. Eindelijk gegrepen,
werd hij door de soldaten van Antonius Primus (zie Antonii no. 15)
met een strop om den hals door de straten gesleurd en werd zijn lijk
in den Tiber geworpen (21 Dec. 69).

Vitruvius Pollio (M.), architect te Rome, tijdgenoot van Caesar en
Augustus, de eenige rom. schrijver over bouwkunst, die ons een werk
de architectura in 10 boeken heeft nagelaten, opgedragen aan Augustus.

Vivarium, bewaarplaats van levende dieren, ook tot aanfokking daarvan,
zooals voor vogels en hoenders (vivarium avium of aviarium), voor hazen
(leporarium), voor veldmuizen (glirarium), slakken (cochlearium),
oesters (vivarium ostrearum), vijvers voor visschen (vivarium piscium
of piscina), enz.

Vocates, volk in Aquitania niet ver van de spaansche grenzen.

Vocetius mons, boschrijk gebergte, oostelijk gedeelte van den Jura.

Voconia (lex) van den volkstribuun Q. Voconius Saxa in 169, tot
beperking van het erfrecht van vrouwen. Zij bepaalde o. a. dat iemand,
die op 100000 as gecenseerd was, geen vrouw tot heres kon benoemen;
wel kon hij haar een legaat vermaken, doch de som der legaten mocht
het aandeel van den heres of de heredes niet te boven gaan. Het doel
was, te voorkomen dat groote fortuinen in handen van vrouwen kwamen;
toch was de wet gemakkelijk te ontduiken, b.v. door een testamentum
per aes et libram.

Voconii, een plebejisch geslacht, waartoe behooren een volkstribuun in
169 (zie lex Voconia), een legaat van Lucullus in den mithradatischen
oorlog, een rechter in het proces van Cluentius in 66.

Vocontii, machtige keltische volksstam in Gallia Narbonensis,
met de Rom. verbonden, doch volgens eigen wetten levende, in het
tegenw. Provence en Dauphiné.

Vogesus mons = Vosegus.

Volaterrae, Oualaterrai, machtige etrurische zeestaat met de beide
havens Luna en Populonia. Zij was een der 12 bondssteden, en lag op
eene steile rots, waarvan de kruin slechts langs één moeielijken weg
te genaken was. De hooge en zware muren zijn nog aanwezig. In den
burgeroorlog hield de stad, die met meer andere etrurische steden
sterk mariaansch gezind was, het beleg van Sulla's troepen tot 79
uit. Sulla zond er eene kol. van veteranen heen. Van dien tijd af
verviel de stad. De stad zelve lag een eind landwaarts in; de kust
was moerassig en gedekt door wadden, zie Vada.

Volcae, aanzienlijke keltische volksstam in Gallia Narbonensis
tusschen de Pyrenaeën en den Rhodanus (Rhône), oudtijds zelfs over
deze rivier. Er waren twee hoofdstammen, de Arecomici ten O. met de
hoofdstad Nemausus (Nîmes) en de Tectosages met Tolosa (Toulouse)
ten W. Tectosages vond men ook in het aziatische Galatia (z. a.).

Volcanal, Volcanalia, zie Vulcanus.

Volcanus, betere, doch minder algemeene schrijfwijze voor Vulcanus
(z. a.).

Volcatii. 1) een vriend van Verres.--2) Volcatius Sedigitus
(zesvingerige), ± 130, schrijver van een dichterlijken canon.--3)
L. Volcatius Tullus, consul in 66, weigerde Catilina als candidaat naar
het consulaat aan te nemen en verijdelde diens eerste samenzwering. Een
naamgenoot, misschien zijn zoon, was consul in 33.--4) C. Volcatius
Tullus, diende in 53 onder Caesar in Gallia, en in 48 bij Dyrrhachium.

Volcei, Oulkoi, stad in Lucania, zie Volcentes.

Volcentes, bewoners van het gebied der stad Volci, Volcei of Vulci
in het binnenland van Lucania, nabij de rivier Silarus.

Volci, Vulci, 1) stad in Etruria ten N.W. van Tarquinii met
uitgestrekte grafgewelven. Bij Volci heeft men een groot aantal vazen
en andere voorwerpen van grieksche kunst in den grond gevonden. De
stad werd in 280 door de Romeinen onderworpen, en op haar gebied Cosa
(z. a.) gesticht.--2) stad der Volcentes (z. a.) in Lucania.

Volero, familienaam in de gens Publilia.

Vologeses of Volagaeses, naam van een vijftal parthische koningen uit
den tijd van Parthië's verval.--1) Arsaces XXIII (XXIV) Vol. I, 51-78
na C., veroverde Armenia voor zijn broeder Tiridates (z. a.), doch
deze moest de kroon uit de hand van keizer Nero aannemen en daarvoor
naar Rome komen. Onder de regeering van Vol. I had Parthië veel te
lijden van invallen der Alanen, zoodat hij zich zelfs tot Vespasianus
om hulp wendde, die echter niet verleend werd. Commagene werd tijdens
zijn bestuur door de Rom. ingelijfd (72 n. C.).--2) Ars. XXVI (XXVII)
Vol. II, 130-148, van wien geene oorlogen bekend zijn.--3) Ars. XXVII
(XXVIII) Vol. III, 148-190, viel in 161 in Armenia en versloeg eerst de
uit Cappadocia te hulp gesnelde Rom., doch werd ten slotte in 163 door
L. Verus in de engte gedreven; Seleucia en Ctesiphon werden ingenomen
en Mesopotamia was veroverd, toen op eens een vreeselijke pest uitbrak,
die een eind aan den oorlog maakte (166). Zie Verus.--4) Ars. XXVIII
(XXIX) Vol. IV, 190-209, leed zware verliezen tegen Septimius Severus,
die Ctesiphon innam en plunderde, de mannelijke bevolking afmaakte en
vrouwen en kinderen wegvoerde (198). Wederom kwam ziekte den Parthen te
hulp.--5) Ars. XXIX (XXX) Vol. V, regeerde met zijn broeder Artabanus
IV van 209 tot 226, hoewel Vol. waarschijnlijk niets te zeggen had. Zij
waren de laatste Arsaciden in Parthië.

Volscens, veldheer in het leger van Turnus, die door dapperheid
uitmuntte, maar door Nisus gedood werd.

Volsci, oud volk in Latium, aan beide oevers van den Liris, verbitterde
vijanden der Rom., tusschen de zee en de grenzen van Samnium. Na
ruim anderhalve eeuw van telkens hernieuwden strijd moesten zij
eindelijk in 329 zich onderwerpen aan de Rom., waarna de naam der
Volscen verdwijnt. Suessa Pometia was hunne hoofdstad. Zie ook Latium.

Volsinii, welvarende bondsstad van Etruria, op een steilen berg
gelegen. In 265 werd de stad door de Rom. verwoest, waarna de
inwoners eene nieuwe stad moesten bouwen aan den Lacus Volsiniensis
(Lago di Bolsena). Ook deze nieuwe stad werd rijk en bloeiend. In de
middeleeuwen is de oude plaats weer opgebouwd, tgw. Orvieto.

Voltacilius Pitholaus (L.), leermeester van Pompeius, onderwijzer
in de rhetorica, de eerste vrijgelatene, die als geschiedschrijver
opgetreden is. Zijn biographieën van Pompeius en diens vader zijn
verloren gegaan. Z. ook Pitholeon.

Voltumna, godin van den etrurischen statenbond, bij wier tempel
de bondsvergaderingen gehouden werden, waarmede offers, feesten en
jaarmarkten verbonden waren. De tempel lag tusschen Ameria, Volsinii
en Falerii. Deze godin is verwant met Vertumnus (z.a.).

Voltur (mons), aan de grenzen van Samnium en Apulia en nabij die
van Lucania.

Volturcius (T.), deelgenoot aan de samenzwering van Catilina, die
gevangen werd genomen en onder belofte van vergiffenis alles bekende.

Volturnalia, zie Volturnus.

Volturnum, 1) oude naam van Capua.--2) stad aan den mond van den
Volturnus, in 194 door de Rom. aangelegd op het gebied van Capua.

Volturnus, thans Volturno, hoofdriv. van Campania, ontspringt diep
in Samnium en stroomt langs Casilinum naar de Tyrrheensche zee. De
vlakte ten N. heet ager Falernus, die ten Z. ager Campanus, het
grondgebied van Capua.--Volturnus is oorspronkelijk de naam van
een riviergod, die een afzonderlijken flamen had, en wiens feest,
de Volturnalia, op 27 Augustus gevierd werd. Het woord is afgeleid
van volvere, het wentelen der golven. Men verwarre dezen god niet
met Vertumnus.--Volturnus is ook de naam voor den Zuid-Oosten wind
(Eurus, tgw. Sirocco, zie Windstreken), die in Mei en Juni in Apulië
zeer heftig optreedt, en den Romeinen volgens Livius in den slag bij
Cannae veel stof in het gezicht woei. De Volturnus brengt soms regen.

Volumnii. 1) Volumnia, echtgenoote van Coriolanus; zie Marcii
no. 3.--2) P. Volumnius Amintinus Gallus, consul in 461.--3)
L. Volumnius Flamma Violens, consul in 307 en 296, beide malen
met App. Claudius Caecus, streed (296) zeer voorspoedig tegen de
Samnieten.--4) P. Volumnius Eutrapelus, aanhanger van Antonius, van
wiens bemiddeling Cicero poogde gebruik te maken.--5) P. Volumnius,
geschiedschrijver en boezemvriend van M. Brutus.

Volusianus (C. Vibius Afinius Gallus Veldumnianus), rom. medekeizer
251-253 na C.; zie Gallus.

Volusii. 1) Q. Volusius, een van Cicero's beambten in Cilicia.--2)
L. Volusius Saturninus, een man van groote rijkdommen en groot aanzien,
was consul in 12 en oefende later de censoria potestas uit. Zijn zoon
en naamgenoot hield het erfgoed zijns vaders goed bijeen en stierf
in 56 na C. als praefectus urbi.--3) Volusius Proculus kreeg van
Nero de opdracht, diens moeder Agrippina uit den weg te ruimen. Tot
belooning werd hij admiraal van de vloot der Tyrrheensche zee.--4)
L. Volusius Maecianus, goed jurist onder Antoninus Pius, leermeester
van M. Aurelius.--5) Door Catullus wordt een dichter Volusius uit
Noord-Italië bespot wegens zijn boersche Annales. Door sommigen
wordt deze Volusius geïdentificeerd met Tanusius Geminus (z. a.),
waarschijnlijk ten onrechte.

Vonones, parthische koningsnaam. 1) Arsaces XVIII Von. I, 6-16 na C.,
was als gijzelaar te Rome opgevoed. Na den dood van Orodes II werd
V. tot den troon geroepen, doch door zijne rom. zeden verbeurde
hij de achting van zijn volk en moest naar Armenië en later naar
Syrië vluchten, terwijl Artabanus III koning der Parthen werd.--2)
Vonones, die met zijn zoon Meherdates te Rome leefde als gijzelaar,
totdat Meh. in 50 na C. onder den naam Arsaces XXII vruchteloos de
kroon van Parthië trachtte meester te worden.--3) Ars. XXII (XXIII)
Von. II, 51 n. C., regeerde slechts weinige maanden.

Vopiscus (Flavius) van Syracusae, een van de schrijvers der Historia
Augusta, omstreeks 300 na C. Hij beschreef de levens van een aantal
keizers, van Aurelianus tot Carinus.

Vortumnus = Vertumnus.

Vosegus, beter dan Vogesus, gebergte in Gallia, de tegenw. Vogezen
(les Vosges).

Votivi (ludi), zie Ludi.

Vulcaniae insulae = Aeoliae insulae.

Vulcanal (Volcanal), zie Vulcanus.

Vulcani insula = Hiera no. 1.

Vulcanus, Volc., rom. god van het vuur. Daar hij een god is, die brand
veroorzaakt, maar ook afweert (Mulciber = de verzachter), trachtte
men, door zekere formulieren op de muren der huizen te schrijven, zich
tegen zijn verderfelijken invloed te vrijwaren en zich van zijn hulp te
verzekeren. Om dezelfde reden bouwde men zijne tempels liefst buiten de
stad, doch in Rome zelf was hem het Volcanal gewijd, eene verhevenheid
bij het Comitium, die evenals de tempel van Vesta als het zinnebeeld
der eendracht van den staat beschouwd werd. Vandaar sprak, volgens de
traditie, de koning de volksvergadering op het comitium toe. Overigens
werd hij geheel en al met Hephaestus vereenzelvigd. Op zijn feestdag,
Vulcanalia (23 Augustus), werden in den keizertijd spelen in den
Circus Flaminius gehouden. Zie ook Maia no. 2 en Stata mater.

Vulcatii = Volcatii.

Vulci = Volci.

Vulgivaga, Volg., bijnaam van Venus, = Pandemos.

Vulsinii = Volsinii.

Vultur = Voltur.

Vulturcius = Volturcius.

Vulturnum = Volturnum.

Vulturnus = Volturnus.






W.


Windstreken. Oorspronkelijk had men slechts voor de vier hoofdwinden
bepaalde namen. 1) Boreas, Boreas, was de Noordenwind, koud maar gezond
voor de landen ten N. der Middellandsche zee, voor Afrika dikwijls
regen aanbrengend. De Boreas was vooral geducht in het Noorden van
de Adriatische zee, tgw. de bekende Bora.--2) Tegenover Boreas staat
Notus, Notos, ook Auster geheeten, de Zuidenwind, die aan Griekenland
dikwijls nevel en regen aanbracht en stormen verwekte.--3) Eurus,
Euros, ook Volturnus, was de Oostenwind, dikwijls stormachtig.--4)
tegenover Eurus stond Zephyrus, Zephyros, de Westenwind die uit de
streek der duisternis (zophos) waait, waar de zon ondergaat, en die
vooral in het voorjaar heerschte en na de winterkoude zachter weder,
maar ook vochtigheid aanbracht. Bij Hesiodus heet hij Argestes. De
Rom. noemden hem ook Favonius.--Homerus kent slechts deze vier
winden. Later echter had er eene verschuiving der vier windstreken
plaats, en kreeg men acht hoofdwinden, n.l. 1) Septentrio, Aparktias,
die rechtstreeks uit de hemelstreek der Triones of der arktos woei, dus
als Noordenwind gold.--2) Boreas of Aquilo, die een Noordoostenwind was
geworden.--3) Apeliotes, Apeliotes (van de zon, d. i. van het Oosten,
komende), de oostenwind, ook Solanus of Subsolanus geheeten.--4)
Eurus of Volturnus, die een Zuidoostenwind geworden was.--5) Notus
of Auster, die Zuidenwind bleef. In Apulia wordt de Zuidenwind
Atabulus genoemd.--6) Africus, de Zuidwestenwind.--7) Zephyrus,
Westenwind.--8) Argestes, Iapyx, Noordwestenwind, waarop de naam
Favonius overging.--Dichters evenwel bezigden nog zeer dikwijls de
namen in de oorspronkelijke beteekenis. Van acht winden klom men
tot twaalf op, door tusschen 2 en 3, 4 en 5, 5 en 6, 8 en 1 nog vier
winden in te schuiven, waardoor, met verdeeling van den horizon in
twaalf gelijke deelen, de hiervóór geplaatste windroos ontstond.


                         Septentrio, Aparktias.
                                   |
       Circius, Corus of           |
       Caurus, Thraskias.          |      Boreas, Aquilo, Borras.
                                   |
Favonius, Iapyx, Argestes, Iapyx.  |          Caecias, Kaikias.
                                   |
Zephyrus, Zephyros. ---------------+----------- Apeliotes, Apeliotes.
                                   |
    Africus,  Lips.                |        Eurus, Volturnus, Euros.
                                   |
      Libonotos, Libophoinix.      |      Albus Notus, Leukonotos,
                                   |      Phoinikias.
                                   |
                         Notus, Auster, Notos.
                               Atabulus.


De Libonotus wordt ook wel Libophoinix genoemd, de Albus Notus
Phoinikias, terwijl Aquilo ook wel voor den Noordenwind wordt gebruikt.






X.


Xanthippe, Xanthippe, vrouw van Socrates, wien zij, naar men zegt,
door knorren en kijven dikwijls het leven verbitterde.

Xanthippus, Xanthippos, 1) Athener, die met en na Clisthenes
als staatsman optrad, was een van de aanklagers van Miltiades,
volgde Themistocles op als bevelhebber van de vloot, en behaalde
met Leotychides de roemrijke overwinning bij Mycale. Hij was de
vader van Pericles.--2) Lacedaemoniër, die in den eersten punischen
oorlog aan het hoofd van een troep huurlingen naar Carthago kwam en
wegens zijne bekwaamheden het opperbevel over het leger kreeg. Hij
bracht aan de Rom. eene groote nederlaag toe, maar keerde spoedig
naar zijn vaderland terug, toen hij zag dat zijn geluk de afgunst
der Carthagers opwekte. Men zeide, dat hij op de terugreis door de
carthaagsche schippers gedood was.

Xanthus, Xanthos, 1) z. Balius.--2) koning van Thebe, door Melanthus
(z. a.) in een tweegevecht gedood.--3) van Sardes, tijdgenoot van
Artaxerxes I, schrijver eener lydische geschiedenis (Lydiaka).

Xanthus, Xanthos, 1) riv. bij Troje, dezelfde als de Scamander.--2)
riv. in Epirus, door Helenus aldus genoemd.--3) hoofdrivier van
Lycia. Acht uren gaans boven den mond lag de stad Xanthus, met
beroemde tempels van Apollo, Leto en Sarpedon. Cyrus liet haar door
zijn veldheer Harpagus belegeren; de inwoners, geene kans op redding
ziende, brachten hunne tilbare have, vrouwen en kinderen op den burg,
staken dezen in brand en sneuvelden zelven tot den laatsten man tegen
de Perzen. Later is de stad steeds zetel van de bondsregeering, zie
Lycia. In 42 veroverden Brutus en Cassius de stad; doch de inwoners
staken ze in brand en brachten zichzelven om het leven.

Xenarchus, Xenarchos, 1) atheensch blijspeldichter, tijdgenoot
van Demosthenes, van wiens werken nog eenige smaakvolle fragmenten
bestaan.--2) zoon van Sophron, en evenals zijn vader mimendichter. Hij
leefde onder den ouden Dionysius.--3) van Seleucia, peripatetisch
wijsgeer, die omstreeks het einde der 1e eeuw te Alexandrië, Athene en
Rome onderwijs gaf. Tot zijne leerlingen behoorde de geograaf Strabo.

Xenelasia, eene wet, waarbij een staat aan vreemdelingen verbiedt,
zich binnen zijn grondgebied te vestigen. Zulk eene wet bestond
o. a. te Sparta.

Xeniades, Xeniades, 1) van Corinthe, een sophist, die dikwijls onder
de sceptici genoemd wordt, daar hij het bedriegelijke der zinnelijke
waarneming en de onmogelijkheid om tot de kennis der waarheid te
geraken betoogd had.--2) z. Diogenes no. 2.

Xenias graphe, aanklacht tegen iemand, die wederrechtelijk zijn naam
in de lijsten der burgers had doen opnemen. De zaak kwam voor de
nautodikai, later voor de thesmotheten.

Xenios, bijnaam van Zeus, als beschermer van het gastrecht.

Xeno, Xenon, 1) thebaansch legeraanvoerder in den peloponnesischen
oorlog (413).--2) tyran van Hermione, die zich door Aratus liet
overreden de heerschappij neer te leggen en tot het achaeïsch verbond
toe te treden.--3) een van de Achaeërs, die in 166 als gijzelaars
naar Rome gezonden werden.--Een andere X. deed te Rome moeite om de
vrijlating van die gijzelaars te bewerken.--4) Athener, epicureïsch
wijsgeer uit Cicero's tijd, door hem met lof vermeld.

Xenoclea, Xenokleia, priesteres van Apollo te Delphi, die weigerde
aan Heracles een orakel te geven, omdat hij niet gereinigd was van
den moord van Iphitus. Heracles roofde echter haar drievoet en dwong
haar daardoor hem te antwoorden.

Xenocles, Xenokles, 1) zoon van Carcinus, door de blijspeldichters
van zijn tijd bespot om zijne slechte treurspelen, ofschoon hij
eens tegen Euripides den prijs won.--2) aanvoerder der ruiterij bij
het leger van Agesilaus in Azië.--3) van Adramyttium, een redenaar,
met wien Cicero tijdens zijn verblijf in Azië veel omging.

Xenocrates, Xenokrates, 1) broeder van Theron van Agrigentum,
overwinnaar in de pythische en isthmische spelen, vriend van
Pindarus.--2) van Chalcedon, geb. 396, leerling en vriend van
Plato, dien hij op de reis naar Sicilië vergezelde. Na Plato's
dood verliet hij Athene, hij keerde echter spoedig terug, volgde
Speusippus als hoofd der academie op (339), en bleef dit tot zijn
dood (314). Hij ontwikkelde de leer van Plato op eigenaardige wijze,
zoodat sommigen hem een vervalscher van die leer noemden, daar hij
stellingen van Pythagoras er in opnam en in onderwijsmethode zeer van
Plato afweek; hij was de eerste die een streng onderscheid maakte
tusschen waarnemen, meenen en weten en tusschen logica, physica en
ethica. Bij voorkeur houdt hij zich bezig met de studie der daemonen,
die volgens hem zielen van afgestorvenen zijn: zijne meer mystieke dan
wijsgeerige leerstellingen op dit gebied schijnen van grooten invloed
op lateren geweest te zijn. Hoewel hij in uiterlijk en manieren
iets terugstootends had, werd hij algemeen geacht als een streng
rechtschapen man, ook werd hij meermalen, hoewel hij een vreemdeling
was, als gezant naar Philippus en Antipater gezonden. Van zijne
talrijke werken is bijna niets over.--3) van Aphrodisias, grieksch
geneesheer en schrijver over geneeskunde in de 1ste eeuw na Chr.

Xenoetas, Xenoitas, Achaeër, veldheer van Antiochus d. G., werd
door dezen met een leger tegen den afgevallen stadhouder van Medië
uitgezonden, maar werd door de vijanden overvallen en met het grootste
gedeelte van zijn leger gedood (221).

Xenophanes, Xenophanes, van Colophon, geb. omstreeks 579, verliet
vroeg zijne geboortestad en zwierf door Griekenland, Sicilië en Italië,
het meest schijnt hij zich echter te Elea opgehouden te hebben. Zijn
lang leven--hij werd meer dan 92 jaar oud--wijdde hij geheel aan het
bestrijden van het volksgeloof en de algemeen aangenomen mythologie;
in zijne met innige overtuiging geschreven en door hemzelf op de wijze
der rhapsoden voorgedragen gedichten ontkende hij ten sterkste het
bestaan van goden, zooals die in de gedichten van Homerus en Hesiodus
voorkomen, die in hun handelen en streven, en ook in hun ondeugden,
geheel op menschen gelijken; ook paarden en koeien, zeide hij, zouden,
indien het hun mogelijk was godenbeelden te vervaardigen, deze maken
naar hun evenbeeld. Tegenover deze voorstellingen plaatst X. zijn
eigen leer, de eleatische, waarvan niet veel meer bekend is, dan dat
zij de eenheid, ondeelbaarheid en onvergankelijkheid van heelal en
godheid verkondigde, en die door Parmenides (z. a.) verder ontwikkeld
is. Van zijne gedichten is het een en ander bewaard gebleven.

Xenophantus, Xenophantos, 1) Athener, vader van den dithyrambendichter
Hieronymus.--2) van Thasus, beeldgieter, die voor de Atheners een
beeld van Hadrianus maakte.

Xenophilus, Xenophilos, bevelhebber van den burcht van Susa, die zich
na eene langdurige verdediging aan Seleucus overgaf en zich bij hem
aansloot (316).

Xenophon, Xenophon, 1) Athener, zoon van Gryllus, geb. omstreeks
430, was in zijne jeugd de leerling en een van de trouwste
aanhangers van Socrates, ook kreeg hij van Prodicus onderwijs in de
welsprekendheid. Na den peloponnesischen oorlog noodigde zijn vriend
Proxenus hem uit, om met hem deel te nemen aan den tocht van den
jongen Cyrus. X. gaf gaarne, hoewel niet geheel met goedvinden van
Socrates, aan die uitnoodiging gehoor, maakte den tocht van Cyrus
tegen Artaxerxes mede en streed mede in den slag bij Cunaxa. Toen op
de terugreis de veldheeren der Grieken verraderlijk door Tissaphernes
gevangen genomen waren, was X. de eerste die het leger moed insprak
en tot volharding aanspoorde. Hij werd dan ook met vier anderen
verkozen om de Grieken op hun terugtocht te leiden en verwierf zich
den grootsten roem door den moed, het beleid, de zelfverloochening en
volharding, waarmede hij deze taak vervulde. In weerwil van de groote
moeielijkheden, hem door Perzen e. a. barbaarsche volken in den weg
gelegd, zonder hulpmiddelen tegen de natuurlijke hindernissen, die zich
op dien langen tocht voordeden, bracht hij het leger in vier maanden
van het binnenste van Azië naar Trapezus, van daar naar Byzantium,
waar zij bij Seuthes in dienst traden en eindelijk vereenigden
zij zich met het spartaansche leger, dat toen onder Thibron tegen
Tissaphernes en Pharnabazus oorlog voerde. Bij dit leger bleef X.,
ook onder Dercylidas en Agesilaus, met wien hij zeer bevriend werd en
in wien hij het ideaal van een vorst en veldheer zag. Toen Agesilaus
naar Europa teruggeroepen werd, ging X. met hem mede en in den slag
bij Coronea streed hij onder zijn bevel tegen de Atheners en Thebanen
(394). Uit Athene verbannen--misschien wel juist om zijn deelnemen
aan dien slag--ging hij naar Sparta, en kreeg hij van de Spartanen
een landgoed bij Scillus, waar hij nu vele jaren rustig leefde,
zich bezighoudende met jacht en landbouw, en waar hij ook bijna
al zijne werken schreef. Na de nederlaag van Sparta bij Leuctra,
werd hij als vriend der Spartanen door de Eleërs uit zijne woning
verdreven. Toen later Athene en Sparta zich tegen Thebe vereenigden,
werd X. uit zijne ballingschap teruggeroepen (369), of hij toen naar
Athene teruggekeerd is, is niet zeker, hij stierf te Corinthe (354,
v. a. reeds vijf of zes jaren vroeger). Als schrijver munt X. uit
door duidelijkheid en eenvoud, ofschoon deze laatste eigenschap in
zijne geschiedkundige werken soms wel wat overdreven wordt; de ouden
prezen hem zeer hoog, men gaf hem den naam van Attike melissa en zeide
dat de godin der overreding op zijne lippen zetelde. Ten gevolge van
zijn lang verblijf buiten Athene is zijn taal niet vrij van onattische
uitdrukkingen en vormen. Zijne voornaamste werken zijn: Kyrou Anabasis,
eene uitvoerige geschiedenis van den tocht van Cyrus en den terugtocht
der 10000 Grieken, een werk, dat wegens de groote bescheidenheid,
waarmede de schrijver van zichzelf spreekt, door sommigen ten onrechte
aan een ander toegeschreven is (z. Themistogenes); Hellenika, een
geschiedenis van Griekenland, begonnen als vervolg op Thucydides en
voortgezet tot den dood van Epaminondas, een werk van groot belang
voor de geschiedenis van dien tijd, hoewel geschreven met duidelijk
merkbare voorliefde voor spartaansche politiek en instellingen
en vooral voor zijn held, Agesilaus; Kyrou paideia, een meer
wijsgeerig dan geschiedkundig werk, waarin de oude Cyrus als het
ideaal van een volmaakt vorst naar socratische zienswijze voorgesteld
wordt; Apomnemoneumata Sokratous, herinneringen aan Socrates, eene
verzameling gesprekken van den meester, bijeengebracht met het doel
om zijne nagedachtenis te verdedigen tegen den sophist Polycrates
(z. a. no. 2); Symposion, een tafelgesprek, waarbij vooral Socrates het
woord voert. Verscheiden kleinere werken, die den naam van X. dragen,
zijn deels van minder belang, deels waarschijnlijk onecht.--2) zoon
van Euripides, een van de aanvoerders der Atheners bij het beleg van
Potidaea (429).--3) van Cos, geneesheer van keizer Claudius, dien
hij ter wille van Agrippina vergiftigde.--4) van Ephesus, schrijver
van een griekschen roman onder den titel Ephesiaka, ta kata Anthian
kai Abrokomen; hij leefde waarschijnlijk in de 3de eeuw na C.

Xenos, vreemdeling, gast, gastvriend, huurling. Het gastrecht werd
door de Grieken hoog in eere gehouden; niet alleen dat men zijne gasten
zoo goed mogelijk ontving, hun geschenken gaf, enz., maar tusschen een
gastheer en zijn gast bleef eene betrekking van vriendschap bestaan,
die soms gedurende verscheiden geslachten aangehouden werd. Tegenover
aanzienlijke vreemdelingen, gezanten e. dgl. trad soms de staat als
gastheer op.--Zij, die zich in een vreemden staat vestigden, wat te
Sparta e. e. niet geoorloofd was (z. xenelasia), werden metoikoi,
(z. a.) genoemd.

Xerxes, Xerxes, 1) zoon van Darius Hystaspis en Atossa, werd door zijn
vader als troonopvolger aangewezen, hoewel hij een ouderen broeder had,
daar deze geboren was, voordat Darius aan de regeering gekomen was. Na
den dood van zijn vader (485) bedwong hij een opstand van Aegypte,
daarna rustte hij zich toe tot een veldtocht tegen Griekenland, van
verschillende kanten, vooral door Mardonius, daartoe aangedreven. Nadat
hij den Hellespont had laten overbruggen en den berg Athos had laten
doorgraven, ondernam hij in het voorjaar van 480 met eene ontelbare
legermacht en vloot den tocht. Hij ging door Macedonië en Thessalië,
drong in weerwil van den tegenstand van Leonidas door de Thermopylae
en trok al plunderend tot Athene voort, dat in brand gestoken werd,
terwijl zijn vloot de haven van Phalerum binnenliep. Doch na de
verpletterende nederlaag bij Salamis, die hij van een op het strand
opgerichten troonzetel aanzag, vluchtte hij haastig naar Azië terug,
en toen in het volgende jaar Mardonius bij Plataeae en zijn vloot bij
Mycale verslagen waren, zag hij van de verovering van Griekenland
voor goed af. Naar Susa teruggekeerd, gaf hij zich aan allerlei
wreedheden en uitspattingen over, totdat hij door Artabanus vermoord
werd (465).--2) X. II, zoon van Artaxerxes I, volgde zijn vader in de
regeering op (425), doch werd na weinige weken door zijn halfbroeder
Sogdianus vermoord.

Xois, Xois, oude aegyptische stad in de Delta tusschen den Bolbitischen
en den Sebennytischen Nijlarm, zetel der 14de dynastie.

Xuthus, Xouthos, zoon van Hellen en de nimf Orseis, werd door zijne
broeders uit Thessalië verdreven en vluchtte naar Attica, waar hij met
Creusa, de dochter van Erechtheus, huwde, bij wie hij twee zonen kreeg,
Achaeus en Ion, de stamvaders der Achaeërs en Ioniërs. Toen hij na den
dood van Erechtheus als scheidsrechter over de troonopvolging moest
beslissen en de regeering aan Cecrops toewees, werd hij ook uit Attica
door zijne zwagers verjaagd, waarop hij zich in Aegialea vestigde.

Xynia, Xynia, stad in het Z.W. van het thessalische landschap
Phthiotis, aan het meer van gelijken naam.

Xystus, -tum, xystos, -ton, in de grieksche gymnasia een overdekte
zuilengang, waar de athleten zich des winters oefenden, ook een
beplante wandelplaats voor de zuilengalerij der rom. landhuizen.






Z.


Zabatus, Zabatos, ook Lycus geheeten, rivier in Assyria, zijtak van
den Tigris, ontspringt in de bergen van Armenia.

Zacynthus, Zakynthos, thans Zante, een der Ionische eilanden, in
de Ionische zee tegenover Elis gelegen, vruchtbaar en boschrijk
(thans niet meer). Het behoorde tot het gebied van Ulysses. Het
eiland leverde aardpek. De hoofdstad, ook Zacynthus geheeten, was
eene belangrijke plaats.

Zadracarta (plur.), ta Zadrakarta, hoofdstad van het perzische gewest
Hyrcania.

Zagreus, Zagreus, bijnaam van Dionysus, waaronder hij in de
orphische mysteriën vereerd werd. Hij wordt de zoon van Zeus en
Demeter of Persephone genoemd en was door Zeus tot beheerscher van
het heelal bestemd, doch Hera zette de Titanen tegen hem op, die hem
verscheurden en verslonden. Alleen zijn hart werd door Athena gered en
aan Zeus gebracht, die het verslond en daarna Dionysus voortbracht,
vlg. Sabazius. De schuldige Titanen werden door den bliksem tot
asch verteerd, en uit deze asch, vermengd met het bloed van Zagreus,
waren de menschen ontstaan.

Zagrus, Zagros, gebergte tusschen Media ten O. en Susiana en Assyria
ten W. Het noordelijk gedeelte wordt ook Choathras genoemd.

Zakoros = neokoros.

Zaleucus, Zaleukos, wetgever der epizephyrische Locriërs, leefde
waarschijnlijk in het midden der 7de eeuw. Zijne wetten waren, naar men
verhaalde, de eerste die op schrift gebracht werden en hadden evenzeer
betrekking op het bizonder leven der burgers als op de staatsregeling.

Zama, bijgenaamd Regia, vesting in de provincie Africa, in het N. van
Byzacene, op de grenzen van Zeugitana, 4 of 5 dagreizen ten Z.W. van
Carthago. In den omtrek werd in den herfst van 202 de beslissende
slag tusschen Scipio en Hannibal geleverd.

Zamolxis, Zamolxis, Zalmoxis, een Gete of Thraciër, wiens geschiedenis
met vele verdichtsels doorweven is. Hij was slaaf geweest bij
Pythagoras, doch werd door dezen vrijgelaten, reisde door Griekenland,
en keerde als een wijs en rijk man naar zijn vaderland terug, waar
hij den grondslag legde van godsdienst en hoogere beschaving. Na zijn
dood werd hij als daemon vereerd.

Zancle, Zankle, oude naam van de stad Messana op Sicilia. Zie Messana.

Zarangae, Zarangai, bewoners van Drangiane (z. a.).

Zariaspa (gen. -ae), ta Zariaspa, zie Bactra.

Zea, Zea, een van de oorlogshavens van den Piraeus, aan de Oostzijde
gelegen.

Zeilas, Zeilas, Zelas, oudste zoon van Nicomedes I. Daar zijn vader
een jongeren broeder als troonopvolger had aangewezen, ging hij
naar Armenië, van waar hij na zijn vaders dood terugkwam en zich met
geweld van de regeering meester maakte. Hij werd omstreeks 236 bij
een feestmaal door gallische soldaten vermoord.

Zela, ta Zela, sterkte in het binnenland van Pontus, ten Z. van
Amasea, met verschillende tempels. Hier behaalde Mithradates in 67 de
overwinning op Lucullus' legaat Triarius en Caesar in 47 op Pharnaces.

Zelia of -ea, Zeleia, oude stad in Noord-Phrygia, aan den Aesepus. Hier
trok Darius III zijn eerste leger tegen Alexander d. Gr. bijeen.

Zeno, Zenon, 1) zoon van Polemo no. 4, door de Armeniërs tot koning
verkozen en door Germanicus als zoodanig bevestigd.--2) van Elea,
geb. omstreeks 490, leerling en vriend van Parmenides, met wien
hij naar Athene reisde. V. s. had hij een aanslag tegen een tyran,
Nearchus of Diomedon, met den marteldood moeten boeten. Hij verdedigde
in verscheiden geschriften, die alle verloren zijn, de eleatische leer
door de indirecte bewijsvoering uit het ongerijmde.--3) van Citium,
zoon van Mnaseas, geb. 336, v. a. 362. Zijn vader, die koopman was,
had ook hem voor den handel bestemd, ofschoon hij reeds vroeg de
wijsgeerige geschriften van Xenophon en Plato ijverig bestudeerd
had. Toen hij nu op den leeftijd van 22 jaar ten gevolge van een
schipbreuk te Athene gekomen was, besloot hij daar te blijven en
zich geheel aan de studie der wijsbegeerte te wijden. Hij sloot zich
eerst bij Crates, den cynicus, aan, van wiens invloed de oudere werken
van Z. talrijke blijken moeten gegeven hebben, wendde zich later tot
Stilpo, Xenocrates en Polemo, en trad omstreeks 310 met een eigen leer
op, die naar de poikile stoa, de plaats waar hij zijne voordrachten
hield, de stoische genoemd wordt. Hij stond te Athene in hoog aanzien,
vormde vele leerlingen, en werd van staatswege met een gouden krans,
en toen hij in 264 (v. s. door zelfmoord) gestorven was, met een
metalen grafteeken en een standbeeld vereerd. Van zijn werken zijn
slechts weinige fragmenten tot ons gekomen.--De bron van alle kennis
is volgens Z. zinnelijke waarneming; alleen wat zóó waar te nemen is
bestaat, terwijl eerst herhaalde waarnemingen ons in staat stellen
van het bizondere tot het algemeene te besluiten. Alles bestaat uit
twee elementen, die onafscheidelijk met elkander verbonden zijn:
stof en kracht. De kracht, die zich in het heelal werkzaam toont,
is de godheid. De stof bestaat oorspronkelijk als een zeer fijn
vuur, waaruit door verdichting lucht, water en aarde ontstaan,
en waarin eens de geheele wereld weder moet opgaan (ekpyrosis), om
later opnieuw er uit voort te komen. De ziel is aan het vuur verwant
en niet onsterfelijk, hoewel zij langer leeft dan het lichaam. Het
hoogste goed is de deugd, die men niet bereikt door bespiegeling,
maar door te leven in overeenstemming met de natuur of den goddelijken
wil. Deugd alleen is goed in den volsten zin van het woord, evenals
de ondeugd slecht is, alle andere dingen zijn onverschillig, hoewel
niet alle in gelijke mate. Genot is niet het doel van het leven,
maar is van nature met deugdzaam handelen verbonden. De ware wijze
is het volmaakste van alle wezens, hij kan zich door deugd zelfs tot
de hoogte van Zeus verheffen, hij alleen is vrij, is heer en koning,
en kan naar verkiezing ook over zijn leven beschikken.--Vooral onder
de Rom., die in 155 door Diogenes den Babyloniër met de stoische leer
kennis maakten, vond zij in de laatste tijden der republiek en onder
de keizers vele aanhangers.--4) van Tarsus, leerling van Chrysippus
en na diens dood hoofd der stoicijnsche school.--5) van Sidon, geb. ±
150, hoofd der epicureïsche school, wiens voordrachten Cicero en
Atticus gaarne hoorden.--6) van Rhodus, schrijver eener rhodische
geschiedenis, omstreeks 200.

Zenobia, Zenobia, 1) echtgenoote van Odenathus (z. a.), nam na diens
dood in 267 na C. zelve het bewind over Palmyra in handen als regentes
voor hunne twee onmondige zoons. Te midden der verwarring in het
rom. rijk, breidde zij haar gebied uit over Syrië, Aegypte, Vóór-Azië,
totdat zij in 272 door keizer Aurelianus werd gestuit. Bij Emesa werd
de beslissende slag geleverd. Zenobia moest naar Palmyra vluchten,
dat belegerd en ingenomen werd (272), zij moest den zegetocht van
Aurelianus te Rome opluisteren, doch kreeg vervolgens een landgoed bij
Tibur, waar zij met hare kinderen hare verdere dagen sleet. Zij was
eene vrouw van zeldzame schoonheid en buitengewone gaven, zij sprak
verscheiden talen, o. a. Latijn, Grieksch, Syrisch, Aegyptisch. Zij
was een stoute paardrijdster, maar trok ook meermalen mijlen ver te
voet aan het hoofd harer troepen op. Vermoedelijk behoorde zij tot het
israëlietische geloof.--2) armenische koningsdochter, gehuwd met haar
neef Rhadamistus, die den troon van Armenië overweldigd had. Toen in 54
na C. de Parthen onder Vologeses I en Tiridates Armenia veroverden en
Rhadamistus moest vluchten, smeekte zij haar echtgenoot haar te dooden,
opdat zij niet in handen der Parthen zou vallen. Rhadamistus bracht
haar met zijn zwaard eene wond toe en wierp haar in den Araxes. Zij
werd echter door herders gered en viel nu toch in handen van Tiridates,
die haar echter met grooten eerbied behandelde.

Zenobius, Zenobios, grieksch sophist omstreeks 200 na C.; hij schreef
eene verzameling spreekwoorden en vertaalde de geschiedenis van
Sallustius in het grieksch.

Zenodotus, Zenodotos, van Ephesus, leermeester der zonen van Ptolemaeus
Lagi en onder Ptolemaeus Philadelphus hoofd der bibliotheek van
Alexandrië, was een geleerd taalkundige en criticus, die vooral aan
Homerus veel studie wijdde.--Nog twee personen van denzelfden naam
komen voor als schrijvers van werken over Homerus en zijne gedichten.

Zephyrium, Zephyrion, Westkaap, naam van onderscheidene voorgebergten,
o. a. 1) een der kapen aan de Z.O. punt van Italië, waarnaar de stad
Locri Epizephyrii, die ten N. daarvan ligt, haar naam draagt.--2)
aan de Z.W. kust van Cyprus, bij Paphus.--3) in Cilicia bij Soli.--4)
in Cyrenaica.--5) in Aegypte.

Zephyrus, Zephyros, de Westenwind, zie Windstreken.

Zerynthus, Zerynthos, stad op de Zuidkust van Thracia, bij Aenus,
met een Apollo-tempel en een grot van Hecate in de nabijheid. De stad
behoorde tot het vastelandsgebied van Samothrace.

Zetes, Zetes, z. Calais.

Zetetai, te Athene buitengewone commissarissen, die benoemd werden,
wanneer er vermoeden bestond dat een misdaad gepleegd was, zonder
dat iemand als aanklager optrad; zij moesten de zaak onderzoeken en
haar, wanneer zij daartoe grond vonden, voor den bevoegden rechter
brengen. Vooral geschiedde dit, wanneer men vermoedde dat gelden van
den staat verduisterd waren.

Zethus, Zethos, tweelingbroeder van Amphion (z. a.). Geheel
verschillend van dezen, was hij ruw van aard en hield hij zich bij
voorkeur als jager in de bergen op. Hij was gehuwd met Aedon (z. a.).

Zeugitai, atheensche burgers der derde klasse volgens de indeeling
van Solon, zij die jaarlijks van hunne goederen 200-300 medimnen of
metreten oogstten. Tot 458 konden zij alleen lagere ambten bekleeden,
eerst toen werd ook het archontaat voor hen toegankelijk.

Zeugitana, Zeugitane, het noordelijk gedeelte der rom. provincie
Africa propria.

Zeugma, Zeugma, stad in het Syrische distrikt Cyrrhestica, aan den
Euphraat tegenover Apamea. Alexander de Gr. had op dit punt eene
schipbrug over den stroom geslagen, waardoor Thapsacus (z. a.) als
punt van overgang minder gebruikt werd. Aan de syrische zijde dezer
brug stichtte Seleucus Nicator de stad Zeugma.

Zeus, Zeus, Jupiter, zoon van Cronus en Rhea (Kronides, Kronion,
Saturnius), de hoogste god der Grieken, beheerscher van het heelal. Van
zijne oorspronkelijke beteekenis als natuurgod getuigden in lateren
tijd nog de wijze, waarop hij te Dodona, op Creta, in Arcadië
e. e. vereerd werd. Te Dodona bestond sedert zeer oude tijden een
heiligdom van Zeus (Dodonaios, Pelasgikos), met een orakel, dat
later wel door het delphische overvleugeld werd, maar toch steeds
in hoog aanzien bleef; de god verkondigde daar zijn wil door het
ruischen der bladeren van den heiligen eik, dat door zijne priesters,
de Selli (z. a.), verklaard werd; zijn dienst was nauw verbonden met
dien van Gaea, terwijl Dione (z. a.) zijne gemalin genoemd werd. Op
Creta was de jonge Zeus volgens het verhaal geboren, voor zijn vader
verborgen gehouden en door nimfen opgevoed, ook toonde men er zijn
graf; ieder jaar werd daar zijn dood en opstanding, zinnebeelden van
het jaarlijksche sterven en herleven der natuur, op orgiastische
wijze gevierd, waarbij de Cureten wapendansen uitvoerden (z. Rhea
Cybele). Hier, evenals in Arcadië, Boeotië en Thessalië werden hem in
de oudste tijden menschenoffers gebracht. Maar sedert hij de regeering
aan Cronus (z. a.) ontnomen en de Titanen (z. a.) overwonnen heeft,
is hij de god, die de orde in natuur en maatschappij in stand
houdt, hij troont op den top van den Olympus, die zich tot in de
wolken verheft en beheerscht van daar de natuurverschijnselen;
als hij de aegis zwaait (aigiochos), verwekt hij storm en onweder
(nephelegereta, kelainephes, hypsibremetes, erigdoupos), de bliksem
is zijn vreeselijk wapen (terpikeraunos, asteropetes), maar aan den
anderen kant jaagt hij ook de wolken uiteen en geeft hij helder weder
en gunstigen wind (aithrios, ourios), de Horen zijn zijne dochters en
dienaressen. Onder de menschen staat alles wat voor de heerschappij
van orde, wet en recht bevorderlijk kan zijn, onder zijne hoede; hij
beschermt het huisgezin (herkeios, ephestios), het huwelijk (gamelios,
teleios, zygios), den gast (xenios) en den hulpbehoevenden vreemdeling
(hikesios), evenals de geheele burgerij (polieus, phratrios), en de
vergaderingen, waarin zij over hare belangen beraadslaagt (agoraios,
boulaios), hij straft ongerechtigheid (alastor), waakt tegen het
schenden van den eed (horkios), kortom, hij is het die alle kwaad
van den mensch afweert (soter, alexikakos); zelfs vergunt hij hem
een blik in de toekomst te slaan en verkondigt hij hem zijn wil door
orakels, natuurverschijnsels en wonderteekens (panomphaios). Zijne
macht is grooter dan die van alle andere goden, en wanneer sommige
van hen, zooals vooral zijne zuster en gemalin Hera, zich tegen hem
trachten te verzetten, boeten zij dit met zware straffen. Alleen aan
de beschikking der Moera is ook hij onderworpen, waar deze hem niet
in den weg staat, is hij almachtig. Meer dan van eenig ander god is
zijn dienst door geheel Griekenland verbreid (Hellenios, Panellenios),
en het groote nationale feest te Olympia wordt ter eere van hem gevierd
(Olympios, enagonios), bijna ieder deel van Griekenland had als heros
een zoon van Zeus, vandaar de verhalen van zijne talrijke minnerijen
met sterfelijke vrouwen (Semele, Io, Danaë, Leda, e. a.), en van de
vele kinderen bij haar verwekt (Dionysus, Heracles, Perseus, Castor
en Pollux, enz.). Bij Hera is hij vader van Ares, Hephaestus en Hebe,
bij andere godinnen van Apollo, Artemis, Hermes, Persephone, Aphrodite,
de Muzen, de Charites, de Horen en de Moeren; Pallas Athena is door
hem alleen voortgebracht. De arend, de eik en de toppen der bergen
zijn hem gewijd. Hij werd afgebeeld als eene krachtige, majestueuze
gestalte, met vriendelijke trekken, vollen baard, dicht hoofdhaar,
gewelfd voorhoofd en groote oogen. Bovenal beroemd was het door Phidias
(z. a.) vervaardigde, tallooze malen nagevolgde, maar nooit geëvenaarde
beeld van Zeus te Olympia.

Zeuxidamus, Zeuxidamos, 1) kleinzoon en opvolger van den spartaanschen
koning Theopompus (720).--2) vader van Archidamus II.

Zeuxippus, Zeuxippos, Boeotiër, streed onder de Rom. tegen Philippus
III van Macedonië. Hij werd uit zijn vaderland verbannen en in weerwil
van de bemoeiingen der Rom. niet teruggeroepen.

Zeuxis, Zeuxis, 1) veldheer van Antiochus d. G., na den oorlog tegen
de Rom. als gezant naar Rome gezonden.--2) van Heraclea in Italië,
een van de beroemdste grieksche schilders, leerling van Apollodorus
(± 400). Hij muntte vooral uit in het schilderen van vrouwenbeelden,
bovenal beroemd waren onder zijne werken eene Penelope en eene Helena,
die in den tempel van Hera Lacinia opgehangen werd. Z. Parrhasius.

Zipoetes, Zipoites, 1) bithynisch vorst (326-281), die ten tijde van
Alexander den Gr. zijn gebied door de onderwerping van verscheiden
grieksche koloniën uitbreidde, zich ook tegen Lysimachus en Seleucus
staande hield en eindelijk (297) den titel van koning van Bithynië
aannam.--2) zoon van den vorigen, trachtte de regeering aan zijn
broeder, Nicomedes I, te ontrukken, maar werd overwonnen en gedood
(277).

Zoilus, Zoilos, grieksch rhetor van Amphipolis, in de vierde
eeuw. Wegens zijne kleingeestige vitterijen op Homerus kreeg hij den
bijnaam Homeromastix.

Zone, Zone, kaap en stad op de Zuidkust van Thracia in het gebied
der Cicones.

Zopyrus, Zopyros, 1) zoon van Megabyzus, een voornaam Pers, diende in
het leger van Darius Hystaspis, toen deze Babylon belegerde. Daar de
stad niet genomen konde worden, verminkte Z. zich op gruwelijke wijze,
liep toen, onder voorwendsel dat hij door Darius zoo mishandeld was,
tot de Babyloniërs over, en nadat hij hierdoor het vertrouwen der
inwoners gewonnen had en aan het hoofd van de troepen gesteld was,
gaf hij de stad verraderlijk over. Darius beloonde hem door hem
levenslang satraap van Babylon te maken, hij werd echter later
bij een opstand gedood.--2) kleinzoon van den vorigen, nam deel
aan de samenzwering van zijn vader Megabyzus (no. 2) en vluchtte
naar Athene.--3) gelaatkundige, die beweerde dat volgens zijne
wetenschap Socrates met verscheiden ondeugden behept moest zijn,
wat deze volstrekt niet tegensprak.

Zoroaster, Zoroastres, stichtte in zeer oude tijden den perzischen
Ormuzdienst. Sedert de Grieken met zijne leer bekend werden, gold hij
dikwijls als de eerste sterrenkundige, sterrenwichelaar en toovenaar.

Zosimus, Zosimos, grieksch geschiedschrijver in de 2de helft der
5de eeuw n. C., schreef eene geschiedenis van den rom. keizertijd,
die niet zonder verdiensten is, maar ontsierd wordt door zijne
partijdigheid tegen het Christendom en christelijk gezinde keizers.

Zoster, Zoster = gordelkaap, op de Westkust van Attica, een uitlooper
van den Hymettus, met altaren van Athena, Leto, Apollo, en Artemis.

Zygia, bijnaam van Hera als godin van het huwelijk.






MEEST VOORKOMENDE VERKORTINGEN.


    VOORNAMEN.

    A.          Aulus.
    Ap. of App. Appius.
    C.          Caius of Gaius.
    Cn.         Cnaeus of Gnaeus.
    D.          Decimus.
    K.          Kaeso.
    L.          Lucius.
    M.          Marcus.
    M'.         Manius.
    N. of Num.  Numerius.
    P.          Publius.
    Q.          Quintus.
    S. of Sex.  Sextus.
    Ser.        Servius.
    Sp.         Spurius.
    T.          Titus.
    Ti. of Tib. Tiberius.


Voor enkele andere, verouderde en buiten gebruik geraakte voornamen,
als Agrippa, Postumus, Proculus, Opiter, Vopiscus, zijn geene
afkortingen bekend.


    TITELS.

    Aed.                Aedilis.
    Cen.                Censor.
    Cos.                Consul.
    Cos. Des.           Consul designatus.
    Cos. II, III.       Iterum, tertium consul.
    D.                  Divus.
    Dict.               Dictator.
    Eq. Rom.            Eques Romanus.
    Fl. D.              Flamen Dialis.
    Fl. M.              Flamen Martialis.
    Fl. Q.              Flamen Quirinalis.
    Imp.                Imperator.
    M. Eq.              Magister equitum.
    P. C.               Patres conscripti.
    Pr.                 Praetor.
    Praef.              Praefectus.
    Proc.               Proconsul.
    P. M. of Pont. Max. Pontifex maximus.
    Q.                  Quaestor.
    Tr. pl.             Tribunus plebis.


    IN FORMULIEREN EN OPSCHRIFTEN.

    A.                  Augustus.
    A.                  Antiquo.
    A.                  Absolvo.
    A. D.               Ante diem.
    A. U.               Anno Urbis.
    B.                  Bonus, bene.
    B. D.               Bona Dea.
    B. M.               Bona mente of bona memoria.
    B. M. P.            Bene merenti posuit.
    B. V.               Bene vale.
    C.                  Condemno.
    D. D.               Dono dedit.
    D. D. A.            Do, dico, addico.
    D. D. D.            Dat, dicat, dedicat.
    D. M.               Dis Manibus.
    E. I. Q.            Ex iure Quiritium.
    F.                  Filius.
    F. C.               Faciendum curavit.
    F. F.               Fecerunt of fieri fecit.
    F. M.               Fecit monumentum.
    H. F.               Heres fecit.
    I. O. M.            Iovi optimo maximo.
    N. L.               Non liquet.
    O. E. B. Q.         Ossa eius bene quiescant.
    Pop.                Populus.
    P. R.               Populus Romanus.
    P. P.               Posuerunt of publice posuit.
    P. S.               Plebiscitum.
    Q. B. F. F. S.      Quod bonum felix faustum sit.
    Q. D. E. R. F. P. D. E. R. I. C.
                        Quod de ea re fieri placet, de ea
                        re ita censuerunt.
    R. P.               Respublica.
    S.                  Sacer.
    S.                  Senatus.
    S. P. Q. R.         Senatus populusque Romanus.
    S. C.               Senatus consultum.
    V. R.               Uti rogas.


    IN BRIEVEN.

    S.                          Salutem.
    S. D.                       Salutem dicit.
    S. P. D.                    Salutem plurimam dicit.
    S. T. V. B. E. E. V.        Si tu vales, bene est, ego valeo.
    S. T. E. Q. V. B. E. E. V.  Si tu exercitusque valetis, bene est,
                                ego valeo.






JULIAANSCHE KALENDER.


D. = Dies.

==+==============+===============+===============+==============+==============
  | M. Martius.  | M. Ianuarius. | M. Aprilis.   |              |
  | ,, Maius.    | ,, Augustus.  | ,, Iunius.    |M. Februarius.|M. Februarius.
D.| ,, Iulius.   | ,, December.  | ,, September. |(gewoon jaar) |(schrikkeljaar)
  | ,, October.  |               | ,, November.  |              |
==+==============+===============+===============+==============+==============
 1|Kalendis.     |Kalendis.      |Kalendis.      |Kalendis.     |Kalendis.
 2|VI }          |IV } (ante)    |IV } (ante)    |IV } (ante)   |IV } (ante)
 3|V  } (ante)   |III} Nonas.    |III} Nonas.    |III} Nonas.   |III} Nonas.
 4|IV } Nonas.   |Pridie Nonas.  |Pridie Nonas.  |Pridie Nonas. |Pridie Nonas.
 5|III}          |Nonis.         |Nonis.         |Nonis.        |Nonis.
 6|Pridie Nonas. |VIII}          |VIII}          |VIII}         |VIII}
 7|Nonis.        |VII }          |VII }          |VII }         |VII }
 8|VIII}         |VI  } (ante)   |VI  } (ante)   |VI  } (ante)  |VI  } (ante)
 9|VII }         |V   } Idus.    |V   } Idus.    |V   } Idus.   |V   } Idus.
10|VI  } (ante)  |IV  }          |IV  }          |IV  }         |IV
11|V   } Idus.   |III }          |III }          |III }         |III
12|IV  }         |Pridie Idus.   |Pridie Idus.   |Pridie Idus.  |Pridie Idus.
13|III }         |Idibus.        |Idibus.        |Idibus.       |Idibus.
14|Pridie Idus.  |XIX  }         |XVIII}         |XVI }         |XVI }
15|Idibus.       |XVIII}         |XVII }         |XV  }         |XV  }
16|XVII}         |XVII }         |XVI  }         |XIV }         |XIV }
17|XVI }         |XVI  }         |XV   }         |XIII}         |XIII}
18|XV  }         |XV   }         |XIV  }         |XII }         |XII }
19|XIV }         |XIV  }         |XIII }         |XI  }         |XI  }
20|XIII}         |XIII }         |XII  }(ante)   |X   }(ante)   |X   }(ante)
21|XII }         |XII  }(ante)   |XI   }Kalendas.|IX  }Kalendas.|IX  }Kalendas.
22|XI  }(ante)   |XI   }Kalendas.|X    }         |VIII}         |VIII}
23|X   }Kalendas.|X    }         |IX   }         |VII }         |VII }
24|IX  }         |IX   }         |VIII }         |VI  }         |VI  }
25|VIII}         |VIII }         |VII  }         |V   }         |VI  }
26|VII }         |VII  }         |VI   }         |IV  }         |V   }
27|VI  }         |VI   }         |V    }         |III }         |IV  }
28|V   }         |V    }         |IV   }         |Pridie Kalen- |III }
29|IV  }         |IV   }         |III  }         | das Martias. |Pridie Kalen-
30|III }         |III  }         |Pridie         |              |  das Martias.
31|Pridie        |Pridie         |   Kalendas    |              |
  |  Kalendas    |  Kalendas     |Maias,         |              |
  |Apriles,      |Februarias,    |Iulias,        |              |
  |Iunias,       |Septembres,    |Octobres,      |              |
  |Augustas,     |Ianuarias.     |Decembres.     |              |
  |Novembres.    |               |               |              |






GRIEKSCHE FEESTKALENDER.


Hecatombaeon.

11-15               Olympia.
12                  Nemea.
,,                  Cronia.
16                  Synoecia.
24-28               Panathenaea.
27-28               kleine Panathenaea.
                    Hecatombaea.
                    Isthmia.
                    Hyacinthia.
                    Gymnopaedia.


Matagitnion.

 7                  Carnea.
                    Metagitnia.


Boëdromion.

 2                  Eleutheria.
 5                  Genesia.
 6                  Marathonia.
 7                  Boëdromia.
12                  Charisteria.
13                  Proërosia.
15-23               groote Eleusinia.
                    Aglauria.


Pyanepsion.

 6                  Cybernesia (of in Munychion).
 7                  Pyanepsia.
,,                  Oschophoria.
 8                  Thesea.
 9-13 (10-14)       Thesmophoria.
19-21 of 27-29      Apaturia.
30                  Chalcea (z. Hephaestus).


Maemacterion.

20                  Maemacteria.


Posideon.

                    kleine Dionysia.
                    Posidonia.


Gamelion.

 8-11 (v. a. 12-15) Lenaea.
12                  Nemea.
27                  Gamelia.


Anthesterion.

 1                  Hydrophoria.
11                  Pithoegia. Anthesteria.
12                  Choës.
13                  Chytri.
19-21               kleine Eleusinia.
23                  Diasia.


Elaphebolion.

 8                  Asclepia.
 8-13               groote Dionysia.
14                  Pandia.
                    Elaphebolia.


Munychion.

 1 (?)              Pythia.
 6 (7)              Delphinia.
16                  Munychia.
19                  Diasia of Olympiea (?).
                    Adonia (v. a. in Thargelion).
                    Cybernesia (v. a. 6 Pyanepsion).
                    Isthmia (v. a. in Thargelion).


Thargelion.

 6-7                Thargelia.
 7                  Daphnephoria.
19                  Callynteria.
19-20               Bendidea.
25                  Plynteria.
                    Apollonia of Delia, z. Delus.


Scirophorion.

12                  Scirophoria.
13                  Arrhephoria.
14                  Diipolia.
28                  Heraclea.






VOORNAAMSTE ROMEINSCHE VASTE FEEST- EN GEDENKDAGEN TEN TIJDE VAN
AUGUSTUS.


Januari.

1. Kalendae. Solemnis votorum nuncupatio. Stichtingsfeest der tempels
van Aesculapius op het Tibereiland en van Veiovis.

5. Nonae.

7. Octavianus aanvaardt voor de eerste maal het imperium (eo die
primum Caesar fasces sumpsit), 43, in den mutinensischen oorlog.

9. Agonium of Agonalia.

11. Carmentalia, Iuturnalia. De tempel van Janus gesloten, 29.

13. Idus.

15. Carmentalia (2de dag).

16. Octavianus krijgt den titel van Augustus, 26. Wijdingsdag van
den Concordia-tempel.

21-23. Ludi Palatini, ter eere van het huis van Augustus ingesteld.

24. Lustratio pagorum.

27. Wijding der aedes Castorum (z. Dioscuri), 6 na C.

30. Wijding der ara Pacis, 9.

De fasti van Ovidius geven als dies comitiales aan: 3, 4, 7, 8, 12,
16, 28 en 31 Jan.



Februari.

1. Kalendae. Wijding van den tempel van Juno Sospita aan het forum
holitorium.

2. Amburbium.

5. Nonae. Augustus krijgt den titel van pater patriae, 2. Wijding
van den Concordia-tempel op de arx.

13. Idus. Faunalia (lentefeest van Faunus). Wijding van den
Faunustempel op het Tibereiland.

13-21. Dies Parentales.

15. Lupercalia.

17. Quirinalia. Stultorum feriae.

21. Feralia (laatste der dies parentales).

23. Terminalia.

24. Regifugium.

27. Equirria.

Dies comitiales: 18-20, 22, 25 en 28 Febr.



Maart.

1. Kalendae. Matronalia. Begin van den rondgang der Salii. De
Vestatempel wordt met nieuw lauriergroen getooid en het vuur vernieuwd.

6. Augustus wordt pontifex maximus, 12.

7. Nonae.

14. Equirria.

15. Idus. Feest van Anna Perenna.

16, 17. Rondgang en offers bij de Argei.

17. Agonium. Liberalia.

19. Wijding van den Minervatempel op den Aventinus.

19-23. Quinquatrus.

22-27. Feesten ter eere der Magna Mater en van Atys.

23. Tubilustrium (laatste dag der Quinquatrus).

24. Q. Rex C. F. Zie Regifugium.

25. Hilaria (vreugdefeest over Atys).

27. Lavatio, slot der feriae Magnae Matris.

Dies comitiales: 3-5, 9-12, 18, 20, 21, 25, 26, 28-31 Maart.



April.

1. Kalendae. Vrouwenfeest ter eere der Fortuna civilis.

4-10. Megalesia.

5. Nonae, stichting van den tempel der Fortuna publica op den
Quirinalis.

10. Wijding van den tempel der Magna Mater.

12-19. Ludi Cereris (Cerealia).

13. Idus. Wijding van het Atrium Libertatis en van den tempel van
Jupiter Victor.

15. Fordicidia.

16. Octavianus neemt den blijvenden titel van imperator aan, 29.

21. Palilia of Parilia.

23. Vinalia.

25. Robigalia.

28. Begin der Floralia (tot 3 Mei). Stichtingsdag van den Vestatempel
op den Palatinus, 12.

Dies comitiales: 3, 4, 24, 27, 29 en 30 April.



Mei.

1. Kalendae. Laralia. Wijdingsdag van het altaar der Lares praestites
en van den tempel der Bona Dea.

1-3. Laatste dagen der Floralia.

7. Nonae.

9, 11, 13. Lemuria.

12. Ludi Martis in circo. Wijdingsdag van den tempel van Mars Ultor
in Capitolio.

15. Idus. Offer bij de Argei. Dies Mercurii et Maiae.

21. Agonalia.

23. Tubilustrium.

24. Q. Rex C. F. Zie Regifugium.

25. Wijdingsdag van den tempel der Fortuna primigenia op den
Quirinalis.

29. Ludi Honoris et Virtutis. Dies comitiales: 3-6, 10, 14, 17-20,
25-31 Mei.



Juni.

1. Kalendae. Geboortefeest van Juno Moneta. Dies Carnae (daar aan
Carna boonenbrij werd geofferd, werd 1 Juni ook wel Kalendae Fabariae
genoemd). Wijding van den Marstempel bij de porta Capena en van het
delubrum Tempestatis.

3. Wijding van den Bellonatempel in de regio Circus Flaminius.

4. Wijding van den tempel van Hercules Magnus Custos in de regio
Circus Flaminius.

5. Nonae. Wijding van den tempel van Dius Fidius op den Quirinalis.

7. Ludi Piscatorii.

8. Wijding van den tempel van Mens op het Capitool.

9. Vestalia.

11. Matralia (ter eere van Matuta). Wijding van den door Servius
Tullius gestichten Fortuna-tempel en van den Concordia-tempel bij de
porticus Liviae.

13. Idus. Quinquatrus minusculae (met gemaskerde optochten der
tibicines). Wijding van den tempel van Jupiter Invictus.

15. Q. S. D. F. (quando stercus delatum fas), reiniging van den
Vesta-tempel. Eerst wanneer het vuil uit den tempel naar eene bepaalde
plaats was weggebracht, werd de dag fastus.

19. Wijding van den Minervatempel op den Aventinus.

20. Wijding van den Summanustempel bij den Circus maximus.

23. Dies ater (slag bij het trasimeensche meer, 217).

24. Feestdag der Fors Fortuna. Wijding van haar tempel.

27. Wijding van den tempel der Lares aan het bovengedeelte der Sacra
via en van den tempel van Jupiter Stator.

29. Wijding van den Quirinus-tempel.

30. Wijding van den tempel van Hercules en de Muzen. Dies comitiales:
3, 4, 16-28 en 30 Juni.



Juli.

1. Kalendae. Wijding van den door Caesar gestichten tempel der
Felicitas op het Capitolium.

4. Wijding der ara Pacis, 13.

5. Poplifugia, ter gedachtenis, zooals men later meende, aan eene
nederlaag en vlucht in ouden tijd. Zie 8 Juli. De werkelijke beteekenis
van het feest is niet bekend.

6-13. Ludi Apollinares.

7. Nonae. Offer bij het altaar van Consus. Nonae Caprotinae.

8. Vitulatio, offer van een vitulus ter herinnering aan eene
overwinning, die op de Poplifugia was gevolgd. Zie 5 Juli.

12. Geboortedag van C. Iulius Caesar, 100.

14-19. Mercatus, jaarmarkt.

15. Idus. Transvectio equitum voor den tempel van Castor en Pollux.

18. Dies ater (slag aan den Allia, 390).

20-30. Ludi victoriae Caesaris, door Caesar vóór den slag bij Pharsalus
(48) aan Venus Genetrix beloofd en in 44 ingesteld.

23. Neptunalia.

25. Furrinalia.

Dies comitiales: 10-14, 17, 18, 20, 22, 26, 31.



Augustus.

1. Kalendae.

5. Nonae. Stichtingsdag van den tempel der Salus op den Quirinalis.

9. Offer aan Sol Indiges op den Quirinalis.

13. Idus. Feest van Diana op den Aventinus, een feestdag voor de
slaven.

17. Portunalia.

19. Vinalia rustica.

21. Consualia.

23. Vulcanalia.

24. Mundus patet.

25. Opiconsivia, feest van Ops Consiva.

27. Volturnalia.

28. Wijding der ara Victoriae in de curia.

Dies comitiales: 3, 4, 7, 8, 10-12, 15, 16, 18, 20, 24, 26, 28, 31.



September.

1. Kalendae. Wijding van den door Augustus gestichten tempel van
Jupiter Tonans.

2. Slag bij Actium, 31.

4-19. Ludi Romani.

5. Nonae.

13. Idus. Inslaan van den gouden jaarspijker. Epulum Jovis. Ceresfeest.

17. Consecratio van Augustus.

20. Geboortedag van Romulus.

20-23. Mercatus, jaarmarkt.

23. Augustus geboren, 63.

Dies comitiales: 4, 7-11, 15-22, 24-28, 30.



October.

1. Kalendae. Offer aan de Fides populi Romani op het Capitool.

3-12. Augustalia, ludi Divo Augusto et Fortunae Reduci.

4. Ieiunium Cereris.

5. Mundus patet.

6. Dies ater (nederlaag van Q. Servilius Caepio tegen de Cimbren, 105).

7. Nonae.

9. Wijding van den Apollotempel door Augustus gesticht.

Offer aan Genius Publicus, Fausta Felicitas en Venus Victrix op
het Capitool.

13. Fontinalia, bronnenfeest met bloemoffers aan de bronnen.

15. Idus. Ludi Capitolini, ter eere van Jupiter Capitolinus.

18. Augustus neemt de toga virilis aan, 48.

19. Armilustrium.

26-1 Nov. Ludi Victoriae Sullae (vóór de porta Collina, 82).

Dies comitiales; 3-6, 9, 10, 12, 17, 18, 20-31.



November.

1. Kalendae. Voornaamste dag der ludi Victoriae.

4-17. Ludi plebeii, misschien reeds ingesteld na de tweede secessio
plebis, 449.

5. Nonae.

8. Mundus patet.

13. Idus. Epulum Jovis.

18-20. Mercatus, jaarmarkt.

Dies comitiales: 3, 4, 7-12, 15-28, 30.



December.

1. Kalendae.

3. Offer aan de Bona Dea. Het feest hoort tot de feriae conceptivae,
zoodat de dag niet vaststaat. Zie Bona dea.

5. Nonae. Faunalia.

8. Offer aan den Deus Tiberinus op het Tibereiland.

11. Agonalia.

12. Offer aan Consus op den Aventinus.

13. Idus.

15. Consualia.

17. Begin der Saturnalia. Vóór de invoering der juliaansche
tijdrekening duurde dit feest officieel slechts één dag, en viel op
19 Dec. In 46 werd het op drie dagen gesteld, 17-19 Dec., waarop dan
21-22 Dec. de Sigillaria volgden. Doch privatim had men reeds vroeg
het feest tot een zevendaagschen feesttijd uitgebreid, 17-23 Dec.,
zoodat de Sigillaria bij de Saturnalia als het ware werden ingelijfd.

22. Feestdag der Lares permarini.

23. Larentalia.

25. Geboortefeest van Sol Invictus.

Dies Comitiales: 4, 7-10, 16, 18, 20, 22, 24-27, 30, 31.






LIJST DER ARTIKELS WAARBIJ EENE OF MEER AFBEELDINGEN ZIJN GEVOEGD.


        Amphiprostylus.             Fasces.
        Amphitheatrum 3.            Gigantes.
        Amphora.                    Gladiatores.
        Ancile.                     Gymnasium.
        Anguis.                     Hera.
        Antae.                      Heracles.
        Aphrodite.                  Hermes 2.
        Apollo.                     Hestia.
        Ara.                        Hippodromus.
        Arcus 2.                    Ianus.
        Ares.                       Isis.
        Ariadne.                    Iugum.
        Artemis.                    Labarum.
        Athena.                     Laocoön.
        Athenae 4.                  Legio.
        Atrium 2.                   Lyra.
        Auguria.                    Macellum.
        Aurelianus.                 Mausoleum.
        Auriga.                     Mycenae.
        Balneum.                    Niobe.
        Balteus.                    Oikia 2.
        Basterna.                   Pallium.
        Buccina.                    Pantheon.
        Caduceus.                   Persona.
        Caestus.                    Pilum.
        Calceus 2.                  Poseidon.
        Castra 2.                   Scutum.
        Catillum.                   Signum.
        Cella.                      Silenus.
        Centauri.                   Sistrum.
        Cera 2.                     Strigilis.
        Chlamys.                    Templum 3.
        Circus 2.                   Theatrum 2.
        Cohors.                     Thermae.
        Columbarium.                Tibia 2.
        Columna 5.                  Triclinium 2.
        Corona 3.                   Triumphus 2.
        Crater.                     Tropaeum.
        Crepida 2.                  Vestalis.
        Demeter.                    Villa.
        Dionysus 2.                 Vineae.
        Diskobolia.                 Zeus.
        Domus 2.






AANVULLINGEN EN VERBETERINGEN.


Aemilii, in te voegen tusschen no. 8 en 9: 8a) M. Aemilius Paulus,
consul in 255 met Ser. Fulvius Paetinus Nobilior (Fulvii no. 10) z. a.

Agones, 12de regel: altha lees: athla.

Agrariae (leges), bl. 28, kolom 2: Lex Plautia of Plotia agraria,
van onbekenden datum, moet zijn: van den volkstribuun M. Plautius
Silvanus, van 89.

Antonii no. 13, regel 5: (52-60 n. C.) moet zijn: (52-59 n. C.),
en in den volgenden regel: In 58 liet hij, lees: in 57.

Aretas, aan het einde. De ethnarches van Aretas is naar alle
waarschijnlijkheid geen stadhouder geweest, maar een arabisch
nomadenhoofdman of scheich.

Arrius (Q.). Bijvoegen achter: zijne verkiezing tot consul: Hij wordt
door Catullus bespot om zijn slechte uitspraak van het Latijn.

Asinii. Achter 1) bijvoegen: Een broer van hem wordt door Catullus
om zijn kleptomanie gehekeld.

Calvisii. Bijvoegen: 3) Calvisius Sabinus, vrijgelatene ten tijde
van Seneca, rijk parvenu, die servi litterati hield, opdat hij met
hun geleerdheid bij gastmalen zou kunnen pronken.

Nieuw artikel na Groma:

Grosphus, z. Pompeii no. 16.




*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK WOORDENBOEK DER GRIEKSCHE EN ROMEINSCHE OUDHEID ***

Updated editions will replace the previous one--the old editions will
be renamed.

Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
law means that no one owns a United States copyright in these works,
so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the
United States without permission and without paying copyright
royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
of this license, apply to copying and distributing Project
Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm
concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
and may not be used if you charge for an eBook, except by following
the terms of the trademark license, including paying royalties for use
of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
copies of this eBook, complying with the trademark license is very
easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
of derivative works, reports, performances and research. Project
Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may
do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
license, especially commercial redistribution.

START: FULL LICENSE

THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK

To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
distribution of electronic works, by using or distributing this work
(or any other work associated in any way with the phrase "Project
Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full
Project Gutenberg-tm License available with this file or online at
www.gutenberg.org/license.

Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project
Gutenberg-tm electronic works

1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
and accept all the terms of this license and intellectual property
(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
the terms of this agreement, you must cease using and return or
destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your
possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound
by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the
person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph
1.E.8.

1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
used on or associated in any way with an electronic work by people who
agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
even without complying with the full terms of this agreement. See
paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this
agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm
electronic works. See paragraph 1.E below.

1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the
Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual
works in the collection are in the public domain in the United
States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
United States and you are located in the United States, we do not
claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
displaying or creating derivative works based on the work as long as
all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting
free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm
works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily
comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when
you share it without charge with others.

1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
in a constant state of change. If you are outside the United States,
check the laws of your country in addition to the terms of this
agreement before downloading, copying, displaying, performing,
distributing or creating derivative works based on this work or any
other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no
representations concerning the copyright status of any work in any
country other than the United States.

1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:

1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear
prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work
on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the
phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed,
performed, viewed, copied or distributed:

  This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
  most other parts of the world at no cost and with almost no
  restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it
  under the terms of the Project Gutenberg License included with this
  eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the
  United States, you will have to check the laws of the country where
  you are located before using this eBook.

1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is
derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
contain a notice indicating that it is posted with permission of the
copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
the United States without paying any fees or charges. If you are
redistributing or providing access to a work with the phrase "Project
Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply
either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm
trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.

1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
with the permission of the copyright holder, your use and distribution
must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works
posted with the permission of the copyright holder found at the
beginning of this work.

1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
License terms from this work, or any files containing a part of this
work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.

1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
electronic work, or any part of this electronic work, without
prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
active links or immediate access to the full terms of the Project
Gutenberg-tm License.

1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
any word processing or hypertext form. However, if you provide access
to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format
other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official
version posted on the official Project Gutenberg-tm website
(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain
Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the
full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1.

1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.

1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works
provided that:

* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
  the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
  you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
  to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has
  agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
  Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
  within 60 days following each date on which you prepare (or are
  legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
  payments should be clearly marked as such and sent to the Project
  Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
  Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg
  Literary Archive Foundation."

* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
  you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
  does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
  License. You must require such a user to return or destroy all
  copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
  all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm
  works.

* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
  any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
  electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
  receipt of the work.

* You comply with all other terms of this agreement for free
  distribution of Project Gutenberg-tm works.

1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than
are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set
forth in Section 3 below.

1.F.

1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm
electronic works, and the medium on which they may be stored, may
contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
cannot be read by your equipment.

1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
liability to you for damages, costs and expenses, including legal
fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.

1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
written explanation to the person you received the work from. If you
received the work on a physical medium, you must return the medium
with your written explanation. The person or entity that provided you
with the defective work may elect to provide a replacement copy in
lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
or entity providing it to you may choose to give you a second
opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
without further opportunities to fix the problem.

1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO
OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.

1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
warranties or the exclusion or limitation of certain types of
damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
violates the law of the state applicable to this agreement, the
agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
remaining provisions.

1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in
accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm
electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or
additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any
Defect you cause.

Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm

Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
electronic works in formats readable by the widest variety of
computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
from people in all walks of life.

Volunteers and financial support to provide volunteers with the
assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
and permanent future for Project Gutenberg-tm and future
generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
Sections 3 and 4 and the Foundation information page at
www.gutenberg.org

Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation

The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
U.S. federal laws and your state's laws.

The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West,
Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
to date contact information can be found at the Foundation's website
and official page at www.gutenberg.org/contact

Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation

Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without
widespread public support and donations to carry out its mission of
increasing the number of public domain and licensed works that can be
freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
array of equipment including outdated equipment. Many small donations
($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
status with the IRS.

The Foundation is committed to complying with the laws regulating
charities and charitable donations in all 50 states of the United
States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
with these requirements. We do not solicit donations in locations
where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
DONATIONS or determine the status of compliance for any particular
state visit www.gutenberg.org/donate

While we cannot and do not solicit contributions from states where we
have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
against accepting unsolicited donations from donors in such states who
approach us with offers to donate.

International donations are gratefully accepted, but we cannot make
any statements concerning tax treatment of donations received from
outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.

Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
ways including checks, online payments and credit card donations. To
donate, please visit: www.gutenberg.org/donate

Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works

Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be
freely shared with anyone. For forty years, he produced and
distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of
volunteer support.

Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
edition.

Most people start at our website which has the main PG search
facility: www.gutenberg.org

This website includes information about Project Gutenberg-tm,
including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.